Dronten - Rietweg 25 (9024)
Bestemmingsplan - gemeente Dronten
Vastgesteld op 24-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Dronten - Rietweg 25 (9024)' van de gemeente Dronten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0303.BP9024.ON01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 (dag)recreatief medegebruik:
een (dag)recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.4 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- 1. grondgebonden agrarisch bedrijf:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw:
- de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen boom-, hout-, sier- en fruitteelt;
- b. fruitteelt:
- de teelt van fruit op open grond;
- c. boomteelt:
- de teelt van boomkwekerijgewassen;
- d. houtteelt:
- de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
- e. grondgebonden veehouderij:
- een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, pluimveehouderij met verplichte weidegang, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
- f. productiegerichte paardenhouderij:
- een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
- g. sierteelt:
- de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- a. akker- en vollegrondstuinbouw:
- 2. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
- a. glastuinbouw op de wijze van kassen ten behoeve van ondersteunende teelt:
- de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- b. intensieve kwekerij:
- de teelt in gebouwen van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, of dieren anders dan genoemd onder 2.c of 3.;
- c. intensieve veehouderij:
- een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
- a. glastuinbouw op de wijze van kassen ten behoeve van ondersteunende teelt:
- 3. aquacultuur:
- a. de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen;
1.9 agrarische bedrijfskavel:
een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch bedrijfsterrein, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;
1.10 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:
- een bedrijf dat is gericht op het opslaan van producten, niet zijnde mest, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
- een bedrijf dat is gericht op de verwerking en bewerking van agrarische producten, niet zijnde mest;
- een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur (zoals loonbedrijven);
1.11 agrarische bedrijfsvoering:
bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf;
1.12 archeologisch monument:
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
1.13 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.14 bassin:
een voorziening voor de opslag van mest, water of andere vloeistoffen ten behoeve van agrarische activiteiten;
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale netto vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.18 bedrijfswoning:
een woning bij een gebouw op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.19 bestaand:
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingswet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- 1. bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- b. ten aanzien van het overige gebruik:
- 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijgebouw:
een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw;
1.23 boomteeltbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin-)planten en aanverwante gewassen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van containerteelt en glasopstanden;
1.24 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.27 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.31 cultuurlandschappelijk waardevol terrein:
een terrein met een toegekende waarde, ontstaan door het gebruik van dat terrein in de loop van de geschiedenis door de mens;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 doelmatige bedrijfsvoering:
het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correct wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen;
1.34 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen, verhandelen en stallen van paarden en/of pony's;
1.37 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein;
1.38 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.39 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.40 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.41 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.42 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.43 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.44 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.45 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
1.46 kleinschalige agrarische activiteiten:
het hobbymatig telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij het aantal dieren niet meer bedraagt dan:
- 10 schapen;
- 5 paarden;
- 10 geiten;
- 25 stuks pluimvee;
- 25 voedsters; of
- 10 landbouwhuisdieren, niet zijnde schapen, paarden, geiten, pluimvee of konijnen.
1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals genoemd in Bijlage 3 bij deze regels, waarvoor geen vergunningsplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
1.48 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windmolens/-turbines en vergisting, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;
1.49 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.50 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf;
1.51 manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.52 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt. Dit methaangas wordt gebruikt om een warmte-kracht-koppeling installatie aan te drijven. Dit is een speciale motor die methaangas als brandstof heeft en die een generator aandrijft. De verkregen elektriciteit wordt gebruikt op het eigen bedrijf en geleverd aan het net;
1.53 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.54 netto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van een ruimte;
1.55 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
1.56 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.57 ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken, niet zijnde alcoholische dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;
1.58 ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
1.59 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.60 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
1.61 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.62 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.63 recreatieve nevenactiviteiten:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.64 risicogevoelig bouwwerk cq object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het (ontwerp-)Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.65 rotordiameter:
de spanwijdte van de wieken van een windturbine;
1.66 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
1.67 silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.68 torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.69 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.70 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.71 voormalige agrarische bedrijfswoning:
een woning die bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarisch bedrijf (bedrijf op hetzelfde erf/perceel) heeft;
1.72 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.73 windmolen/windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
1.74 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.75 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.76 zoekgebied:
het gebied voor de uitbreiding van het agrarische erf/bedrijfskavel;
1.77 zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
1.78 zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;
2.8 de breedte van erfsingelbeplanting:
de breedte gemeten tussen de horizontale projectie van de buitenste stammen van de erfsingel.
Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarische grondgebruik;
- b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel';
- c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf uitsluitend op de wijze van een grondgebonden veehouderij, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';
- d. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel';
- e. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;
- g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting en kavelbeplanting met de daarbijbehorende erfsloten;
- h. het behoud van kavelsloten, indien het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot';
- i. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- j. kleinschalige duurzame energiewinning;
- k. openbare nutsvoorzieningen;
- l. extensief dagrecreatief medegebruik;
- m. wegen en paden;
- n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. antennemasten, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
met de daarbijbehorende:
- p. bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder koelhuizen;
- q. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
- r. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
- s. torensilo's;
- t. kassen en tunnelkassen;
- u. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in 3.2.1 sub a in die zin dat binnen een agrarische bedrijfskavel tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten worden geplaatst, mits:
- 1. de tijdelijke woonunits en/of stacaravans noodzakelijk zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
- 2. er geen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten, toercaravans of kampeerauto's worden geplaatst;
- 3. het aantal arbeidsmigranten dat in de tijdelijke woonunits en/of stacaravans wordt gehuisvest per agrarische bedrijfskavel ten hoogste 50 zal bedragen;
- 4. de tijdelijkheid van de plaatsing van de tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten hoogste 3 maanden per jaar bedraagt binnen de periode van 1 april tot 1 november, waarbij na afloop van de termijn de situatie op de agrarische bedrijfskavel weer in de oude staat hersteld moet worden;
- 5. er wordt aangesloten op de uitgangspunten van het op 27 september 2012 vastgestelde beleid "Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten, gemeente Dronten";
- 6. er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 parkeerplaats per 2 arbeidsmigranten;
- 7. de tijdelijke woonunits en/of stacaravans landschappelijk worden ingepast overeenkomstig de voor de overige bebouwing geldende inpassingsregels;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub g in die zin dat gebouwen en overkappingen op minder dan 10,00 m vanaf de niet naar de weg gekeerde grenzen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd, mits:
- 1. deze afwijking alleen wordt toegepast in situaties waar twee percelen zijdelings aan elkaar grenzen;
- 2. deze afwijking in die gevallen uitsluitend betrekking heeft op de zijde van de bedrijfskavel die grenst aan de naastgelegen bedrijfskavel;
- 3. de gebouwen worden gebouwd in het verlengde van bestaande gebouwen die al binnen de afstand van 10,00 m zijn gebouwd;
- 4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.1.;
- c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub m in die zin dat gebouwen worden voorzien van een plat dak, mits:
- 1. deze vergunning alleen wordt verleend ten behoeve van de realisering van ondergeschikte tussenstukken van meer dan 1,00 m breed ter verbinding van bedrijfsgebouwen onderling dan wel ter verbinding van bedrijfsgebouwen met de bedrijfswoning;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.1;
- d. het bepaalde in lid 3.2.2 sub a in die zin dat paardrijbakken en tennisbanen worden toegestaan, mits:
- 1. tevens de in lid 3.6 sub f bedoelde omgevingsvergunning is verleend;
- e. het bepaalde in lid 3.2.2 sub b in die zin dat mestbassins, mestsilo's en sleufsilo's buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd, waarbij tevens buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' worden gebouwd, mits:
- 1. binnen het zoekgebied geen ruimte meer aanwezig is voor het oprichten of aanleggen van de mestbassins, mestsilo's en sleufsilo's;
- 2. de oppervlakte van een bassin of mestsilo ten hoogste 600 m² zal bedragen;
- 3. de oppervlakte van een sleufsilo ten hoogste 300 m² zal bedragen;
- 4. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4,00 m, exclusief afdekking, zal bedragen;
- 5. de bouwhoogte van de opstaande randen van een bassin of sleufsilo ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- 6. tevens de in lid 3.6 sub b en c genoemde vergunning is verleend;
- 7. de situering van de mestbassins, mestsilo's, mestplaten en sleufsilo's direct aansluitend op en alleen aan de achterzijde van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' plaatsvindt;
- f. het bepaalde in lid 3.2.2 sub d in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.1.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan bij het wonen toegestane beroepen, tenzij de gronden daarvoor specifiek zijn aangeduid dan wel anders dan bestaand gebruik waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het opslaan van mest en/of andere agrarische producten buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel', met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten (maximaal zes maanden) tot een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- c. het opslaan van agrarische producten of de aanleg van bassins binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
- d. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning of een vrijstaand bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, indien:
- 1. de hieruit voortvloeiende activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 2. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij 1 andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 3. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
- 4. de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 60 m² bedraagt;
- 5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 6. horeca en detailhandel plaatsvinden;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van - trekkershutten';
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'manege' in welk geval de gezamenlijke horecavloeroppervlakte ten hoogste 100 m² mag bedragen;
- h. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, met uitzondering van onderstammenteelt en/of takkenteelt tot een hoogte van ten hoogste 2,00 m, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - open ruimte';
- i. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- j. het gebruik van de gronden ten behoeve van een tennisbaan en/of een paardrijbak;
- k. het gebruik van bedrijfswoningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten;
- l. het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel', anders dan genoemd onder b en c.
- m. onder strijdig gebruik met de bestemming wordt verstaan het niet uitvoeren van het beplantingsplan als omschreven in bijlage 2, erfbeplanting Rietweg 25 Dronten van 12 november 2014, van de regels. Binnen een termijn van twee jaar na oplevering van het bouwplan dient hieraan uitvoering te worden gegeven en daarna in stand te worden gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.5 sub a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van:
- 1. agrarische dienstverlenende bedrijvigheid;
- 2. (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
- 3. verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen, streekeigen en aanverwante agrarische producten;
- 4. hoveniersactiviteiten;
- 5. een dierenpension;
- 6. een dierenarts;
- 7. hondendressuur;
- 8. woonzorgboerderijen/kinderdagverblijven;
- 9. houtconservering, kurkwaren, riet- en vlechtwerk;
- 10. een educatief centrum;
- 11. een (kunst)atelier/galerie;
- 12. opslag en stalling van niet-agrarische producten, caravans, aanhangwagens, kampeerauto's en boten;
- 13. een kinderboerderij;
- 14. een groepsaccommodatie;
- 15. kleinschalig kamperen;
- 16. bed and breakfast;
- 17. een theeschenkerij;
- 18. outdoor/sportactiviteiten centrum;
mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.3.;
- b. het bepaalde in lid 3.5 sub b in die zin dat gronden buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebruikt voor het opslaan van mest en andere agrarische producten, mits:
- 1. de opslag direct aansluitend op en alleen aan de achterzijde van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' plaatsvindt;
- 2. er ten behoeve van deze opslag geen bouwwerken worden opgericht;
- 3. de oppervlakte van de opslag buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' ten hoogste 1.000 m² bedraagt;
- c. het bepaalde in lid 3.5 sub b in die zin dat gronden buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebruikt voor het opslaan van mest en andere agrarische producten, waarbij de opslag tevens buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' plaatsvindt, mits:
- 1. er binnen het zoekgebied geen ruimte meer aanwezig is voor de opslag en de opslag direct aansluitend op en alleen aan de achterzijde van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' plaatsvindt;
- 2. er ten behoeve van deze opslag geen bouwwerken worden opgericht;
- 3. de oppervlakte van de opslag buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' ten hoogste 1.000 m² bedraagt;
- d. het bepaalde in lid 3.5 sub d in die zin dat gedeelten van een bedrijfswoning of een vrijstaand bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning worden gebruikt voor het uitoefenen van een beroep of een bedrijf aan huis als genoemd in Bijlage 3, of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:
- 1. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 2. de oppervlakte ten hoogste 40% bedraagt van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met een maximum van 60 m²;
- 3. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij 1 andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 5. geen horeca en detailhandel plaatsvinden;
- e. het bepaalde in lid 3.5 sub h in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - open ruimte' gronden worden gebruikt voor het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van een opgaande teeltvorm, indien de uiteindelijke oogstbare hoogte van de bomen en/of het houtgewas meer dan 2,00 m bedraagt, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing;
- 2. een minimale afstand van 10,00 m wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden in verband met schaduwwerking;
- 3. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de archeologische dubbelbestemmingen en de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische verbindingszone';
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
- f. het bepaalde in lid 3.5 sub j in die zin dat gronden worden gebruikt voor een tennisbaan en/of een paardrijbak, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 1 in 1.4.;
- g. het bepaalde in lid 3.5 sub k in die zin dat bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten, mits:
- 1. de huisvesting uitsluitend per bedrijfskavel wordt aangewend voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. er wordt aangesloten op de uitgangspunten van het op 27 september 2012 vastgestelde beleid "Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten, gemeente Dronten";
- 4. er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 parkeerplaats per 2 arbeidsmigranten;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 1, het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tweede bedrijfswoning' wordt aangebracht ten behoeve van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.2.;
- b. de aanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot' wordt aangebracht dan wel wordt verwijderd, mits;
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.6.;
- c. de ligging van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' wordt gewijzigd ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf, mits:
- 1. de oppervlakte van de aanduiding niet wordt vergroot;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.;
- d. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' al dan niet in combinatie met het deel aanbrengen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' wordt aangebracht ten behoeve van de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf uitsluitend in combinatie met een functieverandering van een niet agrarische functie naar een agrarisch bedrijf, waarbij een bestemmingswijziging wordt toegepast, mits:
- 1. de omvang van het zoekgebied ten hoogste 2,5 hectare zal bedragen;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.;
- e. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' al dan niet in combinatie met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' wordt verwijderd dan wel wordt aangebracht, mits:
- 1. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast indien bedrijfsactiviteiten ten behoeve van een grondgebonden worden beëindigd, dan wel nieuw worden begonnen;
- 2. er ten opzichte van de bestaande situatie ten hoogste 20 nieuwe grondgebonden veehouderijen binnen het plangebied worden gevestigd;
- 3. de omvang van de bedrijfskavel in combinatie met het zoekgebied ten hoogste 2,5 hectare zal bedragen;
- 4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.;
- f. de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' wordt aangebracht, mits:
- 1. een ander woongebruik dan op de wijze van een voormalige agrarische bedrijfswoning is uitgesloten;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten gematigde / middelhoge archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
- c. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, serres over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, entreeportalen over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, veranda's over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. Het gebruik van gronden voor de intensieve veehouderij;
- b. het gebruik van gronden voor de uitstalling, opslag, stand- of ligplaats van kampeerwagens, toer- of stacaravans en tenten, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' en na toepassing van een afwijking in bestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf' en 'Wonen';
- c. het gebruik van gronden voor de opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, met uitzondering van het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
- d. het gebruik van gronden voor het opslaan van gebruiksklare of gebruiksonklare voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen hiervan;
- e. het gebruik van gronden voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen en andere open terreinen ;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en/of een seksinrichting.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 geluidzone - weg
De als 'geluidzone - weg' aangeduide gronden aan weerszijden van wegen zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen vanwege het wegverkeer.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, inhoudsmaten en afstandsmaten, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 45,00 m, mits:
- 1. bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten;
- 2. bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;
- 3. de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er voorkeur bestaat voor de plaatsing van één grote antenne boven meerdere kleine antennes;
- 4. aangetoond is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;
- 5. er geen significante nadelige gevolgen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstelling van de te beschermen waarden in de Speciale Beschermingszones optreden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer' dan wel de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.8.;
- b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Water' dan wel de bestemming 'Water' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.6.;
- c. de bestemming 'Leiding - Gas' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.9. c;
- d. de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.9. c;
- e. de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.10.;
- f. de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.7. b en c;
- g. de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.11. b en c.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Dronten - Rietweg 25 (9024)'
van de gemeente Dronten.
Behorend bij het besluit van ...............................20...
Bijlagen
Bijlage 1 Toetsingskader
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 3 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers hebben voor de realisatie van een rundveestal op het perceel aan de Rietweg 25 in Dronten een verzoek bij de gemeente ingediend. Om deze rundveestal te kunnen realiseren dient het bouwvlak van het genoemde perceel aangepast te worden. Het college heeft in haar vergadering van 15 april 2014 het verzoek behandeld. Het college heeft de principebereidheid uitgesproken om medewerking te verlenen aan een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 9010. Door middel van de partiële herziening wordt het bouwvlak uit het vigerende bestemmingsplan aan de zuidzijde worden verkleind . Aan de noordzijde wordt het bouwvlak uitgebreid. De totale oppervlakte van het bouwvlak zal circa 2,5 ha bedragen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de Rietweg 25 in Dronten. De globale begrenzing van het plangebied is in figuur 1 weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.
Figuur 1. Begrenzing van het plangebied (rode lijn)
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Buitengebied 9010, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 april 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Flevoland op 8 januari 2008.
In dit plan heeft het plangebied de bestemming ‘Agrarisch' (artikel 4).
De op de plankaart voor agrarisch gebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waaronder onderstammenteelt, takkenteelt, fruitteelt, houtteelt en andere opgaande boomteeltvormen;
- 2. de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw, voorzover de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “bouwperceel”;
- 3. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, voorzover de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "bouwperceel";
- 4. geluidszone wegverkeerslawaai voor een deel van het plangebied;
- 5. cultuurgrond;
- 6. een drafbaan, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “drafbaan”.
Op de plankaart is het bouwperceel aangegeven, waarbinnen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd. In de voorschriften is bovendien bepaald dat de gebouwen, met uitzondering van tunnelkassen, uitsluitend binnen een bouwperceel gebouwd mogen worden (artikel 4B, onder c). De uitsnede van de plankaart is als figuur 2 afgebeeld.
Figuur 2: uitsnede plankaart
Om het bouwplan van initiatiefnemer te kunnen realiseren is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Door middel van deze herziening wordt het bouwvlak zodanig vergroot dat alle geplande gebouwen binnen dit vlak vallen. Naast de vegroting zal een deel van het huidige bouwperceel worden opgeheven. Het verkleinen van het bouwperceel maakt dat de wijziging niet binnenplans uitgevoerd kan worden en er een partiele herziening noodzakelijk is.
Momenteel bereidt de gemeente Dronten een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied voor. De regeling van dit bestemmingsplan is afgestemd op de regeling van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevant beleid van de provincie en de gemeente. De haalbaarheid van het plan wordt in hoofdstuk 4 aangetoond voor wat betreft de relevante milieuaspecten. De juridische planbeschrijving is als hoofdstuk 5 opgenomen. Hoofdstuk 6 geeft de informatie over de uitvoerbaarheid van het plan en in hoofdstuk 7 ten slotte wordt ingegaan op de te volgen procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het perceel aan de Rietweg 25 in Dronten is door de initiatiefnemers aangekocht met als doel om hier in de (nabije) toekomst een veehouderijbedrijf te vestigen.
Vanwege de verkoop van de eigen gronden in de omgeving van Zeewolde voor toekomstige stadsontwikkeling waren initiatiefnemers genoodzaakt om naar elders uit te wijken. De afgelopen jaren zijn gronden en de akkerbouwlocatie aan de Rietweg 25 verworven. In zijn totaliteit ligt er momenteel 117 hectare grond rondom het bedrijf aan de Rietweg.
Het bedrijf is momenteel in gebruik als akkerbouw- en veehouderijbedrijf. De bedrijfslocatie bestaat uit een bedrijfswoning, een bewaarschuur en een mestbassin. Deze bewaarschuur wordt gebruikt voor de stalling van jongvee. De bedrijfslocatie is voorzien van erfverharding.
Een luchtfoto van de bedrijfslocatie is als figuur 3 in deze toelichting opgenomen. Het recent gerealiseerde mestbassin ten oosten van de schuur is niet op de luchtfoto afgedrukt.
Figuur 3. Luchtfoto bedrijfslocatie (bron: google maps)
2.2 De Ontwikkeling
De vergroting van het bouwvlak tot circa 2,5 hectare is noodzakelijk in verband met de voorgenomen realisatie van het melkveehouderijbedrijf. Het bedrijf zal plaats bieden aan circa 500 stuks melkkoeien. Hiervoor wordt een nieuwe stal gebouwd. In figuur 3 is dit het meest noordelijke gebouw. Ten behoeve van de bouw van deze stal dient het bouwvlak te worden uitgebreid.
Voor de exploitatie van het veehouderijbedrijf zullen verder 5 sleufsilo's worden aangelegd (in figuur 3 aangegeven met paars) en wordt de bestaande schuur vergroot.
De schetstekening van de nieuwe situatie is als figuur 4 toegevoegd. De zwarte stippellijnen geven de contouren weer van de ligging van het bouwvlak van het vigerende bestemmingsplan en van het in procedure zijnde bestemmingsplan.
Figuur 4: Plattegrondtekening van de nieuwe situatie (bron: Rombou BV)
De aangezichten in vogelvlucht zijn onderstaand weergegeven (zie figuren 5, 6, 7 en 8) . Als bijlage 3 bij de toelichting op het bestemmingsplan is de gedetailleerd inrichtingstekening van de stal toegevoegd..
Figuur 5. vogelvlucht nieuwe bedrijfsopzet, genomen vanuit noordelijke richting (bron: Rombou bv)
Figuur 6. vogelvlucht nieuwe bedrijfsopzet, genomen vanuit noordoostelijke richting (bron: Rombou bv)
Figuur 7. Aangezicht nieuwe bedrijfsopzet, genomen vanaf de Rietweg (bron: Rombou bv)
Figuur 8. Aangezicht nieuwe bedrijfsopzet, genomen vanuit zuidwestelijke richting (bron: Rombou bv)
Het veehouderijbedrijf zal landschappelijk worden aangekleed door middel van een erfsingel. In paragraaf 2.3 wordt hier nader op ingegaan.
2.3 Landschappelijke Aankleding
Op basis van het grondgebruik, de schaal van het gebied en het ruimtelijk beeld, kan het landschap van Dronten in een aantal deelgebieden worden onderscheiden; Het grootschalige centrale akkerbouwgebied, Het landschap van de randmeren en de binnenrandzone en Het besloten fruitteeltgebied rond Dronten.
De Rietweg 25 in Dronten ligt in het centrale akkerbouwgebied en heeft een grootschalig, open karakter, waarin de boerderijen met hun dichte erfbeplantingen als eilanden in de openheid liggen.
Vergroting van de agrarische bouwpercelen is mogelijk, tenzij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden aangetast. Bij de vergroting van agrarische bouwpercelen geldt dat deze landschappelijk worden ingepast door middel van het herstellen of opnieuw aanplanten van de erfsingel. Bovendien dient er naar gestreefd te worden, dat de vorm van het agrarische bouwperceel past in het aanwezige landschap.
Door bureau Stad en Land is een beplantingsplan gemaakt voor de nieuwe situatie. Dit plan is als bijlage 2 aan de regels toegevoegd. Op de onderstaande afbeelding is het beplantingsplan schematisch weergegeven (zie figuur 9).
Figuur 9: beplantingsplan (bron: Buro Stad en Land)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het Rijksbeleid. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op het provinciaal beleid. In paragraaf 3.4 komt het regionaal beleid aan bod en in paragraaf 3.5 het gemeentelijk beleid. Paragraaf 3.6 omvat de conclusies ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota’s zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Het plangebied en/of de ontwikkeling raken geen van deze rijksbelangen.
3.2.3 Conclusie rijksbeleid
Er zijn geen rijksbelangen in het geding.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Nota landbouwontwikkeling (2003) Flevoland
De provincie geeft in de Nota landbouwontwikkeling aan dat de landbouw een belangrijke plaats inneemt in de economische structuur, waarbij de landbouw op een rendabele wijze produceert. Dit kan door een optimalisering van de bedrijfsomvang, zodat de kostprijs per eenheid product wordt verlaagd. Het provinciaal beleid is erop gericht deze positie te behouden en daar waar mogelijk te versterken. De provincie streeft naar een landbouw die drager is van de vitaliteit van het landelijk gebied, economisch produceert. Hierbij levert de landbouw op een rendabele wijze producten waar de markt om vraagt. Ook produceert de landbouw duurzaam, waarbij een zorgvuldig gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het milieu, landschappelijke inpassing en continuïteit van de bedrijfsvoering speerpunt zijn.
De sterke uitgangspositie van de Flevolandse landbouw, waaronder het goed ontwikkelde ondernemerschap, de sterke landbouwkundige infrastructuur en de hoge bodemvruchtbaarheid, bieden Flevolandse ondernemers unieke kansen. Door optimalisering van de bedrijfsomvang via het vergroten van het bedrijfsareaal, kan de kostprijs per eenheid product worden verlaagd.
Het provinciaal beleid vermeld in deze nota is opgenomen in het Omgevingsplan 2006 van de provincie.
De continuïteit van het bedrijf wordt bevorderd door vergroting van het bouwperceel. Door verbreding, vergroting en intensivering van het bedrijf, kan er beter worden ingespeeld op wijzigingen in de markt.
3.3.2 Omgevingsplan Flevoland 2006
De provincie Flevoland heeft in het Omgevingsplan 2006 het volledige omgevingsbeleid opgenomen voor de periode 2006-2015, met daarbij een doorkijk naar 2030. In het omgevingsplan onderschrijft de Provincie Flevoland de visie op een duurzame en vitale landbouw die in de Nota Ruimte wordt genoemd. De landbouwsector verandert in hoog tempo. Dit uit zich in schaalvergroting, een verschuiving van activiteiten, specialisatie, intensivering en een verbreding van de bedrijfsvoering. In het omgevingsplan geeft de provincie aan dat zij de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling wil faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat en er meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied. Het provinciale beleid is gericht op het tot stand brengen en in stand houden van een duurzame en concurrerende landbouw.
De provincie wil een efficiënt ruimtegebruik, waarbij het bouwperceel zo goed mogelijk wordt benut. Is dit niet mogelijk dan is erfvergroting mogelijk. Deze erfvergroting dient wel betrekking te hebben op het agrarische bedrijf. Ook dienen erfsingels hersteld te worden en zal de ontsluiting van het erf veilig moeten zijn met het oog op verkeer op de openbare weg.
De voorgenomen bedrijfsopzet heeft een zodanige omvang dat vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is. De bebouwing en de voorziening zijn op een efficiënt wijze op het perceel geplaatst, waardoor het bouwvlak optimaal wordt benut. Vanwege de bedrijfsomvang is een bouwvlak van circa 2,5 hectare nodig.
De vergroting van het bouwvlak is benodigd voor de exploitatie van het agrarische veehouderijbedrijf. Voor het huidige bedrijf is de afgelopen jaren een nieuwe erfsingel ingepland naar aanleiding van een handhavingsproject Erfsingels. Er is dus wel een erfsingel, deze is echter nog niet tot volle wasdom gekomen. In de nieuwe situatie wordt rondom de bebouwing een erfsingel aangeplant (zie paragraaf 2.3). Hiermee past de erfvergroting binnen het omgevingsplan van de provincie.
3.3.3 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de "Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" vastgesteld. In het provinciaal omgevingsplan wordt toegezien op de globale ontwikkelingsrichting van de provincie. Deze beleidsregel is specifiek gericht op de ontwikkelingen in het buitengebied. Het gaat hier voornamelijk om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen.
Bij vergroting van een agrarisch bouwperceel moet zijn aangetoond dat uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel niet mogelijk is. Tevens moet zijn aangetoond dat uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en dat de toekomst van het agrarisch bedrijf voldoende gewaarborgd is. Verder is gesteld dat de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten niet mogen worden aangetast. Erfsingels moeten worden behouden of hersteld en de vorm van het perceel moet passen in het landschap. Ook geldt dat de ontwikkeling niet mag leiden tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.
De ruimte binnen het bestaande bouwperceel wordt in de nieuwe situatie opgevuld met sleufsilo's en de uitbreiding van de bestaande schuur. Voor de economische ontwikkeling van het bedrijf is een verdere schaalvergroting noodzakelijk, waardoor de ontwikkeling bijdraagt aan de positie van de landbouw in de provincie. Voor de bouw van de stal is een vergroting van het bouwperceel een vereiste. Het bouwperceel wordt vergroot tot een oppervlakte van circa 2,5 hectare. De gebouwen worden in het landschap ingepast door middel van een erfsingel. De vorm van het bouwperceel is passend in het aanwezige landschap. Bij de vergroting worden de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten niet aangetast, zie hiervoor paragraaf 4.3 en 4.4.
Op het erf wordt voldoende ruimte ingericht voor de logistieke processen van het bedrijf. Er wordt rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte op het eigen terrein. Op de locatie is één in- en uitrit op de Rietweg.
3.3.4 Conclusie provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Dronten 2030
De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld.
Aan de hand van de in de koersnotitie opgenomen inventarisatie en (sterkte- en zwakte)analyse, alsmede de daarin benoemde kansen en keuzes voor de toekomst, is geprobeerd het DNA van de gemeente Dronten vast te stellen. Daarbij zijn drie duidelijk verschillende en onderling sterk contrasterende sferen/identiteiten onderscheiden:
- het grootschalige agrarische kerngebied;
- de natuurlijk-recreatieve zone aan de Randmeren;
- de intieme kernen:
- a. Dronten;
- b. Swifterbant;
- c. Biddinghuizen.
Het meest kenmerkende landschap in de gemeente is ongetwijfeld dat van de open polder. Het is een uniek door de mens planmatig aangelegd landschap. De grootschalige grote open ruimte is heel bijzonder.Agrarische bedrijvigheid en (verder) rust staan hier voorop. Na de drooglegging van de polder is het gebied ingericht ten behoeve van een zo efficiënt mogelijke agrarische bedrijfsvoering. Tegenwoordig is landbouw nog altijd verreweg de belangrijkste functie in het gebied en de drager van het landschap. Dit moet ook in de toekomst zo blijven: de landbouw krijgt de ruimte en de openheid van de polder wordt behouden.
Agrarische gemeente
Dronten is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw nog altijd een zeer belangrijke pijler in de gemeente. Vooral de akkerbouw vormt een belangrijk onderdeel van de Drontense economie en bepaalt voor een groot deel het landschappelijk beeld van de gemeente. Het grootschalige open landschap heeft nog steeds een grotendeels agrarisch karakter en dat moet ook in de toekomst zo blijven. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaatshebben moeten ook in 2030 in Europa nog steeds hoog aangeschreven staan. Een belangrijke ontwikkeling die al enige tijd gaande is en die in de toekomst verder door zal zetten is de schaalvergroting die noodzakelijk is om de bedrijfsvoering te laten renderen (het samenvoegen van land van meerdere bedrijven in één bedrijf ). In de gemeente Dronten is echter voldoende ruimte voor deze schaalvergroting.
De structuurvisie leidt niet tot belemmeringen voor de vergroting van het bouwperceel
3.4.2 Welstandsnota gemeente Dronten (2013)
In de Welstandsnota (vastgesteld op 27 juni 2013) is het gemeentelijk welstandsbeleid beschreven en uitgewerkt in welstandscriteria. Voor het verkrijgen van een positief welstandsadvies moeten bouwplannen aan bepaalde criteria voldoen. Het plangebied valt in deelgebied 1 'Buitengebied, open polderzone'.
Een agrarisch complex in het open polderlandschap bestaat uit een bedrijfswoning voor op het erf nabij de polderweg met één, maar meestal twee bedrijfsgebouwen daarachter. Het erf is oorspronkelijk aan drie zijden omgeven door een houtsingel. De bedrijfswoningen zijn standaardtypes in enkele varianten op een rechthoekige plattegrond, één bouwlaag met een zadeldak. Ook de schuren zijn standaardtypes met verlijmd houten spanten op een rechthoekige plattegrond onder een flauw hellend zadeldak met enkele varianten hierop. De bedrijfswoningen in het fruitteeltgebied zijn van oorsprong plat. De laatste jaren zijn ook (grotere) bedrijfswoningen gerealiseerd, die afwijken van het standaardtype.
Bij schaalvergroting of door nieuwbouw van het bedrijf komt het voor, dat nieuwe grote schuren buiten de houtsingels worden opgetrokken. Het beleid is er op gericht ook deze nieuwe bebouwing weer te omzomen met houtsingels, waardoor het oorspronkelijke karakter van de erven weer hersteld wordt.
De gestandaardiseerde schuren behoren over het algemeen tot de 2e en 3e generatie van de speciaal voor de polder ontworpen schuren. Ze zijn opgetrokken in ongeschilderd schokbetonnen geprefabriceerde panelen, de cassetten of panelen naar buiten gekeerd en de top ingevuld met donker plaatmateriaal. De daken zijn met rode pannen gedekt. Een opvallend detail is het venster in de geveltop, dat bij sommige schuurtypes voorkomt, vergelijkbaar met dat van de bedrijfswoningen. De tweede schuur is geheel in damwandprofiel en golfplaat opgetrokken. Ook de meest recente schuren worden in dat materiaal gebouwd, waarbij de onderbeplating tot 3,5 meter vanaf het maaiveld in een lichtere kleurstelling is, aansluitend op de oorspronkelijke schuren van de Rijksdienst.
Op aparte kaarten is aangegeven, welk welstandsniveau gewenst is om de bestaande karakteristieken te behouden en/of te versterken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen drie typen gebieden:
- Gebieden, die beeldbepalend zijn. Dit zijn de “visitekaartjes”. Daartoe behoren de centra, de entreegebieden en de zones langs de belangrijkste ontsluitingswegen in de kernen. Daar wordt de bebouwde omgeving immers het sterkst beleefd. Ook de randzones van de kernen, die “van buitenaf” zichtbaar zijn, behoren tot de beeldbepalende gebieden. Tenslotte zijn ook de gebieden in de kernen Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen, die mede bepalend zijn voor de identiteit van die kernen als zodanig aangeduid (zie ook Bijlage 1 en 2, waarin nader ingegaan wordt op de beeldbepalende gebieden in de verschillende kernen en de karakteristieken van de verschillende deelgebieden). Voor deze gebieden geldt een bijzonder welstandsniveau;
- Gebieden, die niet beeldbepalend zijn, maar waar de basiskwaliteit wel bewaard dient te blijven. Voor deze gebieden geldt een minimaal welstandsniveau;
- Gebieden, die een semi-openbaar karakter hebben en die deels beschouwd kunnen worden als “gated community” (bijvoorbeeld het woongebied Ketelhaven) of als zelfstandige enclaves (bijvoorbeeld de recreatieterreinen, het woonwagengebied aan de Ganzendreef en Walibi World). Deze gebieden zijn zodanig visueel afgeschermd van hun omgeving, dat ze haast beschouwd kunnen worden als een vrijstaat. Men dopt haar eigen boontjes en als zodanig heeft men er belang bij, dat de basiskwaliteit gehandhaafd blijft. Deze basiskwaliteit behoeft echter niet via een welstandsnota afgedwongen te worden. Om deze reden zijn deze gebieden welstandsvrij verklaard;
- Tenslotte zijn gebieden aangegeven, die nog volop in ontwikkeling zijn. Voor die gebieden is in een beeldkwaliteitsplan aangegeven welke eisen er gelden ten aanzien van de ruimtelijke verschijningsvorm. Deze beeldkwaliteitsplannen vormen als zodanig het welstandskader voor die gebieden. Het betreft de woongebieden De Gilden, fase 1,deel 3 en verder in Dronten, De Parkresidentie in Dronten, De Graafschap in Biddinghuizen en de kantorenlocatie De West in Dronten. Ook het gebied Zuiderzee op Zuid behoort tot de gebieden, die op basis van een beeldkwaliteitplan ontwikkeld worden. Tenslotte zal ook voor het Hanzekwartier in Dronten een beeldkwaliteitplan opgesteld worden.
Voor een groot gedeelte van het deelgebied 'open polderzone' kan volstaan worden met het in standhouden van de basiskwaliteit. Hier volstaat een minimaal welstandsregime. Voor de bebouwing langs een aantal belangrijke wegen (Colijnweg, Hanzeweg, Bisonweg, Biddingweg, Swifterweg, Rietweg, Oldebroekerweg en Bremerbergweg), is echter meer nodig om het gewenste ruimtelijke kwaliteitsniveau in stand te houden. Hier is een bijzonder welstandsregime van toepassing.
Voor het behoud en het versterken van de karakteristiek worden hier ook eisen gesteld aan de vormgeving, het materiaalgebruik, de kleurstelling en/of de detaillering van de bebouwing.
Het uitgangspunt voor het plangebied is dat de beoogde bouwplannen voldoen aan de welstandscriteria. Het bouwplan voor de nieuwe stal moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. In het kader van de vergunningaanvraag zal dit met de welstandscommissie worden afgestemd.
3.4.3 Bestemmingsplan Buitengebied 9010
In de planuitgangspunten van het vigerende bestemmingsplan is aangegeven dat de landbouw voor de gemeente Dronten een belangrijke economische kracht is. Dit blijkt uit het aandeel van de beroepsbevolking dat in de landbouw of aanverwante bedrijfstakken werkzaam is. Verder is de landbouw zeer beeldbepalend voor de verschijningsvorm van het buitengebied van de gemeente. Bij het formuleren van de planuitgangspunten voor dit bestemmingsplan is dan ook uitgegaan van de primaire betekenis van de agrarische sector voor de gemeente Dronten.
De gemeente hanteert als algemeen uitgangspunt voor het buitengebied dat het landelijk karakter behouden blijft. Zij wil dit bereiken door met name ruimte te geven aan functies die direct aan de grond in het buitengebied zijn verbonden. Als uitgangspunt geldt daarbij verder dat de landbouwgrond zo flexibel mogelijk gebruikt dient te kunnen worden. De gemeente zal daarom terughoudend zijn met het opleggen van beperkingen. Incidenteel zullen echter vanwege zwaarwegende andere belangen (bijvoorbeeld woningbouw of milieu-, natuur- of landschapsbelangen) toch randvoorwaarden aan het agrarisch grondgebruik moeten worden gesteld.
Bij agrarische bedrijven wordt gestreefd naar grondgebonden landbouw als hoofdtak. Deze grondgebonden landbouw kan bestaan uit akkerbouw, melkveehouderij, tuinbouw, bollenteelt, vollegrondsgroenteteelt, fruitteelt en houtteelt. Om een ruim spectrum van mogelijkheden aan agrariërs te bieden, kiest de gemeente ervoor deze variatie aan agrarisch productietakken binnen één agrarische bestemming mogelijk maken. Dit houdt in dat deze teelten in principe binnen de gehele gemeente zonder meer mogelijk zijn. Aan de opgaande teelten, zoals aan houtteelt, worden uit landschappelijke overwegingen randvoorwaarden gesteld.
De gemeente wil de landbouw in de gemeente ontwikkelingsmogelijkheden bieden, maar wil tegelijkertijd aandacht besteden aan het behoud van het landschappelijk karakter van de polder. De rechthoekige vorm van de bouwpercelen is daarbij een belangrijke cultuurdrager. De gemeente wil deze rechthoekige vorm behouden, maar tegelijkertijd uitbreidingsruimte voor de landbouw geven. Uitbreiding van het bouwperceel wordt daarom (bij wijziging) mogelijk gemaakt, zolang de breedte maar niet groter wordt dan de diepte. Hierdoor blijft er wel sprake van een rechthoek, maar wordt ook een zekere flexibiliteit aan het plan meegegeven. De gemeente zal dan ook steeds vanuit het primaire uitgangspunt van de rechthoek proberen de invulling van de bouwpercelen te sturen.
De grootte van het maximale bouwperceel wordt in dit plan gesteld op maximaal 2,5 hectare (met uitzondering van de fruitteeltbedrijven). Deze omvang wordt noodzakelijk geacht om in te kunnen spelen op de schaalvergroting en andere toekomstige ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld het uitoefenen van soms noodzakelijke nevenactiviteiten. De ontwikkelingsruimte (het maximale bouwperceel) is niet op kaart weer gegeven.
Om de herplant van de singels veilig te stellen en zo het landschappelijk karakter van de polder te behouden, kiest de gemeente er voor om deze uitbreiding tot 2,5 hectare via een wijzigingsbevoegdheid te regelen. Deze regeling zal vergezeld gaan van een soepele procedure en aan slechts enkele randvoorwaarden (o.a. de rechthoekige vorm, waarbij de breedte niet groter is dan diepte) zijn verbonden.
3.4.4 Archeologie
In 2009 heeft de gemeente Dronten het archeologie beleid vastgesteld. De gemeente wil met het archeologie beleid bereiken, dat:
- Bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige generaties;
- Archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.
Ten behoeve hiervan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Deze kaart is doorvertaald in een Archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels. De Archeologische beleidskaart dient onder andere te worden betrokken bij wijzigingen van bestemmingsplannen. De implementatie en effectuering van het gemeentelijk archeologie beleid in het ruimtelijk beleid vindt dus onder andere via deze planvorm.
Het doel van het gemeentelijk archeologie beleid is het behoud van belangrijke archeologische waarden, zonder daarbij andere belangen uit het oog te verliezen. Het beleid beperkt zich daarom tot archeologische terreinen waarvan de behoudens-waardigheid al is aangetoond en tot reële archeologische verwachtingen.
In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de situatie van het bouwperceel.
3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een grondgebonden veehouderijbedrijf. De gemeente biedt in het bestemmingsplan ontwikkelingsruimte aan dergelijke bedrijven. Met de uitbreiding van het bouwvlak blijft de rechthoekige vorm hiervan behouden, de breedte wordt niet groter wordt dan de diepte.
De oppervlakte van het bouwvlak na uitbreiding is circa 2,5 hectare. Het beleid van de gemeente biedt ruimte voor deze uitbreiding. Echter om de gewenste vorm en oppervlakte te realiseren dient een deel van het bestaande bouwperceel verwijderd / verkleind te worden. Door middel van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van het vigerend bestemmingsplan is het niet mogelijk om een deel van het bouwperceel weg te bestemmen. Derhalve is een partiele herziening van het bestemmingsplan nodig.
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
4.1 M.e.r.-beoordeling
Normstelling en beleid
In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren is opgenomen op de D-lijst onder D.14. Voor melkvee geldt dat een m.e.r.-beoordeling nodig, indien de activiteit betrekking heeft meer dan 200 stuks melkvee en/of 340 stuks melkvee met jongvee. Dit zijn overigens indicatieve drempelwaarden. De ontwikkeling valt boven deze drempelwaarden. Daarom is een m.e.r.-beoordeling opgesteld (Rombou, Mer beoordeling). Hiervoor dient de m.e.r.-beoordelingsprocedure te worden doorlopen. De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 1. Het besluit van de MER-beoordeling is als bijlage 2 toegevoegd aan de toelichting.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is ruimte voor 500 stuks melkvee. Het jongvee wordt op een andere locatie gehouden. Hiermee wordt de drempelwaarde (200 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav categorie A 1 en A 2)), voor de m.e.r.-beoordelingsplicht uit Kolom 2 van Onderdeel D 14 overschreden. De drempelwaarde voor de m.e.r.-plicht (Kolom 2 van Onderdeel C 14) wordt niet overschreden.
Onderzoek
In de m.e.r.-beoordeling zijn verschillende milieu relevante invloeden beschreven in verband met de voorgenomen ontwikkeling. De gevolgen voor het milieu worden - door toepassing van een emissiearm stalsysteem - tot een minimum beperkt / geminimaliseerd. De afstand tot het kwetsbare gebied is voldoende groot, waardoor de voorgenomen uitbreiding in de melkrundveehouderij geen nadelige gevolgen heeft voor dit gebied. Ook de afstand tot de omwonenden van het bedrijf is voldoende groot, zodat op basis van de Wet geurhinder en veehouderij de gewenste uitbreiding mogelijk is. Daarnaast zal een Natuurbeschermingswetvergunning worden aangevraagd, welke onder het huidige beleid naar verwachting ook kan worden afgegeven.
Conclusie
Op basis van de kenmerken van het project en de omgeving waarin het project plaatsvindt, kunnen zich nadelige gevolgen voor het milieu voordoen. Uit m.e.r.-beoordeling volgt dat de mogelijke gevolgen goed in beeld zijn en niet zodanig groot zijn dat bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning de procedure van de milieueffectrapportage moet worden gevolgd. Het besluit van de omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek dat er geen MER opgesteld hoeft te wordenis als bijlage 2 aan de toelichting toegevoegd.
Hierbij is rekening met het gegeven dat de gevolgen voor het milieu bij een beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning al voldoende moeten worden getoetst aan de bijzondere wetten en regelingen die hiervoor in Nederland gelden. Bijzondere omstandigheden waarvoor deze wetten of regelingen geen kader vormen doen zich bij dit project niet voor.
4.2 Ecologie
Normstelling en beleid
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswet. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en Faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal beleid, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet
Gebiedsbescherming in Nederland wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.
Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenking van GS nodig. Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij besluiten om een plan (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) vast te stellen moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.
Ecologische Hoofdstructuur
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. Gemeenten dienen het in deze verordening vastgestelde beschermingsregime voor de EHS te verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan te borgen bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van ruimtelijke regels. De bescherming van EHS-gebieden is alleen van toepassing op projecten, plannen en handelingen binnen de EHS. De specifieke waarden en kwaliteiten van een EHS bepalen of ruimtelijke initiatieven doorgang kunnen vinden.
Overigens kan een gebied tegelijk een Natura 2000-gebied zijn en onderdeel uitmaken van de EHS. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het Natura 2000-beschemringsregime leidend.
Soortenbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. "AMvB art. 75" van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
- alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
- soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
- soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt (tabel 1).
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van de EHS en Natura 2000-gebieden. Op een afstand van ruim 3 kilometer ligt een ecologische verbindingszone. Op circa 8,8 kilometer ligt het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. In de m.e.r.-beoordeling, zie hiervoor paragraaf 4.4, is aandacht besteed aan de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied. Hierbij is aangegeven dat in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een Natuurbeschermingswetvergunning wordt aangevraagd.
Soorstenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van het besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Algemeen
De fysieke ingreep in het plangebied betreft de bouw van een veestalling, de aanleg van sleufsilo's en de uitbreiding van de schuurruimte. De bebouwing vindt plaats op gronden die momenteel in gebruik zijn als grasland, erf of mestbassin. Het grasland wordt intensief bewerkt (productiefunctie) en is daardoor niet interessant voor beschermde soorten. Ook het erf en het mestbassin zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor beschermde soorten. Eventueel aanwezige soorten hebben voldoende mogelijkheden om te vluchten of elders te foerageren. Op de locatie is een jonge erfsingel aangeplant. Deze biedt nog onvoldoende interesse voor beschermde soorten. Er worden geen bomen- en/of struiken gekapt.
Tabel 1 soorten
In het plangebied komen naar verwachting enkele algemeen voorkomende soorten voor uit tabel 1 van de Flora en faunawet. Dit betreffen onder andere de volgende soorten: zwanenbloem, dotterbloem, mol, egel, veldmuis, huisspitsmuis, konijn, kikker en gewone pad. Indien werkzaamheden worden uitgevoerd is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Tabel 3 soorten
Vleermuizen
Het is bekend dat de laanbeplanting langs de Rietweg door vleermuizen wordt gebruikt als vliegroute. De nieuwbouw is gepland op ruime afstand van de laanbeplanting langs de Rietweg. De vliegroute van de vleermuizen zal als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen niet worden verstoord.
De nieuwe bebouwing zal door middel van een erfsingel landschappelijk worden ingepast (zie paragraaf 2.3). Door het toevoegen van bomen ontstaan mogelijk nieuwe potent iele vliegroutes voor de vleermuizen.
De voorgenomen ontwikkelingtast het leefgebied van de vleermuizen niet aan.
Amfibieën en vissen
De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats.
Binnen het plangebied ligt een kavelsloot. De sloot ondiep, staat een groot deel van het jaar droog en is begroeid (met grassen). Deze sloot is daardoor niet van betekenis voor beschermde vissen of amfibieën. Ook is de sloot niet geschikt voor de voortplanting van amfibieën en vissen. De aanwezigheid van zwaarder beschermde overwinterende amfibieën kan dan ook redelijkerwijs worden uitgesloten.
Conclusie
De ontwikkelingen vinden plaats op een agrarisch bouwperceel en op een stuk grasland dat hier direct aan grenst. Met de uitbreiding van het agrarische bedrijf gaan geen grootschalige ingrepen in natuurwaarden gepaard. Ook worden geen bomen gekapt.
Er kan daarom met zekerheid gesteld worden dat er binnen het plangebied geen waardevolle habitatten voor beschermde flora en fauna aanwezig zijn. Het bestemmingsplan veroorzaakt dus geen conflicten met de Flora- en faunawet. Door het realiseren van de erfsingel wordt het leefgebied van de vleermuizen mogelijk vergroot. Het uitvoeren van ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
4.3 Landschap
Het plangebied ligt in de polderzone van de gemeente Dronten. De zone wordt gevormd door verschillende vlakken. De vlakken bestaan uit de gestandaardiseerde polderverkavelingen, de bouwstenen van de structuur. De omgeving betreft een open ruimte met erven als "groene eilanden", vanwege de kleinere plukjes boombeplanting van de houtsingels om de erven. De lijnstructuren van de wegen worden benadrukt door de dubbele boombeplanting van deze wegen. De onregelmatigheden in het verkavelingspatroon komen voort uit de knikken van de wegen en kanalen.
De voorgenomen ontwikkeling past bij het landschappelijk beeld. De vorm van het bouwperceel blijft min of meer gelijk, namelijk rechthoekig. Met het materiaalgebruik en de kleurstelling van de nieuw te bouwen stal zal rekening worden gehouden met de landelijke omgeving. De uitbreiding schuur vindt plaats door de bestaande vorm van de schuur te kopiëren (zie de figuren in paragraaf 2.2).
Van agrarische stallen is bekend dat deze voor lichtvervuiling kunnen zorgen. In dit geval is het de bedoeling om de nieuwe stal te verlichten met natuurlijk wit licht. De verlichting zal rond 23.00 uur uit gaan zodat het behoudens enkele nachtlampen donker is. De lampen worden zodanig opgehangen dat de uitstraling naar de omgeving zo veel mogelijk wordt geminimaliseerd. Om het perceel wordt een erfsingel aangelegd zodat dat lichtuitstraling naar de omgeving geminimaliseerd wordt.
In het plangebied is het beplantingsschema voor “Kleigrond Biddinghuizen” van toepassing (bron: rapport “Beplantingsplannen boerenerven gemeente Dronten”).
De landschappelijke inpassing van de voorgenomen bedrijfsopzet is weergegeven in paragraaf 2.3 van deze toelichting.
Door de hierboven genoemde maatregelen wordt zorg gedragen voor een goede inpassing in het landschap.
4.4 Cultuurhistorie
Normstelling en beleid
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.
Onderzoek
In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Dit aspect heeft dan ook geen consequenties voor het plangebied. De landschappelijke inpassing van het perceel is afgestemd op de omgeving.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
4.5 Archeologie
Normstelling en beleid
Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit voortvloeiende Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plangebied. De archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Dronten laat zien dat het plangebied ligt in een gebied met een gematigde archeologische verwachtingswaarde. Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in archeologisch waardevol gebied 4. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden. Archeologisch vooronderzoek is echter alleen nodig in geval van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen. De vrijstellingscriteria die gelden voor categorie 4-gebieden zijn:
- oppervlakte plangebied tot 1,7 hectare;
- diepte bodemingreep afhankelijk van vrijstellingsdiepte.
De kleinste agrarische bouwpercelen in de opzet van Oostelijk Flevoland hebben een grootte van 0,8 hectare, terwijl de maximale vergroting van een bouwperceel in het bestemmingsplan voor het buitengebied is bepaald op 2,5 hectare. Een bouwperceel kan hierdoor maximaal met 1,7 hectare worden uitgebreid worden en blijft met betrekking tot het regime van Archeologisch waardevol gebied 4 binnen het vrijstellingscriterium.
De locatie heeft volgens de archeologische beleidskaart een vrijstellingsdiepte van 40 centimeter.
In het vigerend bestemmingsplan heeft het bouwperceel een opervlkate van 1,7 hectare. Deze wordt uitgebreid tot 2,5 hectare. De bruto vergroting van het bouwperceel is 0,8 hectare. De diepte van de bodemingreep is meer dan 40 centimeter.
Indien aan tenminste één van de vrijstellingscriteria wordt voldaan, dan is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet vereist. Aangezien aan het oppervlaktecriterium voor vrijstelling wordt voldaan, geldt geen onderzoeksplicht.
Conclusie
Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Aan het bepaalde omtrent archeologie wordt dan ook voldaan.
4.6 Waterparagraaf
Normstelling en beleid
In het Stedelijk Waterplan heeft de gemeente Dronten haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Op Europees, nationaal en stroomgebiedniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en standstill (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit). Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
- waterkwantiteit (vasthouden-bergen-afvoeren);
- waterkwaliteit (schoonhouden-scheiden-zuiveren).
Beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006).
Proces van de watertoets
De watertoets is uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan is gebleken dat voor dit plan de normale procedure moet worden doorlopen. Het plan wordt hiervoor voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. Bij het opstellen van de waterparagraaf is gebruik gemaakt van het watertoetsdocument van het waterschap Zuiderzeeland.
Eventueel benodigde vergunningen (zoals een Keurontheffing) worden niet met deze waterparagraaf geregeld en worden via de daarvoor bedoelde procedures verkregen. Het plan ligt niet binnen de kernvrijwarings- of buitenbeschermingzone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed is op de veiligheid van een waterkering. Ook ligt het plangebied niet in een gebied van kwetsbaar water.
Wateroverlast
Voor dit plan is het principe ‘waterneutraal bouwen’ gevolgd. Dit wil zeggen dat, omdat het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Het waterschap heeft aangegeven dat voor wat betreft de waterberging als uitgangspunt gehanteerd moet worden dat 4,5 % van het verhard oppervlak gecompenseerd moet worden. Het verharde oppervlak neemt als gevolg van de bouwplannen toe met 15.000 m2. Dit betekent een watercompensatie van 675 m2.
Verder wordt een bestaande kavelsloot gedempt over een lengte van circa 200 meter. Het waterschap heeft aangegeven dat de oppervlakte van de te dempen sloot elders teruggelegd moet worden.
In overleg met het waterschap is besloten om de watercompensatie te realiseren door bestaande watergangen op te waarderen (te verbreden). Hiertoe wordt de betreffende watergang eerst op profiel gebracht. Daar bovenop komt dan de benodigde compensatie.
In figuur 10 zijn de watergangen weergeven die verbreed zullen worden ten behoeve van de noodzakelijke watercompensatie.
Figuur 10: te verbreden watergangen
Naast het opwaarderen van de bestaande sloten zal het erfwater in het nieuw aan te leggen groen infiltreren.
Goed functionerend watersysteem (WF)
De huidige afvoer van water wordt niet aangepast. Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechterd door de planuitvoering niet. Ook het streefpeil verandert als gevolg van het plan niet. Het aantal maatregelen om het watersysteem in te richten wordt zoveel mogelijk beperkt. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.
Schoon water
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. De oevers worden natuurvriendelijk ingericht. Deze natuurvriendelijke oevers hebben een minimum talud van 1:5. Afhankelijk van de beschikbare ruimte en functie wordt een steiler talud toegepast. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.
Afvalwater
Voor de afvoer van afvalwater wordt gebruik gemaakt van de bestaande voorzieningen. Gezien het gebruik van de beoogde bedrijfsgebouwen als opslagplaats, neemt de druk op deze voorzieningen ook niet toe. Er kan dan ook worden gesteld dat deze voorzieningen voldoende capaciteit hebben.
Wateradvies
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan het waterschap Zuiderzeeland voorgelegd. Het waterschap heeft op het plan gereageerd. Er wordt daarom aangenomen dat het plan het waterschap geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen en dat de waterschapsbelangen op voldoende wijze in het plan zijn verwerkt.
Conclusie
Als gevolg van de uitbreidingsplannen zal de oppervlakteverharding toenemen met circa 15.000 m2. Deze oppervlakte wort zoals omschreven gecompenseerd. Initiatiefnemer zal in overleg met het waterschap de bestaande watergangen opwaarderen zodat wordt voldaan aan de compensatieplicht.
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Onderzoek
Een melkveehouderij betreft een inrichting uit milieucategorie 3.2. Hierbij geldt een richtlijnafstand van 100 meter ten opzichte van een rustige woonomgeving. Binnen 100 meter vanaf het bouwperceel liggen geen rustige woongebieden.
Er liggen geen geurgevoelige objecten binnen 100 meter van de rand van het bouwvlak. De dichtstbij zijnde woning van derden ligt op een afstand van 330 meter. Dit betreft de woning van het akkerbouwbedrijf Rietweg 27 ten zuiden van de projectlocatie. Hiermee wordt voldaan aan de afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Een gemeentelijke verordening geurhinder en veehouderij is op dit moment niet vastgesteld.
Overige activiteiten, zoals de opslag van mest en veevoer, kunnen lokaal geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de bron en een geurgevoelige locatie. Hiervoor kan worden aangesloten bij de afstanden die worden genoemd in het Besluit landbouw milieubeheer. Aan deze afstanden wordt in het voorliggende project ruimschoots voldaan.
Conclusie
Vanuit de milieuzonering bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
4.8 Geluid
Normstelling en beleid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het milieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, dan wel een, door het college vast te stellen, nader bepaalde waarde (hogere waarde). Voor het vaststellen van een nader bepaalde waarde zijn plafondwaarden vastgelegd in de Wet geluidhinder.
Gevoelige objecten
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De volgende objecten worden in Wet geluidhinder (Wgh) beschermd:
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen.
Andere geluidsgevoelige gebouwen
Een "ander geluidsgevoelig gebouw" is conform art. 1Wgh aangewezen in het Besluit geluidhinder (Bgh). Als "ander geluidsgevoelig gebouw" zijn in art. 1.2 Bgh aangewezen:
- onderwijsgebouwen;
- ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- kinderdagverblijven.
Alle objecten die niet onder bovenstaande categorieën zijn te scharen, zijn op basis van de Wet geluidhinder niet beschermd tegen geluidhinder. In twijfelgevallen (valt een bepaalde bestemming onder een bepaalde categorie) is een goede motivering van belang.
Geluidsgevoelige terreinen
Een "geluidsgevoelig terrein" is conform art. 1Wgh aangewezen in het Besluit geluidhinder. Als "geluidsgevoelig terrein" zijn in art. 1.2 Bgh aangewezen:
- woonwagenstandplaatsen;
- ligplaatsen voor woonschepen.
Onderzoek
Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. Op de Rietweg geldt een maximale snelheid van 80 km/uur, waarmee deze zoneplichtig is. In dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige objecten voorgesteld. Het bestemmingsplan veroorzaakt dan ook geen conflicten met de Wgh. De voorzieningen die door middel van deze uitgebreide WABO procedure mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als geluidgevoelige objecten. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de normen van de Wet geluidhinder.
Conclusie
Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.9 Bodem
Normstelling en beleid
Sinds de inwerkingtreding van de Wabo geldt de bodemonderzoekplicht alleen ten aanzien van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist. Uit artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Woningwet volgt dat de voorschriften omtrent het tegengaan van het bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem uitsluitend betrekking hebben op bouwwerken voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.
De onderzoeksplicht is van toepassing bij bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, bijvoorbeeld om te werken, onderwijs te geven of te genieten. Uit de toelichting op de Woningwet blijkt dat met bovenstaande omschrijving wordt bedoeld 'enige tijd' oftewel een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk) dag. Het gaat daarbij niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan een dag) verblijven van dezelfde mensen in een gebouw.
Onderzoek
Het perceel waarop de nieuwe veestalling gebouwd zal worden is altijd in gebruik geweest als landbouwgrond. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodem ter plaatse verontreinigd is.
Omdat er niet langdugi mensen in de stal verblijven is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Bodemonderzoek ten behoeve van de WABO-vergunning voor het oprichten van de ligboxenstal is niet noodzakelijk.
4.10 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Bij ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer. Als de bijdrage "niet in betekende mate" (NIBM) is, hoeft niet aan de grenswaarden te worden getoetst.
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is de emissie van fijn stof van belang. De grenswaarden voor fijn stof zijn als volgt vastgelegd (bijlage 2 bij de Wet Milieubeheer):
- Jaargemiddelde concentratie: 40 µg/m3.
- Daggemiddelde concentratie: 50 µg/m3.
- Aantal toegestane overschrijdingen van daggemiddelde: maximaal 35 keer.
Besluit NIBM
Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging, die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer te worden getoetst.
Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Na inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009, is de definitie van NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 µg/m3 (artikel 2, lid 1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM).
Onderzoek
Vuistregel voor veehouderijen
Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook worden gedaan met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld, waarmee kan worden aangetoond dat een uitbreiding/oprichting NIBM is.
Deze staan in de onderstaande tabel (zie tabel 1), die gebaseerd is op de 3% NIBM-grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl kan worden uitgerekend of de totale toename in emissie onder de NIBM-grens blijft. Dit kunt u doen door de hoeveelheid nieuwe dieren te vermenigvuldigen met de emissiefactor en deze te vergelijken met de waarden uit de tabel.
Te toetsen locaties
In principe moet de fijnstofbelasting overal buiten de inrichtingsgrens worden getoetst, behalve op plekken die kunnen worden uitgezonderd op basis van toegankelijkheid en blootstelling. Op de volgende locaties vindt geen toetsing van de fijnstofbelasting plaats:
- a. locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is (naastgelegen landbouwgronden);
- b. terreinen met één of meer inrichtingen waar de arbo-regels gelden;
- c. de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter langdurig toegang tot de middenberm hebben.
Voor de melkveehouderij aan de Rietweg 25 moet worden geconstateerd dat de dichtstbijzijnde te toetsen locatie, waar personen langdurig aan fijnstof zouden kunnen worden blootgesteld, de woning aan de Rietweg 27 en de woning aan de Rietweg 21 betreffen. Deze woningen bevinden zich respectievelijk op een afstand van 330 meter en 480 meter van de nieuw te bouwen stal.
Fijnstofemissie
De uitbreiding van het aantal dieren ten opzichte van de vergunde situatie bedraagt 500 melkkoeien. De berekening van de toename van de fijnstofemissie ziet er dan als volgt uit:
nr. stal | diersoort | stalsysteem | fijnstofemissiefactor (PM10/dier/jaar) | toename fijnstof |
B | 500 | A 1.100.1 | 118 | 59.000 |
totaal | 59.000 |
Tabel 1: Fijnstofemissie
Toetsing fijnstof uitbreiding aan vuistregel/conclusie
De fijnstofemissie toetsend aan de bij de vuistregel behorende tabel laat overduidelijk zien dat de emissie van de melkveehouderij aan de Rietweg 25 niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie fijnstof in de buitenlucht (NIBM), het project hoeft hierdoor niet nader te worden getoetst.
Onderstaand is dit nogmaals schematisch weergegeven.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Op basis van de Risicokaart van de provincie Flevoland (bron: www.risicokaart.nl) is het aspect externe veiligheid onderzocht voor de locatie Rietweg 25 te Biddinghuizen.
Inrichting
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen zoals lpg-stations. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleiding
In of in de buurt van het plangebied zijn geen buisleidingen voor het vervoer van aardgas en dergelijke. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied is niet gelegen nabij transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.12 Kabels En Leidingen
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
5.2 Juridische Vormgeving
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan Buitengebied 9010.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
5.2.1 Inleidende regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en
de wijze van meten.
5.2.2 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.
Artikel 3 "Agrarisch"
De gronden zijn primair bestemd voor het grondgebonden agrarisch gebruik, waaronder – naast akkerbouw en (melk)veehouderij – onderstammenteelt, takkenteelt, fruitteelt, houtteelt en andere opgaande boomteeltvormen.
Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een ondergeschikte tweede tak (nevenactiviteit) in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw (ondersteunend glas), mogelijk ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel". Deze nevenactiviteit is begrensd op 3.500 m2. Ongelimiteerde vestigings- of uitbreidingsmogelijkheden kunnen tot zeer ingrijpende wijzigingen van het ruimtelijk beeld in het buitengebied leiden. Een vaste maat biedt zowel helderheid voor de gemeente als voor de agrariër.
Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. Deze gebouwen zullen uitsluitend binnen het, middels een aanduiding op de kaart aangegeven, bouwperceel (aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel") moeten worden gebouwd. Aan tunnelkassen, serrestallen en torensilo's wordt een maximale hoogte gesteld. Voor het bouwen van ondersteunend glas en/of tunnelkassen wordt uitgegaan van een maximum oppervlakte. Ondersteunend glas is alleen toegestaan op het bouwperceel tot een maximum van 2.500 m2 en tunnelkassen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 5.000 m2.
5.2.3 Algemene regels
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
5.2.4 Overgangsrecht en slotregels
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In de voorbereiding van het besluit betreffende het wijzigingsplan is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat het bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder schriftelijk zijn zienswijze kenbaar kan maken.
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Algemeen
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. De kosten zijn beperkt en komen voor rekening en risico van de ontwikkelende partij.
Grondexploitatie
Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1 van het Bro o.a. verstaan:
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten voor het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.
Het onderhavige bestemmingsplan bevat een netto vergroting van het bouwperceel met 0,7 ha. Op de uitbreiding van het bouwperceel wordt een nieuwe stal gebouwd van 5.000 m2 bruto-vloeroppervlak. Gezien de definitie van een bouwplan uit artikel 6.2.1. gaat het in onderhavig geval om een bouwplan.
Alle opgenomen uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De enige kosten die de gemeente maakt zijn kosten in het kader van het in procedure brengen van het bestemmingsplan. Hierover zijn afspraken gemaakt met de initiatiefnemer. Ook eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Naast deze kosten, dienen er op grond van de structuurvisie kosten in rekening te worden gebracht voor het aandeel profijt ten aanzien van de bovenwijkse voorzieningen en bovenplanse verevening. Het aandeel profijt is voor dit bouwplan is zeer beperkt aangezien het aandeel profijt van bestaande bouwplannen uit het vigerende bestemmingsplan in mindering hierop moet worden gebracht.
In de Wro en het Bro is vanaf 1 november 2010 een regeling opgenomen op basis waarvan kan worden besloten om geen exploitatieplan vast te stellen. Deze 'kruimelgevallenregeling' maakt het mogelijk om als gemeenteraad af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan, indien de te verhalen kosten niet in verhouding staan tot de kosten verbonden aan het maken van een exploitatieplan. Het gaat dan om situaties waarbij de verhaalbare kosten lager zijn dan € 10.000, er geen fysieke werken als kostenpost worden opgevoerd maar alleen apparaatskosten of de verhaalbare kosten alleen betrekking hebben op aansluiting op de openbare ruimte of aansluiting op nutsvoorzieningen (artikel 6.2.1a Bro). Er zijn verder geen aanvullende eisen en regels die het noodzakelijk maken dat er een exploitatieplan wordt opgesteld. De gemeenteraad zal dan ook worden gevraagd om voor dit plan geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg En Inspraak
7.1 Vooroverleg
Op 19 maart 2015 heeft het waterschap gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. De inhoud van het plan is akkoord bevonden.
7.2 Inspraak
Van 5 februari 2015 tot en met 18 maart 2015 heeft het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Naast de informele reactie van het waterschap zijn er verder geen inspraak reacties binnegekomen.
Hoofdstuk 8 Raadsvaststelling
8.1 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Dronten - Rietweg 25 (9024)’ en de daarop betrekking hebbende stukken hebben voor een ieder ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijzen binnengekomen.
8.2 Wijzigingen
Er zijn geen wijzigingen in het plan doorgevoerd.