KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Cultuur En Ontspanning
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Ecologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 14 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Functionele En Ruimtelijke Structuur
2.1 Algemeen
2.2 Functionele Structuur
2.3 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Algemeen
3.2 Nationaal Beleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Geluid
4.5 Bodem
4.6 Water
4.7 Landschap
4.8 Archeologie
4.9 Ecologie
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Obstakelvrije Zone Luchthaven Lelystad
4.12 Externe Veiligheid
4.13 Kabels En Leidingen
4.14 Verkeer En Parkeren
4.15 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 3 Notitie Experimentenkader
Bijlage 4 Welstandsnota 2004, 15e Aanvulling
Bijlage 5 Beoordeling Luchtkwaliteit En Geur
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Geluid Naar De Omgeving
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Geluid Onderstation
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Geluid Bedrijfswoning Ten Opzichte Van Wegverkeer
Bijlage 9 Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 10 Quickscan Natuurwetgeving
Bijlage 11 Aanvullend Onderzoek Natuur
Bijlage 12 Toetsing Ehs
Bijlage 13 Ev Vervoer Over De Weg
Bijlage 14 Verkeerseffecten Mec, Verkeersonderbouwing
Bijlage 15 Vooroverleg En Inspraakrapportage

bestemmingsplan Dronten - Mechanisch Erfgoed Centrum (2031)

Bestemmingsplan - gemeente Dronten

Onherroepelijk op 01-05-2013 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan 'Dronten - Mechanisch Erfgoed Centrum (2031)' van de gemeente Dronten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0303.2031-ONH1 met bijbehorende regels;

1.3 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bijgebouw:

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 dagrecreatieve aanlegplaats:

een aanlegplaats ten behoeve van de recreatieve vaart, waarbij er uitsluitend ten behoeve van (dag)recreatie mag worden aangelegd. Bij deze aanlegplaatsen geldt het uitgangspunt dat hier maximaal 3x24 uur aaneensluitend mag worden aangemeerd;

1.18 (dag)recreatief medegebruik:

een (dag)recreatief gebruik van gronden, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 evenement:

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.21 erf:

de oppervlakte van het bouwperceel uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.24 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.26 hogere waarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.27 horecabedrijf en/of instelling:

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van voedsel en dranken en/of het exploiteren van een zaalaccommodatie (uitsluitend ondergeschikt karakter) met uitzondering van erotische getinte bedrijven, nachtclub, discotheken en hiermee vergelijkbare uitgaansgelegenheden;

1.28 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.29 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvormen in dat gebied;

1.30 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.31 normale onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.32 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.33 ondergeschikte horeca:

horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst:
    1. 1. de hoogte van die weg ter bouwhoogte van de hoofdingang;
  2. b. in andere gevallen:
    1. 1. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;

1.36 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.37 verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

1.38 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.39 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.40 woonschip:

een zich in het water bevindend, hoofdzakelijk niet voor varen bedoeld object.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. De dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
  2. b. De goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  1. c. De inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Verblijfsruimten onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen.
  1. d. De bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  1. e. De oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  1. f. De breedte van een gebouw:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
  2. g. De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
    vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens.
  3. h. De lengte, breedte en diepte van een gebouw:
    tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Cultuur En Ontspanning

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van mechanisch erfgoed centrum, met informatie-, expositie- en stallingsruimte, alsmede technisch onderhoud;
  2. b. gebouwen ten behoeve van ambachtelijke bedrijvigheid;
  3. c. evenementen, waarvoor geldt:
    1. 1. maximaal 10 evenementen per jaar;
    2. 2. evenementen mogen maximaal 20 dagen per jaar gehouden worden;
    3. 3. het aantal bezoekers per evenement bedraagt maximaal 700;
    4. 4. parkeren vindt uitsluitend op eigen terrein plaats;
    5. 5. wanneer er te weinig parkeerfaciliteiten aanwezig zijn voor de evenementen welke plaatsvinden naast de andere hoofdactiviteiten, kan een evenement geen doorgang hebben;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning',tevens een bedrijfswoning;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein',tevens al dan niet ondergronds een parkeergelegenheid;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', tevens een horecabedrijf met een vloeroppervlak van ten hoogste 500 m2;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - expo terrein', tevens een expo terrein;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. bijbehorende detailhandel;
  2. i. ondergeschikte administratieve ruimten;
  3. j. ondergeschikte horeca;
  4. k. paden;
  5. l. waterlopen en waterpartijen;
  6. m. parkeervoorzieningen;
  7. n. geluidswerende voorzieningen;
  8. o. erven en terreinen;
  9. p. (dag)recreatief medegebruik;
  10. q. speelvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. r. kunstobjecten;
  2. s. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. de waarborging van de privacy van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. d. ter bescherming van de ecologische en natuurwaarden van de aangrenzende gronden.

3.4 vacant

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken zonder realisatie en instandhouding van een geluidsscherm gerekend, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. aanleg en instandhouding van een geluidswerende maatregel moet plaatsvinden ter hoogte van de aanduiding 'parkeerterrein';
  2. b. de onder a genoemde geluidswerende maatregel voldoet aan de voorwaarden welke zijn omschreven in Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen akoestisch onderzoek.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en de natuurwaarden van de natuurgebieden;
  2. b. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
  3. c. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - wadi' voor een wadi;

en mede bestemd voor:

  1. e. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie';

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. het extensief agrarisch medegebruik;
  2. g. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  3. h. wegen;
  4. i. paden;
  5. j. waterlopen en waterpartijen;
  6. k. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. l. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de landschappelijke en natuurwaarden;
  2. b. de waterhuishouding;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  2. b. het aanleggen van drainage;
  3. c. het scheuren en of het omzetten van grasland al dan niet ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterpartijen;
  2. b. oevers en wallen;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats', tevens twee ligplaatsen voor vaartuigen, woonschepen daar niet onder begrepen;

en mede bestemd voor:

  1. e. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie';

en daaraan ondergeschikt:

  1. f. een pontverbinding zonder kabel;
  2. g. (dag)recreatief medegebruik;
  3. h. groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de waterhuishouding;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor een pontverbinding met kabel;
  3. c. het gebruik van de gronden voor meer dan twee ligplaatsen, ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats'.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Ecologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

6.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur en/of de bodemsamenstelling dan wel de bodemopbouw;
  2. b. het scheuren en frezen van de zode ten behoeve van graslandverbetering en/of herinzaai.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 geluidzone - industrie

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijking

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het plan voor:

  1. a. het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen voor de bouw van erkers bij woningen, met ten hoogste 1,50 m en over maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. het overschrijden van de bestemmingsregels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de bestemmingsregels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. d. geringe afwijkingen van het beloop van een weg, groenstroken of begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, mits de afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 4,00 m bedragen.

11.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht Bouwwerken

13.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

13.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 14 Overgangsrecht Gebruik

14.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanDronten - Mechanisch Erfgoed Centrum (2031).

27 september 2012.

……………… ………………

Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 1 mei 2013.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In augustus 2002 heeft de gemeente Dronten de groenvoerdrogerij aan de Dronterweg 29 in Dronten verworven. De aanleiding voor deze verwerving was het opheffen van een barrière voor woningbouw in Dronten-West. Met de gemeentelijke koop van de drogerij is het drogen van groenvoer beëindigd. Het terrein is inmiddels vervallen en heeft zeer weinig ruimtelijke kwaliteit. Op het terrein zijn diverse mogelijkheden voor een hoogwaardige en kwalitatieve invulling. De locatie aan de Dronterweg is uniek en geschikt voor activiteiten die elders niet kunnen plaatsvinden. Door het college van burgemeester en wethouders is besloten dat de nieuwe functie een publieksgericht karakter moet krijgen. De gemeente heeft vervolgens met verscheidene initiatiefnemers gesproken over herontwikkeling van de opstallen en locatie. Dit heeft niet tot resultaat geleid. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college een ontwikkelstrategie voor de groenvoerdrogerij vastgesteld. Er is gekozen om het terrein in het kader van een ontwikkelcompetitie aan de markt aan te bieden. Met dit voorstel is beoogd om definitief en op een transparante manier tot herontwikkeling van de locatie van de voormalige groenvoerdrogerij te komen. Middels de "Selectieprocedure herontwikkeling groenvoerdrogerij Dronterweg" zijn initiatieven beoordeeld door een adviescommissie. Op basis hiervan is gekozen voor het Mechanisch Erfgoed Centrum.

Het Mechanisch Erfgoed Centrum (MEC) is een uniek en kansrijk project voor de gemeente Dronten. Het centrum heeft een publieksgericht karakter. Het betreft een ontmoetingsplaats voor mensen met een passie voor de techniek. Het centrum voorziet in een tentoonstellings-/expositieruimte en een ruimte voor stalling van antieke machines. Daarnaast is er ruimte voor het behoud en de bevordering van oude ambachten. De relatie van het erfgoed met de polder wordt direct ter plaatse tentoongesteld. Door middel van een uitkijk over de polder wordt zicht geboden op de ontwikkeling van Flevoland. Het MEC wordt uitgevoerd met een hoogwaardige terreininrichting.

De realisatie van het centrum draagt bij aan het maatschappelijk belang in de zin van ruimtelijke kwaliteit, werkgelegenheid, duurzaamheid en identiteit van de locatie. Het MEC is gericht op expositie en educatie met binnenactiviteiten en is daarmee een aanvulling op het toeristisch-recreatieve aanbod van de gemeente.

Voorliggend bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling van het MEC mogelijk maakt.

1.2 Begrenzing Van Het Plangebied

Het terrein betreft de locatie Dronterweg 29 te Dronten. Het gebied ligt ten noorden van de Dronterweg en ten zuiden van de Lage Vaart. Ook het bosgebiedje tussen de toegangsweg en de oostzijde van het terrein en een deel van de Lage Vaart zijn opgenomen in het plangebied.

De ligging en grenzen van het plangebied zijn weergegeven in Bijlage 1 Situeringplangebied en op de afbeelding "Begrenzing plangebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.2031-ONH1_0001.jpg"

Afbeelding: Begrenzing plangebied (bron Google Earth, 2011)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het "Bestemmingsplan De Gilden / Lage Vaart en Reparatie bestemmingsplan Agrarisch Onderwijs (1010)" (vastgesteld op 29 november 2001 en goedgekeurd op 09 september 2002) vervangen. Hierin zijn de regelingen voor het plangebied vastgelegd.

Het vigerende bestemmingsplan wordt herzien in het "Bestemmingsplan Dronten - Lage Vaart en omgeving (2030)". In dit in procedure zijnde bestemmingsplan is echter de voorgenomen ontwikkeling van het Mechanisch Erfgoed Centrum niet opgenomen, om de reden dat destijds nog enige onzekerheid was over de toekomstig planologische invulling.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Dronten - Mechanisch Erfgoed Centrum (2031)" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (kaart nummer NL.IMRO.0303.2031-ONH1);
  • planregels.

Op de verbeelding (plankaart) zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de functionele en ruimtelijke structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet, waarin wordt ingegaan op de nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsuitgangspunten ten aanzien van het plangebied. Hoofdstuk 4 behandelt vervolgens de verantwoording ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Hoofdstuk 5 gaat kort in op de juridische regeling van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Functionele En Ruimtelijke Structuur

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de functionele en ruimtelijke aspecten van het plangebied beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande en de toekomstige situatie.

2.2 Functionele Structuur

Het terrein van de voormalige groenvoerdrogerij is in 2002 door de gemeente Dronten opgekocht. Sindsdien heeft het terrein geen passende functie meer gehad. De kwaliteit van het terrein is daardoor sterk achteruitgegaan. Met de ontwikkeling van het Mechanische Erfgoed Centrum (MEC) wordt het terrein herontwikkeld door middel van een nieuwe economische drager die een stevige impuls geeft aan de vitaliteit van het gebied. Door de ontwikkeling wordt een verdere milieuschade door verpaupering van het terrein voorkomen.

Hoofdconcept

Op het MEC wordt de relatie tussen mens en machine in beeld gebracht. In het erfgoedcentrum zijn machines uit het verleden zichtbaar en tastbaar tentoongesteld. De technische ontwikkeling van mechanisch erfgoed en de daaraan inherente innovatieve aspecten worden inzichtelijk voor een groot publiek. De provincie Flevoland zelf is een prachtig voorbeeld van de vernieuwende effecten die mechanisatie teweeg heeft gebracht. Zonder de hulp van machtige machines zouden de enorme Zuiderzeewerken nooit tot stand gebracht zijn. Daarom is Flevoland, als gebied zelf al een innovatie, zo geschikt om het MEC te vestigen.

Het MEC is vooral ook een ontmoetingsplaats en is als zodanig een platform voor kennisuitwisseling van gebruiken, verhalen en gewoonten.

Op het MEC worden de volgende onderwerpen centraal gesteld:

  • Beleving van mechanisch erfgoed.
  • Ruimte voor oude ambachten.
  • Beleving van de polder.

Het MEC biedt in de eerste plaats ruimte aan de expositie en stalling van mechanisch erfgoed. Ook is er plek voor de bevordering en instandhouding van oude ambachten. De relatie van het erfgoed met de polder krijgt zijn uitwerking in een unieke uitkijk over de polder. Dankzij de grote invloed van de mechanisatie heeft Flevoland zich in een snel tempo kunnen ontwikkelen. De uitkijk over de polder geeft daar een zicht op. Zo levert het MEC niet alleen inzicht in het mechanisch erfgoed, maar ook in de ontwikkeling van de provincie en de relatie van het erfgoed met Flevoland. Dronten krijgt hiermee een terrein dat het behoud van mechanisch erfgoed, oude ambachten en de ontwikkeling van Flevoland centraal stelt.

Unieke ontwikkeling vult gat in markt

In de praktijk blijkt er behoefte te zijn aan betaalbare en middelgrote tentoonstellings- en stallingsruimte voor mechanisch erfgoed. Voor expositiemogelijkheden van mechanisch erfgoed bestaat het aanbod voornamelijk uit grote terreinen (zoals de RAI, de Jaarbeurs of de IJsselhallen) en anders kleine terreinen (te vergelijken met buurthuizen). Een tussenvariant blijkt niet aanwezig te zijn, hoewel daar wel vraag naar is. In Duitsland is al aangetoond dat er veel belangstelling is voor een concept als het MEC, namelijk met de "Meilenwerke" in onder andere Düsseldorf, Berlijn en Stuttgart. Het MEC vult dus een gat in de markt.

Met het MEC worden expositie- en stallingsmogelijkheden geboden voor een betaalbare ruimte op een middelgroot terrein. Ook is er ruimte voor evenementen. Voorbeelden van evenementen kunnen zijn ontmoetingen van Solexverenigingen, naaimachineclubs, autobeurs et cetera.

Het cultuurhistorische aspect van het mechanisch erfgoed wordt gekoppeld aan het oude ambacht. Immers, het oude ambacht is dé voorloper van mechanisatie. Tot slot wordt de relatie gelegd met de grote invloed van mechanisatie in de ontwikkeling van Flevoland. Hierbij richt het MEC zich op regionale, provinciale, nationale en zelfs internationale bezoekers. Zeker voor buitenlanders is het concept van het door de mens gecreëerde land heel bijzonder.

Het concept en de onderwerpen die daarin worden belicht, liggen in elkaars lijn en ondersteunen elkaar.

Bezoekers

De bezoekers staan centraal in het MEC. Zij kunnen het mechanisch erfgoed, de oude ambachten en het polderconcept zien én ervaren. Door de recreatieve invulling wordt ingezet op een breed publiek. Door middel van de exposities kan - op een ontspannen, en toch ook educatieve wijze - veel kennis worden verkregen en uitgewisseld.

Voor het MEC kan een onderscheid worden gemaakt in vier stromen van bezoekers:

  • Gewone parkbezoekers.
  • Stallingshouders.
  • Georganiseerde toeristen.
  • Bezoekers van evenementen.

Aanvulling op recreatief aanbod

De komst van het MEC heeft een toegevoegde waarde op het vlak van attracties en bezienswaardigheden binnen Flevoland. Uit trends blijkt dat er in Flevoland nog kansen liggen in de toeristisch-recreatieve sector. Het MEC voorziet in de behoefte aan een recreatieve voorziening die gedurende het gehele jaar en onder elke weersomstandigheid kan worden bezocht. Op het terrein worden overdekte bezienswaardigheden aangeboden.

De locatie ligt nabij de kern Dronten. Het is te verwachten dat bezoekers van het MEC hierdoor ook een bezoek brengen aan Dronten. In de omgeving van Dronten zijn diverse verblijfsrecreatieve terreinen. Het MEC voorziet ook in dagrecreatie voor deze recreanten.

Inrichtingsplan

Voor het MEC is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is weergegeven op de afbeelding "Inrichtingsplan Mechanisch Erfgoed Centrum" en in Bijlage 2Inrichtingsplan. Hier is de ruimtelijke structuur van de toekomstige functies in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.2031-ONH1_0002.jpg"Afbeelding: Inrichtingsplan Mechanisch Erfgoed Centrum

Centraal op het terrein is een expositieplein geprojecteerd. Dit vormt het middelpunt en de ontmoetingsplek van het MEC. Verder zijn ook op andere delen van het terrein mogelijkheden voor tentoonstelling en stalling. Ten behoeve van goed onderhoud van het mechanisch erfgoed is ook ruimte ingericht voor de technische ondersteuning van het mechanisch erfgoed.

Het torengebouw biedt bovenin een goed uitzicht op de omgeving; de structuren van het polderlandschap liggen aan de voeten. Het MEC ligt middenin het agrarisch productielandschap van Flevoland. Machines hebben een grote invloed (gehad en nog steeds) op de ontwikkelingen in de agrarische sector en de vormgeving van het landschap. Met de uitkijkmogelijkheden biedt het MEC op deze locatie een duidelijk zicht op een uniek stuk Nederland dat zonder mechanisatie niet op deze schaal tot ontwikkeling zou zijn gekomen.

De oude ambachten krijgen een geschikte plaats op het terrein. Het torengebouw biedt hiervoor goede mogelijkheden. Het torengebouw biedt tevens ruimte voor overige functies die ondersteunend zijn voor het totaalconcept van het MEC, zoals horeca en administratieve functies.

Opgemerkt wordt dat er dus ruimte is voor ondergeschikte administratieve ruimten. De gebouwen zijn niet geschikt voor reguliere kantoorfuncties die losstaan van het MEC. De ruimten zijn ingericht voor expositie en stalling. De gebouwen zijn onpraktisch, niet economisch verantwoord en daarmee niet voor de hand liggend om in gebruik te nemen als reguliere kantoorruimten. Ook de overige inrichting, zoals klimaatinstallaties, worden berekend op de aard van de expositieruimten. De gebouwen zijn daarmee ongeschikt om als reguliere kantoorruimte te gaan benutten.

Op het terrein wordt ook rekening gehouden met de jonge bezoekers. Zij worden op een speelse wijze in aanraking gebracht met de werking van machines. Daarnaast worden ook andere speelvoorzieningen aangebracht nabij het centraal gelegen expositieplein.

Het MEC-park ligt aan recreatieve routes. Door middel van een pont wordt het terrein aangesloten op de fietsroute ten noorden van de Lage Vaart. Door de aanwezigheid van het MEC wordt de aantrekkelijkheid van deze routes versterkt.

Natuurinclusief ontwerp

Voor de terreininrichting is een natuurinclusief ontwerp opgesteld. Hiermee wordt het leefgebied van ecologische soorten in en nabij het plangebied uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.2031-ONH1_0003.jpg"

Afbeelding: Natuurinclusief ontwerp

Landschappelijke inpassing

De Lage Vaart is een ecologische verbindingszone. Het gebied tussen de Lage Vaart en de Dronterweg is grotendeels onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plangebied is vanaf de Dronterweg gezien volledig omsloten met dichte begroeiing. Het plangebied is wel zichtbaar vanaf de Lage Vaart.

De activiteiten binnen het MEC-terrein zullen zich voornamelijk op en direct rondom het expositieplein afspelen. Langs de randen is het rustiger. De activiteiten direct langs de Lage Vaart zijn beperkt tot een kade voor het aanmeren van boten en een pontverbinding (langzaam verkeer) naar de overzijde.

De opzet met "stille" randen past goed bij de ligging in ecologisch waardevol gebied. De verstoring van aanwezige waardevolle diersoorten is beperkt. Deze opzet komt ook de beperking van uitstraling van licht naar buiten toe ten goede. Deze is minimaal aan de randen van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan wetgeving en beleidskaders op het gebied van natuur, zie paragraaf 4.9.

Aan de oostzijde van het plangebied wordt een wadi gerealiseerd, aansluitend op de Lage Vaart en de omliggende bosgebieden. De wadi levert een bijdrage aan ecologie, aangezien met de wadi de verbinding tussen het plangebied en de omgeving wordt verbeterd omdat de barrière van het terrein wordt verminderd en het leefgebied van soorten wordt uitgebreid. Ook wordt met de wadi voorzien in de wateropgave. Zie hiervoor de paragrafen 4.6 en 4.9.

Inrichtingsplan

Bij de inrichting van het terrein wordt ingespeeld op het stoere en robuuste karakter van het MEC, met daarbij gebruik makend van duurzame en groene materialen en voorzieningen.

De langgerekte groene en natuurlijke zone met opgaande bomen waarin de locatie is gelegen, vormt de inspiratiebron om het groene karakter ook zo veel mogelijk over het terrein door te laten lopen. Sedumdaken en nieuwe bomen zorgen voor deze sfeer. Omhoog klimmend in en uitkijkend vanaf de uitkijktoren ervaar je de groene wereld van het bladerdek en de sedumdaken. Het hoogtepunt vormt de beleving van het karakteristieke landschap van de Flevopolder, met haar indrukwekkende openheid, fraaie rationele verkavelingen en ferme bosstroken.

Bijdrage aan ecologische waarden van de locatie en omgeving

De ontwikkeling levert tevens een ecologische meerwaarde van de locatie en de omgeving. In paragraaf 4.9 is dit weergegeven. In vergelijking met de huidige situatie waarbij het terrein grotendeels verhard is, is bij de ontwikkeling sprake van een toename van de natuurwaarden en verblijfplaatsen voor dieren en planten. Mede door het natuurinclusief ontwerp, de mitigerende maatregelen, de lijnvormige beplanting en bebouwing, de stille randen en de aanleg van de wadi worden meer soorten het gebied ingetrokken. De groenstructuren uit de omgeving worden doorgetrokken in het plangebied.

Bijdrage van het MEC aan de omgeving

De ontwikkeling draagt bij aan versterking van de as Dronten-Lelystad en daarbij ook aan de provinciaal aangewezen West-Oost as. In deze strook wordt gericht op verdere versterking van de sociaaleconomische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten. Het MEC behoudt en versterkt deze kwaliteiten. Het terrein krijgt een nieuwe functie die bijdraagt aan het economisch draagvlak van Dronten. Op het terrein wordt ruimte geboden om te kunnen ondernemen zodat het MEC een toekomstbestendige ontwikkeling is.

2.3 Ruimtelijke Structuur

2.3.1 Huidige situatie

Karakteristiek Flevoland

Het cultuurlandschap van Flevoland kenmerkt zich als een open, grootschalig agrarisch gebied waarbinnen bebouwings- en beplantingsmassa's zijn gesitueerd. De grootschalige openheid van Flevoland is uniek in Nederland. Daarnaast zijn er lijnvormige beplantingselementen langs wegen en waterlopen (zoals langs de Lage Vaart) waar bosstroken en bomenrijen zijn aangebracht. In het landschap zijn concentraties van windturbines te vinden die zijn opgesteld in rechte lijnen. Aan de randen van de polder liggen de randmeren.

De locatie

Het plangebied ligt in de bosstrook (het Lagevaartbos) ten westen van de kern Dronten. De locatie is te bereiken vanaf de Lage Vaart en de Dronterweg. De Dronterweg is de verbindingsweg tussen Lelystad en Dronten. Het plangebied ligt tussen de Lage Vaart (ten noorden van de locatie) en de Dronterweg (ten zuiden van de locatie).

Het terrein

Het terrein van de voormalige groenvoerdrogerij werd de laatste jaren vooral gekenmerkt door een onbeheerde situatie. De gebouwen van de groenvoerdrogerij stonden leeg en waren vervallen en de overige terreininrichting was verwilderd. Deze situatie leidde tot diverse risico's, de veiligheid was bijvoorbeeld een fors knelpunt. Uit veiligheidsoverwegingen is besloten tot sloop van de bebouwing.

2.3.2 Toekomstige situatie

Het terrein

Het terrein ligt middenin het agrarisch productielandschap van de provincie Flevoland. Machines zijn van groot belang geweest voor de ontwikkelingen van de provincie. Het MEC biedt met de uitkijkmogelijkheden een duidelijk zicht op het belang van machines voor de provincie.

Door middel van de herontwikkeling wordt het terrein sterk verbeterd. Het MEC-terrein zal gekenmerkt worden door een hoogwaardige terreininrichting. Komend vanaf de Dronterweg is bij de entree van het terrein aan de oostkant een bosgebiedje. Hierdoor ervaren de bezoekers direct bij aankomst al de groene uitstraling van de locatie en de omgeving. De sfeer op het terrein wordt bepaald door de industriële uitstraling van bebouwing en de groene buitenruimten. Het terrein wordt verrijkt met divers mechanisch erfgoed dat voornamelijk geconcentreerd zal zijn rond het expositieplein en op de stallingsplaatsen. Bij grotere activiteiten kan een groter aanbod van mechanisch erfgoed worden getoond door deze ook op andere delen van het terrein te plaatsen.

De bebouwing

De bebouwing ligt verspreid over het terrein. Bij een hoog bezoekersaantal worden de bezoekers zodoende ook verspreid. De bebouwing bestaat uit een toren met onderlagen, een remise voor stallingsruimte, gebouwen voor technische ondersteuning, parkeerruimten en een bedrijfswoning voor constant toezicht van het terrein.

In het middelpunt van het terrein wordt een expositieplein gerealiseerd. Dit vormt de schakel tussen de diverse aspecten van het MEC, zoals educatie, tentoonstelling, stalling en technische ondersteuning en overige ondersteunende functies.

De toren is de eyecatcher van het MEC. Omdat de toren uitzicht moet bieden om het polderlandschap te ervaren en het planningsconcept dat daarmee is verbonden, is een bepaalde hoogte voor de toren noodzakelijk. Vanaf de Dronterweg is het terrein niet zichtbaar vanwege de brede bomenrij tussen deze weg en het terrein. Door het plaatsen van de toren, is het MEC ook vanuit de verdere omgeving goed zichtbaar en herkenbaar. Aangezien de toren vanuit een verdere omgeving goed is te zien, krijgt het gebouw een hoge architectonische kwaliteit.

In de toren komen onder andere ruimten waarin collecties worden geëxposeerd. Het zijn stuk voor stuk rudimentair ingerichte ruimten met een verdiepingshoogte van circa 5 meter. De hoogte is geschikt en nodig is voor een tentoonstellingsruimte. In het lagere deel van het gebouw worden auto's geëxposeerd/gestald. Daarvoor worden deze ruimten op een passende wijze ingericht.

Voor het MEC is een aanvulling van de welstandsnota opgesteld, die fungeert als beeldkwaliteitsplan. Deze wordt doorvertaald in de welstandscriteria bij de vaststelling van het bestemmingsplan. In Bijlage 4 Welstandsnota 2004, 15e aanvulling is dit opgenomen.

De uitstraling

Het MEC krijgt een uitstraling die duidelijk refereert aan de functies op het terrein. De karakteristieken die samenhangen met mechanisch erfgoed en de polder worden nader uitgewerkt op het MEC-terrein. Begrippen als fors, wijds, grote ruimten, grote maten, strakke lijnen en groen krijgen een landschappelijke vertaling in de inrichting van het terrein. Bij het ontwerp voor de bebouwing en open ruimten, wordt ingespeeld op deze karakteristieken door bewuste associaties met termen als robuust, stoer, planmatig en strak op te roepen door de toepassing van materialen als (verweerd) hout, ijzer, roestvrijstaal, stelconplaten, halfverharding, beton, heuvels met zand/puin. Voor de groene uitstraling kan worden gewerkt met ruig gras, gewassen grind, sedum, grasplaten en gemaaide paden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van het relevante beleidskader. Bij het beleidskader worden de beleidsnota's behandeld die direct of indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Hierna is per bestuursniveau een samenvatting gegeven van deze nota's.

3.2 Nationaal Beleid

3.2.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte zijn op nationaal niveau de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd.

In de nota worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven. De Nota Ruimte heeft als hoofddoel: ruimte voor de ruimtevragende functies en de gerichtheid op vier algemene doelen:

  • versterking van de economie;
  • bevordering krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling (inter)nationale waarden;
  • borging van de veiligheid.

In de nota speelt de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol. Het plangebied ligt buiten de RHS "economie infrastructuur en verstedelijking" en "water, natuur en landschap". Buiten deze RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Voor deze gebieden wordt een basiskwaliteit nagestreefd. Tot de basiskwaliteit rekent het rijk onder meer de aandacht voor "ruimtelijke kwaliteit", de "watertoets" en wettelijke vereisten op het vlak van geluid, veiligheid, natuur, milieu en dergelijke.

Conclusie

Er is geen strijdigheid van de voorgenomen ontwikkeling en de Nota Ruimte. De ontwikkeling draagt bij aan een vitaal platteland. Vanuit de nota zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Provinciaal Beleid

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.

In het plan zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen: het streekplan, het milieubeleidsplan, het waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Door het samenvoegen in één plan zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het best gewaarborgd.

Op de afbeelding "Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030" is de beleidskaart weergegeven voor het plangebied en de omgeving.

.afbeelding "i_NL.IMRO.0303.2031-ONH1_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030

Het plangebied ligt centraal in de ontwikkelingsas West-Oost as. De West-Oost as is ook een speerpuntgebied. Het doel voor dit gebied is een versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Met de verdere ontwikkeling van de ontwikkelingsassen zal op economisch terrein de schakelfunctie van Flevoland tussen de Randstad en Noord- en Oost-Nederland belangrijker worden. De opgaven voor wonen, werken en recreëren worden in belangrijke mate bepaald op bovenregionale schaal. In het gebied ontstaan mogelijkheden om meerdere ambities en doelen in te vullen, waardoor kansen worden gecreëerd om te ondernemen, experimenteren, etaleren en beleven. Verder ligt het nabij een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van de EHS.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van het Mechanisch Erfgoed Centrum (MEC). De provinciale beleidsregel "Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" is van toepassing. Deze beleidsregel biedt ruimte voor nieuwe (niet-agrarische) functies ten behoeve van de versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. In het Omgevingsplan is aangegeven dat het denkbaar is dat deze beleidsregel te beperkend blijkt te zijn om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. De provincie wil dan het beleidskader op experimentele basis verruimen.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is de beleidsregel te beperkend, daarom wordt het experimentenkader toegepast, zie hiervoor Bijlage 3 Notitie Experimentenkader. Het uitgangspunt voor het experimentenkader in het algemeen is dat het planologisch regime voor dat gebied op experimentele basis kan worden verruimd om gewenste integrale ontwikkelingen met wonen, recreatie en bedrijvigheid als economische dragers in het gebied mogelijk te maken. Als voorwaarde hierbij geldt dat in het ruimtelijk ontwerp de integrale kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond.

Uit de toets aan het experimentenkader blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een integrale kwaliteitsimpuls voor het gebied. De ontwikkeling draagt bij aan de vitaliteit van het landelijk gebied door de aanvulling op het recreatieve aanbod. Met de ontwikkeling krijgt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied een sterke impuls. Het terrein wordt hoogwaardig ingericht. Het MEC laat het mechanisch erfgoed beleven, geeft ruimte aan oude ambachten en biedt een extra dimensie aan het polderconcept. Het MEC biedt ruimte aan expositie en educatieve functies. Door de toevoeging van een nieuwe dimensie aan het polderconcept wordt het karakter van de provincie beter geprofileerd. De ontwikkeling van het MEC biedt de kans om het reeds bestaande bebouwde terrein meer ruimtelijke kwaliteit te geven. De bebouwing wordt landschappelijk ingepast, waarbij is ingespeeld op de bestaande kwaliteiten van de omgeving. Middels de eyecather in de vorm van de toren wordt het MEC ook verbonden met de omgeving. Bij de inrichting van het terrein worden duurzame inrichtingsmaatregelen getroffen en is rekening gehouden met de landschappelijke en ecologische waarden. De vitaliteit van het gebied wordt versterkt door een toename van de werkgelegenheid. Het MEC levert een bijdrage aan de economie van de provincie en de gemeente Dronten. Voor de Lage Vaart, het nabijgelegen fietsnetwerk en de westzijde van de kern Dronten bij het Wisentbos wordt ingezet op de ontwikkeling van extensieve recreatieve functies. Gelet op deze routestructuren is het MEC een aanvulling op het recreatieve aanbod in deze routes.

In het Omgevingsplan zijn voor het plangebied de volgende aspecten opgemerkt:

  • Rekening houden met obstakelvrije zone van luchthaven Lelystad. Dit betreft een zone waar geen obstakels van meer dan 150 meter hoog mogen worden gerealiseerd. Het MEC voldoet aan deze voorwaarde.
  • Water voor bos en natuur: In het plangebied vallen het zuidelijkste deel van de toegangsweg en het bosstrookje hieronder. Het gebied heeft een natuurfunctie waarop het waterpeil dient te worden afgestemd om deze te beschermen.
  • Basis recreatietoervaart net (BRTN): De Lage Vaart maakt deel uit van de BRTN. Door middel van de BRTN moeten de landelijke routestructuren worden gewaarborgd.
  • Ecologische Hoofdstructuur (EHS): De delen van het plangebied buiten het MEC-terrein en een klein deel van het plangebied, zijn aangewezen als waardevolle gebieden in de EHS. Dit zijn gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. De gebieden zijn essentieel voor de gewenste samenhang en kwaliteit van de EHS. Binnen deze gebieden is de ruimte voor het toepassen van de saldobenadering beperkt, tenzij de natuurkwaliteit en/of -kwantiteit en de gebruikswaarde van het gebied verbeteren. Bij de voorgenomen ontwikkeling blijven de ecologische waarden van deze gebieden in stand.
  • Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten: De Lage Vaart behoort tot de kernkwaliteiten die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd.
  • Om voor de lange termijn (2050) te voldoen aan het vereiste minimale beschermingsniveau, zal in deze gebieden de wateropgave gebiedsgericht worden opgelost waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren het uitgangspunt is.

Bij de ontwikkeling van het MEC is rekening gehouden met de bovenstaande aandachtspunten. In het kader van de ontwikkeling, is in Hoofdstuk 2 en Bijlage 3Notitie Experimentenkader nadere aandacht besteed aan de manier waarop wordt omgegaan met landschap, cultuurhistorie en recreatie. In Hoofdstuk 4 is gekeken naar water, natuur en de obstakelvrije zone. Deze integrale benadering geeft aan dat er op een divers gebied sprake is van een versterking van de kwaliteiten.

Conclusie

Vanuit het Omgevingsplan worden geen specifieke belemmeringen opgelegd voor het plangebied. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient het provinciaal beleid op experimentele basis te worden verruimd. Hiervoor is het Experimentenkader opgesteld.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2025

Een gezamenlijke visie op de toekomst van Dronten is nodig om de beleidsruimte goed te benutten. In de visie "Ontdek die ruimte in Dronten. Toekomstvisie 2025" is de gemeentelijke visie op de toekomst van de gemeente Dronten in 2025 weergegeven. Prognoses en verkenningen van de toekomst zijn onzeker, maar gezegd kan worden dat:

  • de bevolkingssamenstelling verandert;
  • de landbouw en industrie naar verwachting betekenis zullen verliezen;
  • de dienstverlening groeiende is;
  • inwoners andere wensen hebben;
  • onbegrensde mobiliteit betekent dat inwoners minder gebonden zijn.

Een aantal trends kunnen voor Dronten negatief uitpakken zoals de afnemende bevolkingsgroei, de groei van het aantal arbeidsplaatsen die onder druk staat en de uitgaande pendel die toeneemt. Er zijn zeven ruimtebiedende perspectieven aangegeven om de toekomstvisie richting te geven:

  1. 1. Dronten: netwerkgemeente van vitale dorpen en met ruimte voor bijzondere woonvormen.
  2. 2. Dronten: kenniscentrum voor de agro-sector.
  3. 3. Dronten: uitvalsbasis voor kleinschalige en grootschalige recreatie en toerisme.
  4. 4. Dronten: de plaats voor innovatieve combinaties van wonen en werken.
  5. 5. Dronten: knooppunt op de verkeer- en vervoersas Alkmaar-Zwolle
  6. 6. Dronten: een innovatieve dienstverlenende overheid.
  7. 7. Dronten: een gemeenschap met een betrokken samenleving.

Vele Drontenaren hebben werk gevonden in de sector toerisme en recreatie. Het uitgangspunt dat de provincie inneemt van 5% werkgelegenheidsgroei in deze sector is overgenomen door de gemeente.

In de visie komt naar voren dat onderzoek vooral gericht moet zijn op een beheerste groei naar 2025. Er moet bijvoorbeeld worden gekeken op welke locatie ruimtelijk goede mogelijkheden zijn voor uitbreiding met een enkele grootschalige toeristisch recreatieve attractie. Aandacht moet ook uitgaan naar landschappelijke waarden (zoals natuur en groen). Daarnaast moeten mogelijkheden op het gebied van verkeer en vervoer worden verkend. De kernwaarden van de gemeente Dronten en de promotie daarvan worden in een citymarketingstrategie nader uitgewerkt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is overeenkomstig de beleidsopgave op het gebied van recreatie en toerisme. In dit bestemmingsplan is aangegeven hoe wordt omgegaan met de landschappelijke waarden en verkeer en vervoer. De Toekomstvisie leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.2 Beleidsnota Toerisme en Recreatie

In de Beleidsnota Toerisme en Recreatie zijn trends weergegeven die van belang zijn voor de toeristische en recreatieve sector. De bevolkingssamenstelling verandert, communicatie verandert, mensen worden steeds veeleisender en zijn op zoek naar authenticiteit en belevenissen. Dit zijn allemaal factoren waar de toeristisch-recreatieve sector in Dronten rekening mee dient te houden. Tevens gaat de belevingseconomie een steeds groter onderdeel uitmaken van toerisme en recreatie. Consumenten willen in hun vrije tijd het liefst zo snel mogelijk bijzondere dingen beleven en onvergetelijke ervaringen opdoen, omdat tijd schaars is. Emoties, ervaringen, verhalen en fascinatie worden hierin steeds belangrijker. Door de groeiende mobiliteit is er een toename van leisure-projecten die vaak aan de rand van stedelijke gebieden ontstaan. Daarnaast treden nieuwe spelers tot de markt toe die tegelijkertijd in meer behoeftes van de klant kunnen voorzien. Door de komst van alle thematisering kunnen consumenten weer "echte" dingen zien en beleven. De belangstelling voor alles wat oprecht en authentiek is, neemt toe. Dronten zou hier bijvoorbeeld op zijn historie als nieuw land kunnen inspelen. Zeker voor buitenlanders is "nieuw land" heel bijzonder.

De verwachting is dat de West-Oost as te maken krijgt met een groeiende dynamiek als gevolg van de uitdijende Randstad, de diverse belangen op de Veluwe en de ontwikkeling van de netwerkstad Zwolle-Kampen. Door de aanleg van de Hanzelijn en de eerste fase van de N23 tussen Lelystad en Dronten worden nieuwe eisen gesteld aan de inrichting, functionaliteit en bereikbaarheid van het gebied. Vanuit diverse hoeken van het land is Dronten snel bereikbaar. De centrale ligging in Nederland maakt dat afstanden tot bevolkingsconcentraties beperkt zijn.

Recreatie en toerisme zorgen voor werkgelegenheid en een regionaal inkomen. De aanwezigheid van toeristische voorzieningen zorgt vaak voor andere bestedingen in de kernen, waardoor de winkelvoorzieningen en horecavoorzieningen ten opzichte van de lokale bevolking relatief groot zijn. Echter, in Dronten worden deze kansen niet optimaal benut. Dit wordt bemoeilijkt door de afstanden tussen de kernen en de toeristisch-recreatieve concentratie langs de randmeren.

In de relatie tussen natuur en recreatie zijn mogelijkheden voor ontwikkelingen indien de blijvende gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats gegarandeerd is. Dit betekent dat maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen elkaar niet hoeven te belemmeren, maar elkaar ook kunnen versterken. De natuurlijke omgeving is een belangrijke voorwaarde voor de toeristen/recreanten om naar een gebied te komen. Het beste zou dus zijn om te streven naar een goede en mooie natuur die aantrekkelijk is voor de recreant. Nieuwe ontwikkelingen zullen dus zeker ook de natuur erbij moeten betrekken. Voor toeristisch-recreatieve ondernemers is het in ieder geval zeer belangrijk om de natuur in een vroeg stadium bij eventuele ontwikkelingen of ontwerpen te betrekken. In het geval van de ontwikkeling van het MEC is ook reeds in een vroeg stadium onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor de ontwikkeling mede gelet op de natuurwaarden.

De visie zet in op een sterkere toeristisch-recreatieve sector in de gemeente. De kracht van het toeristisch-recreatieve product van Dronten bestaat uit een combinatie van ruimte, water, groen en de aanwezigheid van diverse dagrecreatieve voorzieningen, recreatieve routes en het ruime aanbod aan verblijfsaccommodaties.

De centrale ligging van Dronten in Nederland in combinatie met de ruimte en de eerder genoemde kwaliteiten zorgen ervoor dat de gemeente Dronten een interessante plaats is om een toeristisch-recreatief bedrijf te vestigen. In de gemeente zijn kansen voor vestigingsmogelijkheden en -ruimte voor nieuwe toeristisch-recreatieve initiatieven. Met name diversiteit ten opzichte van het bestaande aanbod wordt aangemoedigd evenals nieuwe initiatieven die onderscheidend zijn. Bij de vestiging van een nieuwe toeristisch-recreatieve ondernemer zal er rekening gehouden moeten worden met het landschap en de omgevingskwaliteit.

Het MEC speelt in op de trends in de recreatie en het toerisme. Bij de ontwikkeling van het MEC staat de beleving van erfgoed centraal, zowel het mechanisch erfgoed, oude ambachten als de cultuurhistorie van het gecreëerde land en worden in werkelijkheid gezien. Ook wordt vertoond hoe dit erfgoed zich heeft ontwikkeld waardoor het MEC ook een educatieve functie heeft. De locatie van het MEC betreft een reeds bestaande bebouwde locatie. Bij de ontwikkeling wordt ingezet op een verbetering van de natuurwaarden en de ruimtelijke kwaliteit op het terrein en in relatie tot de omgeving. Het plangebied is goed bereikbaar vanuit diverse regio's. In het kader van dit plan heeft een integrale benadering plaatsgevonden van de ontwikkeling in relatie tot de omgevingskwaliteiten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is een verrijking van het recreatieve aanbod van de gemeente. Vanuit het toeristisch-recreatieve beleid zijn geen specifieke belemmeringen weergegeven in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.3 Structuurvisie Dronten 2020

In 1997 is door de gemeente Dronten een structuurvisie opgesteld tot 2020. Deze visie is inmiddels enigszins verouderd, maar hier zullen toch de hoofdlijnen en de beleidsrichtingen voor de betreffende locatie worden beschreven.

Aan de Structuurvisie liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

  • behoud van de basiskwaliteiten rust, groen en ruimte;
  • behoud en waar mogelijk versterking van het voorzieningenniveau;
  • versterking van de werkgelegenheid;
  • versterking van het imago van de gemeente;
  • stabiele financiële positie van de gemeente.

Veel van de groenstructuur in Dronten is geconcentreerd langs de Lage Vaart. De Lage Vaart zelf behoort ook tot een landschappelijke structuur. De Structuurvisie gaat uit van behoud en mogelijk versterking van de landschappelijke structuren en landschappelijke kwaliteiten. De landschappelijke structuren in de vorm van de bosstrook en de vaart zijn in dit bestemmingsplan als zodanig bestemd en daarmee beschermd.

Voor de kern Dronten wordt gericht op handhaving van de bestaande bos- en groengebieden. De Lage Vaart is van belang voor de versterking van de groenstructuur. Veel bestaande groene en recreatieve voorzieningen zijn al gekoppeld aan de Lage Vaart, zoals het Wisentbos, een camping, en het sportcomplex. Door verbetering van de (fiets- en loop)routes en een samenhangende aantrekkelijke, parkachtige inrichting van de oevers van de vaart kan zich hier één van de dragers van de groenstructuur van Dronten ontwikkelen.

Conclusie

De structuurvisie biedt mogelijkheden voor versterking van de bestaande groenstructuren. Aangegeven is dat de Lage Vaart zich hierbij kan ontwikkelen tot een drager van de groenstructuur. De ontwikkeling van met MEC aan de Lage Vaart versterkt de recreatieve functie van de groenstructuur.

3.4.4 Koersnotitie Dronten

Voor de gemeente Dronten wordt een nieuwe Structuurvisie opgesteld. De gemeente heeft ervoor gekozen het Structuurvisieproces in twee fasen te splitsen, namelijk de eerste fase voor het opstellen van een Koersnotitie en de tweede fase voor het opstellen van de eigenlijke Structuurvisie. De Koersnotitie is in juni 2011 aangenomen door de gemeenteraad.

In het Koersdocument zijn op basis van de analyse van de historische ontwikkeling, de inventarisatie en de analyse van de kwaliteiten en knelpunten verschillende kansen gesignaleerd. Om de kansen te kunnen benutten, zal in het kader van de Structuurvisie ook een aantal keuzes gemaakt moeten worden.

Gebleken is dat momenteel relatief weinig toeristen vanuit de Randmeerzone naar Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant komen. Om meer toeristen naar Dronten te trekken, kan ingezet worden op het realiseren van nieuwe recreatieve trekkers. Door vooral in te zetten op recreatieve voorzieningen bij slecht weer kunnen de kernen een goede aanvulling bieden op het recreatieve spectrum van de oostrand.

Onder andere behoefte aan afwisselende en meer beschutte routes door de polder: als ommetje vanuit de kernen, tussen de kernen onderling en tussen de kernen en de Randmeerzone. Door natuurontwikkeling ontstaat een meer afwisselend landschappelijk beeld, wat aantrekkelijk is voor extensieve vormen van recreatie zoals fietsen en wandelen. Natuurontwikkeling langs watergangen als de Hoge en Lage Vaart kan eenvoudig gecombineerd worden met recreatieve routes (fiets- en wandelpaden).

Het unieke en kenmerkende landschap van de provincie Flevoland moet zichtbaar zijn en op een aangename wijze worden beleefd. In de zones rondom de kernen kan gezocht worden naar mogelijkheden voor de ontwikkeling van overgangen tussen de kernen en het buitengebied, waardoor de kernen meer vervlochten raken met het landschap. Hierbij kan in de verschillende kernen worden aangehaakt op bestaande structuren, zoals bij de Lage Vaart (Dronten) en de bestaande groenstructuren door deze sterker beleefbaar te maken als verbinding tussen kern en buitengebied door een betere ontsluiting met bijvoorbeeld fiets- en wandelpaden. Er liggen kansen om zo aantrekkelijke ommetjes te creëren vanuit de kernen.

Dronten is al ver in de ontwikkeling van een duurzame gemeenschap. De ambities op dit front zijn hoog. Indien een vorm van duurzaamheid gevonden kan worden, die ook zijn weerslag heeft op de identiteit, dan is dit ook positief voor de aantrekkingskracht van Dronten. De gemeente staat positief tegenover duurzame inrichtingsmaatregelen. Duurzaamheid kan / moet breder - in alle geledingen van de maatschappij - worden opgepakt. Daarbij zijn juist kleinschaligheid, maatwerk en "contextrijk" ontwikkelen belangrijk.

Dronten kan relatief gemakkelijk beschikken over grond om uit te breiden. Het gebrek aan schaarste heeft echter ook een keerzijde, er zal namelijk minder tijd, geld en energie gaan naar het oppakken van herstructureringsvraagstukken. Voor ruimtelijke kwaliteit kan het echter wel belangrijk zijn om gebieden met een gebrek aan identiteit en toekomstwaarde te herontwikkelen.

De ontwikkeling van het MEC sluit aan bij de recreatieve behoefte van de gemeente. Middels de ontwikkeling wordt een nieuwe recreatieve trekker gerealiseerd, die niet afhankelijk is van de weersomstandigheden. Ook wordt een goede aanvulling geboden op de recreatie in de oostrand en kan het bezoekers richting de kern Dronten trekken. De locatie maakt onderdeel uit van recreatieve routes. Ook kan gemakkelijk een ommetje worden gemaakt vanuit de kern Dronten.

Middels het MEC wordt tevens het kenmerkende landschap op een unieke wijze getoond.

Voor wat de herstructureringsvraagstukken betreft wordt in het Koersdocument voornamelijk gefocust op woonlocaties en bedrijventerreinen. In het voorliggende geval van de voormalige groenvoorziening is dit echter ook het geval. Ingezet wordt op herontwikkeling waardoor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het beleidsstuk. De ontwikkeling biedt een unieke aanvulling op het recreatieve aanbod. Tevens vindt een sterke verbetering plaats van de ruimtelijke kwaliteit op het terrein.

3.4.5 Actualisatie Detailhandelsbeleid 2006

Het beleid voor detailhandel in de gemeente is uitgewerkt in deze detailhandelsnota. Ingezet wordt op een sterke en heldere detailhandelsstructuur. Rekening moet worden gehouden met de ingang gezette versterking van de bestaande centra in de drie gemeentekernen. De prioriteit ligt bij de gezonde ontwikkeling van deze centra, met Dronten-Centrum voorop. Ook zijn er mogelijkheden voor detailhandel op twee concentratiegebieden buiten het centrum.

Bij de voorgenomen ontwikkeling van het MEC wordt slechts ruimte geboden aan detailhandel indien het ten dienste is van het hoofdconcept. Een voorbeeld kan zijn "oude ambachten van ter plekke gemaakte producten". Het is niet de bedoeling dat reguliere detailhandel zich op de locatie gaat vestigen. Ook moet de detailhandel niet concurrerend zijn ten opzichte van detailhandel in de kern van Dronten en omgeving (zie bijvoorbeeld het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie). Het MEC ligt nabij de kern Dronten. Het is te verwachten dat bezoekers van het MEC hierdoor ook een bezoek brengen aan Dronten en dat de detailhandel hiervan profiteert.

Conclusie

De ontwikkeling is geen belemmering voor de beleidsopgaven vanuit detailhandel, aangezien bij de ontwikkeling geen reguliere detailhandel concurrerend aan het aanbod in de kern wordt mogelijk gemaakt. De verwachting is dat bezoekers van het MEC ook een bezoek brengen aan de kern Dronten en dit positief is voor de detailhandel in de kern.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

4.2 Milieuzonering

Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Via beide beleidsterreinen is de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving in het geding. Het ruimtelijk ordeningsinstrument daarvoor is het aangeven van de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering). In de toelichting bij een bestemmingsplan dient aangegeven te worden op welke wijze aan dat beleid gestalte wordt gegeven, waarbij ook rekening gehouden moet worden met harde en minder harde richtlijnen die op basis van milieuhygiënische criteria in de jurisprudentie ontwikkeld zijn.

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het immers geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de "omgekeerde werking"). Onderzocht moet dus worden wat - vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen)- de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

In de handreiking zijn categorieën van bedrijven met bijbehorende milieuzoneringen opgenomen. Het MEC is een unieke ontwikkeling en niet vergelijkbaar met andere bedrijven, om die reden is het moeilijk om het MEC in één van deze categorieën te plaatsen. Daarom is specifiek onderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen activiteiten op de betreffende locatie. In de volgende paragrafen is aangegeven hoe rekening is gehouden met aspecten als geur, stof, geluid en gevaar/externe veiligheid. In het kader van de milieuzonering wordt daarom kortheidshalve naar de betreffende paragrafen verwezen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

4.3 Geur

In verband met de voorgenomen ontwikkeling van het MEC is onderzoek uitgevoerd naar het aspect geur (Milcura, Beoordeling luchtkwaliteit en geur, mechanisch erfgoedcentrum aan de Dronterweg 29 in Dronten, van 5 juli 2011). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Beoordeling luchtkwaliteit en geur.

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de te projecteren geurgevoelige objecten in het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder wordt geconcludeerd dat gelet op de afstand van circa 900 meter van het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf tot aan het dichtstbijzijnde geurgevoelige object van het MEC, het aannemelijk is dat het aspect geur geen belemmering gaat vormen voor de uitvoering van het plangebied. De omliggende veehouderijen worden niet onnodig in hun belangen geschaad.

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer in werking getreden. Dit besluit is bekend als "Activiteitenbesluit". In het Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene voorschriften opgenomen. In het Activiteitenbesluit is onderscheid gemaakt tussen type A-, B- en C- bedrijven en gpbv-inrichtingen. Uit het onderzoek blijkt dat het MEC waarschijnlijk een type A-inrichting of een type B-inrichting is. Voor type A en B bedrijven geldt het Activiteitenbesluit volledig. Dit betekent dus dat alle voorschriften van het Activiteitenbesluit gelden, voor zover ze van toepassing zijn.

Voor het onderhouden en repareren van motoren, motorvoertuigen en andere gemotoriseerde apparaten en het proefdraaien van verbrandingsmotoren zijn in het Activiteitenbesluit en de daarbijbehorende ministeriële regeling, "Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer", voorschriften opgenomen waar het MEC aan moet voldoen. Deze voorschriften hebben als doel geurhinder te voorkomen dan wel te beperken en een doelmatige verspreiding van emissies naar de buitenlucht te bevorderen.

Het voorkomen of beperken van geurhinder en het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht wordt gerealiseerd wanneer het MEC de volgende punten in acht neemt:

  • Het proefdraaien van verbrandingsmotoren moet inpandig gebeuren en mag dus niet in de buitenlucht plaatsvinden.
  • Als binnen 50 meter van het emissiepunt van de ruimte waarin het onderhoud/reparatie van de antieke machines dan wel het proefdraaien van de verbrandingsmotoren plaatsvindt, een gevoelig gebouw is gelegen (zoals in casu de naastgelegen woningen), dan moet de afzuiging van de ontstane dampen en gassen bovendaks plaatsvinden. Dit is nodig om een doelmatige verspreiding van de emissies naar de buitenlucht toe te bevorderen. Bij de exacte situering van de machines moet dit in acht worden genomen.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling dient te worden voldaan aan de gestelde voorwaarden. Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling zijn er dan ten aanzien van het aspect geur geen belemmeringen.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is op drie manieren akoestisch onderzoek uitgevoerd, namelijk:

  • onderzoek voor het geluid vanaf de locatie naar de omgeving;
  • onderzoek naar geluid in verband met de ligging van het onderstation;
  • onderzoek naar geluid in verband met bedrijfswoning ten opzichte van het wegverkeer.

Onderzoek geluid naar de omgeving

Voor het bepalen van de geluidsbelasting vanaf het terrein naar de omgeving is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Milcura, Akoestisch onderzoek Mechanisch Erfgoed Centrum, Dronten, geluid naar de omgeving, van 11 juli 2011). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek geluid naar de omgeving.

Uit de resultaten blijkt dat maatregelen nodig zijn om de geluidsbelasting bij de nabijgelegen woningen terug te dringen. Een optie is het plaatsen van een afscherming tussen de toegangsweg en de woningen. Uit berekeningen blijkt dat de hoogte minimaal 3 meter dient te bedragen. In het onderzoek zijn enkele voorbeelden van afscherming voorgesteld. Bij het toepassen van de maatregelen wordt ter plaatse van de woningen aan de normstelling voor piekgeluiden voldaan.
De geluidsbelasting door het komen en gaan van voertuigen van bezoekers en stallinghouders veroorzaken de indirecte hinder. Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van de indirecte hinder onder de 50 dB(A) etmaalwaarde blijft. Het aspect indirecte hinder is derhalve geen beletsel voor de voorgenomen ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat door het plaatsen van een scherm tussen het terrein en de woningen wordt voldaan aan de normstelling van het aspect geluid.

Onderzoek geluid onderstation

Ten oosten van het plangebied ligt een 150 kV onderstation. In verband met de ligging van dit station is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van dit station op de bedrijfswoning van het MEC (Milcura, Akoestisch onderzoek Mechanisch Erfgoed Centrum, Dronten, geluid onderstation Dronten, Dronterweg 19, van 12 juli 2011). Dit onderzoek is in Bijlage 7 Akoestisch onderzoek geluid onderstation weergegeven. In het onderzoek is gekeken of deze woning al dan niet beperkend is voor het onderstation.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting bij de bestaande woningen aan de Dronterweg hoger is dan ter plaatse van de voorgenomen bedrijfswoning van MEC Dronten. De reden is de situering van de ruimte van de technische dienst. Deze schermt het geluid van het onderstation af voor de bedrijfswoning. Ongeacht de bedrijfssituatie bij het onderstation zullen de bestaande woningen bepalend zijn voor de normstelling van het onderstation. De nog te realiseren bedrijfswoning vormt daarmee geen beperking voor het onderstation.

Onderzoek geluid bedrijfswoning ten opzichte van wegverkeer

De bedrijfswoning is binnen de geluidszone van de Dronterweg (N309) geprojecteerd. In verband met de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Dronterweg op de gevel(s) van de toekomstige bedrijfswoning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesbureau VOBRU, Akoestisch onderzoek MEC Dronten, van 12 april 2012). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek geluid bedrijfswoning tenopzichte van wegverkeer.

De berekende geluidsbelasting is getoetst aan de grenswaarden van de Wgh.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de op de gevel(s) van de toekomstige bedrijfswoning berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Dronterweg ter plaatse van de gevels, lager is dan de voorkeursgrenswaarde. De voorgenomen ontwikkeling voldoet hiermee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In kader van de Wgh is geen belemmering aanwezig voor de bouw van de bedrijfswoning.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat er bij de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen zijn vanuit het aspect geluid.

4.5 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om daar tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit daarvan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Voor het plangebied is een actualiserend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (Eco Reest BV, Actualiserend bodemonderzoek ter plaatse van Dronterweg 29 Dronten, van 7 juni 2010). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Actualiserendbodemonderzoek.

Op basis van de resultaten van een voorgaand onderzoek was op de locatie sprake van een met olieproducten verontreinigd grondvolume van 6.800 m3, waarvan 1.550 m3 sterk verontreinigd. Ten aanzien van het grondwater betrof het bij voorgaand onderzoek in totaal een met minerale olie verontreinigd volume grondwater van 5.950 m3, waarvan 900 m3 sterk verontreinigd.

Op basis van het huidige totaal aan gegevens is op de locatie sprake van een met olieproducten verontreinigd grondvolume van 6.500 m3, waarvan 880 m3 sterk verontreinigd is. Ten aanzien van het grondwater is bij het actualiserend onderzoek sprake van een totaal met minerale olie verontreinigd volume grondwater van 5.230 m3, waarvan 500 m3 sterk verontreinigd.

De verontreinigingssituatie is zowel ten aanzien van de verontreinigde oppervlaktes en volumina als de gemiddeld aangetoonde gehalten in de grond en het grondwater relatief sterk afgenomen. Tevens zijn op de locatie geen zeer sterke olie/waterreacties in de grond, alsmede een drijflaag op de grondwaterspiegel meer waargenomen. Deze afname is waarschijnlijk het gevolg van bacteriële afbraak in de bodem. Het betreft echter ook op basis van het huidige totaal aan gegevens een ernstig geval van bodemverontreiniging.

De verontreiniging is ontstaan als gevolg van de opslag en toepassing van olieproducten in verband met de bedrijfsactiviteiten van de voormalige groenvoerdrogerij, tussen 1960 en circa 1981. Het zorgplichtbeginsel is derhalve hierop niet van toepassing.

De verontreinigingssituatie is bij voorgaand onderzoek op basis van de destijds uitgevoerde risicobeoordeling met behulp van SUS 2.2. als urgent beoordeeld. De parameter minerale olie kan echter met de huidige risicobeoordelingsprogrammatuur niet eenduidig worden beoordeeld.

Echter, gelet op de actuele terreinsituatie (grotendeels verhard) en de aanwezigheid van een drijflaag, kan de verontreinigingssituatie op basis van de vigerende systematiek van de risicobeoordeling als ernstig, doch niet spoedeisend worden beoordeeld.

Op basis van het bovenstaande zijn de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Aanvragen van een beschikking inzake de ernst en spoedeisendheid van sanering bij het bevoegd gezag (provincie Flevoland).
  • Op een "natuurlijk moment" (in het kader van een eventuele transactie of bouwactiviteit) saneren van de verontreiniging.

Op het terrein heeft een diefstal van koper uit de schakelkasten plaatsgevonden. Hierdoor is er een lekkage geweest van de olie uit de schakelkasten en de vrijgekomen olie is in de bodem terecht gekomen.

Nader onderzoek is uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt de aanwezige verontreinigde grond verwijderd en geïsoleerd aangebracht. Dit heeft een verbetering van de bodemkwaliteit tot gevolg. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de vergunning die verleend is voor het saneren.

Conclusie

Naar aanleiding van het onderzoek wordt de aanwezige verontreinigde grond verwijderd en geïsoleerd aangebracht. De bodemkwaliteit wordt hierdoor verbeterd.

4.6 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets toegelicht en wordt bovendien de nodige aandacht besteed aan de te nemen maatregelen voor het water in het plangebied.

Proces

De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De voorgenomen ontwikkeling is via www.dewatertoets.nl kenbaar gemaakt bij waterschap Zuiderzeeland. Hieruit is gebleken dat de normale procedure doorlopen moet worden. Via de website is een uitgangspuntennotitie verkregen, die is verwerkt in de onderstaande waterparagraaf. De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap, gemeente en provincie. Het waterschap heeft een formeel wateradvies gegeven over de voorgenomen plannen.

Beleid

Waterschap Zuiderzeeland heeft in het waterbeheerplan de visie opgenomen over het waterbeheer in de 2010-2015. Waterschap Zuiderzeeland zorgt voor veiligheid, voldoende en schoon water in het gebied. Waterschap Zuiderzeeland zet in op een ecologisch gezond en veilig stedelijk watersysteem. Het moet voldoen aan de waterhuishoudkundige functie en bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving in het stedelijk gebied. Daarnaast wil het waterschap dat menselijk handelen zo min mogelijk negatief effect heeft op het watersysteem. Ook ziet het waterschap graag dat bewoners en gebruikers van het stedelijk gebied zich betrokken voelen bij het water in het stedelijk gebied en dat zij er ook daadwerkelijk bij betrokken worden. Water is mede-ordenend in de ruimtelijke inrichting. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat alle wateraspecten een integraal onderdeel vormen van de ruimtelijke planvorming. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten veiligheid, schoon water, voldoende water en doelmatig beheer en onderhoud.

Huidige situatie

Bodem

Op de Bodemkaart van Nederland is het plangebied gekarteerd als een kalkrijke poldervaaggrond. Deze bestaat hier uit lichte klei.

Tot 2050 wordt conform het waterbeheerplan van het waterschap een bodemdaling van 5 tot 10 cm verwacht.

Grondwater(bescherming)

Het plangebied is op de Bodemkaart van Nederland gekarteerd als grondwatertrap VI. Dit betekent dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) tussen 0,4 en 0,8 m-mv wordt verwacht. De Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) wordt tussen 1,2 en 1,8 m-mv verwacht.

In het waterbeheerplan van het waterschap is het gebied gekarteerd als een inzijggebied, waarbij in de berekening is uitgegaan van 0 mm kwel/inzijging.

Het plangebied is niet in een grondwaterbeschermingsgebied gelegen. Daarnaast is het evenmin een aandachtsgebied conform de droogleggingskaarten van het waterschap.

Oppervlaktewater, KRW en waterveiligheid

De Lage Vaart ligt aan de noordzijde van het plangebied en is aangeduid als een waterlichaam van de Kaderrichtlijn Water (KRW). In dit waterlichaam is de aanleg van 30 tot 40% natuurvriendelijke oevers als maatregel opgenomen om de ecologische kwaliteit van het water te verbeteren. Tevens ligt er een doelstelling om het nutriëntengehalte te verlagen.

Langs de Lage Vaart ligt geen waterkering. De Lage Vaart is vaarwater voor CEMT klasse II. Dit betekent dat de toegestane boten een maximale nautische diepte hebben van 2,5 meter.

Riolering

Het gebied is op dit moment niet gerioleerd. Er is ook geen IBA (zuiveringsvoorziening om het afvalwater te zuiveren voordat het in de bodem of op het oppervlaktewater wordt geloosd) aanwezig. Naar verwachting is er een septictank aanwezig. De dichtstbijzijnde riolering ligt op circa 2,1 km.

Verhard oppervlak

In de huidige situatie zijn er diverse gebouwen aanwezig en is er terreinverharding aanwezig. Het aanwezige verhard oppervlak is ingeschat op 13.000 m2.

Toekomstige situatie

Keuze watersysteem

De voorgenomen ontwikkelingen mogen geen wateroverlast op andere tijden of plaatsen veroorzaken. Het plan wordt "waterneutraal" ontwikkeld. Daarbij wordt de gebruikelijke voorkeursvolgorde voor duurzaam stedelijk waterbeheer gevolgd. Het vuile water wordt gescheiden gehouden van het schone water.

Op 17 april 2012 heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden over welke maatregel moet worden getroffen; een IBA of een rioolaansluiting. Nader overleg met het waterschap geeft hier verdere duidelijkheid over.

Indien wordt gekozen voor een IBA, dan wordt het vuile water verwerkt via de aan te leggen IBA die op de Lage Vaart loost. Aangezien IBA's niet functioneren bij piekbelastingen wordt er dan een buffer aangelegd die het vuile water opvangt bij evenementen. Bij deze evenementen wordt uitgegaan van circa 500 bezoekers per dag en circa 1.000 bezoekers per weekend. De buffer loost dan via een pomp gecontroleerd op de IBA.

Indien wordt gekozen voor een rioolaansluiting dan wordt aangesloten op het meest nabijliggende riool door middel van een persleiding met pomp. Het meest nabijliggende riool ligt op een afstand van circa 2 kilometer.

Vervolgens is onderscheid gemaakt tussen vuil en schoon hemelwater. Vuil hemelwater is afkomstig van wegen met een hogere intensiteit dan 1.000 mvt/dag en van parkeerplaatsen met meer dan 50 plaatsen. Schoon hemelwater is afkomstig van daken, minder intensief gebruikte wegen en kleinere parkeerplaatsen.

Voor het schone en vuile hemelwater is de voorkeursvolgorde hergebruik - infiltreren in de bodem - vasthouden - afvoeren gehanteerd. Daarbij wordt het vuile hemelwater eerst gezuiverd alvorens het in het oppervlaktewater of het grondwater terecht komt. Hergebruik is gezien de gezondheidsrisico's en benodigde financiële investeringen niet haalbaar. Infiltratie van hemelwater in de bodem is vanuit bodem en hydrologie mogelijk, mits grondverbetering en drainage wordt toegepast. De drainage is niet bedoeld voor het afvoeren van het grondwater, maar voor het goed functioneren van de wadi.

Hemelwater van daken wordt rechtstreeks afgevoerd op de Lage Vaart, terwijl hemelwater van terreinverharding en parkeerplaatsen wordt vastgehouden in een aan te leggen wadi. Afvoer naar de wadi vindt oppervlakkig plaats met molgoten. Vanuit de wadi wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd via een drainage naar de Lage Vaart. Voor de wadi wordt de bestaande greppel aan de oostzijde van het plangebied gebruikt. In overleg met het waterschap wordt dit nader afgestemd.

De toegangsweg en de aanliggende parkeerplaatsen wateren via de aangrenzende berm af op de watergang parallel aan de weg.

Waterkwantiteit

Ingeschat wordt dat het toekomstige verhard oppervlak circa 20.000 m2 is. De toename van het verhard oppervlak is daarmee circa 7.000 m2.

Op basis van de kengetallen is de hoeveelheid benodigde waterberging bepaald met behulp van de rekensheet van waterschap Zuiderzeeland. De resultaten zijn opgenomen in tabel "Resultaten bergingsberekening".

De waterberging en infiltratie wordt gerekend in de wadi tot aan de insteek. De diepte van de wadi is 0,4 meter. Er wordt een overloop aangelegd op 0,3 meter boven de bodem van de wadi. Het talud van de wadi is 1:3 of flauwer en de bodem is minimaal 1 meter breed.

Parameter Hoeveelheid Eenheid
Totaal oppervlak plangebied 25.000 m2
Huidig verhard oppervlak 13.000 m2
Toekomstig verhard oppervlak 20.000 m2
Onverhard oppervlak (bos, tuin, wadi) 5.000 m2
Toename verhard oppervlak 7.000 m2
Maximale peilstijging bij T=100+10% 0,4 m1
Benodigde berging bij T=100+10% 3,74 % van het verhard oppervlak
Benodigde berging bij T=100+10% 940 m2
Benodigde berging bij T=100+10% 380 m3

Tabel: Resultaten bergingsberekening

Waterneutraal ontwikkelen betekent ook dat bij te weinig ontwatering geen drainage wordt aangelegd om de grondwaterstanden te verlagen, maar dat de weg- en bouwpeilen worden verhoogd middels ophoging. Indien watergangen worden gedempt, dient de verloren gaande berging in het watersysteem in het plangebied terug te worden gebracht. Ook mag de afwatering van het achterliggende gebied niet worden gehinderd. De compensatie van de waterberging dient aangelegd te zijn alvorens met de compensatie wordt gestart.

Waterkwaliteit

Omdat het hemelwater van verhardingen en daken, al dan niet na zuivering, wordt geïnfiltreerd in de bodem en zich bij het grondwater voegt, is het belangrijk de waterkwaliteit te bewaken. Dit gebeurt door in het plan hemelwater van vervuilde oppervlakken te zuiveren alvorens het zich bij het grondwater of oppervlaktewater voegt. Daarnaast worden chemische onkruidbestrijding en strooizout zo min mogelijk gebruikt. Indien daken worden voorzien van uitlogende materialen (lood, koper, zink) en dit water geloosd wordt op oppervlaktewater, dient hiervoor een vergunning aangevraagd te worden conform de Waterwet.
Voor waterhuishoudkundige werken zijn alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen toegestaan. Voor beschoeiing en steigers zijn alleen niet-oxydeerbare en niet-uitlogende materialen toegestaan.

Wateroverlast

Om te voorkomen dat bij hevige regenval wateroverlast ontstaat ter plaatse van de bebouwing, worden de gebouwen minimaal 0,1 meter hoger gerealiseerd dan de omliggende verhardingen. Doordat de omliggende verharding oppervlakkig afwatert richting de wadi is extra aandacht nodig voor de aanlegpeilen.
Het meest zuidelijke gebouw waarin de horeca, administratieve functies en stalling komt, wordt verdiept aangelegd tot 1,5 m-mv. Dit wordt een waterdichte voorziening, waardoor geen grondwateroverlast ontstaat.

Beheer en onderhoud en vergunningen/ontheffingen

Het onderhoud van de Lage Vaart wordt uitgevoerd vanaf het water; varend onderhoud. Een obstakelvrije werkstrook van 5 meter breed langs de Lage Vaart is daarom niet noodzakelijk. De wadi wordt door de eigenaar onderhouden.

Vanwege de vaarfunctie van de Lage Vaart wordt een pont met een kabel niet mogelijk gemaakt, maar wordt ingezet op een pont zonder kabel.

Voor het lozen van hemelwater op de Lage Vaart en het aanleggen van voorzieningen in de oever is een watervergunning op basis van de Waterwet noodzakelijk. Tevens is voor het aanleggen van de ligplaatsen een vergunning nodig in het kader van de Verordening fysieke leefomgeving.

4.7 Landschap

De voormalige groenvoerdrogerij met een aantal woningen was een bestaande bebouwingslaag in de hoofdlijn van het landschappelijk raamwerk. Van verre was het herkenbaar door zijn 75 meter hoge schoorstenen. Nu deze groenvoerdrogerij zijn functie heeft verloren en reeds is gesloopt, is er voor gekozen om deze bestaande ruimte in te vullen met het MEC.

In Bijlage 3 Notitie Experimentenkader is uitgewerkt hoe het MEC een bijdrage levert aan de landschappelijke waarden van de locatie en de omgeving.

De belangrijkste landschappelijke kenmerken van de omgeving zijn de vaart, de bomenstroken, de lineaire wegstructuur en de rationele verkaveling. Op het terrein zijn de karakteristieke aspecten van de polder (grote ruimten en maten, lijnen, weidsheid, open ruimten, groen) verwerkt in de inrichting.

De hoofdopzet van het plan bestaat uit een eenvoudig maar duidelijk concept. Allereerst mag het de aantrekkelijkheid van het polderlandschap niet aantasten. De dragende groene hoofdlijn van het landschappelijk raamwerk bepaalt het ruimtelijk beeld met daarin verscholen een lineaire bebouwing die deze hoofdlijn versterkt. Om de plek in het open polderlandschap herkenbaar te maken en een verwijzing te maken naar de vroegere schoorstenen, wordt een accentbebouwing in de vorm van een sculpturale toren voorgesteld. Het werk van de landschapsarchitecten Bijhouwer, Kelder, De Jonge, en de stedenbouwkundige Van Eesteren - die verantwoordelijk zijn geweest voor de totstandkoming van het polder ontwerp van Oostelijk Flevoland - dient te worden gerespecteerd. Liefdevolle en sobere vormgeving van de inrichtingselementen roepen het gevoel van schoonheid op. De gevelwand van de lineaire bebouwing is strak en transparant passend bij het polderlandschap. Om dit zo sterk mogelijk naar voren te brengen, is de keuze van materialen en de kleuren met opzet zo rustig en sober mogelijk gehouden.


Tevens biedt de toren uitzicht over het weidse polderlandschap waarbij de landschappelijke lijnen, het raamwerk, waarneembaar wordt. Vanuit deze toren kan het landschap van Oostelijk Flevoland worden ervaren. De kenmerken zoals de indrukwekkende openheid, fraaie rationele verkavelingen en ferme bosstroken, zijn vanuit de toren in een oogopslag waar te nemen. Door middel van deze functie wordt meer bekendheid en informatie gegeven aan de cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken van Flevoland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.2031-ONH1_0005.jpg"

Afbeelding: Blik naar buiten en blik naar binnen

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.2031-ONH1_0006.jpg"

Afbeelding: Uitwerking toren

Met de bebouwing op de bestaande bebouwingsplek blijft het landschappelijk raamwerk behouden en versterkt. De ordening van de gebouwen is gericht op de hoofdlijnen van de polderstructuur. Deze bebouwingslaag in het landschap is een reeds bestaande laag. De ontwikkeling wordt gezien als een kans om het polderlandschap te verrijken met een hoogwaardige architectuur waarbij de toren een echt "accent" gaat worden in de openheid van de polder. De bebouwing is uniek door een mooi en passend uitgevoerd ontwerp. Het gebouw zal de beschouwer van het polderlandschap gaan verrassen, aandacht vasthouden en een nieuw gezichtspunt bieden. De beleving van licht, lucht, ruimte en openheid kenmerkend voor de polder krijgt een nieuwe dimensie door een nieuw accent.

Voor de nadere beschrijving en de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar Bijlage 3 Notitie Experimentenkader.

4.8 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

De archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Dronten laat zien dat het plangebied in een gebied ligt met een lage archeologische verwachtingswaarde. Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een archeologievrij gebied. In het beleid is aangegeven dat voor deze gebieden geen nader archeologisch onderzoek nodig is. Wel dient in het achterhoofd te worden gehouden dat toevalstreffers door de mate van onzekerheid bij archeologische verwachtingen altijd kunnen voorkomen. Gezien de lage archeologische verwachtingswaarde is het opnemen van een beschermende regeling voor archeologie niet nodig.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Achtergrond van de locatie

Het terrein van het MEC is gelegen aan de Lage Vaart en het Lagevaartbos. De Lage Vaart en het naastgelegen bos maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Op het terrein van het MEC was een groenvoerdrogerij gevestigd. Voordat de ontwikkeling van het terrein naar het MEC in werking is gezet, bestond het terrein grotendeels uit verhard oppervlak en gebouwen met hoegenaamd geen natuurwaarden. Daarnaast was het een bedrijfslocatie met veel omgevingslawaai en langdurige openingstijden, vooral tijdens het broedseizoen. Er was sprake van zware uitstoot en stank en daarnaast was de bodem zwaar vervuild met zware stookolie. Het terrein stond bekend als de zwaarst vervuilde locatie van Flevoland. Niet voor niets is het bedrijf beëindigd in verband met onacceptabele overlast op het uitbreidingsplan van Dronten. In de tijd dat de gebouwen leeg stonden van 2003 tot 2009 hebben vleermuizen daar een verblijfplaats gevonden. De gebouwen zijn in 2009 gesloopt. Om de natuurwaarden in stand te houden, zijn bij de sloop van de gebouwen vleermuiskasten opgehangen op het terrein als vervangende verblijfplaats.

Huidige aanwezige waarden

De Lage Vaart wordt gebruikt als foerageergebied door onder meer de meervleermuis en de watervleermuis. Het Lagevaartbos is van belang voor soorten die zijn gekoppeld aan jong polderbos, zoals nachtegaal, spotvogel en de das. Langs de Lage Vaart komen plantensoorten voor als brede wespenorchis en reuzenpaardenstaart en is een beverburcht aanwezig. Deze soorten zijn echter niet in de buurt van het MEC-terrein waargenomen en aanwezig (zie Bijlage 10). Wel is gebleken dat in het plangebied algemene soorten (tabel 1 waar een vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt) en strikt beschermde (broed)vogels (met en zonder jaarrond beschermd nest) en vleermuizen voorkomen. Onder "Toetsing ecologie" is nader ingegaan op de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de soorten.

Toetsing ecologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Ecologische Hoofdstructuur.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn ecologische onderzoeken uitgevoerd, namelijk:

Flora- en faunawet

In het plangebied komen beschermde soorten voor. Het betreft zowel algemene soorten (tabel 1) waar een vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt, en strikt beschermde (broed)vogels (met en zonder jaarrond beschermd nest) en vleermuizen. Negatieve effecten op beschermde tabel 1-soorten kunnen niet worden uitgesloten. De gunstige staat van instandhouding van de soorten komt niet in gevaar door het verdwijnen van enkele individuen. In dit geval geldt een vrijstelling voor de tabel 1-soorten. Het betreft een wettelijke vrijstelling waar geen aparte toestemming voor hoeft te worden gevraagd, of melding voor hoeft te worden gedaan.

Door het opstellen van een ecologisch werkprotocol - die is toegespitst op de geplande werkzaamheden, de ruimte waarin deze plaatsvinden en de in het gebied te verwachten soorten en door te handelen conform het protocol - wordt aan de zorgplicht voldaan.

Schade aan broedvogels en nesten dient altijd te worden voorkomen. De werkzaamheden dienen minimaal buiten het broedseizoen van vogels (dus vóór half maart en na half juli) te worden gestart. Deze periode is een indicatie: sommige broedvogels hebben een afwijkende broedperiode.

In het aanvullend onderzoek (Bijlage 11) is nader onderzoek gedaan naar broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Uit dit onderzoek blijkt dat tijdens het veldbezoek geen jaarrond beschermde broedvogelnesten of andere aanwijzingen voor dergelijke nesten zijn aangetroffen. Het nemen van vervolgstappen voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten is zodoende niet nodig.

Ook is in het aanvullend onderzoek (Bijlage 11) onderzoek gedaan naar de effecten op vleermuizen. Voor verblijfplaatsen en vliegroutes en foerageergebieden geldt het volgende:

  • Verblijfplaatsen: In het plangebied zijn drie vleermuiskasten aanwezig. Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat één van de drie kasten kapot is en op de kop hangt. Deze kast is daardoor ongeschikt voor vleermuizen en zal in geen geval door vleermuizen worden gebruikt. De twee andere kasten zijn nog functioneel, maar waren ten tijde van het veldbezoek niet in gebruik. Ook zijn geen sporen aangetroffen die duiden op bewoning door vleermuizen. Het wordt dan ook niet aannemelijk geacht dat de kasten recent door vleermuizen zijn bewoond. Vanuit de Flora- en faunawet is het van belang dat de functionele leefomgeving te allen tijde gegarandeerd is. Het verlies van één verblijfplaats van gewone dwergvleermuis wordt doorgaans opgevangen door drie tot vijf alternatieve verblijfplaatsen aan te bieden. Het advies is om de kapotte kast op korte termijn te repareren dan wel te vervangen, hoewel dit vermoedelijk slechts een tijdelijke oplossing is. Het heeft de voorkeur om duurzame voorzieningen in de nieuwbouw aan te brengen, die ervoor zorgen dat de functionele leefomgeving van gewone dwergvleermuis ook op de langere termijn gegarandeerd is. In het onderzoek is een aantal mogelijkheden opgesomd. De kasten bevinden zich op minimaal 20 meter van het geplande werkterrein. Voor een opportunistische vleermuissoort als gewone dwergvleermuis heeft dit echter geen negatief effect.
  • Vliegroutes en foerageergebieden: Uit onderzoek is gebleken dat de Lage Vaart fungeert als vliegroute voor een beperkt aantal water- en meervleermuizen. Het aanvragen van ontheffing Flora- en faunawet is niet noodzakelijk geacht, mits mitigerende maatregelen worden genomen ten aanzien van licht en geluid. Uit nader onderzoek Bijlage 11 is gebleken dat voor watervleermuis en meervleermuis vooral van belang is dat de donkerte van een aanzienlijk deel van de Lage vaart behouden blijft. Behoud van donkerte/tegengaan van verstoring door licht is met name van belang in de periode dat vleermuizen actief zijn. Deze periode loopt globaal van begin maart tot en met eind oktober, tussen zonsondergang en -zonsopkomst. De mitigerende maatregelen voor licht zijn opgenomen onder "mitigerende maatregelen". Verstoring door geluid speelt bij soorten als water- en meervleermuis naar verwachting juist geen rol van betekenis. Hun hoogfrequente sonar maakt ze relatief ongevoelig voor het laagfrequent geluid dat door bouwmaterieel wordt voortgebracht. Het wordt dan ook niet noodzakelijk geacht om maatregelen ten aanzien van geluid te nemen.

Voor alle dier- en plantensoorten geldt een algemene zorgplicht. Vanuit de algemene zorgplicht dient tijdens de werkzaamheden continu te worden gelet op aanwezigheid van al dan niet beschermde planten en dieren. Bij aantreffen van dieren en planten moet worden voorkomen dat deze worden gedood of verwond dan wel onnodig aangetast (bij planten). In het geval dat een ingreep toch samenvalt met de aanwezigheid van beschermde soorten, worden passende maatregelen genomen of wordt er naar een andere oplossing gezocht. Om aan de zorgplicht te voldoen wordt aangeraden een ecologisch werkprotocol op te stellen en conform dit protocol te handelen.

Natuurbeschermingswet 1998

  • Effecten op Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten worden uitgesloten (zie Bijlage 10).

Ecologische Hoofdstructuur

Het terrein van het MEC grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De delen van het plangebied die zich bevinden in het water en in de bosschage maken onderdeel uit van de EHS. In deze delen vinden echter geen ontwikkelingen plaats welke verstorend kunnen zijn op de EHS (zie de onderzoeken in Bijlage 10, Bijlage 11 en Bijlage 12). Op het verharde terrein is de concentratie van de nieuwe ontwikkeling. Gebleken is dat er geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zal plaatsvinden (zie Bijlage 12). De provincie heeft een positief advies gegeven op de EHS-toetsing.

Hoewel het terrein grotendeels niet is gelegen in de EHS, kan de natuurinclusieve vormgeving met wadi, bomen en sedumdaken wel bijdragen aan het versterken van de verbindingsfunctie van het omringende EHS-gebied.

Door de toepassing van passende en naar binnen gerichte verlichting wordt uitstraling naar buiten het terrein, inclusief EHS, voorkomen (zie hiervoor ook Bijlage 11 en onder "Mitigerende maatregelen"). Hierdoor is er geen effect op de omringende EHS.

Uit de onderzoeken blijkt dat het gebruik van het terrein als MEC niet zal leiden tot een afname van verstoringsgevoelige diersoorten (vogels en zoogdieren). Vanwege het natuurinclusieve ontwerp en gebruik met beperking van effecten langs de EHS en de reeds verstoorde situatie als gevolg van weg- en scheepvaartverkeer en gebruik op de naastgelegen terreinen, kan worden uitgesloten dat de toename van verkeersbewegingen en de aanwezigheid van groepen bezoekers een significant negatief effect zal hebben op de EHS.

Omdat er geen aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS plaatsvindt, zijn mitigerende maatregelen voor de EHS niet noodzakelijk. Voor de flora en fauna worden wel mitigerende maatregelen getroffen.

Mitigerende maatregelen

Langs de randen geluidsluwe zones

De activiteiten binnen het MEC-terrein zullen zich voornamelijk op en direct rondom het expositieplein in het midden afspelen. De concentratie van activiteiten in het midden en met "stille" randen past goed bij de ligging in ecologisch waardevol gebied. De verstoring van aanwezige diersoorten is daardoor zeer beperkt. Deze is minimaal aan de randen van het plangebied.

Beperking lichthinder

Door het ontwerp is er tevens een beperkte uitstraling van licht naar de randen van het plangebied. De aanwezige vleermuizen profiteren van de beperking van de lichtuitstraling.

Onderstaand is een opsomming gegeven van oplossingsrichtingen die mogelijk zijn om schade door licht op vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen te voorkomen (zie ook Bijlage 11):

  • In de eerste plaats wordt aanbevolen zo beperkt mogelijk kunstlicht toe te passen en deze te doven wanneer er geen werkzaamheden plaatsvinden en/of als het terrein is afgesloten.
  • Het toepassen van amberverlichting verdient sterk de aanbeveling. Uit onderzoek is gebleken dat amberverlichting vleermuizen niet verstoren, terwijl "groen" licht en wit licht duidelijk verstorend werken. Als het plaatsen van amberverlichting geen optie is, dan dient de voorkeur te worden gegeven aan het toepassen van de zogenaamde marterverlichting. Dit type licht verstrooit niet naar de omgeving, maar verlicht lokaal de grond. Aanbevolen wordt de verlichting zo laag mogelijk te plaatsen, zodat het licht minimaal naar de omgeving verstrooit. Bijvoorbeeld op de parkeerplaatsen circa 1 meter vanaf de grond.
  • Het toe te passen kunstlicht dient zo te worden gepositioneerd, dat de Lage Vaart en omringende bosschages zoveel mogelijk onbelicht blijven (de zichtbaarheid van de lamp/puntbron vanaf de vliegroute dient te worden voorkomen). Minimaal 2/3 van de Lage Vaart dient onverlicht te blijven en de randen van de bosschages dienen minimaal vanaf circa 3 meter vanaf de grond onverlicht te blijven (op deze wijze blijven voldoende geschikte verplaatsings- en foerageermogelijkheden aanwezig). Indien het niet mogelijk is kunstlicht zo te positioneren als hiervoor beschreven, dan dienen barrières te worden aangebracht om te voorkomen het kunstlicht verstrooid wordt naar de omgeving. Daarbij wordt gedacht aan het plaatsen van schermen of liever hoog opgaande begroeiing.

Toegevoegde waarde ecologie door het MEC

De ecologische verbindingen in de omgeving van het plangebied (Lage Vaart en Lagevaartbos) zijn west-oost verbindingen, gelegen in de regionale ecologische verbindingszone tussen Lelystad via Dronten naar Kampen. Deze verbindingszone is bedoeld om soorten vanuit de omgeving Lelystad en waar mogelijk zelfs vanuit de Oostvaardersplassen mogelijkheden te bieden zich verder te verbreiden door oostelijk Flevoland. In deze zones wordt de uitwisseling tussen populaties gehinderd door bestaande barrières. Maatregelen zijn nodig om deze barrières te verminderen. Bij het plangebied zijn er kansen om zowel natte als droge elementen te realiseren. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hier ook op ingespeeld. De maatregelen die worden getroffen zijn gericht op de uitbreiding van het leefgebied van soorten.

In huidige situatie op terrein nauwelijks toegevoegde waarde voor ecologie

Het terrein heeft in de huidige situatie nauwelijks een toegevoegde waarde voor algemene amfibieën en broedvogels. In de huidige situatie is er op het terrein geen aansluiting met de omliggende ecologische zones. Het terrein vormt dan ook een barrière; er is als het ware een "gat" in de ecologische zone.

Voor het inrichtingsplan is daarom gekozen voor een natuurinclusief ontwerp en landschappelijke inpassing. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.

Groene bebouwing in een groen kader

De groenstructuur van de omgeving wordt geïntegreerd op het terrein. De lijnvormige bebouwing en beplanting wordt doorgetrokken op het terrein.

De gebouwen worden deels voorzien van sedumdaken. Het terrein blijft vanaf de Dronterweg volledig omsloten met dichte begroeiing. Het is en blijft wel zichtbaar vanaf de Lage Vaart.

Natuurwaarden het plangebied intrekken

Op de afbeelding "Inrichtingsschets" is het natuurinclusief ontwerp op terreinniveau weergegeven. Ingezet is op natuurvriendelijke aansluitingen met de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.2031-ONH1_0007.jpg"

Afbeelding: Inrichtingsschets

In de huidige situatie komen de soorten niet snel het terrein op, aangezien het terrein grotendeels is verhard en dus een belemmering vormde. Met de nieuwe situatie worden de aanwezige soorten het gebied "ingetrokken".

Voor de ontwikkeling wordt een wadi aangelegd. In paragraaf 4.6 is hier reeds op ingegaan. Voor de wadi wordt de bestaande greppel aan de oostzijde gebruikt. Met de wadi ontstaat een goede aansluiting op de Lage Vaart en de bestaande groenstructuren. De wadi heeft op deze plek de meeste toegevoegde waarde voor ecologie (vooral voor watergebonden soorten). Ook voorziet de wadi in de waterdoelstelling.

De wadi zorgt voor aansluiting op de natte natuur in de omgeving. Onder meer zoogdieren en amfibieën kunnen hiervan gebruik maken. Soorten die kunnen profiteren van de wadi en beplanting langs de randen zijn kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker, meerkikker. Op termijn is het gebied ook aantrekkelijk voor rugstreeppad, ringslang, bunzing, das, wezel, verscheidene muizensooorten, egel, haas, konijn, vos. Ook de watervleermuis en de meervleermuis profiteren van de rechtlijnige watergang.

Beheer en onderhoud: Het beheer en onderhoud van de wadi dient ervoor zorg te dragen dat de vegetatie in een pionierstadium blijft. Dat betekent voor waterhabitats in het vroege voorjaar en in de winter schonen en regelmatig maaien, zodat de vegetatie op de oever kort wordt gehouden. Er wordt op ingezet dat in de wadi het grootste deel van het jaar water aanwezig.

Ontwerpeisen: Het wateroppervlak moet groter zijn dan 30 m2 en maximaal 1 m diep. De oeverzone dient breed en ondiep te zijn met een talud van minimaal 1:4. Er wordt niet geschoond tussen begin april en eind juni. De oever wordt in ieder geval tweemaal per jaar gemaaid (tegengaan van rietvorming).

Voor de wadi is een aanduiding opgenomen in de regels en op de verbeelding. Ook wordt een afzonderlijke overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer gesloten voor de realisatie van de wadi. Hiermee is de realisatie van de wadi gewaarborgd.

Aangezien de activiteiten van het MEC voornamelijk op en direct rondom het expositieplein afspelen, zijn de randen rustiger en aantrekkelijker voor het aantrekken van soorten. Bij het ontwerp is ingespeeld op de aanwezige groenstructuren. Met het aanleggen van lijnvormige beplanting en bebouwing worden de bestaande structuren verlengd.

Naar aanleiding van het aanvullend onderzoek (Bijlage 11) worden vleermuiskasten geplaatst. De uitkijktoren wordt hiervoor, voorlopig, als meest geschikt bevonden.

Het creëren van lijnvormige beplantingen en de wadi zorgen ervoor dat vleermuizen in het gebied kunnen foerageren en het terreinen kunnen doorkruisen. Soorten die profiteren van onder meer laanbeplanting en aangepaste verlichting zijn ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, meervleermuis, watervleermuis.

Ook voor vogels is de groene inrichting gunstig. Bij vogels zijn er veel algemene soorten die hiervan kunnen profiteren. Dit betreft verscheidene vogelsoorten.

Met de bovengenoemde maatregelen wordt aangesloten op de bestaande ecologische structuren. De primaire functie van de verbindingszone wordt hierdoor versterkt. Door de realisatie van de wadi en de lijnvormige structuren worden soorten het gebied ingetrokken, hierbij is ingezet op de west-oost richting. Het natuurinclusief ontwerp leidt er toe dat soorten van zowel natte als droge natuur van de verbindingszone kunnen profiteren.

Conclusie

Omtrent het aspect ecologie dienen de genoemde aanbevelingen te worden opgevolgd. Met de ontwikkeling wordt een meerwaarde gegeven voor ecologie.

4.10 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van het MEC is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit (Milcura, Beoordeling luchtkwaliteit en geur, mechanisch erfgoedcentrum aan de Dronterweg 29 in Dronten, van 5 juli 2011). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Beoordeling luchtkwaliteit en geur. Onderzocht is of door de ontwikkeling de luchtkwaliteit "niet in betekende mate" (NIBM) zal verslechteren. Aan de hand van een NIBM-rekentool is geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de wettelijke eisen en de luchtkwaliteit niet in betekende mate zal verslechteren. Er is geen nader onderzoek nodig. Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Obstakelvrije Zone Luchthaven Lelystad

Op een afstand van circa 11,3 km ligt luchthaven Lelystad. Rondom luchthaven Lelystad zijn hoogtebeperkingen voor aanwezige bebouwing en nieuw te realiseren bebouwing. Deze hoogtematen lopen op naarmate de afstand tot de luchthaven groter wordt. Concreet betekent dit dat er geen bebouwing mag worden opgericht met een bouwhoogte hoger dan de hoogtemaat die voor een bepaalde zone geldt. Het plangebied ligt in een zone waarvoor een hoogtebeperking geldt voor objecten vanaf 150 meter. Het voorliggende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden ten behoeve van objecten met een hoogte van minimaal 150 meter.

Conclusie

De obstakelvrije zone van luchthaven Lelystad leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Externe Veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichting

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Over de Dronterweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens de risicokaart van Flevoland (www.risicokaart.nl) heeft deze een plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. De Dronterweg is evenwel niet opgenomen in de Eindrapportage van het Basisnet Weg. Dit houdt in dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe niet leidt tot een overschrijding van normen. Naar verwachting komt medio 2012 de N23 gereed, waarna de verkeersintensiteit van de Dronterweg zal afnemen. Ook het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Dronterweg zal dan naar verwachting verminderen. Desalniettemin is toch een berekening uitgevoerd met het programma RBM-II op basis van de laatstbekende gegevens van de jaarintensiteiten. Zie Bijlage 13 EV vervoer overde weg.

Uit deze rapportage blijkt dat er geen 10-6-PR-contour is en dat in het kader van het groepsrisico de fN-curve niet zichtbaar is. Derhalve vindt de gemeente het verantwoord medewerking te verlenen aan de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

Conclusie

Het vervoer van gevaarlijke stoffen zal niet leiden tot onaanvaardbare risico's. In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Kabels En Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn. Op circa 180 meter ten zuiden van het plangebied ligt een 150 kV hoogspanningslijn.

Naar het onderwerp "kabels en leidingen" is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan. Op basis daarvan zijn internationaal geldende normen vastgesteld voor de sterkte van het magnetisch veld (100 microTesla) van hoogspanningsleidingen die ook in Nederland worden gehanteerd. Deze waarde wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.

Op basis van de informatie en op grond van het voorzorgbeginsel, heeft het ministerie van VROM op 3 oktober 2005 met de brief "Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen" de gemeenten, provincies en netbeheerders geadviseerd om nieuwe situaties waarbij kinderen worden blootgesteld aan een magneetveld hoger dan 0,4 microTesla (jaargemiddelde) zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden. Geadviseerd wordt om bij de vaststelling van bestemmingsplannen en van tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan, waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is van 0,4 microTesla (de magneetveldzone). In bijlage 1 van de brief is het advies nader uitgewerkt en worden de gehanteerde begrippen verklaard. Het advies is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel en is van toepassing op zogenoemde gevoelige bestemmingen.

Op de website van het RIVM is een overzicht opgenomen met de zogenaamde indicatieve zones van alle bovengrondse hoogspanningslijnen en een Handreiking voor het berekenen van specifieke zones. De breedte van de indicatieve zone is meestal een overschatting, omdat die is berekend op basis van conservatieve aannames. De werkelijke omvang van de zones van 0,4 microTesla is in de meeste situaties kleiner. Voor de 150 kV-lijn ten zuiden van de Dronterweg, geldt een indicatieve zone van 80 meter aan beide zijden van de hoogspanningslijn. Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve zone van de 150 kV-lijn.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.14 Verkeer En Parkeren

Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met eventuele gevolgen voor verkeerskundige aspecten in of nabij het plangebied, zoals verkeersbewegingen en parkeren.

Verkeer

Het plangebied is goed bereikbaar. De ontsluiting van het plangebied is geregeld door middel van een ontsluitingsweg op de Dronterweg.

Als gevolg van de voorgestane ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen op de Dronterweg iets toenemen. Op dit moment rijden er op een gemiddelde werkdag zo'n 9.650 mvt over de Dronterweg ter hoogte van de groenvoerdrogerij. Wanneer de N23 in gebruik wordt genomen (medio 2012) zal de intensiteit naar verwachting van de gemeente dalen tot een kleine 8.000 mvt.

Zelfs bij een groot evenement (zie hieronder bij "parkeren" en "verkeerseffecten") zal het aantal motorvoertuigen dan nog niet het huidige aantal halen. Derhalve zal de aanwezigheid van het MEC ten opzichte van de huidige situatie niet leiden tot een verslechtering van de verkeerssituatie.

Ook is het plangebied te bereiken door middel van openbaar vervoer. De Dronterweg maakt onderdeel uit van de route van de lijnbus 143. Dit is een lijn die diverse haltes heeft langs de Dronterweg. Dit betreft onder andere twee haltes nabij Dronterweg 23, te weten de haltes Lisdoddeweg en Lisdoddepad (op circa 1 km afstand). Wanneer in december 2012 de Hanzelijn gereed is, is de locatie per openbaar vervoer bereikbaar uit zowel de richting van Lelystad-Amsterdam als Zwolle-Groningen, Enschede, Nijmegen, et cetera. Eventueel is het mogelijk om in de toekomst een extra halteplaats te creëren ter hoogte van het plangebied of een pendelbus te laten rijden op drukke dagen tussen het station en het MEC.

Parkeren

In het bestemmingsplan moet worden opgenomen hoe wordt omgegaan met de toetsing van het aantal benodigde parkeerplaatsen in verband met de bezoekers.

Onderstaand is het verwachte aantal bezoekers weergegeven, onderverdeeld in vier stromen van bezoekers:

  1. 1. De stallingshouders. Dit zijn 300 boxen/plaatsen die gemiddeld voor 80% verhuurd zijn. Die mensen komen gemiddeld 2 maal per maand bij hun stalling. 70% brengt bezoek in het weekend en 30% door de week. (480 bewegingen per maand). Dat geeft het volgende beeld:
    1. a. Verkeersbewegingen op een doordeweekse dag 14 auto's.
    2. b. Verkeersbewegingen op een zon- en feestdag 42 auto's.
  2. 2. Gewone parkbezoekers en eters restaurant:
    1. a. Verkeersbewegingen op een doordeweekse dag 20 auto's (15 auto's restaurant + 5 MEC auto's).
    2. b. Verkeersbewegingen op een zaterdag of zon- en feestdag 50 auto's (30 auto's restaurant + 20 MEC auto's).
  3. 3. Georganiseerde toeristen. Hierbij wordt gedacht aan bussen:
    1. a. Indien een samenwerking wordt aangegaan met bijvoorbeeld het motormuseum Zwolle, dan praten circa 28 bussen per week of wel 4 per dag. Of
    2. b. Indien wordt uitgegaan van een eigen invulling met mechanisch erfgoed, oude ambachten en het polderconcept dan wordt gedacht aan 14 bussen per week of wel 2 per dag.
  4. 4. Evenementen. Er worden kansen gezien om 6 tot maximaal 10 maal per jaar een evenement te laten plaatsvinden. Dit zal veel in de weekenden plaatsvinden. Op een evenement komen tussen de 150 en 700 bezoekers verdeeld over twee dagen en 2 personen per auto. Dit geeft aan verkeersbewegingen een extra druk in de weekenden (10 per jaar) van 125 auto's per zaterdag en zondag.

Op het inrichtingsplan (zie Bijlage 2 Inrichtingsplan) zijn de reguliere parkeerplaatsen aangegeven. Op het terrein is in eerste instantie ruimte voor circa 173 parkeerplaatsen. In de praktijk zullen de bezoekers niet allemaal tegelijkertijd aanwezig zijn.

Bij het MEC zal waarschijnlijk sprake zijn van een groeiend aantal bezoekers op de langere termijn. Indien sprake is van een groeiend aantal bezoekers waarvoor meer parkeerplaatsen nodig zijn, dan kan onderzocht worden of daarin via een afzonderlijke planologische procedure kan worden voorzien door omzetting van het parkeerterrein in een meerlaagse parkeergarage.

In het bestemmingsplan is de ligging van de parkeerterreinen geregeld door middel van een aanduiding. Hiermee wordt geregeld dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat deze terreindelen niet worden gebruikt voor andere (niet-parkeer) functies. Daarnaast zijn op de overige terreindelen ook parkeer- en stallingsmogelijkheden. Dit om met name de expositie- en stallingsfunctie van het mechanisch erfgoedcentrum te kunnen uitvoeren.

Verkeerseffecten

Voor het MEC is een rapportage opgesteld waarin de verkeerseffecten zijn onderbouwd (BVA, Verkeerseffecten MEC, verkeersonderbouwing, van 18 april 2012). De rapportage is opgenomen in Bijlage 14 Verkeerseffecten MEC, verkeersonderbouwing.

Geconcludeerd kan worden dat zowel met een piekdag voor het MEC zelf als op een evenementendag, het verkeersaanbod zodanig is dat er geen enkele belemmering is voor de bestaande verkeersstroom op de N309.
Op het parkeerterrein is voldoende parkeergelegenheid aanwezig om het verkeersaanbod te kunnen verwerken.

De vormgeving van de aansluiting van de N309 volstaat, maar eventueel zou op termijn een rotonde wenselijk kunnen zijn om de herkenbaarheid en de veiligheid op dit punt nog beter te maken.

Evenementen

Voor evenementen welke georganiseerd worden op het MEC wordt te zijner tijd per evenement of voor meerdere evenementen tegelijk een evenementenvergunning afgegeven. Voordat deze vergunning verleend kan worden moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe er om gegaan wordt met verkeersstromen, parkeren en routing naar het terrein en op het terrein. Dit om verkeersproblemen te voorkomen. Uit het aanvullende onderzoek (Bijlage 14), is gebleken dat er geen problemen worden verwacht. Wanneer er daadwerkelijk evenementen worden georganiseerd op het terrein zal wederom een afweging en toetsing plaatsvinden. Zo is ook na inwerkingtreding van het bestemmingsplan de toetsing gewaarborgd.

Conclusie

Zowel de verkeers- als de parkeersituatie zal niet leiden tot een problematische situatie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

4.15 Besluit Milieueffectrapportage

4.15.1 Algemeen

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast waarbij de drempelwaarden indicatief zijn geworden en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn uitgebreid. Het indicatief worden van de drempelwaarden betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of de activiteiten ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Een m.e.r. is verplicht bij bestemmingsplannen indien de activiteiten in het plan mogelijk tot significante gevolgen leiden voor Natura 2000-gebieden, zodat een passende beoordeling nodig is en/of het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een besluit m.e.r.(-beoordeling) verplicht is.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 10 Quickscan natuurwetgeving. Hieruit blijkt dat voor Natura 2000-gebieden effecten op habitats of soorten met een instandhoudingsdoelstelling worden uitgesloten, waardoor geen passende beoordeling nodig is.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. Een ontwikkeling als het MEC is niet opgenomen bij de activiteiten. Daarom is gekeken naar een soortgelijke activiteit, namelijk de aanleg van themaparken. Dit is opgenomen op de D-lijst onder D.10. Op basis hiervan is een m.e.r.-beoordeling nodig, indien de activiteit betrekking heeft op 250.000 bezoekers per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied. De ontwikkeling van het MEC valt hier niet onder. De ontwikkeling valt ruim beneden deze drempelwaarden en ligt niet in een gevoelig gebied.

De drempelwaarden zijn indicatief. Daarom moet vervolgens worden gekeken naar de kenmerken van de ontwikkeling, de plaats van de ontwikkeling en de kenmerken van mogelijke effecten. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het nieuwe Besluit milieueffectrapportage die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ("wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?") moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn "betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten".

4.15.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Naar aanleiding van het gestelde hierboven moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toets kan gebeuren aan de hand van de aspecten die in de voorgaande paragrafen al aan de orde zijn geweest, voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Geur

In paragraaf 4.3 is onderzoek uitgevoerd naar het aspect geur. Het aspect geur levert geen belemmeringen op, indien het voorkomen of beperken van geurhinder en het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht wordt gerealiseerd. Hierbij geldt dat het proefdraaien van verbrandingsmotoren inpandig moet plaatsvinden en mag dus niet in de buitenlucht plaatsvinden. Ook geldt dat indien binnen 50 meter van het emissiepunt van de ruimte waarin het onderhoud/reparatie van de antieke machines dan wel het proefdraaien van de verbrandingsmotoren plaatsvindt, een gevoelig gebouw is gelegen (zoals in casu de naastgelegen woningen), dan de afzuiging van de ontstane dampen en gassen bovendaks moet plaatsvinden. Dit is nodig om een doelmatige verspreiding van de emissies naar de buitenlucht toe te bevorderen. Bij de exacte situering van de machines moet dit in acht worden genomen.

Door het voldoen aan deze voorwaarden zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Geluid

In paragraaf 4.4 wordt met betrekking tot geluid het volgende geconcludeerd.

In verband met de voorgenomen ontwikkeling zijn maatregelen nodig om de geluidsbelasting bij de nabijgelegen woningen terug te dringen. Een optie is het plaatsen van een afscherming van minimaal 3 meter tussen de toegangsweg en de woningen. Bij toepassing van de maatregelen wordt ter plaatse van de woningen aan de normstelling voor piekgeluiden voldaan.

De geluidsbelasting door het komen en gaan van voertuigen van bezoekers en stallinghouders veroorzaken de indirecte hinder. Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van de indirecte hinder onder de 50 dB(A) etmaalwaarde blijft.

De voorgenomen bedrijfswoning is geen beperking voor het 150 kV onderstation.

De op de gevel(s) van de toekomstige bedrijfswoning berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Dronterweg ter plaatse van de gevels, is lager dan de voorkeursgrenswaarde.

Door toepassing van de genoemde maatregelen wordt voldaan aan de normstelling van het aspect geluid en daarmee zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Bodem

In paragraaf 4.5 wordt met betrekking tot het aspect bodem aangegeven dat er verontreinigingen aanwezig zijn op het terrein. De aanbevelingen die in deze paragraaf worden gedaan, moeten worden opgevolgd om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen. Tevens dient onderzoek te worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de mogelijke gevolgen van de lekkage van de olie uit de schakelkasten. Ten behoeve van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling zal de bodemverontreiniging worden gesaneerd.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zal de verontreinigingssituatie worden opgelost en daarmee zal er uiteindelijk geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Luchtkwaliteit

In paragraaf 4.10 is het aspect luchtkwaliteit aan de orde gekomen. Uit de luchtkwaliteitsberekeningen blijkt dat de uitkomsten ruim onder de grenswaarden zitten. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de normen voor luchtkwaliteit, zal er geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Ecologie

In paragraaf 4.9 is nader ingegaan op het aspect ecologie.

Het plangebied ligt niet nabij gevoelige gebieden. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is Ketelmeer en Vossemeer. Dit gebied ligt op ruim 8,3 kilometer afstand van het plangebied. Dit is een vrij grote afstand. Aangezien de ontwikkeling ruim beneden de genoemde drempelwaarden ligt (de kenmerken van de ontwikkeling) wordt er van uitgegaan dat de ontwikkeling naar verwachting geen negatieve effecten zal veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Uit de ecologische quickscan volgt ook dat effecten op habitats of soorten met een instandhoudingsdoelstelling worden uitgesloten gezien de grote afstand tot Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten en de relatief lage NOx-emissie.

Het terrein van het MEC ligt nabij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Uit de toetsing is gebleken dat er door de ontwikkeling geen aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS plaatsvindt. Zoals aangegeven zullen de maatregelen worden genomen ten aanzien van verlichting. Compensatie is niet aan de orde.

In de paragraaf wordt ook de relatie met de Flora- en faunawet vermeld.

In het plangebied komen beschermde soorten voor. Het betreft zowel algemene soorten (tabel 1) en strikt beschermde (broed)vogels (met en zonder jaarrond beschermd nest) en vleermuizen.

Negatieve effecten op beschermde tabel 1-soorten kunnen niet worden uitgesloten. De gunstige staat van instandhouding van de soorten komt niet in gevaar door het verdwijnen van enkele individuen. In dit geval geldt een vrijstelling voor de tabel 1-soorten.

Uit veldonderzoek is gebleken dat geen jaarrond beschermde broedvogelnesten of andere aanwijzingen voor dergelijke nesten zijn aangetroffen. Het nemen van vervolgstappen voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten is zodoende niet nodig.

In verband met de verblijfplaatsen en vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen worden mitigerende maatregelen getroffen.

Indien wordt voldaan aan het bovenstaande zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie van het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het relevante beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan de vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ook is hieraan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier zijn verbeeld. De SVBP 2008 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Tevens is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat reeds in procedure is voor dit plangebied, namelijk "Bestemmingsplan Dronten - Lage Vaart en omgeving (2030)". Gezien het unieke karakter van de voorgenomen ontwikkeling is vervolgens maatwerk verricht door een specifieke regelgeving op te nemen voor het plangebied.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en de bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd en in de regels zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Bestemmingen

Hieronder wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen behorend bij dit bestemmingsplan.

Voor het terrein van het Mechanisch Erfgoed Centrum (MEC) is de bestemming "Cultuur en ontspanning" opgenomen. Binnen deze bestemming zijn functies en bebouwing mogelijk ten behoeve van het mechanisch erfgoed centrum. Dit betreft onder andere informatie-, expositie- en stallingsruimte, ambachtelijke bedrijvigheid, bijbehorende detailhandel, ondergeschikte administratieve ruimten en ondergeschikte horeca. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" is een horecabedrijf mogelijk met een vloeroppervlakte van maximaal 500 m2.

De bebouwing van het MEC dient binnen de bouwvlakken te worden opgericht.

De bebouwing heeft in beginsel een maximale hoogte van 12 meter. Voor het hoofdgebouw (het meest zuidelijkste gebouw) geldt een bijzondere architectuur en vormgeving, daarom is voor dit gebouw sprake van een maximale hoogte van 20 meter. Voor de uitkijktoren geldt vanwege het gewenste goede zicht op het polderconcept een maximale hoogte van 65 meter. De toren is uitsluitend mogelijk ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - toren".

Op het terrein van het MEC is één bedrijfswoning toegestaan. De locatie van deze bedrijfswoning is aangeduid. Uit akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.4) is gebleken dat de bouw van de bedrijfswoning op deze plek mogelijk is. Voor de toegestane maatvoering is aansluiting gezocht bij de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied".

Voor het expo terrein is een aanduiding opgenomen en de ligging van de geconcentreerde parkeergelegenheid is weergegeven met de aanduiding "parkeerterrein". In de regels is het mogelijk dat ook elders op het terrein parkeer- en stallingsmogelijkheden in gebruik worden genomen.

De Lage Vaart is opgenomen met de bestemming "Water". Deze watergang heeft een belangrijke waterhuishoudkundige functie. Daarnaast heeft de watergang een functie voor de natuur.

Op de verbeelding is de aanduiding "ligplaats" opgenomen voor een locatie met twee ligplaatsen. Deze ligplaatsen zijn uitdrukkelijk niet bedoeld voor een woonschip en voor het innemen van de ligplaatsen zal toestemming van de waterbeheerder moeten worden verkregen. De bestemming "Water" maakt recreatief medegebruik mogelijk, dit betreft onder andere het pontje tussen het terrein en de overzijde van de Lage Vaart. Ook voor de realisatie van het pontje is toestemming nodig van de waterbeheerder. Binnen de bestemming "Water" mogen geen gebouwen worden gebouwd.

De bosgebieden zijn bestemd als "Natuur". De bestemming is er op gericht om de bestaande landschappelijke en natuurwaarden in stand te houden. Voor het bepalen van de contouren van de bosgebieden is gebruikt gemaakt van de GBKN-ondergrond en van luchtfoto’s. Hiermee is de feitelijke situatie bestemd. Voor diverse werkzaamheden die de natuurfunctie kunnen schaden, is een omgevingsvergunning nodig. In het bosgebied zijn speelvoorzieningen en andere recreatieve bouwwerken mogelijk van ten hoogste 4 meter. Voor de wadi is de aanduiding "specifieke vorm van natuur - wadi" opgenomen.

Voor de gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur geldt tevens de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie". Naast de andere voorkomende bestemmingen zijn deze gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

In verband met de ligging van het onderstation is de daarmee samenhangende geluidszone in het bestemmingsplan opgenomen. Met de aanduiding "geluidzone - industrie" is een regeling opgenomen voor beperkingen van geluidgevoelige objecten. De bedrijfswoning valt buiten deze zone.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan "Dronten - Mechanisch Erfgoed Centrum (2031)" is overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, gelegenheid geboden tot inspraak. Daarnaast is het plan voorgelegd aan de betrokken diensten als bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De resultaten van de inspraak en het overleg zijn opgenomen in Bijlage 15 Vooroverleg eninspraakrapportage. De ingekomen overleg- en inspraakreacties zijn hierbij voorzien van een gemeentelijk reactie.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.

Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen onder meer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

In dit geval is het verhaal van kosten anderszins verzekerd, namelijk via de gesloten overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeenteraad zal dan ook geen exploitatieplan vaststellen.

Vastgesteld 27 september 2012.

……………… ………………


Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 1 mei 2013.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 3 Notitie Experimentenkader

Bijlage 4 Welstandsnota 2004, 15e Aanvulling

Bijlage 5 Beoordeling Luchtkwaliteit En Geur

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Geluid Naar De Omgeving

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Geluid Onderstation

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Geluid Bedrijfswoning Ten Opzichte Van Wegverkeer

Bijlage 9 Actualiserend Bodemonderzoek

Bijlage 10 Quickscan Natuurwetgeving

Bijlage 11 Aanvullend Onderzoek Natuur

Bijlage 12 Toetsing Ehs

Bijlage 13 Ev Vervoer Over De Weg

Bijlage 14 Verkeerseffecten Mec, Verkeersonderbouwing

Bijlage 15 Vooroverleg En Inspraakrapportage