WEZENLAND 39
Bestemmingsplan - gemeente Nunspeet
Vastgesteld op 10-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Wezenland 39 van de gemeente Nunspeet;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0302.BP01091-vg01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;
1.7 bestaande:
- 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
- 2. bij gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwvlak gelegen, gebouw. Dit gebouw is niet geschikt noch bedoeld voor bewoning;
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.12 bouwperceel:
een aangesloten stuk grond, waar ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.14 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.16 erf:
al dan niet bebouwd perceel dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;
1.17 extensieve dagrecreatie:
vormen van recreatief gebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.18 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.20 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.21 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk grenzende afgewerkte terrein;
1.22 recreatief medegebruik:
een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.23 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de zijdelings grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidsmuren.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplantingen;
- b. paden;
- c. kunstobjecten en speeltoestellen;
- d. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
Artikel 4 Recreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
- b. voorzieningen ten behoeve van de bestemming 'Sport - Manege';
- c. wegen en paden;
- d. speelvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen, waaronder tevens kunstobjecten zijn begrepen;
- f. waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 8 m.
4.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de openheid van het landschap nadere eisen stellen aan het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige lichthinder nadere eisen stellen aan het plaatsen van verlichting van onder meer paardenbakken.
Artikel 5 Sport - Manege
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport-Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een manege met bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat ter plaatse geen dieren gehouden mogen worden.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan is aangegeven.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en gebouwen als seksinrichting.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels:
- a. Binnen de zone van 100 m gemeten vanaf de molen mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan 4,2 m.
- b. Binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 400 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere gebouwen worden gebouwd dan door middel van de volgende formule wordt bepaald: H = X/n + c·z, waarin:
- 1. H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen);
- 2. X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;
- 3. n = 75 voor de afstand gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand gemeten van 250 m vanaf de molen;
- 4. n = 50 voor de afstand gemeten van 250 m vanaf de molen tot een afstand gemeten van 400 m vanaf de molen;
- 5. c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%);
- 6. z = askophoogte = 16,5 m.
- c. Bestaande bouwwerken waarvan de hoogte afwijkt van hetgeen op grond van sub a en b zou zijn toegestaan, worden geacht in overeenstemming te zijn met het bepaald in sub a en b.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van:
- a. nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 50 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mogen bedragen;
- b. het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen voor de bouw van erkers bij woningen, met ten hoogste 1,50 m en over maximaal twee derde van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. het overschrijden van de bouwregels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- d. het overschrijden van de bouwregels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
- e. geringe afwijkingen van het beloop van een weg, groenstroken of begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, mits de afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 4,00 m bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
10.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
10.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld in 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Wezenland 39.
Bijlagen
Bijlage 1 Analoge Verbeelding
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Landelijke Rijvereniging De Nunspeetse Ruiterclub en Ponyclub Klein Maar Dapper hebben de wens om Manege Wezenland uit te breiden. Op de locatie Wezenland 39 te Nunspeet zijn reeds een rijhal, een buitenbak en aanverwante voorzieningen aanwezig en in gebruik bij de vereniging.
De uitbreiding van Manege Wezenland houdt concreet in dat een nieuwe rijhal zal worden gerealiseerd. Zodra de manege is uitgebreid dan zal er op drukke avonden (maandag, dinsdag en woensdag), zo optimaal mogelijk gebruikt gemaakt worden van de manege. Dit betekent in ieder geval op deze avonden een verdubbeling van de lessen die gegeven zullen worden. Ook op andere door de weekse avonden zal het aantal lessen o.b.v. behoefte worden uitgebreid.
De wens om de manege uit te breiden komt voort vanuit een aantal redenen:
- De afgelopen jaren heeft de vereniging te maken met een groeiend tal leden, wat een positief effect geeft op de continuïteit van de vereniging;
- Dit groeiend tal leden zorgt voor een overbezetting van de huidige rijhal;
- De aanverwante ruimten in de rijhal (ruimten om paarden rijklaar te maken, om op en af te stijgen en paarden af te tuigen) zijn daardoor eigenlijk te klein geworden. Tijdens wisseling van de rijlessen levert dit gevaarlijke situaties op, doordat ruiters zich klaarmaken voor de volgende rijles en ruiters willen afstijgen na hun les. Dit kan nu alleen maar plaatsvinden in dezelfde ruimte en deze is daarvoor te beperkt om beide activiteiten gelijktijdig plaats te laten vinden. De gevaarlijke situaties komen voort uit het feit dat met dieren gewerkt wordt.
- De leden hebben als wens om op meerdere tijdstippen rijles te krijgen en meerdere soorten rijles. Door de overbezetting is dit nu lastig en is alles gebonden aan exacte tijden. Met een tweede rijhal zijn er meer mogelijkheden.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft het perceel Wezenland 39 in Nunspeet, kadastraal bekend sectie A, nummer 2693 en ligt ten noorden van Nunspeet, nabij de nieuwe wijk Molenbeek.
Figuur 1: Ligging plangebied (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Planbeschrijving
Het project omvat de uitbreiding van manege Wezenland met een extra rijhal. In figuur 2 is de gewenste uitbreiding weergegeven.
Figuur 2: Gewenste uitbreiding
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Het perceel ligt in het bestemmingsplan Molenbeek. De gronden waarop de bestaande accommodatie ligt, hebben de bestemming ‘Sport-manege’. De gronden eromheen, waar onder andere de uitbreiding op gesitueerd is, hebben de bestemming ’recreatie’. Binnen deze bestemming is uitbreiding van de gebouwen niet mogelijk. Ook zijn in het bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waarmee de uitbreiding wel mogelijk gemaakt kan worden.
Het gebied waarin de project ligt heeft tevens de gebiedaanduiding ‘Vrijwaringszone-Molenbiotoop’. Deze stelt beperkingen aan de bouwhoogte.
1.5 Ruimtelijke Effecten Op De Omgeving
Het perceel Wezenland 39 te Nunspeet ligt in het buitengebied van Nunspeet. Rondom het perceel zijn enkele agrarische bedrijven en woningen aanwezig. In de omgeving van de manege wordt het plan Molenbeek ontwikkeld. In het kader van dit plan zal een nieuwe wijk worden gerealiseerd op korte afstand (ca. 90 meter) van de manege.
De plannen leiden tot een toename van het bebouwd oppervlak. Doordat sprake is van een uitbreiding zal de capaciteit toenemen. Dit zal enige gevolgen hebben op onder andere de verkeersbewegingen. In hoofdstuk 3 van deze plantoelichting wordt nader ingegaan op de effecten van het plan op de omgeving.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 STRUCTUURVISIE INFRASTRUCTUUR EN RUIMTE
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnd ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
- De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de MobiliteitsAanpak;
- de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
- de agenda Landschap;
- de agenda Vitaal Platteland;
- Pieken in de Delta.
In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2011. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament;
- grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- defensie, en
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Per 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het betreft de volgende thema's:
- Ecologische hoofdstructuur;
- elektriciteitsvoorziening;
- toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet;
- veiligheid rond rijksvaarwegen;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Nationale landschappen
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Veluwe maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: schaalcontrast van zeer open naar besloten, actieve stuifzanden en de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.
Met de vaststelling van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 STREEKPLAN GELDERLAND 2005
Het provinciaal ruimtelijk beleid is vastgelegd in het streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.
Ruimtelijke structuur
Het Streekplan kent een provinciale ruimtelijke hoofdstructuur. Deze hoofdstructuur bestaat enerzijds uit het rode raamwerk (stedelijke netwerken) en anderzijds uit het groenblauwe raamwerk (waardevolle open gebieden, de ecologische hoofdstructuur en gebieden waar water een belangrijke rol speelt). Deze gebieden zijn van provinciaal belang en de provincie heeft actieve bemoeienis met de ruimtelijke inrichting van deze gebieden.
Daarnaast onderscheidt de provincie de multifunctionele gebieden waarbij de provinciale bemoeienis passief is. Deze gebieden omvatten overig bebouwd gebied (steden, dorpen, buurtschappen), waardevolle landschappen en multifunctioneel platteland. Het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.
De projectlocatie is in het Streekplan 2005 gekwalificeerd als multifunctioneel gebied. Daarbinnen is de projectlocatie aangemerkt als waardevol landschap (open gebied).
Streekplanuitwerking
In de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" worden de kernkwaliteiten per gebied benoemd. Voor het plangebied wat in het Randmeergebied ligt wordt het volgende genoemd:
Beeldbepalend voor het Randmeergebied is de zichtbare overgang van de besloten stuwwalflanken naar de kust. Er liggen landschappelijke zones parallel aan de Randmeren, die een voor Nederland unieke landschappelijke gradiënt vormen. Van zuid naar noord zijn dit:
- Het besloten, grootschalige boslandschap van het Veluwemassief;
- Een kleinschalig coulissenlandschap met een rij van nederzettingen, houtwallen, parkbossen, essen en strokenverkaveling;
- Een strookvormig verkaveld open weidegebied naar de kuststrook met aan de kust plaatselijk strandwallen met blokverkaveling.
Het gebied wemelt van de prehistorische en middeleeuwse relicten in landschap en ondergrond, niet in de laatste plaats op de overgang naar het Veluwemassief. De beekdalen die vanaf het stuwwalmassief naar de Randmeren lopen, zijn structuurbepalend. De dorpen en vrijstaande woningen in het karakteristieke lint langs het Veluwemassief dringen plaatselijk diep het open weidegebied in en dreigen aan elkaar te groeien en de fraaie landschappelijke overgangen onzichtbaar te maken. De aanwezigheid van de spoorlijn en de A28 stimuleert deze aaneengesloten verstedelijking. In de open, lage gronden is weidebouw karakteristiek. De kleinschalige en grondgebonden landbouw is een drager van het landschap.
In de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" wordt als beleid voor waardevolle landschappen het volgende genoemd:
Voor de waardevolle landschappen als geheel geldt binnen de voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied een ‘ja, mits’- benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen de door de regio vast te stellen of reeds bepaalde zoekzones landschappelijke versterking, en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 INTEGRALE RUIMTELIJKE TOEKOMSTVISIE NUNSPEET 2015
De ruimtelijke toekomstvisie voor Nunspeet is uitgewerkt naar de thema's wonen, werken, recreatie & toerisme & cultuur, voorzieningen, kernen, buitengebied en centrum Nunspeet. Voor dit bestemmingsplan zijn met name de thema's recreatie, voorzieningen en buitengebied van belang.
De recreatieve voorzieningen nemen in Nunspeet traditioneel een belangrijke plaats in. De dagrecreatieve voorzieningen vervullen ook een belangrijke rol in de vrijetijdsbesteding van de eigen bevolking. De gemeente richt zich op groei van de dagrecreatie, waarbij uitgangspunt is dat de voorzieningen zichzelf kunnen bedruipen. Het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Nunspeet bestaat uit buitengebied. De ambitie is gericht op beheerste groei, met behoud van evenwicht tussen wonen, werken, recreatie, natuur en landschap. De gemeente streeft naar behoud van natuur en landschap enerzijds en ontwikkeling van recreatie, toerisme en woonmilieus anderzijds. Daarbij vervult het buitengebied van Nunspeet een belangrijke rol als stedelijk uitloop- en recreatiegebied voor de inwoners van Nunspeet.
2.3.2 BESTEMMINGSPLAN MOLENBEEK
Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Molenbeek dat op 25 juni 2009 is vastgesteld. Zoals aangegeven in paragraaf 1.4 past de voorgenomen uitbreiding van de manege niet binnen de kaders van dit bestemmingsplan.
2.4 Toets Aan Het Ruimtelijk Beleid
Het plan heeft geen betrekking op (één van) de door het Rijk vastgestelde nationale belangen. Het plan is dan ook niet in strijd met het nationaal ruimtelijk beleid.
Op basis van een advies van de Ervenconsulent is een plan gemaakt om de manege zo goed mogelijk in het landschap in te passen, waarmee het plan recht doet aan de kernkwaliteiten zoals genoemd in de Streekplanuitwerking. Dit Landschappelijk inpassingsplan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Mede op advies van de ervenconsulent van het Gelders Genootschap is ervoor gekozen om deze direct tegen de bestaande bebouwing te situeren om de totale bouwmassa zo compact mogelijk te houden. Ook wordt gekozen voor donkere kleuren, omdat deze beter opgaan in het landschap.
In de Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie van de gemeente Nunspeet wordt specifiek aangegeven dat recreatieve voorzieningen in het buitengebied mogelijkheden moeten krijgen om de kwaliteit te vergroten. Met dit plan wordt invulling gegeven aan dit beleidsdoel.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Bodem
Om te beoordelen of de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport Verkennend bodemonderzoek (actualisatie toplaag) op de locatie Wezenland 39 te Nunspeet, d.d. augustus 2012 met projectnummer 2012659/mh/sh. Dit rapport is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat er op grond van de beoordeling van de kwaliteit van de bodem geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen uitbreiding van de manege.
3.2 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport.
Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het enerzijds om de risico’s verbonden aan ‘risicovolle inrichtingen’, waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het ‘vervoer van gevaarlijke stoffen’ via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
In het plangebied en directe omgeving bevinden zich geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen die van invloed zouden kunnen zijn op de voorgestane ontwikkelingen. De externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.3 Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn regels ten aanzien van luchtkwaliteit vastgelegd. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM is bepaald dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3, bijdraagt aan de concentraties luchtvervuiling.
In de regeling NIBM staan de getalsmatige grenzen van projecten die ´niet in betekenende mate´ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
- a. Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie zoals bepaald in de Ministeriële regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig.
- b. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium.
Beoordeling
Op grond van de Regeling NIBM is onder andere geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat.
Voorliggend initiatief betreft een manege. Bij de manege worden geen paarden gehouden, waardoor een eventuele toename van fijnstof alleen te verwachten is van verkeersbewegingen. De extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden via de oprit. Het gaat hier om bewegingen van circa 10 personenauto’s met paardentrailers/ (kleine) vrachtwagens en 5 personenauto’s zonder aanhanger per dag.
Gezien deze aantallen, vergeleken ook met een woongebied van vernoemde omvang, is een overschrijding van de NIBM-grens niet te verwachten
3.4 Geluid
Ten aanzien van het aspect geluid geeft de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” een richtafstand van 30 meter. De huidige afstand tussen de rijhal van de manege en de woning Bovenweg 14 is 50 meter. Na uitbreiding bedraagt de afstand tussen de manege en het woongebied Molenbeek ruim 80 meter. Aan de richtafstand wordt dus ruimschoots voldaan.
3.5 Geur
De VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” geeft, gebaseerd op het aspect geur, voor maneges een richtafstand van 50 meter ten opzichte van een voor geur gevoelig object. De afstand tussen de huidige rijhal en de woning Bovenweg 14 is exact 50 meter. Ter plaatse worden geen dieren gehouden, waardoor ook een kortere afstand in dit geval acceptabel zou zijn.
De manege voldoet aan de definitie die in de Wgv is opgenomen voor een geurgevoelig object. De uitbreiding van een geurgevoelig object kan beperkingen opleveren voor agrarische bedrijven in de directe omgeving. In de omgeving bevinden zich een aantal agrarische bedrijven. Tussen de veehouderij en de manege geldt dan een vaste afstand van ten minste 50 m. De afstand van de manege tot die bedrijven is circa 90 m., zodat ruimschoots aan voornoemde minimum afstand(en) voldaan wordt.
Uit het oogpunt van geurhinder, zowel vanwege de manege zelf op de omgeving en ten opzichte van andere veehouderijen in de omgeving, is het beoogde initiatief aanvaardbaar.
3.6 Ecologie
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Het gaat daarbij om de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
De aanpassing van het bestemmingsplan leidt niet tot uitvoering van allerlei werkzaamheden die aanwezige flora en fauna verder kunnen verstoren ten opzichte van de bestaande situatie. Het is daarom niet aannemelijk dat de wijziging van het bestemmingplan gevolgen heeft voor aanwezige flora en fauna.
In het kader van de Natuurbeschermingswet mag er geen significante toename van ammoniakdepositie zijn op voor ammoniak gevoelige natuurgebieden. Op de manege zullen geen dieren worden gehouden. Er zullen dan ook geen negatieve gevolgen zijn op Natura2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten.
In het kader van de uitvoerbaarheid van de voorgestane plan zijn er geen belemmeringen vanuit de actuele natuurwetgeving te verwachten.
3.7 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Archeologische waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) en de op grond daarvan gewijzigde Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan Molenbeek is een archeologisch bureauonderzoek en een veldonderzoek middels boringen verricht. De resultaten zijn vastgelegd in de eindrapportage "Molenbeek te Nunspeet, Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen, Vestigia B.V., 5 februari 2007", dat als bijlage bij de plantoelichting van het bestemmingsplan "Molenbeek" is gevoegd. De resultaten uit dit onderzoekt zijn gebruikt voor deze paragraaf.
Specifiek voor de locatie van de manege is in de eindrapportage geen aandacht besteed. Op de locatie zijn wel een zestal boringen verricht, waarvan de resultaten zijn verwerkt in de eindrapport. De volgende conclusie wordt in de eindrapportage beschreven:
Het plangebied Molenbeek te Nunspeet ligt volgens de IKAW-kaart in een gebied met een deels lage en deels middelhoge verwachting op archeologische waarden. Binnen het plangebied ontbreken archeologische en cultuurhistorische waarden geheel en ook in de directe omgeving zijn zij schaars. Het booronderzoek toonde aan dat het oorspronkelijke archeologische landschap voor het grootste gedeelte verstoord was.
Slechts in een klein aantal boringen was nog een deel van de oorspronkelijke bodemopbouw intact. Oude landbouwgronden in de vorm van plaggendekken (enkeerdgronden), waaronder vaak prehistorische bewoningssporen bewaard zijn gebleven, ontbraken binnen het plangebied. Voorts zijn er tijdens het veldonderzoek in de boormonsters geen aanwijzingen aangetroffen voor menselijke aanwezigheid gedurende de prehistorie of de Middeleeuwen in de vorm van vuursteen, aardewerkscherven; metalen, glazen of objecten van organisch materiaal; houtskoolresten; menselijk of dierlijk botmateriaal, enz. Alleen werd in de bouwvoor en in molshopen recent materiaal aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten die geen aanleiding geven adviseert Vestigia b.v. Archeologie & Cultuurhistorie derhalve geen nader archeologisch onderzoek en ziet geen bezwaar tegen de voortgang van de bouwplannen.
Deze bouwplannen betreffen woningbouw. De voorgenomen uitbreiding van de manege kan qua roering van de bodem vergeleken worden met woningbouw. Vanuit archeologisch oogpunt worden geen negatieve gevolgen voorzien van de herziening van het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
In de nabijheid van het plagebied staat een molen, De Duif, waarvoor een molenbiotoop geldt. Deze wordt met het plan gerespecteerd. Hierop wordt in paragraaf 3.12 nader ingegaan. Er zijn op het terrein of in de nabijheid geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig waarop het uitbreidingsplan van de manege invloed kan hebben.
3.8 Water
In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water en het Nationaal Waterplan is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Op grond van de Waterwet en het Besluit ruimtelijke ordening is het noodzakelijk de gevolgen van een plan ten aanzien van de waterhuishouding te bezien.
Voor het bestemmingsplan Molenbeek is in maart 2006 een Geohydrologisch onderzoek en advies geschreven door adviesbureau DHV. De resultaten uit dit onderzoek gaan specifiek over woningbouw en zijn niet gericht op een manege. Daarom is voor deze paragraaf gebruik gemaakt van de standaard waterparagraaf van het Waterschap Veluwe, waaronder het plangebied valt.
Het beleid van Waterschap Veluwe is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, met name in perioden van regenval, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van de schone en het verontreinigde water. Eén van de zaken die wordt nagestreefd, is om ervoor te zorgen dat regenwater niet meer direct via het riool wordt afgevoerd (afkoppeling verhard oppervlak). Nieuwe initiatieven dienen hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Dit houdt in dat het initiatief niet mag leiden tot een verandering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving.
Grondwater
In het plangebied is grondwatertrap IV aanwezig. Bij grondwatertrap IV ligt het gemiddeld hoogste grondwaterpeil tussen de 40 en 80 cm onder het maaiveld en het gemiddeld laagste grondwaterpeil ligt tussen de 80-120 cm onder het maaiveld. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Door de lage grondwaterstand zal grondwater geen overlast veroorzaken in dit plan en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan ‘grondwaterneutraal’ worden ontwikkeld.
Door het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
Aangrenzend aan dit plan bevindt zich aan de noordzijde de Molenbeek. Deze beek heeft geen specifieke ecologische aanduiding. Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater (in verbinding staand met het oppervlaktewatersysteem) gecreëerd worden. Ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater.
Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Natuur
Binnen en nabij het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.
DWA en RWA
Het vuilwater (DWA) wordt middels drukriolering afgevoerd. Het hemelwater (RWA) binnen het plangebied mag niet afgevoerd worden naar deze riolering, maar zal binnen het plangebied moeten worden geïnfiltreerd.
Het rioolstelsel en de RWZI zijn voldoende groot voor aansluiting van de uit dit plan voortkomende extra afvoer.
Procedures
Het plan is groter dan 1500m². Hierdoor zal het wel aan het Waterschap moeten worden voorgelegd.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
Afvalwater
Afvalwater van de manege e.d. zal apart in een put opgevangen worden en regelmatig afgevoerd worden. Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal of eveneens gebruik gemaakt van die aparte put of zal aangesloten worden op het bestaande rioleringsstelsel.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
Conclusie
Alle aspecten rondom water vormen geen belemmering voor de uitvoeirng van het plan om de manege uit te breiden.
3.9 Verkeer En Parkeren
Het perceel is gelegen aan het Wezenland. Door de reeds aanwezige bebouwing is er al een ontsluiting aanwezig. Op dit moment worden op het perceel activiteiten met de paarden verricht. Het verrichten van activiteiten met de paarden zorgt voor vervoersbewegingen van en naar het perceel.
Huidige situatie
Op 4 avonden per week worden er verenigingslessen gegeven welke 45 minuten per les duren. Het aantal lessen per avond varieert van 4 tot 6. Per les worden maximaal 7 paarden met ruiter ingedeeld. Vaak worden er 2 paarden in 1 trailer aangevoerd, en enkele leden komen ook nog te paard naar de vereniging. Per door de weekse avond komen nu circa 25 auto’s met daarachter een paardentrailer naar de manege. Door de spreiding van de lessen op een avond, staan er nooit meer dan 7 auto’s met paardentrailer. Het aantal personenauto’s zonder trailer is beperkt, op dit moment gemiddeld 4 per avond.
Situatie na uitbreiding
Door de uitbreiding van de manege met een nieuwe rijhal, zullen ook de vervoersbewegingen van en naar het perceel toenemen. Zodra de manege is uitgebreid dan zal er op populaire avonden (maandag, dinsdag en woensdag), zo optimaal mogelijk gebruikt gemaakt worden van de manege. Dit betekent concreet een verdubbeling van het bij de huidige situatie aangegeven aantal auto’s met paardentrailers, dus maximaal 14. Verwacht wordt dat het aantal auto’s zonder trailer niet toeneemt.
Wedstrijden
Bij het houden van wedstrijden in de winter, zal na de beoogde uit breiding 1 baan worden gebruikt om los te rijden en 1 voor de eigenlijke wedstrijd. Hierbij zullen maximaal 10 trailers tegelijk op het terrein aanwezig zijn.
Slechts bij het organiseren van springwedstrijden krijgt men grote aantallen paarden, ponys kort na elkaar te verwerken en dus meer voertuigen. Bij wedstrijden van omliggende verenigingen zijn dit soms wel 40 trailers en vooral ook 3 tot 5 grote vrachtwagens. Bij manege Wezenland worden dergelijke wedstrijden in de huidige situatie niet georganiseerd.
Parkeergelegenheid op het terrein
Het terrein biedt voldoende ruimte om het reguliere aantal auto's en trailers op het eigen terrein te parkeeren, zowel op lesdagen als bij wedstrijden in de winterperiode.
Mocht men in de toekomst grotere wedstrijden willen organiseren, dan zal deze incidentele parkeerbehoefte worden opgelost door in overleg met de betreffende eigenaren een naburig terrein in te richten als parkeerplaats.
3.10 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied.
3.11 Landschappelijke Inpassing
Door de Ervenconsulent van het Gelders Genootschap is in juli 2012 een advies uitgebracht met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het perceel van manege Wezenland. Op basis van dit advies is een landschappelijk inpassingsplan, dat voorziet in een landschappelijek inpassing van niet alleen de nieuwbouw, maar ook de bestaande bebouwing op het perceel.
Dit plan is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Tevensis in de planregels een bepaling opgenomen die ertoe verplicht om de landschappelijke inpassing ook uit te voeren en in stand te houden.
3.12 Molenbiotoop
De windmolen De Duif vormt een markant element nabij het plangebied. Op de hoek van de Molenweg en de Bovenweg markeert deze korenmolen de plek waarde Molenbeek door de Rug van Wessingen richting Randmeren stroomt. De molen is aangewezen als Rijksmonument en voorzien van een molenbiotoop. Deze beschermende maatregel garandeert het vrije zicht op de molen en een vrije windvang. De molenbiotoop bij De Duif houdt in, dat tot op 400 meter afstand beperkingen gelden voor bebouwing en begroeiing van het landschap. De exacte beperkingen verlopen volgens en glijdende schaal die in de volgende figuur zijn weergegeven.
Figuur 4: Hoogtebeperkingen molenbiotoop De Duif
Het projectgebied ligt op een afstand van ongeveer 320 m. van korenmolen De Duif. Op een afstand van 300 meter mag de bouwhoogte (Hx) maximaal 9,23 meter bedragen en op een afstand van 350 meter maximaal 10,23 meter. Voor de nieuwe rijhal (op ongeveer 320 m.) bedraagt de maximaal toegestane hoogte dus 9,45 meter. De nieuwe hal zal hier ruimschoots onder blijven, waardoor de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planregels
De gemeente Nunspeet beschikt niet over een handboek met standaardregels. Voor dit plan is bij het opstellen van de regels zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Molenbeek.
4.2 Opbouw Regels
De regels zijn onderverdeels in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De inleidende regels vormen hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen.
Onder algemene regels, hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.
4.3 Bestemmingen
In dit bestemmingsplan komen de bestemmingen Groen, Recreatie en Sport - Manege voor. Daarnaast geldt voor het plangebied een Vrijwaringszone - Molenbiotoop.
4.3.1 Groen
Rond het plangebied ia een strook opgenomen met de bestemming Groen. Deze heeft langs het Wezenland een breedte van 4 meter. Hier wordt een groensingel aangeplant. Voor het overige komen er vooral hagen en bomenrijen. Hiervoor is een strook met een breedte van 1 meter opgenomen. Een deel van de beplanting die wordt aangelegd ook binnen de bestemmingen Recreatie en Sport - Manege staan. In dat opzicht is de groenbestemming vooral indicatief. Voor de concrete groeninrichting wordt verwezen naar het Landschappelijk inpassingsplan
4.3.2 Recreatie
Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor extensieve dagrecreatie. Daaronder worden verstaan wandelen, fietsen, picknicken en dergelijke. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, waaronder voorzineingen ten behoeve van de bestemming Sport - Manege.
4.3.3 Sport - Manege
De manege is specifiek bestemd. In de regels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken. Hierbij moet rekening gehouden worden met de Vrijwaringszone - Molenbiotoop, die een verdere beperking ten aanzien van de bouwhoogte kan betekenen.
4.3.4 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
Het plangebied bevindt zich binnen 400 meter van molen De Duif, waarvoor een molenbiotoop geldt. Tot de molenbiotoop wordt gerekend de omgeving van een molen of het restant van een molen, voor zover die omgeving van belang is voor het (toekomstig) functioneren van de molen als maalwerktuig of voor de monumentale waarde van de molen of het molenrestant.
Afhankelijk van de afstand tot de molen geldt een maximale bouwhoogte die via een formule gerekend wordt. De molenbiotoop levert dus een beperking op ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Haalbaarheid
Het plan betreft een particulier initiatief. Ten behoeve van de realisering van dit plan hoeven door de gemeente Nunspeet geen voorzieningen te worden getroffen. Door initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst ondertekend op grond waarvan eventuele planschadevergoedingen op hem verhaald kunnen worden.
5.2 Privaatrechtelijke Aspecten
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Nunspeet is een privaatrechtelijke overeenkomst worden gesloten. Naast het verhaal van eventuele planschadevergoedingen is hierin geregeld dat het terrein wordt ingericht overeenkomstig het opgestelde landschappelijk inpassingsplan.
5.3 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
5.3.1 VOOROVERLEG (3.1.1. Bro)
Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Waterschap Veluwe
Van het waterschap zijn geen inhoudelijke opmerkingen over het voorontwerp ontvangen.
Provincie Gelderland
Van de provincie Gelderland is op 17 januari 2013 een schriftelijke reactie ontvangen. Aangegeven wordt dat met het plan geen provinciale belangen in het geding zijn. Ook geeft men aan dat het plan in het vervolg van de procedure niet opnieuw aan de provincie voorgelegd hoeft te worden.
Rijk
In december 2011 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan alle Nederlandse gemeenten een brief gezonden m.b.t. het overleg over gemeentelijke plannen tussen gemeenten en het Rijk in het kader van de Wro. De minister van I en M heeft besloten om het vooroverleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen van de rijksdiensten aan de orde zijn.
Bij het voorliggend plan zijn geen directe belangen van rijksdiensten aan de orde, waardoor voorover met de rijksdiensten niet is vereist.
5.3.2 INSPRAAK
Het voorontwerp heeft van 19 december 2012 tot en met 29 januari 2013 ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze termijn geen inspraakreacties ontvangen.