Attractiepark en evenemententerrein Spijkweg 30
Beheersverordening - gemeente Dronten
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 verordening
de Beheersverordening Attractiepark en evenemententerrein Spijkweg 30 van de gemeente Dronten
1.2 verordeningsgebied
het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0303.BV01-VA01 met bijbehorende bestanden
1.3 aan- of uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw
1.4 attractie
een voorziening voor intensieve dagrecreatie
1.5 bedrijfswoning:
een woning bij een gebouw op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.6 bestaand
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de vaststelling van de verordening of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening:
- 1. aanwezig zijn;
- 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- d. bestaande bouwhoogte: bouwhoogtematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1.7 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats
1.8 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond
1.9 bijgebouw
een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw
1.10 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit
1.11 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt
1.12 horeca
het verstrekken van logies en/of ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van bar-dancing, nachtbar en erotisch getinte horeca
1.13 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied
1.14 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied
1.15 normaal onderhoud
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren
1.16 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand
1.17 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden
Artikel 2 Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Gebruiks- En Bouwregels
Artikel 3 Gebruiksregels
3.1 Bestaand gebruik
- a. De binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik.
3.2 Aanvullend gebruik
- a. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'attractiepark' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik worden gebruikt voor een attractiepark, 10 bedrijfswoningen, horeca en ondergeschikte detailhandel;
- b. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'parkeren attractiepark' dient ruimte te worden gereserveerd voor minimaal 2.500 parkeerplaatsen met de daarbijbehorende ontsluitingen, er dient een oppervlakte van minimaal 75.000 m² beschikbaar te zijn voor het autoverkeer.
- c. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'evenemententerrein' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik worden gebruikt voor recreatie, cultuur, parkeren, sportieve recreatie, bos en andere groenvoorzieningen.
- d. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'parkeren evenemententerrein' dient ruimte te worden gereserveerd voor minimaal 2.000 parkeerplaatsen met de daarbijbehorende ontsluitingen, er dient een oppervlakte van minimaal 50.000 m² beschikbaar te zijn voor het autoverkeer. De oppervlaktes kunnen naar evenredigheid worden verminderd, indien gebouwde parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
- e. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'bos' mogen de gronden ook secundair worden gebruikt voor extensieve recreatie.
- f. De gronden mogen worden gebruikt voor (de aanleg van) paden en wegen.
- g. Behorend bij de onder a tot en met f genoemde functies zijn gebouwen en ongebouwde voorzieningen, wegen, parkeerplaatsen en andere verhardingen en waterpartijen toegestaan.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
Artikel 4 Bouwregels
4.1 Bestaande bouwwerken
Binnen het verordeningsgebied zijn aanwezige bestaande bouwwerken toegestaan en mogen op dezelfde locatie worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen.
4.2 Vergroting van bestaande en nieuwe bouwwerken
4.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5 Archeologie 4
Ter plaatse van het besluitvlak 'archeologie 4' gelden de volgende regels.
5.1 Bouwregels
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Gasleiding
Ter plaatse van het besluitvlak 'Gasleiding' gelden de volgende regels.
6.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels in die zin dat:
- a. bouwwerken ten algemene nutte zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen worden gebouwd, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes maximaal 20 m² bedraagt en de bouwhoogte maximaal 3,00 m bedraagt;
- b. de toegestane maximale bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen wordt overschreden met maximaal 10%;
- c. de toegestane maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt overschreden met maximaal 20%.
8.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunningen zoals bedoeld in lid 8.1 kunnen slechts worden verleend indien:
- a. hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het gaat om incidentele gevallen waarbij de noodzaak voor het afwijken van de beheersverordening is aangetoond.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of de verordening.
Artikel 10 Overgangsrecht Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 120 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of de verordening.
Artikel 11 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking daags na de bekendmaking.
Artikel 12 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als:
Beheersverordening Attractiepark en evenemententerrein Spijkweg 30
van de gemeente Dronten.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Dronten is bezig met het actualiseren van bestemmingsplannen. Ook het bestemmingsplan voor het attractiepark en evenemententerrein aan de Spijkweg moet worden geactualiseerd. Dit gebied is momenteel opgenomen in het bestemmingsplan Six Flags Holland (vastgesteld op 29 maart 2001).
De aanleiding tot deze actualisatie is de ouderdom van het geldende bestemmingsplan. De gemeenteraad kan in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen. De gemeente kiest voor een beheersverordening waarbij de bestaande situatie en de ontwikkelingsmogelijkheden op grond van de geldende bestemmingsplannen als vertrekpunt gelden. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier niet in geregeld. Hiervoor zijn andere planologische instrumenten beschikbaar, zoals een apart bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1 Ligging verordeningsgebied
1.2 De Beheersverordening
Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening. Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen dat op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd. Bij gebruik in ruime zin wordt het geldende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.
In deze beheersverordening wordt gekozen voor de ruime variant van het begrip bestaand. Er is aangesloten bij de rechten uit het geldende bestemmingsplan. Op grond daarvan kunnen bijvoorbeeld nieuwe attracties tot 60 meter worden gebouwd. Is daarentegen sprake van een 'ruimtelijke ontwikkeling', een ontwikkeling die niet als 'beheer' kan worden aangemerkt, dan is die niet meegenomen.
Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro. Dat maakt dat een beheersverordening bestaat uit:
- een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft. Dat is op de bijbehorende verbeelding aangegeven als verordeningsgebied, met een of meer objecten binnen het gebied, die op de verbeelding zijn aangeven als besluit(sub)vlak;
- regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten en die kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.
Alhoewel de Wro dit evenmin bepaalt, is het noodzakelijk de beheersverordening vergezeld te laten gaan van een toelichting waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd. De Wro bepaalt wel dat de beheersverordening de volgende elementen kan bevatten:
- een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning;
- binnenplanse afwijkingsregels;
- overgangsrecht.
Deze elementen zijn in deze beheersverordening opgenomen.
De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijke beheer van het attractiepark en evenemententerrein en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende:
- het welstandstoezicht;
- het vergunningsvrij bouwen;
- de planologische kruimelgevallen;
- omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.
1.3 Leeswijzer
De beheersverordening is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 wordt allereerst een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het verordeningsgebied. Daarna wordt in Hoofdstuk 3 het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet. Hoofdstuk 4 geeft een juridische toelichting op de beheersverordening en gaat in op de uitvoerbaarheid hiervan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Inleiding
Het beheersgebied ligt in de beboste randmeerzone van Dronten. Ten westen en oosten wordt het terrein begrensd door bos. Ten zuiden van de Spijkweg, welke langs de zuidzijde van het beheersgebied ligt, worden gronden ondersteunend ten behoeve van het evenemententerrein van Walibi gebruikt en voor deze een aangrenzende gronden is een bestemmingsplan in procedure dat voorziet in de bestemmen 'evenemententerrein' en 'recreatiewoningen'. Ten noorden van het beheersgebied ligt agrarisch gebied. Het gebied zelf valt uiteen in een attractiepark en een evenemententerrein. De noordelijke strook van het beheersgebied betreft een bos. Deze bosstrook zorgt voor de landschappelijke inpassing van het park. Het attractiepark en een evenemententerrein worden hieronder nader beschreven.
2.2 Attractiepark
Ruimtelijke aspecten
Op het attractiepark zijn diverse attracties en shows aanwezig. Het park heeft circa 60 attracties. Er zijn diverse attracties overdekt, zodat het park ook bij slecht weer bezoekers kan trekken. Vanwege de attracties en shows zijn er diverse gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde op het park aanwezig. De bebouwing wordt afgewisseld door grote waterpartijen en is ingebed in groen. Hierdoor heeft het park een groene en ruim opgezette uitstraling. De groene uitstraling sluit aan bij de bosgebieden rondom het park.
De attracties op het terrein hebben een hoogte tot 60 meter. Gebouwen hebben een hoogte van maximaal 30 meter. Vanwege deze hoogte is het park vanuit de omgeving duidelijk waar te nemen. Het park draagt bij aan de skyline van het Drontense landschap.
Het attractiepark beschikt over een parkeerterrein dat ook dient voor het evenemententerrein, waar bezoekers kunnen parkeren. In totaal zijn er 4.500 parkeerplaatsen beschikbaar voor de bezoekers van het attractiepark en de evenementen. Dit is voldoende om op topdagen alle bezoekers een parkeerplaats aan te bieden.
Functionele aspecten
Op het attractiepark komen ondersteunend aan de recreatieve functie horeca en detailhandel voor. Verspreid op het terrein zijn er diverse locaties waar bezoekers van het park iets te eten en souvenirs kunnen kopen. Daarnaast biedt het attractiepark de mogelijkheid voor congressen, manifestaties, tentoonstellingen en andere ondersteunende voorzieningen. Verder beschikt het terrein over tien bedrijfswoningen. Ook heeft het attractiepark zes gastenverblijven. Deze worden gebruikt als overnachtingsmogelijkheid voor acteurs en stagiaires.
2.3 Evenemententerrein
Ruimtelijke aspecten
Door de locatie en opzet is het evenemententerrein uniek in Nederland. Het terrein wordt periodiek gebruikt voor grote publiekstrekkende evenementen. Dit terrein heeft een open karakter, zeker in vergelijking met het attractiepark. Op het evenemententerrein is maximaal 500 m2 bebouwing toegestaan. Bij evenementen bestaat de mogelijkheid te overnachten. Dit heeft een incidenteel karakter.
Het evenemententerrein beschikt over een parkeerterrein dat ook dient ten behoeve van het attractiepark. In totaal zijn er 4.500 parkeerplaatsen beschikbaar voor bezoekers van evenementen en het attractiepark. In geval van grootschalige evenementen worden gronden ten zuiden van de Spijkweg ook voor parkeren en overnachten ingezet.
Functionele aspecten
Het evenemententerrein en de daarop aanwezige bouwwerken worden gebruikt voor recreatie, cultuur, parkeren en sportieve recreatie. Dit uit zich in het organiseren van tijdelijke grootschalige evenementen zoals popconcerten, manifestaties, beurzen, tentoonstellingen en rally's. Ook kunnen de gronden tijdelijk worden ingericht als parkeer en/of kampeerterrein.
Hoofdstuk 3 Beleid En Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Beleid
Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het verordeningsgebied. Op rijksniveau zijn dit onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en het om de Omgevingsplan Flevoland 2006. Zowel op rijks- als provinciaal niveau geven de beleidsnota's geen specifieke uitgangspunten voor het beheersgebied, aangezien de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen. Ook op gemeentelijk niveau zijn er geen beleidsdocumenten die specifieke uitgangspunten bieden voor deze beheersverordening.
3.2 Milieu- En Omgevingsaspecten
In de beheersverordening moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het beheersgebied met als uitgangspunt dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld.
Milieuzonering
- Normstelling en beleid -
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
Voor het attractiepark en evenemententerrein geldt een omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten. In de omgevingsvergunning zijn voorschriften opgenomen waarbinnen gehandeld wordt. Hierdoor is er geen sprake van overlast op milieugevoelige functies.
Het attractiepark valt volgens de VNG-zonering in milieucategorie 4.2. Hiervoor adviseert de VNG een afstand van 300 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Verder ligt op het terrein een kartbaan. Hiervoor adviseert de VNG een afstand van 300 tot 1.000 meter. In de huidige situatie wordt aan deze afstanden voldaan. In theorie kan de kartbaan worden verplaatst, waardoor de kartbaan dichter bij omliggende (recreatie)woningen komt te liggen.
Dat er in de huidige situatie geen sprake is van knelpunten blijkt ook uit het geluidsonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de nieuwe omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten (zie Bijlage 1). Uit het geluidsonderzoek behorend bij de ontwerp omgevingsvergunning blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie, in een 30-tal regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie en in de niet representatieve bedrijfssituatie (12 dagen regeling) wordt voldaan aan de normen. In de representatieve bedrijfssituatie is voldoet geluidbelasting als gevolg van het bestemmingsverkeer aan de voorkeursgrenswaarde. Bij de 30-tal regelmatige afwijkingen is bij één woning de geluidsbelasting marginaal hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Dit zal echter niet resulteren in overschrijdingen van de na te streven binnengeluidniveaus in de betreffende woningen.
Ten aanzien van het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Geluid
- Normstelling en beleid -
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
Het attractiepark en evenemententerrein zijn zelf geen geluidsgevoelige objecten. Daarmee is de Wet geluidhinder niet van belang. Het aspect geluid van het attractiepark en evenemententerrein zelf wordt behandeld onder het kopje milieuzonering.
Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Externe veiligheid
- Normstelling en beleid -
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) ) en het groepsrisico (GR) ).
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
In het beheersgebied is een propaantank (3 m3) aanwezig. Propaantanks vallen niet onder het Bevi. Echter, op basis van het Activiteitenbesluit geldt er wel een risicoafstand. Het gaat om een risicoafstand van 25 meter. Deze afstand ligt geheel binnen het beheersgebied. Omdat de propaantank onderdeel is van de eigen inrichting en er feitelijk geen verandering van de situatie optreedt, wordt deze situatie verantwoord geacht.
In en langs het plangebied liggen een aantal gasleidingen van de Gasunie. Binnen een zone van 5 meter aan weerszijden van de leidingen zijn in het geheel geen gebouwen en bouwwerken toegestaan (belemmerende strook). In de bestaande situatie wordt deze afstand ruimschoots gehaald.
In het kader van het bestemmingsplan Randmeerzone (8060), waarin deze leidingen ook liggen is onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid (zie Bijlage 2). In dit onderzoek is ook het attractiepark en evenemententerrein meegenomen als een bestaand object. Uit het onderzoek blijkt geen knelpunt ten aanzien van het plaatsgebonden risico voor het attractiepark en evenemententerrein. Verder is geconstateerd dat het groepsrisico niet wijzigt. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.
Vervolgens heeft er een verantwoording van het groepsrisico plaatsgevonden (zie Bijlage 3). Er zijn een aantal maatregelen ter beperking van het groepsrisico geformuleerd. Dit betreffen de volgende maatregelen;
- de gasleidingen worden opgenomen op de risicokaart;
- in het beheersgebied worden binnen de plaatsgebonden risicocontouren geen kwetsbare objecten toegelaten;
- het scenario van een calamiteit met een gasleiding wordt meegenomen in oefenprogramma brandweer.
Tijdens de vaststelling van deze beheersverordening zal de gemeenteraad een besluit nemen over de verantwoording van het groepsrisico. Zij zullen daar de inhoud van de rapportage van de verantwoording van het groepsrisico bij betrekken.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Luchtkwaliteit
- Normstelling en beleid -
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
- projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
In het beheersgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nader luchtkwaliteitsonderzoek vereisen. Ook zijn er in Dronten geen overschrijdingen van de wettelijke luchtkwaliteitsnormen bekend.
Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Bodem
- Normstelling en beleid -
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
Met betrekking tot de bodem kan gemeld worden dat in het beheersgebied geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor op voorhand bodemonderzoek noodzakelijk is.
Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Water
- Normstelling en beleid -
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied valt in het werkgebied van het waterschap Zuiderzeeland.
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
De beheersverordening heeft beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Het gaat om het vastleggen van de bestaande situatie. Verder raakt het plan geen gronden die voor het waterschap van belang zijn.
Het plan is aangemeld via de digitale watertoets. Voor het plan is de normale procedure van toepassing. De beheersverordening wordt ter inzage gelegd. Het waterschap krijgt dan de mogelijkheid om op het plan te reageren.
Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Archeologie
- Normstelling en beleid -
Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.
Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Monumentenwet hoeft voor het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
De gemeente Dronten heeft een eigen archeologisch beleidsadvieskaart opgesteld. Op de kaart is per gebied aangegeven bij welke ingrepen archeologisch onderzoek nodig is.
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
Volgens het archeologiebeleid van de gemeente Dronten ligt het beheersgebied deels in een archeologievrij gebied en deels in een gebied waarin onderzoek nodig is als de bodemverstoring meer is dan 1,7 hectare. Deze beheersverordening maakt dergelijke ontwikkelingen niet mogelijk. Daarom is er geen onderzoek nodig.
Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Cultuurhistorie
- Normstelling en beleid -
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
In het beheersgebied komen geen waardevolle cultuurhistorische elementen voor.
Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Ecologie
- Normstelling en beleid -
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -
Gebiedsbescherming
In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat er mogelijk een ecologische relatie is tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren ten aanzien van Meervleermuis en de aangewezen broedvogels Grote karekiet en Roerdomp en niet broedvogels. Op de andere Natura 2000-instandhoudingsdoelen zijn geen effecten te verwachten, omdat ze geen ecologische relatie hebben met het plangebied of niet gevoelig zijn voor licht en geluid als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen. In de huidige situatie zijn er geen knelpunten met de Natuurbeschermingswet.
Op basis van deze beheersverordening kunnen nieuwe attracties worden gerealiseerd. Dit kan leiden tot een verstoring van de Meervleermuis. Als een dergelijke verstoring op voorhand wordt voorkomen, dan is er geen sprake van een kans op (significant) negatieve effecten op de Meervleermuis. Als verstoring van Meervleermuis niet op voorhand kan worden uitgesloten, dan moet onderzoek worden uitgevoerd naar de effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op de Meervleermuis.
Als er nieuwe attracties worden gerealiseerd die leiden tot een substantiële toename van het geluidsniveau naar de omgeving, dan moet middels nieuw geluidsonderzoek worden nagegaan of de kritische geluidsgrens van 47dB(A) in de broedgebieden van moerasbroedvogels wordt overschreden.
Het beheersgebied grenst aan gebieden die behoren tot de EHS. Als er nieuwe attracties worden gebouwd die gepaard gaan met een substantiële toename van geluid en lichtuitstraling naar de omgeving, dan is een aantasting van de wezenlijke waarden van de EHS niet uitgesloten. In dat geval is er mogelijk een conflict met het beschermingsregime van de EHS en moet contact worden opgenomen met de Provincie Flevoland die bevoegd gezag is inzake de EHS.
Soortenbescherming
Uit het ecologisch onderzoek in bijlage 4 blijkt dat op dit ogenblik niet geheel duidelijk is of er in het plangebied middelzwaar en zwaar beschermde planten en dieren voorkomen. Het gebied is in principe geschikt als leefgebied voor de middelzwaar beschermde Rietorchis, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad en zwaar beschermde vleermuizen. Ook de jaarrond beschermde Huismus kan in het plangebied tot broeden komen.
De beheersverordening biedt ruimte voor de bouw van nieuwe attracties. Afhankelijk van de locatie en de omvang van eventuele nieuwe attracties kan dit eventueel leiden tot aantasting van het leefgebied van deze soorten. In dat geval is er een conflict met de Flora- en faunawet. Het is daarom van belang om bij aanvang van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te bepalen of veldonderzoek nodig is naar bovengenoemde soorten.
Voor wat betreft vogels stuit de beheersverordening niet op conflicten met de Flora- en faunawet, mits verstoring van broedende vogels en hun nesten voorkomen. Dit wordt gedaan door buiten het broedseizoen te werken. Daarnaast moet worden bepaald of negatieve effecten optreden op jaarrond beschermde nestplaatsen en/of de functionele leefomgeving daarvan. Als dit het geval is, moet een deskundige bepalen welke vervolgstappen volgens de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn.
In het plangebied komt een aantal licht beschermde planten-, amfibieën-, en zoogdiersoorten voor. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. De beheersverordening veroorzaakt daarom geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde soorten.
In de directe omgeving van het plangebied komen nog geen Bevers voor, maar het is goed denkbaar dat de soort zich gaat vestigen aan de oevers van de Bremerbergtocht ten noorden van het plangebied. Bij realisatie van een nieuwe attractie in de directe omgeving van de Bremerbergtocht moet daarom vooraf worden onderzocht of hier Beverburchten aanwezig zijn.
Ten aanzien van het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting En Uitvoerbaarheid
4.1 Juridische Toelichting
Juridische regeling
In de beheersverordening is de bestaande situatie vastgelegd door middel van een verordeningsgebied. Het begrip 'bestaand' is gedefinieerd in de begripsbepalingen van de Regels. De beheersverordening maakt onderscheid in gebruiksregels en bouwregels. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten op de planologische mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan.
Gebruik
De gronden en bestaande bouwwerken binnen het verordeningsgebied mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik. Het bestaande gebruik is opgedeeld in vijf besluitsubvlakken. In subvlak 'attractiepark' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik worden gebruikt voor een attractiepark, horeca en ondergeschikte detailhandel. In subvlak 'evenemententerrein' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik worden gebruikt voor recreatie, cultuur, parkeren en sportieve recreatie. In het subvlak 'parkeren attractiepark' moet ruimte worden gereserveerd voor minimaal 2.500 parkeerplaatsen met de daarbijbehorende ontsluitingen. Er moet een oppervlakte van minimaal 75.000 m² beschikbaar zijn voor het autoverkeer. Ter plaatse van het subvlak 'parkeren evenemententerrein' moet ruimte worden gereserveerd voor minimaal 2.000 parkeerplaatsen met de daarbijbehorende ontsluitingen. Daar moet minimaal 50.000 m² beschikbaar zijn voor het autoverkeer. In van het subvlak 'bos' mogen de gronden ook secundair worden gebruikt voor (extensief) dagrecreatief medegebruik. Voor het beschermen van het bos is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. Dit is afgestemd op het geldende bestemmingsplan.
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het attractiepark uit te breiden ter plaatse van het besluitsubvlak 'uitbreiding attractiepark'. Voorwaarde hiervoor is dat de uitbreiding noodzakelijk is in verband met de plaatsing van attracties en andere bouwwerken ten opzichte van elkaar.
Bouwen
De bouwregels van de beheersverordening zijn grotendeels afgestemd op het geldende bestemmingsplan. In het subvlak 'attractiepark' mogen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen worden uitgebreid. Daarvoor geldt een maximale bouwhoogte van 30,00 meter. Daarnaast mogen in dit subvlak bouwwerken (attracties) worden gebouwd tot maximaal 60 meter hoog. Hierbij geldt als voorwaarde dat de afstand tot de verordeningsgrens minimaal gelijk zijn aan de bouwhoogte van het betreffende bouwwerk. Deze regel geldt niet ten opzichte van het besluitsubvlak 'evenemententerrein'. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan geldt daarnaast een afwijkingsbevoegdheid om attracties tot een hoogte van 120 meter mogelijk te maken.
In het subvlak 'evenemententerrein' mogen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen worden uitgebreid. Per gebouw geldt een maximale oppervlakte van 500 m² tot een maximale bouwhoogte van 5,00 meter. Tot maximaal 1% van het terrein mag bebouwd worden.
Archeologische waarden
Overeenkomstig de archeologisch beleidsadvieskaart van de gemeente heeft het verordeningsgebied een besluitsubvlak 'archeologie 4' gekregen. Dit houdt in dat bij ingrepen groter dan 1,7 hectare archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Gasleiding
In het verordeningsgebied liggen enkele gasleidingen. Voor die gasleidingen is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de leidingen. De betreffende werken en werkzaamheden kunnen slechts worden toegestaan met een omgevingsvergunning als blijkt dat de leiding ook dan nog goed kan functioneren.
Procedure beheersverordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. Volgens de gemeentelijke Inspraakverordening is gelegenheid geboden tot inspraak. De resultaten hiervan zijn verwerkt in de beheersverordening. Daarna is de beheersverordening door de gemeenteraad vastgesteld. Hierop is hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen beroep worden ingesteld.
4.2 Uitvoerbaarheid
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De veranderingen die de beheersverordening mogelijk maakt zijn perceelsgebonden van aard en kleinschalig van karakter. Deze zijn ruimtelijke ondergeschikt. De beheersverordening voorziet niet in ingrijpende veranderingen waarbij particuliere belangen geschaad kunnen worden. De situatie uit het geldende bestemmingsplan wordt grotendeels voortgezet. De maatschappelijke uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.
Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Het is niet mogelijk een exploitatieplan te koppelen aan een beheersverordening. Aangezien de beheersverordening het bestaande gebruik regelt, zijn aan de uitvoering hiervan ook geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Bovendien staat de beheersverordening geen bouwplannen toe waar het verhalen van kosten mogelijk is. Om deze reden is ook het weergeven van de economische uitvoerbaarheid ten behoeve van de inzet van gemeentelijke middelen niet relevant.
Bijlage 1 Geluidsonderzoek
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 2 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 3 Verantwoording groepsrisico