KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
2.3 Landschappelijke Inpassing
2.4 Planologische Inpasbaarheid
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Ecologie
4.3 Geur
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Archeologie
4.6 Water
4.7 Bodem
4.8 Geluid
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op De Regels
Bijlage 1 Toetsingskader
Bijlage 2 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 3 Beplantingsplan
Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Principeverzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Geurberekening Eenden
Bijlage 5 Geurberekening Vleeskuikens
Bijlage 6 Vergunning Wet Natuurbescherming
Bijlage 7 Aerius-berekening Vleeskuikens
Bijlage 8 Aerius-berekening Eenden
Bijlage 9 Reactienota Overleg

Dronten - Olsterweg 1 (D4015)

Bestemmingsplan - gemeente Dronten

Vastgesteld op 20-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Dronten - Olsterweg 1 (D4015) als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0303.D4015-VA01 van de gemeente Dronten;

1.2 (dag)recreatief medegebruik

een (dag)recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.4 aan-huis-verbonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, nader te onderscheiden in:

  1. a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen boom-, hout-, sier- en fruitteelt;
    2. 2. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
    3. 3. boomteelt: de teelt van boomkwekerijgewassen;
    4. 4. houtteelt: de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
    5. 5. grondgebonden veehouderij: een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, pluimveehouderij met verplichte weidegang, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
    6. 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  2. b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. 1. glastuinbouw op de wijze van kassen ten behoeve van ondersteunende teelt: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
    2. 2. intensieve kwekerij: de teelt in gebouwen van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, of dieren anders dan genoemd onder 2.c of 3;
    3. 3. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
  3. c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen;

1.8 agrarische bedrijfskavel

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch bedrijfsterrein, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.9 agrarische bedrijfsvoering

bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf;

1.10 agrarisch hulp- en nevenbedrijf

  • een bedrijf dat is gericht op het opslaan van producten, niet zijnde mest, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
  • een bedrijf dat is gericht op de verwerking en bewerking van agrarische producten, niet zijnde mest;
  • een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur (zoals loonbedrijven);

1.11 agrarisch perceel

een kavel ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering begrensd door kavelsloten en/of tochten;

1.12 archeologisch monument

terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;

1.13 archeologisch waardevol terrein

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.14 assimilatiebelichting

kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen;

1.15 bassin

een voorziening voor de opslag van mest, water of andere vloeistoffen ten behoeve van agrarische activiteiten;

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale netto vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.19 bedrijfswoning

een woning bij een gebouw op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.20 bestaand

ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik: bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.21 bestaande veestapel

het vergunde aantal dieren ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw

een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw;

1.25 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein;

1.36 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.37 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.38 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.39 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.40 kas

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

1.41 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals genoemd in Bijlage 2 Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij deze regels, waarvoor geen vergunningsplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;

1.42 kleinschalige duurzame energiewinning

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windmolens/-turbines en vergisting, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.43 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.44 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.45 netto vloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een ruimte;

1.46 ondergeschikte tweede tak

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;

1.47 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.48 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;

1.49 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.50 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 recreatieve nevenactiviteiten

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.52 risicogevoelig bouwwerk cq object

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het (ontwerp-)Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.53 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.54 silo

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.55 torensilo

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.56 tunnelkas

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.57 voorkeurgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.58 voormalige agrarische bedrijfswoning

een woning die bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarisch bedrijf (bedrijf op hetzelfde erf/perceel) heeft;

1.59 windmolen/windturbine

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.60 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.61 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.62 zoekgebied

het gebied voor de uitbreiding van het agrarische erf/bedrijfskavel;

1.63 zorgboerderij

een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;

2.7 de breedte van erfsingelbeplanting

de breedte gemeten tussen de horizontale projectie van de buitenste stammen van de erfsingel.

Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarische grondgebruik;
  2. b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel';
  3. c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel';
  4. d. cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;
  2. f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting en kavelbeplanting met de daarbij behorende erfsloten;
  3. g. het behoud van kavelsloten, indien het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot';
  4. h. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  5. i. kleinschalige duurzame energiewinning;
  6. j. openbare nutsvoorzieningen;
  7. k. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. l. wegen en paden;
  9. m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. n. een kinderdagverblijf;

met de daarbijbehorende:

  1. o. bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder koelhuizen;
  2. p. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
  3. q. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  4. r. torensilo's;
  5. s. kassen en tunnelkassen;
  6. t. mestvergistingsinstallatie;
  7. u. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in 3.2.1 sub a in die zin dat binnen een agrarische bedrijfskavel tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten worden geplaatst, mits:
    1. 1. de tijdelijke woonunits en/of stacaravans noodzakelijk zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
    2. 2. er geen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten, toercaravans of kampeerauto's worden geplaatst;
    3. 3. het aantal arbeidsmigranten dat in de tijdelijke woonunits en/of stacaravans wordt gehuisvest per agrarische bedrijfskavel ten hoogste 50 zal bedragen;
    4. 4. de tijdelijkheid van de plaatsing van de tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten hoogste 3 maanden per jaar bedraagt binnen de periode van 1 april tot 1 november, waarbij na afloop van de termijn de situatie op de agrarische bedrijfskavel weer in de oude staat hersteld moet worden;
    5. 5. er wordt aangesloten op de uitgangspunten van het op 27 september 2012 vastgestelde beleid 'Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten, gemeente Dronten';
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 parkeerplaats per 2 arbeidsmigranten;
    7. 7. de tijdelijke woonunits en/of stacaravans landschappelijk worden ingepast overeenkomstig de voor de overige bebouwing geldende inpassingsregels;
    8. 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub g in die zin dat gebouwen en overkappingen op minder dan 10,00 m vanaf de niet naar de weg gekeerde grenzen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd, mits:
    1. 1. deze afwijking alleen wordt toegepast in situaties waar twee percelen zijdelings aan elkaar grenzen;
    2. 2. deze afwijking in die gevallen uitsluitend betrekking heeft op de zijde van de bedrijfskavel die grenst aan de naastgelegen bedrijfskavel;
    3. 3. de gebouwen worden gebouwd in het verlengde van bestaande gebouwen die al binnen de afstand van 10,00 m zijn gebouwd;
    4. 4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.2.1;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub m in die zin dat gebouwen worden voorzien van een plat dak, mits:
    1. 1. deze vergunning alleen wordt verleend ten behoeve van de realisering van ondergeschikte tussenstukken van meer dan 1,00 m breed ter verbinding van bedrijfsgebouwen onderling dan wel ter verbinding van bedrijfsgebouwen met de bedrijfswoning;
    2. 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.2.1;
  4. d. het bepaalde in lid 3.2.2 sub d in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.2.1.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.5.1 sub a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van:
    1. 1. agrarische dienstverlenende bedrijvigheid;
    2. 2. (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
    3. 3. verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen, streekeigen en aanverwante agrarische producten;
    4. 4. hoveniersactiviteiten;
    5. 5. een kleine huisdierenpension;
    6. 6. een dierenarts;
    7. 7. hondendressuur;
    8. 8. woonzorgboerderijen/kinderdagverblijven;
    9. 9. houtconservering, kurkwaren, riet- en vlechtwerk;
    10. 10. een educatief centrum;
    11. 11. een (kunst)atelier/galerie;
    12. 12. opslag en stalling van niet-agrarische producten, caravans, aanhangwagens, kampeerauto's en boten;
    13. 13. een kinderboerderij;
    14. 14. een groepsaccommodatie;
    15. 15. kleinschalig kamperen;
    16. 16. bed and breakfast;
    17. 17. een theeschenkerij;
    18. 18. outdoor/sportactiviteiten centrum;

mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.4;

  1. b. het bepaalde in lid 3.5.1 sub e in die zin dat gedeelten van een bedrijfswoning of een vrijstaand bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning worden gebruikt voor het uitoefenen van een beroep of een bedrijf aan huis als genoemd in Bijlage 2Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:
    1. 1. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    2. 2. de oppervlakte ten hoogste 40% bedraagt van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met een maximum van 60 m²;
    3. 3. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij 1 andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    4. 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. geen horeca en detailhandel plaatsvinden;
  2. c. het bepaalde in lid 3.5.1 sub j in die zin dat gronden worden gebruikt voor een tennisbaan en/of een paardrijbak, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 1Toetsingskader in 1.11;
  3. d. het bepaalde in lid 3.5.1 sub k in die zin dat bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten, mits:
    1. 1. de huisvesting uitsluitend per bedrijfskavel wordt aangewend voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. er wordt aangesloten op de uitgangspunten van het op 27 september 2012 vastgestelde beleid 'Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten, gemeente Dronten';
    4. 4. er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 parkeerplaats per 2 arbeidsmigranten;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten gematigde / middelhoge archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied (D4000), NL.IMRO.0303.D4000-VA02, van 5 oktober 2016, indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  2. b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied (D4000), NL.IMRO.0303.D4000-VA02, van 5 oktober 2016, indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  3. c. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, serres over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, entreeportalen over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, veranda's over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden voor de uitstalling, opslag, stand- of ligplaats van kampeerwagens, toer- of stacaravans en tenten, behoudens na toepassing van een afwijking in bestemming 'Agrarisch';
  2. b. het gebruik van gronden voor de opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, met uitzondering van het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  3. c. het gebruik van gronden voor het opslaan van gebruiksklare of gebruiksonklare voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen hiervan;
  4. d. het gebruik van gronden voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen en andere open terreinen;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en/of een seksinrichting.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, inhoudsmaten en afstandsmaten, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 45,00 m, mits:
    1. 1. bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten;
    2. 2. bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;
    3. 3. de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er voorkeur bestaat voor de plaatsing van één grote antenne boven meerdere kleine antennes;
    4. 4. aangetoond is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;
    5. 5. er geen significante nadelige gevolgen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstelling van de te beschermen waarden in de Speciale Beschermingszones optreden.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor wonen of voor een agrarisch bedrijf wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de minimum parkeernormen, zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW, met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal.
  2. b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor het laden en lossen van goederen bepaalt bevoegd gezag een behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen voor dat gebouw.
  3. c. De onder a en b bedoelde parkeerplaatsen en ruimte voor laden of lossen worden aangelegd op het eigen bouwperceel.
  4. d. Parkeergelegenheden dienen aangelegd te worden op het eigen terrein en moeten zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Daarvan is in elk geval sprake indien de afmetingen van een parkeergelegenheid ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen.
  5. e. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder a en b bepaalde:
    1. 1. indien het voldoen aan de parkeerbehoefte als gevolg van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
  6. f. Het onder a bepaalde is niet van toepassing ingeval een bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Dronten - Olsterweg 1 (D4015).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied, ten oosten van Dronten, ligt aan de Olsterweg 1 de moderne melkveehouderij van VOF Buitelaar. Het bedrijfsperceel is in 2014 ingericht met een grote ligboxenstal waarin 348 melkkoeien staan. Het bedrijf is voornemens om op een duurzame manier verder te gaan uitbreiden. Hiervoor is een vergroting van het bouwblok van 2,5 naar 3,5 hectare nodig. Het initiatief bestaat uit de bouw van een mestvergistingsinstallatie, een stal ten behoeve van een ondergeschikte intensieve neventak en een bedrijfsgebouw, dat gedeeltelijk in gebruik wordt genomen als kinderdagverblijf (niet-agrarisch nevenactiviteit). Voor de bouw van de vergister is reeds een omgevingsvergunning verleend.

De voorgenomen plannen kunnen niet gerealiseerd worden binnen het planologische kader van het vigerende bestemmingsplan. De gemeente wil juridisch-planologisch medewerking aan dit plan verlenen door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Olsterweg 1 te Dronten. De begrenzing van het plangebied valt samen met de beoogde omvang van de bedrijfskavel. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0001.png"

Figuur 1 Situering plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het huidige bouwperceel is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied (D9010)' van de gemeente Dronten, vastgesteld op 26 april 2007. Het perceel is uit de herziening 'Buitengebied Dronten (D4000)' gelaten.

Figuur 2 geeft een weergave van het geldende bestemmingsplan. Het perceel heeft de enkelbestemming 'Agrarisch gebied'. Deze bestemming is bedoeld voor agrarische bedrijfspercelen met in hoofdzaak een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw, voorzover de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “bouwperceel” is tevens toegestaan.

Het bedrijfsperceel is in de huidige situatie voorzien van een 'bouwperceel' van 2,5 hectare. Binnen dit perceel mogen gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd. De gezamenlijke netto vloeroppervlakte van gebouwen voor een intensieve veehouderij in de vorm van een ondergeschikte tweede tak, bedraagt per bouwperceel ten hoogste 3.500 m². De gewenste uitbreiding past niet binnen het bouwperceel.

De sloot aan de westzijde heeft een functie-aanduiding 'kavelsloot'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0002.png"

Figuur 2 Weergave vigerend bestemmingsplan

Buitengebied Dronten (D4000)

De gronden die betrekking hebben op de uitbreiding van het bouwperceel maken wél deel uit van het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)'. De gronden zijn hier voorzien van de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwmogelijkheden. Figuur 3 geeft een weergave van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0003.png"

Figuur 3 Weergave vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Tevens wordt nut en noodzaak van de uitbreiding beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie en de nieuwe situatie. De bestaande situatie is van belang voor de beoordeling van de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De nieuwe situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Bestaande Situatie

Het bedrijfsperceel is in 2014 ingericht met een grote ligboxenstal waarin 348 melkkoeien staan. Naast deze stal staat een bedrijfsgebouw waarin het jongvee staat en materieel opgeborgen kan worden. Achter dit gebouw liggen vier grote en één klein sleufsilo. Voorop het perceel staat een bedrijfswoning. De erfsingel rondom het bedrijfsperceel ontbreekt thans nog.

Het bedrijfsperceel ligt samen met het naastgelegen akkerbouwbedrijf relatief solitair in het open agrarisch gebied. De ligging en de begrenzing van het perceel is in onderstaande luchtfoto aangeduid.

VOF Buitelaar is voornemens om in samenwerking met Jumpstart een monovergister achter de bestaande ligboxenstal te bouwen. Voor deze installatie is inmiddels een vergunning verleend op de locatie zoals aangeduid in de luchtfoto hieronder. Het gaat om een installatie die 9.000 m3 mest gaat verwerken met een warmtekrachtkoppeling. Hiermee kan jaarlijks 550.000 kWh aan stroom worden opgewekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0004.png"

Figuur 4 Huidig programma op locatie

2.2 Nieuwe Situatie

Met de mestvergistingsinstallatie is het bedrijf volledig energieneutraal. Om de vrijgekomen warmte van deze mestvergistingsinstallatie goed te benutten, is het plan opgevat om naast deze installatie een ondergeschikte intensieve tak in de vorm van een eenden- of kippenstal te realiseren. Het gaat om een stal van ongeveer 3.000 m2, waarin maximaal 30.000 eenden of 40.000 kippen gehouden kunnen worden.

Voorop het perceel, ten noorden van het bestaande bedrijfsgebouw wordt nog een bedrijfsgebouw voorgesteld, dat gedeeltelijk in gebruik wordt genomen als kinderdagverblijf (niet-agrarische nevenactiviteit). De gewenste situatie is weergegeven in onderstaande figuur.

Het idee om een kionderdagverblijf te starten als tweede tak is ontstaan vanuit de vraag naar kinderopvang in de direct omgeving. Het concept 'kinderdagverblijf op een boerderij' is een populair concept bij gezinnen, omdat de kinderen veel buiten in de natuur kunnen opgroeien, spelen en kennis op doen. De locatie Olsterweg 1 heeft daarbij een erg gunstige ligging, omdat deze op korte afstand van de Elburgerweg ligt. Dit is de ontsluitings- en toegangsweg van Dronten naar Elburg waar voornamelijk woon/werk verkeer gebruikt van maakt. Ouders hoeven dus niet om te rijden en kunnen hun kinderen op een veilige manier brengen en halen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0005.png"

Figuur 5 Gewenste situatie

2.3 Landschappelijke Inpassing

Het bestaande bouwperceel wordt in noordelijke en oostelijke richting uitgebreid. De gebouwen worden vanuit de omgeving aan het zicht onttrokken door middel van het aanbrengen van nieuwe beplanting rondom de toekomstige bedrijfskavel. Hierdoor wordt de nieuwbouw samen met de bestaande bebouwing als één geheel in het landschap gepresenteerd. De bestaande beplanting aan de westkant blijft gehandhaafd. Rondom de rest van het perceel wordt erfbeplanting aangebracht. Het perceel volgt in de huidige en nieuwe situatie de verkavelingsrichting in het landschap. Het gehele perceel krijgt een oppervlakte van 3,5 hectare (219 bij 159 meter), inclusief een 10 meter brede erfsingel conform de gemeentelijke voorwaarden. Voor de samenstelling van deze singel worden de uitgangspunten van de gemeente gevolgd.

2.4 Planologische Inpasbaarheid

Voor het initiatief is een principeverzoek ingediend. Het college heeft ingestemd met het verlenen van planologische medewerking aan het vergroten van het bouwperceel tot 3,5 ha. op voorwaarde dat het bestemmingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden en een goede ruimtelijke ordening. Bij het principeverzoek van de initiatiefnemer aan de gemeente is ingegaan op de eisen die gesteld zijn bij de maatwerkbenadering. Deze brief is toegevoegd in de bijlage 2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerst beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.

De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.

Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken de opgaven waaraan bijdragen wordt. Met dit plan is namelijk sprake van een particulier initiatief waarmee de kans wordt aangegrepen om nieuwe ontwikkelingen in de landbouw in combinatie met duurzame energie mogelijk te maken. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.

Kernopgave: Het verhaal van Flevoland.

In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.

De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.

Kernopgave: Ruimte voor Initiatief

De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.

Strategische opgave: Duurzame Energie

Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.

Strategische opgave: Circulaire Economie

Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.

Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken

Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.

De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt onze landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

De provinciale beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is van toepassing op perceelsgebonden ontwikkelingen in het agrarisch gebied. Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.

Vergroten agrarische bouwperceel

De beleidsregel gaat in op erfvergroting, o.m. groter dan 2,5 ha. Vergroting is mogelijk onder enkele voorwaarden. De criteria van de beleidsregel komen vrijwel overeen met het beleidskader erfvergroting groter dan 2,5 hectare dat de gemeente als kaderstellend beleid hanteert. Bij het gemeentelijk beleid is het plan per criterium nader uitgewerkt.

De provincie heeft aangegeven dat het aspect duurzame verstedelijking en een goede landschappelijke inpassing specifiek aandacht verdienen in het bestemmingsplan. Het aspect duurzame verstedelijking is weergegeven bij het rijksbeleid. De landschappelijke inpassing is beschreven bij de planbeschrijving. Het plan voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan het toetsingskader erfvergroting groter dan 2,5 hectare.

Mestvergistingsinstallatie

Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven. De regelgeving en technische mogelijkheden zijn mede bepalend voor de benodigde ruimte, maar in totaal zou voor de be- en verwerking van biomassa, waaronder mest, 1.000 m2 aan bebouwing toereikend moeten zijn. Hierbij is ervan uitgegaan dat de opslag van mest en biomassa en co-producten doorgaans in folie-bassins of sleufsilo's plaatsvinden. De opslag van mest en co-vergistingsproducten is niet bij die 1.000 m2 gerekend. De 1.000 m2 aan bebouwing biedt de mogelijkheid aan een regulier agrarisch bedrijf om (afhankelijk van de omvang van het eigen bedrijf en de bijmenging van co-producten) ook mest of biomassa van naburige agrarische bedrijven te bewerken. Op grond van landschappelijke overwegingen (beperken van het schoorsteengehalte van het landelijk gebied), het voorkomen van oneerlijke concurrentie met de kernen, het voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied en het beperken van de verkeersaantrekkende werking moeten grotere bouwwerken gerelateerd aan deze functie zich vestigen op bedrijven- of industrieterreinen. De grens is vooralsnog gelegd op 1.000 m2 om het onderscheid te maken tussen hetgeen nog behoort tot een regulier agrarisch bedrijf en hetgeen in feite een meer bedrijfsmatige activiteit betreft die eerder thuis hoort op een bedrijven- en/of industrie terrein.

Hieraan wordt voldaan. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is een grens van 1000 m2 opgenomen. De installatie staat gepositioneerd binnen het toekomstige bouwvlak. Bij de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de installatie. Voor de installatie is op 6 oktober 2017 een omgevingsvergunning verleend.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Dronten 2030

In het najaar van 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten een structuurvisie vastgesteld. Naast het richting geven aan de toekomstige ontwikkelingen in de gemeente Dronten is de structuurvisie vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen aan te zetten tot initiatieven en investeringen. De structuurvisie is daarmee niet alleen een kader, maar ook een aanjager voor toekomstige ontwikkelingen. Zij moet niet alleen de gemeente, maar ook ondernemers, bewoners en andere overheden aanzetten tot initiatieven en acties. Het gaat er in de structuurvisie om dat niet alleen problemen benoemd worden en oplossingen aangedragen worden, maar vooral ook dat de ‘genius loci’ (het DNA) van de gemeente benoemd wordt en dat ingezet wordt op het behouden en verbeteren van die identiteit.

Dronten is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw nog altijd een zeer belangrijke pijler in de gemeente. Vooral de akkerbouw vormt een belangrijk onderdeel van de Drontense economie en bepaalt voor een groot deel het landschappelijk beeld van de gemeente. Het grootschalige open landschap heeft nog steeds een grotendeels agrarisch karakter en dat moet ook in de toekomst zo blijven. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaatshebben moeten ook in 2030 in Europa nog steeds hoog aangeschreven staan.

Het grootschalige agrarische kerngebied draagt in sterke mate bij aan het imago en de voorbeeldfunctie van de gemeente op het gebied van duurzaamheid. De gemeente Dronten is al sinds 2007 CO²-neutraal, wat vooral een gevolg is van de aanwezigheid van windturbines in het agrarische kerngebied. In 2030 wil de gemeente klimaatneutraal worden.

Een belangrijke ontwikkeling die al enige tijd gaande is en die in de toekomst verder door zal zetten, is de schaalvergroting die noodzakelijk is om de bedrijfsvoering te laten renderen (het samenvoegen van land van meerdere bedrijven in één bedrijf ). In de gemeente Dronten is voldoende ruimte voor deze schaalvergroting. In de “Economische Visie Dronten 2015 - Koersen op Karakter” (2010) is reeds ingezet op het verruimen van de mogelijkheden voor agrariërs. Dit geldt vooral voor de akkerbouw, maar ook voor de intensieve veehouderij.

Naast schaalvergroting is verbreding van de activiteiten voor agrariërs ook een mogelijkheid om de bedrijfsvoering rendabel te houden; nevenactiviteiten zijn bedoeld om de agrarische hoofdfunctie in stand te houden.

Tevens zet de gemeente in op het opwekken van vormen van duurzame energie. De gemeente zal zoveel mogelijk inspelen op duurzame initiatieven en innovaties. Daarin (en in het verbouwen van energiegewassen) kan de landbouw een grote rol spelen met bijvoorbeeld de plaatsing van biovergistingsinstallaties (zorgvuldig ingepast binnen erfbeplanting) en zonnepanelen.

In januari 2011 is de “Kaderstellende notitie herziening bestemmingsplan Buitengebied” (hierna: kadernotitie buitengebied) vastgesteld in de gemeenteraad. De beleidskeuzes hebben betrekking op onderwerpen zoals intensieve veehouderij, nevenactiviteiten, bedrijvigheid in het buitengebied, wonen in het buitengebied en landschap. De in de kadernotitie buitengebied beschreven ontwikkelingsmogelijkheden zijn in de structuurvisie doorgevoerd.

Beleidskader erfvergroting groter dan 2,5 ha

Voor de uitbreiding van erfvergroting boven 2,5 ha. is een beleidskader opgesteld. Dit beleidskader is een zelfstandig onderdeel en valt buiten de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Het voorstel is om met maatwerk een erfvergroting van 2,5 ha tot 3,5 ha mogelijk te maken. Deze 3,5 ha is een bruto maat. Netto blijft een oppervlakte van ongeveer 2,7 ha over. Maatwerk betekent dat buiten de herziening om een beleidskader wordt gegeven met criteria waaraan getoetst moet worden. Op basis hiervan kan met een aparte ruimtelijke procedure (bestemmingsplan ex artikel 3.1 WRO) de ontwikkeling planologisch mogelijk worden gemaakt. Per criterium van het beleidskader in relatie tot het initiatief een korte toelichting gegeven.

a. Ruimte binnen het huidige erf:

Binnen het bestaande erf moet geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding. Het huidige bouwblok is efficiënt ingericht en geheel vol. Binnen dit bouwblok is geen ruimte om de gewenste bedrijfsuitbreiding te realiseren. Tevens ligt de reeds vergunde mestvergister ook buiten het bouwvlak en wordt derhalve ook meegenomen in dit bestemmingsplan.

b. Benutten vrijgekomen agrarisch erf:

De uitbreiding betreft een functie die aanvullend is op het huidige bedrijf. Het benutten van een vrijkomend agrarische erf voor deze functie sluit niet aan op een goede bedrijfsvoering en is niet mogelijk in relatie tot de investeringen die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van dit type bedrijf.

Op Funda en Funda in business zijn in de nabijheid van de locatie geen agrarische erven aangeboden. Bovendien is het voor de vergistingsinstallatie en de andere onderdelen waarvoor uitgebreid moet worden van belang dat deze op één het hetzelfde erf liggen. Er is namelijk sprake van meststromen en warmtestromen tussen de verschillende onderdelen op het erf.

c. De langdurige vergroting van de productieomvang:

Er moet sprake zijn van langdurige vergroting van de productieomvang en een aantoonbare noodzaak voor de bedrijfsvoering.
VOF Buitelaar is een modern melkveehouderijbedrijf met een duidelijk toekomstperspectief. Het intern inzetten van de vrijkomende mest ten behoeve van kleinschalige duurzame energie-winning zet een duidelijke plus op de bedrijfsvoering. De daaraan gekoppelde toevoeging van de intensieve tweede tak vormt een duurzame vergroting van de productieomvang. Op deze manier wordt aan het criterium voldaan.

d. Grondgebonden bedrijfsvoering:

Er moet sprake zijn van grondgebonden bedrijfsvoering met uitzondering van intensieve veehouderij. Intensieve veehouderij is gekoppeld aan een ruimtelijke maat. Bij een grondgebonden agrarisch bedrijf mag een intensieve tak met een bedrijfsvloeroppervlak van 3.500 m2 worden toegevoegd. Voor dit bedrijf geldt dat er zowel in de huidige als in de nieuwe situatie sprake is van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit blijkt uit de milieuvergunning van het bedrijf en uit de ligging aan een grote oppervlakte grond. In totaal heeft het bedrijf 167 hectare grond in eigendom en nog eens 29 hectare in pacht voor vijftien jaar vanaf 1-1-2018. Aan de beperkingen ten aanzien van een tweede intensieve veehouderij tak wordt voldaan. Het bedrijf als geheel is dus een grondgebonden agrarisch bedrijf.

e en f: Interne verkeersstromen en parkeren:

In de nieuwe situatie is rekening gehouden met voldoende ruimte op eigen terrein om te manoeuvreren met landbouwmaterieel en vrachtwagens. Op de verharding langs de ligboxenstal is voldoende ruimte om te parkeren.

g. Toereikendheid instrastructuur:

De ontsluiting van het perceel is goed geregeld. 300 meter richting het noorden sluit de Olsterweg aan op de provinciale weg Elburgerweg (N309). De eigen agrarische gronden zijn direct vanaf het bedrijfsperceel te bereiken.

h. Nachtelijke lichtuitstraling:

Nachtelijke lichtuitstraling moet zoveel mogelijk worden beperkt. Voor de nieuwe gebouwen is geen sprake van relevante nachtelijke lichtuitstraling.

i en j. Vorm en inrichtingsprincipe erf:

De vorm van het agrarisch bouwperceel moet passen in het landschap. De vorm van het erf moet rechthoekig zijn met een diepte die groter is dan de breedte. Tussen de bebouwing en de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 10 meter afstand worden gehouden, waarin een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6 meter wordt aangeplant.

Het perceel volgt in de huidige en nieuwe situatie de verkavelingsrichting in het landschap. Het perceel wordt 219 meter diep en 159 meter breed. In de voorgestelde inrichting (zie hoofdstuk 2) is rekening gehouden met de 10 meter zone en een erfsingel van 6 meter breed. Voor de samenstelling van deze singel worden de uitgangspunten van de gemeente gevolgd. Hiermee wordt aan voorgenoemde voorwaarden voldaan.

k. Dialoog met omgeving:

Dialoog met de omgeving is belangrijk. Om te waarborgen dat dit gebeurt kan gekozen worden uit enkele 'participatiemaatregelen'. De aanvrager heeft de voorkeur voor een oriënterende informatiebijeenkomst, waarbij voorafgaand aan het uitwerken van het plan met de direct betrokkenen uit de nabije omgeving wordt gesproken over de uitbreiding. Hierbij wordt door de gemeente uitgegaan van een straal van 500 meter. Binnen deze afstand zijn slechts twee andere bedrijven gelegen, namelijk het naastgelegen akkerbouwbedrijf (Olsterweg 3) en een akkerbouwbedrijf aan de Elburgerweg 15. Dit zijn ook de enige buren die qua uitzicht of hinder enig belang hebben in deze. Andere buren bevinden zich op grote afstand en/of hebben geen zicht op de uitbreiding. Bij het overleg met de buren wordt gevraagd naar eventuele aandachtspunten (zorgen, wensen en verwachtingen). Deze worden verwerkt in een verslag.

Het plan is getoetst op de eisen die gesteld zijn in het beleidskader. Op basis hiervan heeft het college in beginsel ingestemd met planologische medewerking.

Archeologie beleid gemeente Dronten

In 2009 is het Archeologiebeleid voor de gemeente Dronten vastgesteld. De uitgangspunten die hierin naar voren komen zijn opgenomen in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Bij de omgevingsaspecten zijn de hier benoemde waarden en de consequentie voor het plan verder uitgewerkt.

Conclusie:

Het gemeentelijk beleid staat positief tegenover verdere ontwikkeling van het agrarisch gebied. Het initiatief voldoet aan de beleidsregel erfvergroting groter dan 2,5 hectare. Hiermee voldoet het beleid aan de belangrijkste uitgangspunten ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het buitengebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. meer dan 40.000 stuks pluimvee (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D14). In de beoogde situatie wordt een nieuwe stal gebouwd voor het houden van maximaal 30.000 eenden of 40.000 vleeskuikens.

De beoogde ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarde (dit is vastgelegd in de planregels). Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. In deze beoordeling is ook een doorkijk gegeven naar de effecten in combinatie met andere ontwikkelingen in de omgeving. Uit deze beoordeling blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen (zie bijlage 1).

4.2 Ecologie

Beleid en normstelling

In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Wet ammoniak en veehouderij (WAV)

Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij wijst de provincie gebieden aan die zeer kwetsbaar zijn voor verzuring. Binnen een bufferzone van 250 meter rondom deze gebieden gelden beperkingen voor de uitbreiding van veehouderijen.

Directe ammoniakschade

Er dient gekeken of in de directe omgeving van de nieuwe stal gewassen worden verbouwd die schade ondervinden van de directe ammoniakuitstoot.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Tenslotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland

In de provincie Flevoland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft de bastaardkikker, de bosmuis, de bunzing, de bruine kikker, de egel, de gewone pad, de haas, de hermelijn, de kleine watersalamander, de konijn, de ree, de vos en de wezel.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Veluwerandmeren en ligt op een afstand van circa 3,9 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 1 kilometer. In nabijheid van het plangebied is geen weidevogelgebied aanwezig. Vanwege de afstand tot natuurgebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring. Er is mogelijk wel een invloed in de vorm van stikstofdepositie (bijdrage aan verzuring en vermesting). Ammoniakemissie vanuit de veehouderij kan op vele kilometers afstand leiden tot een toename van depositie. De omvang van de ammoniakemissie is sterk afhankelijk van de diercategorie, het aantal dieren en het huisvestingssysteem. Er is nog geen concreet uitgewerkt plan voor de intensieve neventak.

Het bedrijf beschikt reeds een over een vergunning Wet natuurbescherming (bijlage 6) voor de huidige situatie met daarin 4.598 kg NH3 vergund. Indien de initiatiefnemer voor 40.000 vleeskuikens kiest ligt de voorkeur bij het stalsysteem BWL 2010.13.V6. De in de bijlagen toegevoegde Aerius verschilberekening laat zien dat de keuze voor 40.000 vleeskuikens met het hiervoor genoemde stalsysteem uitvoerbaar is binnen de kaders van het programma aanpak stikstof (PAS). De maximale depositietoename is immers kleiner dan 0,05 mol/ha/jaar (bijlage 7).

Initiatiefnemer overweegt daarnaast een mogelijke invulling met vleeskuikens (maximaal 40.000) of (maximaal 30.000) eenden. Voor eenden (binnen mesten) varieert de ammoniakemissie per dierplaats van 0,021 kg NH3 per jaar tot 0,21 kg NH3 per jaar. In het meest ongunstige geval is sprake van een stal met 30.000 eenden en een emissie van 6.300 kg NH3 per jaar. In dat geval bedraagt de maximale depositietoename 1,19 mol/ha/jaar (bijlage 8). Omdat de plannen nog niet concreet zijn, maar het bestemmingsplan wel uitvoerbaar moet zijn, is in het bestemmingsplan een voorwaarde opgenomen om te borgen dat de emissietoename uitvoerbaar is binnen de kaders van het programma aanpak stikstof (PAS). Dat betekent wel dat op grond van dit bestemmingsplan mogelijk niet het maximale aantal dieren gehouden kunnen worden, die initiatiefnemer voor ogen heeft. Met de maatregelen die worden getroffen in het kader van het PAS is voorts geborgd dat geen significante negatieve effecten optreden. Toetsing aan de regeling (en een eventueel daaraan gekoppeld toedelingsbesluit) vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief, dat zich derhalve af moet spelen binnen de grenzen die in de bestemmingsplanregels zijn gesteld.

WAV gebieden/ directe ammoniakschade

In de omgeving van het plangebied zijn geen WAV-gebieden gelegen. Daarnaast worden er op omliggende percelen geen gewassen geteeld die schade ondervinden van directe ammoniakuitstoot.

Soortenbescherming

Het perceel is in 2014 volledig getransformeerd. Het perceel heeft sindsdien een nieuwe inrichting gekregen zoals beschreven in paragraaf 2.1. Voor de uitbreiding van het perceel is geen sprake van de kap van bomen, slopen van bebouwing of dempen van sloten. Het perceel waarop de uitbreiding plaatsvindt is reeds in gebruik als agrarische grond en wordt tevens deels gebruikt als rijroute. Gezien het huidige intensieve gebruik is het niet waarschijnlijk dat beschermde soorten zich hier hebben gevestigd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.3 Geur

Beleid en normstelling

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De Wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de tabel 4.1.

Tabel 4.1 Overzicht geurnormen Wgv

concentratiegebied niet-concentratiegebied
binnen bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 3 ouE/m³
max. 2 ouE/m³
andere diercategorieën min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
buiten
bebouwde kom
diercategorieën Rgv max. 14 ouE/m³ max. 8 ouE/m³
andere diercategorieën min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object

Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit zijn voor agrarische activiteiten, waaronder akkerbouw- en veehouderijbedrijven, eisen opgenomen. Voor de veehouderijbedrijven is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Onderzoek

Algemeen
Er is nog geen definitieve keuze gemaakt in welk stalsysteem de dieren gehouden gaan worden. Wel is duidelijk dat in de beoogde situatie maximaal 30.000 eenden of 40.000 vleeskuikens gehouden gaan worden. De te houden diersoort en het stalsysteem hebben grote invloed op de totale geuremissie. Daarnaast hebben factoren als uitstroomhoogte van het emissiepunt, ligging van het emissiepunt en de uitstroomsnelheid van de lucht ook nog effect op de geurbelasting op omliggende woningen. Ten tijde van het aanvragen van de Omgevingsvergunning milieu is een toetsing aan de wettelijke geurnormen vereist. Op dat moment is er sprake van een gedetailleerd uitgewerkt plan waarin een definitieve keuze zal zijn gemaakt in de diersoort en het stalsysteem.

Geurberekening
Om een indicatie te geven of in de beoogde situatie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zijn voor dit bestemmingsplan geurberekeningen uitgevoerd voor het houden van 30.000 eenden of 40.000 vleeskuikens.

30.000 eenden

De geurberekening voor het houden van 30.000 eenden is toegevoegd in bijlage 4. Nieuwe stallen moeten op basis van Besluit emissiearme huisvesting voldoen aan maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijn stof. Oprichting van een stal met een traditioneel stalsysteem is hierdoor niet mogelijk. De maximale emissiewaarde uit Besluit emissiearme huisvesting is voor fijnstof bij eenden 58 gram PM10 per dierplaats. In de geurberekening is uitgegaan van een stalsysteem (RAV G2.1.3) waarmee voldaan wordt aan het Besluit emissiearme huisvesting. In tabel 4.2 staan de ingevoerde emissies weergegeven die zijn meegenomen in de geurberekening.

Tabel 4.2 Invoer geurberekening

Diersoort Aantal Stalsysteem Emissie per dier (OuE/S) Emissie totaal (OuE/S)
eenden 30.000 BBT (30% geurreductie) 0,34 10.200
schapen 70 TR 7,6 532

Tevens zijn de vergunde 70 schapen meegenomen in de geurberekening. Er is uitgegaan van een emissiepunt in het midden van de stal en de standaard invoergegevens uit de gebruikershandleiding V-stacks vergunning. Er is getoetst op de dichtstbijzijnde woning ter plaatse van de Olsterweg 3.

4.3 Resultaten geurberekening

Adres X-coördinaat Y-coördinaat Geurnorm Geurbelasting
Olsterweg 3 182 188 501 187 8,0 6,1

40.000 vleeskuikens

De geurberekening voor het houden van 40.000 vleeskuikens is toegevoegd in bijlage 5. Zoals beschreven in de paragraaf ecologie heeft initiatiefnemer een voorkeur voor het stalsysteem BWL 2010.13.V6. In tabel 4.4 zijn de invoergegevens van de geurberekening weergegeven.

Tabel 4.4 Invoer geurberekening

Diersoort Aantal Stalsysteem Emissie per dier (OuE/S) Emissie totaal (OuE/S)
vleeskuikens 40.000 BBT (BWL 2010.13.V6) 0,33 13.200
schapen 70 TR 7,6 532

4.5 Resultaten geurberekening

Adres X-coördinaat Y-coördinaat Geurnorm Geurbelasting
Olsterweg 3 182 188 501 187 8,0 7,9

Uit de geurberekeningen blijkt dat in de beoogde situatie(s) voldaan kan worden aan de wettelijke geurnormen. Daarnaast zijn in de omgeving voornamelijk akkerbouwbedrijven en grondgebonden veehouderijbedrijven gelegen die geen geuruitstoot hebben. Gezien geurberekening en de omgeving van het plangebied kan worden geconcludeerd dat in de beoogde situatie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect geur.

Vaste afstanden
Voor dieren met geuremissiefactor geldt een vaste afstand van 50 meter in het buitengebied. Het gaat om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object. De afstand van de beoogde stal tot de dichtstbijzijnde woning Olsterweg 3 is ca. 180 meter (figuur 4.1). Er wordt voldaan aan de vaste afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0006.png"

Figuur 4.1 Afstand tot dichtstbijzijnde geurgevoelig object

Conclusie
Uit de afweging blijkt dat de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de Olsterweg 1 uitvoerbaar is binnen de geldende kaders. Er zal geen sprake zijn van onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat en/of de aanwezige waarden. In het kader van de vereiste vergunningen is bij de verdere uitwerking van de plannen op onderdelen meer gedetailleerd onderzoek noodzakelijk. Op basis van de bestaande milieusituatie en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is daarbij naar verwachting geen sprake van knelpunten.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0007.png"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Elburgerweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 16,3 µg/m³ voor NO2, 16,5 µg/m³ voor PM10 en 9,4 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6 dagen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. De uitbreiding van een nieuwe pluimvee- of eendenstal veroorzaakt een fijn stof toename. Gezien de huidige lage concentraties luchtverontreinigende stoffen zal ook na de bouw van de nieuwe stal ruimschoots worden voldaan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de toekomst verder zullen afnemen als gevolg van gebruikmaking van steeds betere emissiearme technieken.

Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Dronten wordt voor wat betreft archeologische terreinen en reële archeologische verwachtingen onderscheid gemaakt in 5 categorieën die 'Archeologisch waardevolle gebieden' worden genoemd. Voor categorie 2 t/m 4 is een passende regeling opgesteld, die gebaseerd is op de voorbeeld planregels behorende bij de Archeologische beleidskaart (Waarde-Archeologie 2 t/m 4). Het bestaande erf valt buiten de archeologische waardevolle gebieden, omdat hierop al verstoring plaats heeft gevonden. De locatie heeft een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4. Hiervoor geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte van groter dan 1,7 hectare een archeologisch onderzoek vereist is.

Conclusie

De voorgenomen uitbreiding is kleiner dan 1,7 hectare. Onderzoek naar de archeologische waarden is niet noodzakelijk voor de uitbreiding van het bedrijf.

4.6 Water

Toetsingskader

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland. Het toetsresultaat is in bijlage 3 opgenomen. Voor de ontwikkelingen dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen. Dit betekent dat er over dit project nader overleg met het waterschap plaatsvindt in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Op basis van de watertoets is een uitgangspuntennotitie opgesteld die als goede basis voor de uitvoering van het project geldt. Hierna wordt op de relevante uitgangspunten ingegaan. Omdat het plangebied niet gelegen is binnen een waterkering; is het thema veiligheid niet relevant.

Wateroverlast

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. In dit geval neemt het verhard oppervlak ten opzichte van de vergunde situatie toe. In het kader van dit project zijn daarom compenserende maatregelen noodzakelijk.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met circa 4.000 m2 toe. Daarnaast is er sinds begin 2013 ook nieuwbouw op het perceel gepleegd. Hierbij is destijds geen rekening gehouden met watercompensatie. De totale toename aan verharding sinds 2013 bedraagt derhalve naar schatting 7.286 m2.Omdat deze toename groter is aan 2500 m2 is compensatie noodzakelijk. In dit geval geldt een norm van 5%. Hiervoor worden de bestaande sloten, aan de zijkant en achterkant verbreedt en een nieuwe sloot aangelegd. De benodigde compensatie voor deze toename wordt meegenomen in de watervergunning aanvraag in het kader van de Waterwet en Keur waterschap Zuiderzeeland 2017.

Goed functionerend watersysteem (WF)

Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het project niet. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het project heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.

In de huidige sistuatie is een bestaande bron voor veedrenking bij het Waterschap gemeld en toegestaan. Wanneer meer grondwater uit deze bron wordt onttrokken, voor andere doel(en) en/of een nieuwe bron wordt aangebracht is hiervoor een melding noodzakelijk.

Schoon water

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. Aansluitend op het plangebied komen watergangen voor. Deze worden mogelijk verbreed met een voor het agrarisch gebied, normaal talud. Er worden bij eventuele bouwwerkzaamheden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.

Afvalwater

Voor de afvoer van afvalwater wordt een nieuwe Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA) in de vorm van een helofytenfilter aangelegd. Hierover gaat de ontwikkelaar een verzoek om een lozingsbeschikking (maatwerkbeschikking op grond van het Besluit lozing afvalwater huishoudens) bij het waterschap indienen. Daarnaast wordt de oude aansluitvergunning op de IBA door de initiatiefnemer ingetrokken.

Wateradvies

Het waterschap Zuiderzeeland heeft in het kader van het overleg op het voorontwerpbestemmingsplan haar wateradvies uitgebracht.

Conclusie

Voor het initiatief is een watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets blijkt dat het plan de normale procedure dient te volgen. Bij de uitvoering van het plan vindt een toename van het verhard oppervlakte plaats. Voor het realiseren van voldoende waterberging wordt ruimte beschikbaar gesteld aangrenzend aan de bestaande sloot naast het erf. De hoeveelheid te realiseren waterberging wordt afgestemd op het advies van het waterschap. Bij de daadwerkelijke vergunningverlening komt mogelijk onderzoek aan de orde. Het wateradvies is bijgevoegd in de bijlage Watertoets.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Gezien het huidige functiegebruik in het plangebied is het niet aannemelijk dat er verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

Bovendien zal de uitbreiding van het plangebied voornamelijk voor agrarische bedrijfsdoeleinden in gebruik zijn. Als gevolg van dit bestemmingsplan treden dan ook geen risico's voor de volksgezondheid op. Voor de bouw van het gebouw voor de kinderopvang wordt bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een bodemonderzoek uitgevoerd. De locatie van dit gebouw vindt plaats op gronden die intensief in gebruik zijn voor het telen van gewassen. Er is geen sprake van een verdachte locatie.

4.8 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg dan in de huidige situatie.

Daarnaast wordt een kinderdagverblijf gerealiseerd. Een dergelijk verblijf betreft een geluidsgevoelig object. Er dient daarom een toetsing aan de geluidszones gedaan te worden. Voor dit bestemmingsplan zijn alleen geluidzones van de aangrenzende wegen relevant. In dit geval de Olsterweg. Voor de Elburgerweg ten oosten van het plangebied is in het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000) een 48 dB(A)-contour opgenomen. Het plangebied ligt meer dan 100 meter buiten deze zone. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dan ook voldaan.

De Olsterweg is een verkeersluwe weg in het buitengebied die vrijwel alleen voor bestemmingsverkeer dient. Door de beperkte breedte van de weg (circa 4 meter) zijn de snelheden relatief laag. Gezien de lage verkeersintensiteiten, de beperkte breedte van de weg, inclusief onverharde berm, wordt verwacht dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan en nader onderzoek niet noodzakelijk is.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Flevoland bekeken. Hieruit blijkt dat over de Elberweg een buisleiding van de Gasunie ligt. De buisleiding heeft een diameter van 12 inch en een werkdruk van 66,2 bar. De leiding heeft daarmee een invloedsgebied van 170 meter. De leiding ligt op ruim 260 meter afstand van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee niet in het invloedsgebied van de buisleiding. De buisleiding vormt dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken.

De dichtstbijzijnde bovengrondse tank ligt op het perceel ten zuiden van het plangebied. Hiervoor geldt geen plaatsgebonden risicocontour, maar gelden de normen uit het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een afstand van 25 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. De woning in het plangebied en het toekomstige kinderdagverblijf liggen op ruim 25 meter. Het plangebied ligt hiermee op voldoende afstand van de dichtstbijzijnde tank.

Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.10 Kabels En Leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel zijn er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure.

5.1.1 Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Van de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeelandschap is een reactie ontvangen. De reacties zijn van gemeentelijk commentaar voorzien in het bestemmingsplan verwerkt. De inhoud hiervan is opgenomen in de reactienota is opgenomen in Reactienota Overlge die is opgenomen in bijlage 9.

5.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpplan heeft vervolgens vanaf donderdag 28 februari tot en met woensdag 10 april 2019 ter inzage gelegen waarin de mogelijkheid bestond tot het indienen van een zienswijze. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

5.1.3 Vervolg

Het bestemmingsplan is op 20 juni 2019 ongewijzigd vastgesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

5.2.1 Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar.

5.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Het bouwplan dat dit project mogelijk maakt is aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het is daarom in beginsel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Hiervoor wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Van het opstellen van een exploitatieplan wordt derhalve afgezien.

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12 van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Bij onderhavige ontwikkeling, erfvergroting, is er sprake van de bouw van andere gebouwen. Daarnaast maakt de erfvergroting meer ruimte mogelijk voor het bouwen van andere gebouwen. Er is daarmee sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro. In beginsel is daarom wel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor het kostenverhaal is een anterieure exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Op deze manier is kostenverhaal anderszins verzekerd en kan van het vaststellen van een exploitatieplan wordenj afgezien. In deze overeenkomst is onder andere planschade afwenteling geregeld.

Hoofdstuk 6 Juridische Regeling

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wrok), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting Op De Regels

De wijze van bestemmen is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied (D4000). In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

6.2.1 Bestemmingen

Agrarisch

Het gehele plangebied is bestemd als agrarisch. Het betreft concreet de bedrijfskavel en de landschappelijke inpassing van het perceel. Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een vorm van een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van een intensieve veehouderij toegestaan.

Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. Deze gebouwen moeten binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd. Wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is binnen de op verbeelding aangegeven bedrijfskavel mogelijk.

Er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. De maatvoering van de bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en de bedrijfsgebouwen, is opgenomen in een bouwschema.

De kavelsloten staan in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch'. Wel zijn ze, met het oog op behoud, binnen deze gebiedsbestemming op de verbeelding met een aanduiding weergegeven.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4

De archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zijn zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Zie ook paragraaf 4.5. Op basis van deze kaart is voor het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 van toepassing. Bij ingrepen groter dan 1,7 hectare is een archeologisch onderzoek nodig.

Bijlage 1 Toetsingskader

Specifieke toetsingscriteria voor ontwikkeling en beheer van activiteiten

die binnen de bestemmingen zijn toegestaan

Bij de toetsing van activiteiten aan het plan, zal worden getoetst aan onder

meer de volgende specifieke en algemene criteria.

1. 2. Agrarisch gebruik

1. 2. 1 Bebouwing binnen aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'

Binnen de op de verbeelding aangeduide bedrijfskaveldient door toepassing van nadere eisen of afwijkingsregels een concentratie van de bebouwing, compactheid en een ruimtelijke samenhang te ontstaan.

Bij nieuwbouw dient gelet te worden op de relatie met het aanwezige bebouwingspatroon en de eventueel aanwezige landschappelijke, natuurlijke, archeologische en/of cultuurhistorische waarden van de bouwpercelen.

1. 2. 4 Nieuwe aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' voor agrarische bedrijven

  1. a. Wijziging van een perceel ten behoeve van nieuwe agrarische bedrijfskavels wordt, behoudens in of nabij archeologisch waardevolle gebieden, uitsluitend toegepast voor volwaardige agrarische bedrijven na functieverandering op bestaande bebouwde percelen met een niet-agrarische functie. Bij de toets of een agrarisch bedrijf volwaardig is, zal in ieder geval worden gelet op de volgende criteria:
    1. 1. de omvang van het te vestigen bedrijf dient zódanig te zijn dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er dient redelijke zekerheid te bestaan dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien (reëel bedrijf);
    2. 2. de aanvrager dient in hoofdberoep aan het bedrijf te zijn verbonden;
  2. b. Bij het creëren van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en de daarbij behorende zoekgebieden zal rekening worden gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerreinen. Voorts moet de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken. Bij nieuwe bedrijfskavels zal in het bijzonder worden gelet op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geleding van het landschap en moet er voldoende erfbeplanting worden aangebracht. Tevens moet worden gelet op de relatie met de landschappelijke hoofdstructuur, het aanwezige bebouwingspatroon en de nabijheid van milieugevoelige functies. Voorts zal het creëren van nieuwe agrarische bouwpercelen niet worden toegestaan binnen de toekomstige Ecologische Hoofdstructuur.

1.4 Nevenactiviteiten

De afwijkingsmogelijkheid om bij de uitoefening van een agrarisch bedrijf een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie of bij een niet-agrarisch bedrijf of een woonfunctie een nevenfunctie te vestigen kan worden toegelaten als in ieder geval wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • gebruik dat inbreuk maakt op het landschap zal niet of slechts onder voorwaarden voor wat betreft de inpassing in het landschap worden toegestaan. Er mag geen negatieve invloed op de kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur plaatsvinden;
  • het gebruik moet qua aard en schaal passen bij de specifieke kwaliteiten en de schaal van de omgeving, waarbij terughoudend om zal worden gegaan met reclame-uitingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen uitingen;
  • de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
  • het parkeren ten behoeve van het ander gebruik dient binnen de bedrijfskavel of het bestemmingsvlak op het eigen terrein plaats te vinden;
  • er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen plaatsvinden. Dit criterium is niet van toepassing als het gaat om het toelaten van (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
  • het gebruik dient bij voorkeur binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden, met uitzondering van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, omdat bij deze bedrijven de bestaande bebouwing al voor het agrarisch bedrijf wordt gebruikt. Bij niet-agrarische bedrijven en woonfuncties geldt dat nieuwbouw uitsluitend plaats kan vinden indien wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing al ten behoeve van de hoofdfunctie (bedrijvigheid of wonen) wordt gebruikt;
  • er moet zijn voldaan aan de specifiek per gebruik gestelde criteria, zoals opgenomen in onderstaande tabel.
Activiteit Opmerkingen:
1.aard activiteit
2.relatie met kenmerken landelijk gebied
3.kleinschaligheid
4.belemmeringen
5.overige opmerkingen
Verkoop en ambachtelijke
bewerking en
verwerking van eigen,
streekeigen en
aanverwante agrarische
producten
1. Denk aan jam, sap, zuivel, wijn, brood e.d.
gemaakt van de agrarische producten geteeld in de nabije omgeving. (NB geen grote slachterij). Grootschalige productie hoort echter thuis op een bedrijventerrein. Daarnaast is enige detailhandel mogelijk.
2. Er is een relatie met het landelijk gebied. Een ligging nabij afzetgebieden (woonkern en recreatie) is gunstig. Nabij de EHS letten op mogelijke negatieve effecten vanwege verkeer.
3. Maximaal 500 m². Een verkoopruimte t.b.v. detailhandel in de eigen producten mag in totaal maximaal 200 m² beslaan.
4. Let op geuroverlast en eventueel geluid en
verkeersaantrekkende werking.
Agrarische dienstverlenende
bedrijvigheid
1. Loonbedrijven, toeleverings- en opslagbedrijven, veehandelsbedrijven. Bij bestaande agrarische bedrijven alleen kleinschalig en milieuhygiënisch en landschappelijk aanvaardbaar.
2. Relatie met agrarische bedrijven.
3. In gebouwen.
4. Let op (zwaar) verkeer.
5. Let ook op bosbouw machinerie.
(Bedrijfseigen) mest en/of organische
(bij)productvergisting
1. De mest en/of organische (bij)producten van het eigen bedrijf aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere bedrijven, al dan niet in een samenwerkingsverband, mogen op de bedrijfskavel worden verwerkt en vergist.
2. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting mag maximaal 1000 m² bedragen, exclusief opslag.
Hoveniersbedrijven(0141) 1. Hoveniers die tuinen aanleggen, planten kweken en bijbehorend machinepark hebben, maar zich niet toeleggen op de detailhandel in tuinproducten.
2. Op zich is het deels een agrarisch bedrijf (bomen en plantenteelt) die tevens diensten levert. Een vestiging nabij het afzet gebied en/of goede bereikbaarheid ligt in de rede. Past op zich binnen landschappelijke verdichtingszones.
3. Binnen bestaande bedrijfskavel, waarbij voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte op de bedrijfskavel behouden moet blijven. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Let op de verkeersaantrekkende werking, met name bij de EHS en stiltegebieden.
Dierenpension 1. Asiel voor “kleine dieren”.
Het agrarisch productiegebied kan als weide en uitlaatgebied worden gebruikt.
2. Activiteit met een “groen” gehalte. Een ligging nabij het verzorgingsgebied ligt in de rede. Vanwege geluid opletten bij situering nabij EHS en stiltegebieden. Bij EHS tevens letten op ammoniak.
3. “Beweiding” van de dieren kan op het agrarisch productiegebied plaatsvinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Let op geluidsoverlast en verkeersaantrekkende werking.
Dierenarts 1. Dierenarts voor huisdieren en/of voor de “grotere dieren”.
2. Voor een agrarisch gebied kan de laatste een welkome aanvulling in het agrarische gebied betekenen. Een goede bereikbaarheid is wenselijk evenals bij huisdieren een ligging nabij het verzorgingsgebied. Vanwege de verkeersaantrekkende werking opletten bij situering nabij EHS.
3. “Beweiding” van de dieren kan op het agrarisch productiegebied plaats vinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Bij (omvangrijke) stalling/huisvesting letten op geluidsoverlast.
Hondendressuur
(9133.1)
1. Het africhten van honden wordt vaak niet wenselijk geacht binnen een woongebied. Daarom wordt veelal uitgeweken naar een bedrijventerrein. Echter, situering in het landelijk gebied zou ook kunnen.
2. Met dressuur gaat doorgaans nogal wat geluid gepaard, hetgeen verstoring kan veroorzaken. Verder is nabijheid van het verzorgingsgebied gunstig.
3. “Beweiding” van de dieren kan op het agrarisch productiegebied
plaatsvinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Let op geluidsoverlast en uitloop.
Woonzorgboerderijen, kinderdagverblijf 1. Het bieden van zorg aan een specifieke doelgroep die zorg behoeft. Het meehelpen op de boerderij maakt onderdeel uit van de behandeling en/of opvang.
2. De verkeersaantrekkende werking is mede afhankelijk van de soort zorg. De nabijheid van voorzieningen kan gewenst zijn. Er kan een verstorende werking van uit gaan door uitloop.
Daarom nadere aandacht hiervoor nabij de EHS.
3. Voor appartementen en bijbehorende kantine en eetgelegenheden wordt uitgegaan van 2.000 m². Afhankelijk van de soort opvang kan meer
ruimte nodig zijn. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Voldaan moet worden aan de Wet geluidhinder. Voorts letten op de afvalwaterbehandeling.
5. Soms specifieke inpassing nodig.
Houtconservering, kurkwaren, riet- en
vlechtwerk
(2010.2,102)
1. Ambachtelijke hout-, kurk- en rietbewerking met weinig machines. Gedacht wordt aan een mandenvlechter of een maker van (rieten) stoelen e.d.
2. De activiteit kan aanvullend zijn ten opzichte van andere recreatieve activiteiten.
3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4 .Voldaan moet worden aan de Wet geluidhinder.
5. Voorts letten op de afvalwaterbehandeling.
Educatief centrum
(803,804)
1. Educatie die gerelateerd is aan de landbouw en/of natuur. Uitbreiding met feesten en partijen is niet toegestaan.
2. Een locatie nabij het object van voorlichting ligt in de rede. Een goede bereikbaarheid is van belang. Verder kan het een aanvulling vormen in een meer recreatief gebied.
3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m².
4. Let op verkeersaantrekkende werking en mogelijke verstoring die van de activiteit kan uitgaan.
Kunst(atelier)/
galerie
1. Gedacht kan worden aan glas, keramiek, munten en sieraden.
2. Een ligging nabij afzetgebieden ligt in de rede. Er is sprake van een “kijk”-gehalte (recreatieve component).
3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m².
4. Let op milieuhygiënische aspecten.
Opslag en stalling van niet agrarische
producten, caravans,
aanhangwagens,
kampeerauto’s en
boten
1. Opslag van goederen die nog enigszins gerelateerd kunnen worden aan het landelijk gebied.
2. Vanwege vervoer kan het wenselijk zijn de opslag nabij een doorgaande weg of – bij boten en caravans - nabij recreatiegebieden te leggen.
3. Bij voortzetting van het agrarisch bedrijf is erfvergroting eerst aan de orde na opheffing van de opslag. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Opslag buiten is ontsierend.
5. Opletten dat een schuur voor agrarisch gebruik wordt aangevraagd terwijl de (bestaande) schuren voor opslag worden gebruikt en niet bedrijfseconomisch noodzakelijk zijn voor het agrarische bedrijf.
Kinderboerderij 1. Het houden van verschillende soorten dieren (inheems en uitheems) anders dan voor de productie. De gelegenheid voor bezichtiging
staat voorop.
2. Ligging nabij het verzorgingsgebied ligt in de rede. Het kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Er kan een verkeersaantrekkende werking van uit gaan.
3. Bebouwing op de bedrijfskavel, geen bebouwing erbuiten. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m².
4. Let op (dier)hygiënische aspecten en verkeersaantrekkende werking.
Groepsaccommodatie 1. De tijdelijke huisvesting (van groepen toeristen, maar ook van seizoensarbeiders) van maximaal 50 personen met een daarbij passende keuken, eetgelegenheid en aantal slaapplaatsen (in de vorm van slaapzalen).
2. Gestreefd wordt naar een locatie nabij recreatieve en andere toeristische voorzieningen en recreatieve infrastructuur.
3. Bebouwing op de bedrijfskavel, geen bebouwing erbuiten. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Let op en verkeersaantrekkende werking.
Kamperen bij de boer 1. Het betreft het gelegenheid bieden aan maximaal 25 kampeermiddelen
gedurende de periode van 15 maart tot 1 november van elk jaar. Ook het
“ecologisch” kamperen (kamperen gericht op wandelende en fietsende
rustzoekers) valt hieronder.
2. De activiteit kan een aanvulling vormen op de andere recreatieve
voorzieningen. Aansluiting bij het (landelijk) voet- en fietspadennet ligt in de rede.
Het kampeerterrein moet aangelegd worden binnen de erfsingelbeplanting.
3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Let op afvalverwijdering en was- en toiletgelegenheid. Was- en
toiletgelegenheid moet binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd worden
5. Let op specifieke verordeningen.
Bed & breakfast 1. Het bieden van logies voor kort verblijf (tot 1 á 2 weken) voor een beperkt aantal personen tegelijk.
2. De activiteit kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Daarnaast zou kunnen worden aangesloten bij bestaande (winkel) voorzieningen. Een redelijke bereikbaarheid is wenselijk.
3. Bij een woonbestemming in het woonhuis of eventueel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen. De grens met een forsere recreatieve voorziening ligt rond de 5 kamers (circa 10 gasten). De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen.
4. Let op mogelijke hinder vanuit de omgeving
(geur e.d.)
Theeschenkerij 1. De bedrijfsvloeroppervlakte van de theeschenkerij mag maximaal 100 m² bedragen. Er mogen geen buitenterrassen worden aangelegd.
2. Het kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Voor de activiteit is de aanloop van belang, om welke reden een redelijke bereikbaarheid wenselijk is.
3. Er kan een verkeersaantrekkende werking van uit gaan.
Outdoor/
sportactiviteiten
centrum
1.Locatie van waaruit buitensportactiviteiten worden georganiseerd en tevens opslag van artikelen ten behoeve van buitensportactiviteiten.
2.Ligging nabij gebieden waar buitensportactiviteiten kunnen plaatsvinden ligt in de rede.
3.Opslag van artikelen binnen gebouwen. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m².
4. Let op en verkeersaantrekkende werking.

1. 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1. 6. 1 Algemeen

De beleidskeuze ten aanzien van de hoofdfuncties (landbouw, natuur en landschap) en de toegevoegde functies in het buitengebied heeft consequenties ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten die uit oogpunt van de verschillende functies worden ondernomen. Bij de toetsing hiervan is het "evenredigheidsbeginsel" van toepassing.

Dit houdt met name in dat bij de toetsing dient te worden beoordeeld of het positieve effect van de activiteit opweegt tegen de negatieve gevolgen voor de andere functies. Voor een aantal specifieke bestemmingen geldt aanvullend het volgende.

1. 6. 2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen de bestemming “Agrarisch”

  1. a. Toetsing zal plaatsvinden aan de hand van het volgende schema vanuit de vraag of er al dan niet sprake is van een onevenredige afbreuk aan landschap, bodem en/of natuur, en of de agrarische activiteit al dan niet kan worden toegestaan:
Gevolgen van de activiteit voor landschap of natuur Vrijwel afwezig Matig Groot
Nut van de agrarische activiteit
Gering Toestaan Niet toestaan, tenzij onder voorwaarden Niet toestaan
Redelijk groot Toestaan Toestaan Niet toestaan, tenzij onder voorwaarden
Groot Toestaan Toestaan Toestaan, mits compensatie
  1. b. Voor de toetsing van omgevingvergunningsplichtige activiteiten vanuit de toegevoegde functies (recreatie, infrastructuur, e.d.) geldt dat de activiteiten kunnen plaatsvinden wanneer geen of slechts marginale schade aan de basisfuncties (landbouw, natuur en landschap) wordt toegebracht. De toegevoegde functies zijn ondergeschikt aan de basisfuncties. Door het stellen van voorwaarden kan eventuele schade worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt. Voor toetsing van toegevoegde functies onderling, wordt uitgegaan van nevengeschiktheid. Bij toetsing van het begrip landschap gaat het met name om de openheid en de verkavelingsstructuur van het landelijk gebied. Bij het toestaan van activiteiten zal zoveel mogelijk aangesloten moeten worden bij bestaande landschappelijke elementen en/of bosschages.

Het samenvoegen van kleinere percelen en/of het wijzigen van waterlopen zal worden getoetst aan de gevolgen voor het verkavelingspatroon. Hieraan mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.

Het planten van bomen en struiken zal worden getoetst aan de landschappelijke inpassing en de waarden van de structuurbepalende en individuele elementen. Aan die waarden, alsmede de bepalende overgang van het landschap naar de waardevolle elementen, mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.

1. 11. Paardrijbakken en tennisbanen

Een omgevingsvergunning voor paardrijbakken en tennisbanen, uitsluitend toegestaan ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, tenzij sprake is van een bedrijfsmatige paardenhouderij, zal uitsluitend verleend worden op of direct aansluitend aan een eigen erf bij een (bedrijfs) woning dan wel een agrarische bedrijfskavel. De paardrijbak en/of de tennisbaan moet landschappelijk aanvaardbaar en inpasbaar zijn. Daarbij dienen de bakken en/of banen zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg te worden gesitueerd.

Een paardrijbak en/of tennisbaan mag geen hinder (geur, geluid, licht en stof) veroorzaken voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m). Tevens is verlichting bij een paardrijbak en/of een tennisbaan niet toegestaan in kwetsbare agrarische gebieden dan wel in of nabij natuurgebieden.

1. 12. Wegverkeerslawaai

  1. a. De bouw of uitbreiding van geluidgevoelige gebouwen, dan wel functiewijziging van een niet-geluidgevoelig gebouw in een geluidgevoelig gebouw, zal binnen de geluidszone alleen kunnen worden toegepast als er akoestisch gezien geen ongunstiger situatie optreedt.
  2. b. Indien een nu niet zoneplichtige weg alsnog zoneplichtig wordt in de zin van de Wet geluidhinder of indien bij het aan- of verleggen van wegen dit noodzakelijk is, zal een aanduiding "geluidzone -weg " moeten worden gegeven.
  3. c. Als verkeersontwikkelingen op wegen binnen de planperiode aanleiding geven tot wijzigingen, zodanig dat de geluidbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of meer bedraagt, dan zal langs de betreffende weg(en) eveneens een aanduiding "" worden gelegd.
  4. d. Als verkeersontwikkelingen op wegen binnen de planperiode aanleiding geven tot vermindering van de verkeersintensiteit, kan de aanduiding "geluidzone - weg " ook (gedeeltelijk) worden verwijderd.

1. 20. Algemene toetsingscriteria

  • A. Rangorde:

ondergeschikte doeleinden mogen geen ernstige afbreuk doen aan bovengeschikte doeleinden. Onder- en nevengeschikte doeleinden mogen geen onevenredige afbreuk aan elkaar doen.

  • B. Bebouwingsbeeld:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld.

Bij afwijking van de maatvoeringseisen zal hierop worden gelet. Voorts moet in zijn algemeenheid verstening van het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit geldt met name in relatie tot toegevoegde functies.

  • C. Woonsituatie:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

  • D. Verkeersveiligheid:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie.

  • E. Sociale veiligheid:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.

  • F. Milieusituatie:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.

In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt.

  • G. Openbare nutsleidingen:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met een doelmatig en veilig functioneren van nutsleidingen. Dit dient, waar nodig, te resulteren in het aanhouden van het bebouwingsvrije afstand en met name voor hoofdtransportleidingen.

  • H. Gebruiksmogelijkheden:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

  • I. Landschappelijke waarden:

ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot-stand-brengen van de landschappelijke waarden van het buitengebied.

  • J. Natuurlijke waarden:

ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot-stand-brengen van de natuurlijke waarden van het buitengebied.

  • K. Cultuurhistorische waarden:

ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het herstel van de cultuurhistorische c.q. archeologische en cultuurhistorische waarden van het buitengebied.

Bijlage 2 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten

SBI-code / Bedrijfs(sub)groep of activiteit

01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW

0141.1 hoveniersbedrijven

22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA

221 Uitgeverijen (kantoren)

2223 Grafische afwerking

223 Reproductiebedrijven opgenomen media

36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN NIET ELDERS

GENOEMD

36.1 Vervaardiging van meubels: meubelstoffeerderijen

45 BOUWNIJVERHEID

45.4 Afwerken van gebouwen: woningstoffeerderijen

50HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS

5020.4 Autobeklederijen

51 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING

511 Handelsbemiddeling (kantoren)

52 DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN

527 Reparatie ten behoeve van particulieren (excl. auto's en motorfietsen)

61, 62 VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT

61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren)

63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER

6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren)

633 Reisorganisaties

634 Expediteurs, cargadoors (kantoren)

64 POST EN TELECOMMUNICATIE

642 Telecommunicatiebedrijven

72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE

72 Computerservice- en informatietechnologie-bureaus en dergelijke.

73 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK

732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek

74 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING

74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren

80 ONDERWIJS

8041 Rijscholen, zonder instructielokaal

93 OVERIGE DIENSTVERLENING

9302 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten

9303 Begrafenisondernemingen: kantoorruimte c.a. ten behoeve van uitvaartverzorging

9305 Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd.

Bijlage 3 Beplantingsplan

Bijlage 3 Beplantingsplan

Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Principeverzoek

Bijlage 2 Principeverzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Geurberekening Eenden

Bijlage 4 Geurberekening eenden

Bijlage 5 Geurberekening Vleeskuikens

Bijlage 5 Geurberekening vleeskuikens

Bijlage 6 Vergunning Wet Natuurbescherming

Bijlage 6 Vergunning Wet natuurbescherming

Bijlage 7 Aerius-berekening Vleeskuikens

Bijlage 7 Aerius-berekening vleeskuikens

Bijlage 8 Aerius-berekening Eenden

Bijlage 8 Aerius-berekening eenden

Bijlage 9 Reactienota Overleg

Bijlage 9 Reactienota overleg