KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Verbeelding
Bijlage 1 Verbeelding
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Planbeschrijving
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Bodem
3.2 Externe Veiligheid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Geluid
3.5 Milieuzonering
3.6 Ecologie
3.7 Archeologie En Cultuurhistorie
3.8 Water
3.9 Kabels En Leidingen
3.10 Verkeer/parkeren
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planregels
4.2 Opbouw Regels
4.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Haalbaarheid
5.2 Privaatrechtelijke Aspecten
5.3 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 4 Erfadvies
Bijlage 5 Erfinrichtingsplan

OUDEWEG 20

Bestemmingsplan - gemeente Nunspeet

Vastgesteld op 23-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanOUDEWEG 20 van de gemeente Nunspeet;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0302.BP01092-vg01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.7 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.8 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.11 bedrijf:

een bedrijfseconomische eenheid; onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden. Onder bedrijf - buitengebied gerelateerd wordt begrepen een bedrijf dat vanwege de aard van de bedrijfsvoering past in het buitengebied;

1.12 bedrijfsmatig:

in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding;

1.13 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep, bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bestaande:

bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de figuur relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; indien en voorzover twee bouwpercelen middels de figuur relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.28 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;

1.29 erfinrichtingsplan:

juridisch bindend plan dat aangeeft op welke wijze inpassing van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op een erf plaatsvindt. Tot deze inpassing behoren situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap. Het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het erf. Een en ander uit zich in een ontwerpgerichte benadering waarin de karakteristieken en kwaliteiten verder worden versterkt;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.32 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.33 inwoning:

twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen;

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang zodanig is, dat het woonhuis of de bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.35 landschappelijke inpassing:

inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen;

1.36 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.37 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.38 mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie;

1.39 mantelzorgunit:

een bestaand bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg;

1.40 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.41 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologsiche, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.42 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.43 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.44 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
  4. d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;

1.45 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;

1.46 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.47 recreatief verblijf:

de overnachting die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie (dus niet als hoofdverblijf);

1.48 recreatiewoning":

een gebouw dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.49 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 veldschuur:

een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, en/of de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;

1.51 verbeelding/plankaart:

  1. a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan:OUDEWEG 20;
  2. b. de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan:OUDEWEG 20 met legenda en tekeningnummer NL.IMRO.0302.BP01092-vg01;

1.52 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.53 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.54 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.55 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

6.2 Geluidzones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  1. a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  2. b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.

6.3 Geluidzones langs spoorwegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 300 meter van de spoorlijn Harderwijk-Zwolle mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden renbaan of menterrein, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. c. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor niet recreatieve overnachtingen;
  6. f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van meer dan 40 m².

7.2 Toegestaan gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van:

  • het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. 3. hoogspanningsleidingen;
    4. 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

7.3 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

9.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

9.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan OUDEWEG 20.

Verbeelding

Bijlage 1 Verbeelding

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemers hebben het voornemen om op basis van de regeling functieverandering buitengebied op de kavel Oudeweg 20 te Hulshorst de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing te vervangen door woningbouw.

De bestaande boerderij (bedrijfswoning) is na een brand gesloopt en de agrarische bebouwing is reeds enige tijd buiten gebruik.

In hoofdlijnen bestaat de opzet van het plan uit de volgende ingrepen:

  • Het volledig slopen van de op het betreffende perceel nog aanwezige agrarische opstallen, bestaande uit gebouwen en kelders met een gezamenlijke oppervlakte van 616,5 m2 (excl. gesloopte boerderij).
  • Het realiseren van twee vrijstaande woningen met een oppervlak van maximaal 120 m2 per woning met bij elke woning een bijgebouw van maximaal 75 m2. Eén woning geldt als herbouw van de door brand verwoeste boerderij en één woning als compensatie van de gesloopte voormalige agrarische opstallen.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De betreffende locatie is gelegen aan de Oudeweg 20 te Hulshorst. Op onderstaande kaartuitsnede van het gebied rond Hulshorst is het plangebied met een rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0001.jpg"

kaartuitsnede (bron: istats.nl)


Het perceel is gelegen aan de Oudeweg en maakt onderdeel uit van het uitwaaierende agrarisch landschap tussen Hulshorst en Hierden. Aan de zuidwestzijde sluit het aan op een parkje met recreatiebungalows. Op onderstaande foto is het pand inclusief de omringende structuur een aangrenzende bestaande bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0002.jpg"

luchtfoto van de bestaande toestand (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De gemeenteraad van Nunspeet heeft op 31 mei 2012 het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied 2010 vastgesteld. Dit bestemmingsplan vervangt het oude bestemmingsplan Buitengebied, herziening 1996.

Buitengebied, herziening 1996

Op grond van het oude bestemmingsplan Buitengebied, herziening 1996 had het perceel de bestemming agrarisch gebied met bouwblok. Van eventueel rood omlijnde gebieden is toentertijd door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedkeuring onthouden waardoor deze gebieden terugvallen op een nog ouder bestemmingsplan. Dit heeft geen betrekking op het betreffende plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0003.jpg"

Uitsnede kaart bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 1996”

Buitengebied 2010

Overeenkomstig het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied 2010 ligt op het betreffende plangebied de bestemming Wonen. De in de directe omgeving van het plangebied aanwezige agrarische bestemmingen (bouwblokken), bevinden zich buiten de minimaal vereiste afstand van 50 mete. In paragraaf 3.5 wordt hier nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0004.jpg"

Uitsnede verbeelding “Buitengebied 2010”

1.4 Planbeschrijving

1.4.1 BESTAANDE SITUATIE

Op het onderhavige perceel bevinden zich een diverse voormalige agrarische opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van 616,5 m2 (exclusief de boerderij).

Na een verwoestende brand zijn de restanten van de boerderij gesloopt en van het perceel verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0006.jpg"

Terrein en opstallen bestaand (bron: Slaa + van Asselt architecten BNA)

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0007.jpg"

Terrein en opstallen bestaand, inclusief (gesloopte) boerderij (bron: Slaa + van Asselt architecten BNA)

1.4.2 NIEUWE SITUATIE

Alle bestaande agrarische opstallen met een totaaloppervlak van 616,5 m2 (excl. boerderij) zullen worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zullen twee vrijstaande woningen met een oppervlak van maximaal 120 m2 per woning worden gerealiseerd. Per woning wordt een bijgebouw (of bijgebouwen) met een maximale oppervlakte van 75 m2 per woning gerealiseerd.

Eén woning geldt als compensatie van de gesloopte agrarische gebouwen en één woning als herbouw van de door brand verwoeste boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0008.jpg"

Terrein en opstallen nieuw (bron: Slaa + van Asselt architecten BNA)

Architectuur en Stedebouw

De verschijningsvorm van de nieuwe bebouwing zal duidelijk een verwijzing, al dan niet letterlijk, moeten zijn naar de agrarische bebouwing waardoor een landschappelijke inpassing plaatsvindt.

Voor wat betreft rangschikking en architectonische hiërarchie zal er een onderscheid moeten zijn tussen de hoofdmassa (de “boerderij”) en de bijbehorende bebouwing (“schuurwoning”), waardoor er een nieuwe erfsituatie ontstaat. Om tot het gewenste resultaat te komen zal de architectonische vormgeving van alle bebouwing moeten samenwerken.

Het geheel dient ontsloten te worden vanaf de Oudeweg middels één gezamenlijke ontsluiting en één gezamenlijk binnenterrein (het centrale erf) waarop alle bebouwing ontsloten wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0009.jpg"

Schets inrichting terrein en opstallen nieuw (bron: Slaa + van Asselt architecten BNA)

1.4.3 LANDSCHAPPELIJKE INPASSING

Landschappelijke situatie

De locatie ligt tussen de Oudeweg en de Harderwijkerweg. De Harderwijkerweg is onderdeel van de Zuiderzeestraatweg tussen Amersfoort en Zwolle die in 1830 is aangelegd. Het betreft hier een kampenlandschap dat de overgang vormt van de beboste Veluwe richting de randmeerkust. Het is een oud agrarisch zwermlandschap met oude boerderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0010.jpg"

Luchtfoto gebied langs Harderwijkerweg, met daarop aangegeven de planlocatie (bron: Google Earth)

Ten behoeve van de te volgen procedure en als basis voor de landschappelijke inpassing is door de ervenconsulent van het Gelders Genootschap een Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden (erfadvies) opgesteld. Deze notitie is als Bijlage 4 bij deze plantoelichting gevoegd.

Landschapsinrichtingsplan

Door de initiatiefnemers is opdracht verstrekt aan ontwerpbureau Korsian voor het opstellen van een landschapsplan. Bij het ontwerp van het landschapsplan zijn de aandachtspunten vanuit het advies van de ervenconsulent leidend geweest. Het betreffende landschapsplan is als Bijlage 5 bij deze plantoelichting gevoegd.

Het nieuwe erf ligt besloten tussen de (nieuwe) bouwmassa’s en beukenhagen en middels een ontsluiting aangesloten op de Oudeweg. Bij de aansluiting van de uitrit op de Oudeweg dient rekening gehouden te worden met handhaving van de aanwezige (monumentale) boomstructuur langs de Oudeweg. De beplanting van randen, hagen, tuinen en bomen is eenvoudig en landschappelijk bepaald (gebiedseigen soorten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0011.jpg"

Inrichtingsplan (Bron: ontwerpbureau Korsian)

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 STRUCTUURVISIE INFRASTRUCTUUR EN RUIMTE

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnd ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.

  • De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:
  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.

Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie, en
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de loop van 2012 wordt het Barro naar verwachting aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het betreft de volgende thema's:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).


Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Veluwe maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: schaalcontrast van zeer open naar besloten, actieve stuifzanden en de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.

Met de vaststelling van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 STREEKPLAN GELDERLAND 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 is op 29 juni 2005 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 20 september 2005 in werking getreden. Met ingang van 1 juli 2008, de datum waarop de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden, is de term 'Streekplan' vervangen door de term 'Structuurvisie'. De inhoud van het beleid is niet gewijzigd.

Het streekplan is gebaseerd op de Nota Ruimte van het Rijk en is in nauw overleg met gemeenten, maatschappelijke organisaties, waterschappen en het Rijk opgesteld. Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid van gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn.

Met het Streekplan ‘Gelderland 2005’ kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. In het Streekplan ‘Gelderland 2005’ leggen Provinciale Staten de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen voor het provinciale grondgebied op hoofdlijnen vast. Met inwerkingtreding van de Wro heeft het Streekplan de status van structuurvisie gekregen.

Het projectplan is gelegen in het buitengebied van de kern Hulshorst (gemeente Nunspeet). Op de beleidskaart ruimtelijke structuur, behorend bij het streekplan “Gelderland 2005”, aangeduid als Multifunctioneel gebied waardevol landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0012.jpg"

uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur (bron: www. Gelderland.nl)

In de regio Noord-Veluwe zijn het gebied van het Veluwemassief, de Randmeerkust, het gebied Oosterwolde Oldebroek, de Noordelijke IJsselvallei, de wiggen Oost-Veluwe en de uiterwaarden van de IJssel te beschouwen als waardevolle landschappen.

Deze landschappen liggen behalve in het groenblauwe raamwerk deels ook in het multifunctioneel gebied. Voor de delen van deze waardevolle landschappen die samenvallen met gebieden die op grond van andere dan landschappelijke waarden (bijvoorbeeld EHS of water) tot het groenblauwe raamwerk behoren, geldt de daarbijbehorende “nee, tenzij”-benadering.

Voor dat deel van deze landschappen dat is gelegen in het multifunctioneel gebied (zoals hier het geval is) geldt conform het generieke beleid een “ja, mits”-benadering voor het toevoegen van bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen, waarbij recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen.

Functieverandering

In het streekplan wordt een aantal aspecten genoemd die een rol kunnen spelen bij het ontwikkelen van realiseerbare ontwikkelingsplannen. Eén van die aspecten is functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing. De beleidsinvulling kan op regionaal niveau worden uitgewerkt. De gemeente Nunspeet heeft samen met andere gemeenten op de Noord-Veluwe de streekplanuitwerking Functieverandering Noord-Veluwe opgesteld. Dit beleid is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten via de streekplanuitwerking Functieverandering. In paragraaf 2.3.2 wordt nader ingegaan op deze streekplanuitwerking.

Kwalitatief Woonprogramma

Om tot uitvoering te komen van het regionaal gedifferentieerd woonbeleid heeft de provincie Gelderland afspraken gemaakt met de regio’s en de daarin samenwerkende gemeenten en de woningcorporaties over de realisering van het regionaal kwalitatief woonprogramma.

Dit regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgaven op het gebied van wonen is voor de eerste keer vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma Gelderland 2000-2009 (KWP1), het derde deel c van de Woonvisie. De delen b en c van de Woonvisie zijn in april 2004 vastgesteld door het College van Gedeputeerde Staten.

Anderhalf jaar na de vaststelling van deel c van de Woonvisie Gelderland is deze geactualiseerd voor de periode 2005-2014. Met de vaststelling van het Kwalitatief Woonprogramma 2005-2014 (kortweg KWP2 genoemd) is het KWP1 vervallen.

In paragraaf 5.5 van het Kwalitatief Woonprogramma wordt aangegeven dat met de gemeente Nunspeet is afgesproken dat zij zich extra inspant om in het buitengebied het woonmilieu landelijk wonen primair te realiseren door functieverandering, hergebruik bestaande gebouwen en woningsplitsing (ambitie-indicatie voor de regio 90%), en secundair door nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding van kernen);

Verder zal de gemeente Nunspeet zich in regionaal verband extra inspannen om mee te werken aan het in de periode 2005 tot en met 2014 in de regio Noord-Veluwe realiseren van 9.500 woningen netto.

Aan de hierboven genoemde aandachtspunten komt het betreffende plan aan tegemoet. Het past daarmee binnen het Kwalitatief Woonprogramma.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 REGIONALE STRUCTUURVISIE NOORD-VELUWE

In de regionale structuurvisie Noord-Veluwe hebben de samenwerkende gemeenten als hoofddoelstelling geformuleerd “zorg dragen voor leefbare gemeenschappen in een hoogwaardige omgeving, waarbij natuur en landschap en leefbaarheid vanuit wederzijds respect met elkaar in evenwicht zijn”. De regio heeft sturingswensen opgesteld met het oog op het willen bereiken van die doelstelling. Eén daarvan is het oplossen van het spanningsveld op de woningmarkt (dit opdat er ruimte is voor met name jongeren en ouderen).

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de in de regio samenwerkende gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve behoefte zoals vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De omgevingskwaliteit van het object krijgt een ruimtelijke kwaliteitsimpuls, de belasting op de omgeving en milieu door de huidige functie en gebruik wordt opgeheven.

Conclusie is dan ook dat het plan in overeenstemming is met de uitwerking van het streekplan (structuurvisie).

2.3.2 STREEKPLANUITWERKING FUNCTIEVERANDERING NOORD-VELUWE

De Streekplanuitwerking is tot stand gekomen na een intensief proces in de regio, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. De uitwerking is door GS geaccordeerd. In de Streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen. In de Streekplanuitwerking zijn ook regels gegeven over uitbreiding van niet-agrarische bedrijven en nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.

Een verdere uitwerking van dit beleid heeft plaatsgevonden in de Notitie Ruimtelijke, waarin randvoorwaarden zijn benoemd voor functieverandering naar wonen.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 INTEGRALE RUIMTELIJKE TOEKOMSTVISIE NUNSPEET 2015

In 2003 is de Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie 2015 (IRTV) vastgesteld. Nunspeet manifesteert zich hierin als “een vitale gemeenschap in een gevarieerde woonomgeving. Het is een groene parel aan de rand van de Veluwe.

Vanuit het organisch gegroeide en het historisch gewordende wordt gestreefd naar het zijn en blijven van een levendige en gezonde gemeenschap. In dat kader wordt gestreefd naar het verhogen van het voorzieningenniveau”.

Vanuit deze IRTV heeft de gemeente Nunspeet het verder ontwikkelen van een gevarieerd woon- en leefmilieu tot prioriteit gesteld. De ambitie is om door middel van nieuwbouw, herstructurering, transformatie bestaande bebouwing en stedelijke vernieuwing voldoende mogelijkheden te bieden voor de doelgroepen om hun specifieke woonstappen te kunnen doorlopen. De doelgroepen zijn jongeren, starters, ouderen en gezinnen (in genoemde volgorde). Verder moet uitbreiding, inbreiding, verdichting en herstructurering bijdragen aan het behoud en waar mogelijk versterking van waardevolle stedebouwkundige en landschappelijke kenmerken van de kernen. Het realiseren van woningen voor doelgroepen zoals ouderen en gezinnen zijn daarbij onderdelen van het beleid.

De realisatie van betreffende woningen op basis van functieverandering (transformatie bestaande bebouwing) in het buitengebied van de kern Hulshorst (landelijk wonen), met inachtneming en versterking van de landschappelijke kenmerken (behouden en versterken kenmerken agrarisch gebied), passen geheel binnen deze uitgangspunten.

2.4.2 WOONVISIE NUNSPEET 2020

In 2008 heeft de gemeente Nunspeet de Woonvisie Nunspeet 2003-2015 geactualiseerd. Op basis van een nieuwe woningmarktverkenning en van de actuele beleidsuitgangspunten, is de Woonvisie Nunspeet 2020 opgesteld. Deze actualisatie heeft geen radicale verandering van het woonbeleid met zich mee gebracht. Groei van de gemeente, met aandacht voor jonge huishoudens en senioren, zijn nog steeds belangrijke accenten.

De Woonvisie is erop gericht dat de gemeente Nunspeet een vitale gemeente blijft. Dit houdt onder andere in een gezonde samenleving met dynamiek op de woon- en werkmarkt. De opgave om deze visie te verwezenlijken gebeurt onder meer door in te spelen op veranderende (woon)wensen in de toekomst. De woningmarkt dient met het oog op de vergrijzing gericht te zijn op ouderen maar ook jongeren dienen een plek te krijgen in de gemeente Nunspeet.

Om de gemeentelijke ambitie van een groei naar 30.000 inwoners in 2015 kracht bij te zetten zal nieuwbouw moeten plaatsvinden. Rekening houdend met de spanning op de woningmarkt en de groei van de eigen behoefte, moet de woningvoorraad jaarlijks met circa 240 woningen aangevuld worden.

Om de kwaliteit en de leefbaarheid die de gemeente Nunspeet aanbiedt te behouden moet ingespeeld worden op de wensen van verschillende doelgroepen. De koers die de gemeente wil gaan varen richt zich op de volgende onderwerpen:

  • inspelen op de wensen van de groeiende groep mensen met een zorgvraag;
  • voldoende aanbod voor lage inkomens;
  • meer kansen op de woningmarkt voor huishoudens met een middeninkomen;
  • kansen voor verhuizers (doorstroming);
  • binden van jonge huishoudens.

Bij deze onderwerpen wil de gemeente een actieve rol gaan spelen aangezien zij zich verantwoordelijk voelt voor haar burgers. In samenwerking met partners en sturing door middel van communicatie en beleid wil de gemeente de ontwikkeling van nieuwe woningen stimuleren.

Focus op kwaliteit

Het aantrekkelijke van wonen in Nunspeet is de combinatie van ruim en rustig wonen, te midden van waardevolle natuur en de goede bereikbaarheid. Nunspeet heeft een landelijk karakter en dat willen de gemeente zo houden. Daarbinnen is variatie mogelijk: van ruim landelijk wonen in de kernen Hulshorst en Vierhouten tot centrumdorps wonen binnen de kernen Nunspeet en in Elspeet. Veranderingen in de woningvoorraad moeten de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken van de kernen intact laten en waar mogelijk versterken.

De inzet van de woonvisie is het behouden en versterken van deze kwaliteiten. Dit vraagt om vernieuwing van plekken die zijn verrommeld of hun functie hebben verloren en het benutten van kansen, zoals vrijkomende agrarische bebouwing of panden binnen bebouwd gebied. Bij kwaliteitsverbetering kijkt de gemeente verder dan de woningvoorraad: ook de (groene) woonomgeving en het voorzieningenaanbod krijgen aandacht.

2.4.3 NOTITIE RUIMTELIJKE KWALITEIT

In het kader van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied van Nunspeet is er beleid opgesteld met betrekking tot functieveranderingen naar wonen. Dit beleidsstuk is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Kort gezegd is het beleid ingegeven door het volgende.

Nunspeet kent een bloeiende agrarische sector die net als in andere gemeenten te maken heeft met allerlei ontwikkelingen. Schaalvergroting in de landbouw gaat door, boeren moeten voldoen aan landelijke en Europese regelgeving en moeten steeds vaker concurreren op de wereldmarkt. Een andere ontwikkeling is die van de plattelandsontwikkeling, boeren spelen in op wensen van burgers met een zorg- of recreatietak op de boerderij. Daarnaast speelt ook vergrijzing een rol.

Om daarop te anticiperen, stimuleert de gemeente agrariërs die op een verantwoorde wijze willen doorgaan en zoekt de gemeente samen met stoppende boeren naar oplossingen en alternatieven. Dit betekent dat er ruimte wordt geboden voor verschillende vormen van verbreding en verdieping van de landbouw en van functieverandering.

De beleidsnotitie gaat in op functieverandering naar wonen. Daarbij wordt met name aandacht gegeven aan de landschappelijke inpassing en inrichting. De notitie geeft de uitgangspunten en randvoorwaarden aan voor het ruimtelijk ontwerp van landschap, erf en bebouwing en laat zien hoe met functieverandering de ruimtelijke kwaliteit en het landschap ter plekke versterkt kunnen worden.

Sloopvoorwaarden

Op grond van dit beleid gelden de volgende voorwaarden ten aanzien van sloop en nieuwbouw:

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0013.jpg"

Vanwege de ligging buiten de EHS en de sloop van meer dan 500m2, maar minder dan 1000m2 aan voormalige agrarische bebouwing, komt men in aanmerking voor de bouw van een vrijstaande woning van 120m2 met 75m2 aan bijgebouwen. Het initiatief voldoet aan deze voorwaarden.

Ruimtelijke kwaliteit

Een plan voor functieverandering wordt beoordeeld op drie thema’s:

  1. 1. Het erf
  • Samenhang op het erf
  • Gebouwen staan aan een gemeenschappelijke ruimte
  • Hiërarchie, er is een hoofdgebouw met bijgebouwen
  • Het erf heeft een hoofdentree
  • Het erf is verbonden met het landschap
  1. 2. Het erf in het landschap
  • Elk landschap heeft eigen kenmerken
  1. 3. Uitgangspunten voor bebouwing
  • Waar moet de nieuwe bebouwing aan voldoen?

Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit is een erfadvies opgesteld door de ervenconsulent van het Oversticht. Dit erfadvies vormde de basis voor het erfinrichtingsplan. Beide documenten zijn als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Door het opnemen van een uitvoeringsverplichting in de planregels wordt gewaarborgd dat de beoogde ruimtelijke kwaliteit wordt behaald.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Bodem

Eventueel aanwezige bodemverontreiniging kan van invloed zijn op de (financiële) haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het project. Bij nieuwbouw of bij uitbreidingen met een bebouwd oppervlak groter dan 50 m2 dient dan ook onderzoek gedaan te worden naar de aard van eventueel aanwezige verontreinigingen in relatie tot de hiervoor geldende normen en richtlijnen. Omdat het hier gaat om sloop en volledige nieuwbouw, is onderzoek verricht naar eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging.


Door Hunneman MilieuAdvies Raalte BV is in juli 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de betreffende locatie, in combinatie met een verkennend asbestonderzoek. Dit onderzoek, dat bestaat uit een vooronderzoek en een veldonderzoek, is als Bijlage 1 opgenomen bij deze plantoelichting.

Resultaten

Grondmengmonsters

In de bovengrondmengmonsters MM-01 t/m MM-03 zijn, met uitzondering van licht verhoogde gehalten aan zink en PAK (MM-01), geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. De verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden maar blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek.

In de ondergrondmengmonsters MM-04 en MM-05 zijn van de geanalyseerde parameters geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden.

Grondwatermonsters

In de genomen grondwatermonsters (peilbuis 1 en 10) zijn van de geanalyseerde parameters, met uitzondering van licht verhoogde gehalten aan barium en zink in peilbuis 1, geen overschrijdingen van de streefwaarden aangetroffen. De aangetroffen verhoogde waarden overschrijden de streefwaarden, maar blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek.

Asbest (in bodem)

Tijdens de werkzaamheden is een inspectie van het terrein gedaan op de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Op 2 plaatjes zwerfasbest na is er geen asbestverdacht materiaal aangetroffen op het maaiveld. In de onderzochte grondmonsters zijn geen sporen van asbest aangetroffen.


Conclusies

Bodem

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er vanuit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde nieuwbouw-, verbouw- en uitbreidingsplannen op de betreffende locatie.

Om te bepalen of grond afkomstig van grondwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw en/of van de aanwezige gronddepots op het bouwterrein of elders hergebruikt kan worden dient vóór verwerking van de betreffende gronden een aanvullend ap04 onderzoek te worden uitgevoerd.

Asbest (in bodem)

Mede gezien de voormalige brandschade / ingestorte woning waarna asbesthoudend materiaal is verwijderd en de voormalige aanwezigheid van kippenhokken wordt een (aanvullend) verkennend onderzoek asbest conform NEN 5707, in de directe omgeving van de huidige bebouwing, noodzakelijk geacht.

Alvorens de definitieve aanvraag omgevingsvergunning, activiteit slopen en activiteit bouwen worden aangevraagd dienen deze onderzoeken te worden uitgevoerd. De uitkomst hiervan bepaald de wijze waarop eventuele sloop- en saneringswerkzaamheden en/of hergebruik c.q. afvoer van grond dienen te worden uitgevoerd.

3.2 Externe Veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen schrijft voor dat het met betrekking tot de externe veiligheid in het kader van het bestemmingsplan noodzakelijk is inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en de plaatsgebonden en groepsrisico´s.

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.

Vanaf 1 januari 2011 regelt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), met de bijbehorende regeling, de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig. De dichtstbijzijnde aardgastransportleiding ligt op ruim 400 meter van het plangebied. Hiervan gaat geen risicocontour uit die invloed heeft op het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dus geen belemmering ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0014.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

3.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Met name doordat projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'Niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL samen om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) de luchtkwaliteit te verbeteren.

Bij het aspect luchtkwaliteit in het bestemmingsplan zijn twee sporen te onderscheiden:

  • het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van) de luchtkwaliteit;
  • het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor een (slechte) luchtkwaliteit.

Op grond van de Regeling NIBM draagt een woningbouwlocatie niet in betekenende mate bij indien de locatie niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat. In casu is sprake van de toevoeging van 1 woning ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Er is derhalve geen sprake van een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit ter plaatse.

3.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect “geluid”. Omdat woningen als geluidgevoelige objecten worden aangemerkt dient in beginsel een geluidsonderzoek te worden uitgevoerd.

Het projectgebied is gelegen buiten de bebouwde kom van Hulshorst, binnen de geluidszone van zowel de Harderwijkerweg als de Oudeweg. Voor beide wegen geldt een snelheidsregime van maximaal 60 km/u. De geplande woningen liggen op minimaal 116 meter uit de as van de Harderwijkerweg en minimaal 26 meter uit de as van de Oudeweg.

Een akoestisch onderzoek is op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) nodig aangezien de omsluitende wegen een wettelijke geluidszone hebben. In maart 2012 is door Adviesburo Van der Boom BV in opdracht van initiatiefnemer een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat als Bijlage 2 bij deze plantoelichting is gevoegd.

Resultaten akoestisch onderzoek

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen, na aftrek van 5 dB ex art. 110-g Wgh, ten hoogste 48 dB ten gevolge van wegverkeer op de Oudeweg en van 43 dB ten gevolge van wegverkeer op de Harderwijkerweg bedraagt.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woningen niet overschreden. Voor de woningen hoeft daarom geen hogere waarde te worden aangevraagd.

De hoogste geluidbelasting op de gevels van de woningen bedraagt 53 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;K bedraagt dan 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Er zijn voor de gevels van de woningen geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

3.5 Milieuzonering

Op 31 mei 2012 is het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied 2010 vastgesteld. Dit bestemmingsplan vervangt dan het oude bestemmingsplan Buitengebied, herziening 1996. Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening 1996 had het perceel de bestemming agrarisch gebied met bouwblok. Overeenkomstig het nieuwe, vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2010 ligt op het betreffende plangebied de bestemming Wonen.

Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt dat vanuit bestaande inrichtingen geurcontouren in acht moeten worden genomen. In de nabijheid van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven, te weten:

  • Oudeweg 7, melkrundveehouderij op een afstand van ± 80 meter;
  • Oudeweg 17, melkrundveehouderij op een afstand van ± 80 meter en
  • Oudeweg 21, boomkwekerij op een afstand van ± 260 meter.


Rondom rundveestallen gelden vaste afstanden, 100 meter voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Gezien de ligging van het plangebied buiten de bebouwde kom geldt voor de rundveestallen een minimale afstand van 50 meter. De beide agrarische bedrijven bevinden zich op een (kortste) afstand van circa 80 meter, waarmee ruimschoots aan de minimale afstand wordt voldaan.

De aanwezige boomkwekerij valt niet onder de werkingssfeer van de Wgv, maar in het kader van mogelijke hinder moet hier wel rekening mee gehouden worden. Voor de bedrijfscategorie boomkwekerij geldt een minimale afstand van 10 meter ten opzichte van woningen. Gezien de ligging van het plangebied op een (kortste) afstand van ± 260 meter zal er geen onderlinge hinder optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0015.jpg"

Uitsnede kaart bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 1996”

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01092-vg01_0016.jpg"

Uitsnede verbeelding vastgesteld bestemmingsplan “Buitengebied 2010”

Ten opzichte van het oude bestemmingsplan is de (mogelijke) agrarische activiteit in het betreffende deel van het buitengebied in het nieuwe bestemmingsplan fors verminderd. De nog resterende agrarische bestemmingen (met bouwblok) worden gezien de afstand(en) tussen de betreffende bestemmingen en de nieuw te realiseren woningen niet in hun bedrijfsvoering gehinderd.

3.6 Ecologie

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot natuurwetgeving, zoals verwoord in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.

De Flora- en faunawet die in 2002 in werking is getreden, heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van de soorten. Welke soorten beschermd zijn staat in de wet en in diverse besluiten en regelingen ter uitwerking daarvan.

De beschermde planten worden per soort aangewezen. Daarnaast zijn in principe alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen beschermd. Er is een uitzondering gemaakt voor schadelijke dieren zoals de zwarte en bruine rat, de huismus en een aantal vissoorten. Deze zijn dus niet beschermd. De zogenaamd lagere diersoorten, zoals vlinders, libellen en kevers, worden per soort voor bescherming aangewezen. Naast soortbescherming worden ook natuurgebieden beschermd.

Natura 2000

Op circa 480 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied Veluwe. Het betreft hier een strook bos met daarin de bedding van de Hierdense beek. Tussen het plangebied en het betreffende natura 2000-gebied bevinden zich onder andere een bungalowpark, quadbaan, weiland en de Beekweg.

Gezien de ligging langs de drukke Harderwijkerweg, de tussenliggende barrières en de lokale aard van de ingreep kan worden geconcludeerd dat geen negatieve affecten op de instandhouding van het Natura 2000-gebied optreden. Het aanvragen van een vergunning op grond van de natuurbeschermingswet is dan ook niet noodzakelijk.

EHS

De dichtstbijzijnde natuur aangewezen als EHS heeft daar dezelfde begrenzing als het voorgaand beschreven Natura 2000-gebied. Er zijn, zoals ook bij het Natura 2000-gebied beschreven, geen negatieve effecten op de EHS te verwachten. Daarnaast behoort het plangebied niet tot door provincie aangemerkte ganzenfoerageer- of weidevogelgebieden. Dergelijke gebieden liggen ook niet in de directe omgeving.

Quickscan Natuurtoets

In opdracht van initiatiefnemer is op 12 maart 2012 door Ecogroen Advies onderzoek (Quickscan natuurtoets) verricht. Naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek heeft op 3 en 15 april aanvullend onderzoek (avondbezoek in verband met steenuilen) plaatsgevonden. De betreffende rapportage is in haar geheel als Bijlage 3 bij deze plantoelichting gevoegd.

Vleermuizen

In de te slopen panden zijn geen (potentieel) geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, zodat door sloop geen schade aan gebouwbewonende vleermuizen zal optreden.

Ook in de op he erf aanwezige bomen zijn geen holten aangetroffen die geschikt (kunnen) zijn als verblijfplaats van vleermuizen, zodat aanwezigheid van boombewonende vleermuizen niet aan de orde is. Van schade aan boombewonende vleermuizen is zodoende eveneens geen sprake.

Van veel vleermuissoorten is bekend dat zij gebruik (kunnen) maken van steeds dezelfde structuren om zich tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden te verplaatsen. Vanwege dit traditiegetrouwe gedrag zijn dergelijke lijnvormige structuren (b.v. rijen woningen en singels) beschermd, indien zij van wezenlijk belang zijn voor het functioneren en voortbestaan van populaties en wanneer alternatieve routes ontbreken.

In het plangebied worden geen opgaande lijnvormige structuren verwijderd die van belang kunnen zijn als vliegroute. De beoogde plannen geven dan ook geen aanleiding om schade aan vliegroutes te veronderstellen.

Mogelijk wordt het plangebied gebruikt als foerageergebied door enkele vleermuizen. Foerageergebieden genieten binnen de Flora- en faunawetgeving geen juridische bescherming, tenzij het onmisbaar is voor het voortbestaan van een populatie. In deze situatie is geen sprake van schade aan onmisbaar foerageergebied. Het plangebied zal met de nieuwe inrichting ook in de toekomst geschikt foerageergebied voor de vleermuizen vormen.

Overige zoogdieren

Er is in de directe omgeving van het plangebied een aantal vaste verblijfsplaatsen van laag beschermde, kleine grondgebonden zoogdiersoorten te verwachten of vastgesteld. Vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde zoogdiersoorten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.

Schade aan de algemene en laag beschermde zoogdieren kan, indien de planning dit toelaat, geminimaliseerd worden door werkzaamheden zoveel als mogelijk buiten de voortplantingsperiode uit te voeren.

Broedvogels

Van veel broedvogels zijn de nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd. Nestlocaties kunnen dan buiten het broedseizoen zonder overtreding van de Flora- en fouanawet verstoord of verwijderd worden. Voor een aantal broedvogelsoorten geldt echter dat de nestlocaties, inclusief de functionele omgeving, jaarrond beschermd zijn.

Er is in het plangebied onderzoek gedaan naar mogelijke aanwezigheid van broedvogels met jaarrond beschermde nesten.

Steenuil

In beide schuren zijn tijdens het dagbezoek sporen van een Steenuil aangetroffen. Naar aanleiding hierva is om met zekerheid te kunnen vaststellen dat een Steenuil in de schuur of directe omgeving broedt gericht aanvullend onderzoek verricht. Dit aanvullende onderzoek heeft bestaan uit een tweetal avondbezoeken in de periode half februari tot half april. Tijdens beide avondbezoeken reageerde de uil binnen enkele seconden op de afgespeelde territoriumroepen vanaf het dak van de schuur. Aangenomen kan worden dat de schuur het centrum is van het territorium en dat de schuur een vaste verblijfplaats of zelfs broedplaats is.

Door de geplande sloop van de betreffende schuur gaat de (jaarrond beschermde) verblijfplaats verloren. Mogelijk kan er sprake zij van verlies van foerageergebied. Met behulp van mitigerende maatregelen, zoals het aanbieden van vervangende nestgelegenheid kan er naar verwachting voor worden gezorgd dat een eventueel Steenuilenterritorium op deze locatie behouden kan blijven. Het nieuwe erf krijgt namelijk een landelijk karakter. Om schade aan dit Steenuilenterritorium te voorkomen dient te worden gewerkt volgens een op te stellen Ecologisch werkprotocol, waarin de benodigde mitigerende maatregelen worden opgesomd.

Huismus

In de directe omgeving komen veel Huismussen voor. Op het erf van het plangebied zijn echter in het geheel geen mussen waargenomen. Ondanks het geschikte inventarisatiemoment zijn er in de stal(len) geen enkele mussenactiviteiten waargenomen en te bespeuren. Op basis hiervan is het niet te verwachten dat er territoria aanwezig zijn. Verder maakt het ontbreken van agrarische activiteit op het betreffende erf dat naburige erven meer voedsel te beiden hebben.

Het is niet nodig om mitigerende maatregelen voor de Huismus te nemen. Wel dient de sloop buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.

Overige broedvogels

Door de aanwezigheid van groenstructuren in en om de directe omgeving van het plangebied is broedbiotoop aanwezig voor vogels van bos en struweel zoals de Merel, Heggenmus, Winterkoning, Koolmees en Roodborst.

Alle vogels zijn gedurende hun broedseizoen beschermd en mogen in deze periode niet worden verstoord of geschaad. Sloop van gebouwen/opstallen dient dan ook buiten de broedperiode te gebeuren. Het gaat hierbij om de daadwerkelijke verstoring van broedvogels, bij afwezigheid van broedende vogels (onderzoek) mag ook tijdens het broedseizoen gesloopt worden.

Vissen en amfibieën

Zwaarder beschermde soorten uit soortgroepen vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn tijdens het veldonderzoek niet aangetroffen en worden niet verwacht. Eventuele vervolgstappen zijn hier voor deze soortgroepen niet aan de orde.

Flora

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen beschermde of Rode Lijst plantensoorten aangetroffen. Gezien de aangetroffen soortensamenstelling en de terreingesteldheid wordt het voorkomen van beschermde of bedreigde soorten binnen het plangebied niet verwacht. Het nemen van vervolgstappen voor de soortgroep flora wordt in deze situatie dan ook niet noodzakelijk geacht.

Aangetroffen zijn alleen typische planten van (agrarische) erven en tuinen. Het gaat om de soorten als Stinkende gouwe, Kleine ooievaarsbek, Straatgras, Stalkaars, Paarse dovenetel en aangepaste soorten als Sneeuwklokje en Sterhyscinth.

Procedure

De procedure voor de herziening van het bestemmingsplan kan, voor wat betreft ecologie, gevoerd worden indien er:

  • Geen schade aan beschermde soorten aan de orde is, of:
  • Uitzicht is op een ontheffing, of:
  • Er een goede oplossing is te realiseren waardoor schade voorkomen wordt (mitigerende maatregelen). Deze maatregelen worden beschreven in een ecologisch werkprotocol, zodat kan worden aangetoond dat er geen schade optreedt. Feitelijk is deze situatie gelijk aan het eerste punt, want er is geen schade aan de orde.

Uit (nader) onderzoek van Ecogroen blijkt dat er in de omgeving uitwijkmogelijkheden zijn, dat er geen foerageergebied verloren gaat en dat door het plaatsen van nestkasten er voor gezorgd kan worden dat er geen schade optreedt. Er zal gewerkt moeten worden volgens een nader door Ecogroen op te stellen ecologisch werkprotocol/mitigatieplan.

3.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Op basis van een archeologische kaart die is opgesteld voor de gemeente Nunspeet is in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 een hoge verwachtingswaarde aan het perceel toegekend. Deze komt tot uitdrukking in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.

Op grond van deze dubbelbestemming is in beginsel een archeologisch onderzoek nodig wanneer een gebouw wordt opgericht dat groter is dan 120m2. De maximale oppervlakte bedraagt in dit bestemmingsplan voor hoofdgebouwen 120m2 en voor bijgebouwen 75m2. Bovendien vindt de bouw grotendeels plaats op reeds eerder bebouwde gronden.

Cultuurhistorische waarden

Gezien de leeftijd en aard van de bebouwing (voormalige agrarische opstallen van de laatste decennia), is er geen sprake van bebouwing met cultuurhistorische waarde. Ook in de directe, aangrenzende omgeving van het plangebied bevindt zich geen bebouwing van cultuurhistorische waarde waarop de betreffende plannen van invloed kunnen zijn.

3.8 Water

Algemeen

Het plan ligt aan de Oudeweg 20 in Hulshorst en valt buiten bestaand stedelijk gebied. Het betreft de nieuwbouw van 2 woningen in het kader van functieverandering, waarvan 1 woning de herbouw van de bestaande boerderij betreft. Ten opzichte van de bestaande situatie vindt er meer dan een halvering van het bebouwd oppervlak (bijgebouwen) plaats.

Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.

Grondwater

Het plangebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Het plangebied ligt op de grens van 2 grondwatertrappen:

  • In het plangebied is deels grondwatertrap VI aanwezig. Het gemiddeld hoogste grondwaterpeil ligt tussen de 40 - 80 cm onder het maaiveld en het gemiddeld laagste grondwaterpeil ligt onder de 120 cm onder het maaiveld. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend.
  • In het plangebied is deels grondwatertrap VII* aanwezig. Het gemiddeld hoogste grondwaterpeil ligt lager dan 120 cm onder het maaiveld en het gemiddeld laagste grondwaterpeil ligt onder de 140 cm onder het maaiveld. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend.

Door de bestaande grondwaterstand(en) zal grondwater geen overlast veroorzaken in dit plan en niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor kan het plan “grondwaterneutraal” worden ontwikkeld.

Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.

Oppervlaktewater

In de omgeving van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.

Natuur

Binnen en nabij het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

DWA en RWA

Uitgangspunt bij uitbreidings- en (ver)bouwplannen is het infiltreren van hemelwater binnen het eigen plangebied. Binnen het plangebied moet bergings- en infiltratiecapaciteit worden gerealiseerd voor het verwerken van een maatgevende bui T=10; 36mm neerslag (berekend over het totaal van verhard oppervlak en infiltratievoorzieningen aan het maaiveld). De overstorten vanuit de bergingsen infiltratievoorzieningen mogen niet op het rioolstelsel worden aangesloten. Bij het ontwerp van het plangebied moet rekening worden gehouden hoe er met neerslagoverstorten bij (zeer) intensieve buien wordt omgegaan.

Het plangebied zelf biedt mogelijkheden tot infiltratie. Met betrekking tot de nieuwbouw zal een afkoppeling plaatsvinden van het hemelwater en worden geïnfiltreerd op eigen terrein. In de nieuwbouw zal dan ook een gescheiden rioleringssyteem worden gerealiseerd.

Het vuilwater (DWA) wordt middels een drukriolering afgevoerd. Hierop mag geen hemelwater worden aangesloten. Bij het maken van de (extra) aansluiting op het drukriool moet rekening gehouden worden met een voldoende buffercapaciteit zodat er niet direct overlast ontstaat bij het uitvallen van het pompgemaal.

Door het zoveel als mogelijk toepassen van niet uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

Procedures

Doordat dit plan kleiner dan 10 woningen is, buiten Keurzones valt, het geen HEN-water (inclusief beschermingszone) betreft, er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaat worden op oppervlaktewater, buiten de zoekgebieden voor waterberging valt, geen landgoed, weg(en), spoorlijn(en), Tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen et cetera betreft, valt het onder de “postzegelplannen” zoals Waterschap Veluwe die vanuit het oogpunt van de watertoets heeft gedefinieerd. Dit betekent dat voor dit plan het “standaard wateradvies” geldt.

Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

3.9 Kabels En Leidingen

De aanwezige kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de geplande bouwactiviteiten. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal overleg plaatsvinden met de beheerders van de aanwezige kabels en leidingen. De te bouwen woningen zullen worden voorzien van de gebruikelijke nutsaansluitingen.

3.10 Verkeer/parkeren

Nieuwbouw en/of verbouw-/herbestemmingsplannen kunnen er toe leiden dat er een verandering in de parkeerbehoefte van het onderhavige plangebied optreedt. Uitgangspunt bij nieuwe plannen is in principe om in parkeren op eigen terrein te voorzien.

Het betreft hier de realisatie van 2 vrijstaande woningen. Uitgaande van een parkeernorm van 2 pp per woning is de totale parkeerbehoefte 4 parkeerplaatsen. Genoemde parkeerplaatsen worden op het centrale erf / binnenterrein en overig eigen terrein gerealiseerd.

Voor de ontsluiting van de woningen wordt gebruik gemaakt van één gezamelijke uitrit. Dit is de bestaande uitrit die uitkomt op de Oudeweg.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Planregels

De gemeente Nunspeet beschikt niet over een handboek met standaardregels. Voor dit plan is bij het opstellen van de regels zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het op 31 mei 2012 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2010.

4.2 Opbouw Regels

De regels zijn onderverdeels in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

De inleidende regels vormen hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen.

Onder algemene regels, hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.

4.3 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 2' voor.

4.3.1 Wonen

De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op bestaande en op te richten woonhuizen met hun bijbehorende bouwwerken. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht.

Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Het hoofdgebouw, dat is het woonhuis, is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa.

Het woonhuis mag een maximale oppervlakte hebben van 120 m². Daarnaast worden bijbehorende bouwwerken gezien als gebouwen die functioneel gebonden zijn aan het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer, een serre, garage, berging, en dergelijke. Een bijbehorend bouwwerk kan in die zin zowel vrijstaand als aangebouwd worden gerealiseerd. De ondergeschiktheid manifesteert zich uitsluitend in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De bereikbaarheid of de scheiding van andere ruimtes is voor deze ruimtelijke benadering niet van belang.

Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet worden bewoond. Onder een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt ook een bouwwerk bedoeld dat met een enkele sluis aan het woonhuis is verbonden. Een dergelijk bouwwerk manifesteert zich in ruimtelijk opzicht als vrijstaand en wordt om die reden ook als zodanig aangemerkt.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep als de oppervlakte niet groter is dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het woonhuis en bijbehorende bouwwerken en niet meer bedraagt dan 50 m2. Dit is geregeld in de Algemene gebruiksregels.

4.3.2 Waarde - Archeologie 2

De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als gebieden met een hoge verwachtingswaarde vallen onder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

In deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m², waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden. Uit dit onderzoek zal moeten blijken op welke wijze meegewerkt kan worden aan een ingreep.

Het kan zijn dat er geen waarden worden aangetroffen, in welk geval de ingreep zonder verdere voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het kan ook zijn dat er wel archeologische resten worden gevonden, in welk geval één of meer voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor werken en werkzaamheden, anders dan bouwen, groter dan 2500m² is een vergunning vereist. Een omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden onder bestaande gebouwen of in een zone van 5 meter rondom bestaande gebouwen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Haalbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief. Ten behoeve van de realisering van dit plan hoeven door de gemeente Nunspeet geen voorzieningen te worden getroffen. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten op grond waarvan eventuele planschadevergoedingen op hem verhaald kunnen worden. Er is geen aanleiding om aan de economische uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen.

5.2 Privaatrechtelijke Aspecten

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Nunspeet is een privaatrechtelijke overeenkomst worden gesloten. Naast het verhaal van eventuele planschadevergoedingen is hierin geregeld dat het terrein wordt ingericht overeenkomstig het opgestelde landschapsplan.

5.3 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid

5.3.1 VOOROVERLEG (3.1.1. Bro)

Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Waterschap Veluwe

Zoals in paragraaf 3.8 is verwoord is op grond van het beleid van het Waterschap Veluwe op dit plan de standaard watertoets van toepassing. Afzonderlijk vooroverleg is daarom niet noodzakelijk.


Provincie Gelderland

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 5 juni 2008 een brief gezonden, waarin de werkwijze onder de nieuwe Wro wordt toegelicht. Aangegeven is dat over plannen die puur van lokaal belang zijn en plannen die wel van provinciaal belang zijn, maar geen provinciale verantwoordelijkheid zijn, geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. Met dit bestemmingsplan is geen provinciaal belang gemoeid. Daarom is geen vooroverleg gevoerd.

Rijk

In december 2011 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan alle Nederlandse gemeenten een brief gezonden m.b.t. het overleg over gemeentelijke plannen tussen gemeenten en het Rijk in het kader van de Wro. De minister van I en M heeft besloten om het vooroverleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen van de rijksdiensten aan de orde zijn.

Bij het voorliggend plan zijn geen directe belangen van rijksdiensten aan de orde, waardoor voorover met de rijksdiensten niet is vereist.

5.3.2 INSPRAAK

Het betreft een functieveranderingsplan dat tot stand is gekomen na een uitgebreid proces en waarmee uitvoering wordt gegeven aan de streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe. Het plan heeft geen betrekking op gronden van derden. Ook zijn de gebruiksmogelijkheden van gronden van derden niet in het geding. Daarom is besloten om af te zien van het verlenen van inspraak.

Bijlagen

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets

Bijlage 4 Erfadvies

Bijlage 5 Erfinrichtingsplan