bestemmingsplan Buitengebied Rietweg 30 (9015)
Bestemmingsplan - gemeente Dronten
Onherroepelijk op 24-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied Rietweg 30 (9015)' van de gemeente Dronten;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0303.9015-0ONH met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.6 aan-huis-verbonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale netto vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.12 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 bestaand
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- 1. bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het plan als ontwerp;
- b. ten aanzien van het overige gebruik:
- 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw
een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw;
1.17 boomteelt
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.18 boomteeltbedrijf
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin-)planten en aanverwante gewassen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van containerteelt en glasopstanden;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.25 (dag)recreatief medegebruik
een (dag)recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 druiplijn
de lijn die van onderen het dak begrenst;
1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.29 fruitteelt
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidbelasting vanwege het wegverkeer
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.32 geluidgevoelig gebouw
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een functie als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder, zoals schoolgebouwen en zieken- en verpleeghuizen;
1.33 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
1.34 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;
1.35 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.36 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.37 hoveniersbedrijf
een bedrijf gericht op het ontwerp, de aanleg en het onderhoud van tuinen en groenvoorzieningen voor anderen, niet zijnde een grondverzetbedrijf;
1.38 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.39 kas
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
1.40 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals genoemd in Bijlage 2Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij het wonen, waarvoor geen vergunningsplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
1.41 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.42 mest- en/of organische (bij)productvergisting
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt. Dit methaangas wordt gebruikt om een warmtekracht-koppeling installatie aan te drijven. Dit is een speciale motor die methaangas als brandstof heeft en die een generator aandrijft. De verkregen elektriciteit wordt gebruikt op het eigen bedrijf en geleverd aan het net;
1.43 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.44 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;
1.45 normaal agrarisch gebruik
het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
1.46 normaal onderhoud
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.47 ondergeschikte tweede tak
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
1.48 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.49 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.50 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
1.51 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.52 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
1.53 serrestal
lichtdoorlatende stal met rechte wanden en gebogen dakvorm, van lichte constructie en modulaire opzet;
1.54 silo
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.55 torensilo
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.56 tunnelkas
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.57 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;
1.58 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Algemeen
Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van gebouwen, termen, definities en planregelmethoden) bepalend.
2.2 Meetwijze
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. De afstand tot de (bouw)vlakgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens. - b. De breedte van erfsingelbeplanting:
de breedte gemeten tussen de horizontale projectie van de buitenste stammen van de erfsingel. - c. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. - d. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. - e. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. - f. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. - g. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.3 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
2.4 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waaronder onderstammenteelt, takkenteelt, fruitteelt, houtteelt en andere opgaande boomteeltvormen;
- b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel';
- c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel';
- d. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting met de daarbijbehorende erfsloten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'water', tevens een kavelsloot, al dan niet met duiker;
- h. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. extensief dagrecreatief medegebruik;
- k. infrastructurele voorzieningen;
- l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- m. bedrijfsgebouwen, waaronder koelhuizen;
- n. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
- o. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
- p. torensilo's;
- q. kassen en tunnelkassen;
- r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van het gestelde in Bijlage 1Toetsingskader, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de algemene criteria, zoals die zijn opgenomen in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.12.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde
in Bijlage 1 Toetsingskader, het plan wijzigen en met het oog op kavelsloten de aanduiding 'water' opnemen of laten vervallen, mits met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.12.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
5.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor:
- 1. de uitstalling, opslag, stand- of ligplaats van kampeerwagens, toer- of stacaravans en tenten;
- 2. de opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- 3. het opslaan van gebruiksklare of gebruiksonklare voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen hiervan;
- 4. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- 5. prostitutiedoeleinden;
- b. het gebruiken van gebouwen als seksinrichting;
- c. gebouwen, voor het bouwen waarvan ingevolge de bepalingen van dit plan een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken niet overeenkomstig het doel waarvoor die omgevingsvergunning werd verleend.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 geluidzone - weg
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis is de in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht Bouwwerken
9.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
9.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
9.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 10 Overgangsrecht Gebruik
10.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
10.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.3 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.4 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rietweg 30 (9015)'.
september 2012.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Toetsingskader
Bijlage 2 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten Bij Het Wonen
Bijlage 3 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie Rietweg 30 te Biddinghuizen is een agrarisch bedrijf gevestigd. Op deze locatie komt een nieuw agrarisch bedrijf. Het betreft een bedrijfsverplaatsing vanuit Lelystad. De bedrijfsmatige activiteiten van een melkveehouderij in Lelystad worden beëindigd.
De initiatiefnemer is voornemens het bouwperceel op de locatie Rietweg 30 uit te breiden en daarbij nieuwe stallen te realiseren. De initiatiefnemer wil nieuwe stallen bouwen die niet passen binnen het bouwvlak van het huidige bestemmingsplan. Aangezien de geldende regeling daar geen mogelijkheden toe biedt, is een herziening nodig waarbij het bouwperceel wordt vergroot.
Het onderhavige bestemmingsplan is de planologisch-juridische regeling die voorgenomen ontwikkeling mogelijk moet maken.
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft de locatie Rietweg 30 te Biddinghuizen, nabij de kruising Rietweg - Swifterweg. De locatie ligt op een afstand van 3,2 km ten noordwesten van de kern Biddinghuizen en 4,4 km ten zuidwesten van de kern Dronten. De locatie is gesitueerd in een agrarisch gebied met verspreid liggende agrarische bedrijven en enkele burgerwoningen. Op afbeelding 1 is de situering van het plangebied weergegeven. Een exacte begrenzing van het plangebied is opgenomen op de verbeelding.
Afbeelding 1: Situering plangebied
1.3 Planologisch-juridische Regeling
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in "Bestemmingsplan Buitengebied (9010)" van de gemeente Dronten dat op 26 april 2007 is vastgesteld, op 7 mei 2008 is goedgekeurd en op 10 september 2008 onherroepelijk is geworden. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Agrarisch gebied" met de aanduidingen "bouwperceel", "kavelsloot" en "open ruimte". Ook is sprake van de aanvullende bestemming "Geluidszone wegverkeerslawaai". Zie afbeelding 2 voor de uitsnede van het bestemmingsplan.
Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan
De bestemming "Agrarisch gebied" betreft landbouwkundig waardevolle gebieden in de landschappelijk open delen. De gronden zijn primair bestemd voor het grondgebonden agrarisch gebruik. Binnen het bouwperceel is ruimte voor een bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen. De kavelsloot staat in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en is als zodanig met een aanduiding weergegeven. De gebieden met de aanduiding "open ruimte" zijn gebieden met grote open ruimten met voornamelijk een landbouwkundige functie. In deze gebieden liggen de boerderijen en overige bebouwing met dichte erfbeplanting als eilanden in de openheid. Ingezet wordt op handhaving van de open ruimten. Voor de bescherming van de karakteristieke open ruimte is een regeling opgenomen.
De gronden binnen "Geluidszone wegverkeerslawaai" zijn, naast de basisbestemming, bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen door het wegverkeer. Een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidgevoelig gebouw (zoals een woning), of uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting door het wegverkeer van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of verkregen hogere grenswaarde. De bestaande woning is gelegen buiten deze zone.
Het huidige bouwperceel is te beperkend is voor de voorgenomen ontwikkeling. Binnen het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen om het bouwperceel te vergroten. Echter, bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een serrestal. Een serrestal heeft halfronde daken. Het vigerend bestemmingsplan laat geen halfronde daken toe, omdat in het plan een minimale en maximale dakhelling is opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de omgevingsaspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van de planbeschrijving. In de planbeschrijving wordt ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie.
2.2 Planbeschrijving
2.2.1 Bestaande situatie
Op de locatie Rietweg 30 staan thans een bedrijfswoning en twee aan elkaar gebouwde schuren, ook is een paardenbak aanwezig. De noordwestzijde, de noordoostzijde en de zuidwestzijde van het perceel worden begrensd door akkerland. Aan de zuidoostzijde ligt de tuin behorend bij de woning. Aan de noordwestzijde ligt een kavelsloot en om de niet naar de weggekeerde zijden is een erfsingel aanwezig. Zie afbeelding 3 en afbeelding 4 voor de ligging in de omgeving en de bestaande inrichting van het plangebied.
Het huidige bouwperceel is 100 bij 70 meter en heeft dus een oppervlakte van 0,7 hectare.
Afbeelding 3: Bestaande situatie Rietweg 30 en ligging in omgeving
Afbeelding 4: Bestaande situatie Rietweg 30 met uitbreidingsgebied op perceelsniveau
Ten noordoosten van het agrarisch bedrijf ligt op circa 400 meter afstand een agrarisch bedrijf en ten zuidwesten ligt op circa 500 meter afstand een burgerwoning.
De woningen en de bijbehorende erven aan de Rietweg liggen, in tegenstelling tot de meeste andere woningen in het buitengebied van de gemeente Dronten, niet direct aan de weg. De woning op de locatie Rietweg 30 ligt op een afstand van 90 meter vanaf de weg.
Het polderlandschap wordt gekenmerkt door rechte wegen met enkele knikken, rechte tochten die uitwateren op de geknikte vaarten. De wegen zijn onder te verdelen in hoofdverkeerswegen met dubbele boombeplanting, secundaire wegen met enkele rijen en de onbeplante tertiaire routes. De vlakken bestaan voornamelijk uit de gestandaardiseerde polderverkavelingen (de bouwstenen van de structuur) met daarin de kleinere plukjes boombeplanting van de houtsingels om de boerenerven. De onregelmatigheden in het verkavelingspatroon komen voort uit de knikken van de wegen en kanalen. In de gemeente Dronten worden de groenstructuren en daarmee de zichtlijnen mede bepaald door weg- en singelbeplanting, het groen van kwekerijen en de groene randzone aan de westelijke zijde van de kernen.
2.2.2 Toekomstige situatie
Het huidige bouwperceel wordt vergroot ten behoeve van de bedrijfsvoering van het nieuw te vestigen agrarisch bedrijf, namelijk een melkrundveehouderij. Het bouwperceel wordt 167,78 bij 149 meter. De totale oppervlakte van het bouwperceel komt dan op 2,499 hectare. Het verhard oppervlak neemt toe met circa 1,5 hectare. De uitbreiding vindt plaats aan de westzijde van het perceel.
Op het perceel wordt de meeste bestaande bebouwing gesloopt, ook de paardenbak. De opslagloods/werktuigberging blijft behouden. De woning wordt gesloopt en op ongeveer dezelfde plek herbouwd (buiten de geluidszone). Er worden enkele nieuwe stallen gebouwd voor melkvee en jongvee en ook wordt ruimte geboden voor enkele voersilo's en een mestsilo. Ook wordt de bijbehorende verharding gerealiseerd. Het vergroten van het verharde oppervlak zorgt er voor dat het erf beter toegankelijk wordt voor vrachtverkeer en landbouwverkeer.
Rondom het erf worden erfsingels aangelegd. Dit betreft de niet naar de weggekeerde zijden (in relatie tot de Rietweg).
De bestaande kavelsloot aan de oostzijde het bestaande bouwperceel wordt gedempt. Aan de zuidwestzijde wordt de kavelsloot om het nieuwe bouwperceel heen gelegd. In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een benodigde waterberging om het perceel nodig van 675 m3. Met de aanleg van het nieuwe tracé van de kavelsloot wordt een waterberging met een inhoud van 731 m3 gerealiseerd. De kavelsloot biedt dus voldoende waterbergingscapaciteit. Het nieuwe tracé van de kavelsloot heeft een lengte van 325 meter en een doorsnede van 2,25 m2.
De ontsluiting blijft plaatsvinden op de Rietweg en de bestaande ontsluitingsweg blijft gehandhaafd. Zie afbeelding 5 voor de inrichtingsschets. Een duidelijkere weergave van deze afbeelding is opgenomen in Bijlage 1.
Afbeelding 5: Toekomstige situatie Rietweg 30
Het plan voorziet in de bouw van onder andere een aantal stallen, zoals een rundveestal, een jongveestal. Voor het melkvee wordt een serrestal gebouwd. Het voornemen is om in eerste instantie ruimte te bieden voor circa 220 stuks melkvee en op termijn voor circa 280 stuks melkvee en voor circa 180 stuks vrouwelijk jongvee. De serrestal wordt gesitueerd aan de zuidwestzijde van het perceel. Een serrestal is diervriendelijk en heeft een goed binnenklimaat met een optimale natuurlijke ventilatie. De hoeveelheid licht die de transparante dakbedekking doorlaat, draagt bij aan het dierenwelzijn en de arbeidsomstandigheden. De meest opvallende kenmerken van de serrestal zijn de vorm met boogconstructie (halfronde daken), de lichtdoorlatende dakbedekking en een helder en fris klimaat. De stal voldoet aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting).
Het bouwperceel is voorzien van voldoende manoeuvreerruimte voor de diverse vervoersmiddelen. Het parkeren geschiedt op eigen terrein. Op de locatie is één in- en uitrit.
In Bijlage 1 is het inrichtingsplan weergegeven. Hierin is ook de landschappelijke inpassing weergegeven. In dit inrichtingsplan zijn de hoofdlijnen van de erfinrichting opgenomen, waarbij onder andere de locaties van bebouwing en verharding en soorten beplanting zijn weergegeven op een schets.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen is het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
3.2 Nationaal Beleid
3.2.1 Nota Ruimte
In de Nota Ruimte zijn op nationaal niveau de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol speelt.
De nota heeft vier algemene doelen: versterking van de economie, krachtige steden en een vitaal platteland, waarborging van waardevolle groengebieden en veiligheid.
Het plangebied ligt buiten de RHS "economie infrastructuur en verstedelijking" en "water, natuur en landschap". Buiten deze RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Voor deze gebieden wordt een basiskwaliteit nagestreefd. Tot de basiskwaliteit rekent het rijk onder meer de aandacht voor "ruimtelijke kwaliteit", de "watertoets" en wettelijke vereisten op het vlak van geluid, veiligheid, natuur, milieu en dergelijke.
Er is geen strijdigheid van de voorgenomen ontwikkeling en het Rijksbeleid. Aangezien het initiatief van dusdanig kleinschalige omvang is, is het niet relevant om in het kader van dit plan nader in te gaan op het nationale beleid inzake het landelijk gebied.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan wordt het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.
De landbouw verandert in een hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat een duurzame vitale landbouwsector ontstaat en meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.
Op vergroting van agrarische bouwpercelen is de "Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" van toepassing. Richtinggevend is dat eerst ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden, voordat een vergroting van een agrarisch bouwperceel aan de orde kan komen. De erfvergroting dient verband te houden met de agrarische bedrijfsvoering en daarbij wordt de voorwaarde gesteld dat de erfbeplanting hersteld wordt en dat de verkeersafwikkeling op het erf en op de openbare weg veilig is.
Bij de ontwikkelingen op de locatie Rietweg 30 te Biddinghuizen is eerst gekeken naar de mogelijkheden op het bestaande bouwperceel. Het bestaande bouwperceel is te beperkt gebleken voor de voorgenomen ontwikkeling van het agrarisch bedrijf en een erfvergroting voor de agrarische bedrijfsvoering is noodzakelijk. De erfbeplanting wordt hersteld door het aanleggen van een nieuwe erfsingel. De verkeerstoename is beperkt en er wordt geen nieuwe in- en uitrit aangelegd.
Gezien het bovenstaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de beleidsuitgangspunten van het provinciaal beleid.
3.3.2 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de "Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" vastgesteld. In het provinciaal omgevingsplan wordt toegezien op de globale ontwikkelingsrichting van de provincie. Deze beleidsregel is specifiek gericht op de ontwikkelingen in het buitengebied. Het gaat hier voornamelijk om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen.
Bij vergroting van een agrarisch bouwperceel moet zijn aangetoond dat uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel niet mogelijk is. Tevens moet zijn aangetoond dat uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en dat de toekomst van het agrarisch bedrijf voldoende gewaarborgd is. Verder is gesteld dat de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten niet mogen worden aangetast. Erfsingels moeten worden behouden of hersteld en de vorm van het perceel moet passen in het landschap. Ook geldt dat de ontwikkeling niet mag leiden tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.
Het bestaande bouwperceel is reeds vol gebouwd. Voor de economische ontwikkeling van het bedrijf is een verdere schaalvergroting noodzakelijk, waardoor de ontwikkeling bijdraagt aan de positie van de landbouw in de provincie. Voor de ontwikkeling is een vergroting van het bouwperceel noodzakelijk. Het bouwperceel wordt vergroot tot een oppervlakte van 2,5 hectare en de erfsingel wordt opnieuw aangeplant. De vorm van het bouwperceel is passend in het aanwezige landschap. Bij de vergroting worden de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten niet aangetast, zie hiervoor paragraaf 4.4. Omtrent verkeer wordt het bouwperceel voorzien van voldoende manoeuvreerruimte op het terrein. Het parkeren geschiedt op eigen terrein. Op de locatie is één in- en uitrit op de Rietweg.
Uit het bovenstaande blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling een invulling betreft van het provinciaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Dronten 2020
De "Structuurvisie Dronten 2020" (vastgesteld in 1997) geeft een weloverwogen koersbepaling voor de toekomstige ontwikkelingsrichting van de gemeente Dronten. De structuurvisie noemt als basiskwaliteit van de gemeente Dronten: groen, rust en ruimte. Deze komen in het buitengebied en in de kernen op verschillende wijze tot uitdrukking. Van belang zijn de herkenbare patronen, de openheid, de bosgebieden, de relatieve stilte en de aanwezigheid van natuur, naast de in cultuur gebrachte gronden.
Het beleid is erop gericht de landbouw ook in de toekomst een vitale maatschappelijke rol binnen Dronten te laten spelen. De algemene uitgangspunten zijn:
- het bevorderen van een sterke agrarische structuur;
- het bieden van ruimte voor vernieuwing en ontwikkeling van de sector;
- een terughoudend beleid ten aanzien van de toevoeging van landschappelijke en ecologische structuren;
- uitsluiting van nieuwe vestiging of oprichting van zelfstandige niet-agrarische functies, tenzij onder nader te bepalen voorwaarden in vrijkomende agrarische bebouwing;
- het dient mogelijk te zijn om, in een daarvoor in aanmerking komend deel van het buitengebied, glastuinbouw te vestigen;
- een optimale onderlinge afstemming tussen de agrarische sector en andere aspecten die voor een verantwoorde (ruimtelijke) ontwikkeling van Dronten van belang zijn.
In de "Structuurvisie Dronten 2020" is tevens een landschappelijke zonering vermeld, die consequenties heeft voor het agrarisch gebruik. Het plangebied maakt onderdeel uit van het centrale deelgebied waar mogelijkheden zijn voor het versterken van het agrarisch gebruik. In het centrale deelgebied dient de landbouw zich aan te passen aan de aanleg van nieuwe infrastructuur en de uitbreiding van de kernen in de gemeente. Het plangebied ligt op een grote afstand van de kernen.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de agrarische structuur van de gemeente Dronten en heeft geen invloed op ontwikkelingen van de infrastructuur en de uitbreiding van de kernen.
3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied (9010)
Het perceel ligt binnen het "Bestemmingsplan Buitengebied (9010)" van de gemeente Dronten. Dit bestemmingsplan is op 10 september 2008 onherroepelijk geworden en vormt daarmee een belangrijk beleidsmatig kader voor ontwikkelingen in het buitengebied. Vanwege het landbouwkundig karakter van het buitengebied van de gemeente is het bestemmingsplan "Buitengebied (9010)" mede gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van een agrarisch bouwperceel. Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwperceel zijn voorwaarden verbonden. Dit betreft onder andere een maximale oppervlakte van het bouwperceel van 2,5 hectare en dat de niet naar de weg gekeerde zijden worden omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6 meter.
Bij de voorgenomen ontwikkeling krijgt het bouwperceel een oppervlakte van 2,5 hectare en wordt het bouwperceel omgeven door een erfsingel van 6 meter breed. De voorgenomen ontwikkeling betreft onder andere de bouw van een serrestal. Op dit moment laat het bestemmingsplan geen halfronde daken toe. Daarom kan de wijzigingsbevoegdheid niet worden toegepast. Er is echter beleid waarin is aangegeven dat dit voor sommige gevallen in de toekomst mogelijk zou moeten zijn. De voorgenomen serrestal valt onder dit beleid. Zie hiervoor paragraaf 3.4.3.
Aangezien het beleid nog niet in werking is en niet geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
3.4.3 Visie buitengebied Dronten: Uitgangspunten bij transformatie van bouwperceel, bebouwing en singels
De visie betreft een advies van het Oversticht over de omgang met de bouwpercelen, de bebouwing en de singels in het buitengebied.
De visie beschrijft de ontwerpprincipes voor de polder Oostelijk Flevoland, hoe het buitengebied er tegenwoordig op hoofdlijnen uitziet en de waardering van de afzonderlijke elementen. In de visie is onderscheid gemaakt tussen het fruitteeltgebied en het akkerbouw- en weidegebied. Het plangebied ligt in het akkerbouw- en weidegebied.
Vanuit de beschrijving zijn uitgangspunten afgeleid. Vervolgens zijn voor het bestemmingsplan en het welstandsbeleid nadere aanvullingen gedaan. Hierna wordt ingegaan op de relevante onderdelen voor het voorliggende bestemmingsplan.
Landschap
Vanuit ruimtelijk-landschappelijk perspectief is het gewenst om het onderscheid in verschijningsvorm van het fruitteeltgebied en het akkerbouw- en weidegebied te handhaven. Voor het akkerbouw- en weidegebied betekent dit handhaving van het open landschap met de besloten bouwpercelen. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk zolang zij passen binnen het kader van het handhaven van de structuur en de kenmerken van het landschapstype.
Bouwpercelen
Ontwikkelingen op de bouwpercelen dienen aan te sluiten op de filosofie van de polder: vernieuwend, functioneel en een sobere verschijningsvorm.
Vergroting van het bouwvlak is mogelijk op voorwaarde dat de rechthoekige vorm van het bouwperceel gehandhaafd blijft en dat de breedte niet groter is dan de diepte. Gestreefd wordt naar een uniformiteit in de grootte van de bouwpercelen. Dit zorgt voor een evenwichtige landschappelijke inpassing. De aanvraag tot vergroting van het bouwperceel dient vergezeld te gaan van een landschappelijk inpassingsplan.
Bebouwing
De schaal en bouwmassa van (uitbreidingen van) woning en bedrijfsgebouwen dienen in evenwicht te zijn.
Singels
Uitgangspunt is het handhaven, herstellen danwel terugbrengen van de singel. Functiewijziging en daarmee gepaard gaande wijzigingen aan bebouwing, nieuwbouw of opschaling is mogelijk zolang dat plaatsvindt binnen de structuur van de singel.
De erfsingel is een structurerend element en is beschermd in het bestemmingsplan. De erfsingels vallen buiten het bouwvlak. Hiermee vormen zij geen belemmering voor de bebouwingsmogelijkheden van de ondernemers. Als verplichting is opgenomen de aanplant van een driezijdige erfsingel met een breedte van minimaal 6 meter.
Indien uitbreiding en opschaling van bebouwing gepaard gaat met het vergroten van het bouwperceel is dat mogelijk op voorwaarde dat de erfsingel ook wordt uitgebreid.
Vormgeving
Nieuwe ontwikkelingen, zoals nieuwe staltypen, passen bij de pioniersgeest en het vernieuwende landschap van de polder. Afwijkende vormen, zoals een serrestal in het akker- en weidegebied, zijn mogelijk op voorwaarde dat zij worden ingepast binnen het groene kader van de erfsingel in het akkerbouw- en weidegebied. Op die manier wordt recht gedaan aan het uitgangspunt van besloten bouwperceel / open landschap in het akker- en weidegebied.
Eigentijdse, vernieuwende invullingen voor de woningen zijn passend in de filosofie van de ontwikkeling van de polder op voorwaarde dat zij worden ontworpen vanuit het hoofdprincipe van eenduidigheid, soberheid en doelmatigheid. Hierbij zijn nostalgische verwijzingen niet passend. Daar waar oorspronkelijk kapvormen zijn, verdient het aanbeveling om voort te bouwen op het principe met 'kap'.
Op basis van dit beleid is de voorgenomen ontwikkeling mogelijk. In de visie is aangegeven dat, aanvullend op het bestemmingsplan en welstandsbeleid, beleidsruimte wordt gegeven voor serrestallen. Hiervoor is wel een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan betreft deze bestemmingsplanherziening.
3.4.4 Welstandsnota 2004
In de Welstandsnota (vastgesteld in 2004) is het welstandsbeleid beschreven en uitgewerkt in welstandscriteria. De hoofddoelstelling is het handhaven van de huidige aanwezige gebouwde en ongebouwde kwaliteit, waarbij op onderdelen de kwaliteit kan worden aangescherpt.
Voor het krijgen van een positief welstandsadvies moeten bouwplannen aan bepaalde criteria voldoen. Deels gaat het om algemene eisen die voor alle bouwwerken in de gemeente gelden, deels zijn de criteria per gebied bepaald. De algemene welstandscriteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria.
Bij ruimtelijke plannen gelden de volgende algemene criteria:
- samenhang tussen de architectonische vorm, de te vervullen functies en de constructieve samenstelling van een gebouw (meerdere thema's vragen om evenwicht);
- relatie van het gebouw met haar omgeving (de bijdrage die het gebouw levert aan de kwaliteit van de openbare ruimte, landschap of stedenbouwkundige context);
- inzet architectonische middelen: maten en verhoudingen van ruimten, bouwvolume en vlakverdeling en de mate waarin materiaalgebruik, samenhang en kleur bijdragen aan het ontwerp.
Met betrekking tot de gebiedscriteria ligt het plangebied in "Gebied 1 - Buitengebied polderzone en Ketelmeer en IJsselmeer". Bij schaalvergroting of ook nieuwbouw van het bedrijf komt het voor dat nieuwe, grote schuren buiten de singels worden opgetrokken. Het beleid is gericht op nieuwe aanplant van de singels.
Nieuwe bedrijfswoningen hebben een eenvoudige hoofdvorm en sobere detaillering. Nieuwe bouwwerken bouwen voort op de bestaande structuur van het erf. Gebouwen dienen dan wel haaks op dan wel parallel aan de woning te staan en binnen de singelbeplanting, waarbij de woning niet aan het zicht wordt onttrokken. Binnen het erf is, gezien vanaf de weg, de woning beeldbepalend ten opzichte van de omringende gebouwen. Silo's en andere in vorm afwijkende bouwwerken nemen - gezien vanaf de weg - geen prominente plaats in. Nieuwbouw volgt de karakteristieke hoofdvorm van de in de gebiedsbeschrijving genoemde gebouwen. De dakhelling is daarbij in principe hetzelfde als van de bestaande bebouwing (met uitzondering van de cultuurschuren). De plattegrond van nieuwe gebouwen en (bedrijfs)woningen is overwegend rechthoekig.
De gemeente is bezig met een herziening en actualisatie van het welstandsbeleid. Hierbij worden aan de dakhellingen meegenomen, zodat ook andere stalsystemen (zoals een serrestal) mogelijk worden gemaakt.
In het geval van de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe erfsingel aangelegd. Door de erfsingels rondom het perceel te leggen, wordt de nieuwe bebouwing aan het zicht onttrokken. De woning blijft mede hierdoor prominent aanwezig op het perceel.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt onder andere een serrestal gerealiseerd. Dit past niet binnen het huidige welstandsbeleid, aangezien de dakhelling van de serrestal niet gelijk is aan die van de bestaande bebouwing. Bij de bouwaanvraag dient voor de serrestal nadere aandacht te worden besteed aan de welstandscriteria. De gemeente heeft aangegeven dat in dit geval geen beeldkwaliteitsplan of aanpassing van de welstandsnota noodzakelijk is. De gemeente zal waar nodig gebruik maken van de huidige welstandsregels en de nieuwe regels zoals opgesteld in het voorliggende bestemmingsplan. Hierbij overruled het bestemmingsplan de welstandscriteria. Wel dient qua materiaal en kleurgebruik zoveel mogelijk op de lijn van de huidige welstandsregels te worden aangesloten.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
4.2 Ruimtelijke Kenschets Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in een gebied dat in gebruik is voor agrarische doeleinden. Het gebied wordt gekenmerkt door een grootschalig verkaveld landschap met watergangen in de vorm van kavelsloten. De percelen hebben regelmatige vormen. Verspreid in de omgeving liggen erven. Deze erven liggen op enige afstand van elkaar. Het plangebied ligt aan de Rietweg en nabij de kruising van de Rietweg met de Swifterweg.
4.3 M.e.r.-beoordeling
In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren is opgenomen op de D-lijst onder D.14. Voor melkvee geldt dat een m.e.r.-beoordeling nodig, indien de activiteit betrekking heeft meer dan 200 stuks melkvee en/of 340 stuks melkvee met jongvee. Dit zijn overigens indicatieve drempelwaarden. De ontwikkeling valt boven deze drempelwaarden. Daarom is een m.e.r.-beoordeling opgesteld (For Farmers, Mer beoordeling). Hiervoor dient de m.e.r.-beoordelingsprocedure te worden doorlopen. De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 2.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is ruimte voor 280 stuks melkvee en voor circa 180 stuks vrouwelijk jongvee. In de m.e.r.-beoordeling is een tabel opgenomen met de voorgenomen situatie op basis van de Rav (Rav-code A1.100.1 en Rav-code 3). Omdat het nieuw stalconcept betreft is (nog) geen Rav-code beschikbaar. Voor het bedrijf zal een proefstalstatus worden aangevraagd. In het kader van deze procedure is derhalve uitgegaan van een overig huisvestingsysteem met beweiden.
In de notitie zijn verschillende milieu relevante invloeden beschreven in verband met de voorgenomen ontwikkeling. De gevolgen voor het milieu worden - door toepassing van het gekozen systeem - tot een minimum beperkt / geminimaliseerd. De afstand tot het kwetsbare gebied is voldoende groot, waardoor de voorgenomen uitbreiding in de melkrundveehouderij geen nadelige gevolgen heeft voor dit gebied. Ook de afstand tot de omwonenden van het bedrijf is voldoende groot, zodat op basis van de Wet geurhinder en veehouderij de gewenste uitbreiding mogelijk is. Daarnaast zal een Natuurbeschermingswetvergunning worden aangevraagd, welke onder het huidige beleid ook kan worden afgegeven.
Op basis van de m.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat er geen grote nadelige gevolgen ontstaan voor de omgeving en de natuurwaarden bij oprichting van een melkveehouderij met 280 melkkoeien en 180 stuks jongvee. Op grond van de m.e.r.-beoordeling is geen verder milieueffectonderzoek noodzakelijk.
4.4 Natuur, Landschap En Archeologie
4.4.1 Natuur
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van de EHS en Natura 2000-gebieden. Op een afstand van ruim 3 kilometer ligt een ecologische verbindingszone. Op circa 8,4 kilometer ligt het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. In de m.e.r.-beoordeling, zie hiervoor paragraaf 4.3 en Bijlage 2, is aandacht besteed aan de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied. Hierbij is aangegeven dat in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een Natuurbeschermingswetvergunning wordt aangevraagd.
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. "AMvB art. 75" van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
- alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
- soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
- soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.
Met de uitbreiding van het agrarische bedrijf gaan geen grootschalige ingrepen in natuurwaarden gepaard. In verband met de te realiseren bebouwing zullen de erfsingels worden verwijderd.
Om uit te sluiten of beschermde diersoorten in de singel aanwezig zijn, is een flora- en faunascan uitgevoerd door Landschapsbeheer Flevoland, zie hiervoor Bijlage 3. In deze scan zijn de noord- en westzijde onderzocht. Er zijn geen holtes gevonden in de bomen. Hierdoor kunnen vleermuizen deze bomen niet gebruiken als mogelijke verblijfplaats. Bij een aanvullend bezoek op 5 juli 2011 is ook de oostzijde onderzocht. De bomen aan deze zijde zijn te jong om noemenswaardige holtes te hebben die door vleermuizen kunnen worden gebruikt. In het gehele plangebied zijn geen andere tabel 2 soorten en tabel 3 soorten gevonden, waardoor een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet nodig is. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht uit de Flora- en faunawet. Het is onmogelijk om goed vast te stellen welke vogels er broeden in verband met de dichtheid van de coniferen. Als de kap van de singel na oktober plaatsvindt dan is de kans erg klein nog broedende vogels aan te treffen. Voorafgaand aan de kap moet de singel worden gecontroleerd op broedende vogels. Broedende vogels zijn altijd beschermd.
4.4.2 Landschap
Het plangebied ligt in de polderzone van de gemeente Dronten. De zone wordt gevormd door verschillende vlakken. De vlakken bestaan uit de gestandaardiseerde polderverkavelingen, de bouwstenen van de structuur. De omgeving betreft een open ruimte met erven als "groene eilanden", vanwege de kleinere plukjes boombeplanting van de houtsingels om de erven. De lijnstructuren van de wegen worden benadrukt door de dubbele boombeplanting van deze wegen. De onregelmatigheden in het verkavelingspatroon komen voort uit de knikken van de wegen en kanalen.
De voorgenomen ontwikkeling past bij het landschappelijk beeld. De vorm van het bouwperceel blijft gelijk, namelijk rechthoekig. Met het materiaalgebruik en de kleurstelling van de nieuw te bouwen stal zal rekening worden gehouden met de landelijke omgeving. Van agrarische stallen is bekend dat deze voor lichtvervuiling kunnen zorgen. In dit geval is het de bedoeling om de nieuwe stal te verlichten met natuurlijk wit licht. De verlichting zal rond 23.00 uur uit gaan zodat het behoudens enkele nachtlampen donker is. De lampen worden zodanig opgehangen dat de uitstraling naar de omgeving zo veel mogelijk wordt geminimaliseerd. Om het perceel wordt een groene wal aangelegd zodat er naar de omgeving geen lichtuitstraling kan plaatsvinden.
De erfbeplanting wordt gekapt en nieuwgeplant (door het aanleggen van een nieuwe erfsingel) in het jaar na afronding van de bouw. De aanleg zal gebeuren op basis van de aanwijzingen van Landschapsbeheer Flevoland, zoals vastgelegd in het rapport “Beplantingsplannen boerenerven gemeente Dronten”, zie hiervoor Bijlage 4. In het plangebied is het beplantingsschema voor “Kleigrond Biddinghuizen” van toepassing. Dit beplantingsschema is opgenomen in het beplantingsplan. Uit de flora- en faunascan, zie ook paragraaf 4.4.1, is gebleken voor de kap van de bestaande erfbeplanting geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig is. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht uit de Flora- en faunawet. Voorafgaand aan de kap moet de singel worden gecontroleerd op broedende vogels. Broedende vogels zijn altijd beschermd.
Door de hierboven genoemde maatregelen wordt zorg gedragen voor een goede inpassing in het landschap.
4.4.3 Archeologie
Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit voortvloeiende Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plangebied. De archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Dronten laat zien dat het plangebied ligt in een gebied met een gematigde archeologische verwachtingswaarde. Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in archeologisch waardevol gebied 4. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden. Archeologisch vooronderzoek is echter alleen nodig in geval van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen. De vrijstellingscriteria die gelden voor categorie 4-gebieden zijn:
- oppervlakte plangebied tot 1,7 hectare;
- diepte bodemingreep afhankelijk van vrijstellingsdiepte.
De kleinste agrarische bouwpercelen in de opzet van Oostelijk Flevoland hebben een grootte van 0,8 hectare, terwijl de maximale vergroting van een bouwperceel in het bestemmingsplan voor het buitengebied is bepaald op 2,5 hectare. Een bouwperceel kan hierdoor maximaal met 1,7 hectare worden uitgebreid worden en blijft met betrekking tot het regime van Archeologisch waardevol gebied 4 binnen het vrijstellingscriterium.
De locatie heeft volgens de archeologische beleidskaart een vrijstellingsdiepte van 40 centimeter.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is de uitbreiding van het bouwperceel 1,7 hectare. De diepte is meer dan 40 centimeter.
Vestigia heeft aangegeven dat archeologisch onderzoek niet nodig is, indien aan tenminste één van de vrijstellingscriteria wordt voldaan. Aangezien aan het oppervlaktecriterium voor vrijstelling wordt voldaan, geldt een vrijstelling. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Aan het bepaalde omtrent archeologie wordt dan ook voldaan.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Watertoets
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
De watertoets is op 6 juni 2011 bij het Waterschap Zuiderzeeland ingediend. Het waterschap heeft een pré-wateradvies gegeven op 15 juli 2011. Vervolgens zijn op 25 januari 2012 en 20 september 2012 aanvullingen gedaan op de watertoets. In Bijlage 5is de uitgangspuntennotitie voor water opgenomen.
Watertoets in relatie tot voorgenomen ontwikkeling
Op basis van de digitale toetsing valt de voorgenomen ontwikkeling onder de korte procedure. Als onderdeel van de korte procedure beoordeelt het waterschap de informatie die is ingestuurd bij de digitale toetsing.
Het plangebied ligt niet buitendijks of in een keurzone van de waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed is op de veiligheid van een waterkering.
Voor dit plan wordt het principe 'waterneutraal bouwen' gevolgd. Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen en infiltratie van water mogelijk te maken. In dit plan wordt gestreefd naar het principe "vasthouden-bergen-afvoeren". Bij het oplossen van waterhuishoudkundige problemen wordt afwenteling voorkomen.
Het verhard oppervlak neemt toe met circa 15.300 m2. Met het waterschap is overleg gevoerd over de waterbergingscapaciteit die moet worden gecompenseerd door de toename van het verharde oppervlak.
Bij een klein plan in het landelijk gebied wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat per 100 m2 verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden met een bergingscapaciteit van 2,40 m3. Ter compensatie van de aan te leggen verharding moet daarom minimaal 153 x 2,40 m3 = 367 m3 bergingscapaciteit worden gerealiseerd
De bestaande sloot wordt over een lengte van 175 meter gedempt. Dit is een inhoud van 308 m3.
Het waterschap heeft aangegeven dat er een benodigde waterberging nodig is van (367 m3 + 308 m3) 675 m3. Deze berging wordt gerealiseerd door het verleggen van de kavelsloot. De bestaande kavelsloot wordt gedempt. De voorgenomen waterberging (kavelsloot) heeft een inhoud van 731 m3. De waterberging biedt dus voldoende capaciteit.
De profielen van de kavelsloot zijn weergegeven in de afbeelding "Profielen kavelsloot". De profielen zijn goedgekeurd door het waterschap. De slootbodem heeft een breedte van 1 meter, een doorsnede van 2,25 m2 en een lengte van 325 meter.
Afbeelding 6: Profielen kavelsloot
Het stromingsprofiel van het water blijft ook na de voorgenomen ontwikkeling gewaarborgd.
Voor dit gebied geldt de afvoernorm voor landelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van één jaar. Rekening houdend met de klimaatverandering wordt een correctiefactor van +10% toegepast op de maatgevende bui. De huidige afvoer van water wordt in de nieuwe situatie aangepast. Het streefpeil verandert niet als gevolg van het plan. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.
Ten behoeve van het drinkwater van de dieren en het reinigen van de stallen wordt gebruik gemaakt van grondwater dat van grote diepte wordt opgepompt. Aangezien de daarvoor te gebruiken pompcapaciteit kleiner is dan 10 m3/uur en er minder dan 100.000 m3 per jaar wordt opgepompt, is er in dit kader geen provinciale vergunning nodig. Het watergebruik op het bedrijf bestaat hoofdzakelijk uit drinkwater voor het vee. Dit drinkwater komt van een eigen bron op het bedrijf. Daarnaast wordt een klein gedeelte van het water gebruikt voor reinigingswerkzaamheden. Het water(ge)verbruik op het bedrijf is geminimaliseerd onder andere door het toepassen van drinknippels en vlotters. Voor het reinigen van de stallen wordt gebruik gemaakt van een hogedrukreiniger, deze heeft een hoog reinigingsrendement in relatie tot een laag watergebruik.
4.6 Milieuhygiënische Aspecten
4.6.1 Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In de volgende alinea's wordt aandacht besteed aan een aantal relevante milieufactoren.
4.6.2 Milieuzonering
Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijk plan dient aangegeven te worden op welke wijze aan dat beleid gestalte wordt gegeven.
In de omgeving van het plangebied zijn agrarische bedrijven (met bedrijfswoningen) en een burgerwoning gevestigd. De dichtstbijzijnde woning (bedrijfswoning) ligt op een afstand van circa 400 meter. Het uitgangspunt is dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. In het kader van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. Bij de nieuwe ontwikkeling wordt ruim voldaan aan de voorgestelde afstandscriteria.
Geurhinder
Voor veehouderijen vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor het aspect geur. Op basis van de Wgv geldt buiten de bebouwde kom voor melkvee en jongvee een minimaal aan te houden afstand van 50 m. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt hieraan ruimschoots voldaan.
De Regeling geurhinder en veehouderijen (Rgv) bevat een lijst met huisvestingssystemen met de bijbehorende geuremissiefactoren. Aan de hand hiervan dient de totale geuremissie, geproduceerd op een agrarisch bedrijf, te worden bepaald. Omdat het in dit geval om een melkrundveehouderij gaat en voor melkrundvee en jongvee geen geuremissiefactor is vastgesteld, is dit niet van toepassing en is de geuremissie in odours nul. Daarom geldt de minimaal aan te houden afstand van 50 m.
Ammoniak
Wet ammoniak en veehouderij
Van belang voor het aspect ammoniakemissie bij vergunningverlening is de invloed van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Een vergunning voor het oprichten van een veehouderij wordt geweigerd, indien een tot de veehouderij behorend dierverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied. Het dichtstbij gelegen zeer kwetsbaar gebied bevindt zich op een afstand van meer dan 250 meter vanaf het plangebied.
Regeling ammoniak en veehouderij
De regeling bevat een lijst met huisvestingssystemen met de bijbehorende ammoniakemissiefactoren. Aan de hand hiervan dient de totale ammoniakemissie, geproduceerd op een agrarisch bedrijf, te worden bepaald.
In de m.e.r.-beoordeling, zie Bijlage 2 in paragraaf 2.3 van die bijlage, zijn tabellen opgenomen met de vergunde en aan te vragen situatie op basis van de Rav. Omdat het nieuw stalconcept betreft is (nog) geen Rav-code beschikbaar. Voor het bedrijf zal een proefstalstatus worden aangevraagd. In het kader van deze procedure is derhalve uitgegaan van een overig huisvestingsysteem met beweiden. In de praktijk zal de uitstoot waarschijnlijk lager komen te liggen.
Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij
In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting) zijn regels opgenomen ter beperking van de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen van veehouderijen. Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde maximale emissiewaarden. Op grond van het besluit mogen alleen nog huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde, worden toegepast. Voor melkkoeien geldt dat bij een uitbreiding van meer dan 20 plaatsen moet worden voldaan aan de maximale emissiewaarde uit het Besluit huisvesting. Bij deze uitbreiding wordt voldaan aan de maximale emissiewaarde uit dit besluit.
Directe ammoniakschade
Naast indirecte schade door vermesting en verzuring van natuurgebieden, kan ammoniakdepositie op bepaalde gewassen leiden tot directe ammoniakschade. Uit onderzoek is gebleken, dat met name kasgewassen, fruitteelt en coniferen als gevoelig voor directe ammoniakschade kunnen worden aangemerkt. Andere gewasgroepen lopen een verwaarloosbare kans op schade. Directe ammoniakschade doet zich alleen op zeer korte afstand van een emissiepunt voor. Tot gevoelige soorten moet een afstand van 50 meter worden aangehouden. Bij minder gevoelige soorten is een afstand van 25 meter voldoende om schade als gevolg van ammoniakemissie te vermijden.
In dit geval bevinden zicht geen gevoelige gewasgroepen binnen de aangegeven afstanden. Derhalve wordt geconcludeerd dat geen sprake is van ammoniakschade voor agrarische gewassen.
Conclusie
De uitbreiding heeft geen invloed op de aanwezige bebouwing en functies in de omgeving. Omgekeerd belemmeren deze functies, gezien de afstand, de uitbreiding van het voorliggende perceel niet.
4.6.3 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Indien het bestemmingsplan de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet een bodemonderzoek worden aangeleverd.
Voor het bestaande bouwperceel is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (PJ Milieu BV, Verkennend bodemonderzoek Rietweg 30 Biddinghuizen, van 24 november 2010), zie ook Bijlage 6. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit.
In het onderzoek is een onderscheid gemaakt in deellocaties. Als hypothese is gehanteerd dat deellocatie A en B 'verdachte locaties' zijn en deellocatie C een 'onverdachte locatie' is. Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de hypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de deellocaties A en B stand houden. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. De hypothese 'onverdachte locatie' ten aanzien van deellocatie C houdt geen stand. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging.
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor een verlening van de omgevingsvergunning voor de ontwikkelingen op het bestaande bouwperceel. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te doen. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan aanvullend onderzoek worden verlangd.
Voor het deel van het plangebied dat wordt uitgebreid, kan met betrekking tot eventuele bodem- en grondwatervervuiling worden opgemerkt dat, gezien de gebruikssituatie zoals deze tot op heden is geweest (akkerbouwland), er geen aanleiding bestaat de locatie als verdacht te beschouwen.
De bodem wordt vergraven voor het gedeelte dat noodzakelijk is voor de bouw van de stallen. De vaste mest en urine worden gescheiden opgeslagen op een bovengrondse mestopslag. De kwaliteit van de bodem is goed. De grond die toch wordt ontgraven, blijft op het eigen bedrijf en wordt in de loop der jaren op het eigen bedrijf gebruikt ten behoeve van grondverbetering. De gemeente heeft aangegeven dat in het kader van dit bestemmingsplan geen onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Wel kan in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning om een bodemonderzoek worden gevraagd.
Conclusie
In het kader van dit bestemmingsplan leidt het aspect bodem niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6.4 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van wegen, industrieterreinen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De aspecten spoorweglawaai en industrielawaai (van een gezoneerd industrieterrein) zijn in deze situatie niet relevant, aangezien in de nabijheid van het plangebied geen spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen liggen. Omtrent wegverkeerslawaai is de meest nabijgelegen weg is de Rietweg. Het plangebied ligt op een afstand van circa 90 meter vanaf deze weg. Bij de voorgenomen ontwikkeling is op basis van de Wgh geen sprake van een "nieuwe situatie", er wordt geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. Het geluidgevoelig object is aanwezig en wordt op of nabij de bestaande plek herbouwd.
Met dit plan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. In de onmiddellijke omgeving van het plangebied staan geen geluidgevoelige objecten. De dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemming bevindt zich daardoor op grote afstand, namelijk op circa 400 meter.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect geluid niet leidt tot een belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Bij ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer. Als de bijdrage "niet in betekende mate" (NIBM) is, hoeft niet aan de grenswaarden te worden getoetst.
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is de emissie van fijn stof van belang. De grenswaarden voor fijn stof zijn als volgt vastgelegd (bijlage 2 bij de Wet Milieubeheer):
- Jaargemiddelde concentratie: 40 µg/m3.
- Daggemiddelde concentratie: 50 µg/m3.
- Aantal toegestane overschrijdingen van daggemiddelde: maximaal 35 keer.
Emissiefactoren fijn stof
Fijn stof wordt gezien als een van de meest schadelijke stoffen van luchtverontreiniging. Het is een mengsel van deeltjes die, doordat ze zo klein zijn, diep in de longen en luchtwegen kunnen doordringen. Fijn stof is in feite dus een mengsel van verschillende deeltjes, die verschillen in oorsprong en eigenschappen. Activiteiten waarbij op het bedrijf fijn stof vrijkomt, zijn het bezorgen van veevoer, het voeren van de dieren in de stal en het reinigen van de stallen. Bij het bezorgen van veevoer wordt er gebruik gemaakt van een zeer fijnmazige stofzak. Deze vangt alle stof uit de ontluchtingspijp van de silo op. Tijdens het vullen van de voerbakken van de koeien door de voermachine kan er ook wat stof vrijkomen. Het voeren van de koeien gebeurt een paar keer per dag. Het vrijgekomen stof blijft hoofdzakelijk in de stal.
Op grond van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (artikel 66 en 67) moet voor de berekening van concentraties van fijn stof gebruik worden gemaakt van de emissiefactoren die door de minister van VROM zijn vastgesteld.
Immissie
Om te bepalen welke bijdrage de veehouderij levert aan de jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde concentraties van zwevende deeltjes (fijn stof), moet de immissie (concentratie op leefniveau) worden bepaald. De hoogste immissieconcentratie moet worden bepaald vanaf de erfgrens van de inrichting (buiten de erfgrens). Op het terrein van de inrichting zelf hoeft niet te worden getoetst. Op basis van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit artikel 2.3 is alleen toetsing nodig op locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek toegang hebben en waar vaste bewoning is. Rijbanen en middenbermen van wegen worden hiertoe niet gerekend.
Besluit NIBM
Indien sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, hoeft een project niet langer meer te worden getoetst. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen.
Na inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, is de definitie van NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 µg/m3(artikel 2, lid 1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM).
Regeling NIBM
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen is een lijst met categorieën van projecten opgenomen die NIBM bijdragen aan de luchtverontreiniging. Ook een aantal landbouwbedrijven zijn hierin opgenomen. Zo zijn alle akkerbouwbedrijven, witloftrek of teelt van eetbare paddenstoelen in een gebouw, kinderboerderijen en onverwarmde glastuinbouwbedrijven aangemerkt als projecten die NIBM bijdragen.
Vuistregel voor veehouderijen
Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee kan worden aangetoond dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staan in de volgende tabel. De tabel is op de 3% NIBM grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL.
In de tabel kan per afstand worden afgelezen wat de hoeveelheid emissie is waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst (op www.vrom.nl) kan worden uitgerekend of de totale toename in emissie onder de NIBM grens blijft. Dit kan door de hoeveelheid nieuwe dieren te vermenigvuldigen met de emissiefactor en deze te vergelijken met de waarden uit de tabel.
Afstand tot te toetsen plaats | 70 m | 80 m | 90 m | 100 m | 120 m | 140 m | 160 m |
Totale emissie in g/jr van uitbrei- ding/oprichting | 324.000 | 387.000 | 473.000 | 581.000 | 817.000 | 1.075.000 | 1.376.000 |
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de fijnstofemissie 39.880 gram per jaar. Het dichtstbijgelegen gevoelige object is gelegen op 495 meter (Rietweg 34). Derhalve wordt geconcludeerd dat de totale emissie van de wijziging NIBM is.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6.6 Externe veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Op basis van de Risicokaart van de provincie Flevoland (bron: www.risicokaart.nl) is het aspect externe veiligheid onderzocht voor de locatie Rietweg 30 te Biddinghuizen.
Inrichting
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen zoals lpg-stations. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleiding
In of in de buurt van het plangebied zijn geen buisleidingen voor het vervoer van aardgas en dergelijke. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied is niet gelegen nabij transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op de locatie Rietweg 30 te Biddinghuizen.
4.7 Verkeer En Parkeren
Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met eventuele gevolgen voor verkeerskundige aspecten in of nabij het plangebied, zoals verkeersbewegingen en parkeren. De voorgenomen ontwikkeling heeft een geringe verkeersaantrekkende werking. Aangezien de invloed op het aantal verkeersbewegingen dermate gering is vormt dit geen probleem. Het plangebied is goed bereikbaar. De ontsluiting van het plangebied is geregeld door middel van de bestaande in- en uitrit op de Rietweg. Op het perceel wordt voldoende ruimte gereserveerd voor manoeuvreerruimte. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Conclusie
De verkeerskundige aspecten leveren geen problemen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Kabels En Leidingen
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de regels (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De regels zijn vastgelegd in de tekst van de planregels en in beeld op een verbeelding (plankaart). De verbeelding en de planregels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.
5.2 Planopzet
Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). Deze standaard – welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard – is verplicht in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De planregels worden hierna – voor zo ver nodig geacht – van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
Het principe van dit bestemmingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan “Buitengebied (9010)”. Op basis van de SVBP zijn benamingen en formuleringen in het voorliggende bestemmingsplan aangepast. In verband met de bouwmogelijkheden voor de serrestal zijn er specifieke regels voor dit plangebied opgenomen.
In het voorliggend bestemmingsplan is de locatie Rietweg 30 bestemd als "Agrarisch".
De gronden zijn primair bestemd voor het grondgebonden agrarisch gebruik, waaronder – naast akkerbouw en (melk)veehouderij – onderstammenteelt, takkenteelt, fruitteelt, houtteelt en andere opgaande boomteeltvormen.
Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een ondergeschikte tweede tak (nevenactiviteit) in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw (ondersteunend glas), mogelijk ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel". Deze nevenactiviteit is begrensd op 3.500 m2. Ongelimiteerde vestigings- of uitbreidingsmogelijkheden kunnen tot zeer ingrijpende wijzigingen van het ruimtelijk beeld in het buitengebied leiden. Een vaste maat biedt zowel helderheid voor de gemeente als voor de agrariër. Door middel van een afwijking kan voor een intensieve veehouderij en intensieve kwekerij deze maat worden vergroot naar 4.000 m2, indien dit noodzakelijk is vanuit gewijzigde wet- en regelgeving op het gebied van dierenwelzijn.
Wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is binnen het op de verbeelding aangegeven bouwperceel mogelijk. Per bouwperceel is in beginsel maximaal één bedrijfswoning toegestaan met een inhoud van 1.000 m3 en daarbij maximaal 120 m2voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. De maatvoering van de bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en de bedrijfsgebouwen, is opgenomen in een bouwschema in de planregels.
Door middel van een afwijking kan de uitoefening van een agrarisch bedrijf worden gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van onder meer een woonzorgboerderij, een kinderboerderij, een groepsaccommodatie, kleinschalig kamperen of bed and breakfast. Verder wordt de mogelijkheid van het uitoefenen van een beroep of een bedrijf aan huis geboden (middels een afwijking).
Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. Deze gebouwen zullen uitsluitend binnen het, middels een aanduiding op de kaart aangegeven, bouwperceel (aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel") moeten worden gebouwd. Aan tunnelkassen, serrestallen en torensilo's wordt een maximale hoogte gesteld. Voor het bouwen van ondersteunend glas en/of tunnelkassen wordt uitgegaan van een maximum oppervlakte. Ondersteunend glas is alleen toegestaan op het bouwperceel tot een maximum van 2.500 m2 en tunnelkassen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 5.000 m2.
Voor een aantal werkzaamheden is een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" (voorheen: aanlegvergunning) opgenomen om negatieve effecten ervan op de landschappelijk en natuurlijke waarden te voorkomen. Eén van die werkzaamheden is het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas, al dan niet aanwezig als erfbeplanting. Voor het verwijderen van erfbeplanting of het wijzigen van de grondsamenstelling ten behoeve van de aanleg van voorzieningen is een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" nodig. Dit met het oog op eventuele stof- en lichtoverlast voor omwonenden (in geval van paardrijbak of tennisbaan). Door middel van een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" en de daaraan gekoppelde criteria, kan de gemeente in ruimtelijke zin sturing geven aan deze ontwikkelingen (afstand tot de weg, afstand tot omwonenden, landschappelijke inpassing).
De kavelsloot wordt om het bouwperceel heen gelegd. De kavelsloot staat in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming "Agrarisch". Wel is de aanduiding "water" opgenomen voor de kavelsloot.
Voor een deel van het plangebied geldt een geluidszone in verband met wegverkeerslawaai. Daarvoor is de aanduiding "geluidzone - weg" opgenomen voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen door het wegverkeer. Binnen deze zone mag een geluidgevoelig gebouw (zoals een woning), of de uitbreiding daarvan, slechts worden gebouwd indien de geluidbelasting door het wegverkeer van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde. Buiten de zone zijn wel geluidgevoelige gebouwen toegestaan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Rietweg 30 (9015)" is voor inspraak gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Er zijn gedurende deze periode geen reacties binnengekomen.
In het kader van het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan daarnaast voorgelegd aan verschillende vooroverleginstanties. Er zijn overlegreacties binnengekomen van de provincie Flevoland en Waterschap Zuiderzeeland. Deze reacties zijn opgenomen in Bijlage 7 en Bijlage 8.
Gemeentelijke reactie op de overlegreactie van provincie Flevoland
De reactie van de provincie is door de gemeente ter kennisgeving aangenomen. De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Gemeentelijke reactie op de overlegreactie van Waterschap Zuiderzeeland
De reactie van het waterschap heeft mede geleid tot een aanpassing van de kavelsloot. De lange duiker onder het bouwperceel door is afgeraden door het waterschap. In het ontwerpplan is voor de watergang de lange duiker onder het bouwperceel door verwijderd. Daarvoor in de plaats is de kavelsloot verlegd om het bouwperceel heen. Het waterschap heeft aangegeven dat zij hiervoor ook een voorkeur hebben. Op de verbeelding is daarom de aanduiding "wa" verlegd.
Vervolgprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende een periode van zes weken ter visie gelegd. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze bij de gemeenteraad.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid kan worden geconstateerd dat het hier een partiële herziening betreft voor de uitbreiding van een agrarisch bedrijf. Gelet op het toekomstperspectief van het bedrijf is een perceelsuitbreiding noodzakelijk. De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hier in feite geen financiële bemoeienis mee. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer en hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Op die wijze is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Het uitbreiden van het bouwperceel wordt niet aangemerkt als een bouwplan. Het is daarom niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen ten behoeve van kostenverhaal.
september 2012.