bestemmingsplan Riverparc
Bestemmingsplan - Zevenaar
Vastgesteld op 18-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0299.BP08RIVERPARC-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.2 plan:
het bestemmingsplan "Riverparc" van de gemeente Zevenaar;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde of een werkzaamheid;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
1.8 bedrijfsactiviteit aan huis:
onder een bedrijfsactiviteit aan huis wordt verstaan een activiteit die:
- a. naar de aard anders is dan een aan huis gebonden beroep; en in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten is aangeduid als categorie 1, danwel daarmee gelijk kan worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving; en
- b. geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
1.9 beroep aan huis:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, niet zijnde detailhandel, in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;
1.10 bestaand:
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is en afwijkt van het plan tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.11 bestaande afstand:
de afstand zoals die is of rechtens mag zijn op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan;
1.12 bestemming:
een bestemming geeft aan voor welk doel of welke doeleinden (functies) de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden mogen worden gebruikt;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.16 bodemingreep
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
- a. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- b. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden,
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- h. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen, die op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggen (hoogteverschil per vloer of balklaag maximaal 1,5 m ), zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouwen en kappen; daarbij zijn de bovenkanten van de afgewerkte vloeren bepalend voor de hoogteligging;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 evenemententerrein:
een terrein waarop voor het publiek toegankelijke activiteiten van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, worden gehouden;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.29 m:
meter;
1.30 maatvoeringsgrens:
de grens van een maatvoeringsvlak;
1.31 maatvoeringsvlak:
een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
1.32 mantelzorg:
zorg die een persoon, zonder dat die persoon daarvoor betaald wordt, meer dan 8 uur per week of langer dan 3 maanden draagt voor een chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevend familielid;
1.33 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.34 peil
- a. ter plaatste een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. indien in het water wordt gewerkt: de hoogte van de waterbodem;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein waarbij dat aansluitende terrein wordt opgedeeld in vlakken van 10 m² en de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein per te onderscheiden vlak van 10 m² bepaald word';
1.35 plankaart:
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en);
1.36 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan:
- a. een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, escortbedrijf,
- b. sekswinkel, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon;
- c. al of niet in combinatie met elkaar;
1.37 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.38 voorgevelrooilijn:
de lijn die, op peil, door het buitenwerkse vlak van de voorgevel loopt, welke lijn in geval van een bouwgrens waarnaar de voorgevel is gekeerd, wordt verondersteld te liggen ter plaatse van die bouwgrens;
1.39 weg:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet (alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten). Onder weg wordt niet verstaan achterpaden bij woningen, waaronder brandgangen;
1.40 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. in afwijking van het onder a gestelde geldt dat bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk dakkapellen buiten beschouwing worden gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte onderdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, droogstanden, ingangspartij, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.7 diepte
vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep waarbij de diepte bij toepassing van begrip 1.34 onder c gemeten dient te worden per te onderscheiden vlak van 10 m².
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen- en speelvoorzieningen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals riolering en waterafvoer;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. watergangen en -partijen, en
- e. fiets- en voetpaden, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', tevens gebouwen voor nutsvoorzieningen.
3.2 bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
Artikel 4 Tuin
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. parkeren op eigen terrein, aan de voorzijde van de woning;
- c. ter plaatse van gronden, direct grenzend aan de bestemming 'Wonen' en de aanduiding 'vrijstaand' , tevens een - aan de naar de weg gekeerde voorgevel - aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
- d. bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2 bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
Artikel 5 Verkeer
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijbanen;
- b. voorzieningen, zoals in- en uitvoeg- en opstelstroken en bushaltes, uitgezonderd verkooppunten van motorbrandstoffen;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. bermen, groen- en parkeervoorzieningen;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals riolering en waterafvoer;
- f. watergangen en -partijen.
5.2 bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 5.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen;
- b. bermen, groen- en speelvoorzieningen;
- c. voorzieningen ten behoeven van de waterhuishouding, zoals riolering en waterafvoer;
- d. watergangen en -partijen;
- e. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor nutsvoorzieningen alsmede abri's en telefooncellen;
- f. bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten, informatieborden, verkeerstekens, kunstobjecten en straatmeubilair.
6.2 bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 6.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
Artikel 7 Water
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen en -partijen met daarbij behorende taluds en oevers;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals riolering en waterafvoer;
- c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen en kunstobjecten, uitgezonderd zijn steigers en andere aanlegplaatsen.
7.2 bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel7.1mogen uitsluitend worden gebouwd:
Artikel 8 Water - Waterkering
8.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterkeringen en waterstaatsdoeleinden;
- b. dagrecreatie;
- c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
8.2 bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in 8.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
Artikel 9 Wonen
9.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. het uitoefenen van een beroep aan huis, met dien verstande dat de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep binnen een woning en de bijbehorende bouwwerken mag, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten als bedoeld in9.3, niet meer bedragen dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en in ieder geval niet meer dan 75 m²;
- c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen, overkappingen, pergola's, vlaggen- en andere masten, schotel- en andere antennes, speeltoestellen en tuinmeubilair.
9.2 bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 9.1mogen uitsluitend worden gebouwd:
9.3 afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 9.1, ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteit aan huis, in een woning en bijbehorende bouwwerken, mits:
- a. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de bijbehorende bouwwerken, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van een beroep niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken maar in ieder geval niet meer dan 75 m²;
- b. geen buitenopslag van goederen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten op de bij de betreffende woning behorende gronden plaatsvindt;
- c. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat het parkeren ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvindt;
- d. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaats vinden, en
- e. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
met in achtneming van het bepaalde in artikel 14.2.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden.
10.2 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door:
- a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel10.2.1 betrekking op hebben te vergroten en/of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en / of mogelijk is; of
- b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 10.2.1 te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 afwijkingen bestaande bouw
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de plankaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
12.2 bestaand bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 gebruiksverbod
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven en/of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.
13.2 strijdig gebruik
Voor de toepassing van het bepaalde in 13.1, wordt in ieder geval als strijdig gebruik aangemerkt, het gebruik ten behoeve van een seksinrichting, behoudens gevallen waarin dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan.
13.3 vormen van verboden gebruik
Een verboden gebruik als bedoeld in 13.1, is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:
- a. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
13.4 toegestaan gebruik
Het volgende gebruik is niet in strijd met het bestemmingsplan:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige en incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties onder de volgende voorwaarden:
- 1. niet meer dan 3 per jaar per locatie en per keer een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.
- b. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
- 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
- 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
- 3. hoogspanningsleidingen;
- 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
- c. mantelzorg.
13.5 afwijken
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 13.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 afwijken van de regels
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van deze regels:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, tot een bouwhoogte van 3 m en een oppervlakte van 30 m2 mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen, grenzen van woningvlakken en maatvoeringsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- c. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot vanaf peil een bouwhoogte van 15 m;
- d. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie en/of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, windturbines, reclamezuilen, lichtmasten en/of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie;
- e. ten behoeve van het bouwen van reclameborden:
- 1. tot een bouwhoogte van 3,5 m, en;
- 2. met reclamevlakken met een oppervlakte van ten hoogste 8 m² bij eenzijdige, en 16 m² bij tweezijdige uitvoering, mits door hun aard en visuele aspecten geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende landschapsontsiering, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen;
- 3. voor zover dit is gelegen binnen de bestemming 'Verkeer' danwel maximaal 20 m uit de bestemmingsgrens van deze bestemming.
- f. ten behoeve van mantelzorg en toestaan dat de toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen wordt uitgebreid mits:
- 1. de uitbreiding plaatsvindt ten behoeve van mantelzorg en in gebruik wordt genomen voor woondoeleinden;
- 2. de noodzaak van mantelzorg is aangetoond;
- 3. uitgaande van de feitelijke situatie een oplossing binnen de bestaande planologische mogelijkheden niet tot de mogelijkheden behoort;
- 4. het woongedeelte ten behoeve van mantelzorg (de afhankelijke woonunit) aan de woning is aangebouwd en van daaruit rechtstreeks bereikbaar is, waarbij bewoners elkaar en de hoofdentree binnendoor kunnen bereiken. De verbinding tussen de woning en de afhankelijke woonunit mag niet het karakter hebben van een gang of 'verbindingsstuk';
- 5. maximaal 45 m² wordt uitgebreid, waarbij geldt dat de bestaande planologische ruimte (op basis van de feitelijke situatie) in mindering wordt gebracht en dat bij nieuwbouw maximaal 5 m² boven de gebruikelijke planologische mogelijkheden kan worden toegestaan. In dat geval is een garage van gebruikelijke afmetingen en een afhankelijke woonunit van 45 m² mogelijk;
- 6. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 50% van de bij de woning behorende gronden buiten het woningvlak;
- 7. afwijkingen van goot- en nokhoogtes en overige bepalingen in het bestemmingsplan ten aanzien van bijbehorende bouwwerken niet aan de orde zijn;
- 8. de afhankelijke woonunit inpasbaar is op het perceel en in de omgeving. Daarbij wordt gekeken naar en kunnen aanvullende voorwaarden gesteld worden voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten en parkeren (al dan niet op eigen terrein).
14.2 voorwaarden voor afwijking
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel14.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
- d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
15.1 geringe veranderingen bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
15.2 uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- a. dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. dat het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. dat het plan voorzien is voorzien van een watertoets;
- d. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
- e. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma (indien dat relevant is voor het plan);
- f. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
- g. dat verhaal van gemeentelijke (plan)kosten is zekergesteld;
- h. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 van toepassing verklaring bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan "Riverparc" van de gemeente Zevenaar.
18 april 2012.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
Riverparc is een park met recreatiewoningen, gelegen aan De Muggenwaard nabij Giesbeek in de gemeente Zevenaar. Het is buitendijks, aan het water gelegen. Het betreft hier de Gieseplas en de Lathumse plas.
In de openbare vergadering van 20 december 2004 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Angerlo onder voorwaarden besloten medewerking te verlenen aan de legalisatie van de permanente bewoning van de 346 recreatiewoningen op Riverparc. Op 21 december 2006 is vervolgens een intentieovereenkomst aangegaan tussen de Stichting Woonbelangen Rhederlaag (thans Stichting Woonbelangen Riverparc) en de gemeente Zevenaar. Om de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Plangebied
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de westkant van de kern Giesbeek. Het plangebied is als het ware een schiereiland dat bereikbaar is via de straat De Muggenwaard en wordt begrensd door de Lathumse Plas in het westen en de Gieseplas in het oosten. Bijlage 1 Situering plangebied geeft een overzicht van de begrenzing van het plangebied.
1.3 Planologisch-juridische Regeling
1.3.1 Geldende bestemmingsplannen
De huidige juridische regeling voor Riverparc is neergelegd in het bestemmingsplan "Rhederlaag, uitwerking Riverparc". Dit plan is vastgesteld op 20 december 1996 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Angerlo en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincvie Gelderland op 25 maart 1997.
De recreatiewoningen langs de jachthaven vallen binnen het uitwerkingsplan Vakantiedorp Rhedermeer 1995 -II. Deze recreatiewoningen waren namelijk ten tijde van de vaststelling van het uitwerkingsplan "Rhederlaag, uitwerking Riverparc" van 1996 reeds gebouwd. De bestemming voor deze woningen kon dus in 1996 niet nogmaals worden uitgewerkt en daarom is door GS goedkeuring onthouden aan dit deel binnen het bestemmingsplan "Rhederlaag, uitwerking Riverparc".
Het grootste deel van de gronden is bestemd als "Recreatie woonverblijven", waarbinnen de bouw van maximaal 360 recreatiewoningen is toegestaan. Per kavel is het maximale bebouwingspercentage 40% (inclusief bijgebouw). Er mogen vrijstaande, twee onder één kap en aaneengebouwde woningen (maximaal 4 aaneen) worden gebouwd met een maximale nokhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 7 meter. De maximale bebouwingsoppervlakte voor vrijstaande woningen is 100 m2. Voor de overige typen woningen bedraagt dit 85 m2.
De oevers rondom het gebied hebben de bestemming "Oever". Het terrein buiten Riverparc waar de noodweg is geprojecteerd ligt in het plangebied van bestemmingsplan "Ruimte voor de Rivier" en heeft de bestemming 'dagrecreatie'.
1.4 Voorliggend Bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste legalisering van het permanent bewonen van de recreatiewoningen mogelijk, met de daarbij behorende overige noodzakelijkheden, zoals de aanleg van een noodweg om ervoor te zorgen dat het plangebied twee ontsluitingsmogelijkheden krijgt. Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling vervaardigd.
Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Riverparc" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0299.BP08RIVERPARC-VA01);
- regels;
- toelichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.6 Planproces
Op 20 december 2004 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Angerlo reeds onder voorwaarden besloten medewerking te verlenen aan de legalisatie van de permanente bewoning van de 346 recreatiewoningen op Riverparc. Sindsdien is er veel overleg geweest tussen de vertegenwoordigers van de gemeente Zevenaar en het bestuur van de Stichting Woonbelangen Riverparc (hierna: de Stichting) en de leden van het Burgerberaad Riverparc.
De commissie Ruimte is op 6 oktober 2010 geraadpleegd over het proces tot dan toe. Op 24 november 2010 heeft de gemeenteraad de kaders vastgesteld waarbinnen de voorgenomen legalisering van de permanente bewoning moet plaatsvinden. Hij heeft toen ondermeer besloten in te stemmen met het starten van het voorbereiden van een bestemmingsplan om deze legalisering juridisch gezien ook mogelijk te maken.
1.7 Opbouw Toelichting
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planbeschrijving en de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 5. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in respectievelijk hoofdstuk 6 en 7, sluiten deze toelichting af.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het onderhavige plan. Allereerst wordt hierbij ingegaan op de voorgeschiedenis. Vervolgens zal de toekomstige situatie beschreven worden.
2.2 Voorgeschiedenis
Zowel in het recreatiewoningencomplex Riverparc als in het zeer nabij gelegen recreatieappartementencomplex Giese Pan werden in het verleden al de recreatiewoningen permanent bewoond. Dit was aanleiding voor de gemeente om een onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden om te komen tot legalisering van de onrechtmatige bewoning van beide complexen. Conclusie uit het onderzoek was dat handhaving nagenoeg onuitvoerbaar was.
Door de raad van de gemeente Angerlo is toen op 20 december 2004 besloten om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan een functiewijziging waarbij permanente bewoning van de recreatiewoningen op Riverparc en de Giese Pan planologisch mogelijk zou worden gemaakt. Ter uitvoering van dit besluit is op 21 december 2006 een intentieovereenkomst gesloten tussen de Stichting Woonbelangen Rhedermeer (inmiddels Stichting Woonbelangen Riverparc), Vereniging van eigenaren Giese Pan en de gemeente Zevenaar. De gemeente Zevenaar omdat de gemeente Angerlo inmiddels was samengegaan met de gemeente Zevenaar. Doel was de voorwaarden te beschrijven waaronder de gemeente Zevenaar bereid was over te gaan tot deze gewenste planologische aanpassing. Tijdens de voorbereiding van de planherzieningen bleken de belangen van Giese Pan en Riverparc zodanig anders te liggen dat besloten werd tot een gescheiden aanpak. Riverparc is qua schaal en uitvoering een min of meer zelfstandig complex terwijl de Giese Pan ruimtelijk/stedenbouwkundig onderdeel is van het dorp Giesbeek.
2.3 Argumentatie Legalisering
De gemeente Zevenaar heeft al spoedig nadat de voormalige gemeente Angerlo was overgegaan naar de gemeente Zevenaar het dossier ‘permanente bewoning recreatiewoningen’ van de toenmalige gemeente Angerlo opgepakt en besloten om mee te werken aan legalisering van de woonfunctie van beide complexen.
Op grond van de brief van Minister Dekker van VROM van 11 november 2003 hebben gemeenten de mogelijkheid het permanent bewonen van een recreatiewoning positief te bestemmen. Hierbij moet aan een viertal voorwaarden worden voldaan:
- De woning moet op 31 oktober 2003 onrechtmatig worden bewoond, voor complexen geldt dat deze in overwegende mate onrechtmatig moeten worden bewoond.
- De woning moet zijn gelegen buiten waardevolle en/of kwetsbare gebieden die als zodanig door Rijk, de provincie of de gemeente zijn aangewezen.
- De woning moet voldoen aan het bouwbesluit voor reguliere woningen.
- De bestemmingswijziging mag niet in strijd zijn met milieuwetgeving.
Op 8 april 2008 heeft een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer een motie aangenomen, waarin de regering wordt opgeroepen de provincie Gelderland te bewegen het beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoningen in overeenstemming te brengen met de intentie van het kabinet.
De provincie Gelderland heeft daartoe op 2 juli 2008 besloten. Onderdeel van dat besluit was onder andere permanente bewoning van recreatie in het groenblauwe raamwerk niet toe te staan. Onder voorwaarden wordt legalisatie van permanente bewoning toegestaan in niet kwetsbare gebieden conform het Streekplan, behoudens de concentratiegebieden intensieve teelten en voor zover niet in strijd met de waardevolle landschappen en en het natura 2000-beleid. Legalisatie van buitendijkse parken dient te passen binnen de Beleidslijn grote rivieren. Voorwaarde voor legalisatie van parken is dat de recreatiewoningen voor het grootste deel permanent worden bewoond.
Inmiddels hebben Provinciale Staten van Gelderland een Ruimtelijke Verordening vastgesteld op 15 december 2009. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
Een woonbestemming voor recreatieparken die grotendeels permanent worden bewoond wordt volgens de verordening toegestaan, indien de permanente bewoning van recreatiewoningen reeds dateert van, op of vóór 31 oktober 2003 en deze recreatiewoningen niet gelegen zijn binnen het groen-blauwe raamwerk, de weidevogel- en ganzengebieden en concentratiegebieden voor intensieve teelten. Tevens dient minimaal de helft van het totale aantal recreatiewoningen op het park permanent te worden bewoond.
De situatie op Riverparc voldoet aan de randvoorwaarden die door hogere overheden worden gesteld. Daarbij komt dat de voormalige gemeente Angerlo al in 2004 heeft besloten om onder voorwaarden mee te werken aan een functiewijziging van (onder andere) Riverparc van recreatie naar wonen.
In de paragrafen 3.2 Rijksbeleid en 3.3 Provinciaal beleid Gelderland wordt aan de hand van het rijksbeleid en het provinciale beleid nader ingegaan op de beoogde ontwikkeling in relatie tot het beleid van het rijk en de provincie Gelderland inzake het legaliseren van permanente bewoning van recreatiewoningen op recreatieparken.
2.4 Beschrijving Huidige Situatie
2.4.1 Algemene gebiedsbeschrijving
Het gebied Riverparc betreft het schiereiland temidden van de Rhederlaag. Door het verleggen van de watergang tussen de Lathumse Plas en de Gieseplas en het ophogen van de oorspronkelijke doorgang is begin jaren negentig een groot schiereiland ontstaan. In de daarop volgende jaren is op dit eiland het vakantiepark Riverparc gerealiseerd. Het park wordt omgeven door een bebouwingsvrije oeverstrook. In de zuidwesthoek en de oosthoek bestaat deze strook uit een tweetal stranden. Riverparc bestaat uit ruim driehonderd recreatiewoningen met bijbehorende voorzieningen. De woningen zijn geformeerd in boogvormige clusters. De woningen aan de randen van het schiereiland zijn met de achterzijde georiënteerd op de Rhederlaag. De woningen op het binnenterrein zijn met de achterzijde georiënteerd op de verschillende waterpartijen op het park. Het park kenmerkt zich door uniformiteit zowel qua massaopbouw van de woningen als materiaal- en kleurgebruik. De verschillende typen woningen, die grote overeenkomsten in de vormgeving vertonen, liggen in clusters bijeen. De woningen bestaan uit anderhalve laag onder een zadeldak. Vrijwel alle woningen hebben een zadeldak met de nokrichting loodrecht op de voorgevel. Veel woningen hebben aan de achterzijde een wolfseind. De pannendaken van alle woningen zijn gedekt met dezelfde soort felrode gebakken pannen. De gevels zijn gestuukt in witte en zachtgele tinten en hebben een grijze plint. In de architectuur van de woningen zijn historiserende details als wolfseinden, beschoten topgevels en stootplinten toegepast. Aan de oostzijde van het schiereiland liggen een aantal woningen die aan de voorzijde bestaan uit twee lagen met een plat dak en aan de achterzijde uit een laag onder een schuin pannendak. De gevels van deze woningen zijn opgetrokken uit lichtgrijze stenen. De dakpannen hebben weer de kenmerkende felrode kleur. Bij de entree van Riverparc zijn de voorzieningen geconcentreerd zoals de receptie, een restaurant, twee tennisbanen en een centraal parkeerterrein. Het restaurant bestaat uit anderhalve laag onder lessenaarsdak met een opvallend grote overstek. Zie afbeelding 1 voor enkele foto's die gemaakt zijn binnen het plangebied.
Afbeelding 1 Foto's bestaande situatie Riverparc
Bron: Gemeente Zevenaar
Stedenbouwkundig gezien kan Riverparc worden opgedeeld in 3 verschillende gebieden: zie onderstaande afbeelding 2.
Afbeelding 2 Stedenbouwkundige opdeling Riverparc in drie gebieden
‘Landelijke rand’
De Landelijke rand loopt vanuit de zuidzijde tot en met de noordoostzijde van het Riverparc. Deze rand heeft een open zicht vanuit de achtertuin naar het water toe. De woningen hebben een beukmaat van 8m en bestaan uit vrijstaande woningen. Het dak (zadeldak) van de woningen in deze locatie heeft een rode kleur. Er is een sterk contrast tussen de lichte kleur van de wanden en het dak. De éénlaagse hoge kap is één van de karakteristieken van deze rand. Deze rand wordt minder groen ervaren dan de ‘binnenwereld’. Dit komt door de inrichting van de kavel. Veel van de voortuinen zijn verhard. De woningen hebben een aangebouwd bijgebouw aan de voorkant. Er wordt grotendeels op eigen terrein geparkeerd (in de voortuin).
Afbeelding 3 Voorbeeld woning 'Landelijke rand'
‘Binnenwereld’
Dit gebied ligt ingepakt tussen de ‘Landelijke en Stedelijke rand’. Het ligt midden in het Riverparc. De kavels hebben een waaier vorm. De opstelling van de huizen is organisch en minder geordend dan de andere deelgebieden. De huizen hebben een beukmaat van 8m en bestaan uit vrijstaande woningen. De huizen zijn royaler opgezet dan de ‘Landelijke en ‘Stedelijke rand’. Het dak (zadel dak) van de huizen op deze locatie heeft een rode kleur. Vanwege lichte kleur van de wanden (licht wit/geel) valt de kleur van het dak op. De éénlaagse hoge kap is één van de karakteristieken van deze locatie. Een andere karakteristiek van deze locatie is dat het dak asymmetrisch is. Dat wil zeggen dat de huizen verschillende goothoogtes hebben. Deze locatie heeft meer groene uitstraling in vergelijking met de ‘Landelijke en Stedelijke rand’. Dit komt door de groene inrichting van de kavels. Een ander verschil met de Landelijke rand is dat de aangebouwde bijgebouwen aan de achterkant gesitueerd zijn. Er zijn incidentele aangebouwde bijgebouwen die aan de voorkant zijn gesitueerd. Er wordt grotendeels op eigen terrein geparkeerd (in de voortuin).
Afbeelding 4 Voorbeeld woning 'Binnenwereld'
‘Stedelijke rand’
De woningen in deze locatie zijn de eerste woningen die zijn gebouwd op Riverparc. De meeste kavels hebben een rechttoe rechtaan kavelvorm. Er zijn incidentele kavels die een waaier vorm hebben. Deze woningen liggen aan de oostkant van het Riverparc. De woningen hebben een beukmaat van 6m en zijn van het type twee onder één kap. De meeste woningen hebben bijgebouwen tot direct aan het zijerf. Daardoor lijken de woningen in deze locatie op een rijwoning. Er is weinig/geen transparantie tussen de kavels en het water. Het water is niet zichtbaar vanaf de voorzijde van de woning. De woningen hebben twee lagen verdiepingen met een platdak. De woningen hebben een stedelijke uitstraling en de kleinste woningoppervlakte in vergelijking met de andere deelgebieden. De dominantie van verharding versterkt de stedelijke uitstraling van deze locatie. Er wordt grotendeels op eigen terrein geparkeerd (in de voortuin).
Afbeelding 5 Voorbeeld woning 'Stedelijke rand'
2.5 Beschrijving Toekomstige Situatie
2.5.1 Inleiding
Beoogd wordt om de permanente bewoning van de recreatiewoningen op Riverparc te legaliseren. Dit betekent kortgezegd dat alle recreatiewoningen een woonbestemming krijgen, met een bijbehorende planregeling. In zoverre verandert er in de fysieke ruimte weinig.
Om echter een woonbestemming aan alle woningen op Riverparc te kunnen geven, moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo zal er bijvoorbeeld vanwege de veiligheid een tweede ontsluiting aangelegd moeten worden, omdat een woonwijk op minimaal twee verschillende wijzen bereikbaar dient te zijn voor hulpdiensten.
Deze en andere zaken zullen allemaal in dit hoofdstuk behandeld worden, om de toekomstige situatie zo goed mogelijk te kunnen laten zien.
2.5.2 Ontsluiting
Witteveen en Bos heeft in opdracht van de gemeente Zevenaar uitgebreid onderzoek gedaan naar de benodigde ontsluiting voor de woningen op Riverparc, wanneer deze een reguliere woonwijk binnen de gemeente Zevenaar gaan vormen (Wittveen+Bos, Ontsluiting Riverparc, 21 december 2009, zie Bijlage 3 Onderzoek ontsluitingRiverparc). In paragraaf 4.5 Verkeer en ontsluiting wordt uitgebreid ingegaan op het probleem en de totstandkoming van de uiteindelijke voorgestelde oplossing. Hier wordt slechts kort geschetst hoe het terrein ontsloten zal gaan worden.
De bestaande ontsluiting van Riverparc (De Muggenwaard) is relatief laag gelegen. Naast de Muggenwaard wordt een noodweg aangelegd, om ervoor te zorgen dat Riverparc via twee verschillende ontsluitingen bereikt kan worden. Deze weg zal tevens dienst gaan doen als voet- en fietspad. Zie onderstaande afbeelding 1.
Afbeelding 1 Impressie tweede ontsluiting Riverparc
2.5.3 Ophogen gronden
Aangezien Riverparc buitendijks is gelegen, zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de hoogwaterveiligheid van het park. Deze onderzoeken komen in paragraaf 4.9Water uitgebreid aan bod. Hier wordt slechts kort aangegeven welke maatregelen nodig zijn om Riverparc ook bij extreem hoog water te kunnen beschermen.
Gronden op Riverparc
Op basis van de Waterwet geldt voor het grondgebied van de gemeente Zevenaar een overschrijdingsfrequentie van 1/1250 jaar. Bij die norm is aangesloten. De oever is door Witteveen & Bos getoetst.
De conclusie van Witteveen & Bos is dat de kwaliteit en stabiliteit van de oever voldoende is. Wel dient de oever op bepaalde onderdelen te worden verhoogd naar NAP + 12,60 meter (hierin is een marge opgenomen van 30 centimeter in verband met golftoeslag).
De verwachting is dat door de te nemen maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier in 2015 het waterpeil in de IJssel zal worden verlaagd. Dat betekent dat dan kan worden volstaan met een kruinhoogte van de oever van NAP + 12,40 meter. Om die reden is op kosten van de Stichting de oever inmiddels verhoogd tot NAP + 12,40 meter. Door Witteveen en Bos is daarvoor een veiligheidsanalyse opgesteld. Deze oeverhoogte komt volgens de huidige normen neer op een overschrijdingsfrequentie van 1/220 jaar.
Indien blijkt dat de maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier niet tot een ander resultaat leiden en de normen niet worden aangepast tot NAP + 12,40 meter, dan zal uiterlijk in 2017 (behoudens bijzondere en onvoorziene omstandigheden) de oever op kosten van de Stichting verhoogd worden tot NAP + 12,60 meter (exclusief robuustheidstoeslag).
Toegangsweg
De functie van de toegangsweg (De Muggenwaard) zal niet wijzigen. Naast De Muggenwaard wordt een calamiteitenweg aangelegd tot een hoogte van NAP + 12,60 meter. De Muggenwaard zelf wordt niet verhoogd en wordt als zodanig gehandhaafd.
2.5.4 Bouw nieuwe woningen
Beoogd wordt om vijf nieuwe woningen te bouwen nabij de toegang tot Riverparc, op de locatie waar momenteel de tennisbanen en de loods zijn gesitueerd. De kavels zullen door de Stichting worden verkocht.
De nieuw te bouwen woningen zullen qua omvang en uitstraling goed moeten passen bij de reeds bestaande woningen op het park. Omdat de bouw van deze woningen een nieuwe ontwikkeling is, zal voor een aantal omgevingsfactoren onderzoek moeten plaatsvinden. Het gaat dan om geluid (wegverkeerslawaai), ecologie, bodem en archeologie. In Hoofdstuk 4 Onderzoek wordt hierop ingegaan binnen de betreffende paragrafen.
Omdat Riverparc een woonwijk wordt binnen de gemeente Zevenaar en ook binnen de bebouwde kom gaat vallen, wordt de toevoeging van vijf woningen gezien als inbreiding in bebouwd gebied. De woningen komen in de plaats van nu nog bestaande andere bebouwing en tennisbanen.
Overigens is het volgens het vigerende bestemmingsplan mogelijk om maximaal 360 recreatiewoningen te bouwen. Dus in de huidige situatie kunnen er ook nog gebouwen bij gebouwd worden, omdat er momenteel 346 recreatiewoningen aanwezig zijn.
2.5.5 Toekomstige bouwmogelijkheden bij de woningen
Uitgangspunt bij het beoordelen van aanpassingen aan de recreatiewoningen op het Riverparc is het behouden van de bestaande uniforme uitstraling van het park. Het ‘eilandgevoel’ moet worden behouden. De maximale transparantie is één van de belangrijke karakteristieken van dit gebied. In het verleden zijn reeds richtlijnen voor bergingen en dakkapellen opgesteld waarbij tevens het handhaven van uniformiteit uitgangspunt is geweest.
Met inachtneming van het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is overigens ook nog sprake van bouwmogelijkheden 'zonder vergunning'.
2.5.6 Beheer en onderhoud
De oever en de stranden worden op dit moment onderhouden door de Stichting Woonbelangen Riverparc. Normaal gesproken is het beheer en onderhoud van een waterkering een taak van het Waterschap. De oever van Riverparc heeft echter geen publiekrechtelijke status. Voor het provinciaal bestuur is aanwijzing van de oever van Riverparc als regionale waterkering geen optie. De reden daarvan is dat Riverparc hoog is gelegen, de risico's beperkt zijn en in geval van extreem hoog water het beleid van de provincie er op is gericht de aandacht te richten op de binnendijkse gebieden omdat daar de gevolgen groter zijn. Bovendien brengt aanwijzing van een regionale waterkering (en onderhoud door het Waterschap) met zich mee dat onder andere een 4 meter breed inspectiepad door de tuinen van de bewoners moet worden aangelegd. Dat is echter maatschappelijk onhaalbaar en feitelijk ongewenst omdat daardoor de woonkwaliteit voor een belangrijk deel teniet wordt gedaan.
Omdat het beheer en onderhoud van een waterkering geen gemeentelijke taak is, ziet de gemeente geen aanleiding het eigendom, het beheer en onderhoud van de oever en stranden van Riverparc over te nemen. Het beheer en onderhoud gebeurt nu door de Stichting Woonbelangen Riverparc en dat kan zo blijven en in een af te sluiten overeenkomst tussen de Stichting en de gemeente zullen waarborgen worden opgenomen ten aanzien van beheer, onderhoud en inspectie. Wel wordt het zinvol geacht om in 2015 de taken van de Stichting te evalueren in relatie tot de effecten van de maatregelen van Ruimte voor de Rivier.
In de toekomst zal de gemeente het beheer en onderhoud van de wegen, groenvoorzieningen etcetera voor haar rekening nemen. Daartoe worden de gronden voor een symbolisch bedrag overgenomen. Omdat het ontvangstgebouw, de tennisvelden en de loods geen voorzieningen zijn op wijkniveau wordt daarvan het eigendom niet overgenomen. Het is de bedoeling dat op die locaties 5 nieuwe woningen worden gebouwd, die de Stichting dan kan verkopen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Zevenaar is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nota Ruimte
In de Nota Ruimte (januari 2006) zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd. Hierbij gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De afzonderlijke nota's op de desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zijn samengevoegd tot één Nota Ruimte.
"Ruimte voor ontwikkeling" is niet alleen de titel van de Nota Ruimte, maar is ook het uitgangspunt van het nieuwe ruimtelijk beleid: het rijk geeft meer ruimte aan medeoverheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers. "Decentraal wat kan, centraal wat moet" is het motto; het rijk focust zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn.
De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).
Buiten de nationale RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Voor deze gebieden wordt een basiskwaliteit nagestreefd. Tot de basiskwaliteit rekent het rijk onder meer de aandacht voor "ruimtelijke kwaliteit", de "watertoets" en wettelijke vereisten op het vlak van geluid, veiligheid, natuur, milieu en dergelijke.
Ten aanzien van het toekennen van woonbestemmingen in het buitengebied is het rijksbeleid vrij helder. Nieuwe woonbestemmingen zijn in principe niet toegestaan, tenzij het gaat om initiatieven in het kader van Rood-voor-Rood, nieuwe landgoederen of functieverandering van recreatiewoningen.
3.2.2 AMvB Ruimte
Het Rijk heeft de beleidsvoornemens uit de Nota Ruimte en enkele andere rijksnota's heroverwogen tegen de achtergrond van de nieuwe Wro. Centrale vraag was voor welke nationale ruimtelijke belangen de juridische borging niet langer is gegarandeerd zodra de nieuwe Wro in werking treedt. Een deel van deze passages wordt opgenomen in de AMvB Ruimte.
De AMvB Ruimte bestaat uit vier onderdelen: rood, groen, blauw en regionaal. Bij rood staat met name de bundeling van verstedelijking centraal. Ten aanzien van recreatiewoningen wordt gesteld dat omzetten naar regulier wonen wordt tegengegaan. Er zijn een aantal uitzonderingssituaties, deze zijn beschreven in de brief van Minister Dekker van VROM.
Bewoning recreatiewoningen
Op grond van de brief van Minister Dekker van VROM van 11 november 2003 hebben gemeenten de mogelijkheid het permanent bewonen van een recreatiewoning positief te bestemmen. Hierbij moet aan een viertal voorwaarden worden voldaan:
- De woning moet op 31 oktober 2003 onrechtmatig worden bewoond, voor complexen geldt dat deze in overwegende mate onrechtmatig moeten worden bewoond.
- De woning moet zijn gelegen buiten waardevolle en/of kwetsbare gebieden die als zodanig door Rijk, de provincie of de gemeente zijn aangewezen.
- De woning moet voldoen aan het bouwbesluit voor reguliere woningen.
- De bestemmingswijziging mag niet in strijd zijn met milieuwetgeving.
Voor de woningen op Riverparc geldt dat het complex per 31 oktober 2003 in overwegende mate onrechtmatig werd bewoond. Het gaat om ongeveer 90% van alle recreatiewoningen. Riverparc is ook gelegen buiten waardevolle en/of kwetsbare gebieden die als zodanig door Rijk, de provincie of de gemeente zijn aangewezen. In paragraaf 3.3 Provinciaal beleid Gelderland wordt hier nader op ingegaan. Ook voldoen alle woningen aan de normen van het Bouwbesluit. Als laatste zal in Hoofdstuk 4Onderzoek van deze toelichting aan de hand van verschillende omgevingsaspecten beargumenteerd worden dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de milieuwetgeving.
3.2.3 Natura 2000-gebieden
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden.
Natura 2000-gebieden is een overkoepelende naam voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) wijst een natuurgebied aan als Natura 2000-gebied. In het aanwijzingsbesluit staat welke natuurwaarden (vogels, planten, dieren en hun leefgebieden) worden beschermd. Hoe en waar dat gebeurt, staat beschreven in de beheerplannen.
Het plangebied grenst direct aan het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Dit gebied is in het ontwerp aangewezen als Natura 2000-gebied in september 2008. Het plangebied zelf maakt hiervan géén onderdeel uit.
Afbeelding 1 Uitsnede kaart behorende bij het ontwerp-aanwijzigingsbesluit van het gebied "Uiterwaarden IJssel" tot Natura 2000-gebied (09-2008).
Bron: www.synbiosys.alterra.nl
Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel omvat een vrijwel aaneengesloten keten van buitendijkse natuurgebieden in het rivierdal van de IJssel. Vrijwel het gehele gebied is aangewezen onder de Vogelrichtlijn, een beperkter deel is aangemeld onder de Habitatrichtlijn (het gebied rondom Riverparc is wel aangewezen onder de Vogelrichtlijn, maar niet onder de Habitatrichtlijn).
De uiterwaarden bestaan uit een afwisseling van weinig vergraven, reliëfrijke uiterwaarden en daarnaast grote, nattere, laaggelegen delen, waar klei is gewonnen. De droge uiterwaarden zijn van groot belang voor sterk bedreigde graslandtypen als stroomdalgrasland en Glanshaverhooiland, en herbergen op enkele plekken hardhoutooibos.
Bescherming van de aanwezige waarden binnen het gebied vormen het uitgangspunt. De beoogde ontwikkeling, inhoudende dat reeds permanent bewoonde recreatiewoningen een woonbestemming krijgen, waarbij ook 5 extra woningen worden gebouwd en een tweede ontsluiting wordt aangelegd mag daarmee niet in strijd zijn. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.
3.2.4 Waterwet
Riverparc ligt in het rivierbed waar de Beleidslijn grote rivieren (Waterwet sinds december 2009) van toepassing is. Riverparc valt onder de uitzonderingsgebieden, de (destijds) zogeheten ‘artikel 2a Wbr-gebieden’.
De overwegingen die hebben geleid tot het aanwijzen van de artikel 2a-gebieden maken duidelijk dat deze gebieden voor het realiseren van de doelstellingen van de Beleidslijn grote rivieren feitelijk geen rol spelen. Daarom vallen de gebieden waar artikel 2a van toepassing is - ondanks de ligging in het rivierbed - niet onder het toepassingsgebied van de Beleidslijn grote rivieren. Dit betekent dat voor de functieverandering van Riverparc geen vergunning in het kader van de Waterwet benodigd is.
In de Beleidslijn grote rivieren is niet juridisch vastgelegd wie verantwoordelijk is voor de buitendijkse gebieden die vallen onder de artikel 2a Wbr-gebieden. Wel staat in de Beleidslijn dat "bouwen in deze, in het rivierbed gelegen artikel 2a-gebieden, net als elders in het rivierbed geschiedt op eigen risico. Hier stelt het Rijk zich niet aansprakelijk voor eventuele schade." Er wordt in de Beleidslijn niet specifiek benoemd wie er verantwoordelijk is. Vanuit de zorgplicht is het echter de taak van de gemeente om te voldoen aan de zorgplicht en zo te zorgen voor een veilige situatie.
In paragraaf 4.9 Water wordt nader op het zorgdragen voor een veilige situatie voor het plangebied ingegaan.
3.2.5 Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die vanuit het rijksbeleid worden gesteld. Het rijksbeleid staat het op- en vaststellen van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.
3.3 Provinciaal Beleid Gelderland
3.3.1 Streekplan Gelderland 2005
Het beleid ten aanzien van het permanent bewonen van recreatiewoningen is neergelegd in de streekplannen van 2005. Bij besluit van Provinciale Staten van 2 juli 2008 heeft de provincie besloten om het streekplan beleid ten aanzien van recreatiewoningen meer in lijn te brengen met het kabinetsbeleid. Dat houdt in dat legalisatie toegestaan wordt in niet kwetsbare gebieden, behoudens concentratiegebieden intensieve teelten, en voor zover niet in strijd met de waardevolle landschappen en het Natura 2000 beleid. Legalisatie van buitendijkse parken dient te passen binnen de Beleidslijn Grote Rivieren. Voorwaarde is dat permanente bewoning dateert van voor 31 oktober 2003 en het merendeel van de woningen permanent bewoond wordt.
Legalisering van de permanente bewoning op Riverparc levert geen strijd op met het beleid van de provincie Gelderland zoals in de streekplannen verwoord.
3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Inmiddels is deze ook in werking getreden.
In deze paragraaf wordt verder ingegaan op de onderdelen uit de verordening die voor de met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling van belang zijn.
Voorgeschiedenis provinciaal beleid inzake permanente bewoning op recreatieparken
Op 8 april 2008 heeft een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer een motie aangenomen, waarin de regering wordt opgeroepen de provincie Gelderland te bewegen het beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoningen in overeenstemming te brengen met de intentie van het kabinet. De provincie Gelderland heeft daartoe op 2 juli 2008 besloten. Zie hiervoor ook paragraaf 2.3 Argumentatielegalisering. De provincie Gelderland heeft de minister van VROM vervolgens geïnformeerd over haar besluit.
Onderdeel van dat besluit was onder andere om permanente bewoning van recreatie in het groenblauwe raamwerk niet toe te staan. Onder voorwaarden wordt legalisatie van permanente bewoning toegestaan in niet kwetsbare gebieden conform het Streekplan, behoudens de concentratiegebieden intensieve teelten en voor zover niet in strijd met de waardevolle landschappen en en het Natura 2000-beleid. Legalisatie van buitendijkse parken dient te passen binnen de Beleidslijn grote rivieren. Voorwaarde voor legalisatie van parken is dat de recreatiewoningen voor het grootste deel permanent worden bewoond.
Vertaling in de Ruimtelijke Verordening
Dit beleid heeft inmiddels haar vertaling gekregen in de Ruimtelijke Verordening van de provincie Gelderland.
Permanente bewoning recreatieparken
De provincie heeft gebieden aangewezen waar permanente bewoning van recreatieparken onder voorwaarden is toegestaan (artikel 9.2 van de verordening). Riverparc ligt een dergelijk gebied. Zie onderstaande afbeelding (het plangebied is geel omkaderd).
Afbeelding 1 Uitsnede kaart Recreatie uit de Ruimtelijke Verordening Gelderland
Bron: www.gelderland.nl
Een woonbestemming wordt toegestaan, indien de permanente bewoning van recreatiewoningen reeds dateert van op of vóór 31 oktober 2003 en deze recreatiewoningen niet gelegen zijn binnen het groen-blauwe raamwerk, de weidevogel- en ganzengebieden en concentratiegebieden voor intensieve teelten. Tevens dient minimaal de helft van het totale aantal recreatiewoningen op het park permanent te worden bewoond. Uit de volgende afbeelding blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen het groen-blauwe raamwerk, de weidevogel- en ganzengebieden en concentratiegebieden voor intensieve teelten.
Tevens staat vast dat meer dan de helft van het aantal recreatiewoningen op het park permanent wordt bewoond.
Afbeelding 2 Uitsnede kaart Groen-blauw raamwerk, intensieve teelten en weidevogel- en ganzenbeschermingsgebieden
Bron: www.gelderland.nl
Ecologische hoofdstructuur
Het plangebied is niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Het dichtstbijzijnde gebied dat binnen de EHS is gelegen aan de overzijde van de Gieseplas en de Lathumse Plas. Deze gebieden zijn aangeduid als 'verwevingsgebied'.
Water
Het plangebied is niet gelegen binnen een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.
3.3.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie Gelderland.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Besluiten ten aanzien van legalisatie
De gemeente Angerlo heeft In de openbare vergadering van 20 december 2004 onder voorwaarden besloten medewerking te verlenen aan de legalisatie van de permanente bewoning van de 346 recreatiewoningen op Riverparc.
In 2010 heeft de gemeenteraad van (inmiddels) de gemeente Zevenaar besloten om in te stemmen met legalisering van de permanente bewoning van de recreatiewoningen op Riverparc.
De gemeente Zevenaar heeft nog geen structuurvisie of andere voor deze ontwikkeling relevante beleidskaders. Het feit dat de gemeenteraad eind 2010 heeft besloten om in te stemmen met de legalisering geeft voldoende aan dat de beoogde ontwikkeling niet strijdig is met beleidskaders van de gemeente Zevenaar.
3.4.2 Conclusie
Gemeentelijk beleid van de gemeente Zevenaar staat het op- en vaststellen van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de mogelijkheden van het gebied.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken, die als bijlagen zijn toegevoegd aan deze toelichting.
4.2 M.e.r.-beoordeling
4.2.1 Algemeen
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage ingegaan. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het besluit is aangepast en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van gewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.
Een van de beoordelingsplichtige activiteiten is een "stedelijk ontwikkelingsproject". Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met minimaal 2000 woningen in een aaneengesloten gebied geldt een beoordelingsplicht en daaronder meestal niet, maar in sommige gevallen wel. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
4.2.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf zal een toets moeten worden uitgevoerd op de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Geringe wijziging ten opzichte van de huidige situatie
Het gaat om bestaand bebouwd gebied met 346 recreatiewoningen. Deze recreatiewoningen worden sinds het begin van deze eeuw voor veruit het grootste deel permanent bewoond. Deze woningen krijgen een woonbestemming en tevens worden 5 nieuwe woningen gebouwd. Ook wordt een voet-/fietspad aangelegd dat tevens dient als calamiteitenroute. In feite wijzigt de situatie dus slechts ondergeschikt ten opzichte van de reeds bestaande situatie, aangezien de woningen al jarenlang permanent worden bewoond. De uitstralingseffecten van het terrrein veranderen met deze wijziging van de bestemming dan ook niet.
Ver onder de drempelwaarde
In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst). Voor woningbouw is de drempelwaarde "een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen".
In dit geval gaat het weliswaar om een aaneengesloten gebied, maar met veel minder woningen, namelijk 351 (346 bestaande woningen en vijf nieuw te bouwen woningen).
Onderzoek: geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel"
Uit de rapportage van Ecogroen (Natuurtoets uitbreiding Riverparc, Giesbeek, zie bijlage 4) blijkt dat de nieuwe ontwikkelingen en de 'verkleuring' van de recreatiewoningen naar reguliere woningen geen significante negatieve invloed hebben op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel", waar het plangebied deels aan grenst. Daarom is geen passende beoordeling benodigd. Meer over de relatie van het plangebied met het omliggende Natura 2000-gebied is te vinden in paragraaf 4.6.
Conclusie
De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat ruimschoots wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
4.3 Milieuzonering
Milieuzonering is de in een bestemmingsplan aangegeven noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, dit ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit.
De woningen op Riverparc zijn milieuhindergevoelig, zeker nu ze een woonbestemming krijgen en permanent bewoond mogen worden. Bekeken moet daarom worden of er in de nabijheid van het plangebied geen bestaande bedrijvigheid voorkomt met een hinderafstand die op gespannen voet staat met de afstand van het bedrijf tot het plangebied.
Gesteld kan worden dat de nieuwe functie (permanente woningen) hindergevoeliger is dan de huidige functie (recreatiewoningen). Aangezien dit in principe betekent dat mensen langduriger in de woningen verblijven, is de onderhavige situatie nader bekeken. In de feitelijke situatie is er geen verandering van de hindersituatie, omdat er al permanent gewoond wordt.
Directe omgeving
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich jachthaven 't Eiland aan de Muggenwaard 16 (milieucategorie 3). Daarbij behoren ook het bedrijf Marine Service Lubach (milieucategorie 2) en Cafe Meer en More (milieucategorie 2).
Verder is aan de Muggenwaard 7, nabij de ingang van Riverparc, Grand Cafe Rutgers gevestigd (milieucategorie 2).
Wat betreft de milieuzonering van bedrijven en andere hindergevende functies kan gebruik worden gemaakt van de indicatieve hinderzones zoals die worden genoemd in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009:
- De jachthaven kan geschaard worden onder de bedrijfscategorie ‘Jachthavens met diverse voorzieningen’ (SBI-code2008: 932). Het betreft milieucategorie 3.1 met een indicatieve zone van 50 meter op het aspect geluid. De jachthaven is op ongeveer 30 meter van de nieuw te bouwen woningen gelegen.
- Voor Grand Café Rutgers geldt een indicatieve zone van 10 meter. Het restaurant is gelegen nabij de toegang tot Riverparc. De afstand van de grens van het terrein van het restaurant tot de dichtstbijgelegen woning (dat zal een van de vijf nog te bouwen woningen betreffen) zal meer dan 30 meter bedragen.
Voor wat betreft de jachthaven kan worden gesteld dat zich in de bestaande situatie reeds andere hindergevoelige bestemmingen (de al bestaande woningen op Riverparc) bevinden die zich op een gelijke afstand bevinden van de jachthaven als de nog nieuw te bouwen woningen. De milieusituatie is daardoor reeds op deze situatie afgestemd.
Hiernaast kan worden verwacht dat de mogelijke hinder met name optreedt ter hoogte van het parkeerterrein, café Meer en More en Marine Service Lubach. Deze onderdelen van de jachthaven zijn op minimaal 150 meter van het plangebied gevestigd. Om die reden hoeven dus geen belemmeringen te worden verwacht.
Bedrijven op grotere afstand
Op een grotere afstand van het plangebied zijn de volgende bedrijven gelegen:
- Camping Rhederlagse Meren (met jachthaven), Marsweg 2 (vergunningplichtig, milieucategorie 3, propaan opslag van 40.000 liter) afstand tot Riverparc ongeveer 600 meter.
- Camping de Mars (met jachthaven), Marsweg 6 (vergunningplicht, milieucategorie 3, twee propaan opslagen) afstand tot Riverparc ongeveer 300 meter.
- Camping De Veerstal (met jachthaven), Marsweg 12 (meldingsplichtig, milieucategorie 3, twee propaan opslagen) afstand tot Riverparc > 1.000 meter.
De afstand tussen deze campings en het plangebied is voldoende groot om geen milieubelemmering te vormen voor de woningen in het plangebied.
Tot slot wordt er in de nabijheid van het plangebied aan zand- en grindwinning gedaan in de omliggende zandwinningsplassen. Deze winning wordt gedaan door Valewaard BV uit De Steeg. Het bedrijf is een zogenaamd provinciale inrichting waarvoor de provincie Gelderland een milieuvergunning heeft verleend.
Op de locatie aan de Rivierweg 2 nabij Lathum heeft het bedrijf een loswal. Ook aanwezig zijn een kraan met een capaciteit van 500 tot 700 ton per uur, een laadbrug, een weegbrug en een geheide tunnel met daarin een transportband waarmee zand op depot gedraaid kan worden. Er is ruimte voor 45.000 ton zand. Tevens is er een kantoor aanwezig.
Voor de winning van zand, grind et cetera geldt een richtafstand van 200 meter volgens de handreiking Bedrijven en milieuzonering. De locatie waar het zand en het grind wordt gelost et cetera ligt op minimaal 400 meter vanaf de meest dichtbij gelegen grens van het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat er voldoende afstand bestaat tussen het plangebied en de zandwinningsactiviteiten die maatgevend zijn.
Conclusie
Gesteld kan worden dat zowel in de bestaande als de nieuwe situatie sprake is van een gevoelige bestemming. De milieusituatie is daarop afgestemd. Hieraan kan worden toegevoegd dat als nader wordt gekeken naar de omgeving van onderhavig plangebied, eveneens geen hinder hoeft te worden verwacht. Ten aanzien van het aspect milieuzonering zijn geen belemmeringen te verwachten voor voorliggend bestemmingsplan.
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient onmiddellijk te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Het archeologiebeleid van de gemeente Zevenaar is doorvertaald in het bestemmingsplan "Archeologie". Het bestemmingsplan 'Archeologie' is in maart 2010 vastgesteld door de gemeenteraad en inmiddels onherroepelijk geworden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient in alle nieuwe bestemmingsplannen overgenomen te worden.
Eveneens benoemen dat voor de noodweg geen archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd, dit omdat de weg opgehoogd wordt
Voor de verschillende te onderscheiden gebieden geldt een omgevingsvergunningenstelsel waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een aanlegvergunning nodig is of niet. Ook wordt degene die een ingreep in de bodem verricht, verplicht om bij elke mogelijke vondst van archeologische waarde dit te melden bij de minister.
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied is aangeduid als een gebied met een hoge archeologische verwachting (oranje kleur). Voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is een omgevingsvergunning nodig, alsmede een inventariserend archeologisch onderzoek.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die het verstoren van de ondergrond mogelijk maken, namelijk de bouw van vijf woningen.
Het bestemmingsplan maakt ook de aanleg van de noodweg mogelijk, maar hierbij zal de ondergrond niet worden verstoord omdat de weg wordt opgehoogd.
Aangenomen kan worden dat er tijdens de bouw van de woningen (ze zullen bij elkaar worden gesitueerd en niet verspreid door het gehele plangebied) bodemingrepen plaats zullen vinden groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Vestigia BV Archeologie en Cultuurhistorie heeft een bureauonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er in het plangebied sprake is van archeologische resten die door de bouwwerkzaamheden verstoord dreigen te worden en zo ja; wat de waarde daarvan is. De gehele rapportage is te vinden in Bijlage 2 Rapportage archeologie.
Hieronder komen de conlcusies en de gevolgen voor het bestemmingsplan aan bod.
Waatschijnlijk heeft het plangebied vanwege de relatief hoge ligging een hoge archeologische verwachting op de beleidskaart gekregen, terwijl deze hoge ligging het gevolg is van een kusntmatige ophoging.
Op basis van historisch kaartmateriaal is vast komen te staan dat het plangebied in ieder geval nog in 1760 in de erosieve loop van de IJssel heeft gelegen. De diverse archeologische waarnemingen die in de directe omgeving van het plangebied zijn geregistreerd zijn grotendeels afkomstig van baggerwerkzaamheden; een concrete locatie en context ontbreekt. Deze waarnemingen moeten als losse vondsten worden beschouwd die geen invloed hebben op de archeologische verwachting van het huidige plangebied. De waarneming die wel aan een min of meer concrete locatie en archeologisch complextype te koppelen is, is de waarneming 1.354, met betrekking tot de resten van het kasteel Baer of Bahr, gesloopt in 1494. Hoewel het niet uit te sluiten is dat zich ooit sporen met betrekking tot het kasteelcomplex tot binnen de grenzen van het plangebied hebben bevonden, is het de vraag wat de huidige aard en conservering van deze sporen zou kunnen zijn, gezien het feit dat het kasteel grondig is gesloopt en bovendien (deels) in de loop van de IJssel heeft gelegen.
Op basis van het bureauonderzoek is het zeer onwaarschijnlijk dat er zich binnen het plangebied mogelijk nog waardevolle archeologische resten bevinden. Vestigia adviseert dan ook om de archeologische verwachting bij te stellen naar 'laag' en geen nader onderzoek uit te laten voeren. Ze ziet geen bezwaar in de voortgang van de bouwplannen.
Conclusies voor het bestemmingsplan
Vervolgonderzoek is niet nodig. Wel zal, conform het beleid van de gemeente Zevenaar, het onderzochte gebied een dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" krijgen, met daarbij de aanduiding 'laag'. Het overige deel van het plangebied krijgt de aanduiding 'hoog', overeenkomend met de vigerende aanduiding vanuit het vigerende bestemmingsplan "Archeologie".
4.5 Verkeer En Ontsluiting
De huidige verkeersontsluiting van Riverparc voldoet niet aan de eisen die hulpdiensten aan de bereikbaarheid stellen. Om in de toekomstige situatie wel aan te sluiten op deze bereikbaarheidseisen is daarom gezocht naar maatregelen die ter aanvulling op de huidige infrastructuur de bereikbaarheid in geval van een calamiteit waarborgen. Zie Bijlage 3 Onderzoek ontsluiting Riverparc voor het onderzoek dat Witteveen+Bos hieromtrent hebben uitgevoerd.
Voor de situatie nabij het Riverparc betekenen de gestelde eisen dat het Riverparc bereikbaar moet zijn via twee onafhankelijke routes, waarbij de infrastructuur op het Riverparc zelf dusdanig aan moet sluiten op de twee onafhankelijk ontsluitingsroutes zodat alle woningen via beide ontsluitingsroutes bereikbaar zijn. Uitgangspunt van de alternatieve routes vormt een vastgesteld calamiteitenscenario, waarbij tevens rekening is gehouden met het toepassen van maatregelen die beperkte financiele gevolgen met zich mee brengen.
Witteveen+Bos hebben 10 verschillende (calamiteiten)ontsluitingen onderzocht en vervolgens beoordeeld op kosten, ruimtelijke inpassing en minimale noodzaak.
Op basis van de uitgevoerde studie naar de ontsluiting van het Riverparc wordt ten aanzien van de meest efficiënte en verantwoorde alternatieve ontsluitingsroute voor het Riverparc de volgende conclusie getrokken: De meest efficiënte en verantwoorde alternatieve ontsluitingsroute voor het Riverparc (voorkeursvariant) bestaat uit een nieuw aan te leggen calamiteitenpad langs het talud van de jachthaven dat aansluit op de interne verkeerstructuur van het Riverparc, een nieuw aan te leggen fietspad langs De Muggenwaard, fietspaden langs de Rivierweg en Strandpad en de calamiteitendoorsteek tussen De Muggenwaard en het Strandpad (zie afbeelding 2). Door de alternatieve route op minimaal NAP + 12,60 m aan te leggen, is de alternatieve route te gebruiken tot het toetsingspeil dat in theorie eens per 1.250 jaar wordt bereikt.
Afbeelding 2 Voorkeursvariant ontsluiting Riverparc
Bron: Rapportage ontsluiting Riverparc, Witteveen+Bos, december 2009
Uiteindelijk heeft deze variant geleid tot de huidige variant, waarvan het de bedoeling is dat deze wordt uitgevoerd (zie figuur 3).
Figuur 3 Huidige ontsluitingsvariant Riverparc
Deze variant is grotendeels gelijk aan de voorkeursvariant van Wittveen+Bos. Slechts de aantakking op de interne ontsluiting van het park is gewijzigd. De oorzaak daarvan is het toevoegen van vijf nieuwe woningen op het park. Deze staan ook ingetekend in figuur 3.
4.6 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Ecogroen Advies heeft een quickscan natuurtoets uitgevoerd, waarin hierop wordt ingegaan. Zie bijlage 4 voor de totale rapportage. Hieronder komen de bevindingen en de gevolgen voor het bestemmingsplan aan bod.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Het plangebied grenst direct aan het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Dit gebied is in het ontwerp aangewezen als Natura 2000-gebied in september 2008. Het gebied rondom Riverparc is wel aangewezen onder de Vogelrichtlijn, maar niet onder de Habitatrichtlijn. Bescherming van de aanwezige waarden binnen het gebied vormen het uitgangspunt.
De geplande ontwikkelingen (de aanleg van vijf nieuwe woningen en de noodweg) vinden plaats op 60 meter van de begrenzing van het Natura 2000-gebied, waardoor fysieke aantasting van habitats en soorten kan worden uitgesloten. Gezien de relatief kleinschalige werkzaamheden zullen geen hydrologische-, verzurende- of verontreinigende effecten optreden. Verstoring op kwalificerende vogels, die de Rhederlaag gebruiken als rust-, foerageerof slaapgebied als gevolg van extra beweging, verlichting en geluid zal niet optreden. De ontwikkelingen worden vanaf de Rhederlaag geheel aan het zicht onttrokken door de aanwezigheid van opgaande structuren. Daarnaast vinden tijdens de aanlegfase geen heiwerkzaamheden plaats. Een toename van het recreatiedruk op het omliggende Natura 2000-gebied als gevolg van de realisatie van de vijf extra woningen zal wegvallen ten opzichte van de 346 reeds bestaande woningen in het Riverparc.
Uit bovengaande kan dan ook geconcludeerd worden dat de tijdens de aanleg en het gebruik van de vijf extra woningen en de noodweg geen effecten zullen optreden op de instandhoudingsdoelen die gelden binnen Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.
De al aanwezige woningen binnen het Riverparc worden sinds het begin van deze eeuw voor veruit het grootste deel permanent worden bewoond. De gemeenteraad van destijds, van de gemeente Angerlo, heeft op 14 december 2004 besloten om de permanente bewoning op het Riverparc te legaliseren. Het Riverparc fungeert zodoende al ongeveer een decennium als woonwijk. De wijziging van recreatiewoningen naar reguliere woningen zal geen toename van recreatiedruk op omliggend gebied tot gevolg hebben omdat er in feite geen veranderingen optreden.
Gesteld kan worden dat enkel de bestemming wordt gewijzigd maar het gebruik onveranderd blijft. Geconcludeerd wordt dan ook dat deze bestemmingswijziging geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen die gelden binnen het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
De beoogde plannen bestaan uit het slopen van een receptie- en opslaggebouw en het verwijderen van twee tennisvelden. Op deze locatie worden 5 woningen gerealiseerd die zullen aansluiten op de huidige recreatiewoningen die een woonbestemming krijgen. Tevens wordt er een nieuwe noodweg aangelegd naast de Muggenwaard, die door fietsers en wandelaars gebruikt zal worden en alleen in noodsituaties voor motorvoertuigen. Voor de aanleg van de noodweg zal een bestaande watergang gedempt worden en wordt een deel van de huidige erfbeplanting verwijderd.
De bevindingen zijn de volgende:
Aangetroffen en te verwachten soorten
Uit het ecologische onderzoek komen de volgende zaken naar voren:
- Er zijn geen beschermde of bedreigde planten in het plangebied te verwachten
- In de aanwezige bomen en de te slopen gebouwen zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. Er is ook geen schade aan vliegroutes of onmisbaar foerageergebied te vrezen
- Verspreid in het gebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van andere zwaarder beschermde soorten (zoals Steenmarter) zijn niet aangetroffen, hoewel er wel waarnemingen van dit middelhoog beschermde zoogdier bekend zijn
- In het plangebied is een broedgebied aanwezig voor algemene broedvogels. Er zijn geen nesten van broedvogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden
- De greppel in het plangebied vormt mogelijk geschikt voortplantingswater voor laag beschermde amfibieën als Kleine watersalamander, Bastaardkikker, Bruine kikker en Gewone pad (Ff-wet tabel 1). Uit verspreidingsgegevens is op korte afstand een populatie van de strikt beschermde Rugstreeppad (Ff-wet tabel 3) bekend. De greppel vormt naar verwachting geschikt voortplantingsbiotoop voor de soort. Het kan zodoende niet worden uitgesloten dat de soort voortplantend, foeragerend en/of overwinterend in het plangebied voorkomt. In zo’n geval kan schade aan individuen of leefgebied ontstaan door de voorgenomen ontwikkelingen
- Aangezien de greppel in de loop van de zomer droogvalt zijn geen (beschermde) vissen te verwachten. Er zijn ook geen reptielen of beschermde ongewervelden aangetoond of te verwachten.
Nader onderzoek en/of mitigerende maatregelen
- Voorafgaand aan de start van de werkzaamheden dient nader onderzoek naar de functie van het plangebied voor Rugstreeppad plaats te vinden. Dit kan door middel van een onderzoek in de periode april-mei waarbij wordt gezocht naar eiafzet en geluisterd naar kooractiviteit van mannelijke exemplaren
- Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor circa half maart en na eind juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum
- Voor de in het plangebied (mogelijk) voorkomende laag beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt in deze situatie automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet en zijn geen specifieke maatregelen vereist.
Suggestie
- Een aandachtspunt is de mogelijke vestiging van de Rugstreeppad. Aangezien in de omgeving van het plangebied de zeer mobiele pioniersoort Rugstreeppad met zekerheid voorkomt wordt sterk aanbevolen te voorkomen dat in de periode april-oktober (tijdelijke) ondiepe wateren aanwezig zijn. Mogelijk komt de soort nu nog niet in het plangebied voor, en kan op deze wijze worden voorkomen dat deze strikt beschermde soort zich alsnog in het plangebied vestigt.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Vanuit het omgevingsaspect ecologie bestaat er geen aanleiding om het bestemmingsplan niet vast te stellen.
4.7 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot het wegverkeerslawaai. Geluidsaspecten in het kader van industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde, aangezien er zich geen geluidsgezoneerde industrieterreinen en spoorwegen in de nabijheid van het plangebied bevinden.
BVA Verkeersadviezen heeft het akoestische onderzoek uitgevoerd. Zie bijlage 5 voor de totale rapportage. In deze paragraaf komen de conclusies en de gevolgen voor het bestemmingsplan aan bod.
Conclusies akoestisch onderzoek
Voor de nieuw te bouwen woningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) ten gevolge van het verkeer op zowel de zoneplichtige Muggenwaard als de niet-zoneplichtige interne wegen niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Muggenwaard bedraagt 36 dB. Voor de niet-zoneplichtige interne wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt dat de geluidsbelasting op maximaal 43 dB ligt.
Voor de reeds bestaande woningen die een woonbestemming krijgen blijkt dat op geen van de bestaande woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ligt op 47 dB voor een beperkt aantal woningen die zijn gesitueerd langs de drukste tak van de interne wegen. Op de andere takken rijdt minder verkeer en ligt de geluidsbelasting dus lager.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Omdat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Muggenwaard niet wordt overschreden zijn er vanuit de Wet geluidhinder geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling, voor zover het wegverkeerslawaai betreft. Ook als gevolg van de interne wegen treden geen geluidsbelastingen op die hoger zijn dan 48 dB.
4.8 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Voor de locatie binnen het plangebied waar de vijf woningen gebouw mogen worden, heeft een bodemonderzoek plaatsgevonden. Zie bijlage 6 voor de gehele rapportage. Hieronder volgen de conclusies en de gevolgen voor het bestemmingsplan.
Conclusies onderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er in de bovengrond overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek zijn niet overschreden. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt derhalve verworpen. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming van het terrein, kan worden gesteld dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu t.g.v. de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein. Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Er zijn geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Voor wat betreft het omgevingsaspect 'bodem' kan voorliggend bestemmingsplan worden vastgesteld.
4.9 Water
4.9.1 Waterveiligheid
Oevers
Om mogelijk te maken dat Riverparc een reguliere woonwijk binnen de gemeente Zevenaar wordt, dient onder andere gekeken te worden naar een veilig woonklimaat nu en in de toekomst. Op dit moment is het recreatiepark buitendijks gelegen. Riverparc is gelegen in de Rhederlaag langs de zuidelijke waterkering van de IJssel tussen Lathum en Giesbeek (gemeente Zevenaar), km 887 – 889 van Dijkringgebied 48, Rijn en IJssel. Het park is omgeven door een deels oude zandwinlocatie (Lathumse Plas, Westerplas en Gieseplas). Om de veiligheid van het park te waarborgen is het nodig dat de oever/waterkering van voldoende kwaliteit is. Hiertoe dient allereerst door middel van een toetsing in kaart te worden gebracht wat de huidige sterkte van de waterkering is. Indien nodig kan vervolgens op basis van ontwerprandvoorwaarden een voorontwerp voor een nieuwe waterkering worden opgesteld.
Witteveen & Bos hebben hier in opdracht van de gemeente Zevenaar onderzoek naar gedaan (Onderzoek en schetsontwerp veiligheid Riverparc, oktober 2009, Witteveen+Bos). Zie Bijlage 7 Onderzoek en schetsontwerp waterveiligheid Riverparcvoor de gehele rapportage.
Op basis van de Waterwet geldt voor het grondgebied van de gemeente Zevenaar een overschrijdingsfrequentie van 1/1250 jaar. Bij die norm is aangesloten. Riverparc ligt buitendijks, maar ligt feitelijk hoger dan de binnendijkse gebieden in de gemeente Zevenaar. Heel concreet betekent dit dat in geval van een calamiteit de kans groter is dat de binnendijkse gebieden eerder onderstromen dan Riverparc. Daaruit zou geconcludeerd kunnen worden dat er een lager overstromingsrisico kan worden aangehouden. Als we echter de kosten en baten tegen elkaar afwegen, dan is het verstandig om voor Riverparc uit te gaan van hetzelfde overstromingsrisico voor binnendijkse gebieden. Temeer omdat Riverparc een woonwijk wordt en we de bewoners de maximale veiligheid willen bieden.
De oever is door Witteveen & Bos getoetst. Hieronder volgen de belangrijkste conclusies.
Hoogte
Ter uitvoering van dit rapport is inmiddels is de kruinhoogte verhoogd naar NAP + 12,40 meter en zal uiterlijk in 2017 (behoudens bijzondere en onvoorziene omstandigheden) de oever op kosten van de Stichting verhoogd worden tot NAP + 12,60 meter. Hierbij wordt aangesloten op de wettelijke normen die gelden voor de gemeente Zevenaar.
Macrostabiliteit buitenwaarts
Dwarsdoorsnede 1 en dwarsdoorsnede 3 tot en met 10 van het Riverparc voldoen niet op het toetsspoor macrostabiliteit buitenwaarts als er een verkeersbelasting op de kruin van de waterkering staat. Zwaar transport over de kruin van de waterkering is echter niet mogelijk doordat zich hier de vakantiehuizen en de bijbehorende tuinen bevinden; er loopt geen weg over de kruin van de waterkering. Om deze reden krijgt de buitenwaartse macrostabiliteit van de gehele waterkering die het Riverparc omgeeft inclusief de toegangsweg naar het park het oordeel voldoende.
Stabiliteit bekleding
De bekleding van het Riverparc bestaat voor het grootste gedeelte uit een steenbestorting en voor een kleiner gedeelte uit grasbekleding. Zowel de steenbestorting als de grasbekleding zijn beoordeeld. Het blijkt dat de gradering van de aanwezige steenbestorting ruim voldoende bestand is tegen mogelijke golfwerking tijdens maatgevende omstandigheden. De steenbestorting op het buitentalud van de waterkering die het Riverparc omgeeft krijgt het oordeel goed. De grasbekleding echter krijgt over de gehele strekking het oordeel onvoldoende. De oorzaak hiervan kan gevonden worden in het ontbreken van een kleibekleding onder de grasbekleding.
Conclusie Witteveen & Bos
De locaties met een te lage kruinhoogte die direct aandacht verdienen zijn de waterkering rondom het Riverparc ter plaatse van perceel 34 en de toegangsweg tot het Riverparc. De kruinhoogte die zich op deze locaties voordoet is gelijk aan NAP +12,17 m. Ter uitvoering van dit rapport hebben inmiddels aanpassingen plaatsgehad en is de kruinhoogte verhoogd naar NAP+ 12,40 meter.
Onderzoek veiligheid door Oranjewoud
Omdat de veiligheid cruciaal is voor de legalisatie heeft de gemeente Zevenaar Oranjewoud eveneens gevraagd onderzoek te doen naar de waterveiligheid (Wonen in Riverparc; de waterveiligheid van Riverparc, 18 juni 2010, Oranjewoud). Zie Bijlage 10Rapport waterveiligheid Riverparc door Oranjewoud voor de gehele onderzoeksrapportage.
Oranjewoud onderschrijft in grote lijnen de conclusies van Witteveen & Bos en adviseert aanvullend om in geval van extreem hoog water aandacht te schenken aan communicatie. Daarbij moet worden gedacht aan het opstellen van een waarschuwingssysteem en het voorkomen van excessen. De gemeente Zevenaar zal dit op zich nemen.
Keuze gemeente Zevenaar
De verwachting is dat door de te nemen maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier in 2015 het waterpeil in de IJssel zal worden verlaagd. Dat betekent dat dan kan worden volstaan met een kruinhoogte van de oever van NAP +12,40 m. Het ophogen van de oever tot NAP +12,40 m in plaats van NAP +12,60 m laat een groot financieel verschil zien, te weten € 547.000,= (incl btw). De gemeente vindt het niet verantwoord dat de bewoners van Riverparc nu worden opgezadeld met hoge kosten in de wetenschap dat de normen binnen afzienbare tijd worden bijgesteld. Om die reden wordt op korte termijn op kosten van de Stichting de oever verhoogd tot 12,40 m. Door Witteveen & Bos is daarvoor een veiligheidsanalyse opgesteld. Zie hiervoor Bijlage 8Notitie veiligheidsanalyse oeverversterking Riverparc.
De conclusies luiden als volgt:
- De verhoging van de oever tot NAP+12,40 leidt naar verwachting tot een overschrijdingsfrequentie van gemiddeld eens per 220 jaar.
- De aangewezen locaties voor ophoging omvatten alle locaties die in de huidige situatie lager zijn dan NAP+12,40 m, met uitzondering van de toegangsweg.
- De ontwerphoogte voldoet niet bij een toetsing aan de huidige belastingsnorm voor IJsseldijken.
- De ontwerphoogte voldoet in de huidige situatie niet aan de ontwerprichtlijnen voor regionale waterkeringen (ontbreken robuustheidstoeslag).
- De hoogte voldoet na het gereedkomen van de rivieringrepen in het kader van Ruimte voor de Rivier naar verwachting wel aan de toetsingseisen.
- De ophoging wordt uitgevoerd in klei, belangrijk is daarbij de erosieklasse te definiëren (minimaal klasse 2).
- De versterking is naar verwachting stabiel.
- De uitvoeringsmethode is niet voldoende uitgewerkt om aan te sluiten bij normen en leidraden.
Vastgelegd zal moeten worden dat de ophogingen in ieder geval aan de normen voldoen zoals weergegeven in de conclusies van Witteveen & Bos.
In een nadere verklaring (zie Bijlage 9 Nadere verklaring waterveiligheid Riverparc) geeft Witteveen & Bos in aanvulling op haar conclusies en aanbevelingen aan dat een kruinhoogte van NAP +12,40 m waarschijnlijk wel voldoet aan de toetsingseisen (bij gelijk blijvende eisen) ná het gereedkomen van de rivieringrepen in het kader van Ruimte voor de Rivier. Volgens het projectbureau Ruimte voor de Rivier (RvdR) is te verwachten dat alle voorgenomen maatregelen in het kader van het programma Ruimte voor de Rivier in 2015 zullen zijn uitgevoerd. In het Addendum bij de Leidraad Rivieren zijn de ontwerpwaterstanden gegeven voor de as van de rivier voor de jaren 2050 en 2100. Dit zijn ontwerpwaterstanden zonder toeslagen voor scheefstand, robuustheid, etc. Deze waterstanden zijn vervolgens vertaald naar oeverlocaties. In deze waterstanden zijn de ingrepen in de rivier (RvdR) meegenomen die in het kader van de korte en lange termijn visie van Ruimte voor de Rivier worden uitgevoerd. Hieruit volgt dat een kruinhoogte van NAP+12,40 m in toekomstige situaties voldoet bij toetsing aan de hogere norm van 1/1.250 per jaar. In tegenstelling tot bij een toetsing wordt in het ontwerp van dijkversterkingen nog een toeslag in rekening gebracht voor onzekerheden (robuustheidstoeslag). Bij rivierdijken is deze toeslag 0,3 m. Bij een verhoging van de oever tot NAP+12,40 m is er geen ruimte voor een dergelijke toeslag indien men de hogere norm van 1/1.250 hanteert. Het ontwerp van de versterking van de oever voldoet bijgevolg niet aan de huidige ontwerprichtlijnen.
Indien blijkt dat de maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier niet tot een ander resultaat leiden en de normen niet van NAP + 12,60 m worden aangepast tot NAP +12,40 m dan zal uiterlijk in 2017 (behoudens bijzondere en onvoorziene omstandigheden) de oever op kosten van de Stichting Woonbelangen Riverparc verhoogd worden tot NAP + 12,60 m (exclusief robuustheidstoeslag).
4.9.2 Watertoets
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.
In het "Waterbeheersplan 2007-2010" heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.
Beschrijving van het watersysteem in het plangebied
Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen in paragraaf 4.9.1 en de daarin genoemde bijlagen reeds aan de orde is gekomen.
De watertoetstabel met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema's
De relevante waterhuishoudkundige thema's komen hieronder verder aan bod.
Veiligheid
Op het thema 'veiligheid' is in paragraaf 4.9.1 al uitgebreid ingegaan. Daar wordt dan ook naar verwezen.
Riolering en afvalwaterketen
Het afvalwater neemt als gevolg van de beoogde ontwikkeling slechts in zeer geringe mate toe. Het bestaande receptiegebouw wordt namelijk gesloopt en er worden vijf woningen teruggebouwd. Het afvalwater zal worden afgevoerd naar het bestaande rioleringsstelsel in de kern en het bemalingsgebied Riverparc.
Wateroverlast
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verharde oppervlak in totaal in zeer geringe mate toe. Tennisbanen, het receptiegebouw en een loods worden gesloopt en daarvoor worden 5 woningen teruggebouwd. De noodweg zal worden uitgevoerd met grasbetonklinkers. Van de bestaande woningen zijn er zestig aangesloten op een drain en de overige woningen zijn voor wat betreft het hemelwater aangesloten op infiltratiekratten. Voor de nieuw te bouwen woningen zal hetzelfde gelden.
Grondwateroverlast
Het plangebied ligt relatief hoog. Grondwateroverlast zal dan ook niet snel een bedreiging vormen. Verder wordt verwezen naar 4.9.1.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Vanuit het plangebied wordt voor 60 bestaande woningen het hemelwater geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Voor de nieuwe woningen zal dit niet gelden. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.
Volksgezondheid
Het in het plangebied aanwezige oppervlaktewater heeft voldoende doorstroming, om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Om het risico op verdrinking te beperken zijn geen extra maatregelen genomen.
Inrichting en beheer
Een deel van de Lathumse plas is in eigendom van het waterschap Rijn en IJssel.
Recreatie
(Na)bij het plangebied zijn strandjes aanwezig en er kan gezwommen en gevaren worden. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dit niet anders. Voor zover ontheffing van het waterschap benodigd is, zal deze worden aangevraagd.
4.10 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Omdat in het voorliggende bestemmingsplan de bouw van slechts 5 nieuwe woningen mogelijk wordt gemaakt en verder bestaande recreatiewoningen die reeds het gehele jaar door bewoond worden een woonbestemming geeft, kan gesteld worden dat deze ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Ten aanzien van het omgevingsaspect luchtkwaliteit bestaat dan ook geen bezwaar tegen vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.11 Externe Veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
- Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
- Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggengeen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld aardgas, plaatsvindt.
De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op meer dan 300 meter van het plangebied. Het betreft hier een buisleiding waar aardgas door vervoerd wordt met een druk van 40 bar en een diameter (uitwendig) van 4,5 inch. Er is geen sprake van een PR-contour en vanwege de ruime afstand tussen de leiding en het plangebied is het niet nodig om een groepsrisicoberekening uit te voeren. Het invloedsgebied is namelijk 70 meter. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vanuit het omgevingsaspect 'externe veiligheid' bestaan er geen belemmeringen ten aanzien van de middels het voorliggende bestemmingsplan beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.
De planregels
De planregels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
5.2 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen
In deze paragraaf worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.
Groen
Het groen met een meer structureel karakter is vastgelegd in de bestemming "Groen". Daarin zijn opgenomen de grasvelden, opgaande beplanting en speelterreinen binnen de wijk. Binnen deze bestemming is het tevens mogelijk om parkeervoorzieningen aan te leggen.
Ook een gedeelte aan de achterzijde van de percelen van de woningen krijgen de bestemming "Groen" om bebouwing te voorkomen en zodoende openheid te garanderen.
Verkeer
Deze bestemming betreft de gronden met gebruiksmogelijkheden voor de functie 'verkeer'. Zo is de toegangsweg naar de wijk (De Muggenwaard) als zodanig bestemd. Het betreft in dat geval een weg met een stroomfunctie. Het nieuw aan te leggen voet- en fietspad (welke ook de functie van calamiteitenontsluiting heeft) langs de Muggenwaard valt ook binnen deze bestemming, evenals de tussenliggende groenvoorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn er ook bouwmogelijkheden voor ondergeschikte gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, als nutsvoorzieningen, abri's, lichtmasten, informatieborden, verkeerstekens, kunstobjecten en straatmeubilair.
Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen binnen de woonwijk zijn bestemd als "Verkeer - Verblijfsgebied". Deze wegen hebben een functie voor het bestemmingsverkeer in de wijk. In deze bestemming is een groot deel van de openbare straatruimte rond de woningen vastgelegd. Ook de stroken langs de wegen waarin kabels en leidingen zijn gelegen vallen binnen deze bestemming, evenals de parkeervoorzieningen in de openbare ruimte.
Water
De vijverpartijen binnen het plangebied zijn samen met de oevers bestemd als "Water", wat recht doet aan de feitelijke situatie. Hiermee wordt ook voorkomen dat deze vijvers kunnen worden gedempt. Deze vijvers maken namelijk deel uit van de stedenbouwkundige opzet van de wijk.
Water - Waterkering
De gronden binnen het plangebied die dienst doen als oever zijn bestemd als "Water - Waterkering". Binnen deze bestemming is onder andere dagrecreatie mogelijk, zodat gebruik gemaakt kan worden van de aanwezige stranden.
Wonen en Tuin
De bestaande en de nieuw te realiseren woonpercelen zijn voorzien van de bestemmingen "Wonen" en "Tuin". De aan de waterkant gesitueerde en niet te bebouwen gronden zijn bestemd als "Groen".
Er wordt met aanduidingen onderscheid gemaakt in vrijstaande woningen, woningen twee-aaneen en in een rij aaneengebouwd. Voor de woningen geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter, conform de huidige hoogtes, tenzij anders is aangeduid. Om de bestaande ruimtelijke kwaliteit zoveel mogelijk te beschermen, wordt geen mogelijkheid geboden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak. Die bepaling geldt niet voor nader aangeduide gronden, waar in overwegende mate sprake is van aanwezige aangebouwde bijgebouwen.
Vergunningvrij bouwen voor zover mogelijk binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is wel mogelijk.
Voor zover woningen in de huidige situatie voorzien zijn van een plat dak, is die kapvorm middels de aanduiding 'huidige kapvorm' vastgelegd. Binnen de bestemming "Tuin" is het uitsluitend voor vrijstaande woningen mogelijk gemaakt om in het verlengde van de zijgevels van de woning een aangebouwd bijbehorend bouwwerk te bouwen met een breedte van maximaal 3 m en een diepte van maximaal 2 m.
Waarde - Archeologie
Via dit artikel wordt een regeling opgelegd voor het verrichten van bodemingrepen. Al naar gelang de diepte en omvang van een ingreep is, afhankelijk van de mogelijke waarde van die locatie op het gebied van de archeologie, een omgevingsvergunning nodig.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Aangetoond moet worden dat de beoogde ontwikkeling financieel-economisch en maatschappelijk uitvoerbaar is en dat de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen. In dit geval speelt het aansprakelijkheidsvraagstuk nadrukkelijk ook een rol, met name in relatie tot de waterveiligheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Gerenommeerd advocatenkantoor
De gemeente Zevenaar heeft terzake de voorgenomen legalisering van de permanente bewoning van de recreatiewoningen op Riverparc ten aanzien van het te doorlopen proces advies ingewonnen bij Dirkzwager Advocaten & Notarissen. Samenvattend is de conclusie dat het proces zorgvuldig is doorlopen en dat de voorgenomen legalisering onder voorwaarden kan plaatsvinden. Aan die voorwaarden zal worden voldaan.
Ophogen gronden
Riverparc is buitendijks gelegen, nabij de rivier de IJssel. Wanneer de gemeente Zevenaar voorliggend bestemmingsplan - waarmee (onder andere) de permanente bewoning wordt gelegaliseerd - rijst de vraag in hoeverre de gemeente Zevenaar als een gevolg daarvan aansprakelijk kan worden gesteld voor schade die aan personen, woningen of andere eigendommen zou kunnen ontstaan tengevolge van calamiteiten in verband met storm en/of hoog water.
Mede op basis van de onderzoeksrapportages in het kader van de waterveiligheid zoals deze als bijlagen bij de toelichting van dit bestemmingsplan zijn gevoegd, heeft de gemeente juridisch advies (zie hiervoor) ingewonnen.
De keuze voor de strategie dat de oevers op korte termijn op kosten van de Stichting Woonbelangen Riverparc inmiddels zijn opgehoogd tot NAP + 12,40 meter en op termijn naar NAP + 12,60 meter (behoudens bijzondere en onvoorziene omstandigheden) wanneer blijkt dat de kruinhoogte ook ná het gereedkomen van de rivieringrepen in het kader van Ruimte voor de Rivier tot NAP + 12,60 meter moet worden opgehoogd om aan de eisen te voldoen is het uitgangspunt.
Uit het juridisch advies blijkt dat uitvoering van deze strategie, in combinatie met een contractuele afspraak tussen de gemeente en Stichting Woonbelangen Riverparc leidt tot een grote beperking van het risico op aansprakelijkheid voor de gemeente.
Ontsluiting
Uit juridisch advies blijkt dat de gemeente in dit kader maatregelen moet nemen en moet zorgen voor een betere ontsluiting. Hierbij zijn de verschillende ontsluitingsvarianten uit het onderzoek van Witteveen+Bos (Bijlage 3 Onderzoekontsluiting Riverparc) bekeken. Gebleken is dat de voorkeursvariant vanuit dat onderzoek waarschijnlijk voldoende is.
Openbare ruimte en infrastructuur op Riverparc
De openbare ruimte en de infrastructuur binnen het plangebied zullen in eigendom komen van de gemeente Zevenaar. Dan gaat dezelfde verantwoordelijkheid voor de gemeente gelden die ook geldt voor alle andere openbare ruimtes en infrastructuur die al onder de verantwoordelijkheid vallen van de gemeente.
Conclusie ten aanzien van het risico op aansprakelijkheid
Door de in het plan genoemde maatregelen te (laten) treffen inzake de waterveiligheid en de ontsluiting heeft de gemeente Zevenaar voldoende actie ondernomen om risico's op aansprakelijkheid voor deze specifieke ontwikkeling voldoende omlaag te brengen. De kosten die gepaard gaan met deze specifieke maatregelen zullen voor zover mogelijk worden verhaald op de Stichting Woonbelangen Riverparc. Hierop wordt in paragraaf 6.2 nader ingegaan.
6.2 Kostenverhaal
Noodweg
De aan te leggen noodweg komt voor rekening van de gemeente en de begrote kosten ad € 480.000,00 worden opgenomen in de meerjarenbegroting 2012-2015. Aangezien Riverparc een woonwijk wordt zoals alle andere woonwijken binnen de gemeente, ziet de gemeente Zevenaar het namelijk als haar publieke taak om ervoor te zorgen dat de woonwijk op twee verschillende wijzen bereikbaar is.
Overig
Verder is anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Zevenaar en Stichting Woonbelangen Riverparc. In deze overeenkomst zal worden geregeld welke kosten voor rekening van de gemeente Zevenaar komen en welke kosten door de Stichting Woonbelangen Riverparc.
Het opstellen en vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Inspraak En Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Er heeft geen inspraak plaatsgevonden. Wel is het plan in het kader van artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan diverse overleginstanties.
Voor een samenvatting van deze reacties, met daarbij de reactie van de gemeente en de eventuele wijzigingen die naar aanleiding van de overlegreacties en ook ambtshalve zijn doorgevoerd, wordt verwezen naar bijlage 11.
7.2 Van Ontwerp Naar Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan zal ter inzage worden gelegd voor de duur van zes weken. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen worden ingediend. Op ingediende zienswijzen wordt een reactie gegeven door de gemeente middel een zienswijzennota. en eventueel wordt het bestemmingsplan naar aanleiding hiervan gewijzigd. Er is mogelijkheid om in te spreken tijdens de Commissie Ruimte en uiteindelijk zal de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststellen.
april 2012.