STAKENBERGWEG 50
Bestemmingsplan - gemeente Nunspeet
Vastgesteld op 20-02-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan STAKENBERGWEG 50 met identificatienummer NL.IMRO.0302.BP01165-vg01 van de gemeente Nunspeet.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aanlegsteiger
een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, kennelijk bedoeld voor het afmeren/aanleggen van vaartuigen;
1.7 aanpijling
een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;
1.8 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een hout- en/of fruitteeltbedrijf, een boom- en/of sierkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een bollenteeltbedrijf;
1.10 agrarisch hulpbedrijf
een bedrijf dat gemechaniseerd loonwerk verricht ten behoeve van agrarische productie;
1.11 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
1.12 archeologische bufferzone
beschermingszone rondom de kern van de archeologische waarneming;
1.13 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.15 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.16 bed & breakfast
een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
1.17 bedrijf
een bedrijfseconomische eenheid; onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden. Onder bedrijf - buitengebied gerelateerd wordt begrepen een bedrijf dat vanwege de aard van de bedrijfsvoering past in het buitengebied;
1.18 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.19 bedrijfsmatig
in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding;
1.20 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor beheer of toezicht;
1.21 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep, bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.22 bestaande
bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.23 bestaande splitsing
twee woningen die zijn toegestaan binnen de bestaande bouwmassa van een woonhuis;
1.24 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.25 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de figuur relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
1.26 bijbehorend bouwwerk
functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.27 boerderijwinkel
een winkel bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten worden verkocht;
1.28 boom- en/of sierkwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, sierheesters en overige sierbeplanting, een en ander in de vorm van vollegrondteelt dan wel containerteelt;
1.29 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.30 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.31 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; indien en voorzover twee bouwpercelen middels de figuur relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;
1.32 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.33 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.34 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.35 bufferzone archeologie
een zone rondom en ter bescherming van een archeologische vindplaats;
1.36 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.37 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.38 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.39 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.40 discotheek
een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;
1.41 erf
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;
1.42 erfbeplanting:
afschermende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of binnen of direct aansluitend aan een ander bedrijf of een woning;
1.43 erfinrichtingsplan
juridisch bindend plan dat aangeeft op welke wijze inpassing van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op een erf plaatsvindt. Tot deze inpassing behoren situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap. Het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het erf. Een en ander uit zich in een ontwerpgerichte benadering waarin de karakteristieken en kwaliteiten verder worden versterkt;
1.44 extensief recreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waaronder in elk geval niet wordt verstaan: boerengolf, paintball, gemotoriseerde sport;
1.45 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.46 fruitteeltbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;
1.47 gastenverblijf
een aan de woonfunctie ondergeschikt tijdelijk verblijf voor gasten van de hoofdbewoner(s), waarin gasten niet permanent mogen verblijven, welke gasten elders hun hoofdverblijf hebben en waarbij het gastenverblijf niet met recreatief en/of commercieel oogmerk wordt aangeboden;
1.48 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.49 gebruiksgerichte paardenhouderij
een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden door het bedrijf zelf, het bieden van pensionstalling en/of een kunstmatig inseminatie bedrijf voor paarden of pony's, niet zijnde een manege;
1.50 geomorfologische waarde
de waarde van de gronden vanwege de ontstaansgeschiedenis van de vormen van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid van de vormen;
1.51 gevaarlijke stoffen
gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen en/of bestrijdingsmiddelen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.52 groepsaccommodatie
een (deel van) een gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waarin een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten;
1.53 hoofdgebouw
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.54 horeca(bedrijf)
een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
1.55 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.56 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.57 intensieve veehouderij
een intensieve veehouderij is een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens het Activiteitenbesluitmilieubeheer, althans een varkens-, pluimvee-, kalveren-, stieren-, nertsen- of chinchillahouderij, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
1.58 inwoning
twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen;
1.59 kampeermiddel
een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan, een wagonette of een huifkar;
1.60 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.61 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, dat in of bij een woonhuis of de bedrijfswoning wordt uitgeoefend door de gebruiker, en waarvan de omvang zodanig is, dat het woonhuis of de bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.62 kleinschalig kampeerterrein
een kampeerterrein met ten hoogste 25 kampeermiddelen, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein", in welk geval geen maximum aantal kampeermiddelen van toepassing is, uitgezonderd stacaravans, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
1.63 landschappelijke inpassing
inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen;
1.64 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.65 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.66 manege
een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het stallen van paarden/pony's en/of het berijden van paarden/pony's, waaronder begrepen lesgeven, verhuur en het houden van wedstrijden en/of andere hippische evenementen;
1.67 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.68 mantelzorgunit
een tijdelijk bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg;
1.69 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.70 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologsiche, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.71 normaal agrarisch gebruik
het regulier gebruik dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.72 normaal bosbeheer
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden en landgoederen;
1.73 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.74 ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en non-alcoholische dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;
1.75 onderkomens
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;
1.76 paardenbak
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.77 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil; - d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.78 plattelandswoning:
een al dan niet voormalige agrarische bedrijfswoning, die tevens bewoond mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe de bedrijfswoning behoort dan wel in het verleden als bedrijfswoning heeft behoord;
1.79 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.80 productiegerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
1.81 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.82 recreatief verblijf
de overnachting die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie (dus niet als hoofdverblijf);
1.83 recreatiewoning
een gebouw dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.84 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat gericht is op duurzame instandhouding van het bedrijf en dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is;
1.85 relatie
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bestemmingsvlak met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bestemmingsvlak;
1.86 risicovolle inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.87 routegebonden recreatie
een vorm van extensieve landrecreatie waarbij aan de hand van aangegeven routes een activiteit als fietsen, wandelen, paardrijden, skeeleren of skaten wordt ontplooid;
1.88 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.89 sportvoorziening
voorziening ten behoeve van een lichamelijke bezigheid ter ontspanning of als beroep met spel- of wedstrijdelement waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn, respectievelijk bevorderd worden en waarvoor bepaalde regels gelden;
1.90 stacaravan
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf en dat binnen 24 uur demontabel is. De stacaravan mag niet zijn/worden opgebouwd uit steenachtige materialen;
1.91 statische goederen
goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven;
1.92 teeltondersteunende kassen
kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven bij plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen; of
- het voorkomen van schade door vorst;
1.93 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven bij plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water); of
- het voorkomen van schade door vorst;
1.94 trekkershut
een kleinschalig gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor kortdurend recreatief nachtverblijf en niet is opgebouwd uit steenachtige materialen met uitzondering van fundering;
1.95 tuincentrum
detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waarop artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen en de daarmee samenhangende artikelen worden aangeboden, ondergeschikt hieraan zijn toegestaan sfeer-, decoratie- en seizoensartikelen;
1.96 vakantieappartement
het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde logiesgelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie in een groter gebouw;
1.97 veldschuur
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, en/of de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
1.98 verbeelding/plankaart
- a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan BUITENGEBIED 2018;
- b. de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan BUITENGEBIED 2018 met legenda en tekeningnummer NL.IMRO.0302.BP01153-vg02;
1.99 vissteiger
een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, kennelijk bedoeld als voorziening ten behoeve van de vissport;
1.100 volumineuze detailhandel
detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten en caravans. In dit bestemmingsplan wordt de detailhandel in keukens, badkamers, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen en bouwmarkten hier niet onder begrepen;
1.101 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat nu voldoende werk en inkomen kan opleveren voor ten minste één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf verbonden is;
1.102 volkstuin
een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;
1.103 volkstuincomplex
een terrein met een oppervlakte van tenminste 10 are waarop zich twee of meer volkstuinen bevinden;
1.104 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.105 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.106 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.107 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
1.108 woonwagen
een voor bewoning bestemde ruimte die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.109 zorgboerderij
het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan personen, door middel van een werkgemeenschap van sociaaltherapeutische aard en in de vorm van dagopvang, met overnachtingsgelegenheid voor de begeleiding, alsmede overnachtingsmogelijkheid voor cliënten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - zorgboerderij";
1.110 zorginstelling
een instelling die zorg(diensten) verleent in combinatie met huisvesting.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- b. het weiden van vee, anders dan in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- c. bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 hectare;
- d. daarbijbehorende veldschuren, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- b. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Zie voor de uitleg van de bestemming paragraaf 'Waarde - Archeologie' in de toelichting.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
7.1 Grond
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
7.2 Bedrijfswoningen
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlakgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
8.2 Geluidzones langs wegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
- a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
- b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.
8.3 Geluidzones langs spoorwegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 300 meter van de spoorlijn Harderwijk-Zwolle mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als renbaan of menterrein, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- c. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor niet recreatieve overnachtingen;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van meer dan 40 m².
9.2 Toegestaan gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van:
- het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
- 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
- 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
- 3. hoogspanningsleidingen;
- 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Zie voor de uitleg van de algemene aanduidingsregels paragraaf 'Algemene Aanduidingsregels' in de toelichting.
10.1 overige zone - nnn
10.2 reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is een specifieke regel van toepassing die is opgenomen bij:
- Artikel 3.3.1 onder c van het bestemmingsplan Buitengebied 2018.
10.3 veiligheidszone - lpg
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
13.2 Verwijzing naar adressen
De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden op het moment van vaststelling van het plan. Deze zijn niet leesbaar op ruimtelijke plannen.
13.3 Aanvullende werking welstandscriteria
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering, de maatvoering en de vormgeving van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria, zoals opgenomen in de gemeentelijke "Welstandsnota" en het "Aanvullend welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet".
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
14.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
14.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld in 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan BUITENGEBIED 2018.
van de gemeente Nunspeet.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie aan de Stakenbergweg 50 te Elspeet, is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd bestaande uit een woning en een aantal kalverschuren. Het bedrijf is inmiddels beëindigd en de schuren staan leeg. De initiatiefnemer gaat op basis van de regeling functieverandering buitengebied de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing slopen en twee nieuwe woning toevoegen als compensatie voor de te slopen agrarische opstallen. Om dit te kunnen realiseren dient minimaal 1.500 m2 te worden gesloopt.
Op het perceel aan de Stakenbergweg 50 te Elspeet worden 1410 m2 gesloopt. Om twee vrijstaande woningen te mogen bouwen moet minimaal 1.500 m2 worden gesloopt om mee te werken aan een functieverandering naar wonen.
Op de locatie aan de Plaggebaan 20 is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd bestaande uit een boerderij met een bakhuis en een vijftal schuren. Het bedrijf is inmiddels beëindigd en de schuren staan leeg. De eigenaren van de percelen en de gebouwen dhr. W. van Asselt en dhr. D. Bronkhorst hebben ook het voornemen om op basis van de regeling functieverandering buitengebied de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, 606 m2 te slopen en een nieuwe woning toe te voegen als compensatie voor de te slopen agrarische opstallen. Hiervoor moet minimaal 500 m2 worden gesloopt.
Dhr. P. Schouten, huidige eigenaar Stakenbergweg 50 is overeengekomen om 100m² van deze vrijgekomen sloopmeters te kopen. Deze meters worden ingezet voor een functieverandering aan de Stakenbergweg 50 in Elspeet. Een perceel voorheen eigendom van dhr. van de Weerd.
Door deze extra m2 sloopmeters wordt voldaan aan de voorwaarde om twee vrijstaande woningen te mogen realiseren.
Om de twee woningen te realiseren en de voormalige agrarische woning om te zetten naar een burgerwoning, is een nieuw planologisch kader nodig. Er dient een herziening van het bestemmingsplan plaats te vinden om de twee woningen te realiseren en de agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Stakenbergweg 50, aan de noord-westzijde van Elspeet.
.
Ligging plangebied zwarte cirkel (bron: openstreetmap.org)
Ligging plangebied in de omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Luchtfoto (bron: Midden Nederland Makelaars)
Kadastrale gegevens
Kadastrale gemeente : Apeldoorn
Sectie : F
Nummers : 4759 en 5989
Uitsnede kadastrale kaart
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied is het vigerende bestemmingsplan ' Buitengebied 2018 '. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 27 september 2018.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ', de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 3 ' en de functie aanduiding 'intensive veehouderij ' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied '.
In artikel 43.1.4 Wijziging naar bestemming Wonen met sloop bebouwing, wordt aangegeven aan welke voorwaarden voldaan moet worden om twee vrijstaande woningen te kunnen realiseren.
- a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch - Kwekerij' of 'Agrarisch - Paardenhouderij' wijzigen in de bestemming 'Wonen' en de aansluitende gebiedsbestemming(en) dan wel binnen het betreffende bestemmingsvlak een agrarische bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf toelaten en:
- 1. daarbij bij sloop van bedrijfsbebouwing de volgende regeling hanteren, indien het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van een reële agrarische bedrijfsvoering:
- 2. bij sloop van alle maar minimaal 500 m² bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ehs' minimaal 350 m² geldt, mag een woonhuis of een agrarische bedrijfswoning worden teruggebouwd;
- 3. bij sloop van alle maar minimaal 1.000 m² bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ehs' minimaal 700 m² geldt, mag een twee aaneen gebouwd woonhuis worden teruggebouwd;
- 4. bij sloop van alle maar minimaal 1.500 m² bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ehs' minimaal 1.050 m² geldt, mogen twee woonhuizen worden teruggebouwd;
- 5. bij sloop van alle maar minimaal 2.500 m² bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ehs' minimaal 2.000 m² geldt, mogen twee woonhuizen van 180 m² met bijbehorende bouwwerken van 125 m² worden teruggebouwd;
- 6. bij sloop van meer dan 2.500 m² binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Nunspeet mag ten hoogste 2/3 van hetgeen boven de 2.500 m² wordt gesloopt worden gebruikt en ingezet voor een tweede functieveranderingslocatie. Op deze tweede functieveranderingslocatie wordt de daar beschikbare sloopoppervlakte vermeerderd met het 2/3 deel van het overschot op de eerste locatie teneinde de mogelijkheden voor woningbouw te bepalen;
- 7. de oppervlakte te slopen bebouwing afkomstig is van ten hoogste twee locaties binnen de gemeente Nunspeet;
- 8. er een inrichtingsplan wordt opgesteld op kosten van de initiatiefnemer en door een in overleg aan te wijzen deskundige;
- 9. dit geen beperkingen voor omliggende bedrijven oplevert;de overige gronden van het voormalige bestemmingsvlak worden bestemd tot een agrarisch of natuurbestemming;
- 10. een overeenkomst is gesloten aangaande sloop, inrichting, planschade en instandhouding;
- b. in geval er sprake is van de bouw van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf er sprake moet zijn van een aantoonbare en overtuigende relatie met het volwaardige agrarische bedrijf;
- c. indien niet kan worden voldaan aan de voorwaarden opgenomen onder 1., kan de bestemming gewijzigd worden in de bestemming Wonen en aansluitende gebiedsbestemmingen zonder daarbij extra woningen toe te staan;
- d. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de "Notitie Ruimtelijke kwaliteit, Functieverandering agrarische bebouwing naar wonen in de gemeente Nunspeet", zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting als toetsingskader van toepassing is;
- e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en van de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de geldende (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en in de huidige bebouwing binnen het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt concreet ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Historie
Het woonhuis op het perceel is omstreeks 1970 opgetrokken in steen en gedekt met dakpannen. Rond 1975 wordt de eerste grote schuur gerealiseerd.
Uitsnede topokaart 1975 (bron: www.topotijdreis.nl)
De tweede schuur is omstreeks 1985 gebouwd.
Uitsnede topokaart 1985 (bron: www.topotijdreis.nl)
2.2 Huidige Situatie
Op het perceel aan de Stakenbergweg 50 staat een vrijstaand woonhuis met daarnaast een schuur/werkplaats. Daarachter staan twee kalverschuren voor 510 vleeskalveren en twee silo's.
Luchtfoto (bron: Midden Nederland Makelaars)
2.3 Nieuwe Plan
In het kader van een functiewijziging wordt de bestemming van het plangebied gewijzigd. De agrarische functie wordt beëindigd en wordt gewijzigd in een woonbestemming.
Op het perceel Stakenbergweg 50 wordt de aanwezige agrarische bebouwing gesloopt.
Gebouw | Afmetingen | Totaal aantal m2 |
Schuur | 7,50 x 13,1 meter | 98 m2 |
Kalverschuur | 25,1 x 28,95 meter | 726 m2 |
Kalverschuur | 25 x 23,45 meter | 586 m2 |
Totaal | 1.410 m2 |
Volgens artikel 43.1.4 (zie 1.3) dient minimaal 1.500 m2 gesloopt te worden om twee vrijstaande woningen te mogen realiseren. In dit zelfde artikel staat onder a sub 7:
de oppervlakte te slopen bebouwing afkomstig is van ten hoogste twee locaties binnen de gemeente Nunspeet;
Om alsnog twee vrijstaande woningen te kunnen realiseren heeft initiatiefnemer contact opgenomen met de eigenaren van de Plaggebaan 20 te Elspeet. Zij maken ook gebruik van de mogelijkheid voor functiewijziging. Zij slopen 606 m2 om een woning te mogen realiseren, terwijl minimaal 500 m2 vereist is. Van de resterende m2 is 100 m2 verkocht aan de initiatiefnemer van dit plan (zie Bijlage 1Verkoopovereenkomst sloopmeters).
Hierdoor voldoet dit plan aan de minimale hoeveelheid van 1.500 m2 sloopmeters en mogen daarom twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd.
De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning.
In overleg met de dorpsbouwmeester van de gemeente Nunspeet is door JOHANHOFMAN Architect een inrichtings/inpassingsplan opgesteld. Doordat de voormalige agrarische schuren worden verwijderd en met de inrichting van het perceel rekening is gehouden met de omgeving is er sprake van een kwaliteitsverbetering.
Inrichtingsschets (zie ook Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan en landschappelijk inpassingsplan)
De woning ontwerpen worden ter zijner tijd ter goedkeuring voorgelegd aan de dorpsbouwmeester van de gemeente Nunspeet. Hierbij wordt rekening gehouden met materiaal- en kleurgebruik wat passend is in de omgeving. Ook wordt aangegeven hoe met duurzaamheid wordt omgegaan zodat toekomst bestendige woningen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch is verankerd richting de lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten gelegd op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
3.1.2 Nationaal landschap
Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd, en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt is 'behoud door ontwikkeling': mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (ja, mits principe) zijn binnen Nationale landschappen ruimtelijke ontwikkeling- en mogelijk. Er is ruimte voor ten hoogste de natuurlijke bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en voor regionale en lokale bedrijvigheid. De Veluwe is aangewezen als een Nationaal Landschap vanwege de volgende kernkwaliteiten: schaalcontrast van zeer open naar besloten, actieve stuifzanden en de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Van belang is dat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' per 1 juli 2017 is gewijzigd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van stedelijke ontwikkelingsprojecten vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het onderhavige plan maakt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk. In dit plan is er daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro in het kader van de 'Ladder voor stedelijke ontwikkeling'.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze wordt regelmatig geactualiseerd. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie zijn de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
Deze twee doelen zijn:
- 1. een duurzame economische structuur;
- 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Voor de uitvoering van de Omgevingsvisie werkt de provincie verder aan lopende activiteiten op het gebied van onder andere ruimte, mobiliteit, natuur en water. Bovendien volgt uit de Omgevingsvisie een concrete vertaling van de visie voor vier grote opgaven in de provincie Gelderland:
- de economische kracht van de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en de Stedendriehoek);
- de Gelderse corridor (de spoor-, weg- en waterverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Ruhrgebied);
- de versterking van de Veluwe als toeristisch aantrekkelijk natuurgebied;
- de krimp van de bevolking in de Achterhoek.
Woningbouw
Een fijne plek om te wonen, voor iedereen, nu en in de toekomst; dat heeft de provincie voor ogen. Samen met bewoners, gemeenten, ontwikkelaars en andere partijen kijkt de provincie voor elk gebied wat er nodig is om dit te realiseren. De provincie ontwikkeld programma’s om de leefomgeving te versterken. Zo voorkomen men leegstand, die ontstaat als oude woningen niet meer worden verkocht omdat er zo veel nieuwe woningen komen. Ook wordt zo het risico op onrendabele investeringen verkleind. Nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen moeten passen bij de afspraken die de provincie met de andere partijen in de regio heeft gemaakt.
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering. Voor de provincie betekent dit:
- initiatieven koesteren als een kans;
- niet vooraf ontwikkelingen uitsluiten;
- mogelijkheden zoeken.
De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door:
- kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes;
- ondersteuning te bieden in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie;
- daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied.
Nieuwbouw blijft nodig om de woonconsument goed te bedienen en de energietransitie door te voeren. Innovatieve, flexibele en tijdelijke concepten verdienen hierbij meer aandacht. Zo wordt ervoor gezorgd dat er alleen nieuwe woningen worden gebouwd die een daadwerkelijke aanvulling zijn op wat er staat en die ook passen bij de behoefte van de toekomst. Voor nieuwbouw geldt dat een nieuwe woning de totale opgave om te verduurzamen niet groter mag maken. Gasloos en energieneutraal zijn het uitgangspunt. De provincie wil het stedelijk gebied optimaal benutten en zijn terughoudend met ontwikkelingen in de open en groene ruimte. Hierbij heeft men oog voor aspecten als wateropvang, hittestress en leefbaarheid.
Kwaliteitsverbetering in deze casus wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering). De rood-rood- en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
Beide woningen worden mogelijk gemaakt doordat ter compensatie diverse bestaande schuren (1.410 m2) op locatie Stakenbergweg 50 te Elspeet en Plaggenbaan 20 te Elspeet (100 m2) worden gesaneerd. Tevens worden de nieuwe woningen ingepast in hun omgeving.
Door het verwijderen van ruim 1.500 m2 gebouwen, wordt het Nationaal Landschap Veluwe versterkt.
Er zijn vanuit de omgevingsvisie geen tegenstrijdige belangen waarmee in de voorliggende ontwikkeling rekening moet worden gehouden. De voorliggende ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
3.3 Reconstructieplan Veluwe
Algemeen kader
De reconstructie van de concentratiegebieden in Oost-Nederland is door de provincie Gelderland in drie gebieden opgepakt; de Gelderse Vallei, de Achterhoek en de Veluwe. Aanvankelijk was de aanleiding voor de Reconstructiewet vooral de gestapelde milieuproblematiek in de concentratiegebieden, maar de uitwerking van deze wet richt zich inmiddels op een integrale kwaliteitsimpuls voor de Veluwe.
Het reconstructiegebied de Veluwe wordt begrensd door het Veluwemeer in het noorden, de IJssel in het oosten en zuiden, de Nederrijn in het zuiden en de westelijke grens van het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) in het westen. De Zuid-Veluwe (gemeente Wageningen, Renkum, Arnhem, Rozendaal en Rheden) valt niet onder de Reconstructiewet, maar maakt wel deel uit van het plangebied van dit reconstructieplan, omdat het onder het gelijktijdig lopende project Veluwe 2010 valt.
Functieverandering
In het reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal te laten plaatsvinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra woonfunctie, dan wel een niet-agrarische bedrijfsfunctie.
De zone 'Verwevingsgebied' die van toepassing is voor het plangebied heeft als doelstelling verweving landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging, omschakeling, of uitbreiding van de intensieve veehouderij (IVH) mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.
De zone 'Extensiveringsgebied' heeft als doelstelling:
Primaat natuur of wonen, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij (IVH) onmogelijk is, of in het kader van de Reconstructie onmogelijk gemaakt zal worden.
Het plangebied van de initiatiefnemer valt in het "Reconstructieplan Veluwe". Op grond van dit reconstructieplan is de locatie ingedeeld in het gebied 'Verweving'
Conclusie
Het initiatief is in lijn met het reconstructiebeleid. De reconstructie is gericht op de herinrichting van het buitengebied en op het toewijzen van de juiste functies aan daarvoor geschikte gebieden. De functie 'Wonen' past gelet op de geringe milieubelasting goed in het buitengebied en op deze plaats levert op onderhavige locatie geen beperkingen op van andere bedrijvigheid.
3.4 Regionaal Beleid
De gemeente Nunspeet heeft samen met andere gemeenten op de Noord-Veluwe indertijd de "Streekplanuitwerking Functieverandering regio Noord-Veluwe" opgesteld. In de streekplanuitwerking, vastgesteld in april 2007, zijn nadere eisen en mogelijkheden beschreven die voor maatwerk op perceelsniveau kunnen zorgen. Deze regionale beleidsinvulling, die ook van toepassing is in de gemeente Nunspeet, is door middel van een afwijkingsprocedure in de plaats getreden van het in het toenmalige streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering.
Bij functieverandering naar wonen is de regel van toepassing dat maximaal 50% van de bebouwing gebruikt mag worden voor wonen in één woongebouw waarbinnen eventueel meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk. De invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het woningbouwprogramma.
Bij een functieverandering naar wonen dient minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Voor wat betreft de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is onderscheid gemaakt in een zogenaamd basispakket (algemene regeling) en een basispakket-plus (aanvullende regeling). Het basispakket is altijd van toepassing en vraagt: sloop, behoud van karakteristieke/monumentale bebouwing en ensemble, verkleining van het bestemmingsvlak, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing. Initiatieven die niet voldoen aan de criteria uit de algemene regeling dienen te voldoen aan de aanvullende regeling en het basispakket-plus met extra kwaliteitsbijdragen. Dit betekent dat er naast het basispakket aan kwaliteitsbijdragen, aandacht moet worden besteed aan natuurontwikkeling. De cultuurhistorie moet, indien mogelijk, worden teruggebracht en er moet ruimte zijn voor waterberging.
Conclusie
Het project draagt bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit (onder andere de afname van verstening over de oude bedrijfsgebouwen) en voldoet daarmee aan de doelstellingen van het beleid uit de toenmalige Streekplanuitwerking. Het initiatief is in overeenstemming met de doelstelling uit het provinciaal ruimtelijk beleid.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Integrale Toekomstvisie Nunspeet
De gemeente Nunspeet heeft in 2013 de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) vastgesteld. In de ITV 2030 wordt uitgesproken hoe de gemeente Nunspeet er in 2030 uit zou moeten zien en dat vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid.
De gemeente Nunspeet manifesteert zich in de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) als een gemeente met vele gezichten en met veel kwaliteiten. De belangrijkste daarvan zijn:
- prettige woonmilieus met aangenaam dorpskarakter, in een groene omgeving;
- goed voorzieningenniveau en de sterke sociale cohesie;
- dynamiek, de bedrijvigheid en de werkgelegenheid;
- goede externe ontsluiting over weg en spoor;
- grote variatie aan landschappen;
- natuur en de rust.
Het gaat er om de bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken.
Vanuit de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) heeft de gemeente zich ten doel gesteld te blijven streven naar een goede balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Daarnaast maken autonome en economische ontwikkelingen en maatschappelijke trends het noodzakelijk om mee te bewegen en te blijven werken aan kwaliteit en leefbaarheid, zodat in 2030 Nunspeet nog altijd de vitale gemeente is die ze nu is.
De ambitie is om door middel van nieuwbouw, herstructurering, transformatie bestaande bebouwing en stedelijke vernieuwing voldoende mogelijkheden te bieden voor de doelgroepen om hun specifieke woonstappen te kunnen doorlopen. De doelgroepen zijn jongeren, starters, ouderen en gezinnen (in de genoemde volgorde).
Verder moet uitbreiding, inbreiding, verdichting en herstructurering bijdragen aan het behoud en waar mogelijk versterking van waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken van de kernen.
Op dit moment is een nieuwe Omgevingsvisie (structuurvisie) voor de gemeente Nunspeet in voorbereiding. De planning hiervoor is dat deze in het najaar van 2018 zal worden vastgesteld.
Conclusie:
Het realiseren van de twee nieuwe woningen past binnen het beleid van de gemeente.
3.5.2 Functieverandering
De gemeente wil ontwikkelingen in de landbouw faciliteren met een mogelijkheden in het bestemmingsplan. Onder voorwaarden, gesteld in de betreffende regels, kan de agrarische bestemming worden gewijzigd. De beleidsnotitie gaat in op functieverandering naar wonen. Daarbij wordt met name aandacht gegeven aan de landschappelijke inpassing en inrichting. De notitie geeft de uitgangspunten en randvoorwaarden aan voor het ruimtelijk ontwerp van landschap, erf en bebouwing en laat zien hoe met functieverandering de ruimtelijke kwaliteit en het landschap ter plekke versterkt kunnen worden.
3.5.3 Welstandsbeleid
Hoewel de gemeentelijke welstandsnota welstandscriteria heeft opgenomen voor bebouwing in het buitengebied en de daarbij behorende gebiedsbeschrijvingen, is geconstateerd dat er onvoldoende randvoorwaarden zijn voor nieuwe ontwikkelingen op een boerenerf of agrarische bedrijfskavel. De welstandscriteria stimuleren het eigentijds ontwerpen van agrarische bedrijfskavels vaak onvoldoende en bieden er te weinig richtlijnen voor. Dit geldt zeker voor nieuwe gebouwtypen en stalvormen als boogstallen, serrestallen en nieuwe melkveestallen. aanvullend welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet opgenomen welstandskader op het thema agrarisch bouwen wil deze leemte opvullen.
Toekomstige ontwikkelingen vragen om een efficiënte, duurzame en welzijnsvriendelijke bedrijfsvoering en goede ontsluitingen. Het agrarisch bedrijf draagt bij aan een mooi landschap en biedt een architectonische kwaliteit. Het landschap en de landbouwer varen wel bij architectonisch verantwoorde gebouwen en constructies. Agrarische architectuur is immers bepalend voor de lokale identiteit en beeldkwaliteit van de streek.
Goed verantwoord vormgegeven loodsen, schuren, stallen en silo's zijn ook voor de boer een goede zaak. Ze zorgen voor een betere werk- en leefomgeving, en dragen bij tot de maatschappelijke erkenning van de landbouwer.
Met een toegespitst welstandskader voor agrarische bebouwing in het buitengebied worden criteria aangereikt op de niveaus van inbedding in het landschap, de erfinrichting en gebouwen. Essentieel is dus dat bij het begin van de planvorming nagedacht wordt over de landschappelijke inpassing, de erfinrichting en de architectuur van de gebouwen.
3.6 Conclusie Beleid
Het initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit aan bij het geschetste beleid. De huidige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Minder dan de helft van de oppervlakte die wordt gesloopt wordt terug gebouwd ten behoeve van de functie 'wonen'. Daarmee voldoet het project aan de eisen die aan functieverandering worden gesteld.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven.
Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.
4.2 Bedrijven- En Milieuzonering
4.2.1 Algemeen
Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.
Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.
Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.
Uitgangspunten
De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk / buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit plan is voor het zoekgebied uitgegaan van een rustige woonwijk.
4.2.2 Onderzoek
Voor de direct omringende percelen geldt het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 2016”. Gezien de afstand en de aard van andere bestemmingen zullen deze geen nadelige invloed hebben op de voorliggende ontwikkeling. Op basis van de onderzoeken die zijn uitgevoerd (zie navolgende paragrafen) is dit gebleken.
4.2.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig plan. In de woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.3 Akoestisch Onderzoek Omliggende Bedrijven
4.3.1 Algemeen
Bij de aanpassing van een bestemmingsplan dienen de milieuhygiënische randvoorwaarden, voortkomend uit de vergunde rechten van bestaande inrichtingen, gerespecteerd te worden. Tegelijkertijd dient een acceptabel woon- en leefklimaat bij de projectlocatie te worden gewaarborgd. Voor de waarborging van het goed woon- en leefklimaat wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van 2009. Tevens dient onderzocht te worden of het plan “met het oog op bestaande geluidrechten” van inrichtingen in haar omgeving kan worden ingepast.
4.3.2 Onderzoek
In april 2019 is door Windmill Milieu Management en Advies een inventarisatie uitgevoerd naar de eventuele milieuhygiënische beperkingen voor het ontwikkelen van een bouwplan aan de Stakenbergweg 50 te Elspeet.
Op basis van de beoordeling van de aanwezige bedrijven en de toegestane categorieën bedrijven conform het bestemmingsplan is geconcludeerd dat voor naastgelegen bedrijven door middel van een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond dat enerzijds bestaande geluidrechten hiervan worden gerespecteerd en dat anderzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1999. De beoordeling van de rekenresultaten heeft plaatsgevonden conform het gestelde in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Milieuzonering
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van de planologische rechten van het naastgelegen bedrijf(spercelen) voldoen ter plaatse van beide beoogde nieuwe woningen niet aan de richtwaarde van 45 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Door de beperking van de geluidimmissie op basis van de maximale planologische mogelijkheden op basis van de bestaande woningen, wordt ter plaatse van de nieuwe woningen wel voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A). De optredende maximale geluidniveaus ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen voldoen aan richtwaarde van 65 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Activiteitenbesluit milieubeheer
De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ten gevolge van de bestaande milieurechten van bedrijven bedragen ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen planlocatie ten hoogste 45 dB(A) etmaalwaarde. De maximale geluidniveaus bedragen ter plaatse van de maatgevende nieuwe woning ten hoogste 62, 65 en 60 dB(A), in respectievelijk de dag- en avondperiode en de nachtperiode. Er wordt voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het milieuaspect geluid vormt, met inachtneming van de uitgangspunten uit dit onderzoek, geen belemmering voor de planrealisatie. Het nieuwe bouwplan zorgt, ondanks de ligging binnen de richtafstand conform de VNG-publicatie, niet voor een belemmering van de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden van het naastgelegen bedrijf(spercelen).
4.3.3 Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de twee woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Akoestisch onderzoek omliggende bedrijven toegevoegd aan dit plan.
4.4 Geluid
4.4.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
- de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
- het aantal rijstroken.
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
- wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
- wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
- wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
4.4.2 Onderzoek
In april 2019 is door Windmill Milieu Management en Advies een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer uitgevoerd voor een bouwplan aan de Stakenbergweg 50 te Elspeet.
In verband met de realisatie van woningen wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Stakenbergweg, de Merelweg en de Krommeweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Wet geluidhinder
De geluidbelasting vanwege verkeer op de Merelweg en de Krommeweg bedraagt niet meer dan 48 dB. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd.
De geluidbelasting vanwege verkeer op de Stakenbergweg bedraagt ter plaatse van de west-, noord en zuidgevel niet meer dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Ter plaatse van de zuidgevel bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 49 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet gerespecteerd. Echter, aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt ruimschoots voldaan.
Cumulatie
In het kader van de Wet geluidhinder is geen sprake van cumulatie.
Gemeentelijk geluidbeleid
Conform het gemeentelijk geluidbeleid zijn maatregelen onderzocht. Indien de woning minimaal 6,5 meter in noordelijke richting wordt verschoven, waardoor de afstand tussen de woning en de weg wordt vergroot, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
De dorpsbouwmeester heeft aangegeven dat een verschuiving van 6,5 meter vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is. Vanwege dit bezwaar wordt een hogere waarde worden aangevraagd.
Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
4.4.3 Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
4.5 Geur
4.5.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (ggo), zoals bijvoorbeeld een woning. In de Wet geurhinder en veehouderij gelden verschillende normen, afhankelijk of de locatie al dan niet is gelegen in een concentratiegebied of binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting. In de Wet geurhinder en veehouderij wordt onderscheidt gemaakt in twee soorten dieren:
- Dieren waarvoor een geuremissiefactor (uitgedrukt in odour units per seconde) is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Met behulp van deze geuremissiefactor kan de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ (ggo) worden berekend en worden getoetst aan de geurnorm. Deze dieren noemen we verder odour unit-dieren, afgekort als OU-dieren.
- Dieren waarvoor géén geuremissiefactor is bepaald. Voor deze dieren geldt een minimaal te respecteren afstand (‘vaste afstand’) tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van een ‘geurgevoelig object’ (ggo). Deze dieren noemen we verder vaste afstand dieren, afgekort als VA-dieren.
4.5.2 Onderzoek
In april 2019 is door Lowijs advies een onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of het naastgelegen veehouderijbedrijf het bestemmen van geurgevoelige objecten in het plangebied in de weg staat en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, Tevens is er gekeken of het naastgelegen veehouderijbedrijf in zijn ontwikkeling wordt beperkt.
In het kader van milieuzonering wordt de vast aan te houden afstand (50 meter) in beginsel gemeten vanaf de rand van het bouwvlak waarbinnen de veehouderij gevestigd is. Nu een deel van het bouwvlak is gelegen op grond waar de veehouder geen eigenaar van is, is hierop een correctie toegepast. De begrenzing van de milieuzonering is op navolgende tekening in rood aangegeven (zie ook Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan enlandschappelijk inpassingsplan ).
Woning 1 is buiten de begrenzing van de milieuzonering gelegen, woning 2 niet. Dit betekent dat woning 2 in beginsel de veehouderij Stakenbergweg 46 in haar ontwikkeling belemmert. Echter, binnen de milieuzonering is al een woning van een derde gelegen, te weten de woning Stakenberg 46a. Deze woning zorgt er al voor dat de veehouderij in haar ontwikkeling wordt belemmerd.
De wettelijke geurnorm, is bepaald is op 14 ouE/m3. Het voldoen aan deze norm komt, zoals met de gemeente Nunspeet is besproken, overeen met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit een berekening met V-stacks vergunning blijkt de geurbelasting op beide woningen genoemde waarde niet te overstijgen.
4.5.3 Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het naastgelegen veehouderij niet belemmert in zijn ontwikkeling.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Geur onderzoek toegevoegd aan dit plan.
4.6 Bodem En Asbest
4.6.1 Inleiding
Bodem
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
Asbest
Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.
Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De asbestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.
4.6.2 Onderzoek
In juli 2018 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Doel van het chemisch onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie.
Doel van het nader asbestonderzoek in grond en puin is het vaststellen van de aard en omvang van een eventuele verontreiniging en een bepaling van het gehalte aan asbest op basis van inspectie en monsterneming van steekproefsgewijs uitgegraven materiaal.
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, zwak siltig zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op dieptes van 2,41 en 2,20 m-mv.
Uit de veldwerkzaamheden bleek dat er een puinverharding aanwezig is op de locatie onder de klinkerverharding bij monsterpunt 8, 9, 10, en 12. De verharding wordt aangemerkt als verdacht voor het voorkomen van asbest (e.e.a. conform bijlage A4 van de NEN5725:2017).
Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte gemeten aan kobalt.
Grondwater:
In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium gemeten.
Asbest:
Ter plaatse van de puntbronnen, de toplagen en de bovengrond is asbest aangetoond in de geanalyseerde monsters. De asbestgehalten in de puntbronnen overschrijden de interventiewaarde met een factor van 390 tot 440 maal de interventiewaarde. De asbestgehalten van de toplagen overschrijden de interventiewaarde met een factor van 2 tot 66 maal de interventiewaarde. In de bodengrond afkomstig uit de sleuven is een licht verhoogde concentratie aan asbest berekend, echter in ruime mate beneden de interventiewaarde.
4.6.3 Conclusie
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, zijn er geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein (wonen).
Asbestonderzoek
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie voor asbest rond de schuren met asbesthoudende dakbedekking, wordt gelet op het aantreffen van asbest bevestigd.
Ten aanzien van de geconstateerde asbestverontreiniging wordt geadviseerd om deze te saneren conform het Besluit Uniforme Saneringen (BUS). Verder is er nog geen inzicht in de kwaliteit van de ondergrondse verhardingslaag ter plaatse van mp 8, 9, 10 en 12.
Hiervoor wordt geadviseerd om een nader asbestonderzoek uit te voeren teneinde meer inzicht te krijgen in het type materiaal en de mate van verontreiniging met asbest. Echter dit deel behoord niet bij het perceel ten behoeve van de twee nieuwe woningen, maar bij de voormalige bedrijfswoning en is derhalve niet voor dit plan noodzakelijk.
De voormalige bedrijfswoning maakt echter onderdeel uit van het plan. Daarom is volledig inzicht nodig van de bodemgesteldheid om te kunnen toetsen of het plan financieel haalbaar is m.b.t. de bodemverontreiniging. Daarbij wordt er geadviseerd om de BUS melding alvast te regelen zodat dit geen vertragend effect heeft op de procedure van de omgevingsvergunning.
Gezien het gemeten gehalte in de toplaag van de bodem rondom de bestaande asbesthoudende opstallen wordt dit deel van het terrein t.z.t. onderzocht op asbest.
De geconstateerde asbest wordt verwijderd en er wordt nader onderzoek gedaan naar asbest voor het overige deel van het terrein. Dit zal worden nagezonden aan de gemeente.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Verkennend bodem- en nader asbestonderzoek toegevoegd aan dit plan.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.7.2 Conclusie
In dit geval is geen extra onderzoek nodig en kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling Niet In Betekende Mate (NIBM) is aangezien er minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd en dat de gevoelige bestemmingen niet binnen de zones uit het besluit gevoelige bestemmingen vallen.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Algemeen
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.8.2 Onderzoek
Uitsnede risicokaart
Zoals op bovenstaande afbeelding blijkt zijn er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn in de directe omgeving. Voor de aanwezige propaantank van 5 m3 van camping 't Lochtenveld, Stakenbergweg 62 geldt een contour van 20 meter. Het plangebied ligt op ruim 100 meter afstand.
4.8.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van dit plan.
4.9 Water
4.9.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500 m2 extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van water tekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
4.9.2 Onderzoek
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In oktober 2018 is door EDOK-RO de watertoets ingevoerd, hieruit blijkt:.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Tot slot
Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Beleid vuilwater en hemelwater gemeente Nunspeet
Vuilwater
Er kan gebruik worden gemaakt van de huidige aansluiting van het perceel. Het extra aanbod van vuilwater kan verwerkt worden door het aanliggende persriool. Hierop mag geen hemelwater worden aangesloten. Eventuele bestaande aansluitingen van hemelwater moeten worden verwijderd.
Hemelwater
Bij nieuwbouw en/of verbouw mag het nieuwe verhard oppervlak (daken, maar ook terreinverharding) niet worden aangesloten op de riolering. Binnen het plangebied moet hiervoor bergings- en infiltratiecapaciteit worden gerealiseerd. Dit kan zowel bovengronds als ondergronds. Voor hemelwaterberging van oppervlakten onder de 150m2 kan de volgende vuistregel worden gehanteerd:
- Rijtjeswoning 60 m2 : 1,2 m3
- 2-onder-1 kap 90 m2 : 1,8 m3
- Vrijstaande woning 120 m2 : 2,5 m3
Als het verhard oppervlak groter is dan 150 m2 moet er rekening worden gehouden met de maat-gevende bui T=10 en moet er gerekend worden met 36 mm neerslag per m2 verhard oppervlak. De op het terrein aan te leggen bergingsvoorziening moet een overstortmogelijkheid krijgen, deze mag niet op het riool worden aangesloten. Bij het ontwerp van het plangebied moet rekening worden gehouden hoe er met neerslagoverschot bij (zeer) intensieve buien wordt omgegaan. Er mag geen overlast uit ontstaan. Ook mag dit water niet afstromen naar de Stakenbergweg-Merelweg. In dit gebied is er sprake van wateroverlast.
Materiaalkeuze
Door niet uitlogende materialen toe te passen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
4.9.3 Conclusie
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de twee woningen. De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 7 en Bijlage 8 toegevoegd aan dit plan.
4.10 Ecologie
4.10.1 Algemeen
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.
Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:
Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
Nationaal beschermde 'andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.
4.10.2 Onderzoek
In mei 2018 is door Inventarium een natuurtoets uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt:
Gebiedsbescherming
Natura 2000
- Verstoring: Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen verstoring verwacht.
- Stikstofdepositie: geen (negatieve) effecten of invloeden verwacht ten opzichte van de Natura2000 gebieden.
Natuur Netwerk Nederland
Omdat het NNN in Gelderland geen externe werking kent, is een verdere toetsing niet aan de orde.
Soortbescherming
Flora
Geen overtreding wet natuurbescherming.
Vleermuizen
Geen overtreding wet natuurbescherming.
Zoogdieren
Geen overtreding wet natuurbescherming.
Vogels
Geadviseerd wordt een nader onderzoek huismus uit te voeren.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt.
Naar aanleiding van de natuurtoets is in juli 2018 door Inventarium een huismussenonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt:
- Huismus is aanwezig.
- Plangebied is functioneel in gebruik.
- Geen schadelijke effecten functionaliteit leefgebied.
- Geen effect gunstige staat van instandhouding.
- Geen wettelijk belang.
- Geen maatregelen noodzakelijk.
- Geen ontheffing noodzakelijk (art. 3.1 lid 2 en 4).
In paragraaf 10 van het onderzoek zijn aanbevelingen gegeven ten gunste van de huismus. De initiatiefnemer zal deze ter harte nemen.
4.10.3 Conclusie
Uit de natuurtoets en het huismussen onderzoek blijkt dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen aanwezig zijn voor de realisatie van de twee woningen. De uitgevoerde onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 9 Natuurtoets en Bijlage 10 Huismusonderzoek aan dit plan.
4.11 Archeologie
4.11.1 Algemeen
De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.
Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
4.11.2 Onderzoek
In augustus 2018 heeft Salisbury Archeologie b.v. een Inventariserend Veld Onderzoek karterende fase (IVO-O) uitgevoerd in het plangebied.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Nunspeet ligt het plangebied in een vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen. Voor het betreffende perceel geldt een waarde archeologie 3. Dit houdt in dat voor bouwwerken met een oppervlak groter dan 500 m2 en werkzaamheden dieper dan 0,5 m onder het maaiveld plaatsvinden door middel van een archeologisch onderzoek de verwachting nader dient te worden aangetoond.
Op basis van de resultaten van het zowel het bureau- als veldonderzoek, kan worden geconcludeerd dat de middelhoge verwachtingswaarde van het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied, wordt klein ingeschat omdat in het plangebied over het algemeen geen intacte podzolbodem meer is aangetroffen. Daarnaast zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Met het oog op voorgaande adviseert Salisbury Archeologie b.v. het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen.
4.11.3 Conclusie
Het aspect archeologie is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 11 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
4.12 Parkeren En Verkeer
Parkeren
Overeenkomstig de door de gemeente Nunspeet vastgestelde parkeernota geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per vrijstaande koopwoning. Per woningen worden 3 parkeerplaatsen aangelegd op eigen erf.
Overzicht parkeren (zie ook Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan en landschappelijk inpassingsplan)
Verkeer
Uitgaande van 7 verkeersbewegingen per etmaal (bron: CROW), vinden er 14 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 42 minuten. De extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.
4.13 Besluit Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onder C van de bijlage bij het besluit m.e.r. en de activiteit een drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (2011/92/EU; 13 december 2011) van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.
In voorgaande paragrafen is ingegaan op de diverse milieuaspecten en welke invloed deze hebben. Voorgaande milieuaspecten zijn voldoende onderzocht, waarmee is aangetoond dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Op basis van het vorenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De directe buren van de toekomstige woonlocatie zijn op de initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de realisatie van de twee-onder-een-kapwoning. In december 2018 hebben zij aangegeven dat zij akkoord gaan met de plannen (zie Bijlage 12 Samenvatting inspraak) .
Bijlage 1 Verbeelding
Bijlage 1 Verkoopovereenkomst Sloopmeters
Bijlage 1 Verkoopovereenkomst sloopmeters
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan En Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan en landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Omliggende Bedrijven
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek omliggende bedrijven
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Geur Onderzoek
Bijlage 6 Verkennend Bodem- En Nader Asbestonderzoek
Bijlage 6 Verkennend bodem- en nader asbestonderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Samenvatting Watertoets
Bijlage 8 Samenvatting watertoets
Bijlage 9 Natuurtoets
Bijlage 10 Huismusonderzoek
Bijlage 11 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Archeologisch onderzoek