Bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010
Bestemmingsplan - gemeente Nunspeet
Vastgesteld op 19-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan RECREATIETERREINEN 2010 van de gemeente Nunspeet.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0302.BP01052-vg02 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanlegsteiger
een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, kennelijk bedoeld voor het afmeren/aanleggen van vaartuigen;
1.6 aanpijling
een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
1.9 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
1.12 bed & breakfast
een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
1.13 bedrijf
een bedrijfseconomische eenheid, onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden;
1.14 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.15 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat in de logiesverblijven daadwerkelijke recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;
1.16 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor beheer of toezicht;
1.17 bestaande
bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
1.20 bijbehorend bouwwerk
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;indien en voor zover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.28 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 discotheek
een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;
1.31 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.32 erf
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;
1.33 extensief recreatief medegebruik
een extensief recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waaronder in elk geval niet wordt verstaan: boerengolf, paintball, gemotoriseerde sport;
1.34 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 groepsaccommodatie
een (deel van) een gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waarin een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten;
1.37 horeca(bedrijf)
een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
1.38 inwoning
twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen;
1.39 hoofdgebouw
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.40 inrichtingsplan
een plan dat aangeeft op welke wijze inpassing van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt. In het plan worden bestaande én gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap als uitgangspunt genomen voor een ontwerpgerichte benadering waarin die karakteristieken en kwaliteiten verder worden versterkt;
1.41 kampeermiddel
een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan, een wagonette of een huifkar;
1.42 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.43 maaiveld
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.44 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.45 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.46 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.47 onderbouw of kelders
een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil, met uitzondering van kruipruimtes;
1.48 onderkomens
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten;
1.49 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil; - d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.50 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.51 recreatieve overnachting
de overnachting die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie (dus niet als hoofdverblijf);
1.52 recreatiewoning
een gebouw dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.53 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 stacaravan
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, dat geen vaste verankering in de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is. De stacaravan mag niet zijn/worden opgebouwd uit steenachtige materialen;
1.55 trekkershut
een kleinschalig gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor kortdurend recreatief verblijf en niet is opgebouwd uit steenachtige materialen met uitzondering van fundering;
1.56 verbeelding/plankaart
- de digitale verbeelding van het bestemmingsplan:;
- de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan: met legenda en tekeningnummer NL.IMRO.0302.BP01052-vg02;
1.57 verblijfsrecreatie
elke vorm van recreatie gericht op verblijf buiten de eigen woning, waarbij ten minste één overnachting plaats vindt in een recreatief nachtverblijf;
1.58 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een (hoofd)gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig zal worden aangemerkt;
1.59 voorzieningengebouw
gebouw ten behoeve van de verblijfsrecreatie dat niet is gericht op nachtverblijf maar op functies als 'een receptie, zwembad, sportzaal, restaurant, kantine, kampeerplaatsgebonden en gezamenlijke en individuele sanitaire voorzieningen' en dat onderdeel uitmaakt van de exploitatie van het recreatieterrein;
1.60 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.61 woonhuis
een gebouw dat één woning omvat.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. afschermende beplanting;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde van de afschermende beplanting;
- c. het behoud van het bosachtige karakter van het terrein, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarbij de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet meer dan 1,8 m mag bedragen.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Natuur - Landschap
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos, houtwallen, solitaire bomen, heide, zandverstuivingen, vennen en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde;
- c. het behoud van het bosachtige karakter van het terrein, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
- d. bestaande infrastructurele voorzieningen;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
- g. een grondwal en scherm ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - afschermende grondwal";
met daarbijbehorende overige bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Natuur - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarbij:
- a. de bouwhoogte van een in 4.1 onder f genoemd scherm niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- b. de bouwhoogte van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet meer dan 1,8 m mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden voor diepploegen, zijnde het meer dan 50 cm omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Recreatie - Bungalowpark
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Bungalowpark' aangewezen gronden zijn bestemd voor: verblijfsrecreatieve terreinen met:
- a. recreatiewoningen, inclusief bijbehorende bouwwerken en onderbouwen;
- b. voorzieningengebouwen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, horeca en/of dienstverlening;
- c. parkeervoorzieningen ten behoeve van het bungalowpark, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsvlak tenminste 1,1 moet bedragen per feitelijk aanwezige recreatiewoning en bedrijfswoning;
- d. wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
- e. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarde, de natuurlijke waarde en de cultuurhistorische waarde, waaronder het behoud van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, sport- en spelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en/of erfbeplanting, ontsluiting, paden en wegen ten behoeve van het verblijfsrecreatieve terrein.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Recreatie - Bungalowpark' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en per bestemmingsvlak uitsluitend ten behoeve van 1 bedrijf worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:
- a. sublid 5.2.1 onder a en b in die zin dat de oppervlakte en de inhoud van een recreatiewoning met exclusief bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot respectievelijk niet meer dan 150 m² en 600 m³, mits:
- 1. wordt aangetoond dat er vanuit de toeristische markt een aantoonbare behoefte bestaat naar het realiseren van recreatiewoningen met grotere maatvoering op de betreffende locatie;
- 2. Gedeputeerde Staten hiervoor ontheffing hebben verleend zoals bedoeld in artikel 8.7 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 4. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
- b. sublid 5.2.4 onder b in die zin dat bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning worden toegestaan op een kortere afstand van of voor de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld;
- c. sublid 5.2.5 onder a in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van voorzieningengebouwen tot 7,5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak wordt vergroot, mits:
- 1. dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, hetgeen aannemelijk is gemaakt door middel van een bedrijfsplan;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
- d. lid 5.2 in die zin dat de opgenomen goot- en bouwhoogtes worden vergroot met niet meer dan 2 m, mits:
- 1. dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk en noodzakelijk wordt geacht;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken van voorzieningen voor detailhandel, dienstverlening en horeca voorzover dit niet ondergeschikt is aan en in hoofdzaak ten dienste staat van de verblijfsrecreatieve voorziening;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de aanduiding "bedrijfswoning" wordt toegevoegd, verwijderd dan wel wordt verplaatst, mits:
- 1. het aantal bedrijfswoningen zoals vermeld in tabel 5.2.3 onder e niet toeneemt;
- 2. de bedrijfswoning goed landschappelijk wordt ingepast.
Artikel 6 Recreatie - Gemengd Terrein
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Gemengd terrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve terreinen met:
- a. recreatiewoningen, inclusief bijbehorende bouwwerken en onderbouwen;
- b. standplaatsen voor kampeermiddelen;
- c. stacaravans, inclusief bijbehorende bouwwerken;
- d. groepsaccommodaties;
- e. trekkershutten;
- f. voorzieningengebouwen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, horeca en/of dienstverlening;
- g. parkeervoorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsvlak tenminste 1,1 moet bedragen per feitelijk aanwezige recreatiewoning, trekkershut, kampeermiddel, stacaravan en bedrijfswoning;
- h. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
- i. wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- j. bedrijfsmatige activiteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', waarbij de volgende bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan:
plaats | adres | bedrijfsmatige activiteit |
Vierhouten | Plaggeweg 29-31, De Plagge | autoreparatie en - verkoop, autospuiterij daar niet onder begrepen |
Nunspeet | Randmeerweg 24, de Oude Pol | watersportbedrijf |
- k. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarde, de natuurlijke waarde en de cultuurhistorische waarde, waaronder het behoud van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos;
- l. het behoud van het bosachtige karakter van het terrein, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
- m. een grondwal en scherm ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - afschermende grondwal";
- n. het beschermen van het voorkomende reliëf ter plaatse van de aanduiding "geomorfologische waarde";
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, sport- en spelvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "dagrecreatie" waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en/of erfbeplanting, ontsluiting, paden en wegen ten behoeve van het verblijfsrecreatieve terrein.
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Recreatie - Gemengd terrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en per bestemmingsvlak uitsluitend ten behoeve van 1 bedrijf worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. sublid 6.2.1 onder a en b in die zin dat de oppervlakte en de inhoud van een recreatiewoning, inclusief bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot respectievelijk niet meer dan 150 m² en 600 m³, mits:
- 1. wordt aangetoond dat er vanuit de toeristische markt een aantoonbare behoefte bestaat naar het realiseren van recreatiewoningen met grotere maatvoering op de betreffende locatie;
- 2. Gedeputeerde Staten hiervoor ontheffing hebben verleend zoals bedoeld in artikel 8.7 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 4. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
- b. sublid 6.2.3 onder a in die zin dat de oppervlakte een stacaravan, inclusief bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot 65 m2 , mits:
- 1. sprake is van een kwalitatief hoogwaardig recreatieterrein, hetgeen moet blijken uit een inrichtingsplan en tot uitdrukking komt in een lage dichtheid van het terrein (maximaal 25 recreatiewoningen/stacaravans/trekkershutten per hectare) en een goede landschappelijke inpassing;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
- c. sublid 6.2.3 onder c in die zin dat een grotere breedte is toegestaan in geval van een T-, L- of U-vormige constructie, mits sprake is van een kwalitatief hoogwaardig recreatieterrein hetgeen moet blijken uit een inrichtingsplan;
- d. sublid 6.2.3 onder e in die zin dat de afstand tot de grens van het bestemmingsvlak wordt verkleind, mits:
- 1. de veiligheid vanuit toegang van hulpdiensten kan worden gegarandeerd.
- e. sublid 6.2.6 onder d in die zin dat trekkershutten of meer trekkershutten worden toegestaan, mits:
- 1. dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, hetgeen aannemelijk is gemaakt door middel van een bedrijfsplan;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
- f. sublid 6.2.8 onder b in die zin dat bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning worden toestaan op een kortere afstand van of voor de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld;
- g. sublid 6.2.9onder a in die zin dat de oppervlakte van voorzieningengebouwen tot 7,5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak wordt vergroot, mits:
- 1. dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, hetgeen aannemelijk is gemaakt door middel van een bedrijfsplan;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
- h. lid 6.2 in die zin dat de opgenomen goot- en bouwhoogtes worden vergroot met niet meer dan 2 m, mits:
- 1. dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk en noodzakelijk wordt geacht;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken van voorzieningen voor detailhandel, dienstverlening en horeca voorzover dit niet ondergeschikt is aan en in hoofdzaak ten dienste staat van de verblijfsrecreatieve voorziening;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van de gronden voor verblijfsrecreatie anders dan in de vorm van stacaravans, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - uitsluitend stacaravans toegestaan".
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de gezamenlijke oppervlakte aan groepsaccomodaties als bedoeld in sublid 6.2.5 onder b met 20% wordt vergroot, waarbij als voorwaarden gelden dat:
- 1. de oppervlakte moet worden ingewisseld door de sloop of vervanging van recreatiewoningen;
- 2. er geen hinder ontstaat voor omwonenden;
- 3. noodzaak en continuïteit van bedrijfsvoering moet blijken uit een ingediend bedrijfsplan;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 5. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
- b. de aanduiding "dagrecreatie" wordt verplaatst, mits:
- 1. er sprake is van een kwalitatief hoogwaardig recreatieterrein, hetgeen moet blijken uit een inrichtingsplan en een goede landschappelijke inpassing;
- c. de aanduiding "bedrijfswoning" wordt toegevoegd, verwijderd dan wel wordt verplaatst, mits:
- 1. het aantal bedrijfswoningen zoals vermeld in tabel 6.2.7 onder e niet toeneemt;
- 2. de bedrijfswoning goed landschappelijk wordt ingepast.
Artikel 7 Recreatie - Kampeerterrein
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor kampeerterreinen met:
- a. standplaatsen voor kampeermiddelen;
- b. een standplaats voor een stacaravan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - stacaravan";
- c. voorzieningengebouwen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, horeca en/of dienstverlening;
- d. wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- e. parkeervoorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsvlak tenminste 1,1 moet bedragen per feitelijk aanwezige kampeermiddel;
- f. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarde, de natuurlijke waarde en de cultuurhistorische waarde, waaronder het behoud van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, sport- en spelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en/of erfbeplanting, ontsluiting en paden en wegen ten behoeve van het kampeerterrein.
7.2 Bouwregels
Op de voor 'Recreatie - Kampeerterrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:
- a. sublid 7.2.1 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van voorzieningengebouwen tot 7,5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak wordt vergroot mits:
- 1. dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, hetgeen aannemelijk is gemaakt door middel van een bedrijfsplan;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
- b. lid 7.2 in die zin dat de opgenomen goot- en bouwhoogtes worden vergroot met niet meer dan 2 m, mits:
- 1. dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk en noodzakelijk wordt geacht;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruiken van voorzieningen voor detailhandel, dienstverlening en horeca voorzover dit niet ondergeschikt is aan en in hoofdzaak ten dienste staat van de verblijfsrecreatieve voorziening.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer en het vervoer over de weg;
- b. bermen;
- c. watergangen;
- d. het behoud van het bosachtige karakter van het terrein, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
met daarbijbehorende gebouwen, zoals bushaltes, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals fietspaden, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, carpoolplaatsen, parkeer- en groenvoorzieningen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen niet is toegestaan.
8.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het inrichten van wegen met meer dan 2 rijstroken.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. oppervlaktewater, zoals watergangen;
- b. voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. de recreatievaart;
- d. oeverstroken;
- e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde , de landschappelijke waarde en de cultuurhistorische waarde;
- f. het behoud van het bosachtige karakter van het terrein, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
- g. extensief recreatief medegebruik;
- h. met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen, sluizen en beschoeiingen.
9.2 Bouwregels
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Leiding - Gas
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een gasleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
- b. de bescherming van de in de belemmeringenstrook gelegen leidingen.
10.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden van de rijksmonumentale gebieden en de daaromheen liggende bufferzones.
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Waarde - Archeologie 3
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Geluidszones langs wegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
- a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
- b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.
15.2 Geluidszones langs spoorwegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 300 meter van de spoorlijn Harderwijk-Zwolle mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met enige bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als renbaan of menterrein;
- c. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor niet recreatief gebruik zoals onrechtmatige bewoning;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen voor bewoning en/of mantelzorg;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoont.
- h. het gebruiken of laten gebruiken van woningen voor inwoning.
16.2 Toegestaan gebruik
Tot een gebruik, strijdig met enige bestemming, wordt in ieder geval niet gerekend:
- het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning of afwijking vereist is en deze is verleend.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 ehs
17.2 milieuzone - beschermingszone
17.3 vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 19 Overige Regels
19.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
19.2 Verwijzing naar adressen
De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
20.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 20.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
20.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
20.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 20.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld in 20.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
20.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 20.4en20.5is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan RECREATIETERREINEN 2010.
van de gemeente Nunspeet
Behorend bij het besluit van 1 november 2011.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Verspreid over het grondgebied van de gemeente Nunspeet ligt een groot aantal recreatieterreinen. Deze terreinen concentreren zich met name rondom de plaatsen Elspeet, Hulshorst, Nunspeet en Vierhouten. De terreinen variëren van eenvoudige kampeerterreinen (zoals natuurkampeerterreinen met enkel een sanitair gebouw) tot zeer grote kampeer- en huisjes terreinen met een groot aantal voorzieningen, zoals een zwembad, kantine en sport- en speelvelden. De recreatieterreinen waren tot nu toe onderdeel van het bestemmingsplan Buitengebied (1990) van de gemeente Nunspeet.
De gemeente Nunspeet werkt op dit moment aan de actualisatie van de geldende plannen voor het buitengebied. Het bestemmingsplan Buitengebied uit 1990 wordt daartoe opgesplitst in een plan voor het Buitengebied en een plan voor de Recreatieterreinen. In het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010 wordt de feitelijke, (mits gewenste) situatie vastgelegd en zijn ontheffingen, wijzigingen en herzieningen die in het verleden hebben plaatsgevonden, meegenomen.
De uitgangspunten voor de ontwikkeling van de recreatieterreinen is mede aan de hand van het Reconstructieplan Veluwe en het Krimp & Groei-beleid voor verblijfsrecreatieve terreinen geformuleerd en in dit bestemmingsplan verwerkt.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de (nieuwe) eisen ten aanzien van de vormgeving van een bestemmingsplan. Hiermee wordt gedoeld op de gestandaardiseerde planregels en digitale plankaarten (“verbeeldingen”), gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in de Standaard Vergelijkbaarheid Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008).
1.2 Totstandkoming Van Het Bestemmingsplan
Als opstap naar dit bestemmingsplan is een Nota van Uitgangspunten opgesteld, waarin de belangrijkste uitgangspunten ten aanzien van de diverse relevante beleidsthema's zijn geformuleerd. Deze nota vormt dus een belangrijke bouwsteen voor de ontwikkelingsgerichte, maar ook op behoud gerichte onderdelen uit het bestemmingsplan. De nota is mede tot stand gekomen in overleg met de klankbordgroep waarin een aantal organisaties en instanties, die belangen hebben in het plangebied, zitting heeft. Uiteindelijk heeft de gemeenteraad ingestemd met de Nota van uitgangspunten, waarna de vertaling hiervan in het voorontwerpbestemmingsplan heeft plaatsgevonden. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vervolgens de procedure van inspraak en overleg doorlopen, waarna het plan is aangepast tot het voorliggende ontwerpbestemmingsplan.
1.3 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied omvat de recreatieterreinen in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. Kamperen bij de boer is niet meegenomen in dit bestemmingsplan maar wordt opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Het grootste deel van de recreatieterreinen ligt in het Veluwemassief tussen de bossen en heidevelden. Aan de noordzijde van de gemeente ligt nog een aantal watersportcampings langs de Randmeerkust. In onderstaande figuur is door middel van rode punten aangegeven waar zich de (concentraties) van recreatieterreinen bevinden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft.
Figuur 1 Situering van het plangebied Recreatieterreinen 2010
1.4 Milieueffectrapportage (Plan-mer)
Sinds september 2006 is de Europese richtlijn voor de Strategische Milieubeoordeling doorvertaald in de Nederlandse wetgeving. De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage zijn daarmee aangepast aan de Europese wetgeving. Dit kan in een aantal gevallen grote gevolgen hebben voor ruimtelijke plannen. Plannen die in het verleden niet merplichtig waren moeten nu soms een procedure voor een plan-mer doorlopen. Het doel van de nieuwe regelgeving is om in een vroeg stadium en op strategisch niveau het 'milieu' in plannen en besluiten over die plannen te betrekken. De doorvertaling van deze Europese richtlijn houdt in dat voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen een plan-mer moet worden opgesteld.
Het gaat dan om de volgende plannen:
- Plannen die het kader vormen voor toekomstige projectmer(beoordelings)plichtige activiteiten, zoals bedoeld in onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994.
En/of:
- Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van artikel 19f, lid 1 van de Natuurbeschermingswet.
Een plan-mer moet dus worden gemaakt voor elk plan dat het kader vormt voor mogelijke mer(beoordelings)plichtige activiteiten zoals ontwikkelingen die een negatieve invloed kunnen hebben op de Natura2000-doelstellingen. Voorwaarde daarbij is dat het plan kaderstellend is voor activiteiten met (mogelijk) grote milieugevolgen. Dat kaderstellende karakter moet - volgens de commissie mer - in de breedste zin van het woord worden opgevat: dus uitgaan van de maximale mogelijkheden die een plan in theorie biedt. Het Besluit milieueffectrapportage geeft aan welke plannen en besluiten mer(beoordelings)plichtig zijn.
Daarnaast is het maken van een plan-mer verplicht wanneer een passende beoordeling ten aanzien van een Natura 2000-gebied noodzakelijk is. Het gaat om plannen die significante effecten kunnen hebben op een Natura 2000-gebied.
Het plangebied van het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010 ligt te midden van natuurgebieden, die op grond van de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Daarom is voor dit plan een passende beoordeling en een milieueffectrapportage opgesteld, die op deze onderwerpen ingaat en de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt toetst aan de milieueffecten. In hoofdstuk 3 van deze toelichting zijn de belangrijkste conclusies uit de milieueffectrapportage opgenomen. Het volledige milieueffectrapport wordt samen met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010 is opgebouwd uit planregels en een verbeelding (NL.IMRO.0302.BP01052-vg02) en wordt onderbouwd in deze toelichting.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
- Hoofdstuk 3 gaat in op de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt ook de conclusie uit de MER behandeld.
- In hoofdstuk 4 worden de planuitgangspunten behandeld die voortkomen uit het beleid en uit de omgevingsaspecten.
- Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van het juridische deel van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt een aantal zaken uit de regels en de verbeelding nader toegelicht.
- In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.
- Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de procedure van inspraak en overleg die het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft doorlopen.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat dan om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een samenvatting gegeven.
2.1 Nationaal Beleid
2.1.1 Nota Ruimte
In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 op Rijksniveau vastgelegd. In de Nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol speelt. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie, krachtige steden en een vitaal platteland, waarborging van waardevolle groengebieden en veiligheid.
In de Nota Ruimte is de Ecologische Hoofdstructuur aangewezen. Samen met de Natuurbeschermings- wetgebieden en Natura2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn) zijn deze gebieden van nationaal belang voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken van deze gebieden. Bescherming, instandhouding en ontwikkeling van daarbuiten gelegen kleinere natuurgebieden en leefgebieden van in (inter)nationaal verband beschermde soorten is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten.
Voor de EHS-gebieden geldt een 'nee, tenzij'-benadering. De wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden moeten in stand worden gehouden. Tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van groot openbaar belang.
De primaire verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het Nederlandse landschap ligt bij de provincies. Een aantal bijzonder waardevolle gebieden is aangewezen als Nationaal Landschap. Voor deze gebieden heeft het Rijk een specifieke verantwoordelijkheid. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten. Binnen de nationale landschappen is 'behoud door ontwikkeling' het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of versterkt; 'ja, mits'-regime. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen.
2.1.2 Waterbeleid 21e eeuw
In Waterbeleid voor de 21e eeuw (augustus 2000) is door de Commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen inzake de wenselijke aanpassingen in de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland met aandacht voor de gevolgen van klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling. Voor de gewenste veiligheid en ter voorkoming van overlast en schade moet naar de mening van de Commissie Waterbeheer het reeds ingezette beleid inzake waterberging worden voortgezet. De Commissie Waterbeheer ziet in de mogelijkheid om natuurontwikkeling te combineren met de aanpassing van het watersysteem een extra reden om te pleiten voor een meer op ruimte geconcentreerd waterbeleid. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de uitgangspunten uit het Waterbeleid 21e eeuw.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan geeft de beleidskaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende 10 jaar. Het geeft de beleidskaders op hoofdlijnen voor de komende jaren weer. De provincie wil meer ruimtelijke ontwikkelingen in regionaal verband afstemmen. Het Streekplan is op een aantal onderdelen verder uitgewerkt in Streekplanuitwerkingen (EHS, Nationale en waardevolle landschappen en Krimp en Groei). Op de verschillende uitwerkingen wordt verderop in dit hoofdstuk nader ingegaan.
Op de Beleidskaart ruimtelijke structuur zijn het groen-blauwe (natuur, landschap, water) raamwerk, de concentratiegebieden voor de rode (stedelijke) functies, het multifunctionele gebied en hierbinnen de EHS-gebieden en de waardevolle open gebieden aangegeven. In het groenblauwe raamwerk ligt het beleidsaccent op het beschermen en versterken van aanwezige kwetsbare waarden en belangen. In het rode raamwerk ligt het accent op ontwikkelingsbeleid in de sfeer van stedelijke functies en intensieve land- en tuinbouwteelten. Naast de twee raamwerken zijn multifunctionele gebieden onderscheiden. Deze gebieden maken geen onderdeel uit van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur. Vooral voor deze gebieden is het provinciale beleid globaal en beperkt
Vrijwel alle recreatiegebieden in de gemeente Nunspeet vallen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de EHS-gebieden geldt de “nee, tenzij”-benadering. Deze “nee, tenzij”-benadering houdt in dat een bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van dat gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Integrale ruimtelijke toekomstvisie Nunspeet
In de Integrale toekomstvisie Nunspeet 2015 (vastgesteld op 15 april 2003) is het gemeentelijk ruimtelijk beleid op hoofdlijnen beschreven. Het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Nunspeet bestaat uit buitengebied. De ambitie is gericht op beheerste groei, met behoud van evenwicht tussen wonen, werken, recreatie, natuur en landschap. Gestreefd wordt naar behoud van natuur en landschap enerzijds en ontwikkeling van recreatie, toerisme en woonmilieus anderzijds. De gemeente wenst mee te werken aan het behoud van de agrarische sector als beheerder van het landschap in het buitengebied. Met compenserende maatregelen kan eventuele aantasting van landschappelijke waarden beperkt blijven of zelfs geheel achterwege blijven. Naast het ontwikkelen en instandhouden van het natuurlijk landschap, geeft de gemeente ook prioriteit aan het behoud van het agrarisch gebruik.
De gemeente richt zich op groei van de dagrecreatie, waarbij uitgangspunt is dat de voorzieningen zichzelf kunnen bedruipen én op groei van de verblijfsrecreatie, wanneer dit economisch noodzakelijk wordt gemaakt vanuit het groei-krimpbeleid. Waar mogelijk verleent de gemeente medewerking aan verplaatsing van de verblijfsrecreatieve voorzieningen uit het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) naar minder gevoelige gebieden, waar meer efficiencyvoordelen te halen zijn. Daarnaast wordt over de hele linie een verbetering van de kwaliteit nagestreefd. De gemeente biedt ruimte voor eigen initiatief en verleent, waar mogelijk, medewerking aan de particuliere eigenaren. Permanente bewoning van recreatiewoningen wordt blijvend tegengegaan. De meerwaarde van de inspanningen komt tot uiting in verbetering van het imago van Nunspeet als groene parel op de Veluwe, in versteviging van het toeristisch profiel, versterking van het aandeel toerisme in de lokale economie, en daarmee vergroting van het toeristisch potentieel.
2.3.2 Beleidsnota Visie op kamperen in Nunspeet
De gemeente Nunspeet heeft haar beleid voor de verblijfsrecreatieve sector vastgelegd in de beleidsnota: “BMC-advies: een visie op kamperen in Nunspeet, kaderstellende visie voor recreatief nachtverblijf”. Het beleid is opgesteld naar aanleiding van de intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR). Uitgangspunt van het beleid is om alleen te regelen dat wat nodig is om een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het kampeerproduct. Doel is deregulering. Omdat door het vervallen van de WOR geen vergunningen meer kunnen worden verleend aan kampeerterreinen moet het beleid via een ander instrument worden vastgelegd. Met name het bestemmingsplan en de APV zijn hiervoor de geschikte instrumenten.
In de beleidsnota wordt gesteld dat de recreanten in Nunspeet onder te zijn verdelen in twee types:
- Natuurbezoekers. Vooral te vinden bij het dorp en op de Veluwe. Ze komen vaak voor de natuur en de rust en komen wandelen en fietsen.
- Watersporters. Zij verblijven op de gespecialiseerde campings aan de Randmeerkust. Brengen de meeste tijd op de camping en op het water door.
Daarnaast benoemd de beleidsnota de belangrijkste trends in de verblijfsrecreatiesector :
- Vergrijzing, zowel het absolute als het relatieve aantal senioren neemt toe. Deze groep is relatief welvarend;
- In verband met de vergrijzing is er een toenemende vraag naar wellness en gezondheid.
- Luxe, comfort en gemak; burgers willen verwend worden, zijn mondiger en leven bewuster;
- Veeleisende consument: de consument eist meer en de vraag wordt steeds diverser;
- Belevenis: de consument wil een wil een vakantie of uitje beleven. De streek staat hierin centraal;
- Internet maakt het makkelijker om vakanties te boeken of meningen en ervaringen te delen. Ondernemers moeten hier rekening mee houden.
Met behulp van de verschillende beschikbare stukken (waaronder bestemmingsplannen, APV en IRTV) is er in eerste instantie een analyse gemaakt van de huidige stand van zaken, toekomstige ontwikkelingen en de gewenste effecten omtrent kamperen in Nunspeet. Deze vormden de kaders die nodig waren om op 29 oktober 2008 een interactieve bijeenkomst met de betrokken ondernemers te organiseren. Tenslotte zijn de resultaten van deze bijeenkomst in combinatie met de gestelde kaders gebruikt om tot een advies met concrete maatregelen te komen. De gemeente Nunspeet wil de focus leggen op diversiteit en kwaliteit. Dus meer verschillende doelgroepen aantrekken en tegelijkertijd de kwaliteit van het aanbod van recreatief nachtverblijf op een hoog niveau brengen. Kwantitatieve vraagstukken moeten altijd worden bekeken met die insteek. Kwaliteitsverbetering en kwantiteit moet worden gezien als een toevoeging op het huidige aanbod van recreatief nachtverblijf. In het advies zijn beleidslijnen uitgezet voor:
- De afmetingen van de kampeermiddelen.
- Het maximum aantal kampeermiddelen.
- Kleinschalig kamperen.
- Parkeren.
- Camperplaatsen.
De gemeente probeert binnen wettelijke kaders (Nbwet, Streekplan e.d.) ruimte te bieden aan de ondernemers om het kampeerterrein naar eigen inzicht in te richten.
De beleidslijnen zijn in de uitgangspunten van dit bestemmingsplan verder uitgewerkt (Hoofdstuk 4).
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.
3.1 Milieueffectrapportage
Bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Nunspeet is gekozen voor een opsplitsing in een bestemmingsplan voor de recreatiegebieden en een bestemmingsplan voor het overige buitengebied. Alhoewel de bestemmingsplannen in eerste instantie conserverend van karakter zijn, is voor bepaalde functies ontwikkelingsruimte geboden door middel van activiteiten die milieueffectrapportplichtig zijn. In de situatie van Nunspeet gaat het om uitbreiding van intensieve veehouderijen (via afwijking). Vanwege mogelijk negatieve effecten op Natura2000 gebieden is het opstellen van een passende beoordeling vereist. Omdat er een passende beoordeling moet worden opgesteld ontstaat tevens een MER plicht. Daarom is voor het hele buitengebied een milieueffectrapport opgesteld (PlanMER Buitengebied Nunspeet, ARCADIS mei 2010). Het volledige rapport inclusief aanvullingen is als afzonderlijke bijlage aan deze toelichting toegevoegd. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het milieueffectrapport zijn in het vervolg van dit hoofdstuk in de verschillende omgevingsaspecten verwerkt.
Het doel van het milieueffectrapport is om de te verwachten milieueffecten van de voorgenomen bestemmingsplannen “Buitengebied” en “Recreatieterreinen” in beeld te brengen en de mogelijke milieugevolgen mee te wegen in de besluitvorming. De conclusies uit de MER hebben in hoofdzaak betrekking op de landbouw en bijbehorende ammoniakuitstoot. Er wordt echter ook ingegaan op zaken als mogelijke verstoring door recreanten op de natuurgebieden (kwaliteit en areaal).
De planMER heeft gezamenlijk met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. In deze fase is ruimte geboden voor inspraak en consultatie. Daarnaast is de planMER getoetst door de onafhankelijke Commissie voor de m.e.r. Uiteindelijk wordt een expliciete motivering van de rol van het planMER en de inspraakreacties opgesteld bij het definitieve besluit waarmee het planMER wordt vastgesteld. Dit valt onder de verdere procedure van het bestemmingsplan.
De Milieueffectrapportage bestaat het Milieueffectrapport, de Aanvulling Milieueffectrapportage en de Notitie verantwoording Milieumaatregelen bestemmingsplan Buitengebied.
3.1.1 Milieueffectrapport
Om te kunnen bepalen wat de effecten zijn van de voorgenomen bestemmingsplannen is met twee scenario gewerkt: een alternatief intensieve veehouderij en een groeiscenario rundvee, op basis van de ontwikkelingen in de markt voor veehouderijen, de beschikbare milieuruimte in het plangebied en de beleidsruimte zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Deze scenario's zijn getoetst ten opzichte van een referentiesituatie (de huidige situatie).
Op basis van de bevindingen kan gesteld worden dat de beschikbare ontwikkelruimte voor intensieve veehouderijbedrijven en melkveehouderijen weinig negatieve effecten laat zien. Recreatie en toerisme hebben geen significant effect op het Natura 2000-gebied Veluwe. De recreatieve invloed wordt ondermeer beperkt door de natuureffectboekhouding, welke is opgesteld in het kader van het project Groei & Krimp. Deze beleidslijn heeft als uitgangspunt dat de totale verstoring door verblijfsrecreatie in het Natura 2000-gebied Veluwe minimaal hetzelfde blijft en waar mogelijk vermindert. De recreatieve ontwikkelingen in Nunspeet voldoen hieraan, zodat ze per definitie geen significant negatieve effecten hebben op het Natura 2000-gebied Veluwe en de EHS die grotendeels met dit gebied samenvalt.
Voor het beoordelen van effecten op het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren kan worden gesteld dat er geen uitbreiding van recreatieve activiteiten plaatsvindt zodat er geen significant negatief effect aanwezig is.
3.1.2 Aanvulling Milieueffectrapport
Het ontwerp van de Milieueffectrapportage heeft vanaf 15 september 2010 voor zes weken ter inzage gelegen. Op deze Milieueffectrapportage zijn enkele zienswijzen ingediend. De Mer-commissie (verplicht en wettelijk ingesteld adviesorgaan) heeft de rapportage (met inbegrip van de zienswijzen daarop) beoordeeld en een voorlopig toetsingsadvies afgegeven. In dit toetsingsadvies is aangegeven dat het onvoldoende is om de milieugevolgen te bepalen aan de hand van realistische scenario's. Ook de worst-case situatie (slechtst mogelijk denkbare invulling van het bestemmingsplan) moet in beeld worden gebracht en dan voor:
- ammoniakemissie;
- afwijkingsmogelijkheden minicampings;
- omzettingsmogelijkheden van kampeermiddelen naar stacaravans.
Daarnaast is door de Mer-commissie verzocht om een toelichting te geven op de rekensystematiek.
Het college heeft op 30 december 2010 besloten om naar aanleiding van het advies van de MER commissie en mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen een aanvullende rapportage op te laten stellen met als doel de verzochte informatie in beeld te brengen.
Uit de aanvullende rapportage blijkt dat:
- a. voor het bestemmingsplan Buitengebied door o.a. functieverandering de totaaloppervlakte agrarische bouwblok sterk vermindert;
- b. voor de afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan Buitengebied om minicampings bij agrarische bedrijven toe te kunnen staan op voorhand geen problemen worden verwacht;
- c. het vrijgeven van het aantal kampeermiddelen per recreatieterrein resulteert in de conclusie dat significante effecten op Natura 2000 (met name op instandhoudings- en uitbreidingsdoelstelling broedvogels) voldoende in beeld zijn gebracht maar niet volledig zijn uit te sluiten. Afhankelijk van de inhoud van eventuele zienswijzen op het plan Recreatieterreinen kan dit betekenen dat bij vaststelling van dit plan er een NB vergunning moet worden gevraagd.
Voor een uitgebreide toelichting op het bovenstaande wordt verwezen naar de MER en de aanvullende rapportage daarop die als bijlage bij het bestemmingsplan zijn gevoegd.
3.1.3 Notitie verantwoording Milieumaatregelen bestemmingsplan Buitengebied
Het college van burgemeester en wethouders heeft op basis van het advies van de MER commissie en mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen besloten een aanvullende notitie op te laten stellen waarin de ontbrekende informatie voor de 'worst-case' situatie is aangevuld. In de notitie 'Verantwoording milieumaatregelen bestemmingsplan Buitengebied 2010' wordt samenvattend beschreven op welke manier de uitkomsten van de planmer zijn geborgd in het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Ook wordt aangegeven welke milieumaatregelen ambtshalve of naar aanleiding van zienswijzen in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 zijn opgenomen. Milieu moet daarbij in de breedste zin van het woord worden opgevat. Ook landschappelijke en cultuurhistorische waarden maken hier deel van uit. De notitie is samen met het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad en is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
Aanpassingen die in de notitie zijn beschreven zijn o.a.
- de Ecologische Hoofdstructuur wordt specifiek op de verbeelding aangeduid. Dit heeft als gevolg dat het toepassen van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden specifiek wordt getoetst aan provinciaal en/of het Europese natuurbeleid;
- bij diverse recreatiebedrijven worden bestaande bosarealen bestemd met een bosbestemming in plaats van een recreatiebestemming. Daarmee wordt voorkomen dat grotere houtopstanden kunnen worden;
gekapt en dat belangrijke rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten worden aangetast;
- de maatvoering van recreatiewoningen is enigszins aangepast en beperkt;
- verduidelijkt is dat het vellen of rooien van houtopstanden, houtwallen, singels,bomenrijen, boomgroepen en bos in alle gevallen valt onder de vergunningsplicht.
Op basis van het voorgaande is de gemeente Nunspeet van mening dat het bestemmingsplan Buitengebied 2010 voldoende waarborgen bevat om ook in de toekomst een goed woon- en leefklimaat te garanderen en significant negatieve gevolgen voor natuurgebieden uit te sluiten.
3.2 Ecologie
Toetsingskader en beleid
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat, als gevolg van de geplande activiteiten, de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Gebiedsbescherming
Het plangebied grenst in het noordwesten aan Natura 2000-gebied de Veluwerandmeren. Ten zuidoosten van Nunspeet is de hele Veluwe aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze gebieden zijn tevens aangewezen als EHS-gebied. Daarnaast liggen er binnen het Natura 2000-gebied Veluwe twee Beschermde Natuurmonumenten: Mosterdveen en Leemputten. In onderstaande figuur is de ligging van de natuurgebieden in de gemeente Nunspeet weergegeven.
Figuur 4 Natuurgebieden in de gemeente Nunspeet (bron: MER Arcadis 2010)
In de MER worden de effecten van onder andere (jaarronde) recreatie beschreven. Recente wijzigingen in het beleid rond openluchtrecreatie hebben ervoor gezorgd dat kamperen voortaan verankerd dient te zijn in bestemmingsplannen als reguleringsmaatregel. Daarnaast wil de gemeente in het nog vast te stellen beleid opnemen dat bedrijven zelf het type accommodatie mogen kiezen. Daarmee kunnen bijvoorbeeld tentplaatsen worden omgewisseld voor stacaravans of kampeerplaatsen.
Als uitwerking van de Streekplanuitwerking “Groei en krimp ” is voor een aantal recreatieterreinen uitbreiding voorzien. In Nunspeet zijn 5 recreatiebedrijven betrokken bij het groei-krimp-beleid. Het betreft in de eerste plaats “De Vossenberg” in Nunspeet, “de Tol” in Nunspeet en “de Plagge” in Vierhouten waar medewerking aan een groeiplan is toegezegd door de Gedeputeerde Staten van Gelderland. Voor een deel van “de Stakenberg” in Elspeet en “Achter Saxenheim” in Vierhouten geldt het krimp scenario. De plannen zijn getoetst aan de aspecten recreatie en natuur en hiervoor is een plan-MER en Toets Natura2000 uitgevoerd door ARCADIS (d.d. 8 mei 2006). Uit de onderzoeken blijkt dat er geen significant negatieve effecten op het Natura 2000 gebied Veluwe aanwezig zijn.
Het nieuwe bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor bedrijven in de toeristisch recreatieve sector om zelf het type accommodatie te kiezen. Daarmee zijn er meer mogelijkheden voor recreatie en toerisme, waardoor de recreatiedruk licht zal toenemen. De vrijheid om te kiezen tussen verschillende soorten kampeermiddelen heeft geen gevolgen voor de recreatiedruk op de omliggende natuurgebieden, omdat:
1. Er meer stacaravans komen op vaste plaatsen ten koste van een deel van het toeristisch kamperen. In principe leidt dit niet tot een toename van het aantal recreanten.
2. Het aantal overnachtingplaatsen voor natuurkamperen gelijk blijft.
3. De jaarrondexploitatie van recreatiebedrijven nu ook al mogelijk is.
Daarnaast is de verwachting dat de pieken in de meivakantie en het hoog- en laagseizoen blijven liggen. In deze perioden is de recreatiedruk in de huidige situatie al hoog, waardoor geen extra effecten worden verwacht. Aangezien er in de huidige situatie ook al sprake is van jaarrondexploitatie zullen eventuele effecten door jaarronde recreatie minimaal zijn. Bovendien wordt de recreatieve invloed al beperkt door de natuureffectboekhouding, welke is opgesteld in het kader van het project Groei & Krimp. Deze beleidslijn heeft als uitgangspunt dat de totale verstoring door verblijfsrecreatie in het Natura 2000-gebied Veluwe minimaal hetzelfde blijft en waar mogelijk vermindert. De recreatieve ontwikkelingen in Nunspeet voldoen hieraan, zodat ze per definitie geen significant negatieve effecten hebben op het Natura 2000-gebied Veluwe en de EHS die grotendeels met dit gebied samenvalt.
In de MER wordt voor het beoordelen van effecten op het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren volstaan met aan te sluiten op de conclusie dat de vrijheid om te kiezen tussen verschillende soorten kampeermiddelen geen gevolgen heeft voor de recreatiedruk op de omliggende natuurgebieden.
Een aantal natuurgebieden is van bijzondere aard. Het gaat om natte natuurgebieden of zogenaamde HEN wateren, water van het hoogste ecologische niveau. Vaak kleinere gebiedjes, zoals vennetjes, of beken. Deze vennen zijn gevoelig voor verdroging en vervuiling, invloeden die vaak van buitenaf komen. De beken zijn van belang vanwege de hoge waterkwaliteit en de morfologie (oevers, meanderende beekloop). Voor deze natuurgebieden zijn daarom hydrologische beschermingszones vastgesteld waarin bepaalde werkzaamheden die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden pas zijn toegestaan nadat een omgevingsvergunning is verleend. De natuurgebieden zijn bestemd in de natuurbestemming en voor de beschermingszones is de gebiedsaanduiding “milieuzone – beschermingszone” opgenomen. Hier is een beschermend vergunningenstelsel aan gekoppeld. De beschermingszones rond de waardevolle beken zijn in de Keur van het Waterschap Veluwe geregeld.
Soortenbescherming
Er is in het kader van de MER geen inventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van bijzondere en/of beschermde soorten in het plangebied. Op basis van het intensieve landbouwkundig gebruik en de geringe aanwezigheid van slootkanten, bermen en (erf)beplantingen wordt verwacht dat deze soorten weinig voorkomen ter plaatse van de bouwblokken/zones voor her- en nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Deze verwachting dient te worden geverifieerd in het kader van de m.e.r.-procedures voor de Wm vergunning (Besluit-MER) voor de afzonderlijke her en nieuw te vestigen IV-bedrijven, die gedurende de looptijd van het bestemmingsplan zullen worden doorlopen. Bij deze vervolg m.e.r.-procedure dient op inrichtingsniveau (bouwblok) een inventarisatie te worden gemaakt van de eventueel voorkomende soorten. Het voordeel daarvan is dat de effecten kunnen worden bepaald op basis van een gerichte en actuele inventarisatie van soorten. Ook voor niet MER-plichtige activiteiten is deze informatie nodig om te kunnen beoordelen of ontheffingsaanvragen in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn.
De Flora- en faunawet is eveneens altijd van toepassing, maar is algemener van aard. Ook bij een omgevingsvergunning hoort getoetst te worden aan deze wet. Bij bouw- en aanleg- en sloopwerkzaamheden zal op grond van de Flora- en faunawet in ieder geval rekening moeten worden gehouden met de volgende zaken:
- Geen bomen en struiken kappen of vernielen in het broedseizoen van de vogels, vogels zijn strikt beschermde soorten.
- Let bij grond- en graafwerkzaamheden op het voortplantingsseizoen van zoogdieren. Laat holen dus intact tot na de voortplantingsperiode.
- Bij sloop van oude gebouwen of kappen van oude bomen: let op invliegopeningen voor vleermuizen. Maak de invliegopeningen dicht voor de winter (zo kan worden voorkomen dat vleermuizen hier gaan overwinteren) of sloop het gebouw/kap de boom na de winterslaapperiode van de vleermuizen (ze kunnen dan een andere plek zoeken voor de winterslaap).
- Bij dempen van sloten: demp de sloot in de richting van een andere sloot (begin 'achteraan'), zo kunnen vissen en waterdieren veilig naar een andere sloot of watergang trekken.
Indien een negatief effect optreedt op bijzondere en/of beschermde soorten, zullen verzachtende natuurtechnische maatregelen genomen worden. Hierbij valt te denken aan ver- of terugplaatsing van de zode, slootkanten en (erf)beplanting. Ook zal bij sloop- of bouwwerkzaamheden rekening worden gehouden met kwetsbare periodes van beschermde soorten. Daarnaast is de genoemde zonering in natuurgebied een effectief middel om eventuele verstoring door recreatie in minder gevoelige delen van het gebied te projecteren, zodat gevoeligere gebiedsdelen ontzien kunnen worden.
3.3 Cultuurhistorie En Archeologie
Toetsingskader en beleid
Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
De gemeente heeft een archeologische kaart op laten stellen door bureau Raap. De informatie die daaruit is voortgekomen ten aanzien van archeologisch waardevolle gebieden is in dit bestemmingsplan opgenomen:
- Voor bodemingrepen op archeologische monumenten is altijd toestemming nodig om te mogen bouwen. Deze zijn inclusief een buffer bestemd als Waarde - Archeologie 1.
- Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m². De gemeente kan hier overigens van afwijken. Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2.
- Voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m². De gemeente kan hier overigens van afwijken. Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 3.
- Afhankelijk van de waardering van de archeologische vindplaats is er een buffer opgenomen rondom bekende vindplaatsen. Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2 wat inhoudt dat archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m². De gemeente kan hier overigens van afwijken.
- Bouwactiviteiten in gebieden met een lage archeologische verwachting zijn vrijgesteld van onderzoeksplicht.
- Voor alle gebieden met een hoge of lage verwachtingswaarde geld dat voor werken groter dan 5000m² respectievelijk 2500m² er een vergunning is vereist.
3.4 Water
Toetsingskader en beleid
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Veluwe.
Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De gemeente streeft samen met de waterschappen een duurzaam waterbeheer na. Dit houdt onder andere in dat nieuwe functies niet worden toegestaan op plaatsen die hiervoor niet geschikt zijn, of dat deze ingrepen moeten worden gecompenseerd door bijvoorbeeld ruimte te maken voor waterberging (retentie). De belangrijkste watergangen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding worden specifiek bestemd. Minder belangrijke watergangen en kleinere voorzieningen worden in de gebiedsbestemmingen opgenomen. Hierna wordt op een aantal onderdelen specifieker ingegaan.
Beken en sloten
De waterlopen in de gemeente Nunspeet bestaan vooral uit kleinere beken en sloten die een belangrijke natuurlijke en landschappelijke waarde hebben. Het gaat dan om de beken op het Veluwemassief die vanuit landschappelijk, natuurlijk en geomorfologisch oogpunt van belang zijn. De sloten in het weidevogelgebied zijn van belang omdat ze een kenmerk zijn van het gebied: een hoge grondwaterstand waardoor het gebied een goed leefgebied vormt voor weidevogels en ganzen.
Deze waardevolle beken zijn bestemd als “Water”. De overige watergangen worden niet bestemd, deze maken onderdeel uit van de gebiedsbestemming, dit is benoemd in de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemmingen. Hierin is aangegeven dat de waterhuishouding (onder andere de aan- en afvoer van water, retentie van water en bijbehorende voorzieningen) deel uitmaakt van de bestemming.
Water in natuurgebieden
Een deel van de natuurgebieden in het plangebied zijn gebonden aan een natte omgeving, water maakt in de meeste gevallen onlosmakelijk deel uit van het natuurgebied. Het gaat vaak om vennen op het Veluwemassief, beekdalgebieden en lage delen van poldergebieden. Deze natte natuurgebieden vervullen vaak ook een belangrijke functie voor de waterhuishouding omdat het water hier wordt vastgehouden en gezuiverd. Waterpartijen en nat-drassituaties in natuurgebieden maken onderdeel uit van de gebiedsbestemmingen "Natuur – Landschap”.
Gemalen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding
De meeste voorzieningen (sluisjes, stuwen, bruggetjes) en dergelijke zijn ondergeschikt en worden meegenomen in de bestemming “Water”.
De Keur
De Keur is een verordening van het waterschap met specifieke regelgeving voor het waterschapsgebied. Het doel van de regels is het beschermen van dijken, kaden, onderhoudspaden, sloten en hoofdwatergangen. De regels gelden voor het waterschap en de ingelanden. De Keur maakt het voor het waterschap mogelijk de waterbeheersing goed uit te voeren en de sloten, kanalen, stuwen, gemalen, dijken en kaden in een goede staat te houden.
In de Keur zijn bepalingen opgenomen die onder meer de dijken en de wateren moeten beschermen. De Keur geeft ook aan wat de verplichtingen en rechten van het waterschap zijn. Door middel van afwijkingen kan afgeweken worden van bepaalde gebods- en verbodsbepalingen.
De regels uit de Keur zijn behoorlijk gedetailleerd en gericht op onderhoud en beheer, toegankelijkheid van gronden en ruimtelijk ondergeschikte ingrepen, en de Keur kent zijn eigen regels en ontheffingensysteem. Ze worden daarom niet in het bestemmingsplan vastgelegd. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden in en nabij watergangen of het graven of dempen van watergangen of -partijen een initiatiefnemer naast het bestemmingsplan bij het waterschap moet nagaan of dit is toegestaan. Het waterschap kan ook adviseren over de inrichting en aanleg van bijvoorbeeld een waterloop of een retentievijver.
Bovengenoemde beleidsuitgangspunten zijn tot stand gekomen in overleg met het Waterschap Veluwe. Daarmee is voldaan aan de procedure in het kader van de watertoets.
Dit bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend. Middels een afwijking wordt een aantal perceelsgebonden wijzigingen mogelijk gemaakt. Op het moment dat er gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid zullen de consequenties voor de waterhuishouding worden beoordeeld.
3.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
- projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is in principe een conserverend plan en maakt geen ontwikkelingen mogelijk, die de hiervoor aangegeven criteria te boven gaan en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
3.6 Geluid
Toetsingskader en beleid
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisering van nieuwe, geluidgevoelige objecten, zoals recreatieappartementen, nieuwe woningen of maatschappelijke of recreatieve voorzieningen. Vanuit het omgevingsaspect geluid is er dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
3.7 Externe Veiligheid
Toetsingskader en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR)) en het groepsrisico (GR)). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:
- de personendichtheid;
- de hoogte van het groepsrisico;
- maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
- de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
- de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Inrichtingen
Bij externe veiligheid rondom inrichtingen gaat het om het beheersen van de risico's voor omwonenden van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Met inrichtingen worden hier locaties bedoeld waar opslag, gebruik en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
In het plangebied zijn negen bedrijven gelegen die relevant zijn voor het plan. Al deze bedrijven hebben een propaantank van een bepaalde omvang, waarbij een veiligheidscontour hoort. Slechts bij één van deze bedrijven blijft de contour binnen de begrenzing van het eigen terrein. Bij de overige 12 valt die er voor een deel buiten. Dat gebied dat binnen die contour is gelegen, maar buiten de terreingrens valt wordt op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied aangeduid met een veiligheidszone.
Het gaat om de volgende "inrichtingen":
- 1. Camping Zwaluwen Hof, Onder de Bos 241.
- 2. Samoza, Plaggeweg 90.
- 3. Camping Beans-Hill, Elspeterbosweg 74.
- 4. Camping 't Lochtenveld, Stakenbergweg 62.
- 5. Hof van Hulshorst, Hierderweg 14.
- 6. Camping De Vossenberg, Groenelaantje 25.
- 7. De Witte Wieven, Wiltsangh 41.
- 8. Camping De Hofstee, Oude Zeeweg 30.
- 9. De Hooghe Bijsschel, Randmeerweg 8.
Geen van de bovenstaande stationaire risicobronnen vormt op dit moment een knelpunt in verband met het plaatsgebonden of groepsrisico.
Buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is per 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb vervangt de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991). In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Bevi.
In of bij het plangebied zijn diverse aardgastransportleidingen van de Gasunie gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het is de gasleiding A-510-KR- met een uitwendige diameter van 36 inch en een werkdruk van 66,20 bar. De PR-contour ligt op 0 meter en het groepsrisico zal niet toenemen, omdat er in de directe omgeving van deze leiding geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Een andere leiding is de N-570-20-KR- met een uitwendige diameter van 12,52 inch en een werkdruk van 40,00 bar. De PR-contour ligt op 0 meter en het groepsrisico zal niet toenemen, omdat er in de directe omgeving van deze leiding geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
Wel is op basis van de oude circulaire rekening gehouden met een beschermingszone van 5 meter aan weerszijde van de leidingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in de Nota en Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Om te kunnen bepalen of het vervoer van gevaarlijke stoffen over een bepaalde route voldoet aan de externe veiligheidsnormen, moeten ook hier eerst het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden berekend. Het rijk heeft een ontwerp voor Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen spelen belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid een grote rol. Er zijn steeds meer ontwikkelingen in Nederland zichtbaar die zorgen voor spanning tussen deze belangen. Met het doel een duurzaam evenwicht te creëren tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid is, het Basisnet ontstaan.
Weg
Uit het ontwerp-Basisnet Weg blijkt dat A28 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) heeft, en dat een dergelijke contour voor deze weg ook niet wordt verwacht op basis van het hoogste groeiscenario (Global Economy). De weg heeft verder een groepsrisico (GR), dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de 0,1*oriëntatiewaarde ligt. Wel moet bij de A28 rekening worden gehouden met een Plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Water
Er zijn in of in de directe omgeving van het plangebied geen waterwegen gelegen, waar vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt.
Spoor
Er ligt een spoorlijn door het buitengebied van de gemeente Nunspeet, namelijk de verbinding Zwolle-Amersfoort. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het Basisnet Spoor zal uiteindelijk bestaan uit twee kaarten en een tabel. Op de eerste kaart zal de zone worden aangegeven waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd en waar terughoudend moet worden omgegaan met het bouwen van beperkt kwetsbare objecten. Op de tweede kaart zal het PAG komen te staan. In de tabel zal worden aangegeven hoe groot de zone is voor elk baanvak en met welke referentiegegevens GR-berekeningen moeten worden gemaakt. Deze onderdelen zijn nu nog niet beschikbaar. Op basis van de gegevens van het ontwerp kan gesteld worden dat de 10-6 PR-contour binnen het spoor valt. Verder vormen de recreatieterreinen van de gemeente Nunspeet voor het groepsrisico geen (mogelijk) aandachtspunt.
Conclusie
Voor de meeste BEVI-inrichtingen die zich in het plangebied bevinden ligt de veiligheidscirkel buiten de inrichtingsgrens. Dat heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan, maar is wel in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen. De in het plangebied aanwezige buisleidingen zijn door middel van een dubbelbestemming aangeduid. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen is in dit bestemmingsplan geen nadere regeling opgenomen.
3.8 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Omdat alle recreatieterreinen zich in het buitengebied bevinden is met name de nabijheid van agrarische bedrijven van belang.
Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden afstanden. Op grond van een gemeentelijke geurverordening is binnen een bepaalde bandbreedte afwijking van deze normen en afstanden mogelijk. Voor kleinschalige veehouderijen en akkerbouwbedrijven gelden de vaste afstanden uit het Besluit landbouw milieubeheer. Deze afstanden zijn afhankelijk van het type omgeving (binnen of buiten de bebouwde kom). Daarnaast gelden er grotere afstanden voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
In de Wet Geurhinder en Veehouderij is bepaald dat gemeentes door middel van een verordening de wet naar lokaal niveau verder kunnen uitwerken. De gemeente kan dan onder andere per deelgebied een andere maximaal toegestane stankbelasting vaststellen of bepaalde functies aanwijzen als niet-stankgevoelige objecten. De gemeentes Nunspeet heeft een dergelijke verordening voor een aantal delen van haar grondgebied opgesteld om uitbreidingen van de kern mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om de kampeerterreinen uit te kunnen breiden of nieuw te kunnen vestigen. In het bestemmingsplan Buitengebied 2010, dat aan dit bestemmingsplan grenst, zijn voor enkele campings in het kader van groei en krimp, via een wijzigingsbevoegdheid een uitbreidingsmogelijkheden opgenomen. Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die worden belemmerd door de aanwezigheid van agrarische bedrijven in de omgeving. Andersom ondervinden de agrarische bedrijven ook geen hinder van de (kleinschalige) ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt.
3.9 Bodem
Toetsingskader en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Omdat in deze fase niet kan worden gezegd waar in de toekomst bouwactiviteiten zullen plaatsvinden en een bodemonderzoek maar 5 jaar geldig is, is geen algemeen bodemonderzoek uitgevoerd. Bij bouwplannen moet worden aangetoond dat de bodem schoon is. Het verkennend bodemonderzoek zal dus pas worden gevraagd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Dit onderzoek moet door de initiatiefnemer worden aangeleverd.
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Kader Provinciaal En Gemeentelijk Beleid
4.1.1 Uitgangspunten Streekplan en Verordening
In het Streekplan en de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn een aantal regels en beleidslijnen vastgelegd die bindend zijn voor de gemeente. Deze regels zijn in dit bestemmingsplan doorvertaald.
Ecologische hoofdstructuur
Eén van de belangrijkste aspecten is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur. De Provincie Gelderland heeft hier over de volgende zogenaamde 'essentiële beleidsuitspraak' 1gedaan: binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In de Streekplanuitwerking is aangegeven dat onder meer areaalverlies en kwaliteitsvermindering van de natuur (bv versnippering, verstoring) worden aangemerkt als significante gevolgen. Ook is in Streekplanuitwerking aangegeven wat de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS-gebieden zijn.
In het bestemmingsplan Recreatieterreinen is als volgt met dit beleid omgegaan. De bestaande natuur- en bosgebieden hebben een natuurbestemming gekregen: de bestemming “Natuur – Landschap”. Percelen die in de EHS liggen maar feitelijk en legaal in gebruik zijn als kampeer- of huisjesterrein hebben een verblijfsrecreatieve bestemming gekregen. In het bestemmingsplan zijn de bestaande kampeerterreinen bestemd. Er zijn geen mogelijkheden in het bestemmingsplan opgenomen om de bestaande terreinen uit te breiden of om nieuwe terreinen te kunnen vestigen. Uitbreidingen of het vestigen van nieuwe terreinen zijn voor een groot deel van de gemeente gebonden aan het Krimp&Groei-beleid. Ook liggen alle recreatieterreinen in of nabij een Natura2000 gebied, waar zonder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet geen uitbreidingen of intensiveringen van bestaande activiteiten zijn toegestaan.
Natuurgebieden
Een aantal natuurgebieden is van bijzondere aard. Het gaat om natte natuurgebieden of zogenaamde HEN wateren, water van het hoogste ecologische niveau. Vaak kleinere gebiedjes, zoals vennetjes, of beken. Deze vennen zijn gevoelig voor verdroging en vervuiling, invloeden die vaak van buitenaf komen. De beken zijn belang vanwege de hoge waterkwaliteit en de morfologie (oevers, meanderende beekloop). Voor deze natuurgebieden zijn daarom hydrologische beschermingszones vastgesteld waarin bepaalde werkzaamheden die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden pas zijn toegestaan nadat een omgevingsvergunning is verleend. De natuurgebieden zijn bestemd in de natuurbestemming en voor de beschermingszones is de gebiedsaanduiding “milieuzone – beschermingszone” opgenomen. Hier is een beschermend vergunningenstelsel aan gekoppeld. De HEN-wateren (de waardevolle beken) zijn wanneer ze over de kampeerterreinen lopen als “Water” bestemd. De waterbestemming heeft een ecologische en landschappelijke doelstelling. De beschermingszones rond de waardevolle beken zijn in de Keur van het Waterschap Veluwe geregeld.
Waardevol landschap
Praktisch het gehele buitengebied van de gemeente Nunspeet ligt in een provinciaal waardevol landschap. De Veluwe en het agrarische Randmeerkustgebied zijn aangewezen als waardevol landschap. In deze gebieden geldt een 'ja, mits'-benadering voor nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouw- of uitbreidingslocaties opgenomen. Wel wordt door middel van een omgevingsvergunning de mogelijkheid geboden om af te wijken van het bestemmingsplan. Aan deze mogelijkheden is een toetsingskader gekoppeld waarin een landschapstoets is opgenomen. Bij een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden mag de afwijking niet worden verleend. Op deze manier is bij het bestemmen van de bestaande functies rekening gehouden met de landschappelijke waarden.
Groei- en krimpbeleid
In het Centraal Veluws Natuurgebied is het Groei- en Krimpbeleid voor verblijfsrecreatieve terreinen van toepassing. De bedoeling van het beleid is om de recreatieterreinen op de Veluwe te laten krimpen, door opheffing of verkleining van terreinen, en aan de randen van de Veluwe ruimte te bieden voor groei van bestaande terreinen of nieuwvestiging. Alle kampeerterreinen zijn opgenomen in dit bestemmingsplan voor de verblijfsrecreatieve terreinen. De kleinschalige kampeerterreinen ('kamperen bij de boer') zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om de kampeerterreinen uit te kunnen breiden of te kunnen vestigen. In het bestemmingsplan Buitengebied 2010, dat aan dit bestemmingsplan grenst, is voor enkele campings in het kader van krimp en groei , via een wijzigingsbevoegdheid een uitbreidingsmogelijkheden opgenomen. Ten aanzien van de recreatieterreinen wordt in het groei- en krimpbeleid de volgende uitgangspunten genoemd:
- Het aantal hectares verblijfsrecreatie mag niet toenemen.
- Groei is alleen mogelijk binnen de daarvoor aangewezen grenzen.
- Groei van toeristische verblijfsrecreatie is gewenst.
- Bij de groei wordt ingezet op kwaliteitsverbetering voor bedrijven en natuur.
- Permanente bewoning is op alle recreatieterreinen uitgesloten.
- Voor terreinen waar permanente bewoning plaatsvindt is groei uitgesloten.
- Krimp wordt in eerste instantie gezocht in de in het scenario aangegeven solitaire bedrijven.
- Bij solitaire bedrijven wordt ingezet op krimp via sanering of uitplaatsing naar aan de Veluwe grenzende gebieden.
- in het kader van landschappelijke inpassing zijn richtlijnen vastgesteld ten aanzien van de oppervlakte en het bouwvolume van recreatieverblijven: De maximale oppervlakte bedraagt 75 m2 met een maximaal volume van 300 m3. Conform de ruimtelijke verordening kan hiervan worden afgeweken. In de planregels zijn hiervoor mogelijkheden opgenomen.
- De bezettingsgraad, die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, wordt losgelaten. Voor terreinen met een lage bezettingsgraad, kan dit in theorie leiden tot groei van kampeermiddelen. Deze terreinen zijn veelal gelegen in een bosachtig gebied. Om kaalslag van deze terreinen, met het doel meer kampeermiddelen te kunnen plaatsen, te voorkomen, is de aanduding 'bos' opgenomen. Middels de bijbehorende regeling wordt het bosachtige karakter van deze terreinen beschermd.
Stiltegebied
Een groot deel van de Veluwe is aangewezen als stiltegebied. De rest van de Veluwe is aangewezen als gebied waar ruimtelijk beleid voor stilte geldt. De Provincie Gelderland beoordeelt ruimtelijke initiatieven voor wat betreft het aspect 'stilte' op het principe van 'stand still – step forward'. Het geluidsniveau mag dus niet toenemen en gaat bij voorkeur zelfs omlaag. Gebiedseigen activiteiten, zoals normale agrarische bedrijfsvoering, ondervinden hiervan geen belemmering. In het bestemmingsplan is geen specifieke regeling voor het stiltebeleid of de stiltegebieden opgenomen. Het gaat hier om een conserverend bestemmingsplan dat de bestaande functies regelt en geen nieuwvestigingsmogelijkheden voor kampeerterreinen biedt. In de bestemmingsregeling voor de kampeerterreinen is een oppervlaktepercentage opgenomen voor de zogenaamde 'centrale voorzieningen', hierin zijn de voorzieningen opgenomen waar mensen (en dus geluid) zich concentreren. Verder geldt dat via milieuvergunningen en de APV mogelijke geluidsoverlast kan worden voorkomen of aangepakt. Dat zijn de meest geschikte instrumenten voor de aanpak van deze problematiek.
- 1. Een bindende beleidsuitspraak: GS mag niet toestaan dat dit beleid niet wordt nageleefd.
4.1.2 Uitgangspunten Integrale ontwikkelingsvisie Nunspeet
Uit de integrale ontwikkelingsvisie Nunspeet komen ten aanzien van recreatieterreinen de volgende uitgangspunten voort:
De gemeente staat een kwaliteitsslag in de verblijfsrecreatie voor, waarbij zij medewerking verleent aan particuliere initiatieven ten aanzien van verbeterde verblijfsaccommodaties en bedrijfsverplaatsing binnen de kaders van het groei- en krimpbeleid. Verstening en/of uitbreiding van bestaande kampeer- en standplaatsen in het CVN wordt uitgesloten en ruimte wordt geboden voor nieuwe ontwikkeling in de overgangszone. In het kader van plattelandsvernieuwing wordt zowel in het weidegebied als de agrarische enclave medewerking verleend aan ontwikkeling van kleinschalige recreatieve (neven)activiteiten, onder voorwaarde dat de agrarische sector en de natuurwaarden daar geen bijzondere schade van ondervinden. Kwantitatief betekent dit: vergroting van de omvang van het huidige aanbod aan overnachtingplaatsen in de gemeente. Deze uitgangspunten hebben hun vertaling gekregen in dit bestemmingsplan.
4.1.3 Uitgangspunten beleidsnota visie op kamperen
In de beleidsnota Visie op kamperen zijn beleidslijnen uitgezet voor: de afmetingen van de kampeermiddelen, het maximum aantal kampeermiddelen, kleinschalig kamperen, parkeren en camperplaatsen. Hieronder worden de uitgangspunten voor de verschillende aspecten opgesomd.
- Afmetingen van de kampeermiddelen: er wordt gekozen voor uniformiteit en om aan te sluiten bij het beleid van de aangrenzende gemeentes en de provincie. Dit houdt in dat een stacaravan maximaal 55 m2 groot mag zijn en een recreatiewoning maximaal 75 m2.
- Maximum aantal kampeermiddelen: er wordt geen maximum gesteld aan het aantal kampeermiddelen, maar alleen eisen aan de maximum omvang van kampeermiddelen en de minimale onderlinge afstand tussen kampeermiddelen (brandveiligheid). De inrichting van het terrein wordt overgelaten aan de ondernemer. Uitbreiding van het kampeerterrein is niet mogelijk zonder herziening van het bestemmingsplan.
- Kleinschalig kamperen: de periode waarin het terrein open mag zijn is vastgelegd op 15 maart tot en met 31 oktober. Geadviseerd wordt om maximaal 25 plaatsen voor mobiele kampeermiddelen per terrein toe te staan. Het terrein moet landschappelijk worden ingepast.
- Landschappelijke inpassing: rondom kampeerterreinen zijn bestaande groenstroken bestemd. Het gebruik maken van streekeigen beplanting wordt gestimuleerd. Doel van de groenstrook is om het kampeerterrein aan het zicht te onttrekken.
- Parkeren: parkeren vindt plaats op eigen terrein. Bij een uitbreiding van een kampeerterrein wordt ook ruimte gemaakt voor de toenemende parkeerbehoefte.
- Campers: vooralsnog worden er geen gemeentelijke gereguleerde overnachtingsplaatsen voor campers aangelegd.
4.2 Uitgangspunten Verblijfsrecreatieterreinen
De terreinen hebben afhankelijk van de aard van het terrein de bestemming 'Recreatie – Bungalowpark”, “Recreatie – Kampeerterrein” of “Recreatie – Gemengd terrein” gekregen. Het gaat om de terreinen die al bestonden, bestemd waren in het geldende bestemmingsplan en/of legaal tot stand zijn gekomen. Eventuele gewenste uitbreidingen zijn niet meegenomen, deze uitbreidingen die plaatsvinden in het kader van het Krimp&Groei-beleid worden in aparte bestemmingsplannen geregeld. Reden hiervoor is dat de plannen aan vele aspecten, zoals het natuurbeleid en de hectareboekhouding voor Groei en Krimp, moeten worden getoetst.
Parkeervoorzieningen, ontsluitingen, groenvoorzieningen, de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Deze voorzieningen en waarden maken integraal deel uit van het kampeerterrein. Dagrecreatieve voorzieningen op het kampeerterrein zoals een horecagelegenheid, detailhandel en andere dienstverlening die ondergeschikt zijn (ondersteunend zijn, ten dienste staan van het kampeerterrein) zijn toegestaan. In het kader van een goede landschappelijke inpassing worden de aanwezige groenstroken bestemd als `Groen´. Binnen deze groenstroken mag geen bebouwing worden opgericht.
In het bestemmingsplan is geregeld dat toeristische plaatsen en stacaravans met elkaar mogen worden uitgewisseld. Omdat het aantal toegestane stacaravans niet is vastgelegd kunnen stacaravans en toeristische kampeermiddelen worden uitgewisseld. Dit was op grond van de kampeerverordening overigens ook al in het geldende plan toegestaan. Een groot verschil met het geldende plan is dat het aantal kampeerplaatsen niet is gelimiteerd.
Het aantal recreatiewoningen is vastgelegd op het bestaande aantal. Als gevolg van het provinciale beleid zijn namelijk geen nieuwe recreatiewoningen toegestaan tenzij er uitgebreid onderzoek plaatsvindt naar de planologische restcapaciteit en mits het past in het Krimp&Groeibeleid. De gemeente Nunspeet zal daarom voordat ze nieuwe recreatiewoningen toestaat een uitgebreide belangenafweging uitvoeren waarin aspecten als de centrale verhuur, de marktvraag en de natuurtoets een belangrijke rol spelen.
Op een aantal terreinen staan groepsaccommodaties. Deze bestaande groepsaccommodaties zijn op de verbeelding aangeduid met de functieaanduiding “specifieke vorm van recreatie – groepsaccommodatie”. Het aantal toegestane groepsaccommodaties is per terrein in de planregels benoemd. De maximale grootte van een groepsaccommodatie staat in de planregels vermeld en de locatie waar dit is toegestaan is op de verbeelding aangegeven.
Bij een verblijfsrecreatief bedrijf is in principe 1 bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning is nodig om toezicht te kunnen houden op het terrein en in noodsituaties snel in te kunnen grijpen. De bedrijfswoning mag maximaal 120 m2 groot zijn.
Als er een afwijkend aantal bedrijfswoningen aanwezig is (bijvoorbeeld twee of geen) is dit op de verbeelding aangegeven met de aanduiding “aantal bedrijfswoningen”. Bij een bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken (berging, garage) tot een maximale oppervlakte van 75 m2toegestaan. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe of tweede bedrijfswoningen.
Bij uitbreiding van recreatieterreinen is bedrijfsmatige exploitatie verplicht.
4.3 Uitgangspunten Omgevingsaspecten
In hoofdstuk 3 zijn de omgevingsaspecten aan bod gekomen. Hieruit komt een aantal uitgangspunten voor dit plan voort die hieronder kort worden opgesomd.
- In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de archeologische voorkomende waarden.
- Sloten en water in natuurgebieden zijn in de gebiedsbestemming medebestemd evenals voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. De hoofdwatergangen (A) en de Hen en SED wateren zijn bestemd in de bestemming 'Water'. Omdat het bij vrijwel alle A-watergangen om Hen of SED water gaat, zijn in deze bestemming de natuurwaarden meebestemd. Op het moment dat er grote(re) bouwplannen plaatsvinden, moet een watertoets worden uitgevoerd en zullen eventueel compenserende maatregelen moeten worden uitgevoerd.
- Bestaande natuurgebieden, bosgebieden, zandverstuivingen en heidevelden zijn bestemd. De aanwezige natte natuur is door middel van een aanduiding weergegeven en van een beschermende regeling voorzien.
- De in het plangebied aanwezige gasleidingen zijn door middel van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
5.2 Toelichting Op Het Omgevingsvergunningenstelsel
In verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen is een stelsel opgenomen voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en afgezet tegen de verschillende werkzaamheden. Het doel van de werkzaamheden moet ten dienste zijn van de bijbehorende bestemming. Indien dit niet het geval is, dan is sprake van met de bestemming strijdig gebruik en wordt niet toegekomen aan de vraag of een omgevingsvergunning is vereist. Voor de situaties dat de werkzaamheid ten dienste van de basisbestemming of de dubbelbestemming is, dan is mogelijk een omgevingsvergunning vereist. Indien in de bestemming is opgenomen dat voor werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is, maar de werkzaamheden vallen onder 'normale exploitatie en beheer', dan is een omgevingsvergunning niet nodig.
Voor de werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wel nodig is, is aan het vergunningenstelsel een afwegingskader gekoppeld. Het vergunningenstelsel biedt de mogelijkheid om per geval op basis van een belangenafweging te besluiten of een activiteit wel of niet kan worden vergund en of daarvoor bepaalde voorwaarden moeten gelden. De afweging is altijd maatwerk. Dit laat ruimte voor een afweging die recht doet aan de waarden en belangen die ter plaatse voorkomen.
Algemeen gelden omgevingsvergunningplichtige activiteiten
Hieronder is een aantal algemeen geldende omgevingsvergunningplichtige activiteiten opgenomen die in de regels van het bestemmingsplan bij vrijwel alle bestemmingen is opgenomen.
Aanbrengen van verhardingen > 200 m²
Het gaat hier om verhardingen ten behoeve van infrastructuur (verkeersfunctie) met een dusdanige oppervlakte dat er sprake is van wegen of parkeerterreinen. Het aanleggen van nieuwe wegen, parkeerterreinen en andere grote verharde oppervlakken kan gevolgen hebben voor de waterhuishouding, natuurwaarden of de verkeersveiligheid. Een toets is daarom vereist. De noodzaak van de verharding moet worden aangetoond door de aanvrager. Afhankelijk van de locatie vindt een afweging plaats: in natte gebieden moet het afstromende hemelwater goed worden afgevoerd en bij aansluitingen op andere wegen is de verkeersveiligheid van belang. De aan te leggen verharding moet ten dienste zijn van de bestemming.
Aanbrengen van ondergrondse leidingen
Aanbrengen van leidingen is omgevingsvergunningsplichtig omdat leidingen dieper dan 30 cm de bodem in worden gelegd, de bodem, bodemstructuur en eventuele archeologische bodemschatten worden hierdoor verstoord. Ook is het wenselijk om voorafgaand aan het aanleggen van leidingen te toetsen of bijvoorbeeld de afstand tot een woning voldoende groot is in verband met de veiligheid.
Aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen
Het aanleggen van wandel- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen (routeborden, informatieborden, picknickvoorziening, TOP etc.) kan verstoring voor mens en dier geven. Door middel van de vergunning kan nog een afweging worden gemaakt over de locatie in relatie tot bijvoorbeeld nabijgelegen woningen, bedrijven, landschapswaarden of natuurgebieden of op het aspect verkeersveiligheid.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
5.3.1 Groen
Rondom de kampeerterreinen zijn de aanwezige groenstroken positief bestemd. Deze groenstroken hebben de bestemming “Groen” gekregen. Deze groenstroken zorgen voor een inpassing c.q. bufferzone richting de omliggende natuurgebieden of open weidegebieden. Bij voorkeur worden in de groenstroken gebiedseigen soorten gebruikt, waarbij een combinatie van struikvormers en hoogopgaande bomen wordt gebruikt om een dichte, gevarieerde strook te vormen. Binnen de verblijfsrecreatieve bestemming zijn de landschappelijke inpassing en de bescherming en ontwikkeling van de natuurlijke waarden meebestemd. Op de kampeerterreinen is immers ook sprake van natuur- en landschapswaarden in de vorm van bomen, singels en kleine open plekken waar vogels en kleine zoogdieren een leefplek vinden.
5.3.2 Natuur - Landschap
De kleine stukjes natuurgebieden in en bij de recreatieterreinen zijn bestemd als 'Natuur - Landschap'. De hoofdfunctie van de gebieden is natuur, met de daarmee samenhangende landschappelijke waarden. Er is daarbij geen onderscheid gemaakt in typen natuurgebieden, zoals natte of droge natuurgebieden, bos of heide. Dit biedt flexibiliteit voor de (natuur)beheerder. Doel van de bestemming is om te komen tot behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden. In de bestemming zijn alleen (andere) bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan. Het gaat dan om voorzieningen ten behoeve van het beheer en onderhoud van het natuurgebied of voor het recreatieve medegebruik of de waterhuishouding. Bestaande infrastructurele voorzieningen zijn meebestemd. Voor nieuwe voorzieningen, zoals fietspaden, is een omgevingsvergunning met bijbehorende toetsen vereist. Via een omgevingsvergunning is het mogelijk om recreatieve voorzieningen zoals wandel- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen (borden, bankjes e.d.) aan te leggen. Normaal onderhoud van het natuurgebied, of onderhoud en beheer in het kader van een vastgesteld beheersplan valt niet onder de vergunningplicht.
5.3.3 Recreatie - Bungalowpark
De verblijfsrecreatieve terreinen met recreatiewoningen en voorzieningengebouwen zijn bestemd als "Recreatie-Bungalowpark". Parkeervoorzieningen, ontsluitingen, groenvoorzieningen en de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Deze voorzieningen en waarden maken integraal deel uit van het bungalowpark. Dagrecreatieve voorzieningen zijn niet toegestaan, tenzij deze ondergeschikt zijn, zoals een horecagelegenheid, detailhandel en andere dienstverlening die ten dienste staan van het bungalowpark.
In de planregels zijn bouwregels opgenomen die gelden voor recreatiewoningen. Het beleid sluit aan bij het provinciale Streekplan. Een recreatiewoning mag maximaal 75 m2 en/of 300 m3 groot zijn. De maximale goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt 3,5 respectievelijk 7 meter. In verband met de brandveiligheid moet de minimale onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen 3 meter bedragen. Wanneer de recreatiewoningen aan elkaar zijn gebouwd vervalt deze eis. De bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de maximale bouwhoogte van de recreatiewoning. In de regels is een tabel opgenomen waarin per bungalowpark is aangegeven hoeveel recreatiewoningen er op een specifiek adres zijn toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan de oppervlakte en inhoud van een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken worden vergroot tot maximaal 150 m2 respectievelijk 600 m3. In de regels zijn hieraan voorwaarden gesteld.
In de planregels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welke adressen een bedrijfswoning is toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning". Voor bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 120 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is. In dat geval geldt de bestaande oppervlakte als het maximum. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 9 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de bedrijfswoning tot een diepte van niet meer dan 3 meter. Ten aanzien van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 75m2 per bedrijfswoning. De bijgebouwen moeten tenminste 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd. Hiermee wordt de ondergeschikte positie van de bijgebouwen benadrukt. Door middel van een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3 en 6 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Onder deze bijgebouwen is onderkeldering niet toegestaan.
Voor voorzieningengebouwen is bepaald dat de toegestane oppervlakte voor deze voorzieningen maximaal 5% van de totale oppervlakte is. Dit is in overeenstemming met de mogelijkheden in het geldende plan. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken tot maximaal 7,5% van de totale oppervlakte van een recreatieterrein. In de regels zijn de voorwaarden die hieraan worden gesteld uitgewerkt. De maximale goot- en nokhoogte van deze voorzieningengebouwen mag maximaal 4 respectievelijk 9 meter bedragen. Als er al een gebouw met een grotere hoogte aanwezig is, dan is deze hoogte toegestaan. Met een omgevingsvergunning kunnen goot- en bouwhoogte worden vergroot met maximaal 2 meter mits dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk wordt geacht en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan. In de gebruiksbepalingen is het permanent bewonen als strijdig gebruik opgenomen. Omdat alle terreinen in de EHS en het groenblauwe raamwerk liggen is het omzetten van een recreatieve bestemming naar een woonbestemming ook niet toegestaan.
5.3.4 Recreatie - Gemengd terrein
De verblijfsrecreatieve terreinen met recreatiewoningen, standplaatsen voor kampeermiddelen, stacaravans, groepsaccommodaties, trekkershutten en voorzieningengebouwen zijn bestemd als "Recreatie - Gemengd terrein". Onder de kampeermiddelen vallen de toeristische standplaatsen: toercaravans, vouwwagens, tenten en dergelijke. Deze kampeermiddelen zijn op alle terreinen toegestaan.
Ontsluitingen, groenvoorzieningen en de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Deze voorzieningen en waarden maken integraal deel uit van het recreatieterrein. Dagrecreatieve voorzieningen zijn niet toegestaan, tenzij deze ondergeschikt zijn, zoals een horecagelegenheid, detailhandel en andere dienstverlening die ten dienste staan van het bungalowpark. Parkeervoorzieningen zijn meebestemd, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsvlak tenminste 1,1 moet bedragen per feitelijk aanwezige recreatiewoning, trekkershut, kampeermiddel, stacaravan en bedrijfswoning.
In de planregels zijn bouwregels opgenomen die gelden voor recreatiewoningen. Het beleid sluit aan bij het provinciale Streekplan. Een recreatiewoning mag maximaal 75 m2 en/of 300 m3 groot zijn. De maximale goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt 3,5 respectievelijk 7 meter. In verband met de brandveiligheid moet de minimale onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen 3 meter bedragen. Wanneer de recreatiewoningen aan elkaar zijn gebouwd vervalt deze eis. De bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de maximale bouwhoogte van de recreatiewoning. In de regels is een tabel opgenomen waarin per recreatieterrein is aangegeven hoeveel recreatiewoningen er op een specifiek adres zijn toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan de oppervlakte en inhoud van een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken worden vergroot tot maximaal 150 m2 respectievelijk 600 m3. In de regels zijn hieraan voorwaarden gesteld.
Voor stacaravans is geen maximum aantal stacaravans opgenomen. Stacaravans en toeristische plaatsen mogen immers met elkaar worden uitgewisseld. Wel is een maximale oppervlakte gesteld van 55 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 meter. De breedte van een caravan mag niet meer dan 4,5 meter bedragen. In verband met de brandveiligheid moet de minimale onderlinge afstand tussen de stacaravans 3 meter bedragen. Aangebouwde bouwwerken bij stacaravans mogen niet groter zijn dan 9 m2 . Voor de bijgebouwde bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter. In de afwijkingsregels is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om een stacaravan te vergroten tot 65 m2 . Voorwaarde is dat de ondernemer een inrichtingsplan indient waaruit blijkt dat het gaat om een kwalitatief hoogwaardig terrein met een goede landschappelijke inpassing en een lage bebouwingsdichtheid (maximaal 25 recreatiewoningen, stacaravans of trekkershutten per hectare). Er zijn verder geen eisen gesteld aan de standplaatsen. De gemeente wil de ondernemer de vrijheid en flexibiliteit bieden om zelf te kiezen welke grootte standplaats ze willen aanbieden. Daarmee kan dus ook gevarieerd worden in de dichtheid van het terrein.
Groepsaccommodaties mogen uitsluitend worden gebouwd waar dat door middel van een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. In de regels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welk adres een groepsaccommodatie is toegestaan en welke oppervlakte per adres is toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van deze groepsaccommodaties bedraagt maximaal 4 respectievelijk 9 meter. Met een omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat de oppervlakte van een groepsaccommodatie wordt vergroot tot 150% van de toegestane oppervlakte mits dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Ten aanzien van trekkershutten geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 6 meter en een maximale oppervlakte van 28m2, exclusief de aangebouwde luifel en/of veranda die maximaal 5 m2 mag zijn. In de regels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welk adres trekkershutten zijn toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan het aantal toegestane trekkershutten worden vergroot mits dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
In de planregels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welke adressen een bedrijfswoning is toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning". Voor bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 120 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is. In dat geval geldt de bestaande oppervlakte als het maximum. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 9 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de bedrijfswoning tot een diepte van niet meer dan 3 meter. Ten aanzien van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 75m2 per bedrijfswoning. De bijgebouwen moeten tenminste 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd. Hiermee wordt de ondergeschikte positie van de bijgebouwen benadrukt. Door middel van een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3 en 6 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Onder deze bijgebouwen is onderkeldering niet toegestaan.
Voor voorzieningengebouwen is bepaald dat de toegestane oppervlakte voor deze voorzieningen maximaal 5% van de totale oppervlakte is. Dit is in overeenstemming met de mogelijkheden in het geldende plan. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken tot maximaal 7,5% van de totale oppervlakte van een recreatieterrein. In de regels zijn de voorwaarden die hieraan worden gesteld uitgewerkt. De maximale goot- en nokhoogte van deze voorzieningengebouwen mag maximaal 4 respectievelijk 9 meter bedragen. Als er al een gebouw met een grotere hoogte aanwezig is, dan is deze hoogte toegestaan. Met een omgevingsvergunning kunnen goot- en bouwhoogte worden vergroot met maximaal 2 meter mits dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk wordt geacht en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Permanente bewoning van kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen is niet toegestaan. In de gebruiksbepalingen is het permanent bewonen als strijdig gebruik opgenomen. Omdat alle terreinen in de EHS en het groenblauwe raamwerk liggen is het omzetten van een recreatieve bestemming naar een woonbestemming ook niet toegestaan.
Het kan voorkomen dat een kampeerterrein met een andere activiteit wordt gecombineerd. In één geval is met de functieaanduiding “bedrijf” op de verbeelding aangegeven dat er een andere vorm van bedrijvigheid op het terrein aanwezig is. In de planregels is een tabel aangegeven om welk adres en welke nevenactiviteit het gaat. Het gaat om een garagebedrijf. Omdat andersoortige bedrijvigheid op een kampeerterrein onwenselijk is, is dit bedrijf heel specifiek op de huidige situatie vastgelegd met de intentie dat bij het verdwijnen van dit bedrijf ter plaatse niet opnieuw een ander bedrijf zich gaat vestigen.
5.3.5 Recreatie - Kampeerterrein
De kampeerterreinen met standplaatsen voor kampeermiddelen en de bijbehorende voorzieningengebouwen zijn bestemd als "Recreatie - Kampeerterrein". Onder de kampeermiddelen vallen de toeristische standplaatsen: toercaravans, vouwwagens, tenten en dergelijke. Parkeervoorzieningen, ontsluitingen, groenvoorzieningen en de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Deze voorzieningen en waarden maken integraal deel uit van het kampeerterrein. Dagrecreatieve voorzieningen zijn niet toegestaan, tenzij deze ondergeschikt zijn, zoals een horecagelegenheid, detailhandel en andere dienstverlening die ten dienste staan van het bungalowpark.
Er zijn geen eisen gesteld aan de standplaatsen. De gemeente wil de ondernemer de vrijheid en flexibiliteit bieden om zelf te kiezen welke grootte standplaats ze willen aanbieden.
Voor voorzieningengebouwen is bepaald dat de toegestane oppervlakte voor deze voorzieningen maximaal 5% van de totale oppervlakte is. Dit is in overeenstemming met de mogelijkheden in het geldende plan. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken tot maximaal 7,5% van de totale oppervlakte van een recreatieterrein. In de regels zijn de voorwaarden die hieraan worden gesteld uitgewerkt. De maximale goot- en nokhoogte van deze voorzieningengebouwen mag maximaal 4 respectievelijk 9 meter bedragen. Als er al een gebouw met een grotere hoogte aanwezig is, dan is deze hoogte toegestaan. Met een omgevingsvergunning kunnen goot- en bouwhoogte worden vergroot met maximaal 2 meter mits dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk wordt geacht en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
In de planregels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welke adressen een bedrijfswoning is toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning". Voor bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 120 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is. In dat geval geldt de bestaande oppervlakte als het maximum. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 9 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de bedrijfswoning tot een diepte van niet meer dan 3 meter. Ten aanzien van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 75m2 per bedrijfswoning. De bijgebouwen moeten tenminste 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd. Hiermee wordt de ondergeschikte positie van de bijgebouwen benadrukt. Door middel van een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3 en 6 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Onder deze bijgebouwen is onderkeldering niet toegestaan.
5.3.6 Verkeer
De wegen, bermen en ondergeschikte watergangen in het plangebied vallen onder de bestemming `Verkeer`. Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van bushaltes en andere wachtruimtes bedraagt maximaal 4 meter en hebben een maximale oppervlakte van 30m2. Binnen deze bestemming is voor de overige wegen een maximum van 2 rijstroken toegestaan.
5.3.7 Water
Het oppervlaktewater, de waterhuishoudkundige voorzieningen, de recreatiewateren en de oeverstroken zijn onder de bestemming `Water` gebracht. De landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming zijn specifieke regels opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan de realisatie van aanlegsteigers worden vergund met een lengte en breedte van maximaal 10 meter waarbij geen hinder voor de recreatie- en beroepsvaart mag ontstaan en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Dubbelbestemmingen
5.3.8 Leiding - Gas
De aardgastransportleidingen zijn met een dubbelbestemming op de plankaart opgenomen. Rond de leidingen liggen zones in verband met de veiligheid of gezondheid. In de planregels zijn regels opgenomen die voorkomen dat in de zones ontwikkelingen plaatsvinden die de veiligheid of de gezondheid aantasten.
5.3.9 Waarde - Archeologie 1
De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als archeologische monumenten vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Voor bodemingrepen op archeologische monumenten is altijd toestemming van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed nodig om te mogen bouwen. Ook op de bufferzones die op en rondom de archeologische monumenten liggen mag niet worden gebouwd.
5.3.10 Waarde - Archeologie 2
De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als gebieden met een hoge verwachtingswaarde vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Binnen deze gebieden mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 120m2. In deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m². Wordt van die oppervlakte afgeweken of wordt er dieper in de grond gewerkt, dan zal eerst een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Uit dit onderzoek zal moeten blijken op welke wijze alsnog meegewerkt kan worden aan een ingreep. Het kan zijn dat er geen waarden worden aangetroffen, in welk geval de ingreep zonder verdere voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het kan ook zijn dat er wel archeologische resten worden gevonden, in welk geval eerst zorg moet worden gedragen voor het veiligstellen hiervan alvorens de ingreep plaats kan vinden. Voor werken en werkzaamheden groter dan 2500m² is een vergunning vereist.
5.3.11 Waarde - Archeologie 3
De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als gebieden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Binnen deze gebieden mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 500m2 . In deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m². Wordt van die oppervlakte afgeweken of wordt er dieper in de grond gewerkt, dan zal eerst een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Uit dit onderzoek zal moeten blijken op welke wijze alsnog meegewerkt kan worden aan een ingreep. Het kan zijn dat er geen waarden worden aangetroffen, in welk geval de ingreep zonder verdere voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het kan ook zijn dat er wel archeologische resten worden gevonden, in welk geval eerst zorg moet worden gedragen voor het veiligstellen hiervan alvorens de ingreep plaats kan vinden. Voor werken en werkzaamheden groter dan 2500m² is een vergunning vereist.
Aanduidingen
5.3.12 Milieuzone - beschermingszone
Een aantal natuurgebieden is van bijzondere aard. Het gaat om natte natuurgebieden of HEN wateren, water van het hoogste ecologische niveau. Vaak kleinere gebiedjes, zoals vennetjes, of beken. Deze vennen zijn gevoelig voor verdroging en vervuiling, invloeden die vaak van buitenaf komen. De beken zijn belang vanwege de hoge waterkwaliteit en de morfologie (oevers, meanderende beekloop). Voor deze natuurgebieden zijn daarom hydrologische beschermingszones vastgesteld waarin bepaalde werkzaamheden die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden pas zijn toegestaan nadat een omgevingsvergunning is verleend. De beschermingszones zijn in de gebiedsaanduiding “milieuzone – beschermingszone” opgenomen. Hier is een beschermend vergunningenstelsel aan gekoppeld. De beschermingszones rond de waardevolle beken zijn in de Keur van het Waterschap Veluwe geregeld.
5.3.13 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Rondom molen De Duif aan de Molenweg 91 in Nunspeet is een vrijwaringszone gelegd voor de molenbiotoop. Op deze gronden mag de bouwhoogte van bouwwerken in afwijking van hetgeen in de basisbestemming is bepaald niet meer bedragen dan 5 meter bij een afstand van 100 meter van de molen. Tussen 100 en 200 meter van de molen mag de bouwhoogte 7 meter bedragen. Bij een afstand van 200/300 meter geldt een maximale hoogte van 9 meter en tussen de 300 en 400 meter van de molen een afstand van 11 meter. Bestaande bouwwerken die binnen de vrijwaringszone vallen mogen worden herbouwd tot de bestaande hoogte.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Handhaving
6.1 Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden onderzocht of het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het hier een bestaande situatie betreft waaraan een planologische regeling is toegekend. Aan de realisatie van deze regeling zijn voor de gemeente geen kosten verbonden. Uitvoering van het bestemmingsplan wordt overgelaten aan particulier initiatief.
Bij het bestemmingsplan wordt geen exploitatieplan vastgesteld. De reden hiervoor is dat het onduidelijk is of, waar en hoe eventuele ontwikkelingen gaan plaatsvinden en of er dan kosten te verhalen te zijn. Mogelijk komt deze vraag wel aan de orde bij wijzigings- of herzieningsplannen: de uitvoerbaarheid moet zijn aangetoond. Het kan zijn dat voor het mogelijk maken van een bepaalde ontwikkeling ingrepen in bijvoorbeeld de infrastructuur nodig zijn. In dat geval kan de gemeente met de initiatiefnemer afspraken maken over kostenverhaal in een overeenkomst of in een exploitatieplan.
6.2 Planschaderisico
Op grond van de Wro kan degene die schade lijdt door een oorzaak als genoemd in artikel 6.1 lid 2 Wro (bijvoorbeeld een bepaling van een bestemmingsplan of een projectbesluit) op grond van artikel 6.1 lid 1 en verder Wro een aanvraag om een tegemoetkoming in de schade indienen bij burgemeester en wethouders van de gemeente, waarvan de gemeenteraad het desbetreffende planologische besluit (bijvoorbeeld het bestemmingsplan of het projectbesluit) heeft vastgesteld.
Burgemeester en wethouders kennen op aanvraag een tegemoetkoming in schade toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Voordat het college toekomt aan het vergoeden van een tegemoetkoming in de schade ex art. 6.1 e.v. Wro, dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan:
- De aanvrager dient belanghebbende te zijn.
- De planologische maatregel is onherroepelijk.
- De schade houdt causaal verband met de planologische maatregel.
- De nieuwe planologische maatregel is nadeliger voor de belanghebbende dan de voorheen geldende planologische maatregel.
- De schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van de nieuwe planologische maatregel dient door de belanghebbende te worden aangetoond, alsmede de omvang ervan.
- Er dient geen sprake te zijn van passieve of actieve risicoaanvaarding.
- De schade is niet anderszins verzekerd.
- Er geldt een normaal maatschappelijk risico van in ieder geval 2% van het inkomen van de aanvrager of van de waarde van de onroerende zaak die door de planologische maatregel wordt getroffen.
6.3 Handhaving
De gemeente heeft een algemeen handhavingsbeleid voor overtredingen op de bestemmingsplanregelingen. Door middel van verschillende stappen en sancties kan de gemeente optreden tegen begane overtredingen.
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak
Het bestemmingsplan Recreatieterreinen is volgens de in de gemeente gebruikelijke inspraakprocedure voor bestemmingsplannen voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Met ingang van 15 september 2010 werden de plannen voor zes weken ter inzage gelegd in de foyer bij de raadszaal. Net zoals bij de Nota van uitgangspunten is ook bij de tervisielegging van de voorontwerpbestemmingsplannen een huis aan huis brochure verspied. In de brochure is uitdrukkelijk gewezen op de verschillende mogelijkheden die er zijn om de plannen digitaal in te zien.
Naast de dagelijkse terinzagelegging in de foyer bij de raadszaal werd voor elk dorp een inloopavond georganiseerd te weten 20 september in Elspeet, 22 september in Vierhouten, 27 september in Hulshorst en 28 september in Nunspeet.
De binnengekomen inspraakreacties zijn verwerkt in de bijgevoegde inspraak- en vooroverlegnota.
7.2 Overleg
Het bestemmingsplan Recreatieterreinen werd tevens aan de relevante instanties toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. De binnengekomen overlegreacties zijn verwerkt in bijgevoegde inspraak- en vooroverlegnota.
Bijlage 1 Planmer En Aanvulling
Bijlage 1 PlanMer en aanvulling
Bijlage 2 Inspraak- En Vooroverlegnota
Bijlage 2 Inspraak- en vooroverlegnota
Bijlage 3 Verantwoording Milieumaatregelen Bestemmingsplan Buitengebied 2010
Bijlage 3 Verantwoording milieumaatregelen bestemmingsplan Buitengebied 2010