Dronten - Oudebosweg 32 (D4005)
Bestemmingsplan - gemeente Dronten
Vastgesteld op 22-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Dronten - Oudebosweg 32 (D4005) met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4005-0ONH van de gemeente Dronten;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 (dag)recreatief medegebruik
een (dag)recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.4 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.5 aan-huis-verbonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, nader te onderscheiden in:
- 1. grondgebonden agrarisch bedrijf:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw:
- de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen boom-, hout-, sier- en fruitteelt;
- b. fruitteelt:
- de teelt van fruit op open grond;
- c. boomteelt:
- de teelt van boomkwekerijgewassen;
- d. houtteelt:
- de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
- e. grondgebonden veehouderij:
- een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, pluimveehouderij met verplichte weidegang, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
- f. sierteelt:
- de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- a. akker- en vollegrondstuinbouw:
- 2. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
- a. glastuinbouw op de wijze van kassen ten behoeve van ondersteunende teelt:
- de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- b. intensieve kwekerij:
- de teelt in gebouwen van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, of dieren anders dan genoemd onder 2.c of 3;
- c. intensieve veehouderij:
- een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
- a. glastuinbouw op de wijze van kassen ten behoeve van ondersteunende teelt:
- 3. aquacultuur:
- a. de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen;
1.9 agrarische bedrijfskavel
een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch bedrijfsterrein, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;
1.10 agrarische bedrijfsvoering
bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf;
1.11 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
- een bedrijf dat is gericht op het opslaan van producten, niet zijnde mest, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
- een bedrijf dat is gericht op de verwerking en bewerking van agrarische producten, niet zijnde mest;
- een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur (zoals loonbedrijven);
1.12 agrarisch perceel
een kavel ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering begrensd door kavelsloten en/of tochten;
1.13 archeologisch monument
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
1.14 archeologisch waardevol terrein
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.15 assimilatiebelichting
kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen;
1.16 bassin
een voorziening voor de opslag van mest, water of andere vloeistoffen ten behoeve van agrarische activiteiten;
1.17 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.18 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale netto vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.20 bedrijfswoning
een woning bij een gebouw op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.21 bestaand
ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.24 bijgebouw
een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw;
1.25 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.26 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.27 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.28 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.30 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.31 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein;
1.36 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.37 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.38 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.39 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.40 kas
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
1.41 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals genoemd in Bijlage 2 Bedrijvenlijstkleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij deze regels, waarvoor geen vergunningsplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
1.42 kleinschalige duurzame energiewinning
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windmolens/-turbines en vergisting, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;
1.43 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.44 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.45 netto vloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een ruimte;
1.46 ondergeschikte tweede tak
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
1.47 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.48 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
1.49 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.50 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.51 recreatieve nevenactiviteiten
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.52 risicogevoelig bouwwerk cq object
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het (ontwerp-)Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.53 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
1.54 silo
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.55 torensilo
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.56 tunnelkas
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.57 voorkeurgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.58 voormalige agrarische bedrijfswoning
een woning die bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarisch bedrijf (bedrijf op hetzelfde erf/perceel) heeft;
1.59 windmolen/windturbine
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
1.60 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.61 woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.62 zoekgebied
het gebied voor de uitbreiding van het agrarische erf/bedrijfskavel;
1.63 zorgboerderij
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;
2.7 de breedte van erfsingelbeplanting
de breedte gemeten tussen de horizontale projectie van de buitenste stammen van de erfsingel.
Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarische grondgebruik;
- b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf uitsluitend op de wijze van een grondgebonden en/of intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';
- c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel';
- d. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting en kavelbeplanting met de daarbij behorende erfsloten;
- g. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- h. kleinschalige duurzame energiewinning;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. extensief dagrecreatief medegebruik;
- k. wegen en paden;
- l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- m. bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder koelhuizen;
- n. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
- o. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
- p. torensilo's;
- q. kassen en tunnelkassen;
- r. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in 3.2.1 sub a in die zin dat binnen een agrarische bedrijfskavel tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten worden geplaatst, mits:
- 1. de tijdelijke woonunits en/of stacaravans noodzakelijk zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
- 2. er geen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten, toercaravans of kampeerauto's worden geplaatst;
- 3. het aantal arbeidsmigranten dat in de tijdelijke woonunits en/of stacaravans wordt gehuisvest per agrarische bedrijfskavel ten hoogste 50 zal bedragen;
- 4. de tijdelijkheid van de plaatsing van de tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten hoogste 3 maanden per jaar bedraagt binnen de periode van 1 april tot 1 november, waarbij na afloop van de termijn de situatie op de agrarische bedrijfskavel weer in de oude staat hersteld moet worden;
- 5. er wordt aangesloten op de uitgangspunten van het op 27 september 2012 vastgestelde beleid 'Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten, gemeente Dronten';
- 6. er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 parkeerplaats per 2 arbeidsmigranten;
- 7. de tijdelijke woonunits en/of stacaravans landschappelijk worden ingepast overeenkomstig de voor de overige bebouwing geldende inpassingsregels;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub g in die zin dat gebouwen en overkappingen op minder dan 10,00 m vanaf de niet naar de weg gekeerde grenzen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd, mits:
- 1. deze afwijking alleen wordt toegepast in situaties waar twee percelen zijdelings aan elkaar grenzen;
- 2. deze afwijking in die gevallen uitsluitend betrekking heeft op de zijde van de bedrijfskavel die grenst aan de naastgelegen bedrijfskavel;
- 3. de gebouwen worden gebouwd in het verlengde van bestaande gebouwen die al binnen de afstand van 10,00 m zijn gebouwd;
- 4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.2.1;
- c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub m in die zin dat gebouwen worden voorzien van een plat dak, mits:
- 1. deze vergunning alleen wordt verleend ten behoeve van de realisering van ondergeschikte tussenstukken van meer dan 1,00 m breed ter verbinding van bedrijfsgebouwen onderling dan wel ter verbinding van bedrijfsgebouwen met de bedrijfswoning;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.2.1;
- d. het bepaalde in lid 3.2.2 sub d in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.2.1.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.5.2 sub a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van:
1. agrarische dienstverlenende bedrijvigheid; 2. (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting; 3. verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen, streekeigen en aanverwante agrarische producten; 4. hoveniersactiviteiten; 5. een kleine huisdierenpension; 6. een dierenarts; 7. hondendressuur; 8. woonzorgboerderijen/kinderdagverblijven; 9. houtconservering, kurkwaren, riet- en vlechtwerk; 10. een educatief centrum; 11. een (kunst)atelier/galerie; 12. opslag en stalling van niet-agrarische producten, caravans, aanhangwagens, kampeerauto's en boten; 13. een kinderboerderij; 14. een groepsaccommodatie; 15. kleinschalig kamperen; 16. bed and breakfast; 17. een theeschenkerij; 18. outdoor/sportactiviteiten centrum; mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.4; - b. het bepaalde in lid 3.5.2 sub d in die zin dat gedeelten van een bedrijfswoning of een vrijstaand bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning worden gebruikt voor het uitoefenen van een beroep of een bedrijf aan huis als genoemd in Bijlage 2 Bedrijvenlijst kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:
- 1. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 2. de oppervlakte ten hoogste 40% bedraagt van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met een maximum van 60 m²;
- 3. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij 1 andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 5. geen horeca en detailhandel plaatsvinden;
- c. het bepaalde in lid 3.5.2 sub i in die zin dat gronden worden gebruikt voor een tennisbaan en/of een paardrijbak, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader in 1.11;
- d. het bepaalde in lid 3.5.2 sub j in die zin dat bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten, mits:
- 1. de huisvesting uitsluitend per bedrijfskavel wordt aangewend voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. er wordt aangesloten op de uitgangspunten van het op 27 september 2012 vastgestelde beleid 'Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten, gemeente Dronten';
- 4. er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 parkeerplaats per 2 arbeidsmigranten;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, serres over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, entreeportalen over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, veranda's over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden voor de uitstalling, opslag, stand- of ligplaats van kampeerwagens, toer- of stacaravans en tenten, behoudens na toepassing van een afwijking in bestemming 'Agrarisch';
- b. het gebruik van gronden voor de opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, met uitzondering van het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
- c. het gebruik van gronden voor het opslaan van gebruiksklare of gebruiksonklare voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen hiervan;
- d. het gebruik van gronden voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen en andere open terreinen;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en/of een seksinrichting.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, inhoudsmaten en afstandsmaten, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 45,00 m, mits:
- 1. bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten;
- 2. bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;
- 3. de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er voorkeur bestaat voor de plaatsing van één grote antenne boven meerdere kleine antennes;
- 4. aangetoond is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;
- 5. er geen significante nadelige gevolgen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstelling van de te beschermen waarden in de Speciale Beschermingszones optreden.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor wonen of voor een agrarisch bedrijf wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de minimum parkeernormen, zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW, met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal.
- b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor het laden en lossen van goederen bepaalt bevoegd gezag een behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen voor dat gebouw.
- c. De onder a en b bedoelde parkeerplaatsen en ruimte voor laden of lossen worden aangelegd op het eigen bouwperceel.
- d. Parkeergelegenheden dienen aangelegd te worden op het eigen terrein en moeten zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Daarvan is in elk geval sprake indien de afmetingen van een parkeergelegenheid ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen.
- e. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder a en b bepaalde:
- 1. indien het voldoen aan de parkeerbehoefte als gevolg van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
- 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
- f. Het onder a bepaalde is niet van toepassing ingeval een bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dronten - Oudebosweg 32 (D4005)'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Oudebosweg 32 te Dronten is een melkveehouderij gevestigd met een bouwvlak van 2,5 hectare. De initiatiefnemer (Maatschap J.S. en B. Berghorst en H.H. en A. Bos) is voornemens het bouwvlak uit te breiden tot 3,5 hectare, ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf. Deze uitbreiding betreft een nieuwe stal annex werktuigenberging en een tweede bedrijfswoning.
Bovengenoemde ontwikkeling valt buiten de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten'. Er is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dronten, op ongeveer 5,5 kilometer ten oosten van de kern Dronten. Rondom het plangebied liggen vooral agrarische gronden, die worden gekenmerkt door een blokvormige verkaveling. Verder zijn in de omgeving enkele burgerwoningen en bedrijven aanwezig.
Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (bron: provincie Flevoland)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
De locatie waar de ontwikkeling gaat plaatsvinden valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Dronten op 30 april 2015. Voor het huidige bouwvlak van het bedrijf geldt het 'Wijzigingsplan Buitengebied Oudebosweg 32 te Dronten' (Buitengebied 9010).
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' met locatie plangebied (rood)
Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' en 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. Verder geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)'. In het kader van de bestemmingsplanprocedure van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' is voor de Oudebosweg 32 een zienswijze ingediend. In deze zienswijze is o.a. het verzoek ingediend om rekening te houden met een groter zoekgebied en/of bedrijfskavel dan 2,5 ha. Het uitgangspunt in de "Kaderstellende notitie herziening bestemmingsplan buitengebied" is dat het agrarisch erf tot maximaal 2,5 ha mag worden uitgebreid.
Naar aanleiding van de gebleken behoefte uit de agrarische sector (inspraakreacties, zienswijzen, etc.) en het collegeakkoord is de maximale grootte van 2,5 ha onder de loep genomen. Op 22 januari 2015 stemde de gemeenteraad ermee in om met maatwerk erfvergrotingen van agrarische erven groter dan 2,5 ha mogelijk te maken tot maximaal 3,5 ha. Maatwerk betekent dat buiten het bestemmingsplan om een beleidskader wordt gegeven met criteria waaraan getoetst kan worden. Op basis hiervan kan met een aparte ruimtelijke procedure (bestemmingsplan ex artikel 3.1. Wro) de ontwikkeling planologisch mogelijk worden gemaakt. De gemeenteraad stemde hiermee in overwegende dat:
- ontwikkelingen in de landbouwsector aanleiding geven tot erfvergroting van agrarische erven;
- de sector behoefte heeft aan erfvergrotingen groter dan 2,5 ha. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' liggen ruim 600 agrarische erven. Op basis van het aantal zienswijzen in relatie tot het aantal agrarische erven in het buitengebied is de vraag specifiek. In verband met deze behoefte wordt erfvergroting met maatwerk mogelijk gemaakt in plaats van via een algemene planologische regeling.
Kortom: in lijn met het beleid kan met een aparte ruimtelijke procedure erfvergroting > 2,5 – 3,5 ha mogelijk worden gemaakt. De initiatiefnemer heeft hiertoe in oktober 2015 een principeverzoek bij de gemeente ingediend.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving opgenomen van de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de haalbaarheidsaspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.
In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Oudebosweg 32 in Dronten en de aangrenzende gronden aan de zuidzijde. De Oudebosweg kenmerkt zich (vooral) door agrarische bedrijven die relatief solitair in het agrarisch gebied liggen.
Rondom het plangebied liggen grootschalige kavels grasland en akkerbouwland. Op het perceel aan de Oudebosweg 32, kadastraal bekend gem. Dronten, sectie C, nr. 1298, 1299 en 1270, is een melkveehouderij gevestigd met een bouwvlak van 2,5 hectare. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig, evenals drie rundveestallen en enkele sleufsilo's.
Luchtfoto vogelvluchtperspectief plangebied (bron: Stichting Boederijenboek Dronten)
Foto's huidige situatie plangebied (bron: Stichting Boederijenboek Dronten)
2.2 Toekomstige Situatie
De maatschap heeft de afgelopen jaren een forse schaalvergroting ondergaan. Het areaal landbouwgrond is in zeven jaar tijd gegroeid van circa 100 ha naar 300 ha en inmiddels heeft de maatschap ca. 400 ha aan weidegrond in gebruik. In verband met verdere kostenminimalisering zal de veehouderij worden opgeschaald door uit te breiden naar 900 stuks melk- en kalfkoeien en 600 stuks vrouwelijk jongvee (hiervoor is op 23 november 2016 ook Natuurbeschermingswetvergunning verleend; deze is inmiddels onherroepelijk). Hiertoe zal het bedrijf zijn bebouwing uitbreiden en is een vergroting van het bouwvlak nodig tot 3,5 hectare. Deze uitbreiding betreft een nieuwe stal annex werktuigenberging en een tweede bedrijfswoning.
Op navolgende afbeelding is de toekomstige situatie voor de Oudebosweg 32 weergegeven.
Afbeelding: gewenst bouwvlak met nieuwbouwplannen
De stal, werktuigenberging en de tweede bedrijfswoning zullen worden gerealiseerd ten zuiden van de huidige bebouwing. De nieuwe stal en werktuigenberging sluiten qua maatvoering en materiaalgebruik aan bij de bestaande bedrijfsbebouwing op het terrein. Om het perceel landschappelijk in te passen wordt voortgebouwd op het eerdere beplantingsplan dat is ontwikkeld inzake het wijzigingsplan 'Buitengebied Oudebosweg 32 te Dronten', zoals vastgesteld 6 januari 2010. Door de bestaande en geplande beplanting door te trekken om de nieuwe bebouwing heen ontstaat een groen kader.
Tweede bedrijfswoning
De melkveehouderij aan de Oudebosweg 32 heeft een dermate grote omvang, dat gebruik wordt gemaakt van tijdelijke werknemers. Op 18 mei 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor (onder andere) een accommodatie voor huisvesting van deze werknemers. Door opschaling van het bedrijf zullen de werkzaamheden op het bedrijf toenemen. Bedrijfseconomisch gezien is het wenselijk een tweede beheerder aan te nemen in plaats van de inhuur te verhogen. Ook op het gebied van continuïteit is een tweede beheerder te prefereren boven extra inhuur.
Gezien de omvang van de huidige en gewenste bedrijfsvoering kan gesteld worden dat sprake is van een volwaardig meermansbedrijf. Momenteel wordt gebruik gemaakt van de inhuur van derden naast de permanente beheerder. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor huisvesting van tijdelijke werknemers is de arbeidsbehoefte al getoetst en is geconstateerd dat huisvestingsruimte noodzakelijk is. In het kader van de bedrijfsvoering is de tweede bedrijfswoning dus noodzakelijk.
Voor het overige kan worden verwezen naar de onderbouwing van het principeverzoek, die is opgenomen in de bijlagen.
Landschappelijke inpassing
Het agrarisch bedrijf zal landschappelijk worden ingepast middels de realisatie van een groensingel / windsingel. Er zal worden aangesloten op het gemeentelijke beleid, zoals beschreven in het "Rapport Beplantingsplannen boerenerven gemeente Dronten" (Landschapsbeheer Flevoland, januari 2009).
In deze notitie is een viertal plantschema's opgesteld voor de aanplant van singels rondom boerenerven.
Voor het onderhavige erf kan worden uitgegaan van het planschema voor 'Kleigrond Dronten' (2.3) of anders van het plantschema 'Kleigrond Biddinghuizen' (2.1). Normaal gesproken kan men hier plantschema 2.3 toepassen, maar in verband met de essentaksterfte (een ziekte onder de essen) is het denkbaar dat voor 2.1 gekozen wordt.
Plantschema 'Kleigrond Dronten' gaat uit van 5 rijen es eik zoete kers. Plantschema 'Kleigrond Biddinghuizen' gaat uit van 5 rijen haagbeuk eik zoete kers. Bij beide beplantingsschema's is de plantafstand 1,5 bij 1,5 m.
De plantschema's zijn hieronder schematisch opgenomen:
Aan te houden plantschema's
Bij de te realiseren beplanting geldt ten slotte als uitgangspunt dat de groensingel/windsingel het functioneren van de te realiseren rundveestal niet belemmert. De rundveestal heeft veel ventilatie nodig. Om die reden verdienen hoge bomen niet de voorkeur.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bij stedelijke ontwikkeling (wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) geïntroduceerd. Daarbij worden de volgende stappen gevolgd:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.
Toetsing
Dit bestemmingsplan staat de vergroting van de bedrijfskavel van een melkveehouderij van 2,5 ha tot 3,5 ha toe. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel beoordeeld of de locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt hier optimaal en geschikt voor is.
Het is niet mogelijk de ontwikkeling te laten plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste reden hiervoor is dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd in een dichtbevolkt gebied vanwege milieuaspecten als geur, geluid etc. Bovendien is de ligging nabij landbouwgronden noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.
De Raad van State heeft in een uitspraak (201310329/1/R2) van 15 april 2015 bovendien bepaald dat versnippering van agrarische bedrijven door uitbreiding elders niet gunstig is vanwege de toename van verkeersbewegingen. Daarnaast betekent versnippering een zwaardere belasting voor het landschap. Uitbreiding op een andere locatie is niet wenselijk. Tot slot is het aankopen van een agrarisch bedrijf niet mogelijk. De gewenste bouwwerken en installaties dienen per definitie op het perceel aan de Oudebosweg 32 te worden gerealiseerd, omdat zij direct verband houden met het functioneren van de bedrijfsvoering ter plaatse. Het is niet reëel deze bestaande bouwwerken en installaties, of de nieuw te realiseren bebouwing, elders te ontwikkelen.
Het voorgenomen plan raakt verder geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006
In het Omgevingsplan staat het volledige omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015, met een doorkijk naar 2030. In dit plan staat hoe de provincie in deze periode wil groeien en op welke manier. De kwaliteit van de omgeving is erg belangrijk. Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland. Hierbij wordt gedacht aan:
- voorzieningen voor werkgelegenheid en inkomen;
- goede maatschappelijke dienstverlening, onderwijs en cultuur;
- aandacht voor het milieu;
- aandacht voor de inrichting van het landschap, de steden, dorpen en de natuur.
Uitsnede uit visiekaart omgevingsplan 2006 Flevoland met aanduiding plangebied (rood)
Het plangebied is gelegen in het zoekgebied combinatie landbouw, natuur (inclusief landgoederen), verblijfsrecreatie en waterbeheer. Daarnaast heeft het gebied een bijzondere waterkwaliteit.
Nota landbouwontwikkeling
Het provinciaal beleid dat is vermeld in deze nota is opgenomen in het Omgevingsplan 2006. De provincie geeft in de Nota landbouwontwikkeling aan dat de landbouw een belangrijke plaats inneemt in de economische structuur, waarbij de landbouw op een rendabele wijze produceert. Dit kan door een optimalisering van de bedrijfsomvang, zodat de kostprijs per eenheid product wordt verlaagd. Het provinciaal beleid is erop gericht deze positie te behouden en daar waar mogelijk te versterken. De provincie streeft naar een landbouwsector die drager is van de vitaliteit van het landelijk gebied en economisch produceert. Hierbij levert de landbouw op een rendabele wijze producten waar de markt om vraagt. Ook produceert de landbouw duurzaam, waarbij een zorgvuldig gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het milieu, landschappelijke inpassing en continuïteit van de bedrijfsvoering speerpunt zijn.
De sterke uitgangspositie van de Flevolandse landbouw, waaronder het goed ontwikkelde ondernemerschap, de sterke landbouwkundige infrastructuur en de hoge bodemvruchtbaarheid, bieden Flevolandse ondernemers unieke kansen. Door optimalisering van de bedrijfsomvang via het vergroten van het bedrijfsareaal, kan de kostprijs per eenheid product worden verlaagd.
Toetsing
Onderhavig plan draagt bij aan de doelstellingen uit het omgevingsplan. De vergroting van het bouwperceel is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf. Door verbreding, vergroting en intensivering van het bedrijf kan beter worden ingespeeld op wijzigingen in de markt en kan economisch worden geproduceerd.
3.2.2 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de "Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" vastgesteld. Deze beleidsregel is specifiek gericht op ontwikkelingen in het buitengebied. Het gaat hier vooral om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen.
Bij vergroting van een agrarisch bouwperceel moet het volgende zijn aangetoond:
- 1. uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel is niet mogelijk;
- 2. uitbreiding is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en de toekomst van het agrarisch bedrijf is voldoende gewaarborgd;
- 3. de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten mogen niet worden aangetast. Erfsingels moeten worden behouden of hersteld en de vorm van het perceel moet passen in het landschap;
- 4. de ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.
Toetsing
Ad 1:
De uitbreiding is dusdanig dat dit niet past binnen het bestaande bouwvlak. Uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel is dus niet mogelijk.
Ad 2:
Door de economische ontwikkeling van het bedrijf is een verdere schaalvergroting noodzakelijk, waarmee de ontwikkeling bijdraagt aan de positie van de landbouwsector in de provincie. Het bouwperceel wordt vergroot tot een oppervlakte van circa 3,5 hectare. De tweede bedrijfswoning op de bedrijfslocatie is noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering. Door opschaling van het bedrijf en de bouw van een extra stal zullen de werkzaamheden toenemen. Vanwege onder meer de aard van de werkzaamheden (zoals de geboortes van jongvee) en de specifieke kennis die daarvoor noodzakelijk is, is een permanente tweede beheerder nodig.
Ad 3:
Het perceel wordt in het landschap ingepast door middel van een erfsingel. De vorm van het bouwperceel is passend in het aanwezige landschap. De kenmerkende lineaire structuur van het landschap wordt met de uitbreiding van de activiteiten in het plangebied niet aangetast. In de nieuwe situatie vormt het nieuwe bouwvlak een solitair, compact bebouwingselement binnen het open poldergebied. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande karakteristiek van het landschap.
Ad 4:
Het agrarisch perceel kent twee ontsluitingen, één ten noorden van het agrarisch bedrijf ter hoogte van de bestaande bedrijfswoning en één ten zuiden van de bestaande bedrijfsbebouwing. Er zijn hiermee afdoende ontsluitingsmogelijkheden. De toename in verkeersbewegingen kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Op het erf wordt voldoende ruimte ingericht voor de logistieke processen van het bedrijf. Er wordt rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte op het eigen terrein.
De uitbreiding van de bedrijfskavel past binnen de kaders van de Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030
De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie en beschrijft de bestaande en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2030. De structuurvisie heeft als doel de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, kernen en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale richting te bepalen voor de periode tot 2030.
Openheid landschap
In de structuurvisie wordt de weidsheid van het open polderlandschap als een belangrijke landschappelijke waarde benoemd. De polder is een unieke, door de mens planmatig aangelegde, grootschalige open ruimte, en hiermee heel bijzonder. De gemeente koestert deze openheid dan ook. Tegelijkertijd krijgen de agrarische bedrijven in het buitengebied de ruimte zich te ontwikkelen.
Toetsing
De vergroting van het bouwperceel past binnen de kaders van de structuurvisie. De vergroting wordt landschappelijk ingepast door erfsingels. De bestaande bedrijfskavel wordt op zo compact mogelijke manier uitgebreid, waardoor de openheid van het landschap zo min mogelijk wordt aangetast.
3.3.2 Beleidskader erfvergroting >2,5 - 3,5 ha
In januari 2015 is door de gemeenteraad van Dronten het Beleidskader erfvergroting >2,5 - 3,5 ha vastgesteld. Het doel van het beleidskader is om erfvergroting van agrarische erven tussen >2,5 en 3,5 ha met maatwerk onder voorwaarden mogelijk te maken. Maatwerk betekent dat buiten de herziening om een beleidskader wordt gegeven met criteria waaraan getoetst moet worden.
Onderstaand zijn de criteria weergegeven met daaropvolgend een korte toelichting met betrekking tot de planontwikkeling aan de Oudebosweg 32:
- a. binnen het bestaande erf mag geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding;
- b. beoordelen mogelijkheden om vrijgekomen agrarisch erf op te kopen;
- c. er moet sprake zijn van langdurige vergroting van de productieomvang (in de vorm van nieuwbouw) waarbij van deze vergroting sprake moet zijn nadat dit beleid is vastgesteld en de noodzakelijkheid van de uitbreiding moet worden aangetoond. Hierbij wordt het toekomstperspectief van het bedrijf betrokken;
- d. sprake moet zijn van grondgebonden bedrijfsvoering met uitzondering van intensieve veehouderij;
- e. voldoende manoeuvreerruimte op het eigen agrarisch bouwperceel;
- f. parkeren gebeurt op eigen agrarisch bouwperceel;
- g. aantonen toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
- h. beperken van nachtelijke lichtuitstraling;
- i. de vorm van het agrarisch bouwperceel past in het landschap; de vorm van het erf moet rechthoekig zijn met een diepte die groter is dan de breedte;
- j. inrichtingsprincipes op erf:
- 1. tussen bebouwing en zijdelingse en achter perceelsgrens moet minimaal 10 meter afstand worden aangehouden;
- 2. tussen bebouwing en perceelsgrens aan de wegzijde moet minimaal 15 meter afstand worden aangehouden.
- k. het perceel landschappelijk wordt ingepast met een erfsingelbeplanting (beplantingsplan). Door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de bebouwing aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 meter of een kavelbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', met dien verstande dat:
- 1. de erfsingel- of kavelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten;
- 2. er sprake is van een kruid-, struik- en boomlaag;
- 3. de erfsingel- of kavelbeplanting aan elke zijde uit één rechte lijn bestaat;
- 4. voor een doelmatige bedrijfsvoering kan worden voorzien in afwijkende erfbeplanting of kavelbeplanting, mits deze voorwaarde niet geldt ter plaatse van de zuidzijde van kassen;
- 5. bij aangrenzende percelen, waarbij de erfsingelbeplanting naast elkaar ligt, de gezamenlijke breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 6,00 meter dient te bedragen, waarbij aan weerszijde van de kavelsloot de breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 3,00 meter dient te bedragen;
- l. dialoog met omgeving: om te waarborgen dat de ondernemer tijdens de voorbereiding/uitvoering de omgeving op de hoogte houdt, moet de ondernemer minimaal 2 mogelijkheden van de maatregelen kiezen om te voldoen aan dit criterium;
Ad a:
Het huidige bouwvlak van 2,5 hectare is volledig in gebruik en biedt geen ruimte meer voor nieuwbouw.
Ad b:
Initiatiefnemers kunnen in de nabijheid geen agrarisch bedrijf aankopen. Daarnaast ligt het grootste deel van de gronden van de initiatiefnemers in de directe nabijheid van het agrarisch bouwperceel. Het aankopen van een bouwperceel elders om een rundveestal en een werktuigenberging te realiseren leidt ten slotte niet tot een efficiënte bedrijfsvoering.
Ad c:
In de gewenste situatie is sprake van de bouw van een nieuwe melkveestal annex werktuigenberging. De bouw dient ertoe een langdurige vergroting van de productieomvang te bewerkstelligen. De tweede bedrijfswoning op de bedrijfslocatie is noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering. Door opschaling van het bedrijf en de bouw van een extra stal zullen de werkzaamheden toenemen. Vanwege onder meer de aard van de werkzaamheden (zoals de geboortes van jongvee) en de specifieke kennis die daarvoor noodzakelijk is, prefereert de maatschap een permanente tweede beheerder boven het verhogen van de inhuur.
Ad d:
Er is sprake van een grondgebonden bedrijfsvoering, namelijk een melkveehouderij. Voor melkveehouderijen gelden de volgende indicatoren:
- 1. Voldoende areaal grond in de omgeving voor ruwvoerproductie, mestafzet en (eventuele) weidegang. Het bedrijf beschikt over ca. 400 ha grond, waarvan ongeveer de helft in Dronten. Ongeveer 100 ha ligt direct rondom het huis.
- 2. Ligging van de stallen ten opzichte van aangrenzende gronden. Het huiskavel rondom de melkveehouderij is ca. 100 ha groot. Nog eens 100 ha ligt binnen 5 km van het bedrijf.
- 3. Type stalsysteem en feitelijke inrichting van de stal. Een deel van het bedrijf bestaat uit traditionele roostervloeren. De nieuwste stal en de nieuw te bouwen stal zijn voorzien van emissiearme, zogeheten Groene Vlag, vloeren.
- 4. Milieuvergunning/-melding. Volgens de op 23 november 2016 verleende vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 mogen 900 stuks melk- en kalfkoeien en 600 stuks vrouwelijk jongvee worden gehouden.
- 5. Meitellingen. Het huidige aantal dieren is circa 850 dieren.
Voor een nadere onderbouwing kan worden verwezen naar de aanvulling van het principeverzoek, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.
Ad e:
Er is voldoende ruimte op het perceel om te manoeuvreren.
Ad f:
Op het perceel zal voldoende ruimte worden gecreëerd voor het parkeren van voertuigen en materieel.
Ad g:
Het agrarisch perceel kent twee ontsluitingen, één ten noorden van het agrarisch bedrijf ter hoogte van de bestaande bedrijfswoning en één ten zuiden van de bestaande bedrijfsbebouwing. Er zijn hiermee afdoende ontsluitingsmogelijkheden.
Voor een nadere onderbouwing kan worden verwezen naar de aanvulling van het principeverzoek, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.
Ad h:
Ten gevolge van de uitvoering van onderhavig plan zal geen significante extra nachtelijke lichtuitstraling ontstaan. Met de plaatsing van nieuwe verlichting zal omzichtig worden omgegaan en door nieuwe verlichting goed te richten en te beperken kan extra lichtuitstraling worden voorkomen. De verlichting maakt deel uit van het plan voor de landschappelijke inpassing.
Ad i:
De vorm van het nieuwe bouwperceel blijft rechthoekig, met een diepte die groter is dan de breedte (189 x 185 meter). Wel moet gesteld worden dat de vorm in de buurt van een vierkant komt, met een bijna gelijke breedte als diepte, maar dit doet ter plaatse geen onevenredige afbreuk aan de kavelstructuur.
Ad j:
De afstand tussen de bebouwing en de zijdelingse- en achterperceelgrens wordt minimaal 10 meter. De afstand tussen de bebouwing en de perceelsgrens aan de wegzijde blijft minimaal 15 meter.
Ad k:
Met onderhavig plan wordt aangesloten bij het landschapsplan dat is opgesteld in het kader van het wijzigingsplan uit 2009. De erfsingelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten, waarbij sprake zal zijn van een kruid-, struik- en boomlaag. De beplanting zal aan elke zijde bestaan uit één rechte lijn.
Ad l:
Bij dit plan wonen alle omwonenden op een relatief grote afstand (500 m of meer). De initiatiefnemer heeft over het algemeen een goed contact met de buurt. Om die reden is het niet nodig om nader overleg met omwonenden te voeren.
Toetsing
Op basis van bovenstaande kan worden geconstateerd dat de vergroting van het bouwperceel voldoet aan alle bovengenoemde criteria die worden gesteld bij maatwerk.
3.3.3 Archeologiebeleid
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen (en de bestemming van gronden) rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden (artikel 38a Wamz). Met de inwerkingtreding van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in juli 2008 is bovendien de gemeente in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor wat betreft besluitvorming omtrent het behoud van archeologische waarden.
Op 26 november 2009 heeft de gemeenteraad van Dronten het Archeologiebeleid vastgesteld. De gemeente wil met het archeologiebeleid bereiken dat:
- bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige generaties;
- archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.
Ten behoeve hiervan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Deze kaart is vertaald in een Archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels. Het doel van het gemeentelijk archeologiebeleid is het behoud van belangrijke archeologische waarden, zonder daarbij andere belangen uit het oog te verliezen. Het beleid beperkt zich daarom tot archeologische terreinen waarvan de behoudenswaardigheid al is aangetoond en tot reële archeologische verwachtingen.
Toetsing
In paragraaf 4.5 worden de voorgenomen plannen getoetst aan het archeologiebeleid. Voor het gebied waar de nieuwbouw gaat plaatsvinden geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
3.3.4 Welstandsnota
De gemeenteraad van Dronten heeft op 27 juni 2013 de Welstandsnota 2013 vastgesteld. Het doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud en versterking van de beeldkwaliteit. In de vernieuwde welstandsnota zijn geen eensluidende welstandscriteria opgesteld voor de hele gemeente Dronten. De criteria zijn afgestemd op de karakteristiek van een gebied. Er is gekeken welke locaties beeldbepalend zijn (zichtlocaties zoals de centra van de drie kernen, de entreegebieden en de zones langs de belangrijkste ontsluitingswegen in de verschillende kernen) en welke locaties niet beeldbepalend zijn. Voor beeldbepalende locaties geldt een zwaarder welstandsregime dan voor niet beeldbepalende locaties. Daarnaast zijn bepaalde gebieden welstandsvrij verklaard.
Het plangebied maakt deel uit van de 'open polderzone'. Het allesoverheersende kenmerk van dit gebied is de grote openheid. Hier kan volstaan worden met het in stand houden van de basiskwaliteit. Ter plaatse geldt derhalve een minimaal welstandsregime. Voor de gebieden met een minimaal welstandsniveau kan volstaan worden met beperkte welstandscriteria. Het gaat hier vooral om het bewaken van de hoofdvormen en de oriëntatie (op de straat of op de openbare ruimte).
Toetsing
Voor het plangebied geldt een minimaal welstandsregime. De nieuwe bebouwing in het plangebied voldoet aan de beperkte welstandscriteria die voor bebouwing in dergelijke gebieden worden genoemd. Zo worden de gebouwen op de straat georiënteerd.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bodem
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Er is een verkennend bodemonderzoek1 uitgevoerd op de locatie Oudebosweg 32. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage. Alhoewel het onderzoek uit 2007 is, kan worden aangenomen dat de conclusies nog steeds opgaan, aangezien sinds 2007 geen bodembedreigende activiteiten meer hebben plaatsgevonden.
Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN-5740. De onderzoekslocatie blijkt grotendeels als 'niet verdacht' te kunnen worden aangemerkt. Er zijn verhoogde gehalten aan PAK in de grond aangetroffen, maar dit geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Wel is de grond, bij afvoer niet vrij toepasbaar.
Conclusie
Het aspect 'bodem' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.
- 1. Verkennend bodemonderzoek Oudebosweg 32 te Dronten, 12 november 2007, FMA Nillesen, kenmerk BO20070133
4.2 Geluid
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toetsing
Het project voorziet in de uitbreiding van een melkveehouderij en het toevoegen van een bedrijfswoning. De nieuwe bedrijfswoning is een geluidsgevoelige functie, waardoor toetsing aan de Wgh noodzakelijk is, aangezien sprake kan zijn van wegverkeerslawaai vanaf de Oudebosweg.
Op voorhand kan echter worden verwacht dat geen sprake zal zijn van wegverkeerslawaai aangezien de Oudebosweg een rustige landbouwweg is in het buitengebied zonder een doorgaande functie. Er hoeft daarom niet te worden verwacht dat er sprake is van geluidshinder op de nieuwe woning.
Daarnaast kan een melkveehouderij geluidshinder veroorzaken op omliggende geluidgevoelige objecten. In de paragraaf bedrijven en milieuzonering (4.8) wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Het aspect 'geluid' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.
4.3 Luchtkwaliteit
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5 . Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Aanvullend aan de Wet luchtkwaliteit wordt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
In het algemeen wordt gesteld dat indien de uitbreiding minder dan 2.700 melkkoeien betreft bij voorbaat kan worden gesteld dat de concentratiebijdrage niet van belang is voor de luchtkwaliteit. Zodoende vormt dit aspect geen belemmering voor het beoogde plan.
De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkeling in het plangebied is gering. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt aangenomen dat het bouwplan geen significante gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is voor dit onderdeel niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
4.4 Flora En Fauna
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. Aangetoond dient te worden dat in het kader van de geldende wetgeving (Wet natuurbescherming) en het overig natuurbeleid (Ecologische Hoofdstructuur) van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Toetsing
Er is een quick scan flora en fauna uitgevoerd2. Dit onderzoek is als bijlage bijgevoegd. In het onderzoek wordt geconstateerd dat het plangebied ten oosten van de bebouwde kern van Dronten ligt en een onbebouwd weiland en een afwateringssloot betreft.
Het plangebied is niet gelegen in de EHS of nabij (> 2.000 meter) een Natura2000-gebied. Binnen het plangebied zijn geen beheertypen aanwezig. Het plangebied betreft geen weidevogelgebied.
In het kader van het plan worden geen bomen gekapt of opstallen geamoveerd, maar wel een afwateringssloot gedempt. Er zal een nieuwe sloot worden gegraven naast het te realiseren gebouw. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast, onder andere door de aanplant van windsingels.
Deze ingrepen vallen binnen de Flora- en faunawet onder het belang j: de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
Onderhavige quickscan is gebaseerd op een bronnenonderzoek en een veldbezoek. Dit veldbezoek heeft op 29 februari 2016 plaatsgevonden.
De onderzoeksresultaten zijn samengevat in de navolgende tabel:
Onderzoeksresultaten | |
Beschermde gebieden | De voorgenomen ingrepen zullen geen negatief effect hebben op beschermde (natuur)gebieden. |
Soortgroepen | Flora Er zijn geen beschermde wilde soorten aangetroffen. |
Vogels Weidevogels en soorten als de huismus en spreeuw kunnen in potentie broeden in de omgeving van het plangebied. > De bouwwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden. | |
Grondgebonden zoogdieren Vaste verblijfplaatsen van overige streng of strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten (tabel 1) kunnen voorkomen. | |
Vleermuizen Vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen zijn niet aanwezig. Significant foerageergebied of vliegroutes gaan door de ingreep niet verloren. | |
Amfibieën, reptielen en vissen Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen of exemplaren van streng en strikt beschermde overige soorten waargenomen. Algemeen voorkomende soorten (tabel 1) kunnen voorkomen | |
Ongewervelden/ overige soorten Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen of exemplaren van streng en strikt beschermde overige soorten waargenomen. | |
Flora- en faunawet | Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn te verwachten. > Er hoeft geen nader onderzoek naar soorten te worden uitgevoerd; > Er hoeft geen ontheffing Flora- en faunawet te worden aangevraagd; > Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. De maanden oktober en november zijn geschikte maanden om de ingrepen uit te voeren. > Voor algemeen voorkomende soorten (Tabel 1) geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. |
Nieuwe wetgeving
In de quick scan flora en fauna is getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide zijn inmiddels opgegaan in de Wet natuurbescherming, die per 1-1-027 van kracht is geworden. De inhoud van de wet is evenwel niet (wezenlijk) veranderd. Aangenomen kan daarom worden dat de conclusies uit de quick scan flora en fauna onverminderd van toepassing zijn.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
- 2. Quickscan flora en fauna Oudebosweg 32 te Dronten, EcoTierra- ecologisch adviesbureau, kenmerk Q2016.019, datum 29 februari 2016
4.5 Archeologie
Algemeen
Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de wet op de Archeologische Monumentenzorg, waardoor het Verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet grotendeels bij gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.
Toetsing
In het kader van de eerdere planontwikkeling is ter plaatse van het bestaande bedrijf in 2009 een archeologisch onderzoek uitgevoerd3. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage. Onderstaand de conclusies en aanbeveling uit het archeologisch rapport.
Conclusies: Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in het plangebied en, zo ja, wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard, datering en waardestelling hiervan? Tijdens het karterende onderzoek zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats wordt op grond hiervan gering geacht. In welke mate worden deze waarden verstoord door realisatie van de geplande bodemingreep? Niet van toepassing. Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt? Niet van toepassing. Indien de eventuele archeologische waarden niet kunnen worden behouden: Welke vorm van nader onderzoek is nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden en hun omvang, ligging, aard en datering voldoende te kunnen bepalen om te komen tot een selectiebesluit? Opgraven. Aanbevelingen: ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. |
Conclusie
Tijdens het archeologisch onderzoek in 2009 ter plaatse van de bestaande bebouwing zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse van de uitbreiding van de bebouwing die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt op grond hiervan zeer gering geacht. Tevens is tijdens de bouw in 2010 het gebied geroerd waar de stal en werktuigenberging gebouwd wordt. Om die reden is een nader archeologisch onderzoek niet nodig en worden archeologische waarden niet verwacht.
- 3. Dronten, Oudebosweg 32, ADC ArcheoProjecten, rapport 2091, oktober 2009
4.6 Cultuurhistorie
Algemeen
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Toetsing
De kenmerkende lineaire structuur van het landschap, is de belangrijkste cultuurhistorische waarde in de omgeving van het plangebied. Deze wordt met de uitbreiding van de activiteiten in het plangebied niet aangetast. In de nieuwe situatie vormt het nieuwe bouwvlak een solitair bebouwingselement binnen het open poldergebied. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande karakteristiek van het landschap.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Water
Algemeen
Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water'
In december 2000 is het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Dit is met name nodig om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling. Dit vergt een aanpak van het waterbeheer in samenhang met de ruimtelijke ordening. Het kabinetsstandpunt noemt de 'Watertoets' als instrument voor het vooraf beoordelen van ruimtelijke plannen op de gevolgen voor de waterhuishouding.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen die het waterschap zich daartoe stelt en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld.
Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Stedelijk Waterplan
Het Stedelijk Waterplan gemeente Dronten (2006) biedt een visie op het watersysteem van de kernen in de gemeente. Deze visie wordt in het plan vertaald naar een maatregelenpakket voor de periode 2007-2016. De gemeente tracht hiermee de waterkwaliteit en de ecologische waarden te verbeteren en de beleving en het recreatief gebruik van het water op te waarderen. Het uiteindelijke doel van het Waterplan is het realiseren van een veilig, ecologisch gezond watersysteem met een hoge belevingswaarde. Het waterplan dient als toetsingskader voor ruimtelijke ingrepen. In het waterplan zijn de volgende concrete maatregelen opgenomen:
- herinrichten van verschillende oevers van de watergangen om de belevingswaarde te vergroten;
- maatregelen nemen die de negatieve invloeden op de waterkwaliteit en daarmee de ecologische potentie, wegnemen;
- inrichten van nieuwe watersystemen baseren op de huidige inzichten in waterbeheer (wateroverlastnormeringen die rekening houden met klimaatveranderingen);
- watergangen en kunstwerken zodanig aanpassen, dat het vasthouden van extra water mogelijk is ter voorkoming van het te vaak optreden van wateroverlast in het stedelijke gebied of op andere plaatsen in de polder;
- maatregelen nemen die recreatief gebruik van het water (beter) mogelijk maken.
Toetsing
Er is via de site dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd (datum 13-4-2016, dossiercode 20160413-37-12799). Uit deze digitale watertoets blijkt dat een normale procedure benodigd is. Dit betekent dat dit plan als een groot plan wordt aangemerkt met meerdere relevante aspecten.
Het waterschap Zuiderzeeland heeft alvast een uitgangspuntennotitie toegestuurd. Deze uitgangspuntennotitie bevat de voor dit plan relevante waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden van Waterschap Zuiderzeeland die gebruikt kunnen worden bij het ruimtelijk laten meewegen van het waterbelang en bij het opstellen van de waterparagraaf in de ruimtelijke onderbouwing van het plan.
Hierna volgen de onderwerpen die uit de uitgangspuntennotitie naar voren komen, voor zover deze relevant zijn.
Thema Veiligheid
Het plangebied ligt niet buitendijks. Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Thema Voldoende Water
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 8125 m2 toe. Indien deze toename groter of gelijk is aan 2500 m2, dan is compensatie noodzakelijk. Bij dit plan is compensatie dus nodig.
De benodigde watercompensatie is nader uitgewerkt. Er is in totaal sprake van een uitbreiding van de bebouwing/verharding van 8125 m2. Er is sprake van een norm van 5% watercompensatie. Dit leidt tot een benodigde compensatie van 400 m2. Deze compensatie wordt gerealiseerd door de aanleg van een nieuwe erfsloot aan de zuidzijde van het plangebied. Deze sloot is ca. 235 m lang, krijgt een bodembreedte van 80 cm, taluds van 1 / 1,25 en wordt minimaal 1,7 m breed.
Schematische tekening opzet erfsloot
De bestaande erfsloot aan de zuidzijde van het bestaande agrarische bouwblok moet worden gedempt om de bouwplannen mogelijk te maken. Deze erfsloot zal 1 op 1 gecompenseerd worden. Dit zal worden gedaan door de bestaande erfsloot aan de westzijde (achterzijde) van het agrarische bouwblok te verbreden.
Planopzet met onderdelen waterhuishoudkundig plan
Goed functionerend watersysteem
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Voor de planontwikkeling is grondwerk nodig. Het plangebied is gelegen in een gebied met een substantieel risico op opbarsten van de grond bij 100 cm ontgraving. Voordat wordt overgegaan tot het ontgraven van de grond adviseert het waterschap daarom om gericht onderzoek te doen naar het opbarstrisico ter plaatse. Opbarsten of (bijna) aansnijden van het pleistocene zandpakket dient voorkomen te worden vanwege de kans op instabiliteit van de bodem of ongewenste kwel of inzijging. In bepaalde situaties kan van deze lijn worden afgeweken. Bijvoorbeeld als de goede kwaliteit van kwelwater benut kan worden. Het aspect van het opbarstrisico zal worden beschouwd in het kader van de benodigde watervergunning van het waterschap.
Dempingen worden gecompenseerd met het graven van een minimaal gelijk oppervlak aan open water met een zelfde drooglegging dat in open verbinding staat met het bestaande watersysteem. Voordat met enige demping van water gestart wordt, dient de compensatie van water te zijn aangelegd. Voor het dempen van erf- en wegsloten is enkel compensatie nodig, indien de sloot tussen akker en erf ligt of een functie als kavelsloot vervult.
Het is belangrijk dat al dan niet particuliere voorzieningen zoals wadi's, vijvers en waterpartijen die specifiek bedoeld zijn voor de berging van regenwater daadwerkelijk aangelegd en goed onderhouden worden zodat de functie aanwezig is en behouden blijft. Gemeenten zullen hier vanuit hun zorgplicht voor de verwerking van regenwater op toe moeten zien.
Randvoorwaarden en ontwerprichtlijnen grondwateronttrekkingen
Provincie Flevoland en Waterschap Zuiderzeeland zijn samen verantwoordelijk voor de regulering van grondwateronttrekkingen ten behoeve van een goed beheer van het grondwater. De provincie is verantwoordelijk voor onttrekkingen en infiltraties ten behoeve van warmte-koude-opslag, openbare drinkwaterwinning en voor industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Het waterschap is verantwoordelijk voor de overige grondwateronttrekkingen. Deze grondwateronttrekkingen moeten gemeld worden bij het waterschap. In de Keur van Waterschap Zuiderzeeland zijn de criteria opgenomen waarmee wordt bepaald of een aanvraag als melding of vergunning wordt afgehandeld. Voor een melding gelden algemene regels en voor een vergunning is een individuele beoordeling van de onttrekking noodzakelijk. Het waterschap kijkt onder andere naar effecten van de onttrekking op verontreinigingen in de omgeving, verzakking, bodemdaling of gevolgen voor de natuur.
Ten behoeve van de planontwikkeling is een bronnering nodig waarbij het grondwater wordt weggepompt om werkzaamheden in de bodem onder de grondwaterstand te kunnen uitvoeren. Dit moet gemeld worden en in bepaalde gevallen is een vergunning nodig.
De melding c.q. vergunningaanvraag zal worden gedaan.
Thema Schoon Water
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit. Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling (vaak troebel).
Met dit plan wordt de biologische waterkwaliteit van het bestaande oppervlaktewater niet benadeeld.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.
Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig. De voor demping van bestaande watergangen gebruikte materialen moeten voldoen aan de eisen uit het "Besluit bodemkwaliteit (BBK)" en/of de Waterbodemkwaliteitskaart van waterschap Zuiderzeeland.
Lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijv. zinken of koperen daken) zijn vergunningplichtig. Lozingen op kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen worden verboden door het waterschap.
Met dit plan worden geen verontreinigde stoffen geloosd op het oppervlaktewater en er wordt niet gewerkt met uitlogende materialen.
Goed omgaan met afvalwater
Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.
Het hemelwater stroomt onder vrij verval af, direct of indirect (eventueel via een lokale zuivering) richting open water. Het afstromend hemelwater wordt vanaf de erfgrens, en waar mogelijk, bovengronds aangeboden. Vuil hemelwater is afstromend hemelwater dat niet onder schoon is vermeld. Verharde oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is worden afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/of slibafscheider. Een bodempassage wordt gedimensioneerd volgens de Leidraad Riolering. De afvoer van minder schone verharde oppervlakken via het rioolstelsel vindt plaats op basis van expert-judgement.
Bij onderhavig plan zal het schone hemelwater afstromen naar de perceelsloten. Hemelwater afkomstig van het erf wordt via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/of slibafscheider afgevoerd.
Het huishoudelijk- of bedrijfsafvalwater kan niet op een bestaand rioolstelsel worden aangesloten, aangezien dit niet aanwezig is. In overleg met het waterschap zal de wijze waarop wordt omgegaan met bedrijfsafvalwater worden uitgewerkt. Hierbij geldt de volgende voorkeursvolgorde:
- 1. Lozingen / emissies worden voorkomen;
- 2. Afvalwater wordt vergaand hergebruikt;
- 3. Aansluiting afvalwaterstroom op riolering;
- 4. Afvoer per as (transport);
- 5. Opslag en gelijkmatige verspreiding;
- 6. Lokale zuivering.
Conclusie
Het aspect 'water' is voldoende beschouwd. In het kader van de watervergunning zal de benodigde compensatie worden uitgewerkt en zal het opbarstrisico nader worden beschouwd.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Algemeen
Bij het realiseren van een bouwplan dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
Gemengd gebied
Bij de toetsing zal worden uitgegaan worden van een gemengd gebied. Een buitengebied is immers in algemene zin een gebied waar meerdere functies door elkaar heen voorkomen en hiermee niet te vergelijken met een rustige woonwijk. In onderhavig geval is geen sprake van een rustig buitengebied, aangezien aan de Oudebosweg diverse functies zijn gelegen anders dan een woonfunctie.
Externe werking
De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functies in onderhavig plan niet leiden tot hinder voor de bestaande of toekomstige hindergevoelige functies. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan melkveehouderij worden gecategoriseerd als 'fokken en houden van rundvee'. De grootste richtafstand, in dit geval voor geur, bedraagt 100 meter.
Aangezien bij onderhavig plan sprake is van een betrekkelijk grootschalig bedrijf, wordt veiligheidshalve van een dubbele richtafstand uitgegaan, namelijk 200 m.
De dichtstbijzijnde hindergevoelige functie is de woning aan de Oudebosweg 31. Deze woning is gelegen op meer dan 200 meter (ca 250 m) van de nieuwe bedrijfsbebouwing. Gezien voorgaande worden geen belemmeringen verwacht.
Interne werking
Naast de externe werking moet de interne werking worden beoordeeld. Met andere woorden: past de nieuwe functie in de omgeving? In het plangebied wordt een nieuwe hindergevoelige functie mogelijk gemaakt, namelijk een tweede bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning is niet gevoelig voor hinder vanaf de eigen inrichting. Gelet op de afstand tot omliggende hinderveroorzakende functies is hinder vanwege bedrijven in de omgeving niet te verwachten. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf dat mogelijk leidt tot hinder bevindt zich op meer dan 200 m afstand. Er hoeft daarom niet nader te worden onderzocht of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinder veroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.9 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied zal worden ontsloten via de bestaande 2 inritten die aansluiten op de Oudebosweg. Door de nieuwe functie worden nieuwe verkeersbewegingen gegenereerd. Het aantal extra verkeersbewegingen is echter dermate gering dat dit geen significante gevolgen zal hebben. Verwacht wordt dat dit verkeer kan worden ingepast binnen het bestaande verkeersbeeld.
Parkeren
De gemeente hanteert publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW als beleid. Het benodigde aantal parkeerplaatsen zullen worden voorzien op het eigen terrein. Hier is voldoende ruimte. Er zal geen parkeerdruk op de omgeving worden afgewenteld.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan zal worden ontwikkeld door de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Voor de gemeente verloopt het project kostenneutraal.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
5.1.1 Wat is een bestemmingsplan
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
- 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.
Dit bestemmingsplan kent uitsluitend de bestemming 'Agrarisch'.
'Agrarisch'
De gronden zijn primair bestemd voor het agrarisch grondgebruik. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden en/of intensieve veehouderij, toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'. Een grondgebonden en/of intensieve veehouderij is uitsluitend toegestaan op de gronden waar zowel de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' als de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' zijn toegewezen, zoals in het plangebied het geval is.
Binnen de bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een ondergeschikte tweede tak (nevenactiviteit) in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw (ondersteunend glas), mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'. Deze nevenactiviteit is begrensd op 3.500 m2. De gezamenlijke netto vloeroppervlakte van gebouwen en overkappingen voor een intensieve veehouderij bedraagt verder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ten hoogste 7.000 m².
Ongelimiteerde vestigings- of uitbreidingsmogelijkheden kunnen tot zeer ingrijpende wijzigingen van het ruimtelijk beeld in het buitengebied leiden. Een vaste maat biedt zowel helderheid voor de gemeente als voor de agrariër.
Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd. Een bedrijfswoning ten behoeve van het agrarische bedrijf is binnen die aanduiding eveneens toegestaan. Een tweede bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning'. Aan bedrijfsgebouwen, overkappingen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning worden maximale hoogtes gesteld.
Bovendien is binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt verzekerd dat de beplanting wordt aangelegd zoals weergegeven in het beplantingsplan dat als Bijlage 3Beplantingsplan bij de regels is gevoegd.
5.2.2 Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Hoofdstuk 6 De Procedure
6.1 Inspraak En Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan Dronten - Oudebosweg 32 (D4005) toegezonden aan de volgende instanties:
- 1. Provincie Flevoland;
- 2. Waterschap Zuiderzeeland.
Van beide instanties is een vooroverlegreactie ontvangen. Van deze ingekomen reacties is in de als bijlage opgenomen "Inspraak- en vooroverleg rapportage" een samenvatting gegeven, met daarbij cursief de gemeentelijke beantwoording.
Daarnaast heeft in het kader van de Inspraakverordening het bestemmingsplan vanaf donderdag 6 juli tot en met woensdag 16 augustus 2017 ter inzage gelegen. Tijdens die periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
6.2 Zienswijzen
Op basis van artikel 3.8 lid 1 van de Wro heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 19 oktober tot en met 29 november 2017 ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is op 22 februari 2018 ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Toetsingskader
Specifieke toetsingscriteria voor ontwikkeling en beheer van activiteiten die binnen de bestemmingen zijn toegestaan
Bij de toetsing van activiteiten aan het plan, zal worden getoetst aan onder meer de volgende specifieke en algemene criteria.
1. 1. Natura 2000-gebieden
De bouw van hoge obstakels, zoals antennemasten, zal niet worden toegestaan binnen Natura 2000-gebieden.
Bouwactiviteiten, gebruiksverruimingen, functieveranderingen en werken en werkzaamheden die, gebleken uit een onderzoek, mogelijk een storende invloed met significante gevolgen kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstelling van de Natura 2000-gebieden, zullen getoetst moeten worden aan de te beschermen waarden. De wijze van toetsing vindt plaats door toepassing van het afwegingskader van het betreffende Natura 2000-gebied.
1. 2. Agrarisch gebruik
1. 2. 1 Bebouwing binnen aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'
Binnen de op de verbeelding aangeduide bedrijfskavels dient door toepassing van nadere eisen of afwijkingsregels een concentratie van de bebouwing, compactheid en een ruimtelijke samenhang te ontstaan.
Bij nieuwbouw dient gelet te worden op de relatie met het aanwezige bebouwingspatroon en de eventueel aanwezige landschappelijke, natuurlijke, archeologische en/of cultuurhistorische waarden van de bouwpercelen.
1. 2. 2 Tweede agrarische bedrijfswoning
Een tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven kan na wijziging worden toegelaten, als dit als gevolg van de aard van de bedrijfsactiviteiten noodzakelijk is. Dit is het geval bij een bedrijfsomvang van minimaal 120 NGE en als de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met permanent toezicht en de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf. Bij permanent toezicht gaat het om continue (dag en nacht) persoonlijk toezicht. Van een meermansbedrijf is sprake bij tenminste twee volwaardige arbeidskrachten.
Tevens zal er in deze gevallen worden getoetst aan de zekerheid omtrent de duurzaamheid van het toezicht en/of van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf. Dit kan het geval zijn als er sprake is van een redelijke verwachting dat het bedrijf zal worden voortgezet en/of uitgebreid.
1. 2. 3 Vergroting aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'
De afwijkingsmogelijkheden om de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' te vergroten zal alleen worden toegepast als:
- er zicht is op langdurige vergroting van de productie-omvang als gevolg van schaalvergroting of een behoefte voortvloeiend uit de extensivering en/of verbreding van de bedrijfsactiviteiten;
- binnen de bestaande aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' moet geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding;
- bij de vergroting dient er bij voorkeur sprake te blijven van een rechthoekige aanduiding voor de bedrijfskavel met de diepte langer dan de breedte. In specifieke gevallen kan bijvoorbeeld vanwege de vorm van het landschap of natuurlijke obstakels in het landschap een rechthoekige aanduiding voor de bedrijfskavel niet haalbaar zijn;
- deze uitbreiding uitsluitend binnen de aanduidingsgrenzen van het zoekgebied plaatsvindt.
Het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf kan buiten de bedrijfskavel worden vergroot met de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'. Bij deze verandering van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' moet in het bijzonder worden gelet op:
- de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waaronder de verkavelingsrichting;
- het aanleggen van nieuwe erfsingelbeplanting of kavelbeplanting in het fruitteeltgebied;
- de relatie met het aanwezige bebouwingspatroon; en
- de nabijheid van milieugevoelige functies.
Vanwege de mogelijke relatie met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm zal de waterbeheerder om advies worden gevraagd.
1. 2. 4 Nieuwe aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' voor agrarische bedrijven
- a. Wijziging van een perceel ten behoeve van nieuwe agrarische bedrijfskavels wordt, behoudens in of nabij archeologisch waardevolle gebieden, uitsluitend toegepast voor volwaardige agrarische bedrijven na functieverandering op bestaande bebouwde percelen met een niet-agrarische functie. Bij de toets of een agrarisch bedrijf volwaardig is, zal in ieder geval worden gelet op de volgende criteria:
- 1. de omvang van het te vestigen bedrijf dient zódanig te zijn dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er dient redelijke zekerheid te bestaan dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien (reëel bedrijf);
- 2. de aanvrager dient in hoofdberoep aan het bedrijf te zijn verbonden;
- 3. er dient een zodanige bedrijfsopzet te zijn dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf. Het leggen van een nieuwe bedrijfskavel ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering zal alleen bij uitzondering worden toegestaan. In eerste instantie moet de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf worden gezocht op vrijkomende agrarische bouwpercelen.
- b. Bij het creëren van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en de daarbij behorende zoekgebieden zal rekening worden gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerreinen. Voorts moet de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken. Bij nieuwe bedrijfskavels zal in het bijzonder worden gelet op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geleding van het landschap en moet er voldoende erfbeplanting worden aangebracht. Tevens moet worden gelet op de relatie met de landschappelijke hoofdstructuur, het aanwezige bebouwingspatroon en de nabijheid van milieugevoelige functies. Voorts zal het creëren van nieuwe agrarische bouwpercelen niet worden toegestaan binnen de toekomstige Ecologische Hoofdstructuur.
1. 3. Wonen
1. 3. 1 Hoofdgebouwen
- a. Bij verbouw en uitbreiding van (bestaande) hoofdgebouwen wordt gelet op de landschaps- en bebouwingsstructuur van de omgeving en een aansluiting op de aanwezige hoofdvorm van het pand zelf.
- b. Volledige herbouw van hoofdgebouwen dient in beginsel op de plek van het bestaande woonhuis plaats te vinden, tenzij de huidige situering belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd. Er kunnen in dat geval nadere eisen gesteld worden aan de situering van een hoofdgebouw op het perceel. Daarbij wordt rekening gehouden met aanwezige geluidszones, nabije (agrarische) bedrijvigheid, de landschappelijke inpassing en aansluiting bij de bebouwingsstructuur van de omgeving.
1. 3. 2 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen
De bouw van aan- en uitbouwen (een extra slaapkamer op de begane grond, bijkeuken, serre, e.d.) overkappingen en bijgebouwen (garage, berging, e.d.) moet, behalve aan de kwantitatieve bebouwingsregelingen, in ieder geval aan de hierna genoemde eisen voldoen.
Er moet een herkenbaar onderscheid bestaan tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen anderzijds. Dit onderscheid zal zich naast de afmetingen, onder meer kunnen manifesteren door een terugrooiing van de bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan.
1.4 Nevenactiviteiten
De afwijkingsmogelijkheid om bij de uitoefening van een agrarisch bedrijf een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie of bij een niet-agrarisch bedrijf of een woonfunctie een nevenfunctie te vestigen kan worden toegelaten als in ieder geval wordt voldaan aan de volgende criteria:
- gebruik dat inbreuk maakt op het landschap zal niet of slechts onder voorwaarden voor wat betreft de inpassing in het landschap worden toegestaan. Er mag geen negatieve invloed op de kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur plaatsvinden;
- het gebruik moet qua aard en schaal passen bij de specifieke kwaliteiten en de schaal van de omgeving, waarbij terughoudend om zal worden gegaan met reclame-uitingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen uitingen;
- de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
- het parkeren ten behoeve van het ander gebruik dient binnen de bedrijfskavel of het bestemmingsvlak op het eigen terrein plaats te vinden;
- er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen plaatsvinden. Dit criterium is niet van toepassing als het gaat om het toelaten van (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
- het gebruik dient bij voorkeur binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden, met uitzondering van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, omdat bij deze bedrijven de bestaande bebouwing al voor het agrarisch bedrijf wordt gebruikt. Bij niet-agrarische bedrijven en woonfuncties geldt dat nieuwbouw uitsluitend plaats kan vinden indien wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing al ten behoeve van de hoofdfunctie (bedrijvigheid of wonen) wordt gebruikt;
- er moet zijn voldaan aan de specifiek per gebruik gestelde criteria, zoals opgenomen in onderstaande tabel.
Activiteit | Opmerkingen: 1.aard activiteit 2.relatie met kenmerken landelijk gebied 3.kleinschaligheid 4.belemmeringen 5.overige opmerkingen |
Verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen, streekeigen en aanverwante agrarische producten | 1. Denk aan jam, sap, zuivel, wijn, brood e.d. gemaakt van de agrarische producten geteeld in de nabije omgeving. (NB geen grote slachterij). Grootschalige productie hoort echter thuis op een bedrijventerrein. Daarnaast is enige detailhandel mogelijk. 2. Er is een relatie met het landelijk gebied. Een ligging nabij afzetgebieden (woonkern en recreatie) is gunstig. Nabij de EHS letten op mogelijke negatieve effecten vanwege verkeer. 3. Maximaal 500 m². Een verkoopruimte t.b.v. detailhandel in de eigen producten mag in totaal maximaal 200 m² beslaan. 4. Let op geuroverlast en eventueel geluid en verkeersaantrekkende werking. |
Agrarische dienstverlenende bedrijvigheid | 1. Loonbedrijven, toeleverings- en opslagbedrijven, veehandelsbedrijven. Bij bestaande agrarische bedrijven alleen kleinschalig en milieuhygiënisch en landschappelijk aanvaardbaar. 2. Relatie met agrarische bedrijven. 3. In gebouwen. 4. Let op (zwaar) verkeer. 5. Let ook op bosbouw machinerie. |
(Bedrijfseigen) mest en/of organische (bij)productvergisting | 1. De mest en/of organische (bij)producten van het eigen bedrijf aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere bedrijven, al dan niet in een samenwerkingsverband, mogen op de bedrijfskavel worden verwerkt en vergist. 2. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting mag maximaal 1.000 m² bedragen, exclusief opslag. |
Hoveniersbedrijven(0141) | 1. Hoveniers die tuinen aanleggen, planten kweken en bijbehorend machinepark hebben, maar zich niet toeleggen op de detailhandel in tuinproducten. 2. Op zich is het deels een agrarisch bedrijf (bomen en plantenteelt) die tevens diensten levert. Een vestiging nabij het afzet gebied en/of goede bereikbaarheid ligt in de rede. Past op zich binnen landschappelijke verdichtingszones. 3. Binnen bestaande bedrijfskavel, waarbij voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte op de bedrijfskavel behouden moet blijven. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op de verkeersaantrekkende werking, met name bij de EHS en stiltegebieden. |
Dierenpension | 1. Asiel voor 'kleine dieren'. Het agrarisch productiegebied kan als weide en uitlaatgebied worden gebruikt. 2. Activiteit met een 'groen' gehalte. Een ligging nabij het verzorgingsgebied ligt in de rede. Vanwege geluid opletten bij situering nabij EHS en stiltegebieden. Bij EHS tevens letten op ammoniak. 3. 'Beweiding' van de dieren kan op het agrarisch productiegebied plaatsvinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op geluidsoverlast en verkeersaantrekkende werking. |
Dierenarts | 1. Dierenarts voor huisdieren en/of voor de 'grotere dieren'. 2. Voor een agrarisch gebied kan de laatste een welkome aanvulling in het agrarische gebied betekenen. Een goede bereikbaarheid is wenselijk evenals bij huisdieren een ligging nabij het verzorgingsgebied. Vanwege de verkeersaantrekkende werking opletten bij situering nabij EHS. 3. “Beweiding” van de dieren kan op het agrarisch productiegebied plaats vinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Bij (omvangrijke) stalling/huisvesting letten op geluidsoverlast. |
Hondendressuur (9133.1) | 1. Het africhten van honden wordt vaak niet wenselijk geacht binnen een woongebied. Daarom wordt veelal uitgeweken naar een bedrijventerrein. Echter, situering in het landelijk gebied zou ook kunnen. 2. Met dressuur gaat doorgaans nogal wat geluid gepaard, hetgeen verstoring kan veroorzaken. Verder is nabijheid van het verzorgingsgebied gunstig. 3. 'Beweiding' van de dieren kan op het agrarisch productiegebied plaatsvinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op geluidsoverlast en uitloop. |
Woonzorgboerderijen, kinderdagverblijf | 1. Het bieden van zorg aan een specifieke doelgroep die zorg behoeft. Het meehelpen op de boerderij maakt onderdeel uit van de behandeling en/of opvang. 2. De verkeersaantrekkende werking is mede afhankelijk van de soort zorg. De nabijheid van voorzieningen kan gewenst zijn. Er kan een verstorende werking van uit gaan door uitloop. Daarom nadere aandacht hiervoor nabij de EHS. 3. Voor appartementen en bijbehorende kantine en eetgelegenheden wordt uitgegaan van 2.000 m². Afhankelijk van de soort opvang kan meer ruimte nodig zijn. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Voldaan moet worden aan de Wet geluidhinder. Voorts letten op de afvalwaterbehandeling. 5. Soms specifieke inpassing nodig. |
Houtconservering, kurkwaren, riet- en vlechtwerk (2010.2,102) | 1. Ambachtelijke hout-, kurk- en rietbewerking met weinig machines. Gedacht wordt aan een mandenvlechter of een maker van (rieten) stoelen e.d. 2. De activiteit kan aanvullend zijn ten opzichte van andere recreatieve activiteiten. 3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Voldaan moet worden aan de Wet geluidhinder. 5. Voorts letten op de afvalwaterbehandeling. |
Educatief centrum (803,804) | 1. Educatie die gerelateerd is aan de landbouw en/of natuur. Uitbreiding met feesten en partijen is niet toegestaan. 2. Een locatie nabij het object van voorlichting ligt in de rede. Een goede bereikbaarheid is van belang. Verder kan het een aanvulling vormen in een meer recreatief gebied. 3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m². 4. Let op verkeersaantrekkende werking en mogelijke verstoring die van de activiteit kan uitgaan. |
Kunst(atelier)/ galerie | 1. Gedacht kan worden aan glas, keramiek, munten en sieraden. 2. Een ligging nabij afzetgebieden ligt in de rede. Er is sprake van een “kijk”-gehalte (recreatieve component). 3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m². 4. Let op milieuhygiënische aspecten. |
Opslag en stalling van niet agrarische producten, caravans, aanhangwagens, kampeerauto’s en boten | 1. Opslag van goederen die nog enigszins gerelateerd kunnen worden aan het landelijk gebied. 2. Vanwege vervoer kan het wenselijk zijn de opslag nabij een doorgaande weg of - bij boten en caravans - nabij recreatiegebieden te leggen. 3. Bij voortzetting van het agrarisch bedrijf is erfvergroting eerst aan de orde na opheffing van de opslag. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Opslag buiten is ontsierend. 5. Opletten dat een schuur voor agrarisch gebruik wordt aangevraagd terwijl de (bestaande) schuren voor opslag worden gebruikt en niet bedrijfseconomisch noodzakelijk zijn voor het agrarische bedrijf. |
Kinderboerderij | 1. Het houden van verschillende soorten dieren (inheems en uitheems) anders dan voor de productie. De gelegenheid voor bezichtiging staat voorop. 2. Ligging nabij het verzorgingsgebied ligt in de rede. Het kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Er kan een verkeersaantrekkende werking van uit gaan. 3. Bebouwing op de bedrijfskavel, geen bebouwing erbuiten. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m². 4. Let op (dier)hygiënische aspecten en verkeersaantrekkende werking. |
Groepsaccommodatie | 1. De tijdelijke huisvesting (van groepen toeristen, maar ook van seizoensarbeiders) van maximaal 50 personen met een daarbij passende keuken, eetgelegenheid en aantal slaapplaatsen (in de vorm van slaapzalen). 2. Gestreefd wordt naar een locatie nabij recreatieve en andere toeristische voorzieningen en recreatieve infrastructuur. 3. Bebouwing op de bedrijfskavel, geen bebouwing erbuiten. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op en verkeersaantrekkende werking. |
Kamperen bij de boer | 1. Het betreft het gelegenheid bieden aan maximaal 25 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot 1 november van elk jaar. Ook het 'ecologisch' kamperen (kamperen gericht op wandelende en fietsende rustzoekers) valt hieronder. 2. De activiteit kan een aanvulling vormen op de andere recreatieve voorzieningen. Aansluiting bij het (landelijk) voet- en fietspadennet ligt in de rede. Het kampeerterrein moet aangelegd worden binnen de erfsingelbeplanting. 3. Ook in het agrarisch zoekgebied. De gezamenlijke oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of (voormalig) bouwperceel bedragen. 4. Let op afvalverwijdering en was- en toiletgelegenheid. Was- en toiletgelegenheid moet binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd worden 5. Let op specifieke verordeningen. |
Bed & breakfast | 1. Het bieden van logies voor kort verblijf (tot 1 á 2 weken) voor een beperkt aantal personen tegelijk. 2. De activiteit kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Daarnaast zou kunnen worden aangesloten bij bestaande (winkel) voorzieningen. Een redelijke bereikbaarheid is wenselijk. 3. Bij een woonbestemming in het woonhuis of eventueel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen. De grens met een forsere recreatieve voorziening ligt rond de 5 kamers (circa 10 gasten). De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op mogelijke hinder vanuit de omgeving (geur e.d.) |
Theeschenkerij | 1. De bedrijfsvloeroppervlakte van de theeschenkerij mag maximaal 100 m² bedragen. Er mogen geen buitenterrassen worden aangelegd. 2. Het kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Voor de activiteit is de aanloop van belang, om welke reden een redelijke bereikbaarheid wenselijk is. 5. Er kan een verkeersaantrekkende werking van uit gaan. |
Outdoor/ sportactiviteiten centrum | 1.Locatie van waaruit buitensportactiviteiten worden georganiseerd en tevens opslag van artikelen ten behoeve van buitensportactiviteiten. 2.Ligging nabij gebieden waar buitensportactiviteiten kunnen plaatsvinden ligt in de rede. 3.Opslag van artikelen binnen gebouwen. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m². 4. Let op en verkeersaantrekkende werking. |
1. 5. Gelijkwaardige bedrijvigheid
1.5.1 Afwijkingsbevoegdheid
De afwijkingsmogelijkheid ten aanzien van naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, zal worden getoetst aan het volgende.
De in het plan vastgelegde bestaande bedrijven en maximale milieucategorieën zullen, in combinatie met de toepassing van de milieuwetgeving (bijvoorbeeld de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit) flexibel worden toegepast, in die zin dat naar de aard en invloed gelijk te stellen bedrijven en bedrijven in een hogere milieucategorie naar de aard en de invloed op de omgeving gelijkwaardig kunnen worden verklaard met bedrijven in een lagere milieucategorie, indien de voorschriften op grond van de milieuwetgeving (met name de milieuvergunning of de omgevingsvergunning voor een inrichting) de milieuhinder daarvoor voldoende beperken. Hierbij zal rekening worden gehouden met nieuwe milieuvriendelijker methoden en technieken.
1.5.2 Criteria
Tevens zal worden getoetst aan de volgende criteria:
- het moet gaan om kleinschalige bedrijvigheid;
- de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
- er worden alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegelaten en de naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven;
- de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe bedrijfsactiviteit. Bedrijven die zwaar verkeer of veel verkeer aantrekken, zullen in beginsel slechts aan wegen, die daarop zijn berekend, kunnen worden toegestaan;
- de bedrijvigheid mag geen onevenredige overlast veroorzaken in de omgeving (bijvoorbeeld mogelijke verkeersaantrekkende werking, parkeeroverlast, stofhinder). De activiteit mag een verkeersaantrekkende werking van 1G (goederen) dan wel 2P (personen) hebben of daaraan gelijk te stellen zijn;
- de nieuwe bedrijvigheid mag geen achteruitgang betekenen wat betreft natuur, landschap en milieu ten opzichte van een (voormalig) agrarisch bedrijf;
- de aanwezige woonfunctie dient bij het bedrijf te worden gehandhaafd.
1. 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1. 6. 1 Algemeen
De beleidskeuze ten aanzien van de hoofdfuncties (landbouw, natuur en landschap) en de toegevoegde functies in het buitengebied heeft consequenties ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten die uit oogpunt van de verschillende functies worden ondernomen. Bij de toetsing hiervan is het 'evenredigheidsbeginsel' van toepassing.
Dit houdt met name in dat bij de toetsing dient te worden beoordeeld of het positieve effect van de activiteit opweegt tegen de negatieve gevolgen voor de andere functies. Voor een aantal specifieke bestemmingen geldt aanvullend het volgende.
1. 6. 2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen de bestemming 'Agrarisch'
- a. Toetsing zal plaatsvinden aan de hand van het volgende schema vanuit de vraag of er al dan niet sprake is van een onevenredige afbreuk aan landschap, bodem en/of natuur, en of de agrarische activiteit al dan niet kan worden toegestaan:
Gevolgen van de activiteit >>
voor landschap of natuurVrijwel afwezig Matig Groot v Nut van de agrarische
v activiteitGering Toestaan Niet toestaan, tenzij onder voorwaarden Niet toestaan Redelijk groot Toestaan Toestaan Niet toestaan, tenzij onder voorwaarden Groot Toestaan Toestaan Toestaan, mits compensatie - b. Voor de toetsing van omgevingvergunningsplichtige activiteiten vanuit de toegevoegde functies (recreatie, infrastructuur, e.d.) geldt dat de activiteiten kunnen plaatsvinden wanneer geen of slechts marginale schade aan de basisfuncties (landbouw, natuur en landschap) wordt toegebracht. De toegevoegde functies zijn ondergeschikt aan de basisfuncties. Door het stellen van voorwaarden kan eventuele schade worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt. Voor toetsing van toegevoegde functies onderling, wordt uitgegaan van nevengeschiktheid. Bij toetsing van het begrip landschap gaat het met name om de openheid en de verkavelingsstructuur van het landelijk gebied. Bij het toestaan van activiteiten zal zoveel mogelijk aangesloten moeten worden bij bestaande landschappelijke elementen en/of boschages.
Het samenvoegen van kleinere percelen en/of het wijzigen van waterlopen zal worden getoetst aan de gevolgen voor het verkavelingspatroon. Hieraan mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.
Het planten van bomen en struiken zal worden getoetst aan de landschappelijke inpassing en de waarden van de structuurbepalende en individuele elementen. Aan die waarden, alsmede de bepalende overgang van het landschap naar de waardevolle elementen, mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.
1. 6. 3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden met betrekking tot laanbeplanting
Voor het verwijderen van laanbeplanting langs wegen vanwege het verstrijken van de levensduur van de beplanting, zal middels een ecologisch onderzoek aangetoond moeten worden, dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden c.q. ecologische betekenis van de laanbeplanting.
Blijkt uit het ecologisch onderzoek dat er een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, zal de verwijdering zoveel mogelijk worden afgestemd op het behoud van de ecologische waarden c.q. ecologische betekenis, bijvoorbeeld door het gefaseerd uitvoeren van de verwijdering, al dan niet in combinatie met een herplant van bomen.
1. 6. 4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen de bestemming 'Natuur'
Voor toetsing van vergunningsplichtige activiteiten ten behoeve van een bepaalde functie wordt uitgegaan van het beginsel dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de natuur- en landschapsfunctie. Voor de in artikel 11.5.1 onder a tot en met c, als bedoeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4000-VA02, genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend, indien de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.
1. 6. 5 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'
Binnen de archeologisch waardevolle gebieden zal een omgevingsvergunning alléén worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische waardevolle terreinen en elementen.
Een deskundige op het gebied van archeologie zal om advies worden gevraagd.
1. 7. Nuts- en buisleidingen
- a. Bij de aanleg van onder- en bovengrondse leidingen zullen zoveel mogelijk bestaande elementen en lijnen in het landschap worden gevolgd, teneinde de cultuurhistorische, archeologische en kenmerkende waarden van een gebied zoveel mogelijk te ontzien. Dit kan onder meer worden bereikt door leidingen en dergelijke zoveel mogelijk langs bestaande wegen en paden aan te leggen.
- b. Bij het toelaten en de situering van bouwwerken zal er op worden gelet dat geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen. Voorzover het gaat om het toestaan van risicogevoelige bouwwerken/objecten binnen de veiligheidszone, mag aan de veiligheid van personen en goederen geen afbreuk worden gedaan.
Binnen de belemmeringenstrook zal een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen worden verleend indien de belangen in verband met de betrokken leiding zich hier niet tegen verzetten. Alvorens een vergunning verleend kan worden, dient advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder.
- c. Bij het aanleggen of het verleggen van nuts- en/of buisleidingen zal worden getoetst aan de veiligheid, de gevolgen voor het landschap, het reliëf en het agrarisch gebruik van de grond, de belemmeringen voor overige functies, de voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en uitbreiding van bedrijventerreinen, de effecten op landbouwkundige waarden in het agrarisch gebied en de mogelijke verstoring van telecommunicatie en radarontvangst door hoogspanningsleidingen. Tevens zal advies van de leidingbeheerder worden ingewonnen.
1. 8. Recreatie
1. 8. 1 Recreatief medegebruik
Het binnen de bestemmingen toegestaan recreatief medegebruik zal uitsluitend bestaan uit dagrecreatieve voorzieningen (picknickplaatsen, fiets-, vaar- en wandelroutes, kanosteigers, banken, e.d.). De aanleg hiervan dient geen onevenredige afbreuk te doen aan de agrarische, landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied. Het recreatief medegebruik mag niet bestaan in vormen van verblijfsrecreatie.
1. 9. Productiegebonden detailhandel
De afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van productiegebonden detailhandel van agrarische bedrijfs-/streekeigen producten (kaas, jam, melk, ijs, e.d.) of aan andere bedrijvigheid gebonden vormen van producten, welke ter plaatse worden bereid, verwerkt en/of toegepast, wordt uitsluitend verleend indien deze functie inherent is aan de bestemming. De functie zal vanuit de bestaande bebouwing moeten worden uitgeoefend, terwijl er verder van vormen van detailhandel wordt uitgegaan met een lokaal verzorgingsgebied.
Bij de afwijking voor productiegebonden detailhandel zal worden getoetst op de invloed op het winkelapparaat in de diverse kernen. Daaraan mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.
1. 10. Waterhuishouding
Bij activiteiten nabij hoofdwaterlossingen dient rekening te worden gehouden met de door het waterschap Zuiderzeeland aangegeven obstakelvrije zones uit de oever van een watergang, tenzij via overleg met het waterschap een andere regeling is overeengekomen.
1. 11. Paardrijbakken en tennisbanen
Een omgevingsvergunning voor paardrijbakken en tennisbanen, uitsluitend toegestaan ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, tenzij sprake is van een bedrijfsmatige paardenhouderij, zal uitsluitend verleend worden op of direct aansluitend aan een eigen erf bij een (bedrijfs)woning dan wel een agrarische bedrijfskavel. De paardrijbak en/of de tennisbaan moet landschappelijk aanvaardbaar en inpasbaar zijn. Daarbij dienen de bakken en/of banen zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg te worden gesitueerd.
Een paardrijbak en/of tennisbaan mag geen hinder (geur, geluid, licht en stof) veroorzaken voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m). Tevens is verlichting bij een paardrijbak en/of een tennisbaan niet toegestaan in kwetsbare agrarische gebieden dan wel in of nabij natuurgebieden.
1. 12. Wegverkeerslawaai
- a. De bouw of uitbreiding van geluidgevoelige gebouwen, dan wel functiewijziging van een niet-geluidgevoelig gebouw in een geluidgevoelig gebouw, zal binnen de geluidszone alleen kunnen worden toegepast als er akoestisch gezien geen ongunstiger situatie optreedt.
- b. Indien een nu niet zoneplichtige weg alsnog zoneplichtig wordt in de zin van de Wet geluidhinder of indien bij het aan- of verleggen van wegen dit noodzakelijk is, zal een aanduiding 'geluidzone - weg' moeten worden gegeven.
- c. Als verkeersontwikkelingen op wegen binnen de planperiode aanleiding geven tot wijzigingen, zodanig dat de geluidbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of meer bedraagt, dan zal langs de betreffende weg(en) eveneens een aanduiding 'geluidzone - weg' worden gelegd.
- d. Als verkeersontwikkelingen op wegen binnen de planperiode aanleiding geven tot vermindering van de verkeersintensiteit, kan de aanduiding 'geluidzone - weg' ook (gedeeltelijk) worden verwijderd.
1. 13. Spoorweglawaai
De wijzigingsbevoegdheid om de contouren van de geluidszone te wijzigen kan worden toegepast, indien er vanwege een wijziging van de feitelijke inrichting van een spoorweg of een toe- of afname van het treinverkeer sprake is van een noodzakelijke verbreding of versmalling van de geluidszone.
1. 14. Wegen
- a. Een afwijking voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de daar voorkomende bestemming zal alleen kunnen worden verleend indien dit geen onevenredige afbreuk doet aan de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen weg.
- b. Ten behoeve van de aanleg of het verleggen, verbreden of versmallen c.q. opheffen van wegen, kan middels een hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheid een nieuwe aanduiding 'vrijwaringszone - weg' worden aangegeven dan wel worden verwijderd.
- c. Voorts kan, als uitvloeisel van een verandering in de klassering van de betreffende weg in de Provinciale Wegenverordening, de geluidszone op de verbeelding middels de hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheid worden verbreed of versmald. Ook met verleggingen, of andere veranderingen kan rekening worden gehouden.
- d. Bij het schrappen van de betreffende weg uit de Wegenverordening zal de wijzigingsbevoegdheid om de geluidszone van de verbeelding te verwijderen kunnen worden toegepast.
1. 15. Vrijwaringszone dijken
Een afwijking voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de daar voorkomende bestemming, zal alleen kunnen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering.
Specifieke toetsingscriteria bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid naar een andere bestemming
1. 16. Wijzigen naar natuur
De wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone dan wel in een natuurbestemming mag geen onevenredige afbreuk doen aan de agrarische bedrijfsvoering, de landschappelijk, de archeologisch en/of de cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Voor zover passend binnen de beheersdoelstellingen, zullen in gebieden waarin natuur- en landschapsontwikkeling plaatsvindt, de mogelijkheden voor extensief agrarische medegebruik gehandhaafd worden.
1. 17. Wijzigen naar andere functie
Hierbij kan worden gedacht aan drie situaties, namelijk:
- 1. de functiewijziging van een agrarische bedrijfskavel en het daarbijbehorende zoekgebied in verband met het beëindigen van het betreffende agrarische bedrijf;
- 2. wijziging van niet-agrarische functie naar agrarische bestemming, zie paragraaf 1.2.4 van deze bijlage.
Een functieverandering bij beëindiging van het agrarische bedrijf zal, nadat gebleken is dat vestiging van een agrarisch bedrijf niet mogelijk is, door middel van de volgende stappen worden beoordeeld:
- a. Eerst wordt nagegaan of een gebruik ten behoeve van een gebiedseigen functie mogelijk is, bijvoorbeeld als beheers- of bedrijfsgebouw voor de functies natuur of landschap, ofwel een agrarisch hulp- of neven bedrijf.
- b. Als geen gebiedseigen functie, een agrarisch hulp- of nevenbedrijf mogelijk is, dient de vrijkomende bebouwing vervolgens bij voorkeur te worden aangewend voor de bedrijfsfunctie. Deze functie dient te worden gehuisvest in de bestaande bebouwing, die aanwezig is op het moment dat de wijziging wordt toegepast. Daarbij zal primair onderzoek plaats moeten vinden naar de mogelijkheid van sanering van landschappelijk storende stallen of andere voormalige bedrijfsbebouwing. Binnen de functieverandering naar een bedrijfsfunctie moet sprake zijn van lichte vormen van bedrijvigheid, zoals opgenomen in Bijlage 2 (Staat van bedrijfsactiviteiten) als bedoeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4000-VA02 onder de categorieen 1 en 2. Bij het toestaan van deze functies zijn de criteria genoemd in 1.5.2 van overeenkomstige toepassing.
Binnen de functieverandering naar een maatschappelijke functie moet sprake zijn van een zorgboerderij of een naar de aard daarmee gelijk te stellen instelling.
- c. De functieverandering, met name de wijziging naar de bestemming 'Wonen' als bedoeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4000-VA02, mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
- d. Bij de functieverandering wordt ernaar gestreefd het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen, alsmede de erfsingelbeplanting, als landschappelijke verschijningsvorm te handhaven. Bij verandering naar een woonfunctie, dan wel een toegelaten bedrijfsfunctie, wordt er tevens naar gestreefd alle met het wonen of het bedrijf verbonden functies zoveel mogelijk onder te brengen in het hoofdgebouw, dat is de voormalige bedrijfswoning, en de daarbijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen;
- e. Tot slot moet een functieverandering in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 14 van het bestaande Besluit externe veiligheid.
1. 18. Wijzigen naar wegen en paden
De algemene wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Verkeer' als bedoeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4000-VA02 zal in hoofdzaak worden toegepast voor het aan- of verleggen van fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden.
Voor de aanleg van nieuwe bovenlokale wegen, alsmede de aanleg van eventuele rondwegen, zal een herzieningsprocedure worden gevolgd. Voor overige lokale wegen, zal dit per geval worden bekeken, afhankelijk van de inpasbaarheid in de uitgangspunten van het onderhavige bestemmingsplan en de juridisch-technische verwerkbaarheid daarin, met name als een deel van de nieuwe weg niet in het plangebied is gelegen. In ieder geval zal steeds worden gekeken naar de geluidsconsequenties.
1. 19. Water en kavelsloten
De algemene wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Water' als bedoeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4000-VA02 zal kunnen worden toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van als zodanig bestemde waterlopen ten behoeve van waterberging, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a. Daarbij zal met name worden getoetst op de consequenties voor natuur- en landschap.
Als bij het vergroten van een erf of door een noodzakelijke landbouwkundige ingreep en/of het noodzakelijk verbeteren van de landbouwstructuur een kavelsloot niet kan worden gehandhaafd, mag deze na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid worden gedempt. Daarmee dient de aanduiding van de verbeelding te worden verwijderd. In een dergelijk geval kan het zijn dat de kavelsloot in de directe omgeving opnieuw wordt aangelegd middels het graven van een nieuwe kavelsloot, zodanig dat de afvoercapaciteit niet wordt gehinderd. Ook dit is met een wijzigingsbevoegdheid vastgelegd, waarbij dan de aanduiding op de verbeelding dient te worden aangebracht.
1. 20. Algemene toetsingscriteria
- A. Rangorde:
ondergeschikte doeleinden mogen geen ernstige afbreuk doen aan bovengeschikte doeleinden. Onder- en nevengeschikte doeleinden mogen geen onevenredige afbreuk aan elkaar doen.
- B. Bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld.
Bij afwijking van de maatvoeringseisen zal hierop worden gelet. Voorts moet in zijn algemeenheid verstening van het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit geldt met name in relatie tot toegevoegde functies.
- C. Woonsituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
- D. Verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie.
- E. Sociale veiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
- F. Milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt.
- G. Openbare nutsleidingen:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met een doelmatig en veilig functioneren van nutsleidingen. Dit dient, waar nodig, te resulteren in het aanhouden van het bebouwingsvrije afstand en met name voor hoofdtransportleidingen.
- H. Gebruiksmogelijkheden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
- I. Landschappelijke waarden:
ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot-stand-brengen van de landschappelijke waarden van het buitengebied.
- J. Natuurlijke waarden:
ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot-stand-brengen van de natuurlijke waarden van het buitengebied.
- K. Cultuurhistorische waarden:
ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het herstel van de cultuurhistorische c.q. archeologische en cultuurhistorische waarden van het buitengebied.
Bijlage 2 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
SBI-code / Bedrijfs(sub)groep of activiteit
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
0141.1 hoveniersbedrijven
22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
221 Uitgeverijen (kantoren)
2223 Grafische afwerking
223 Reproductiebedrijven opgenomen media
36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN NIET ELDERS
GENOEMD
36.1 Vervaardiging van meubels: meubelstoffeerderijen
45 BOUWNIJVERHEID
45.4 Afwerken van gebouwen: woningstoffeerderijen
50HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
5020.4 Autobeklederijen
51 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
511 Handelsbemiddeling (kantoren)
52 DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
527 Reparatie ten behoeve van particulieren (excl. auto's en motorfietsen)
61, 62 VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT
61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren)
63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren)
633 Reisorganisaties
634 Expediteurs, cargadoors (kantoren)
64 POST EN TELECOMMUNICATIE
642 Telecommunicatiebedrijven
72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 Computerservice- en informatietechnologie-bureaus en dergelijke.
73 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek
74 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren
80 ONDERWIJS
8041 Rijscholen, zonder instructielokaal
93 OVERIGE DIENSTVERLENING
9302 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten
9303 Begrafenisondernemingen: kantoorruimte c.a. ten behoeve van uitvaartverzorging
9305 Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd.
Bijlage 3 Beplantingsplan
Bijlage 1 Principeverzoek
Bijlage 2 Aanvulling Principeverzoek
Bijlage 2 Aanvulling principeverzoek
Bijlage 3 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 3 Quick scan flora en fauna
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek