HOOGWOLDE 8B
Bestemmingsplan - gemeente Nunspeet
Vastgesteld op 26-04-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanHOOGWOLDE 8B van de gemeente Nunspeet
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0302.BP01044-vg01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 aan huis gebonden beroep:
een beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen een bouwvlak uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
1.9 bedrijf/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor één persoon, gezin of andere groep van personen, van wie huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
1.10 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.11 begane grondverdieping:
de eerste bouwlaag;
1.12 bestaand:
- a. bij bouwwerken: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- b. bij gebruik: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat niet voor bewoning bestemd is en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Voor vrijstaande bijgebouwen is ook functionele ondergeschiktheid vereist;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging boven de goothoogte van een gebouw;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een sexinrichting;
1.26 erf:
de oppervlakte van het bouwperceel uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw en uitgezonderd het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen tussen de bestemmingsgrens aan de voorzijde van de woning en 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.29 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw dat door omvang en aard op een aaneengesloten samenstel van gronden als het belangrijkste of een van de belangrijkste dient te worden aangemerkt;
1.31 horeca:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.32 kap:
een dak dat loodrecht geprojecteerd voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
1.33 maatschappelijke voorzieningen:
culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.34 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.35 ondergeschikte bouwdelen:
hieronder wordt verstaan plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken
1.36 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met twee wanden, waarvan maximaal één wand tot de constructie behoort;
1.37 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
1.38 recreatief medegebruik:
vormen van recreatief gebruik van het agrarisch gebied en/of bossen en natuurterreinen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;
1.39 recreatieve voorzieningen
Bezigheden, tijdverdrijf of lichamelijke activiteiten die door mensen en dieren worden ondernomen met als enig doel de activiteit zelf, of ter ontspanning en vermaak.
1.40 sexinrichting:
een inrichting bestemd voor het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar sexuele handelingen worden verricht; onder sex en/of pornobedrijf wordt mede begrepen:
- a. sexbioscoop:
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;
- b. sexclub:
een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar sexuele handelingen worden verricht;
- c. sexautomaat:
een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;
- d. sexwinkel:
een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van sexartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en videobanden, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;
- e. prostitutiebedrijf:
een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie, zijnde het tegen betaling hebben van sexuele omgang met anderen;
1.41 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.42 uitvoeren:
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.43 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.44 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen: buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.
2.9 goot- en bouwhoogte:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goot- en bouwhoogte worden ondergeschiktebouwdelen: buiten beschouwing gelaten, mits de goot- en/of bouwhoogte met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- b. in- en uitritten.
3.2 Bouwregels
3.3 Ontheffing bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in sublid 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van aan- of uitbouwen, zoals erkers en ingangspartijen, vóór de voorgevel van een woning:
- a. met een diepte van ten hoogste 1,5 m, mits de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde voortuin ten minste 2,5 m bedraagt;
- b. met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 12 m2 en een overkapping, met dien verstande, dat bij aaneengebouwde woningen slechts een oppervlakte van 6 m2 en een overkapping is toegestaan;
- c. met een goothoogte van ten hoogste 3 m, mits:
- 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - sba-7 kleine woning
met bij een en ander behorende gebouwen en voorzieningen zoals wegen, paden, bermen, tuinen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:
- a. Het bepaalde in sublid 4.2.2 onder d ten behoeve van een diepte van 15 m, mits:
- 1. het een vrijstaande woning betreft;
- 2. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 3. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
- b. Het bepaalde in sublid 4.2.2 onder b ten behoeve van het bouwen tot aan de zijdelingse perceelgrens, mits:
- 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
- c. Het bepaalde in sublid 4.2.2 e onder 1 ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan woningen tot de goothoogte van de betreffende woning, mits:
- 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
- d. Het bepaalde in sublid 4.2.2 e onder 2 ten behoeve van het bouwen van een praktijkruimte, als gebouw bij een woning, met dien verstande dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimten niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en de bijbehorende gebouwen, tot ten hoogste 75 m2;
- 2. de goothoogte en de bouwhoogte van de praktijkruimte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m.
- e. Van het bepaalde in sublid 4.2.2 e onder 2 ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m2, mits de oppervlakte van de bij de betreffende woning behorende gronden meer dan 600 m2 bedraagt, in welk geval het vereiste dat 50% van de oppervlakte van het erf onbebouwd moet blijven vervalt.
4.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen:
- a. Van het bepaalde in lid 4.1 onder a ten behoeve van het gebruiken en inrichten van woningen en bijbehorende gebouwen voor andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten dan aan huis gebonden beroep, zoals die van accountant, advocaat, architect, arts of kunstenaar, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van ruimten voor de andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bij eenzelfde woning niet meer bedraagt dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen, en ten hoogste 45 m2;
- 2. die andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:
- niet-milieuvergunningplichtig en/of niet-meldingsplichtig zijn;
- in de van deze regels deel uitmakende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn aangemerkt als categorie 1, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
- geen horeca betreffen;
- geen detailhandel betreffen;
- geen wezenlijke verandering van het woonkarakter en de uiterlijke verschijningsvorm van de woning met zich meebrengen;
- geen buitenopslag met zich meebrengen;
- geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk in de omgeving met zich meebrengen, met dien verstande dat:
- het parkeren ten behoeve van die activiteiten zo veel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
- behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden.
- b. Van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het gebruiken en inrichten van woningen voor bed & breakfast, mits voldaan wordt aan de volgende uitgangspunten:
- 1. Bed & breakfast moet gerealiseerd worden in een bestaande legale (bedrijfs)woning behorende bij een woonbestemming.
- 2. De oppervlakte voor bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de (bedrijfs)woning. De gebruiksvloeroppervlakte voor bed & breakfast mag maximaal 110 m² bedragen. De voorziening mag ten hoogste uit vier slaapkamers met elk maximaal twee bedden (exclusief kinderbedjes) bestaan. Onder de oppervlakte voor bed & breakfast vallen de volgende ruimten:
- slaapkamer(s);
- bad- , douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s);
- een gemeenschappelijke ruimte.
- 3. De gemeenschappelijke ruimte moet in de (bedrijfs)woning worden gerealiseerd. De oppervlakte is exclusief gemeenschappelijke verkeersruimten. De genoemde ruimten zijn niet verplicht en kunnen gecombineerd worden met elkaar. Niet genoemde ruimten (zoals een keuken of woonkamer) zijn niet toegestaan voor bed & breakfast.
- 4. De maximum verblijfsduur per recreant mag niet meer dan tien dagen achtereen bedragen.
- 5. Verder moet er een overeenkomst worden afgesloten tussen de gemeente en de eigenaar, waarin bedongen wordt dat er bij permanente bewoning een boeteclausule in werking treedt.
- 6. Semipermanente verhuur is niet toegestaan.
- 7. In de voorziening mag geen separate kookvoorziening worden aangebracht.
- 8. De cultuurhistorische/monumentale en/of architectonische waarde van de woning moet behouden blijven.
- 9. Bed & breakfast mag geen onevenredige afbreuk doen aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- bij het wonen: een goede woonsituatie;
- de milieusituatie (aan de bedrijfsvoering van andere agrarische en niet-agrarische bedrijven mag door bed & breakfast geen beperking ontstaan);
- het straatbeeld;
- de verkeersveiligheid.
- 10. Overlast aan aangrenzende percelen moet worden voorkomen. Elementen waar onder andere aandacht aan moet worden besteed is de ligging en situering van de parkeerplaatsen en van een (eventueel) terras.
- 11. Er moet parkeergelegenheid aanwezig zijn of worden aangelegd op het perceel van de bed-&-breakfastvoorziening overeenkomstig de Bouwverordening. Het aantal parkeerplaatsen moet minimaal overeenkomen met het aantal (slaap)kamers.
- 12. Bed & breakfast moet voldoen aan de actuele brandveiligheidseisen. In relatie daarmee dient bed & breakfast te voldoen aan het Bouwbesluit, de Bouwverordening en/of het Gebruiksbesluit, zoals die op het moment van indienen geldt. Dit alles op grond van de Woningwet. Volgens het Gebruiksbesluit is bed & breakfast gebruiksvergunningplichtig als aan meer dan tien personen bedrijfsmatig kamers voor nachtverblijf worden aangeboden. In het Gebruiksbesluit is opgenomen dat in de bouwverordening van dit aantal kan worden afgeweken.
- 13. Bed & breakfast mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van de woning.
- 14. De eigenaar van de bed-&-breakfastvoorziening moet een nachtverblijfregister, overeenkomstig de geldende gemeentelijke Verordening Toeristenbelasting, bijhouden en toeristenbelasting afdragen aan de gemeente. De gemeente controleert het nachtverblijfregister.
- 15. Op het perceel mag maximaal één reclameaanduiding in de vorm van een bord met opschrift voor bed & breakfast worden geplaatst of aangebracht. Het bord mag maximaal 0,5 m² oppervlakte hebben en de grootste afmeting mag 1 meter zijn. Als het bord op eigen frame wordt geplaatst, mag de totale hoogte maximaal 1 meter zijn. Als het bord aan de gevel wordt bevestigd, mag de bovenzijde niet hoger dan 2,5 m zijn. Bij vrijstaande plaatsing mag het bord dubbelzijdig van een opschrift zijn voorzien. Reclameborden met verlichting of bewegende reclameborden zijn niet toegestaan. Overige reclame-uitingen in welke vorm dan ook, al dan niet met verlichting, zijn eveneens niet toegestaan. De hierboven genoemde toegelaten reclamebouwwerken kunnen, gelet op de maatvoeringen, vergunningvrij worden gebouwd. Vergunningplichtige reclame in relatie met bed & breakfast wordt niet toegestaan.
- 16. Eventuele planschade op grond van artikel 6.1 van de Wro die voortvloeit uit de door de gemeente afgegeven ontheffing komt voor rekening van de eigenaar van bed & breakfast. Tussen eigenaar en gemeente wordt een planschadeovereenkomst opgesteld.
- 17. Er wordt geen medewerking verleend als de bed & breakfast in strijd is met andere van toepassing zijnde wet- en regelgeving, waaronder Monumentenwet, Wet milieubeheer, Woningwet en Drank- en Horecawet.
- 18. De eigenaar van bed & breakfast moet een aanpassing van de milieuvergunning/melding aanvragen, als bed & breakfast wordt gerealiseerd bij een bedrijf.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval ook het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting; onbebouwde gronden:
- b. als stand- of ligplaats van onderkomens;
- c. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten;
- 1. een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer dan 45 m2 en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden, bebouwingsgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten en/of reclamemasten tot een hoogte van 20 m.
Artikel 8 Algemene Wijzingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen, voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt: het wijzigen van bestemmingsgrenzen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Bij het verlenen van ontheffing of bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid wordt de procedure gevolgd die is vervat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoelt onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanHOOGWOLDE 8B de gemeente Nunspeet.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Kaart
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Hoogwolde 8b staat een woning. Deze woning is van oudsher een zogenaamde 'noodwoning'. De eigenaar ervan, de heer Jung, heeft aan de gemeente Nunspeet gevraagd de noodwoning te mogen vervangen door een nieuwe (kleine) duurzame woning. Dit omdat de bestaande noodwoning niet voldoet aan de voor bewoning te stellen eisen en voorschriften. Bewoning van de huidige noodwoning is met name in de wintermaanden bepaald niet comfortabel. De woning is slecht geïsoleerd en heeft een dak dat bestaat uit asbest platen. De woning lekt als het ware energie.
De herbouw van deze noodwoning vindt plaats op een iets andere plaats op hetzelfde perceel. Dat past niet in het geldende bestemmingsplan, reden om voorliggende bestemmingsplanherzien op te stellen.
Onderstaand een afbeelding van de af te breken woning.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
De woning ligt aan de Hoogwolde 8b te Nunspeet. Onderstaande afbeelding geeft aan waar dat ligt.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het perceel Hoogwolde 8b is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 april 1990 en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 28 april 1998. Het desbetreffende perceel heeft in dit plan een woonbestemming, zij het dat de woning als noodwoning is aangeduid. Deze aanduiding houdt in dat het gebouw niet mag worden vernieuwd en uitgebreid. Het vervangen van de noodwoning door een "echte" woning is derhalve in strijd met de vigerende bestemming.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
De Wet ruimtelijke ordening bepaald in artikel 3.1 dat via een bestemmingsplan goede ruimtelijke ordening moet worden bedreven. Wat daar onder wordt verstaan staat niet in de wet. Dat wordt bepaald op basis van een mengeling van allerlei andere wetten, regels, beleidssstukken, handvaten, algemeen geaccepteerde principes en mede op basis van uitspraken van rechters (jurisprudentie). Het effect van hetgeen via een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt hangt direct samen met de reden waarom het bestemmingsplan gemaakt wordt. Een ontwikkelingsgericht plan voor een grote ontwikkeling vraagt in het algemeen meer toelichting dan een klein 'postzegel' als dit plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijke effect van dit bestemmingsplan.
Goede ruimtelijke ordening hangt direct samen met een aantal andere beleidsterreinen zoals bijvoorbeeld water en milieu. Al die onderwerpen komen in hoofdstuk 4 aan de orde in het kader van de uitvoerbaarheidstoets. In dit voorliggende tweede hoofdstuk wordt waar mogleijk geprobeerd om dubbelingen te voorkomen. Maar zowel dit hoofdstuk als het vierde volgende hoofdstuk tezamen bepalen of voldaan wordt aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening.
2.1 Het Plan
Het plan bestaat er uit de huidige woning af te breken en op een iets andere plaats op het perceel terug te bouwen. Onderstaande afbeelding geeft dat globaal aan.
De nieuwe woning komt aan de Hoogwolde te liggen in lijn met de naastgelegen andere woningen. Dit is stedebouwkundig gezien beter dan de huidige situatie waarin de woning wat terug ligt.
Het idee bij dit project is voorts dat de nieuwe woning een duurzame woning wordt. De beste eigenschappen uit technologie en cultuur komen samen om een eco-efficiënte woning te kunnen ontwerpen en bouwen. Centraal daarbij staat een zo slim mogelijk gebruik van grondoppervlak en energiebronnen om een meervoudige winst voor mij als eigenaar, voor de samenleving en het ecosysteem als geheel te verkrijgen.
Het perceel waar de noodwoning, circa 45 m2 groot, ligt is 13 meter breed en 29 meter diep. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om een iets grotere woning te realiseren. Het is wel belangrijk omwille van de inpasbaarheid in de omgeving dat de woning klein blijft. Daarom wordt een maximale maat van 300m3 als maximum gebruikt. De goothoogte wordt gemaximeerd op 3m en de totale hoogte mag niet meer dan 9m zijn. Zo wordt er voor gezorgd dat de woning goed past tussen de bestaande woningen. Onderstaande afbeelding geeft dit weer. Het vooraanzicht is in deze vooral opgenomen als massastudie; qua architectuur is deze afbeelding een indicatie (de middelste woning is de woning waar dit bestemmingsplan over gaat, de linker en rechter woning bestaan al).
Aan bijgebouwen zal maximaal 40 m2 worden gerealiseerd, waarbij een maximale goothoogte van 3 m en een maximale hoogte van 5 m in acht zal worden genomen.
Het uiterlijk van de woning is in het kader van voorliggend bestemmingsplan niet belangrijk. In het kader van de bouwvergunningsprocedure natuurlijk wel. In lijn met het gemeentelijke welstandsbeleid wordt het uiterlijk van deze woning ingepast in de omgeving.
2.2 Het Plan In Relatie Tot De Omgeving
Het perceel Hoogwolde 8b is gelegen in het gebied ten zuiden van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Het is een bosrijk gebied. De directe omgeving kent echter verschillende andere functies met bijhorende bouwmassa zoals:
- Het Veluwetransferium (recent gerealiseerd)
- Een nieuw woongebied "Schorsendal" (ong. 20 woningen)
- Een omvangrijk recreatieterrein "Hoogwolde" ( van oudsher aanwezig; de laatste jaren intensief ebbouwd met vakantiewoningen)
- Een 27-holes golfbaan
- Enkele horecagelegenheden
- Verspreid staande burgerwoningen
Het afbreken van de huidige woning en het terugbouwen in lijn met de buurwoningen aan de Hoogwolde heeft een zeer beperkt effect op het ruimtelijke functioneren van dit gebied. Stedebouwkundig gezien wordt de structuur (beperkt) beter doordat het straatbeeld meer logisch wordt.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid (Nota Ruimte)
Ruimtelijke ordening draait om de verdeling en invulling van de schaarse ruimte. Deze 'strijd om de ruimte' is al decennialang gaande. In de loop der tijd zijn steeds hardere claims op de ruimte gelegd. Claims die uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening worden neergelegd, maar tevens andere gebruiksmogelijkheden beperken.
De Nota Ruimte kiest een nieuwe koers. Hierin wordt aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit en dynamiek niet lijnrecht tegenover elkaar staan, maar juist van nut kunnen zijn. In de Nota Ruimte is gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. 'Toelatingsplanologie' maakt plaats voor 'ontwikkelingsplanologie', doordat men niet langer alleen beperkingen wil stellen, maar juist ontwikkelingen wil stimuleren. Ontwikkelingsplanologie werkt vanuit een gebiedsgerichte aanpak, met als doel de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vanuit verschillende deelbelangen te verbeteren.
De verantwoordelijkheid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit legt het ministerie van VROM bij de betrokken partijen. De lokale overheden moeten zich opstellen als partner van ondernemende mensen en bedrijven en op die manier de dynamiek versterken. De Nota Ruimte biedt hiermee veel ruimte voor decentrale afwegingen. Anderzijds betekent dit ook dat de lokale overheid, meer dan in het verleden, zelf waakzaam moet zijn dat de kwaliteiten en waarden behouden blijven. Locaties gelegen in de nationale hoofdstructuur worden hiervan uitgezonderd.
Het onderhavige projectgebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en –regels die het Rijk heeft gesteld.
Conclusie
Het onderhavige project heeft, zoals gemeld, geen negatieve invloed op de omgeving en brengt ook geen wezenlijk ander ruimtebeslag met zich mee. De beoogde herziening van het bestemmingsplan is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan 2005
Het provinciale planologische beleidskader is neergelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Leidend principe in het op 29 juni 2005 vastgestelde streekplan is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit uit zich op tal van terreinen, zoals de stedelijke vernieuwingsopgave, de ontwikkeling van het platteland en toenemende aandacht voor water als ordenend principe. Het streekplan geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. Die lijnen zijn herkenbaarin de 'ruimtelijke hoofdstructuur'. Deze ruimtelijke hoofdstructuur bestaat uit de volgende onderdelen:
- Aanduiding van gebieden die belangrijk zijn voor de natuur, water, infrastructuur, cultuurhistorie en stedelijke netwerkvorming. De kwaliteit moet verbeteren en verstedelijking moet worden tegengegaan;
- De “rode functies”: de ruimte voor wonen, werken en voorzieningen in stedelijke netwerken en regionale centra;
- In het overige bebouwde en landelijke gebied krijgen regio's en gemeenten meer vrijheid om de ruimte voor wonen en werken te verdelen;
- Ook wil de provincie zich, sterker dan in het verleden, actief richten op de concrete uitvoering van programma's en projecten. Hierin krijgen natuur, waterbeheer (kwaliteit en veiligheid) en cultuurhistorie bijzondere aandacht.
Ruimtelijke sturing
Het provinciaal ruimtelijk beleid is selectief en spitst zich toe op de tweeledige provinciale ruimtelijk hoofdstructuur, bestaande uit het groenblauwe raamwerk en het rode raamwerk. In het groenblauwe raamwerk ligt het beleidsaccent op het beschermen en versterken van aanwezige kwetsbare waarden en belangen. In het rode raamwerk ligt het accent op ontwikkelingsbeleid in de sfeer van stedelijke functies en intensieve landen tui nbouwteelten. Naast deze twee raamwerken zijn multifunctionele gebieden te onderscheiden. Deze gebieden maken geen onderdeel uit van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur. Uit de beleidskaart Ruimtelijke Structuur blijkt dat het projectgebied onderdeel uitmaakt van het Groenblauwe Raamwerk, te weten de Ecologische Hoofdstructuur. Het perceel is gelegen in het gebied tussen de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de Rijksweg 28. In dit gebied zijn van oudsher verscheidene vrij grootschalige voorzieningen aanwezig in de sfeer van recreatie, horeca en andere bedrijvigheid (houthandel, onderwijs). De laatste jaren zijn daar enkele omvangrijke projecten aan toegevoegd, zoals de golfbaan, het Veluwetransferium en woongebied “Schorsendal”.
De onderhavige noodwoning maakt onderdeel uit van de reeds lang aanwezige verspreid staande particuliere woonbebouwing in dit gebied. De situering in een bebouwingslint en de overige omgevingskenmerken ter plaatsen maken dat de de noodwoning in principe deel uit van een gebied met een divers/multifunctioneel karakter met een versteend karakter, hetgeen niet weg neemt, dat het perceel in het kader van het Streekplan Veluwe 2005 in het Groenblauwe raamwerk valt. Provincie Gelderland heeft voor een vrijwel identiek project op het belendende perceel Hoogwolde 8a, waar eveneens de noodwoning werd voorzien van positieve bestemming, onderschreven dat gezien de omgevingskenmerken geen significante effecten op de EHS te verwachten zijn.
Conclusie
Gelet op de grote verscheidenheid aan functies in het omschreven gebied en de langdurige aanwezigheid van veel van deze functies wordt het vervangen van de onderhavige noodwoning niet in strijd geacht met de essentiële beleidsuitspraken, zoals deze in het Streekplan Gelderland zijn vervat.
3.2.2 Reconstructieplan 2005
Op 30 maart 2005 is het Reconstructieplan Veluwe vastgesteld door de Provinciale Staten van Gelderland. Het doel van het Reconstructieplan is het geven van een kwaliteitsimpuls aan een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid van het landelijke gebied. Dit gebeurt op een dusdanige manier dat de verscheidenheid en de eigen identiteit van de Veluwe behouden blijven. De kwaliteitsimpulsen richten zich op landschap, natuur en water, bos, landbouw en tuinbouw, recreatie en toerisme, en wonen en werken. Het uitgangspunt van dit plan is het gewenste toekomstbeeld in 2015. Om dit te bereiken is een aantal reconstructieopgaven geformuleerd:
- Behouden en versterken van landschappelijke en natuurlijke overgangen tussen Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) en randgebieden;
- Realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
- Realiseren van de gewenste water- en milieuomstandigheden;
- Realiseren ruimte voor waterberging;
- Veiligstellen en verduurzaming drinkwatervoorziening;
- Structuurverbetering grondgebonden landbouw;
- Ontwikkelingsmogelijkheden creëren voor de intensieve veehouderij;
- Kwaliteitsverbetering recreatie en toerisme;
- Omgaan met vrijkomende gebouwen in het landelijke gebied;
- Sturen op beeldkwaliteit.
Het buitengebied op de Veluwe is door het gedogen van uitbreidingen en nieuwbouw door overheden versteend. Door een wildgroei van bebouwing dreigt het oorspronkelijke karakter van het buitengebied verloren te gaan. Tevens treedt er verrommeling van het buitengebied op bij hergebruik van (agrarische) gebouwen. Dit is te wijten aan het gebrek aan beleid. Verder wordt weinig gestructureerd gewerkt aan de verbetering van de beeldkwaliteit van het landelijke gebied. Het plangebied is hier helaas een goed voorbeeld van, waardoor gebrek aan handhaving van het beleid in de loop der jaren een verrommeling van het perceel is ontstaan. Deze ontwikkelingen leiden tot de opgaven “omgaan met vrijkomende gebouwen in het landelijk gebied” en ”sturen op beeldkwaliteit”. Ten aanzien van het omgaan met vrijkomende gebouwen in het landelijk gebied geldt het volgende:
- Levendigheid in het landelijk gebied stimuleren;
- Behoud oude landschapstructuren en elementen;
- Instandhouden, versterken en ontwikkelen van de cultuurhistorische waarden
(waaronder landgoederen);
- Versterken duurzame economische structuur;
- Vermindering verstening;
- Versterken omgevingskwaliteit;
- Vergroten inkomsten op landbouwbedrijven en landgoederen uit niet-agrarische activiteiten.
Wat betreft sturing op beeldkwaliteit gaat het om:
- Versterken ontwerpende benadering bij uitvoering van landschappelijke doelen;
- Versterken omgevingskwaliteit.
Conclusie
Gelet op de wens tot kwaliteitsverbetering van het landschap moet de voorgenomen ontwikkeling als positief worden aangemerkt.
3.2.3 Kwalitatief Woonprogramma
Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten –samenwerkend in de onderscheiden (WGR) regio's- voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en het aanbod op de woningmarkt te actualiseren. De inspanningen ten aanzien van de woningbouw richten zich op het realiseren van de (op grond van prognoses en woningbehoefte onderzoek bepaalde) regionale woningbehoefte. Deze wordt bepaald in overleg met de in regionaal verband samenwerkende gemeenten. Het resultaat van dit overleg wordt periodiek vastgesteld in afspraken tussen provincie en (samenwerkende) gemeenten in het Kwalitatief Woonprogramma. Dit wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld in de vorm van een uitwerking van het streekplan. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:
- Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners (daarom bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum stedelijk en landelijk wonen);
- Een versnelling van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied;
- Het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw) productie;
- Het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken;
- Het versterken van verscheidenheid en identiteit.
Voor het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal circa 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Het KWP is 6 december 2005 voor de periode 2005-2015 vastgesteld. In dat kader zijn met de in de (WGR-)regio's samenwerkende gemeenten, met uitzondering van het Rivierenland, afspraken gemaakt over de taakstelling woningbouw in termen van netto toevoeging aan de woningvoorraad (dus na aftrek van sloop, onttrekking, samenvoeging, en dergelijke), de verdeling over de woningbouwcategorieën,de indicatieve verhouding tussen inbreiding en uitbreiding, het bundelingpercentage om het aandeel van de centrumgemeenten op peil te houden en specifieke afspraken met betrekking tot doelgroepen, woonmilieus, duurzaam bouwen en dergelijke.
Conclusie
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied verzet zich niet tegen het vastgestelde provinciale kwalitatieve woningbeleid. Het project beoogt uitsluitend de planologische regeling in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Integrale ruimtelijke toekomst visie (IRTV)
In het beleidsdocument IRTV wordt de ambitie van de gemeente Nunspeet verwoord en de koers geschetst waarop de gemeente Nunspeet zich op middellange termijn wil richten. Voorop staat dat de ontwikkeling gericht moet zijn op een gevarieerd woon- en werkklimaat. De uitvoering van dit project doet aan het streefbeeld van de IRTV geen afbreuk. Uit een oogpunt van gemeentelijk beleid bestaan hiertegen derhalve geen bezwaren.
3.3.2 Woonvisie
Vanuit de woonvisie bestaan tegen de voorgestelde herziening ook geen bezwaren. Het project beoogt immers niet een beleidswijziging, waardoor de hoofdlijnen van dit beleidsdocument worden aangetast. Het project beoogt uitsluitend de planologische regeling in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.
3.3.3 Noodwoningenbeleid
Op verzoek van de provincie heeft de gemeente Nunspeet in 2005 de beleidsnotitie Noodwoningen en in 2007 de aanvullende beleidsnotitie Noodwoningen opgesteld. In deze notities staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot noodwoningen beschreven. De noodwoning aan Hoogwolde 8b wordt genoemd in deze notities. Het uitgangspunt van de notities is alleen nog noodwoningen van een 'kleine' woonbestemming
te voorzien, die voldoen aan de criteria dat het bouwwerk:
- Valt in het geldende bestemmingsplan onder het “beperkte” overgangsrecht;
- Vanaf 28 april 1998 tot op heden aansluitend wordt bewoond;
- Met een bouwvergunning tot stand is gekomen;
- Voldoet aan het bouwbesluit;
- Ligt in het Multifunctionele gebied.
In bestemmingsplan Buitengebied is de noodwoning onder het beperkte overgansrecht gebracht. Om voor een positieve bestemming in aanmerking te komen moet de woning sinds 28 april 1998 bewoond zijn. Volgens de gemeentelijke basisadministratie is de bebouwing bewoond door deheer Karmazin. Op basis van diverse verklaringen van eigenaren en gebruikers is aan te tonen dat de noodwoning sinds 1968 bewoond is geweest. Het bewijsmateriaal dat hiervoor is aangeleverd en is opgenomen in de bijlage maakt deze bewoningsgeschiedenis voldoende aannemelijk. Het gebouw is in 1978 gebouwd als vakantiewoning behorende bij de woning Hoogwolde 8b, zulks op basis van een verleende bouwvergunning d.d. 11 november 1968, nr. 261-Nunspeet.Als laatste criterium stelt de notitie dat de bebouwing aan de bouwtechnische vereisten zoals bedoeld in het bouwbesluit moet voldoen. Dit is niet het geval. Maar aangezien het voornemen bestaat de huidige noodwoning te slopen en nieuwbouw te realiseren, is dit criterium niet van belang bij het beoordelen van het verzoek, omdat een goed woon- en leefklimaat middels nieuwbouw wordt gegarandeerd.
Zoals vermeld is het perceel gelegen in het Groenblauwe raamwerk. Gelet op de ligging van het onderhavige perceel aan de rand van dit deelgebied, dicht tegen de dorpskern van Nunspeet, komen komen ecologische waarden of potentie feitelijk niet voor. Uit de hiervoor opgenomen omschrijving van de ligging van het perceel kan worden afgeleid, dat het gebied ten noorden van de Rijksweg 28 en ten zuiden van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle ter hoogte van het dorp Nunspeet geen van de kwaliteiten bezit die het ten zuiden van de rijksweg gelegen (bos)gebied onmiskenbaar kenmerken.De intensiteit van de bebouwing en activiteiten in het gebied ten noorden van de Rijksweg 28 in aanmerking nemend is het niet aannemelijk, dat door saneren van deze storende bebouwing en activiteiten het gebied de ecologische kwaliteiten terug kan krijgen.
Concluderend kan worden gesteld, dat door de realisering van het onderhavige zeer kleinschalige project geen van de kernkwaliteiten van het deelgebied wordt aangetast.Dit project dient dan ook aan de inhoudelijke aspecten van de streekplanuitwerking te worden getoetst en kan niet beoordeeld worden op het enkele feit, dat het perceel tekentechnisch tot het Groenblauwe raamwerk wordt gerekend. Daarnaast is sprake van het realiseren van een woning die geen afbreuk doet aan de omgeving, maar middels ecologische principes een bijdrage levert aan het behouden van de ecologische waarden.
Gezegd kan worden dat medewerking aaneen partiële herziening binnen het beleid van de beleidsnotitie Noodwoningen past.De aanvullende beleidsnotitie Noodwoningen stelt een aantal ruimtelijke voorwaarden waar aan de op te nemen woonbestemming moet voldoen:
- De inhoud van de nieuwe woning is max. 300 m3, incl. kelders;
- De goot- en nokhoogte mag max. 3 en 9 meter bedragen;
- De oppervlakte van de bijgebouwen is max. 40 m2;
- De goot- en nokhoogte van de bijgebouwen is max. 3 en 5 meter.
Conclusie
Het perceel Hoogwolde 8b een kleine woonbestemming toekennen ligt in lijn met het noodwoningenbeleid. Bij het opstellen van deze partiële herziening zijn de ruimtelijke voorwaarden van de aanvullende beleidsnotitie Noodwoningen als uitgangspunt genomen.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging dient milieutechnisch opgeruimd te kunnen worden en dit dient financieel haalbaar te zijn.
Gelet op het huidige gebruik van dit perceel, wonen, is in het kader van dit bestemmingsplan aannemelijk dat de bodem geschikt is voor de verplaatsing van de woning. In het kader van de bouwvergunningverlening zal, op basis van de bouwverordening, t.z.t. een bodemonderzoek overlegd worden om definitief zeker te stellen dat de woning op geschikte grond gebouwd wordt.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt. Het project betreft de vervanging van bebouwing aan een weg, waarvan uitsluitend, en beperkt, enig bestemmingsverkeer gebruik maakt. Wegen met een relevante verkeersintensiteit liggen op een afstand van meer dan 200 m. Op basis hiervan is verder akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
4.1.2 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:
- 1. Is er niet (te veel) overlast voor de omgeving vanuit de nieuwe functie en is er niet (te veel) overlast van de omgeving op de nieuwe functie?
- 2. Kan de nieuwe functie wel goed functioneren in die omgeving en kan de omgeving nog wel goed functioneren met deze nieuwe functie?
De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen en via dit plan wordt een bestaande woning beperkt verplaatst. Op het vlak van de milieuzonering levert dit geen enkel effect op.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.
In de omgeving van het plangebied bevinden géén activiteiten met opslag en/of transport van gevaarlijke stoffen waardoor externe veiligheid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Dit geldt noch voor het plaatsgebonden risico noch voor het groepsrisico.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de daken. Verder wordt er een gescheiden rioolstelsel aangelegd zodat het vuilwater gescheiden blijft van dat schone water.
Het plan ligt in het gebied ten zuiden van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle aan de Plesmanlaan in Nunspeet en valt buiten bestaand stedelijk gebied met een oppervlakte van circa 0,4 ha. De locatie bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan.
De gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstand ligt respectievelijk lager dan 80 en 160 cm onder het maaiveld. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Doordat rechtstreeks ter plaatse in de grond wordt geïnfiltreerd zal het grondwater geen overlast veroorzaken in dit plan en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan 'grondwaterneutraal' worden ontwikkeld. Door niet uitlogende materialen toe te passen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigd. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater (in verbinding staand met het oppervlaktewatersysteem) gecreëerd worden. Ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater.
Door in de te verlenen bouwvergunning aandacht te vragen voor niet uitlogende materialen heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit.
Het aspect water staat niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.
4.3 Verkeer
De huidige woning is ontsloten via de Hoogwolde en dat bljift zo. Op het vlak van verkeer zorgt dit plan voor geen veranderingen. Dit geldt ook voor de parkeerdruk op de omgeving. Parkeren zal plaatsvinden op het eigen terrein.
4.4 Ecologie
4.4.1 Flora- en faunawet
Het projectgebied is ingericht als tuin bij een woning. Door bouw van de woning op een iets andere locatie is het niet te verwachten dat soorten hierdoor verstoord worden. Een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig.
4.4.2 Gebiedsbescherming
De locatie is gelegen in de Speciale Beschermingszone in het kader van Vogelrichtlijn. Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Daar dit plangebied en de directe omgeving door de geringe verplaatsing van deze woning geen wezenlijke verandering te weeg zal brengen op de natuurwaarden van het totale gebied zoals aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn is vervolgonderzoek hiernaar niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan.
4.5 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Is de verwachting dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn aanwezig dan is vooronderzoek nodig.
Het gebied wordt op de Indicatieve kaart Archeologische Waarden aangeduid als een gebied met een lage verwachtingswaarde. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan is in een (anterieure) overeenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de (plan)kosten voor diens rekening zijn. Hierdoor kan bewust afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan.
Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de plankaart is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden bij dat stuk grond. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- 2. het bebouwen van de gronden;
- 3. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijk Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.
Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.minvrom.nl.
5.1.1 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de plankaart wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
- 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc.. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in één regel maar ook in meerdere planregels en kunnen ook een gehele 'eigen' planregel hebben.
5.1.2 Hoofdstukopbouw van de planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (regel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (regel 2);
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels.Iedere artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) ontheffingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) aanlegvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse ontheffingen (een binnenplanse ontheffing is, zoals het woord het al zegt, een ontheffingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit dat zelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' ontheffingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht;
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
5.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen
De woonbestemming in het plangebied is toegekend aan de aanwezige woning en omliggend erf. Binnen deze bestemming is een regeling opgenomen dat de kleine woning een maximale inhoud mag hebben van 300 m³. Daarnaast is voor de bijgebouwen een regeling opgenomen die de realisatie van een bijgebouw van 40 m² mogelijk maakt. Het is niet toegestaan om in vrijstaande bijgebouwen te gaan wonen. De gronden en opstallen mogen niet gebruikt worden ten dienste van een bedrijf.
Tuin
De tuinbestemming in het plangebied is toegekend aan de zijde van de woning welke grenst aan het openbaar gebied en loopt door tot drie meter achter de voorgevelrooilijn. Binnen deze bestemming is een regeling opgenomen dat er op deze gronden geen gebouwen kunnen worden opgericht. De gronden zijn bestemd voor het realiseren van tuinen en inritten ten behoeve van de woning. De maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel is op 1 meter is begrenst.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Inspraak En Overleg
6.1.1 Inspraak
Voor dit plan met een beperkt effect is geen inspraak gehouden. Het betreft een plan dat volgens de inspraakverordening van de gemeente is aangemerkt als postzegelplan. Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening hoeft voor postzegelplannen als onderhavig plan geen inspraak te worden verleend.
6.1.2 Overleg
Op basis van artikel 3.1.1 Wro dient (voor)overleg gepleegd te worden met gemeentes, waterschappen,provincie of de Vrom-inspectie, indien sprake is van belangen die door deze partners behartigd worden welke naar redelijke en objectiveerbare maatstaven in het geding zijn bij de bestemmingsplanherziening. Nationale belangen worden met onderhavig plan niet doorkruist. Bij de planologische medewerking is getoetst aan het noodwoningenbeleid dat in samenspraak met provincie Gelderland is opgesteld. Ten aanzien van de punten waarop een uitzondering is gemaakt op het noodwoningenbeleid, de bewoningsgeschiedenis en ligging in de EHS, is in het kader van een vergelijkbare planologische procedure op het naburig perceel, Hoogwolde 8a,reeds een verklaring van geen bezwaar ontvangen van provincie Gelderland ontvangen in hetkader van een artikel 19 lid 1 procedure. In deze verklaring van geen bezwaar is onderschrevendat gezien de mengeling van functies en verstening in het gebied geen significante effecten op de EHS te verwachten zijn. Qua wateraspecten zijn geen noemenswaardige aspecten in het geding. Onderhavig plan betreft derhalve een plan van lokale aard waarbij in beperkte mate een herschikking van belangen plaatsvindt. Derhalve is afgezien van het' formele' vooroverleg en is de planologische procedure gestart middels het ter visie ieggen van een ontwerpbestemmingsplan.
6.2 Van Ontwerp Naar Vaststelling
In het vaststellingsbesluit bij dit bestemmingsplan, wordt verslag gedaan van de (mogelijke) zienswijzen als ook van de mogelijke wijzigingen bij vaststelling.
Hoofdstuk 7 Conclusie
In voorgaande hoofdstukken is een verantwoording gegeven van de gemaakte keuze van bestemmingen en is een beschrijving gegeven hoe rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In het tweede hoofdstuk is ingegaan op de waarde van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid en hoofdstuk 4 op het onderzoek wat is verricht en geeft daarmee inzicht in de uitvoerbaarheid van dit plan waaronder ook het archeologische aspect. De milieukwaliteitseisen bij het plan zijn in hoofdstuk 4 betrokken. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de wijze van bestemmen zoals dat gevraagd wordt in artikel 3.1.3 van het Bro. In het hoofdstuk 6 is verslag gedaan van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van dit plan.
Op basis van voorstaande alinea, opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.