KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Cultuur En Ontspanning
Artikel 6 Gemengd - 1
Artikel 7 Gemengd - 2
Artikel 8 Gemengd - 3
Artikel 9 Gemengd - 4
Artikel 10 Gemengd - 5
Artikel 11 Gemengd - 6
Artikel 12 Gemengd - 7
Artikel 13 Groen
Artikel 14 Horeca
Artikel 15 Kantoor
Artikel 16 Kantoor - 1
Artikel 17 Maatschappelijk - 1
Artikel 18 Maatschappelijk - 2
Artikel 19 Maatschappelijk - 3
Artikel 20 Maatschappelijk - 4
Artikel 21 Maatschappelijk - 5
Artikel 22 Maatschappelijk - 6
Artikel 23 Recreatie
Artikel 24 Sport
Artikel 25 Tuin
Artikel 26 Verkeer
Artikel 27 Verkeer - Spoorverkeer
Artikel 28 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 29 Wonen
Artikel 30 Wonen - 1
Artikel 31 Wonen - 2
Artikel 32 Wonen - 3
Artikel 33 Wonen - 4
Artikel 34 Wonen - 5
Artikel 35 Wonen Uit Te Werken - 1
Artikel 36 Wonen Uit Te Werken - 2
Artikel 37 Waarde - Archeologie Categorie 2 (Dubbelbestemming)
Artikel 38 Waarde - Archeologie Categorie 3 (Dubbelbestemming)
Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)
Artikel 40 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 41 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 42 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 43 Algemene Bouwregels
Artikel 44 Algemene Gebruiksregels
Artikel 45 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 46 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 47 Overgangsrecht
Artikel 48 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Beschrijving Plangebied
2.3 Historische Ontwikkeling
2.4 Historische Elementen
2.5 Wegenstructuur
2.6 Bestaande Functies
2.7 Openbaar Vervoer
2.8 Parkeren
2.9 Bodemtypen En Landschap
2.10 Water
2.11 Speelvoorzieningen
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ruimtelijk Kader Plangebied
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Geologie En Geomorfologie
5.3 Water
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bedrijven- En Milieuzonering
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Bodem
5.8 Geluid
5.9 Duurzaamheid
5.10 Flora En Fauna / Ecologie
5.11 Archeologie
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Dit Bestemmingsplan
6.3 Retrospectieve Toets (Voor Herzieningen)
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Handhaving
Bijlage 1 Toetsingskader Beschermd Stadsgezicht
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteit
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep En Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg Inclusief Bijlage 1
Bijlage 2 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (2)
Bijlage 3 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (3)
Bijlage 4 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (4)
Bijlage 5 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (5)
Bijlage 6 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (6)
Bijlage 7 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (7)
Bijlage 8 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (8)
Bijlage 9 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (9)
Bijlage 10 Besluit Hogere Waarden Stationsstraat (27-02-1990)
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek Tbv Herinrichting Sinaiterrein

berg-utrechtseweg

Bestemmingsplan - gemeente Amersfoort

Vastgesteld op 10-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg van de gemeente Amersfoort;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0307.BP00049-0302;

1.3 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtergevel:

(oorspronkelijke) gevel aan de achterzijde van een gebouw;

1.6 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk waarin mantelzorg wordt verleend;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;

1.8 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne;

1.9 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 archeologisch belangrijke plaats:

gebied waarin belangrijke archeologische vindplaatsen worden verwacht;

1.11 bebouwing:

één of meer bouwwerken;

1.12 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bebouwingsoppervlak geeft;

1.13 bedrijfsgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein;

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.16 beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:

  1. a. in de van de regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemening zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
  2. b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
  3. c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;

1.17 beschermd stadsgezicht:

groepen van onroerende zaken en terreinen, hieronder begrepen bomen, straten, pleinen, bruggen en water, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meerdere monumenten bevinden en die ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 als zodanig zijn aangewezen;

1.18 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, danwel omgevingsvergunning;

1.19 bestaand gebruik:

gebruik van grond en bouwwerken dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het plan;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 Bevi-inrichtingen:

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.23 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en/of het vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, waarbij de eerste bouwlaag begint op peil en waarbij ruimten onder peil, souterrains, ruimten in de kap en dakterrassen geen bouwlaag zijn;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwmarkt:

detailhandel met een verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden, zowel aan vakman als particulier;

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw met een dak;

1.33 bijzondere woonvoorzieningen:

vorm van wonen die voorziet in de aangepaste woonbehoefte van personen of groepen van personen, voor wie reguliere woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn;

1.34 café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

1.35 cafetaria/snackbar:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie, ter plaatse bereide, kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.36 coffeeshop:

een alcoholvrij horecabedrijf ten aanzien waarvan de burgemeester in beginsel de handel in hasjiesj en hennep (ook stekjes) zoals omschreven in lijst II behorend bij de Opiumwet, ook wel aangeduid als hasj, marihuana, weed, wiet of stuff, heeft toegestaan;

1.37 cultuurhistorische waarde:

de waarde, gevormd door de duidelijke herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van bebouwing, nederzetting en/of landschap, in de structuur, de ruimte en de ruimtevormende elementen daarvan;

1.38 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt.

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 detailhandel in grove bouwmaterialen:

detailhandel in materialen voor de ruwbouw van gebouwen en dergelijke zoals stenen, zand, beton, bestratingsmateriaal en hout;

1.41 detailhandel in tuininrichtingsartikelen:

detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak waarop artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen worden aangeboden;

1.42 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, motoren, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, woninginrichting grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.43 dienstverlening:

het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:

  1. a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en dergelijke;
  2. b. het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;

1.44 dienstverlening publieksgericht:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke;

1.45 discotheek of dancing:

een horecabedrijf dat tot doel heeft het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen in combinatie met het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse;

1.46 distributieplanologisch onderzoek (dpo)

een onderzoek dat uitsluitsel kan geven over de uitbreidings- en groeimogelijkheden voor de detailhandel in een bepaald winkelgebied, waarbij het distributieplanologisch verzorgingsniveau voor de consument centraal staat. Afzetgebied en omgevingsfactoren als parkeren, bereikbaarheid en uitstraling worden daarbij betrokken;

1.47 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.48 erotisch getinte horeca:

een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.49 evenementen:

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen en thematische markten;

1.50 extensieve recreatie:

recreatief medegebruik van gronden, zoals fietsen, paardrijden, varen, vissen, wandelen en zwemmen;

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.52 geluidsbelasting vanwege wegverkeer

de geluidsbelasting in Lden (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en bepaald conform de Wet geluidhinder) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

1.53 geluidsgevoelig gebouw

gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig gebruik als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.54 geluidsgevoelig object

geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte, of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.55 geluidsgevoelige ruimte

geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.56 geluidsreducerende maatregelen

fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs- of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;

1.57 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.58 gemeentelijk stadsgezicht:

groepen van onroerende zaken en terreinen, hieronder begrepen bomen, straten, pleinen, bruggen en water, die een samenhangend beeld vormen dat van belang is wegens de schoonheid, het karakter of de cultuurhistorische waarde van het geheel, die zijn vermeld op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten;

1.59 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.60 grootschalige detailhandel in meubelen en woninginrichting:

detailhandel in meubelen en artikelen ten behoeve van de inrichting van een woning en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 1.000 m²;

1.61 halfverharding

een doorlatende verharding die bestaat uit een (weg)dek met een zeer hoge doorlatendheid. Bij halfverharding stroomt regenwater direct door naar de onderliggende laag waardoor het kan worden geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd kan worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voorbeelden van halfverharding zijn grind, gebroken puin, gebroken natuursteen, schelpen, houtsnippers;

1.62 hoofdgebouw:

gebouw, dat op een erf door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.63 horeca van categorie a:

dienstverlening door middel van de exploitatie van restaurants, snackbars, ijssalons en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven waar het gebruik van (alcoholhoudende) drank ondergeschikt is aan het nuttigen van etenswaren;

1.64 horeca van categorie b:

dienstverlening door middel van de exploitatie van cafés, dancings, bowling-centra en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven waar het gebruik van etenswaren ondergeschikt is aan het gebruik van alcoholhoudende drank;

1.65 horeca van categorie c:

dienstverlening door middel van de exploitatie van sportkantines, buurthuizen etc, welke exploitatie niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke op het perceel dan wel in het gebouw wordt uitgeoefend;

1.66 horeca van categorie h:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of het verstrekken van alcoholische of niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse;

1.67 huishouden:

een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners en continuïteit in de samenstelling;

1.68 internetwinkel:

een specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet tot stand komt, ter plaatse alleen de bijbehorende opslag en distributie plaatsvindt en afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.69 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.70 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.71 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend of gebogen vlak;

1.72 kelder:

een gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw, danwel van een bijbehorend bouwwerk of door het afgewerkte maaiveld, en dat geheel is gelegen onder peil;

1.73 koekoek

een met keerwanden uitgevoerd bouwwerk ter hoogte van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;

1.74 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, alsmede beeldende kunst;

1.75 landgoed:

een functionele eenheid, bestaande uit bos of natuur al dan niet in combinatie met agrarische gronden met een productiedoelstelling; vormen van bos- en landbouw kunnen deel uitmaken van de bedrijfsvoering; het geheel is openbaar toegankelijk; op het landgoed staat één of meer wooncomplexen met tuinen van allure en uitstraling; kenmerkend voor de inrichting van het landgoed is een raamwerk van wegen, waterlopen, lanen en singels, waarbinnen de verschillende ruimtegebruiksvormen zijn gerangschikt; het geheel vormt een ecologische, economische en esthetische eenheid waarvan de invulling is geïnspireerd door het omringende landschap, de cultuurhistorie en de bodemgesteldheid;

1.76 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, medische, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvangvoorzieningen;

1.77 manege:

activiteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het stallen van paarden en/of pony's en het berijden en verzorgen van paarden en pony's, waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen;

1.78 mantelzorg:

het bieden van hulp die aanvullend, niet beroepshalve aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en met een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.79 nevenactiviteit:

een activiteit die maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw beslaat;

1.80 nevenassortiment

een assortiment dat qua omvang ondergeschikt is aan het assortiment van de hoofdactiviteit en daar vanwege de aard niet mee in overeenstemming is en maximaal 10% van de oppervlakte van het hoofdgebouw beslaat;

1.81 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.82 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.83 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte) van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1, 75 meter beneden peil;

1.84 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.85 opvangvoorzieningen:

opvang van kinderen, in speciaal daarvoor ingestelde verblijven;

1.86 overbouwing:

een deel van een gebouw, gelegen boven het peil, vrij van het aansluitende afgewerkte terrein, dat ter weerszijden wordt ondersteund door hetzelfde gebouw;

1.87 parkeereis:

het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;

1.88 particulier opdrachtgeverschap:

situatie dat de burger of een groep van burgers –in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk – volledig juridische zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;

1.89 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor de overige bestaande en nieuw te bouwen hoofdgebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor bijbehorende bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van het bijbehorende bouwwerk;
  4. d. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
  5. e. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  6. f. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
  7. g. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.90 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.91 prostitutie:

het aanbieden van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding;

1.92 prostitutiebedrijf:

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt, een erotische massagesalon mede begrepen;

1.93 publieksgerichte beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis:

beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis bestaande uit hoofdzakelijk baliewerkzaamheden of andere diensten die publiek aantrekken, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus, kinderopvang, ateliers en dergelijke; in tegenstelling tot niet-publieksgerichte beroep- en bedrijfsactiviteit aan huis;

1.94 recreatieve voorzieningen:

overdekte en onoverdekte recreatieve accommodaties;

1.95 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve, niet-permanente bewoning;

1.96 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een parenclub of prostitutiebedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.97 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.98 sociale huurwoning:

huurwoning, waarbij de aanvangshuurprijs ligt onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarvan de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname verzekerd is;

1.99 sociale koopwoning:

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarvan de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname verzekerd is;

1.100 souterrain:

het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 meter boven het (straat)peil is gelegen;

1.101 speeltuig

kleine speeltuigen, zoals wipkippen en schommels;

1.102 sportvoorzieningen:

overdekte en onoverdekte sportaccommodaties;

1.103 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.104 telecommunicatiemast:

een constructie die uitsluitend of mede bedoeld is voor het bevestigen en dragen van telecommunicatieapparatuur;

1.105 verbeelding:

de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);

1.106 verharding

het geheel van lagen, aangebracht op de bovenlaag van de bodem, die niet poreus/niet waterdoorlatend is. Voorbeelden van verharding zijn asfalt, beton, klinkers;

1.107 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.108 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;

1.109 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die loopt tot aan de perceelsgrenzen;

1.110 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

1.111 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.112 woonark of waterwoning:

een schip met een rechthoekige hoofdvorm die niet op varen duidt, dat gelegen is op een vaste ligplaats en bedoeld is voor permanente bewoning;

1.113 woonschip:

een varend schip met een als zodanig herkenbaar uiterlijk dat geschikt is voor permanente bewoning;

1.114 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.115 zorginstelling

instelling waar zorg wordt verleend, zoals een verzorgingshuis, een verpleeghuis of een hospice.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;

2.8 oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:

bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven uit categorie A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteit, die als bijlage (2) bij deze regels is gevoegd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml), een verkooppunt voor motorbrandstoffen met daarbij behorende detailhandel en een autowasstraat;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' (zo): een zend-/ontvangstinstallatie;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' (nv): een nutsvoorziening;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen, en erven;

    met dien verstande dat per bedrijf voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag.

3.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming, en nutsvoorzieningen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

3.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.2 :

  1. a. ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
    3. 3. in een 'beschermd stadsgezicht' of 'gemeentelijk stadsgezicht' en bij een 'rijksmonument', 'gemeentelijk monument' of 'waardevol pand', nadat schriftelijk advies is ingewonnen van de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).
  2. b. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

3.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een geluidszoneringsplichtige inrichting en bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Bzro);
  2. b. opslag ten behoeve van bedrijvigheid die op grond van dit artikel is toegestaan, is uitsluitend toegestaan achter het verlengde van de achtergevel;
  3. c. met uitzondering van het bepaalde in lid 3.1 onder b, is detailhandel uitgesloten behalve voor productiegebonden detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten;
  4. d. kantoren zijn enkel toegestaan als de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van het hoofdgebouw.

3.6 Afwijking

3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 3.7 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 3.7 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.9 Wijzigingsbevoegdheid

Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wro het plan wijzigen voor het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuur en landschap in de vorm van bos en bijzondere parkelementen;
  2. b. de instandhouding, bescherming en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;
  3. c. extensief recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, voet- en ruiterpaden;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein' (mc); een motorcrossterrein met de daar bijbehorende horeca van categorie c voorzieningen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidswal' (gw) is het realiseren van geluidswerende voorzieningen mogelijk.

4.2 Bouwregels

  1. a. op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals terreinafscheidingen, palen, masten en kunstwerken evenals nutsvoorzieningen, verkeers- en andere tekens;
  2. b. binnen het bouwvlak ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'motorcrossterrein' (mc) is een clubhuis ten behoeve van de motorsportvereniging toegestaan met een hoogte zoals aangegeven op de verbeelding;
  3. c. geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'geluidswal' (gw) mogen een maximale hoogte hebben van 6 meter;
  4. d. de bouwhoogte van andere bouwwerken als bedoeld in lid 4.2 onder a mag niet meer bedragen dan 2 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Cultuur En Ontspanning

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor monumenten.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

Artikel 6 Gemengd - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. op de begane grond:
    1. 1. onderwijs- en opvangvoorzieningen;
    2. 2. medische voorzieningen;
    3. 3. kantoren;
    4. 4. bedrijven die in de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging' zijn aangeduid als categorie 1;
    5. 5. horeca-a ter plaatse van de aanduiding “horeca van categorie a” (h=a);
  2. b. ter plaatse van Stationsplein 20 - 66 zijn de onder a genoemde functies tevens toegestaan op de eerste verdieping;
  3. c. op de verdiepingen wonen;
  4. d. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

6.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 6.4 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 6.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Gemengd - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Op de begane grond:
    1. 1. onderwijs- en opvangvoorzieningen;
    2. 2. medische voorzieningen;
    3. 3. kantoren;
    4. 4. bedrijven die in de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging' zijn aangeduid als categorie 1;
    5. 5. horeca-a ter plaatse van de aanduiding “horeca van categorie a” (h=a);
    6. 6. detailhandelsdoeleinden, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen, bouwmarkten en grootschalige detailhandel in meubelen en woninginrichting;
  2. b. op de verdiepingen wonen;
  3. c. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

7.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 7.4 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 7.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Gemengd - 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. hotel annex vergaderruimte;
  3. c. wonen;
  4. d. detailhandel;
  5. e. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  6. f. groenvoorzieningen en waterpartijen;
  7. g. ondergrondse en halfverdiepte parkeervoorzieningen;
  8. h. ondergrondse- en bovengrondse fietsenstallingen;
  9. i. publieksgerichte dienstverlening en horeca van categorie a in de stadsplint (= eerste en tweede bouwlaag vanaf peil), waarbij horeca van categorie a maximaal 50% van de betreffende stadsplint mag beslaan;
  10. j. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

8.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 8.4 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 8.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Gemengd - 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. stationshal/stationsentree met daarvan deeluitmakende voorzieningen zoals kaartautomaten en loketten;
  3. c. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  4. d. een onderdoorgang ten behoeve van spoorwegdoeleinden;
  5. e. ondergrondse- en bovengrondse fietsenstallingen;
  6. f. publieksgerichte dienstverlening, horeca van categorie a en kleinschalige detailhandel in de stadsplint (= eerste en tweede bouwlaag vanaf peil), waarbij horeca en kleinschalige detailhandel maximaal 50% van de betreffende stadsplint mogen beslaan;
  7. g. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

9.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 9.4 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 9.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Gemengd - 5

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. hotel annex vergaderruimte;
  3. c. wonen;
  4. d. publieksgerichte dienstverlening en horeca van categorie a in de stadsplint (= eerste en tweede bouwlaag vanaf peil), waarbij de functie horeca van categorie a maximaal 50% van de betreffende stadsplint mag beslaan;
  5. e. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. ondergrondse- en bovengrondse fietsenstallingen;
  8. h. groenvoorzieningen en waterpartijen;
  9. i. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

10.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 10.4 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 10.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Gemengd - 6

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. politiebureau;
  3. c. publieksgerichte dienstverlening in de stadsplint (= eerste en tweede bouwlaag vanaf peil);
  4. d. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  5. e. groenvoorzieningen en waterpartijen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. ondergrondse- en bovengrondse fietsenstallingen;
  8. h. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

11.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 11.4 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 11.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Gemengd - 7

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. op de begane grond:
    1. 1. kantoren;
    2. 2. atelier / galerie;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (w) tevens wonen;
  2. b. op de verdiepingen wonen;
  3. c. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

12.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

12.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 12.4 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 12.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Groen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
  2. b. parken en plantsoenen;
  3. c. watergangen en -partijen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' (sz) tevens een speelvoorziening;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - zichtlijn' (sg-zl), tevens voor het realiseren / instandhouden van een zichtlijn;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 't Weitje/trapveld' (sg-wt), tevens voor het gebruiken van de groenvoorziening als trapveld;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - ondergrondse parkeervoorziening' (sg-opv), tevens voor een ondergrondse parkeervoorziening;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' zijn voorzieningen toegestaan ten behoeve van waterberging;
  11. k. bij deze bestemming behorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals abri's, telefooncellen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

13.3 Afwijking

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) speelvoorzieningen of voet- of fietspaden aan te leggen, waarvan de gezamenlijke verharde oppervlakte meer bedraagt dan 15% van het bestemmingsvlak, dan wel meer bedraagt dan 1.000 m²;
  2. b. een vergunning als bedoeld onder a is slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden de natuurlijke, cultuurhistorische of landschappelijke waarden van de betreffende groenvoorziening niet in onevenredige mate worden aangetast;
  3. c. het onder a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:
    1. 1. werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    2. 2. andere werken en/of werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van het plan.

Artikel 14 Horeca

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. op de begane grondlaag ter plaatse van de hierna genoemde aanduidingen, voor de daarbij genoemde doeleinden:
    aanduiding doeleinden
    horeca van categorie a horecabedrijven die, gelet op de aard en omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in geringe mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies in de omgeving van deze horecabedrijven, zoals restaurants, snackbars, ijssalons en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven
    horeca van categorie b horecabedrijven die, gelet op de aard en omvang ervan, zowel uit functionele als milieu-overwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies in de omgeving van deze horecabedrijven, zoals cafés, dancings, bowlingcentra en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven; op deze gronden is tevens horeca van categorie b toegestaan
    horeca van categorie h hotel met vergaderaccomodaties
  2. b. op de verdiepingen tevens wonen;
  3. c. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

14.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming, waaronder begrepen bijgebouwen ten behoeve van het wonen en nutsvoorzieningen.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

14.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 14.4 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 14.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Kantoor

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (w) is wonen toegestaan in bovenwoningen, en ter plaatse van het perceel Koningin Wilhelminalaan 17 in het gehele pand;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'congrescentrum' (coc) is een congrescentrum of vergaderlocatie toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' (pg), uitsluitend een gebouwde parkeervoorziening;
  5. e. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

15.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

15.4 Afwijking

15.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 15.5 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 15.5 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Kantoor - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen, waarbij educatieve- en opvangvoorzieningen uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;
  3. c. op de verdiepingen wonen;
  4. d. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

16.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

16.4 Afwijking

16.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 16.5 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 16.5 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

16.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Maatschappelijk - 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kinderopvang;
  2. b. ambulante jeugdzorg;
  3. c. ambulante woonbegeleiding;
  4. d. gezinshuizen;
  5. e. religieuze doeleinden;
  6. f. kantoren ten behoeve van de bestemming;
  7. g. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

17.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

17.4 Afwijkingen

17.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 17.5 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 17.5 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

17.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Maatschappelijk - 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren tot een maximaal vloeroppervlak van 200 m2;
  2. b. opvang- en onderwijsvoorzieningen;
  3. c. medische voorzieningen;
  4. d. vergaderruimte;
  5. e. sportvoorzieningen;
  6. f. ballonvaartcentrum;
  7. g. expositieruimte;
  8. h. horeca van categorie c;
  9. i. één bedrijfswoning;
  10. j. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

18.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

18.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 19 Maatschappelijk - 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van de gezondheidszorg;
  2. b. opvang- en onderwijsvoorzieningen;
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van bewoners, patiënten en werknemers, zoals een restaurant en een winkel;

    bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen, met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

19.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

19.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 19.2.1 onder a, ten behoeve van het slopen en realiseren van vervangende nieuwbouw op het perceel aan de zuidzijde van de Utrechtseweg, buiten de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing niet meer bedraagt dan de op de verbeelding opgenomen gezamenlijke oppervlakte van de bouwvlakken, waarbij nog maximaal 2.800 m2 extra kan worden gerealiseerd;
    2. 2. de vervangende nieuwbouw vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt zorgvuldig wordt ingepast, waarbij rekening wordt gehouden met de nog geheel aanwezige verkavelingsritmiek van de Utrechtseweg die van belang is voor de cultuurhistorische waarde van het gebied;
    3. 3. de vervangende nieuwbouw leidt tot het ontstaan van een robuustere en natuurlijker groenstructuur;
    4. 4. de vervangende nieuwbouw slechts in gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - ecologie' kan worden gerealiseerd, als uit een 'nee, tenzij-onderzoek' blijkt dat de vervangende nieuwbouw geen significant, negatief effect heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur;
    5. 5. de vervangende nieuwbouw slechts in gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kan worden gerealiseerd, als uit nader onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden aangetast;
  2. b. sublid 19.2.2, ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel tot ten hoogste 2 m;
  3. c. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. ten behoeve van lid a een integraal stedenbouwkundig plan is opgesteld, waar ook de landschappelijke kwaliteiten deel van uit maken;
    2. 2. de benodigde onderzoeken uitwijzen dat de bebouwing de aanwezige ecologische en archeologische waarden niet aantast;
    3. 3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. 4. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

19.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 19.6 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 19.6 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

19.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Maatschappelijk - 4

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonzorgcomplex;
  2. b. medische voorzieningen;
  3. c. een zelfstandige vorm van wonen waarin in meer of mindere mate ondersteuning wordt geboden voor de dagelijkse levensbehoefte en/of zorg op maat aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap of daarmee vergelijkbare categorieën;
  4. d. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

20.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 20.2.1 onder a, ten behoeve van het slopen en realiseren van vervangende nieuwbouw buiten de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing niet meer bedraagt dan de op de verbeelding opgenomen gezamenlijke oppervlakte van de bouwvlakken;
    2. 2. de vervangende nieuwbouw vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt zorgvuldig wordt ingepast, waarbij rekening wordt gehouden met de nog geheel aanwezige verkavelingsritmiek van de Utrechtseweg die van belang is voor de cultuurhistorische waarde van het gebied;
    3. 3. de vervangende nieuwbouw leidt tot het ontstaan van een robuustere en natuurlijker groenstructuur;
    4. 4. de vervangende nieuwbouw slechts in gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kan worden gerealiseerd, als uit nader onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden aangetast;
  2. b. sublid 20.2.2, ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel tot ten hoogste 2 m;
  3. c. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. ten behoeve van punt a een integraal stedenbouwkundig plan is opgesteld, waar ook de landschappelijke kwaliteiten onderdeel van uit maken;
    2. 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 20.1, ten behoeve van het toelaten van andere maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.5 onder a kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden aangetast;
    3. 3. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke parkeernota zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag ;
    4. 4. geen onevenredig nadelige gevolgen voor de woonomgeving optreden in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels

20.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 20.7 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 20.7 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

20.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Maatschappelijk - 5

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke doeleinden volgens de ter plaatse gegeven aanduiding:
    aanduiding doeleinden
    bedrijfswoning (bw) één bedrijfs- of dienstwoning; waarbij op het perceel van de voormalige Sinaï kliniek aan de Laan 1914, 2 bedrijfs- of dienstwoningen mogen worden gerealiseerd, met een goothoogte van 6 meter en het totaal netto vloeroppervlak niet meer dan 110 m2
    cultuur en ontspanning (co) culturele en sociale instellingen
    dierenasiel (ds) voorzieningen ten behoeve van de opvang van dieren
    gezondheidszorg (gz) voorzieningen ten dienste van de gezondheidszorg
    geluidswal (gw) geluidswerende voorzieningen
    jeugdopvang (jo) kinderopvang in souterrain
    kantoor (k) kleinschalige kantoren; waarbij voor het perceel Daam Fockemalaan 22 geldt dat de maximale oppervlakte voor kleinschalige kantoren 500 m2 bedraagt.
    religie (re) levensbeschouwelijke en religieuze voorzieningen
    sociaal-cultureel (sc) sociale en culturele voorzieningen
    specifieke vorm van horeca - horeca van categorie c (sh-h=c) horeca van categorie c
    specifieke vorm van maatschappelijk - (sm-oo) opvang- en onderwijsvoorzieningen
    specifieke vorm van maatschappelijk - scouting (sm-sc) scouting
    verenigingsleven (vl) voorzieningen ten dienste van het verenigingsleven
    welzijnsinstelling (wei) instelling die zich bezig houdt met maatschappelijk dienstbetoon
    wonen (w) wonen in bovenwoningen
    zorginstelling (zoi) instelling waar zorg wordt verleend
  2. b. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

21.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. de plaats, de afmeting en het toepassen van geluidwerende voorzieningen bij opvang en onderwijsvoorzieningen, ter voorkoming van geluidsoverlast voor aangrenzende percelen;
  2. b. de plaats en afmeting van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied en van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

21.4 Specifieke gebruiksregels

21.5 Afwijkingen

21.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 21.6 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 21.6 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

21.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Maatschappelijk - 6

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. militaire doeleinden in de vorm:
    1. 1. huisvesten van militairen;
    2. 2. oefenterreinen voor militairen;
    3. 3. onderbrengen van manschappen;
    4. 4. opslaan van materialen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'manege' (ma): tevens een manege;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'museum' (mu): tevens een museum;
  4. d. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

22.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

22.4 Afwijken van de gebruiksregels

22.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 22.5 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 22.5 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

22.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 Recreatie

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. volkstuinen;
  2. b. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

23.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

23.3 Afwijkingen

Artikel 24 Sport

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen;
  2. b. ter plaatse aangegeven aanduiding de volgende sportvoorzieningen:
    aanduiding doeleinden
    tennisbaan (tn) voorzieningen voor het beoefenen van de tennissport
  3. c. horeca-c ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca van categorie c' (h=h-c);
  4. d. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer-, en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

24.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen:

  1. a. aan de situering, het aantal, de hoogte, de lichtsterkte, het type armatuur van lichtmasten c.q. verlichtingselementen en andere lichtuitstralende elementen, ter voorkoming van hinder door het plaatsen van lichtmasten;
  2. b. met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied, en van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

24.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 24.2.1, ten behoeve van het bouwen binnen het bouwvlak van één of twee bij de bestemming behorende dienstwoningen op het perceel Barchmann Wuytierslaan 38, mits:
    1. 1. de vloeroppervlakte van elke woning niet meer bedraagt dan 110 m2;
    2. 2. de voorgevelbreedte tenminste 6,5 meter bedraagt;
    3. 3. de dienstwoningen bestaan uit maximaal 2 bouwlagen, eventueel met kap;
    4. 4. de bouwdiepte maximaal 8 meter bedraagt.
  2. b. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor de omliggende percelen in de vorm van geluidsoverlast, lichthinder en/of privacy;
    3. 3. het belang van cultuurhistorie, zoals beschreven in bijlage 1 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' van deze regels, hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
    4. 4. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    5. 5. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 24.4 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

Artikel 25 Tuin

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

25.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen, carports en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

25.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 25.2.4 :

  1. a. ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
    2. 2. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt.
  2. b. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 26 Verkeer

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (hoofd)ontsluitingswegen bestaande uit ten hoogste het in onderstaande kolom genoemde aantal rijstroken (zie artikel 3.3.1. Bro):
    Rijksweg A28 4 rijstroken
    Rondweg-Zuid (N221) 4 rijstroken
    Stichtse Rotonde binnenring 2 rijstroken
    buitenring 2 rijstroken
    Stationsstraat / Asch van Wijckstraat 4 rijstroken
    Stationsplein 4 rijstroken
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. in- en uitritten;
  5. e. bermen en groenvoorzieningen;
  6. f. watergangen en -partijen;
  7. g. geluidwerende voorzieningen;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - overkapping” [sba-o]: een overkapping voor de doeleinden die in de aangrenzende bestemming zijn toegelaten);
  9. i. ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" (pg): een gebouwde voorziening ten behoeve van het parkeren;
  10. j. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

26.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 26.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. parkeergarages ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" (pg) waarbij het aantal bouwlagen niet meer mag bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  2. b. niet voor bewoning bestemde gebouwen zoals fietsenstallingen, nutsgebouwtjes (niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen) met een maximale bruto-inhoud van 50 m3 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m;
  3. c. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, wegwijzers, verkeerstekens en regelinstallaties, bovengeleidingsportalen, schakelkasten, straatmeubilair en (beeldende) kunstwerken, met uitzondering van overkappingen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
    bouwwerken max. bouwhoogte
    palen en masten 10 m
    reclametekens 3 m
    verlichtingsmasten en antenne-installaties 12 m
    luifels en ander straatmeubilair 4 m
    verkeerstekens en - regelinstallaties, (beeldende) kunstwerken en geluidwerende voorzieningen 4 m
    overige andere bouwwerken 4 m
  4. d. legale overkappingen die bestaan ten tijde van het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, maar niet worden vergroot.

Artikel 27 Verkeer - Spoorverkeer

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Spoorverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. personen- en goederenvervoer per rail;
  2. b. kantoren ten behoeve van het spoorverkeer;
  3. c. overbouwingen en onderdoorgangen ten behoeve van het weg- en langzaamverkeer;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. in- en uitritten;
  7. g. bermen en groenvoorzieningen;
  8. h. watergangen en -partijen;
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag.

27.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 27.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. kantoren ten behoeve van de bestemming mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij het aantal bouwlagen niet meer mag bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  2. b. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals fietsenstallingen, nutsgebouwtjes (niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen) met een maximale bruto-inhoud van ten hoogste 50 m3 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m;
  3. c. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, wegwijzers, verkeerstekens en regelinstallaties, bovengeleidingsportalen, schakelkasten, straatmeubilair en (beeldende) kunstwerken, met uitzondering van overkappingen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
    bouwwerken max. bouwhoogte
    palen en masten 10 m
    reclametekens 3 m
    verlichtingsmasten en antenne-installaties 12 m
    luifels en ander straatmeubilair 4 m
    verkeerstekens en -regelinstallaties 10 m
    (beeldende) kunstwerken en geluidwerende voorzieningen 6 m
    erf- en perceelsafscheidingen en overige andere bouwwerken 4 m
  4. d. legale overkappingen die bestaan ten tijde van het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, maar niet worden vergroot;
  5. e. legale geluidwerende voorzieningen die bestaan ten tijde van het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan en die een grotere hoogte hebben dan is toegestaan volgens lid 27.2 onder c, mogen worden gehandhaafd en vernieuwd maar niet worden vergroot.

27.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

Artikel 28 Verkeer - Verblijfsgebied

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonerven, woonstraten, pleinen en speelvoorzieningen;
  2. b. ontsluitingswegen, bestaande uit ten hoogste 2 rijstroken (zie artikel 3.3.1. Bro);
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. bermen en groenvoorzieningen;
  7. g. watergangen en -partijen;
  8. h. geluidwerende voorzieningen;
  9. i. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

28.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 28.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. niet voor bewoning bestemde gebouwen zoals fietsenstallingen, nutsgebouwtjes (niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen) met een maximale bruto-inhoud van ten hoogste 50 m3 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m;
  2. b. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, wegwijzers, verkeerstekens en regelinstallaties, bovengeleidingsportalen, schakelkasten, straatmeubilair en (beeldende) kunstwerken, met uitzondering van overkappingen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
    bouwwerken max. bouwhoogte
    palen en masten 10 m
    reclametekens 3 m
    verlichtingsmasten en antenne-installaties 12m
    luifels en ander straatmeubilair 4 m
    verkeerstekens en -regelinstallaties, (beeldende) kunstwerken en geluidwerende voorzieningen 5 m
    erf- en perceelsafscheidingen en overige andere bouwwerken 2 m
  3. c. legale overkappingen die bestaan ten tijde van het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, maar niet worden vergroot.

Artikel 29 Wonen

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage' (ga);
  2. b. standplaatsen voor woonwagens ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' (wp);
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag.

29.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend woonwagens, garageboxen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming.

29.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

29.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 30 Wonen - 1

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. eengezinswoningen, aaneengebouwd, met de bijbehorende bouwwerken;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

    met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag.

30.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

30.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

30.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 30.2.2 onder j, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen op percelen groter dan 500 m2 en gelegen binnen een beschermd stadsgezicht, de ecologische hoofdstructuur of bij een waardevol pand, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woning - mits stedenbouwkundig aanvaardbaar- niet meer mag bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
  2. b. sublid 30.2.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten de gronden met de bestemming 'Wonen - 1' tot 3 meter achter de voorgevelrooilijn, mits het architectonisch aanvaardbaar is en er nog minimaal 5,00 meter onbebouwde zijtuin over blijft;
  3. c. sublid 30.2.2 onder e en f, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken met een grotere goothoogte, mits stedenbouwkundig aanvaardbaar, waarbij de bijbehorende bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al een grotere goothoogte hebben, worden geacht vergund te zijn;
  4. d. sublid 30.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
    2. 2. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
    4. 4. het geen "beschermd stadsgezicht", "gemeentelijk stadsgezicht", "rijksmonument", "gemeentelijk monument"of "waardevol pand" betreft;
  5. e. sublid 30.2.4 onder c, ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken waarvan gevels zichtbaar zijn, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd. Ondergrondse bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al gevels hebben die zichtbaar zijn, worden geacht vergund te zijn;
  6. f. sublid 30.2.4, wanneer het ondergrondse bouwwerk onder het hoofdgebouw is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde verdiept worden aangelegd met een maximale breedte van 3 meter, mits de verdiept aan te leggen inrit terugliggend wordt gerealiseerd, geïntegreerd in de tuinaanleg en visueel afgeschermd van de openbare weg;
  7. g. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.

30.5 Specifieke gebruiksregels

30.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 30.6 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 30.6 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

30.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

30.8 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 30.5.1 onder c ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  1. a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen zoals die gelden ten tijde van ontvangst van de aanvraag, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  2. b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  3. c. voor het overige wordt voldaan aan de onder lid 30.5.1 onder b genoemde voorwaarden.

30.9 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 31 Wonen - 2

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. twee-onder-één-kap woningen met bijbehorende bouwwerken;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;
  3. c. met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

31.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

31.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

31.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 31.2.2 onder j, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken op percelen groter dan 500 m2 en gelegen binnen een beschermd stadsgezicht, de ecologische hoofdstructuur of bij een waardevol pand, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning - mits stedenbouwkundig aanvaardbaar- niet meer mag bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
  2. b. sublid 31.2.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten de gronden met de bestemming 'Wonen - 2' tot 3 meter achter de voorgevelrooilijn, mits het architectonisch aanvaardbaar is en er nog minimaal 5,00 meter onbebouwde zijtuin over blijft;
  3. c. sublid 31.2.2 onder e en f, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken met een grotere goothoogte, mits stedenbouwkundig aanvaardbaar, waarbij de bijbehorende bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al een grotere goothoogte hebben, worden geacht vergund te zijn;
  4. d. sublid 31.2.2 onder a en b, ten behoeve van het bouwen van een inpandige garage, of een garage die een architectonische eenheid vormt met de betreffende woning, tot aan de voorgevel van de betreffende woning;
  5. e. sublid 31.2.3, onder a ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
    2. 2. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
    4. 4. het geen "beschermd stadsgezicht", "gemeentelijk stadsgezicht", "rijksmonument", "gemeentelijk monument" of "waardevol pand" betreft;
  6. f. sublid 31.2.4 onder c, ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken waarvan gevels zichtbaar zijn, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd. De ondergrondse bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al gevels hebben die zichtbaar zijn, worden geacht vergund te zijn;
  7. g. sublid 31.2.4, wanneer het ondergrondse bouwwerk onder het hoofdgebouw is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde verdiept worden aangelegd met een maximale breedte van 3 meter, mits de verdiept aan te leggen inrit terugliggend wordt gerealiseerd, geïntegreerd in de tuinaanleg en visueel afgeschermd van de openbare weg;
  8. h. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.

31.5 Specifieke gebruiksregels

31.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 31.6, onder a, indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alsvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 31.6, onder a, vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

31.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

31.8 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 31.5.1, onder c, ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  1. a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen zoals die gelden ten tijde van ontvangst van de aanvraag, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  2. b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  3. c. voor het overige wordt voldaan aan de onder sublid 31.5.1, onder b genoemde voorwaarden.

31.9 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 32 Wonen - 3

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande eengezinswoningen met bijbehorende bouwwerken;
  2. b. ter plaatse van Koningin Wilhelminalaan 17 tevens voor kantoor;
  3. c. ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - gemengd wonen kantoor" [svw - gwk] mag het pand voor 100% gebruikt worden ten behoeve van wonen en voor maximaal 50% ten behoeve van kantoor;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

    met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

32.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

32.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

32.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 32.2.2 onder i, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken op percelen groter dan 500 m2 en gelegen binnen een beschermd stadsgezicht, de ecologische hoofdstructuur of bij een waardevol pand, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning - mits stedenbouwkundig aanvaardbaar- niet meer mag bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
  2. b. sublid 32.2.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten de gronden met de bestemming 'Wonen - 3' tot 3 meter achter de voorgevelrooilijn, mits het architectonisch aanvaardbaar is en er nog minimaal 5,00 meter onbebouwde zijtuin over blijft;
  3. c. sublid 32.2.2 onder d en e, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken met een grotere goothoogte, mits stedenbouwkundig aanvaardbaar, waarbij de bijbehorende bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al een grotere goothoogte hebben, worden geacht vergund te zijn;
  4. d. sublid 32.2.2 onder a en b, ten behoeve van het bouwen van een inpandige garage, of een garage die een architectonische eenheid vormt met de betreffende woning, tot aan de voorgevel van de betreffende woning;
  5. e. sublid 32.2.3, onder a ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
    2. 2. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
    4. 4. het geen "beschermd stadsgezicht", "gemeentelijk stadsgezicht", "rijksmonument", "gemeentelijk monument" of "waardevol pand" betreft;
  6. f. sublid 32.2.4 onder c, ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken waarvan gevels zichtbaar zijn, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd. De ondergrondse bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al gevels hebben die zichtbaar zijn, worden geacht vergund te zijn;
  7. g. sublid 32.2.4, wanneer het ondergrondse bouwwerk onder het hoofdgebouw is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde verdiept worden aangelegd met een maximale breedte van 3 meter, mits de verdiept aan te leggen inrit terugliggend wordt gerealiseerd, geïntegreerd in de tuinaanleg en visueel afgeschermd van de openbare weg;
  8. h. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 32.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad
    3. 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.

32.5 Specifieke gebruiksregels

32.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 32.6 onder a, indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alsvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 32.6 onder a, vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

32.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

32.8 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 32.5.1, onder c, ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  1. a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen zoals die gelden ten tijde van ontvangst van de aanvraag, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  2. b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  3. c. voor het overige wordt voldaan aan de onder sublid 32.5.1, onder b genoemde voorwaarden.

32.9 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 33 Wonen - 4

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. eengezinswoningen in gestapelde vorm;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' (gd) zijn in de onderste bouwlaag toegestaan:
    1. 1. maatschappelijke doeleinden in de vorm van een bibliotheek, medische voorzieningen, opvang en onderwijsvoorzieningen;
    2. 2. kantoren;
    3. 3. bedrijven van categorie a ;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

33.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

33.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

33.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 33.2.2, onder a ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
    2. 2. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
  2. b. sublid 33.2.3 onder c, ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken waarvan gevels zichtbaar zijn, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd. De ondergrondse bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al gevels hebben die zichtbaar zijn, worden geacht vergund te zijn;
  3. c. sublid 33.2.3, wanneer het ondergrondse bouwwerk onder het hoofdgebouw is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde verdiept worden aangelegd met een maximale breedte van 3 meter, mits de verdiept aan te leggen inrit terugliggend wordt gerealiseerd, geïntegreerd in de tuinaanleg en visueel afgeschermd van de openbare weg;
  4. d. afwijking als bedoeld in dit artikel kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad
    3. 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.

33.5 Specifieke gebruiksregels

33.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 33.6 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 33.6 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

33.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

33.8 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 33.5.1, onder c, ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  1. a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen zoals die gelden ten tijde van ontvangst van de aanvraag, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  2. b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  3. c. voor het overige wordt voldaan aan de onder sublid 33.5.1, onder b genoemde voorwaarden.

33.9 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 34 Wonen - 5

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in meergezinswoningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;


met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag.

34.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

34.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

34.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 34.2.2 onder i, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken op percelen groter dan 500 m2 en gelegen binnen een beschermd stadsgezicht, de ecologische hoofdstructuur of bij een waardevol pand, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning - mits stedenbouwkundig aanvaardbaar- niet meer mag bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
  2. b. sublid 34.2.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten de gronden met de bestemming 'Wonen - 5' tot 3 meter achter de voorgevelrooilijn, mits het architectonisch aanvaardbaar is en er nog minimaal 5,00 meter onbebouwde zijtuin over blijft;
  3. c. sublid 34.2.2 onder d en e, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken met een grotere goothoogte, mits stedenbouwkundig aanvaardbaar, waarbij de bijbehorende bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al een grotere goothoogte hebben, worden geacht vergund te zijn;
  4. d. sublid 34.2.2 onder a en b, ten behoeve van het bouwen van een inpandige garage, of een garage die een architectonische eenheid vormt met de betreffende woning, tot aan de voorgevel van de betreffende woning;
  5. e. sublid 34.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
    2. 2. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
    4. 4. het geen "beschermd stadsgezicht", "gemeentelijk stadsgezicht", "rijksmonument", "gemeentelijk monument"of "waardevol pand" betreft;
  6. f. sublid 34.2.4 onder c, ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken waarvan gevels zichtbaar zijn, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd. De ondergrondse bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al gevels hebben die zichtbaar zijn, worden geacht vergund te zijn;
  7. g. sublid 34.2.4, wanneer het ondergrondse bouwwerk onder het hoofdgebouw is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde verdiept worden aangelegd met een maximale breedte van 3 meter, mits de verdiept aan te leggen inrit terugliggend wordt gerealiseerd, geïntegreerd in de tuinaanleg en visueel afgeschermd van de openbare weg;
  8. h. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 34.4 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad
    3. 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.

34.5 Specifieke gebruiksregels

34.6 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 34.5.1, onder c ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  1. a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen zoals die gelden ten tijde van ontvangst van de aanvraa , waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  2. b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  3. c. voor het overige wordt voldaan aan de onder 34.5.1, onder b genoemde voorwaarden.

34.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 34.7 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 34.7 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

34.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

34.9 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 34.5.1 onder c ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  1. a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen zoals die gelden ten tijde van ontvangst van de aanvraag, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  2. b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  3. c. voor het overige wordt voldaan aan de onder lid 34.5.1 onder b genoemde voorwaarden.

34.10 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 35 Wonen Uit Te Werken - 1

35.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Wonen uit te werken - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met de daarbij behorende tuinen en parkeervoorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. verblijfsdoeleinden.

35.2 Uitwerkingsregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op en in de gronden als bedoeld in lid 35.1, mogen uitsluitend worden gebouwd woningen, andere gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming;
  2. b. aansluiting moet worden gezocht bij de verschillende woontypologieën in de
    naaste omgeving;
  3. c. er kunnen vrijstaande woningen, twee- of drie-onder-één-kap woningen worden gebouwd;
  4. d. rekening dient gehouden te worden met de aanwezige archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

35.3 Bouwen volgens uitwerkingsplan

De gronden, als bedoeld in lid 35.1, mogen niet worden bebouwd indien het uitwerkingsplan nog geen rechtskracht heeft.

35.4 Uitwerkingsplicht ex artikel 3.6, lid 1, onder a Wro

Burgemeester en wethouders werken de in lid 35.1 omschreven bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening en waarbij tevens voldaan dient te worden aan:

  1. a. het bepaalde in lid 1;
  2. b. het bepaalde in de regels voor 'Wonen' (artikel 30, 31 en 32);
  3. c. het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht', die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daarvan deel uit maakt;
  4. d. alvorens het uitwerkingsplan vast te stellen, plegen burgemeester en wethouders overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  5. e. de uitwerking mag niet leiden tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de aanliggende gronden en bebouwing.

Artikel 36 Wonen Uit Te Werken - 2

36.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Wonen uit te werken - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met de daarbij behorende tuinen en parkeervoorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. verblijfsdoeleinden;
  4. d. maatschappelijke doeleinden.

36.2 Uitwerkingsregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op en in de gronden als bedoeld in lid 36.1, mogen uitsluitend worden gebouwd woningen, andere gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming;
  2. b. in het uit te werken gebied 2 dient het complex van woningen een sterke architectonische samenhang te vertonen, die tot uitdrukking komt in vormgeving, detaillering, materiaal- en kleurgebruik, en welke past binnen het karakter van het Bergkwartier;
  3. c. het aantal grondgebonden woningen bedraagt maximaal 80; het aantal gestapelde woningen in de vorm van appartementen bedraagt maximaal 65;
  4. d. telkens mogen ten hoogste drie grondgebonden woningen aaneen worden gebouwd;
  5. e. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat;
    1. 1. wanneer het maximum toegestane aantal bouwlagen wordt gerealiseerd, geen kap is toegestaan;
    2. 2. wanneer een lager aantal bouwlagen dan toegestaan wordt gerealiseerd, wel een kap is toegestaan;
  6. f. in het gebied bij de opstaande wal, aan de westzijde van de groenvoorziening langs de Jacob Catslaan (op de verbeelding aangeduid als "'t Weitje/trapveld"), wordt voor de hoogtebepaling van de woningen, te weten het aantal bouwlagen, gemeten vanaf de hoogste maaiveldhoogte op het betreffende perceel;
  7. g. bij de woningen als bedoeld in sublid 36.2 onder f, waarvan blijkens de verbeelding de hoogte maximaal 1 bouwlaag mag bedragen, is een extra laag toegestaan die minimaal 1,5 meter terugspringt ten opzichte van de begane grond en die maximaal 2/3 deel van de oppervlakte van de begane grondlaag beslaat;
  8. h. bij de gestapelde woningen waarvan blijkens de verbeelding de hoogte respectievelijk maximaal 5 en 6 bouwlagen mag bedragen, dient de bovenste bouwlaag minimaal 3 meter terug te springen ten opzichte van de onderliggende bouwlaag;
  9. i. in de onderste bouwlaag van de gestapelde woningen zijn maatschappelijke doeleinden toegestaan, met uitzondering van opvang- en onderwijsvoorzieningen;
  10. j. bij gestapelde woningen dient te worden voorzien in gebouwde parkeervoorzieningen, zoveel mogelijk ondergronds en ongeveer ter plaatse van de betreffende woongebouwen; bij grondgebonden woningen dient te worden voorzien in parkeervoorzieningen op eigen terrein, behoudens parkeervoorzieningen voor bezoekers;
  11. k. ter hoogte van of binnen 3 meter van de op de verbeelding voorkomende aanduiding "woonstraat" zijn gronden bestemd voor "verblijfsdoeleinden"; wanneer "woonstraten" verschuiven (maximaal 3 meter) schuiven de bebouwingsgrenzen en hoogtescheidingslijnen die langs de "woonstraten" zijn aangegeven, evenredig mee;
  12. l. woningen mogen, vanaf de straat gezien, uitsluitend achter de langs die straat gelegen bebouwingsgrens worden gebouwd;
  13. m. ter hoogte van of binnen 3 meter van de op de verbeelding voorkomende aanduiding "groenstrook" dient tenminste 95% van de oppervlakte van de gronden te bestaan uit groen of openbare ruimte;
  14. n. het streven is om het aanwezige reliëf in het gebied zichtbaar te maken en te houden in het openbare gebied, de ontsluitingsstructuur en de bebouwingsstructuur;
  15. o. rekening dient te worden gehouden met de ontwikkeling en instandhouding van een zichtlijn vanaf de Vondellaan naar de Sint Ansfriduskerk en een zichtlijn vanaf de Utrechtseweg naar de Sint Ansfriduskerk, op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - zichtlijn' (sg-zl);
  16. p. rekening dient te worden gehouden met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 39 'Waarde - cultuurhistorie'; het gaat hierbij met name om het behoud van de grafheuvel (rijksmonument CMA-nr.32-001);
  17. q. de uitwerking wordt pas vastgesteld nadat is zeker gesteld dat ter plaatse tijdig stil asfalt is gerealiseerd.

36.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de op de verbeelding aangegeven bouwmogelijkheid in 12 lagen, nabij de Utrechtseweg, om te bereiken dat een gebouw wordt gerealiseerd dat in zijn vormgeving sterk verticaal geleed is, waarmee een ‘slanke’ uitstraling wordt bereikt.

36.4 Bouwen volgens uitwerkingsplan

De gronden, als bedoeld in lid 36.1, mogen niet worden bebouwd indien het uitwerkingsplan nog geen rechtskracht heeft.

36.5 Uitwerkingsplicht ex artikel 3.6, lid 1, onder a Wro

Burgemeester en wethouders werken de in lid 36.1 omschreven bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening en waarbij tevens voldaan dient te worden aan:

  1. a. het bepaalde in lid 1;
  2. b. het bepaalde in de regels voor 'wonen' (artikel 29, 30 31);
  3. c. het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht', die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daarvan deel uit maakt;
  4. d. alvorens het uitwerkingsplan vast te stellen, plegen burgemeester en wethouders overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  5. e. de uitwerking mag niet leiden tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de aanliggende gronden en bebouwing.

Artikel 37 Waarde - Archeologie Categorie 2 (Dubbelbestemming)

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie categorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

37.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - archeologie categorie 2' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.

37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 38 Waarde - Archeologie Categorie 3 (Dubbelbestemming)

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie categorie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

38.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - archeologie categorie 3' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.

38.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht en zijn bebouwing. Deze waarden zijn vooral gelegen in de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied, die staan beschreven in 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht', die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daarvan deel uit maken;
  2. b. de bepalingen van deze bestemming hebben, bij strijdigheid met de andere daar voorkomende bestemmingen, voorrang.

39.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen gelden op en in de gronden als bedoeld in lid 1 de volgende regels:

  1. a. het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemmingen mag uitsluitend geschieden nadat schriftelijk advies is ingewonnen van de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie);
  2. b. de beoordeling van omgevingsvergunningen voor het (ver)bouwen gebeurt met inachtneming en behoud van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht die staan beschreven in de 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daarvan deel uit maken;
  3. c. onderstaande elementen, zoals deze ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaan, zijn tevens uitgangspunt bij de beoordeling van het bovengenoemde:
    1. 1. de bestaande voorgevelrooilijnen;
    2. 2. de bestaande kavelindeling: het splitsen van kavels, waarvoor op de verbeelding geen bouwmogelijkheid is opgenomen, is niet toegestaan.
  4. d. naast de onder 39.2 b en c genoemde uitgangspunten voor (ver)bouwen, zijn de onderstaande regels eveneens van belang voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht:
    1. 1. handhaven van het bestaande straatprofiel;
    2. 2. inritten niet verdiept aanleggen;
    3. 3. reclametekens mogen niet hoger dan 2 meter zijn.

39.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  2. b. de dakvorm, dakhelling en nokrichting;
  3. c. het behouden van de open ruimtes tussen de bouwblokken;
  4. d. de breedte van de hoofdbebouwing bij vervangende nieuwbouw, waarbij de breedte van het bestaande hoofdgebouw uitgangspunt is;
  5. e. de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken;
  6. f. erfafscheidingen en toegangshekken, waarbij de vormgeving niet gesloten van karakter dient te zijn en de afmeting passend bij de aard en omvang van het hoofdgebouw;

    het onder a tot en met f genoemde dient, voor zover nodig, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken, en ter voorkoming van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied.

39.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. het bepaalde in sublid 39.2 onder c, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie);
    2. 2. het bepaalde in sublid 39.2 onder d.1, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie);
    3. 3. het bepaalde in sublid 39.2 onder d.2, mits de verdiept aan te leggen inrit terugliggend wordt gerealiseerd, geïntegreerd in de tuinaanleg en visueel afgeschermd van de openbare weg en nadat hierover schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie);
    4. 4. het bepaalde in sublid 39.2 onder d.3, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

39.5 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

39.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  2. b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder 39.6.a, indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed en geen aantasting plaatsvindt van de waarden zoals beschreven in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd en daarvan deel uit maakt;
  3. c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld onder 39.6.a, vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).

Artikel 40 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – ecologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daarvoor aangewezen andere bestemming, tevens bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden zodanig dat voor flora en fauna verbindingen kunnen ontstaan tussen natuur- of natuurontwikkelingsgebieden.

40.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden als bedoeld in lid 1 gelden de volgende regels:

  1. a. met uitzondering van de gronden ter plaatse van het defensieterrein met de bestemming 'Maatschappelijk - 6', mag op en in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - ecologie' niet worden gebouwd;
  2. b. het bouwen volgens de andere bestemmingen mag uitsluitend geschieden nadat zonodig advies is ingewonnen van een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige èn mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

40.3 Specifieke gebruiksregel

Het gebruik van de gronden overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming mag uitsluitend geschieden, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 41 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 42 Algemene Aanduidingsregels

42.1 Geluidzone - industrie

42.2 Geluidzone - spoor

42.3 Geluidszone - weg

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg' mogen in afwijking van Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels' , geen nieuwe woningen worden gebouwd, geluidsgevoeligeruimten worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen, waardoor die aangemerkt kunnen worden als een geluidsgevoelig object, tenzij:
    1. 1. de geluidsgevoelige ruimten in de woningen of andere geluidsgevoelig objecten zodanig worden vernieuwd, veranderd of vergroot dat daarbij de afstand tot de weg niet wordt verkleind;
    2. 2. zodanig dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de gevels van de woning of de geluidsgevoelige ruimte niet hoger zal zijn dan geldende voorkeursgrenswaarde of;
    3. 3. zodanig dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de woning of de geluidsgevoelige ruimte niet hoger zal zijn dan een vastgestelde hogere grenswaarde.
  2. b. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 42.3 sub a ten behoeve van de bouw of uitbreiding van een woning of ander geluidsgevoelig object, met dien verstande dat de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten vanwege het wegverkeerslawaai niet hoger zal zijn dan de verkregen hogere grenswaarde.

42.4 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

42.5 Milieuzone - waterwingebied

42.6 Veiligheidszone - lpg

42.7 Veiligheidszone - munitie

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie' mogen in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geen gebouwen met vliesgevels of gordijngevelconstructies of gebouwen met zeer grote glasoppervlakten worden gebouwd.

42.8 Wro-zone - ontheffingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.1 voor:

  1. a. het bouwen van een (ondergronds) gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening voor het op de verbeelding aangegeven gebied;
  2. b. het gebouw niet hoger is dan het aansluitende gebouw met de bestemming 'Bedrijf".

Artikel 43 Algemene Bouwregels

43.1 Overschrijding bouwgrenzen

In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) mag de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;
  2. b. luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 1 meter mogen overschrijden;
  3. c. bij bouwwerken die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 meter dient te worden aangehouden;
  4. d. bij bouwwerken die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 meter dient te worden aangehouden.

43.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen van luifels, balkons, bordessen, trappen, galerijen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, mits:

  1. a. de bouwgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
  2. b. de bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,20 meter boven een rijbaan en 2,20 meter boven een voetpad.

43.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Artikel 44 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. a. van onbebouwde gronden:
    1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    3. 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
    4. 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG, met uitzondering van het perceel Daam Fockemalaan 18;
  2. b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.

Artikel 45 Algemene Afwijkingsregels

45.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:

  1. a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, abri's, telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
  2. b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
  3. c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.

45.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 30.5.2, 31.5.2, 32.5.2, 34.5.2 voor het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan voor mantelzorg of een mantelzorgwoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. door een deskundige is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
  2. b. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  3. c. de maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen mag niet worden overschreden, met dien verstande dat de oppervlake van een te plaatsen portocabin ten behoeve van mantelzorg niet wordt meegerekend;
  4. d. de oppervlakte mag maximaal bedragen:
    1. 1. 30 m2 bij mantelzorg voor één persoon;
    2. 2. 50 m2 bij mantelzorg voor twee personen;
  5. e. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  6. f. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
  7. g. de aanvrager ter toetsing van de aanvraag om afwijking, een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht wordt gegeven van:
    1. 1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    2. 2. de te treffen voorzieningen;
    3. 3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
    4. 4. het terugbrengen in oude staat van de bijbehorende bouwwerken ná de beeïndiging van de mantelzorgsituatie.

45.3 Kamergewijze verhuur

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de begripsbepaling “woning”, zoals opgenomen in lid 1.111, door kamergewijze verhuur toe te staan, mits:

  1. a. voldaan wordt aan de beleidsregels “Woonruimteverdeling gemeente Amersfoort” d.d. 27 september 2011, en;
  2. b. bij kamerverhuur vanaf vier kamers ook wordt voldaan aan de aanvullende parkeereisen zoals gesteld in de beleidsregels “Woonruimteverdeling gemeente Amersfoort” d.d. 27 september 2011.

Artikel 46 Algemene Wijzigingsregels

46.1 Gebiedsaanduiding Wrozone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, voor de gronden met 'Gebiedsaanduiding Wrozone - wijzigingsgebied 1', het plan wijzigen ten behoeve van woningbouw, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er kunnen ten hoogste tien vrijstaande woningen worden gebouwd;
  2. b. de goothoogte van de woningen mag ten hoogste 6 m en de nokhoogte 10 m bedragen;
  3. c. de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens van de woningen aan de Stichtse Rotonde dient ten minste 15 m te bedragen;
  4. d. de wijziging dient te geschieden op basis van een plan voor de landschappelijke inpassing van het (de) bouwwerk(en);
  5. e. rekening dient te worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden als bedoeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd;
  6. f. de nieuwbouw slechts in gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kan worden gerealiseerd, als uit nader onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden aangetast;
  7. g. voldaan wordt aan de parkeernormen zoals deze gelden op het moment van indienen van het verzoek tot wijziging;
  8. h. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  9. i. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

46.2 Gebiedsaanduiding Wrozone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, voor de gronden met 'Gebiedsaanduiding Wrozone - wijzigingsgebied 2', het plan wijzigen ten behoeve van woningbouw, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er worden niet meer dan 67 woningen gebouwd, waarvan maximaal 16 in de vorm van appartementen;
  2. b. het bebouwingspercentage van het perceel mag maximaal 18% bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van de nieuwbouw mag maximaal 15 meter bedragen;
  4. d. de nieuwbouw wordt geclusterd gerealiseerd;
  5. e. natuurontwikkeling is onderdeel van het plan en wel in de vorm van een groene corridor met een breedte van 110 meter aan de westzijde van het perceel, grenzend aan het perceel Stichtse Rotonde 11 (Golden Tulip);
  6. f. de aanvrager dient ervoor zorg te dragen dat ter plaatse van de gevel van de (geplande) laagbouwwoningen op het voormalige Sinaiterrein, weergegeven door de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zone geluidsniveaus' (sm-zg), vanwege de in het dierenbeschermingscentrum aanwezige toestellen en installaties en door de in het dierenbeschermingscentrum verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, de volgende geluidsniveaus niet worden overschreden:

    Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT):
      • 50 dB(A) op 1,5 m hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;
      • 45 dB(A) op 5 m hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;
      • 40 dB(A) op 5 m hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur;
  7. g. parallel aan de Laan 1914 blijft minimaal een zone van 20 meter vrij van bebouwing, om zo een zone met het karakter van een boswal te krijgen;
  8. h. wanneer appartementen worden gerealiseerd dienen deze in één bouwvolume te worden gebouwd aan de noordoostzijde van het perceel, en in afwijking van het genoemde onder punt g op een afstand van niet minder dan 13 meter van de Laan 1914;
  9. i. de bebouwing wordt vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt zorgvuldig ingepast, wat moet blijken uit een integraal stedenbouwkundig plan voor de bebouwing en de inrichting van het terrein;
  10. j. de nieuwbouw kan slechts in gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' worden gerealiseerd, als uit nader onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden aangetast;
  11. k. voldaan dient te worden aan de parkeernormen zoals deze gelden op het moment van indienen van het verzoek tot wijziging, en het parkeren zoveel mogelijk te integreren in de bouwvolumes;
  12. l. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
  13. m. het straat- en bebouwingsbeeld wordt niet onevenredig geschaad.

46.3 Wijziging in verband met archeologische waarden

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door het opnemen van de aanduiding “archeologische waarden”, ten behoeve van de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, indien uit onderzoek blijkt dat deze gronden hoge archeologische waarden hebben en daarom bescherming behoeven. Daarbij wordt voor deze gronden in ieder geval een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing voor graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter.

46.4 Wijziging in verband met monumentale waarden

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door het laten vervallen en/of toevoegen van bestemmingsomschrijvingen en omgevingsvergunningen en/of van aanduidingen voor “cultuurhistorische waarden” indien uit onderzoek blijkt dat het betreffende object niet gehandhaafd kan worden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 47 Overgangsrecht

47.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

47.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

47.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.

Artikel 48 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Berg-Utrechtseweg”.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de gemeente Amersfoort zijn veel ( ruim 50), deels verouderde, bestemmingsplannen van kracht die uiteenlopende ruimtelijke mogelijkheden bieden. Bovendien verschillen zij in opzet en methodiek, waardoor er van eenduidigheid geen sprake is. Dat leidt tot rechtsongelijkheid en bemoeilijkt de handhaving.

Om die redenen - maar ook vanwege de Wet ruimtelijke ordening (Wro) - moeten de bestemmingsplannen worden geactualiseerd. Dat biedt de gelegenheid om tot een nieuwe, actuele regeling te komen, voor het hele gemeentelijke grondgebied.

Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een uniforme systematiek op te stellen, wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd. Hierdoor wordt de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen vergroot.

Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.

In het voorliggende plan wordt de bestaande situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend is, vastgelegd. Het plan is hierbij zoveel mogelijk gebaseerd op de geldende bestemmingsplannen. Daarnaast zijn plannen, die reeds bestuurlijk en maatschappelijk zijn geaccordeerd en waarover geen discussie meer bestaat, opgenomen. Het betreft projecten waarvoor vrijstelling/ontheffing/afwijking van het bestemmingsplan is verleend en waarvoor de gehele ruimtelijke-juridische procedure is afgerond.

Overige nieuwe ontwikkelingen op perceelsoverschrijdend niveau worden alleen meegenomen in herzieningen van bestemmingsplannen, zoals voorliggend plan, als alle relevante onderzoeken zijn uitgevoerd, burgemeester en wethouders kunnen instemmen met de ontwikkeling en er een (exploitatie)overeenkomst is getekend met de gemeente. Is dit niet het geval dan wordt de ontwikkeling niet meegenomen in de herziening en wordt voor de ontwikkeling zo nodig een afzonderlijk bestemmingsplan gemaakt of een projectbesluit genomen.

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" beslaat een groot gebied aan de zuidwestzijde van het centrum van Amersfoort. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Barchman Wuytierslaan, de spoorlijn Amersfoort-Utrecht en de Asch van Wijckstraat. Aan de oostzijde door de Berkenweg en de Kapelweg. En aan de zuidzijde en westzijde volgt het plangebied de gemeentegrens met Leusden en Soest.
afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0001.png"

1.2.2 Geldende plannen

Binnen het plangebied gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Nr. Naam plan Raad GS Kroon/RvS
10 Plan van uitbreiding in Hoofdzaak 25-09-1956 04-11-1957 10-04-1959
20 Plan van uitbreiding in onderdelen aan de Utrechtseweg-de Hogeweg-aan en nabij de Groenesteeg 27-08-1963 18-03-1964 01-09-1965
18 Bestemmingsplan Berg 24-04-1979 12-08-1980 22-08-1983
18a Bestemmingsplan Berg, Partiële herziening 27-09-1988 16-05-1989 -
18c Bestemmingsplan laan 1914 25-05-1995 25-07-1995 -
4.1 Centraal Stadsgebied-Noord 15-06-2000 30-01-2001 02-10-2002
53 De Berg 2003 27-05-2003 13-01-2004 17-11-2004
53a De Berg 2003, herziening ex artikel 30 van de WRO 08-04-2008 02-12-2008 16-12-2009
53e Bestemmingsplan Gymzaal Amersfoortse Berg 22-09-2009 - 12-11-2009
BP00008 DHV-Laan 1914 30-11-2010 - 20-01-2011
BP00006 Dierenbeschermingscentrum Loes van Overeemlaan 8 01-03-2011 -
53c Part. Herz. Bp Berg 2003 en 2008 Kon. Wilhelminalaan 17 18-02-2010 07-04-2011
53b Part. Herz. Bp Berg 2003 en 2008 Vondelplein 4 (Ahoed) 14-12-2010 24-02-2011
BP00029 Waterpompstation Utrechtseweg 24-05-2011 - 22-07-2011

1.2.3 Totstandkoming van het bestemmingplan

Voorliggend bestemmingsplan betreft een actualisatie van het plangebied. Dit heeft tot gevolg dat helder moet worden vastgelegd wat de bestaande situatie in het plangebied is, aangezien deze situatie het uitgangspunt voor het toekomstig beheer vormt.

Ten behoeve van het vastleggen van de huidige situatie zijn allereerst de geldende bestemmingsplannen in het plangebied bestudeerd. Daarnaast zijn recente luchtfoto's bekeken en heeft een analyse van bestaande documenten plaatsgevonden. Tot slot hebben voor het gehele plangebied eveneens inventarisaties in het veld plaatsgevonden.

De ruimtelijke situatie die op deze manier is vastgelegd, betreft een momentopname waarbij geen nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen. Enkel recente plannen, die reeds maatschappelijk en bestuurlijk zijn geaccordeerd en waarvan de ruimtelijk-juridische procedures volledig zijn doorlopen, zijn opgenomen. Voorbeelden hiervan zijn het dierenasiel en DHV, beide aan de Laan 1914.

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint in hoofdstuk 2 met een beschrijving van de historische ontwikkeling en de huidige functies in het gebied. In hoofdstuk 3 staat het beleidskader voor het bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 staat een beschrijving van de ruimtelijke opbouw van het gebied, het beschermd stadsgezicht en van de te verwachten ontwikkelingen. De omgevingsaspecten, met name met betrekking tot milieu, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planbeschrijving wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan en staat in hoofdstuk 8 een integrale afweging waarin onder andere is opgenomen welke gronden een andere bestemming hebben gekregen ten opzichte van de voorgaande bestemmingen.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.

De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen voor het bestemmingsplan ten aanzien van deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5 'Omgevingsaspecten' .

2.2 Beschrijving Plangebied

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt ten zuidenwesten van het stadscentrum van Amersfoort. Het plangebied is onder te verdelen in 3 deelgebieden (zie onderstaande afbeelding) die onderling van elkaar verschillen zowel wat betreft functie als bebouwing. Ook gelden er op dit moment verschillende planologisch-juridische regelingen in het gebied:

  1. a. De Berg is een gebied waar het wonen de hoofdfunctie is maar waar wel verschillende voorzieningen aanwezig zijn;
  2. b. De Utrechtseweg is een gebied waar verschillende, veelal maatschappelijke voorzieningen, de belangrijkste functie vormen maar waar ook wordt gewoond;
  3. c. Gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat, waar naast een hotel vrijwel uitsluitend grote kantoorpanden staan met in de plint enkele horecavestigingen, detailhandel, dienstverlening en kleine bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0002.png"
Er is gekozen voor het samenvoegen van deze gebieden omdat ze alle drie herzien moeten worden voor 1 juli 2013. Door de gebieden samen te voegen tot één plangebied, hoeft hiervoor maar één keer de procedure te worden doorlopen.

2.3 Historische Ontwikkeling

Het gebied Utrechtseweg en Bergkwartier vormt geomorfologisch een onderdeel van het de Utrechtse Heuvelrug. Gedurende met name de voorlaatste ijstijd werden de hoogteverschillen gevormd door gletsjers vanuit Scandinavië. Tijdens en na de laatste ijstijd onderging het landschap door erosie en zandverstuivingen een verdere verandering en vervlakking, met als resterende hoogtepunten de Amerongse Berg van 69 meter, de Stompert van 57 meter, de Grebbeberg van 52 meter en de Galgenberg van 44 meter. Daarna raakten de gebieden spontaan bebost.

Uit archeologische vondsten is duidelijk geworden dat het gebied in de bronstijd (ca. 600 v. Chr.) al sporen van bewoning vertoonde. Door menselijk ingrijpen raakten gebieden ontbost en ontstond een gebied met een woeste, vrijwel onbewoonde heidevegetatie. Door deze verlaten heidegebieden ontstonden langzamerhand smalle wegen en diepe karrensporen, bijvoorbeeld van Amersfoort naar Driebergen (Traay) en van Amersfoort via Den Dolder naar Utrecht (Heeser Spoor, oftewel een Hessenweg). Langs deze wegen trokken kooplieden uit onder andere Hessen met hun handelswaar de Nederlanden in.

In de zeventiende eeuw liep door het gebied een postweg van Amsterdam naar Keulen. Straatnamen in het gebied verwijzen daar vandaag de dag nog naar. Het gebied was in deze tijd een onveilig oord, waar struikrovers de nietsvermoedende reiziger overvielen en van geld, goederen en vaak het leven beroofden.

2.3.1 Historische ontwikkeling Bergkwartier

Bergkwartier vóór 1850

Door de ligging op de flank van de Utrechtse Heuvelrug die is ontstaan in de voorlaatste IJstijd (200.000-130.000 v. Chr.) wordt het sterk geaccidenteerde gebied ten zuidwesten van de binnenstad gekenmerkt door relatief grote hoogteverschillen. Bedraagt de hoogte aan de voet van de Utrechtseweg slechts zeven meter boven NAP, nauwelijks 1200 meter zuidelijker wordt bij de Galgenberg het hoogste punt van 44 meter boven NAP bereikt. Vanaf de huidige Barchman Wuytierslaan is in het talud van het spoorwegemplacement de overgang duidelijk merkbaar van de Utrechtse Heuvelrug naar het lager gelegen, voormalige weilandgebied van het Eemdal.

Het gebied kende lange tijd slechts een lage begroeiing met een beplanting van eikenhakhout, waardoor men vanaf de Berg een schitterend panorama had over de stad en de wijde omgeving. Naar het noorden kon men, kijkend over de weilanden van het Eemdal, de voormalige Zuiderzee onderscheiden. Naar het oosten had men zicht op de Gelderse Vallei. Van oudsher doorkruisten slechts enkele wegen het gebied.

De huidige ‘Utrechtseweg’ is zonder twijfel de oudste en belangrijkste en vormt de verbinding tussen Utrecht en Amersfoort.

Mogelijk is de Utrechtseweg zelfs prehistorisch van oorsprong, gezien de aanwezigheid van verschillende grafheuvels aan en in de nabijheid van deze weg. De grafheuvel op het huidige terrein van de Lichtenberg (Monumentennr. 45448) is, tijdens de bouw van het ziekenhuis in de jaren vijftig, onderzocht. Het is een grafheuvel uit de Nieuwe Steentijd met latere bijzettingen uit de IJzertijd. Overigens is toen ook geconstateerd dat bij de bouw minstens één (wellicht meer) grafheuvel is verdwenen. Langs de Utrechtseweg bevonden zich meerdere heuveltjes die oorspronkelijk grafheuvels kunnen zijn geweest. Duidelijk herkenbaar is de zogenoemde Galgenberg, op het hoogste punt van de Berg, ook zeer waarschijnlijk van oorsprong een prehistorische grafheuvel (Monumentennr. 45449). Vanuit de gehele omtrek zichtbaar, werden hier de stoffelijke overschotten van misdadigers opgehangen, die op de Hof waren terechtgesteld.

Een kaart uit 1690 toont dat de kenmerkende splitsing van de Utrechtseweg en de Prins Frederiklaan in de 17de eeuw aanwezig is. Daarnaast is duidelijk dat het wat slingerende verloop van de Utrechtseweg in de omgeving van de Galgenberg aansluit op de door Jacob van Campen ontworpen 'Wegh der Weegen' (Amersfoortsewegh) richting Zeist en Utrecht met de daaraan gelegen kenmerkende 17de-eeuwse vakkenstructuur. Met de aanleg van de Stichtse Rotonde, omstreeks 1962, is de zichtas, komend vanuit Zeist, op de Galgenberg met “het Gerecht” sterk verminderd.


Bergkwartier 1850 – 1890

De eerste verandering in het vrijwel geheel onbebouwde gebied vond in 1863 plaats met de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Amersfoort door de Centraal Spoorweg Maatschappij. Hiervoor werd in dat jaar in de directe omgeving van de oude stad, aan het huidige Smallepad, door architect N.J. Kamperdijk een station gebouwd. De kaart uit de gemeente-atlas van Kuyper (1865) bevestigt dat het gebied in het midden van de negentiende eeuw nog vrijwel onbebouwd was. Aan de 'Straatweg van Utrecht' was ter hoogte van de splitsing met de Vlasakkerweg een tol geplaatst. Halverwege de Berg gaat de Utrechtseweg voor een deel over in de huidige Prins Frederiklaan. Dit pad leidde naar het gebied 'de Vlasakkers', dat in die tijd als exercitieterrein fungeerde. Daarnaast waren er de 'Vlasakkerweg' in het noorden (momenteel gedeeltelijk Barchman Wuytierslaan), waar in de directe omgeving met de spoorwegovergang enkele panden staan aangegeven met de naam ‘Klein Kolfschoten’. In het zuiden staan de 'Dievenweg' en 'Appelweg' aangegeven (momenteel respectievelijk Vondellaan en Kapelweg).

De topografische kaart uit 1890 geeft een meer exact beeld van het Bergkwartier, met een verkaveling die, zoals gebruikelijk, loodrecht op de bestaande wegen was aangebracht. Over het gehele gebied verspreid staat slechts een tiental gebouwen aangegeven. Met name aan de Utrechtseweg werden na de spoorwegontsluiting in 1863 met Utrecht en in 1874 met Amsterdam, door de ‘Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij’, sporadisch enkele grote villa’s voor de zeer welgestelden gebouwd. Voorbeelden hiervan zijn onder andere villa Meerwegen, Mezzo Monte en villa Genista.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0003.png"Villa Meerwegen, Utrechtseweg 125

In 1876 waren grote delen van dit gebied door de gemeente verkocht, waarmee de ontwikkeling van het Bergkwartier in handen kwam van particulieren.

Bergkwartier 1890-1915

Nog net voor de eeuwwisseling kwam de 'NV Amersfoort, Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen', ook wel 'Nieuw Amersfoort' genoemd, met de eerste schetsen voor een villapark. In september 1900 kwam de maatschappij met een plan waarbij de uitgangspunten van de Engelse Landschapsstijl werden gehanteerd met een evenwichtig lanenpatroon. Dit plan is voor een groot deel uitgevoerd. Door het opnemen van servituten in de koopcontracten probeerde de exploitatiemaatschappij het landschappelijke karakter voor langere tijd vast te leggen. Het was bijvoorbeeld verboden 'arbeiderswoningen of woningen van minder dan 300 gulden werkelijke huurwaarde, fabrieken, werkplaatsen, pakhuizen, schuren, bordeelen, danshuizen, herbergen, kroegen, koffiehuizen, bierhuizen en logementen' te bouwen. Bovendien moesten de huizen minimaal twee verdiepingen bezitten en ten minste acht meter van elkaar zijn gelegen. De uitgangspunten van dit plan werden in het Uitbreidingsplan uit 1905 door stadsarchitect W.H. Kam overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0004.png"

Naast incidentele bebouwing aan met name de Utrechtseweg vond vanaf 1900 een meer planmatige ontwikkeling plaats. In de omgeving van de Johan van Oldenbarneveltlaan werden langs drie noord-zuid gesitueerde lanen, die met elkaar verbonden zijn door een gebogen laan in het zuiden, door de NV Java dubbele villa's gebouwd op relatief kleine percelen. Voor 1905 werden vervolgens de huidige Koningin Wilhelminalaan en de Emmalaan aangelegd. Daarna werden voor de welgestelden tot circa 1915 zeer grote, vrijstaande villa's gebouwd, die op uitgestrekte percelen aan de lineaire assen zijn gelegen. Het landhuis Middeloo, ' t Huis Lumey en Huize Paaslo zijn hiervan goede voorbeelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0005.png"







Landhuis Middeloo, Koningin Wilhelminalaan 1

Bergkwartier 1915-1940

In 1913 werden de gronden van de Exploitatiemaatschappij door de gemeente overgenomen, waardoor de gemeente zelf initiatieven kon ontwikkelen om nieuwe inwoners te werven. Tussen 1918 en 1920 werd een uitbreidingsplan opgesteld, waarbij met de bouw van een groot aantal woningen rekening werd gehouden. Deze ging voort op de door zijn voorgangers ingeslagen weg, zij het dat de kavelgrootte over het algemeen werd verkleind. Op deze wijze werd het buiten wonen voor bredere lagen bereikbaar. Voor deze groep werden kleinere villa's en landhuizen gebouwd, waarbij met name voor het personeel geen aparte vertrekken meer werden ontworpen. Een goed voorbeeld van deze ontwikkeling is ondermeer villa De Oogst aan de Barchman Wuytierslaan 46.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0006.png"














Villa De Oogst
Barchman Wuytierslaan 46

In deze periode werd het gebied rond de huidige Van Hogendorplaan tot ontwikkeling gebracht, wat ook gold voor het gebied ten westen van de Emmalaan en ten zuiden van de Prins Frederiklaan. Na de aanleg in 1914 van de tramlijn naar Zeist via de huidige Barchman Wuytierslaan en de Daam Fockemalaan werd het ook aantrekkelijk in het westelijke deel van het Bergkwartier woningen te bouwen. Het complex van de Frisiawoningen uit 1920-22 is hiervan een goed voorbeeld. Tot na de Tweede Wereldoorlog voorzag het Uitbreidingsplan 1918-1920 in de behoefte.

Hoewel het Bergkwartier als villapark is ontworpen, heeft het vanaf het allereerste begin ook ruimte geboden aan grote instellingen. Een van de eerste instellingen, die in het Bergkwartier werden gebouwd, was het Rijks Opvoedingsgesticht voor Jongens in 1908. Aangezien deze wijk echter vooral door de betere stand werd bevolkt, is het niet verwonderlijk dat hier in 1913, dichtbij haar belangrijkste afnemers, de gemeentelijke watertoren werd gerealiseerd. De situering op het hoogste punt, waardoor de toren relatief laag kon blijven, was daarbij ook een niet onbelangrijke overweging. Begin jaren twintig werd aan de zuidzijde van de watertoren op de helling van de berg 'Klein Zwitserland' aangelegd; een wandelpark dat gekenmerkt wordt door gebogen lanen, hoogte-verschillen, doorzichten en houten bruggetjes.

Daarnaast zijn in het Bergkwartier ook de betere scholen gebouwd. In 1919 vestigde zich de Rijks H.B.S. aan het Thorbeckeplein en in het begin van de jaren dertig werden grote school- en kloostercomplexen gebouwd, zoals het stedelijk Johan van Oldenbarnevelt Gymnasium en Onze Lieve Vrouw ter Eem aan de Daam Fockemalaan. In die periode is ook het protestants-christelijk ziekenhuis De Lichtenberg op de Berg gebouwd. Al deze complexen en instellingen werden via kleinere zichtassen en ruimtelijk aangelegde groenstructuren met de landschappelijke aanleg van het villapark verweven. De traditionele oriëntatiepunten in een wijk, zoals kerken met hun torens, zijn in deze periode opvallend genoeg net buiten de grenzen van het plangebied gerealiseerd. De toren van de rooms-katholieke Sint-Ansfriduskerk is wel vanaf verschillende punten in het oostelijk deel van het Bergkwartier zichtbaar.

Bergkwartier 1940-2000

Vanzelfsprekend zijn in de periode 1940-2000 binnen de structuur van het villagebied eigentijdse invullingen gerealiseerd, die echter door hun maat in meerdere of mindere mate bij het oorspronkelijke karakter aansluiten.

De traditie van het huisvesten van grote instellingen werd in 1952 met de bouw van het Constantinianum aan de Daam Fockemalaan voortgezet. Ook hier vormt de toren met de uivormige bekroning een oriëntatiepunt.

Na 1950 zijn op verschillende plaatsen flatwoningen gebouwd, die door een strokenverkaveling met uitgestrekte gazons eveneens een grote samenhang met de bestaande groenstructuur bezitten.

In 1957 werd halverwege de Utrechtseweg het complex van Ziekenhuis de Lichtenberg gebouwd.

De aanleg van de Stichtse Rotonde met een oppervlakte bijna ter grootte van de Amersfoortse binnenstad betekende in het begin van de jaren zestig een grote schaalvergroting van de straatprofielen, waardoor de lineaire as van de Utrechtseweg werd verbroken. In de jaren tachtig werden enkele kavels uitgegeven voor de bouw van villa's.

Eind jaren negentig kreeg het Rijks Opvoedingsgesticht een woonfunctie, waarbij ook het achterterrein voor villa- en woonbebouwing werd verkaveld.

2.3.2 Historische ontwikkeling Utrechtseweg en omgeving

Utrechtseweg en omgeving in de 17e en 18e eeuw

De aanvankelijke route van Amersfoort naar Utrecht was een behoorlijk eind om, via Leusden en Zeist. Daarom besloten Gedeputeerde Staten van Utrecht, op initiatief van het stadsbestuur van Amersfoort, in 1652 tot de aanleg van een directere route van Amersfoort recht over de heide naar Vollenhove en van daaruit aansluitend op de weg Arnhem - Utrecht. Door het brede profiel werd deze weg wel als 'Wegh der Weegen' aangeduid. De weg en de aangrenzende gebieden ten noorden en ten zuiden werden door Jacob van Campen op een wel heel bijzondere manier tot ontwikkeling gebracht: men verdeelde het wegvak aan weerzijden van Amersfoort tot Vollenhove in blokken van 100 roe (376 m) lang en 50 roe (168 m) breed. Iedere burger kon zich aanmelden voor zo’n perceel mits hij zorg droeg voor de aanleg van de weg en het onderhoud en men eigenaar werd van het aangrenzende perceel. De vakken dienden te worden omzoomd door een sortie, een pad van 11 meter breed. Ook al werd de zandweg door de eigenaren onderhouden (lees:aangeharkt), het bleef een karrenspoor dat ‘s winters vaak wekenlang onbegaanbaar was. Pas in 1808 werd een aanvang gemaakt met het bestraten van de weg.

Veel eigenaren bouwden een huis op hun perceel omdat dat het recht gaf op verbreding van het perceel tot 100 roe, aan dezelfde zijde van de weg, dan wel aan de overzijde van de weg. Binnen het grondgebied van Amersfoort waren op deze wijze twaalf vakken (lang) te verdelen. Het bijzondere doet zich voor dat deze verkavelingstructuur ook heden nog is af te lezen aan de verkaveling van de omgeving van de Utrechtseweg in Amersfoort, tussen de Stichtse Rotonde en de gemeentegrens met Soest. Een deel van de zijdelingse ontsluitingswegen tussen de Stichtse Rotonde en Vollenhove ligt precies ter plekke van de zeventiende-eeuwse sorties.

Utrechtseweg en omgeving in de 19e en 20e eeuw

In de Napoleontische tijd waren er grote legereenheden (20.000 manschappen in Midden Nederland) gehuisvest, onder andere op de heide bij Soesterberg. Dat leidde tot de aanleg van grote kampementen en het uitwaaieren van militairen in de omgeving ten behoeve van oefeningen en allerlei andere activiteiten om de soldaten bezig te houden, bijvoorbeeld de bouw van de piramide van Austerlitz. De heidegebieden waren in die tijd inmiddels in kale vlakten veranderd en in de tweede helft van de negentiende eeuw werd besloten tot een grootschalige bebossing van de Utrechtse Heuvelrug met dennen, sparren, lariksen, beuken, zomereiken en Amerikaanse eiken.

Het grootschalige militaire gebruik in de omgeving van Soesterberg en Amersfoort zette zich echter in de tweede helft van de negentiende eeuw voort, zij het nog zonder al te veel bebouwing. In het midden van de negentiende eeuw ontstond de spoorverbinding Amersfoort - Utrecht, die van grote invloed is geweest op de ontsluitingsstructuur aan de west en zuid-westzijde van de stad. Het tracé van de huidige Barchman Wuytierslaan en de Daam Fockemalaan zijn hierdoor bepaald. Langs de Daam Fockemalaan en de Utrechtseweg loopt tot na de Tweede Wereldoorlog de tramverbinding naar Zeist. Rond 1960 ontstaat een grote ingreep door de aanleg van de Stichtse Rotonde, het meest beeldbepalende element in dit deel van de stad en de Rondweg-Zuid. Deze laatste krijgt een bescheidener functie na het gereedkomen van de Rijksweg A28 tussen Utrecht en Zwolle in de zeventiger jaren.

De ontwikkeling van de bebouwing aan de west en zuid-westzijde van de stad houdt gelijke tred met de ontwikkeling van de infrastructuur, allereerst langs de Utrechtseweg. Bestond de bebouwing vóór de negentiende eeuw uit spaarzame, verspreide bebouwing met hier en daar een herberg (bijvoorbeeld het huidige café-restaurant de Spitsheuvel), vanaf het begin van de twintigste eeuw trad hierin een sterke verandering op. Voorbeelden van de nu nog aanwezige oude bebouwing zijn onder meer het voormalige katholieke pensionaat St. Louis (thans Hoornbeeck College) en het voormalige Rijksopvoedingsgesticht (thans een woonfunctie), gebouwd in de jaren 1910-1920. In de dertiger jaren ontstonden in het Bergkwartier radiale wegen met villabebouwing. Korte tijd later ontstond een verdere verfijning in woonstraten. Langs de Utrechtseweg-West ontstonden onder meer het psychiatrisch ziekenhuis Zon en Schild (begin jaren 30), het ziekenhuis De Lichtenberg (inmiddels gesloopt), het klooster O.L. Vrouw ter Eem (1933) met bijbehorende scholen en het verpleeghuis De Lichtenberg.

De militaire activiteiten die van oudsher al op de Vlasakkers plaatsvinden waren de opmaat voor de bouw van de Bernhardkazerne langs de spoorlijn naar Utrecht. Op een wat grotere afstand ontstond het militaire vliegveld Soesterberg en andere militaire complexen. Daarnaast werd de oefenfunctie van onder andere de Leusderhei en de Vlasakkers versterkt. In de vijftiger jaren werd het ziekenhuis De Lichtenberg vervangen door een nieuw complex aan de Vondellaan. Het oude complex is gesloopt en vervangen door een nieuw verpleeghuis. Ook werd het Kruisherenklooster gerealiseerd (1952-1954).

Laan 1914 / Kamp Amersfoort

De Laan 1914 vertoonde aan eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw een zelfde, landelijke beeld als de omgeving van de Utrechtseweg: heidevelden die eind negentiende eeuw bebost werden en een brede zandweg.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog lag langs deze weg de ingang van het concentratiekamp Amersfoort, dat zich grotendeels op Leusdens grondgebied bevond. Na ontruiming van het kamp, na de Tweede Wereldoorlog, is het verlaten complex gesloopt en is de politieschool 'De Boskamp' er gevestigd. Hoewel het voormalig kamp altijd een herinneringsplek is geweest, is het in de laatste decennia weer duidelijker in de belangstelling gekomen. Vandaag de dag is er een herdenkings-monument (de Stenen Man) en wordt in een van de oude barakken de geschiedenis van het kamp in ere gehouden. De ingang naar dit herdenkingsmonument is nog steeds aan de Laan 1914 gesitueerd, naast het complex van DHV. In 1958 werd het congrescentrum Evert Kupersoord aan de Stichtse Rotonde / Laan 1914 geopend en rond 1960 het complex van het Sinaï Centrum aan de Laan 1914, later gevolgd door het hoofdkantoor van ingenieursbureau DHV.

2.3.3 Historische ontwikkeling gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat

Het driehoekige terrein gelegen tussen de huidige Stationsstraat - Van Asch van Wijckstraat en het spoor maakte oorspronkelijk deel uit van het gebied Nederberg. De nog vrijwel onbebouwde gronden vormden de overgang tussen de lager gelegen wijken Binnenstad en Soesterkwartier en het hoog gelegen Bergkwartier. Pas na het midden van de 19e eeuw werden enkele verspreid gelegen percelen bebouwd, terwijl het grootste deel als exercitieterrein werd gebruikt.

Gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat 1850-1900

Met de aanleg van de spoorlijk Utrecht-Amersfoort door de Nederlandse Centraalspoorweg Maatschappij verrees in 1863 het eerste stationsgebouw van Amersfoort, ontworpen door architect N.J. Kamperdijk. In het meest westelijke deel werd een spoorweghuisje gebouwd. Tien jaar later (1873) werd langs de Stationsstraat, op de plek van de huidige Brouwersstraat, de 'Amersfoortsche Beiersche Bierbrouwerij Phoenix' gevestigd. Deze markante gebouwen bepaalden bijna 100 jaar het straatbeeld.Om de verbinding tussen Binnenstad en Soesterkwartier voor de voetganger te vergemakkelijken werd omstreeks 1900 een brug over het spoor gebouwd.

Gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat 1900-1950

Geleidelijk werden de kavels langs het spoor volgebouwd. In de jaren dertig werd tegenover het spoorhuisje een complex woningen neergezet en aan de westzijde van de Brouwersstraat werd een garagebedrijf gevestigd.

Gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat 1950-2000

In deze periode werd de voetgangersbrug door een fietstunnel vervangen. Het oostelijk deel van hetgebied werd in beslag genomen door een door stadsarchitect L.J. Linssen in 1970 ontworpen brandweergarage. Na de afbraak van de Phoenixbrouwerij werd op deze plek in 1977 door architect Van Gool een kantoorgebouw ontworpen dat aan het eind van de jaren negentig werd gemoderniseerd. Aan het eind van deze periode werd het politiebureau van stadsarchitect W.B. Dogger uit 1975 gesloopt en verrees in de bocht van de Van Asch van Wijckstraat een politiebureau. Uit deze periode dateren ook de parkeergarage en een kantoorgebouw op de hoek van de Stadsring (1984 EGM architecten).

Gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat 2000-2010

In het laatste decennium is met name de noordzijde van het gebied ingrijpend gewijzigd met de komst van een groot aantal kantoorgebouwen die zowel op de Stationsstraat als op het Smallepad zijn georiënteerd. Met deze laatste invullingen heeft het gebied zijn huidige aanzien verkregen.

2.4 Historische Elementen

2.4.1 Architectuur en stedenbouw

Uit het landelijk opgezette Monumenten Inventarisatie Project kwam naar voren dat de kwaliteiten van het Bergkwartier zo hoog zijn, dat het gebied op 30 juni 2007 door het Rijk is aangewezen als beschermd stadsgezicht. In het bestemmingsplan De Berg 2003 zijn, vooruitlopend op de aanwijzing door het Rijk, de te beschermen waarden van het gebied vertaald naar een ruimtelijk beleid. Ook de te beschermen waarden van het gebied, dat is aangewezen als gemeentelijk stadsgezicht, zijn in dat bestemmingsplan vastgelegd. Deze beschermende regels worden opnieuw opgenomen in het voorliggende bestemmingplan Berg-Utrechtseweg. Ze worden wel vertaald naar de op dit moment geldende standaarden voor bestemmingsplannen.

In het plangebied bevindt zich een groot aantal rijks- en gemeentelijke monumenten. Ook zijn er veel panden in het plangebied die nog geen monumentenstatus hebben maar daarvoor wel in aanmerking komen, of die van belang zijn voor het beeld van het beschermd stadsgezicht. Deze panden worden 'waardevolle panden' genoemd.

Waar de rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet 1988, de gemeentelijke monumenten door de erfgoedverordening uit 2011, krijgen de waardevolle panden beschermende regels in het bestemmingsplan. Hiervoor is in de regels van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Dit betekent dat van deze panden niet zonder omgevingsvergunning de kapvorm, gevelindeling en bouwmassa gewijzigd kan worden. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor één van deze wijzigingen wordt aan de gemeentelijke (voorheen Monumentencommissie) voorgelegd om advies. In voorkomende gevallen kan ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies worden gevraagd.

De rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten worden niet opgenomen in het bestemmingsplan omdat ze al beschermd zijn door andere wetgeving. Over de amersfoortse monumenten is veel informatie te vinden op een onderdeel van de gemeentelijke website www.amersfoortopdekaart.nl. Op dit deel van de gemeentelijke website staan zowel de rijks- als gemeentelijke monumenten. De waardevolle panden worden nog opgenomen om zo ook op die plek een zo compleet mogelijk overzicht te krijgen van alle beschermenswaardige en waardevolle panden in Amersfoort.

2.4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 september 2010.

Het terrein van de Bernhardkazerne is niet gekarteerd op de gemeentelijke beleidskaart. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is op basis van een bureauonderzoek een aanvulling van het gemeentelijk archeologisch beleid gemaakt.

Archeologische waarden

Binnen het plangebied bevinden zich twee Archeologische Rijksmonumenten die worden beschermd volgens de Monumentenwet. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan dus geen extra beschermende regels opgenomen:

  1. 1. Terrein met daarop een grafheuvel uit de Nieuwe Steentijd met latere bijzettingen uit de IJzertijd. Gelegen op de hoek van de Hugo de Grootstraat/ Utrechtse weg.
    Monumentennr. 45448
  2. 2. Terrein met daarop een middeleeuwse galgenberg, die zeer waarschijnlijk oorspronkelijk bestaat uit een prehistorische grafheuvel. Monumentennr.45449


Archeologisch Verwachtingen

In het plangebied bevinden zich naast de archeologische monumenten ook gebieden met hoge archeologische verwachting. Deze gebieden worden niet beschermd via andere wetgeving en krijgen daarom beschermende regels in het voorliggende bestemmingsplan :

  • In de strook langs de Utrechtse weg waar zich de twee bekende grafheuvels (Rijksmonumenten, zie boven) bevinden, kunnen meerder grafheuvels liggen. Bij de bouw van het ziekenhuis de Lichtenberg zijn sporen van andere grafheuvels aangetroffen. Het gebied loopt naar het zuiden door over de Stichtse Rotonde en aan de zuidoostzijde langs de Utrechtse weg. Het betreft een hooggelegen stuwwalplateau met lichte glooiingen. Hiervoor is de archeologische verwachting over het algemeen hoog. Naast de trefkans op vondsten uit de Midden Steentijd, is er een kans bij de grafheuvels ook bewoningsporen uit de Nieuwe Steentijd en Bronstijd aan te treffen.
  • In een strook ten zuiden van de Laan 1914 bevindt zich ook een gebied met hoge archeologische verwachting. De bodem op deze flank van de stuwwal bestaat voornamelijk uit eerdgrond. Eerdgronden zijn historische cultuurgronden (akkers) en hebben een lange ontstaansgeschiedenis en hoge ouderdom. Ze zijn het resultaat van eeuwenlange bemesting met potstalmest (een mengsel van stalmest, plaggen, huisvuil en zand) ter verhoging van de vruchtbaarheid van de akkers. Voor deze gronden geldt, vanwege de goede conserverende werking en hoge ouderdom, een hoge archeologische verwachting. Er is trefkans op vondsten en sporen uit de Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en Middeleeuwen.
  • Meer naar het zuiden en westen bevinden zich in het plangebied nog twee gebieden met hoge archeologische verwachting: een gebied ten noorden van de Utrechtse weg dat aansluit bij de Soester Vlasakkers en een gebied dat grenst aan de A28. Beide gebieden zijn hooggelegen stuwwalplateau’s, waar hoge trefkans is op sporen uit de Steentijd en Bronstijd.
  • Een gebied met hoge archeologische verwachting bevindt zich ook op het terrein van de Bernhardkazerne. Hier ligt een groep van zes grafheuvels. In het Archis-systeem van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn ze te vinden onder de waarnemingsnrs. 26276,26277,26278,26279,26280 en 26281. Er heeft in dit gebied veel bodemverstoring plaatsgevonden, maar het is mogelijk dat zich nog meer grafheuvels in dit gebied bevinden en ook bewoningssporen uit de perioden dat de grafheuvels in gebruik waren. Het gedeelte van het militaire terrein waarvan is vastgesteld dat het niet, of mogelijk niet, verstoord is door bebouwing en andere verstorende werkzaamheden heeft een hoge archeologische verwachting.
    In het noordelijk gedeelte van het militaire terrein is vastgesteld dat verstoring van de bodem tot op grote diepte heeft plaatsgevonden. Omdat niet zeker is dat de archeologische waarden (die voor de rest van het Bernhardkazerneterrein hoog zijn), met de bodemverstoring geheel zijn verdwenen, is voor dit gedeelte een lage archeologische verwachting bepaald.
    De gebieden op het kazerneterrein zijn echter niet opgenomen op de beleidskaart met archeologische verwachtingswaarden. Maar omdat het gemeentelijk beleid tevens inhoudt dat we het beleid van het rijk moet volgen, geven we deze gebieden op de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan aan. Het rijk schrijft namelijk voor dat gebieden met een archeologische verwachtingswaarde beschermd moeten worden via het bestemmingsplan. In 1988 sloot de Dienst Vastgoed Defensie - toen nog Dienst Gebouwen, Werken & Terreinen genaamd - voor het eerst een samenwerkingsovereenkomst af met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Nadien is deze overeenkomst twee keer aangepast aan veranderde inzichten en nieuwe regelgeving. Voor het laatst in juni 2005 is door de Dienst Vastgoed Defensie en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een nieuwe samenwerkingsovereenkomst ondertekend over archeologie op defensieterreinen. Met deze overeenkomst kan beter invulling worden gegeven aan de instandhouding van het archeologische erfgoed zoals dat is vastgelegd in de MW 1988. De Dienst Vastgoed Defensie werkt aan zogenaamde ‘Archeologische beleids- en advieskaarten’. Ze wil hiermee inzicht verwerven in de te verwachten archeologische waarden op defensieobjecten. Hiertoe worden
    landschappelijke, archeologische en historische gegevens verzameld en beschreven, aangevuld met bronnenonderzoek en een terreinverkenning. Daarmee wordt duidelijk hoe er in de planvorming met het aspect ‘archeologie’ dient te worden omgegaan.
  • Het plangebied heeft verder een middelhoge archeologische verwachting. De gebieden met middelhoge archeologische verwachting in het plangebied worden gekenmerkt door meer of minder steile hellingen van de stuwwal. Als gevolg van het relief is de archeologische verwachting voor deze gronden minder hoog dan voor de plateaus. Er komen op dit soort gronden wel grafheuvels voor, een reden om toch een middelhoge verwachtingswaarde aan deze gronden te geven.

2.5 Wegenstructuur

Wegenstructuur Bergkwartier

Het Bergkwartier is ontstaan in een periode dat er nog vrijwel geen autoverkeer bestond. De bebouwing is ontstaan rondom de oude verbindingen naar de omliggende plaatsen, vanouds zandwegen die in de loop van de 19e en 20e eeuw zijn bestraat. Daardoor is er geen duidelijke, planmatige opbouw van de verkeersstructuur met radiaalwegen, ringwegen, en een tussenliggend fijnmazig netwerk van wegen met alleen een woonfunctie, zoals in de recentere wijken aan de noordzijde van de stad.

De wegenstructuur in villapark Bergkwartier is wel bijzonder karakteristiek en daarom één van de belangrijke kenmerken van het beschermd stadsgezicht. Door deze karakteristiek is er in de ontsluitingsstructuur van de wijk op veel wegen een discrepantie ontstaan tussen vormgeving, functie en gebruik. Zo hebben de hoofdwegen vaak onvoldoende profiel om de verkeersfunctie naar behoren te kunnen vervullen (de Utrechtseweg zou op basis hiervan bijvoorbeeld, over de volledige lengte, vrijliggende fietspaden moeten hebben). Daarnaast zijn diverse wegen zonder doorgaande functie zo ruim bemeten, dat er snelheidsproblemen en/of sluipverkeersproblemen optreden (bijvoorbeeld de Abraham Kuyperlaan).

In tegenstelling tot nieuwere wijken wordt het Bergkwartier niet omsloten maar doorsneden door stedelijke hoofdwegen, als zodanig aangeduid in het Verkeers- en Vervoersplan (VVP) van 1996, dat in 1999 en 2005 is geactualiseerd. In het categoriseringsplan uit het VVP 1999 is de wegcategorie van de wegen bepaald. De volgende wegen zijn aangewezen als gebiedsontsluitingsweg (hoofdweg) en hier geldt een maximum snelheid van 50-km per uur:

  • Barchman Wuytierslaan en Utrechtseweg: dit zijn radiaalwegen;
  • Daam Fockemalaan: dit is een enkelbaans stedelijke ringweg, die noordwaarts aansluit op de Barchman Wuytierslaan richting Birkhoven, en zuidwaarts op de Rondweg-zuid (zie hierna) die overgaat in de A28 richting Hoevelaken;
  • Rondweg-zuid: voorheen, tot de openstelling van de A28, was deze weg onderdeel van het rijkswegennet; momenteel is het een dubbelbaans stedelijke ringweg, met tevens een functie (N221) in de provinciale wegenstructuur (zie vorig punt);
  • Vondellaan: deze weg is onderdeel van de ringstructuur in Amersfoort-zuid (die loopt van het station naar de Ringweg Randenbroek);
  • Emmalaan en Wilhelminalaan (hebben een mengfunctie, namelijk onderdeel van de ringstructuur in Amersfoort-zuid, maar tevens een radiale functie).

De overige wegen behoren tot de wegcategorie erftoegangsweg. Deze wegen hebben in principe geen functie voor doorgaand autoverkeer.

Wegenstructuur gebied rond Utrechtseweg

Dit deel van het plangebied Berg-Utrechtseweg is verkeerskundig gezien een merkwaardig gebied, met een smalle lange uitstulping in de richting van de Leusderhei, waarbinnen een klein deel van de rijksweg A28 valt alsmede de Kolonel H.L. van Royenweg. Dit deel van het plangebied herbergt een grote diversiteit aan wegfuncties. In afnemend belang qua wegfunctie gaat het om de volgende wegen:

  • A28

Deze rijksweg is een stroomweg, deel van het landelijke rijkswegennet, bestaande uit een snelweg-profiel met tweemaal twee rijstroken met vluchtstroken en een middenberm met vangrailconstructie. Op deze weg geldt een snelheid van maximaal 120 km/uur. De weg is in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat die plannen ontwikkelt om op termijn de capaciteit van dit deel van de rijksweg in oostelijke richting, tussen Utrecht en het knooppunt Hoevelaken, te vergroten. Hiertoe is een spitsstrook aangelegd op de vluchtstrook in oostelijke richting. Voorts is in 2005 een gebiedsgerichte verkenning van de zogenaamde driehoek Utrecht - Hilversum - Amersfoort (rijkswegen A27, A28 en A1) gestart, die duidelijkheid moet geven over het toekomstig profiel van de A28. Op dit moment is dit deel van de A28 onderdeel van twee planstudies. In het kader van planstudie A28 worden maatregelen voor de korte en middellange termijn onderzocht en door de minister van Infrastructuur en Milieu is in 2011 een Ontwerpwegaanpassingsbesluit genomen waarin is voorzien in de aanleg van een spitsstrook in beide richtingen. In 2012 wordt een wegaanpassingsbesluit verwacht.

Daarnaast is planstudie Knooppunt Hoevelaken gestart. Hier worden maatregelen voor de lange termijn onderzocht. In 2009 is een Voorkeursvariant vastgesteld waarbij uitgegaan wordt van een verbreding van 2x2 naar 2x4 rijstroken. De voorkeursvariant wordt uitgewerkt tot een voorkeursontwerp. Omdat voor het knooppunt veel oplossingen mogelijk zijn, is er geen voorkeursontwerp op voorhand te bepalen. De procedure om te komen tot een oplossing volgt daarom ook een langer traject. De realisatie van planstudie Knooppunt Hoevelaken is door het Rijk tussen 2016 en 2020 gepland. Een punt van onderzoek is de toegestane rijsnelheid van de A28, 100 of 120km/uur.

  • N221

De Rondweg-Zuid, tussen de Stichtse Rotonde en de A28, is ook een stroomweg. Deze weg was voorheen onderdeel van het rijkswegennet, maar maakt nu deel uit van het secundaire hoofdwegennet. De weg is in eigendom, beheer en onderhoud bij de gemeente Amersfoort. De weg is dubbelbaans, met een profiel van tweemaal twee rijstroken en in 2004 gereconstrueerd. Daarbij is de weg vormgegeven conform de aanbevelingen van een dubbelbaans 80 km-weg: de rijstroken zijn versmald, de vluchtstroken zijn verwijderd en de vangrail in de middenberm is verwijderd. De weg is ‘haaks’ aangesloten op de Stichtse Rotonde.

  • N237

De Utrechtseweg tussen Amersfoort en Soesterberg is een gebiedsontsluitingsweg en maakt deel uit van het secundaire hoofdwegennet. Deze weg heeft een enkelbaans profiel, bestaande uit twee rijstroken. Langs beide zijden van de weg liggen vrijliggende fietspaden. De weg is in beheer en onderhoud bij de provincie. De weg vormt een parallelle structuur aan de A28 en wordt bij calamiteiten en in spitsperioden, bij congestie op de A28, ook als zodanig gebruikt.

De provincie doet onderzoek naar mogelijke verbetering van de verkeersveiligheid van de Utrechtseweg.

  • Stichtse Rotonde

Dit is een voormalig knooppunt in het rijkswegennet, thans een drietaks-knoop in het secundaire hoofdwegennet, waar de N237, N221 en de gemeentelijke Utrechtseweg op aantakken. De Stichtse Rotonde bestaat uit een dubbelstrooks binnenring (de feitelijke rotonde), en een buitenring die op twee punten de Utrechtseweg kruist. De buitenring bestaat, bezien vanuit de Utrechtseweg, uit een noordelijke boog die aansluit op de Daam Fockemalaan (N221, tevens stedelijke hoofdweg) en uit een zuidelijke boog, verbonden aan erftoegangswegen als de De Genestetlaan en Laan 1914. De buitenring heeft een enkelbaans profiel met tweerichtingsverkeer, met een vrijliggend tweerichtingen-fietspad. Op zowel de binnen- als buitenring geldt een maximum snelheid van 50 km/uur.

Het ongevallenbeeld op de Stichtse Rotonde is aanleiding geweest om in 2005 aanpassingen door te voeren, zoals het wijzigen van de tangentiële aansluitingen (nog stammend uit de rijkswegperiode en uit de tijd dat een andere voorrangsregeling op rotondes van kracht was) in haakse aansluitingen van de drie bestaande takken op de rotonde én de aanleg van een rotonde op de kruising van de Utrechtseweg-Oost met de buitenring van de rotonde. Op dit kruispunt vonden verreweg de meeste aanrijdingen plaats. Met de aanleg van een rotonde is een lage rijsnelheid afgedwongen. Tevens benadrukt de rotonde de overgang naar de bebouwde kom.

  • Kolonel H.L. van Royenweg

Dit is een weg buiten de bebouwde kom met de functie van erftoegangsweg. Het is een enkelbaans weg met tweerichtingverkeer waarop ook fietsverkeer is toegestaan, echter zonder specifieke fietsvoorzieningen. Op deze weg geldt een snelheidsregime van maximaal 80 km/uur.

  • Laan 1914

Dit is een weg met de functie van erftoegangsweg. Het is een 60 km/uur zone met een belangrijke functie als fietsroute. De weg is in eigendom, beheer en onderhoud van de gemeente Amersfoort.

  • Hoge Kleiweg

Ook dit is een weg buiten de bebouwde kom met de functie van erftoegangsweg. In feite is het de ‘achtertoegang’ van het omvangrijke terrein van Zon en Schild en van het Hoornbeeck College en Van Lodensteincollege. Het is een 60 km/uur-weg.


Wegenstructuur in gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat

In dit deel van het plangebied loopt de Stationsstraat / Asch van Wijckstraat. Dit is een gebiedsontsluitingsweg. De overige wegen in dit deel zijn erftoegangswegen. Het is ook een route van stads- en streekbussen. Voor het station hebben de bussen een vrijliggende busbaan.

Structuur fietsverkeer Bergkwartier

In het VVP zijn de volgende wegen in het Bergkwartier opgenomen als onderdeel van de stedelijke hoofdfietsstructuur:

  • Barchman Wuytierslaan
  • Prins Frederiklaan
  • Utrechtseweg
  • Kapelweg-Pieter Bothlaan-Paulus Buijslaan
  • Daam Fockemalaan
  • Abraham Kuijperlaan
  • Emmalaan-Wilhelminalaan
  • Vondellaan
  • Sophialaan-Bilderdijklaan
  • Kersenbaan

Structuur fietsverkeer in gebied rond Utrechtseweg

Door en langs dit deel van het plangebied lopen meerdere belangrijke utilitaire fietsroutes (woon-werk en woon-school) die vrijwel allemaal ook deel uitmaken van het toeristische fietsnetwerk. Dit betreft de Utrechtseweg (langs N221), Buitenring Stichtse Rotonde, Laan 1914, Doornseweg (langs N227). De Kolonel van Royenweg is een toeristische fietsroute en heeft niet zozeer een functie in het woon-werk/school- verkeer.

Op de A28 en de Rondweg-Zuid (N221) na staan alle wegen open voor fietsverkeer. Zoals in de vorige paragraaf is beschreven zijn er vrijliggende fietspaden langs een deel van de Utrechtseweg (N237), langs de buitenring van de Stichtse Rotonde en onderaan langs de Laan 1914. De overige wegen hebben geen aparte fietsvoorzieningen.

Structuur fietsverkeer in gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat

Ook dit deel van het plangebied kent vrijliggende fietspaden.

2.6 Bestaande Functies

2.6.1 Bergkwartier

Wonen

In het plangebied komt een grote diversiteit aan woningtypes voor. Van grondgebonden (vrijstaand, twee-onder-een-kap en rijen woningen) tot bovenwoningen en appartementen. Het grootste deel van de woningen is echter grondgebonden.

Bedrijven

Er komt slechts een klein aantal bedrijfsbestemmingen voor in het Bergkwartier; het perceel op de hoek van de Barchmann Wuytierlaan/Aletta Jacobslaan (waar voorheen de Kimmanngarage was gevestigd), de benzinepomp aan de Daam Fockemalaan en een binnenterrein achter de Kapelweg met daar aan een pand met een paar kleine bedrijven. Ook de grotere nutsvoorzieningen (transformatorgebouwtjes met een grotere inhoud dan 50 m3 en een grotere hoogte dan 3,5 meter) hebben een bedrijfsbestemming omdat ze qua omvang niet opgenomen kunnen worden in de aangrenzende bestemmingen.

Daarnaast komt er enige bedrijvigheid voor in de vorm van beroepen aan huis. Het gaat hier om bedrijfjes in woningen of in bijbehorende bouwwerken van woningen, waarbij de bedrijfsdoeleinden ondergeschikt zijn aan de woonbestemming. Voorbeelden hiervan zijn, kleine kantoren en ontwerpstudio’s.

Maatschappelijke voorzieningen

Verspreid over het Bergkwartier komt een aantal maatschappelijke voorzieningen voor, met name bestaande uit onderwijsinstellingen. Hieronder volgt een opsomming met daarbij aangegeven de huidige situatie (eerste helft 2012):

  1. 1. De Amersfoortse Berg aan de Hugo de Grootlaan 25, VO-school (openbaar);
  2. 2. J.van Oldenbarneveltgymnasium aan het Thorbeckeplein 1, VO-school (openbaar);
  3. 3. ROC Kapelweg, ROC Midden-Nederland verplaatst de opleidingen eind 2013 naar het nieuwe ziekenhuis aan de Maatweg en wil het pand aan de Kapelweg 117 verkopen; de locatie aan de Kapelweg is een goede locatie om te kunnen voldoen aan de behoefte aan capaciteit voor het voortgezet onderwijs (de Amersfoortse Berg ligt er naast); daarom houdt het pand een onderwijsbestemming;
  4. 4. Nieuwe Eemland aan de Daam Fockemalaan 12, VO-school (rk);
  5. 5. OBS Joost van den Vondelschool aan de Huijgenslaan 41, BO-school (openbaar) met stabiel aantal leerlingen; heeft in zomer 2009 tijdelijke huisvesting gekregen aan de Beetslaan voor de groepen die tot dan gehuisvest waren in het JvO-gym; de hoofdlocatie aan de Huijgenslaan gaat uitgebreid worden (verdiept aangelegd), dit is mogelijk binnen de bestemming; uiterlijk zomer 2014 gaan de noodlokalen aan de Beetslaan weg;
  6. 6. De Bolster aan de Van Effenlaan 10, BO-school (pc);
  7. 7. School op de Berg aan de Tollenslaan 2, BO-school (rk)
    NB: zowel De Bolster als School op de Berg maken gebruik van het gebouw Van Marnixlaan 53 als dependance;
  8. 8. Amersfoortse Schoolvereniging aan de Johan van Oldenbarneveltlaan 23, BO-school (alg-bijz.);
  9. 9. Pallas Athene aan de Heinsiuslaan 1, BO-school (alg-bijz);
  10. 10. Mulock Houwer aan de Vondellaan 28, SO-school, daarnaast heeft de Mulock Houwerschool 2 vestigingen op het terrein aan de Utrechtseweg 266;
  11. 11. OLV ter Eem, complex aan de Daam Fockemalaan 22, huisvest tijdelijk enkele maatschappelijke voorzieningen, waaronder een dependance van een middelbare school en een kinderopvang, in afwachting van de plannen van de eigenaar.

Een aantal scholen heeft de afgelopen jaren noodlokalen geplaatst om het groeiend aantal leerlingen op te kunnen vangen. Enkele andere scholen hebben nog behoefte aan extra lokalen. De gemeente is in overleg met de betreffende scholen om tot een ruimtelijk inpasbare oplossing te komen. In het bestemmingsplan "De Berg 2003" was een vrijstelling opgenomen om bij scholen 300 m2 aan extra bebouwing te kunnen bouwen. Gezien de nu al bestaande behoefte aan extra lokalen, houden we die mogelijkheid in het bestemmingsplan.

Maatschappelijke voorzieningen kunnen naast onderwijsvoorzieningen ook andere functies zijn. In het Bergkwartier gaat het dan om een aantal vestigingen voor kinderopvang, religieuze voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de gezondheidszorg en culturele voorzieningen.

Detailhandel

In het Bergkwartier, en in feite in het hele plangebied van dit bestemmingsplan, komt weinig detailhandel voor. In het Bergkwartier was tot voor kort een buurtsupermarkt gevestigd aan de P.J. Troelstralaan 29-33. Deze is onlangs gesloten.

Zakelijke dienstverlening

In het Bergkwartier komen enkele, wat kleinere, kantoorpanden voor. Vaak bevinden zich in één pand verschillende kantoren. En soms zelfs verschillende functies wanneer de bestemming dat toelaat.

Horeca

Slechts een beperkt aantal horecavestigingen komt voor in het Bergkwartier. Aan de Utrechtseweg 225 het Berghotel met daar tegenover het Berg Paviljoen aan de Utrechtseweg 180. Ook aan de Utrechtseweg, op nummer 49, zit nog een kleine horecavestiging. Daarnaast mogen bij tennisvereniging Alta en bij de Sociëteit Amicitia drankjes worden geschonken voor leden van de eigen vereniging. Dit zijn echter geen openbare horecagelegenheden.

Recreatie

Aan de Bonairelaan bevindt zich "Dahliavereniging Leusderkwartier". De vereniging telt in totaal circa 70 leden die elk een eigen dahliatuin verzorgen waarin dahlia’s naar eigen keuze gekweekt worden.

Sport

In het plangebied komt één sportvereniging voor, tennisvereniging Alta aan de Mr. Th. Heemskerklaan. ALTA (Amersfoortse Lawn Tennisclub Amersfoort) is een vereniging voor zowel recreanten als toptennissers. De vereniging bestaat al 92 jaar, heeft zo'n 925 leden. Het tennispark beschikt over 8 verlichte gravelbanen en een minibaan.

Dan is er nog een perceel aan de Barchman Wuytierslaan 38, voorheen de locatie van tennisvereniging Leusderpark. Begin jaren negentig is de tennisvereniging verhuisd en momenteel is het perceel in eigendom van een projectontwikkelaar. Hoewel het terrein niet meer in gebruik is ten behoeve van een tennisvereniging, heeft het nog wel de bestemming "Sport".

2.6.2 Gebied rond Utrechtseweg

Bedrijven

Langs en rondom de Utrechtseweg zijn diverse bedrijven en instellingen gevestigd in een groene context. Beter bekend in het gebied zijn het ingenieursbureau DHV, Hotel en congrescentrum Golden Tulip, de zorginstelling De Lichtenberg, het dierenasiel, het militaire terrein de Bernhardkazerne en de psychiatrische instelling Zon en Schild.

2.6.3 Gebied rond Stationsstraat/Asch van Wijckstraat

Kantoren

Langs de Stationsstraat en de Asch van Wijckstraat komen veel grote kantorengebouwen voor. Momenteel is er een behoorlijke leegstand in deze kantoorpanden. Invulling is naast zakelijke dienstverlening ook mogelijk met andere functies waaronder (kleinschalige) detailhandel, publieksgerichte dienstverlening en op enkele plekken wonen. Het parkeren bij deze panden gebeurt in (half) ondergrondse parkeergarages.

Stationsgebouw

Het eerste station (Amersfoort NCS) werd geopend op 20 augustus 1863. Het lag aan de Centraalspoorweg (Utrecht – Amersfoort – Zwolle) van de Nederlandsche Centraal-Spoorweg-Maatschappij (NCS), ten oosten van het huidige station. Dit eerste stationsgebouw bestaat nog steeds (zie onderstaande afbeelding) en heeft momenteel een kantoorfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0007.png"

Oude stationsgebouw


Het huidige stationsgebouw dateert uit 1997. In het stationsgebouw is, naast alle voorzieningen voor treinreizigers, veel ruimte voor commerciële voorzieningen zoals detailhandel, horeca en kantoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0008.png"

Nieuwe stationsgebouw


Aan de overzijde van het stationsgebouw bevinden zich eveneens enkele grote kantoorgebouwen afgewisseld met horeca en wonen. Dit laatste met name op de verdiepingen van deze panden.

2.7 Openbaar Vervoer

Langs de noordgrens van het plangebied, net buiten de plangrens van dit bestemmingsplan, lopen vele treinverbindingen.

Momenteel wordt gewerkt aan de ondertunneling van een deel van het spoor. Het betreft de realisatie van een dive-under op het NS-emplacement, waardoor een nieuwe aansluiting tot stand kan wordt gebracht voor het treinverkeer van Amsterdam richting station Amersfoort. Deze spoorverbinding wordt over een lengte van 150 meter onder het spoortraject Amersfoort-Utrecht aangelegd middels een tunnel. Hiermee zijn minder spoorwissels nodig en hoeft het treinverkeer uit Amsterdam niet langer te wachten op het treinverkeer op het traject Amersfoort-Utrecht.

Door het gebied lopen diverse busverbindingen in de vorm van lijndiensten. Ten behoeve van het scholierenvervoer voor het Hoornbeeck College en het Van Lodensteincollege ligt op het terrein van deze scholengemeenschappen een busstation met een groot aantal perrons. Het wordt gebruikt door gereserveerd busvervoer uit de wijde regio en in de spitsperiodes door pendelbussen tussen dit busstation en het NS station in Amersfoort.

2.8 Parkeren

In grote delen van het Bergkwartier is de regeling vergunningparkeren van kracht is. Bij de woningen in het Bergkwartier wordt veelal op eigen terrein geparkeerd, soms in ondergrondse parkeergarages. De bebouwing in het gebied langs de Stationsstraat / Asch van Wijckstraat heeft (half) ondergrondse parkeergarages op eigen terrein. En in het gebied langs de Utrechtseweg wordt op eigen terrein geparkeerd, in de meeste gevallen bovengronds.

2.9 Bodemtypen En Landschap

Door de ligging op de flank van de Utrechtse Heuvelrug, die is ontstaan in de voorlaatste IJstijd (200.000-130.000 v. Chr.), wordt het sterk geaccidenteerde gebied ten zuidwesten van de binnenstad gekenmerkt door relatief grote hoogteverschillen. Bedraagt de hoogte aan de voet van de Utrechtseweg slechts 7 meter boven NAP, nauwelijks 1200 meter zuidelijker wordt bij de Galgenberg het hoogste punt van 44 meter boven NAP bereikt. Vanaf de huidige Barchman Wuytierslaan is in het talud van het spoorwegemplacement de overgang duidelijk merkbaar van de Utrechtse Heuvelrug naar het lager gelegen, voormalige weidegebied van het Eemdal.

De noordgrens langs de Barchman Wuytierslaan heeft een redelijk constante hoogte van 10 meter boven NAP. De westgrens heeft een verloop van ongeveer 10 meter boven NAP in het verlengde van de Barchman Wuytierslaan tot circa 32 meter bij de Utrechtseweg. De zuidgrens wisselt van ongeveer 37 meter bij de Stichtse Rotonde tot 8 meter boven NAP bij de Leusderweg. De oost-grens tenslotte heeft weer een redelijk constante hoogte van gemiddeld 8 tot 10 meter boven NAP (zie afbeelding 3).

Opmerkelijk is dat veel doorgaande wegen, zoals de Utrechtseweg, de Koningin Wilhelminalaan, de Emmalaan, de Prins Frederiklaan, de Vondellaan en de Huygenslaan, loodrecht op de hoogtelijnen zijn ontworpen, waardoor op de kleinst mogelijke afstand het grootst mogelijke hoogteverschil wordt overwonnen.

Bodem

De bodemtypen die in het plangebied van nature worden aangetroffen zijn holtpodzolen en haarpodzolen. In deze bodem komen diepe grondwaterstanden voor (grondwatertrap VII). Dit wordt veroorzaakt door de hoge ligging en de waterdoorlatende ondergrond. Dit betekent dat de vegetatie voor de vochtvoorziening is aangewezen op het regenwater dat in de bovenste lagen van het bodemprofiel wordt vastgehouden.

De mens heeft duidelijk zijn sporen achtergelaten op de bodem in het gebied. Ongestoorde profielen zijn weinig aanwezig. Verklaring hiervoor is dat ca. 150 jaar geleden de eikenhak-houtcultuur veelal samenging met een intensieve grondbewerking. Het is geen zeldzaamheid dat de grond 3 steken diep werd omgespit.

Vegetatie

Het gebied kende lange tijd slechts een lage begroeiing met een beplanting van eikenhakhout, waardoor men vanaf het Bergkwartier een schitterend panorama had over de stad en de wijde omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0009.png"
Zicht op Amersfoort vanaf de Berg, 1880 - 1892

Naar het noorden kon men, kijkend over de weilanden van het Eemdal, de voormalige Zuiderzee onderscheiden. Naar het oosten had men zicht op de Gelderse Vallei. Van oudsher doorkruisten slechts enkele wegen het gebied. De huidige ‘Utrechtseweg’ is zonder twijfel de oudste en belangrijkste en vormt de verbinding tussen Utrecht en Amersfoort met ten westen van het stadsgezicht de vakkenstructuur richting Zeist. Direct aan deze weg liggen dan ook de eerste bewoningssporen, zoals een grafheuvel op het huidige terrein van De Lichtenberg en de zogenoemde Galgenberg, op het hoogste punt van het Bergkwartier.

Op de Amersfoortse berg komen vier verschillende typen bos voor. De bostypen zijn genoemd naar de soorten die kenmerkend zijn voor de boom- en de struiklaag van het betreffende type. Als meest kenmerkende voor het van nature voedselarme milieu op de Amersfoortse berg is er het Eiken-Berkenbos. Deze bossen zijn in het algemeen tamelijk soortenarm. Daarnaast komen er bostypes voor die ontstaan zijn uit dit Eiken-Berkenbos. Door verandering van het milieu zijn oorspronkelijke planten meer of minder verdrongen. We onderscheiden het weinig gestoorde Eiken-Berkenbos, met de aanwezigheid van exoten als Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik en het Eiken-Amerikaanse vogelkers bos met een zodanig veranderd milieu dat de andere, meer oorspronkelijke plantensoorten zijn verdrongen. Als vierde bostype het Beuken-Eikenbos met esdoorn, verwant aan het Beuken-Eikenbos, echter lokaal met soorten die wijzen op een verstoord voedselrijk milieu, voornamelijk veroorzaakt door het storten van organisch materiaal (tuinresten) en het omwoelen van de bodem.

2.10 Water

In het plangebied komt van nature geen oppervlakte water voor. Het weinige water dat er is, in de vorm van vijvers en poelen, is van groot belang voor de aanwezige amfibieën (padden, kikkers, salamanders).

In het gebied bevindt zich een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied. Op onderstaande afbeelding zijn deze gebieden aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0010.png"

2.11 Speelvoorzieningen

In het gebied tussen het station en de Stadsring bevinden zich geen openbare speelgelegenheden. Hier wordt ook niet veel gewoond waardoor speelvoorzieningen niet direct noodzakelijk zijn. Ook het gebied rond de Utrechtseweg kent enkel speelgelegenheden op privéterreinen en bij scholen. Voor dit gebied is dat voldoende omdat de privétuinen voldoende groot zijn .

In het Bergkwartier zijn wel enkele openbare speelgelegenheden maar de privétuinen zijn vaak voldoende groot om spelen goed mogelijk te maken. Onderstaand volgt een overzicht van het Bergkwartier, dat toch met name een woongebied is, en hoe speelruimte daar functioneert volgens het gemeentelijk speelruimteplan.

De Berg Zuid:

  • Huygenslaan en omgeving: In deze buurt zijn geen openbare speelplekken aanwezig. De ruimte rondom de eigen woning is groot, waardoor speelplekken voor kinderen en jeugdigen niet noodzakelijk zijn. Het grootste aantal kinderen en jeugdigen woont aan de Pieter Bothlaan en kan gebruik maken van een speelplek aan de Appelweg, net buiten dit bestemmingsplangebied.
  • Jacob Catslaan en omgeving: in deze buurt zijn geen openbare speelplekken aangelegd. De kinderen en jeugdigen in deze buurt kunnen gebruik maken van de schoolpleinen bij de drie basischolen. Extra speelplekken zijn daarom niet noodzakelijk.
  • Curacaolaan en omgeving: in deze buurt hebben kinderen en jeugdigen acht speelplekken en veel informele speelruimte tot hun beschikking. Het uitbreiden van één speelplek met speeltoestellen zou een goede aanvulling zijn voor kinderen.
  • Galgenberg en omgeving: In dit gebied is één speelplek (natuurspeelplaats in het bos) aanwezig. Voor dit gebied is dat voldoende.

De Berg Noord:

  • Het gebied rond de Regentesselaan, Thorbeckeplein, Mr. Th. Heemskerklaan en Oranjelaan heeft één speelplek en wel aan de Prins Willem Alexanderlaan. Omdat dit erg weinig is voor een dergelijk groot gebied zou het voor kinderen en jeugdigen prettig zijn wanneer deze speelplek wordt uitgebreid met meer toestellen. Rondom de aangrenzende woningen is weinig privé speelruimte. Vanuit het speelruimteplan is het daarom wenselijk om enkele zoeklocaties aan te wijzen voor formele speelplekken.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 5 "Omgevingsaspecten"). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Gemeente

3.2.2 Provincie

3.2.3 Rijk

3.2.4 Overig beleid

Beschermd stadsgezicht

Het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg zal een conserverend karakter hebben. Dit komt niet alleen voort uit het feit dat het om een herziening van bestemmingsplannen gaat, maar ook omdat een groot deel van het plangebied op 30 juni 2007 door het rijk is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het is echter nadrukkelijk niet de bedoeling dat de bescherming tot een ‘bevriezing’ van de bestaande situatie leidt. Ook verplichte reconstructie van de oorspronkelijke situatie is niet aan de orde. In een beschermd stadsgezicht moet gewoond en gewerkt kunnen worden. Dit betekent dat ook (her)ontwikkelingen mogelijk blijven, maar het is hierbij wel van belang dat de beschermde kwaliteiten als uitgangspunt worden aangehouden.

Het op dit moment geldende bestemmingsplan voor het gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht, “De Berg 2003”, is destijds vooruitlopend op de aanwijzing door het rijk, opgesteld met beschermende maatregelen ten behoeve van het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en bevat alle noodzakelijke regels die deze waarden beschermen. Deze beschermende regels worden in het nieuwe bestemmingsplan aangescherpt en gemoderniseerd, waarbij de regels tevens worden aangepast aan de in 2008 ingevoerde standaarden voor bestemmingsplannen. Daarnaast zal de effectiviteit van de beschermende regels worden beoordeeld. Dit heeft geleid tot het verminderen van het aantal regels. Bij het bestemmingsplan "De Berg 2003" is een bijlage 2 gevoegd waar een lijst in is opgenomen met 67 regels voor het beschermd stadsgezicht. In deze lijst staat een aantal regels dat niet meer thuishoort in een bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld over de hoogte van heggen. Dit soort regels is uit de lijst verwijderd en de regels die wel in een bestemmingsplan thuis horen zijn niet als bijlage toegevoegd maar direct in de regels opgenomen voor het beschermd stadsgezicht (artikel 39 'Waarde - cultuurhistorie'). Wel is er nog een bijlage 1 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' aan de regels van het bestemmingsplan toegevoegd waarin de te beschermen waarden nader worden omschreven. In de regels van het bestemmingsplan wordt, indien nodig, verwezen naar deze bijlage.
Bouwen in een beschermd stadsgezicht

Bij bouwplannen in het rijksbeschermde stadsgezicht - maar zeker ook bij verbouwingen - wordt verwacht dat de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten behouden blijven of zelfs versterkt worden. Dit betekent bijvoorbeeld dat bouwkundige aanpassingen in harmonie moeten zijn met de architectuur van de bestaande bebouwing. Historiserende architectuur of reconstructie van verdwenen panden hoeft geen uitgangspunt te zijn.

Tot 1 januari 2012 waren in een rijksbeschermd stadsgezicht alle bouwactiviteiten die leiden tot aanpassing van de buitenkant vergunningplichtig. Dat gold ook voor de werkzaamheden die in niet beschermde gebieden vergunningvrij zijn.

Vanaf 1 januari 2012 is nieuw rijksbeleid met betrekking tot vergunningvrij bouwen in beschermde stadsgezichten in werking getreden. Dit betekent dat een aantal bouwactiviteiten achter de achtergevel van gebouwen en onder bepaalde voorwaarden, vergunningvrij gerealiseerd kunnen worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aanbouw aan de achtergevel, een dakkapel aan de achterzijde, maar ook een (schotel)antenne of zonnepanelen kunnen onder bepaalde voorwaarden zonder vergunning worden geplaatst.

Reden van de rijksoverheid voor deze verruiming van het vergunningvrije bouwen is dat in een beschermd stadsgezicht naast de beeldkwaliteit, vooral de ruimtelijke opzet en typologie het historische karakter bepalen. Bebouwing achter de achtergevel is niet of nauwelijks zichtbaar vanaf de openbare weg. Met de verruiming van het vergunning vrij bouwen in beschermde stadsgezichten worden enkele praktische knelpunten voor burgers weggenomen zonder afbreuk te doen aan het beschermd stadsgezicht. Voor zover vergunningvrije activiteiten toch, ondanks de gestelde aanvullende voorwaarden, tot publiekelijk zichtbare gevolgen zullen leiden, is dit in het grotere geheel ondergeschikt geacht ten opzichte van de lastenverlichting die hiermee voor eigenaren van panden in beschermde stadsgezichten wordt bereikt.

Voor bouwactiviteiten die onderdeel uitmaken van het zijerf of die gekeerd zijn naar openbaar gebied is wel in alle gevallen een vergunning noodzakelijk. Dit houdt verband met het feit dat deze laatstgenoemde bouwactiviteiten zichtbaar zijn vanaf de openbare weg en daarom moet er een formele vergunningprocedure bestaan om de aanvaardbaarheid van bouw- of verbouwplannen in relatie tot de omgeving te kunnen toetsen. Zonder vergunningprocedure kan een eventuele conclusie dat een bouwplan niet past bij het monumentale en beschermde karakter, geen basis zijn om planaanpassingen te verlangen (of in het uiterste geval de toestemming te weigeren). Onderhoudswerkzaamheden zijn en blijven overigens vergunningvrij.

Binnen de procedure voor een vergunning heeft de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie) een zwaarwegende adviesrol bij de goedkeuring van voorstellen voor nieuwbouw, herontwikkeling en verbouw. Deze commissie toetst of een plan niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de monumentale kwaliteiten van het beschermde gebied.

In aanvulling op het bestemmingsplan kan voor vormgeving, materiaal- en kleurgebruik het welstandsbeleid worden benut. Dit geldt eveneens voor elementen zoals zonnepanelen en dakramen. Hiervoor zijn geen regels opgenomen in het bestemmingsplan maar aanvragen voor dit soort elementen worden getoetst aan het welstandsbeleid en aan de waarden van het beschermd stadsgezicht.

Slopen in een beschermd stadsgezicht

In een beschermd stadsgezicht is een vergunning nodig voor het slopen van een bouwwerk (artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht-Wabo). De vergunning kan worden geweigerd als er niet aannemelijk wordt gemaakt dat er een ander bouwwerk voor in de plaats komt. Ook kan de vergunning worden aangehouden als er voor het vervangende bouwwerk nog geen omgevingsvergunning is verleend. Zo kunnen braakliggende terreinen worden voorkomen.

3.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg is een bestemmingsplan dat de bestaande situatie (opnieuw) vastlegt. Er worden geen grote, nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet ook al in voorgaande plannen waren opgenomen (zoals de uitwerkingsregels voor ziekenhuisterrein De Lichtenberg). Daarmee is het bestemmingsplan niet in strijd met uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal- of gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ruimtelijk Kader Plangebied

4.1.1 Inleiding

In hoofdstuk twee is een uitgebreide toelichting gegeven op de bestaande situatie van het plangebied. Dit hoofdstuk gaat nader in op het ruimtelijk kader van het plangebied waarbij de belangrijkste ruimtelijke karakteristieken worden beschreven. Deze ruimtelijke karakteristieken gelden als uitgangspunten voor het bestemmingsplan waarbij het gaat om behoud, handhaven en versterken van deze karakteristieken.

Aangezien het plangebied groot is, wordt het gebied onderverdeeld in drie gebieden, beschermd stadsgezicht, de woongebieden buiten het beschermd stadsgezicht, de Utrechtseweg en omgeving en omgeving stationsgebied. Vanwege het beschermd stadsgezicht wordt er uitgebreid ingegaan op dit gebied. De andere deelgebieden zijn beperkter omschreven.

4.1.2 Beschermde stadsgezichten

4.1.3 Woongebieden buiten de beschermde stadsgezichten

4.1.4 Utrechtseweg en omgeving

4.1.5 Gebied rond Stationsstraat / Asch van Wijckstraat

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

5.1.1 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011

Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 (verder PMP) is de verbindende schakel tussen het Europese en nationale milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van het milieubeleid anderzijds. De provincie hecht er groot belang aan om haar ambities op het gebied van milieu en duurzaamheid vast te leggen en te delen. Dit PMP vervangt het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008.

De provincie blijft zich inspannen op het gebied van leefomgevingskwalitieit: zij behouden en herstellen de milieukwaliteit in de provincie, met luchtkwaliteit en geluidhinder als speerpunten. Hierbij staat de gezondheid van de burgers van de provincie Utrecht centraal. Daarnaast wil de provincie door de goede milieukwaliteit de voorwaarden scheppen voor de natuur en instandhouding van de biodiversiteit. De provinciale inspanningen op het gebied van luchtverontreiniging, hinder en externe veiligheid zijn steeds gericht op een gezonde leefomgeving en/of biodiversiteit.

Conform de Wet milieubeheer is Provinciale Staten verplicht minimaal eenmaal in de vier jaar een milieubeleidsplan vast te stellen. Omdat er nog geen nieuw ‘plan' is, is verlenging van het bestaande plan per 1 december 2012 aan de orde. Het huidige PMP wordt verlengd zonder ingrijpende wijzigingen, behalve dat de voorgenomen bezuinigingen worden verwerkt in het verlengde plan.

5.1.2 Milieubeleidsplan Amersfoort 2008-2011

In het milieubeleidsplan formuleert de gemeente Amersfoort haar ambities op het gebied van milieu. In het plan worden drie milieuthema's onderscheiden, 'Gezond en Veilig', 'Klimaat en Energie' en 'Natuur en biodiversiteit'.

Bij 'Gezond en Veilig' moet duurzaam bouwen worden verbreed naar duurzaam wonen. In het voorliggende plangebied kan dit enkel wanneer ook de kwaliteiten van het beschermd stadsgezicht worden gewaarborgd. Diffuse verontreiniging van afstromend regenwater moet fors worden verminderd en de kansen voor schoon water moeten worden benut bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij 'Klimaat en Energie' wordt ingezet op CO2-neutrale gemeente in 2030.

Bij 'Natuur en biodiversiteit' wordt de nodige aandacht gevraagd voor het versterken en uitbreiden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het zuiden van het voorliggende plangebied ligt een deel van de gronden in de EHS. Bij sloop / vervangende nieuwbouw zal daarom moeten worden voldaan aan de voorwaarden die gelden voor dit gebied.

Het Milieubeleidsplan is voor een periode van 2 jaar verlengd.

5.2 Geologie En Geomorfologie

Het plangebied behoort tot de Utrechtse Heuvelrug en is een stuwwallandschap, gevormd in de periode van de ijstijden. De hoogteverschillen, die dit gebied kenmerken, zijn vooral ontstaan in de voorlaatste ijstijd (200.000 - 125.000 v. Chr.). Een dikke laag ijs bedekte destijds het grootste deel van Nederland. Vanuit het noorden spreidde het ijs zich steeds verder uit. Grote ijslobben drongen via de rivierdalen steeds verder landinwaarts. Door de kracht van het ijs werden de voormalige rivier-oevers omhoog gestuwd en ontstonden langgerekte heuvelrijen. De Utrechtse Heuvelrug is zo’n stuwwal (zie Figuur 3. Stuwwal en stuifzandgebieden, gebieden met code 14B3). De ijsmassa stuwde de grond hier tientallen meters omhoog. Het hoogste punt van circa 55 meter hoog ontstond op de Leusderhei.

Erosiegeulen

In de laatste ijstijd (90.000 - 10.000 v. Chr.) was geen sprake meer van grote ijsmassa’s die het land bedekten. Wel was de bodem permanent bevroren. Slechts in de zomer ontdooide een laag van de oppervlakte. Het smeltwater stroomde door erosiegeulen, die later drooggevallen zijn. Langs de Bosweg ligt een zeer diepe erosiegeul. Op korte afstand van elkaar komen hoogteverschillen van circa 30 meter voor.

Stuifzandgebieden

Pas recentelijk traden in dit gebied weer veranderingen op. Doordat de mens hier en daar vegetatie had vernield, kreeg de wind vrij spel met het zand. Het verstoven zand zette zich op vegetatierijke plaatsen weer af in de vorm van kleine stuifduinen. Zo ontstonden stuifzandgebieden, die rijk aan microreliëf (hoogteverschillen 1,5 - 5 meter) zijn. Aan weerszijden van de Kolonel H.L. van Royenweg liggen enkele stuifzandgebieden (zie Figuur 3. Stuwwal en stuifzandgebieden, gebieden met code 4L8).

Podzolen

Na de geologische afzetting heeft in de stuwwallen bodemvorming plaatsgevonden. De hoge ligging van de stuwwallen heeft een zeer diepe grondwaterstand tot gevolg zodat de bodemvorming niet onder invloed van het water kon plaatsvinden. Op de stuwwalgronden met verweerbare minerale delen ontstonden de zogenaamde podzolen. Dat zijn gronden met inspoelingslagen van anorganische stof, zoals ijzer en aluminium. In de gronden die het rijkst aan mineralen waren, ontstonden de moderpodzolen, waarvan de inspoelingslaag een goede humusstructuur heeft. Op deze gronden heeft vrijwel altijd bos gestaan. Nabij Oud Leusden, een middeleeuwse bebouwings-kern, zijn door eeuwenlange potstalbemesting van akkers op deze moderpodzolen de zogenaamde enkeerdgronden ontstaan, die een humeuze eerdlaag bezitten van meer dan 50 cm (zie Figuur 4, gebieden met code gzEZ30).

Humuspodzolen

Op de voedselarmere gronden ontstonden humuspodzolen. Dit zijn gronden, die een amorfe humus inspoelingslaag hebben (zie Figuur 4, gebieden met code gHd30). Deze gronden zijn overal ontbost door kappen en branden. Door overbegrazing van schapen ontstonden heidevelden waarin bosopslag geen kans kreeg. In de bodem van de heidevelden vindt een sterke uitspoeling van organische stof plaats uit de bovenste laag; onder deze laag vindt dan de inspoeling plaats. De stuifzanden zijn zeer arm aan verweerbare mineralen, waardoor weinig bodemvorming heeft plaatsgevonden. Meestal is echter een begin van podzolering aan te treffen. Ondiep ligt vaak een overstoven humuspodzol, hetgeen van belang is, omdat de bodem hierdoor vocht kan krijgen.

5.3 Water

5.3.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

5.3.2 Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten woren om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

5.3.3 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet Milieubeheer (Wm).

Waterregeling

De waterregeling (ministeriële regeling bij de Waterwet) bevat regels ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten betreffende de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk ingevolge Europese verplichtingen. Verder regelt de waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en beheerplannen.

Waterbesluit

In het Waterbesluit wordt onder meer de vaststelling van een landelijke rangorde bij watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks vastgelegd. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Een vergunningplicht en algemene regels zijn uitgewerkt voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken en voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater in beheer bij het Rijk. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.

Watervergunning

De Waterwet kent één watervergunning. De Wvo-vergunning voor lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels op het oppervlaktewater (o.a. riooloverstorten) en de heffing op riooloverstorten verdwijnen, daarvoor in de plaats komen algemene regels. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Deze wijziging vraagt een andere manier van (samen)werken. Samenwerken op basis van afspraken in plaats van op basis van vergunningvoorschriften.

5.3.4 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario’s waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie “Waterbeheer 21e eeuw” heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

5.3.5 Waterplan provincie Utrecht

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan.Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.

5.3.6 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem

In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

5.3.7 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem. Het streefbeeld voor dit plangebied is water voor natuur. Dit wordt nader toegelicht in de paragraaf "Water in dit bestemmingsplan".

5.3.8 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

5.3.9 Water in dit bestemmingsplan

Het streefbeeld voor oppervlaktewater vanuit het waterplan voor dit gebied is "Water voor Natuur". Bij "Water voor Natuur" ligt het accent op de ecologie.

Huidige Situatie

In het plangebied is nauwelijks oppervlaktewater aanwezig. Daarom zal deze paragraaf met name gaan over regenwater, riolering en grondwater.

Regenwater en riolering

In de huidige situatie is grotendeels een gemengd rioolstelsel aanwezig, waarbij dus ook het schone regenwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Bij hevige regenbuien stort het regenwater, vermengd met het vuilwater, over in de rivier De Eem. Bij rioolvervanging of –renovatie wordt geen regenwater meer aangesloten op het vuilwaterriool. Het streven is om het regenwater zoveel mogelijk vast te houden, bijvoorbeeld in bergingsvijvers en waar mogelijk in de bodem te infiltreren.

Over waar wel en niet regenwater in de bodem kan worden geinfiltreerd zijn in een convenant afspraken gemaakt met de provincie.

Regenwater moet schoon blijven door verontreiniging met diffuse bronnen te voorkomen. Uitlogende stoffen, bijvoorbeeld koper, lood en zink en geimpregneerd hout mogen niet worden toegepast op plaatsen waar die met regen- en grondwater in aanraking kunnen komen. Verder moet aandacht worden besteed aan het gebruik van andere belastende stoffen.

Grondwater

De grondwaterstand boven op De Berg bevindt zich minstens twintig meter onder het maaiveld terwijl dit richting de Stadsring nog ongeveer twee meter beneden maaiveld is.

Grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied

In het gebied (nabij de Stichtse Rotonde) bevindt zich een grondwaterwinning van Vitens, waaruit per jaar anderhalf miljoen kubieke meter grondwater wordt opgepompt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0015.png"

Waterwingebied Berg

Om het grondwater rondom deze winlocatie te beschermen, bevindt zich hier omheen een grondwaterbeschermingsgebied. Dit is met een dubbelbestemming aangegeven op de verbeelding. Op het grondwaterbeschermingsgebied is de Provinciale Milieuverordening van toepassing. Op grond daarvan geldt er een meldingsplicht voor bijvoorbeeld het realiseren van verhardingen en funderingen. Ook mag in dit gebied infiltratie van het hemelwater slechts onder strenge voorwaarden plaatsvinden. Hierover zijn afspraken gemaakt in het eerder genoemde convenant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0016.png"

Grondwaterbeschermingsgebied Berg

Door middel van een omgevingsvergunningstelsel (voorheen aanlegvergunning) wordt in het bestemmingsplan een beperking gesteld aan de toegelaten werken en werkzaamheden. Vermeld dient te worden dat zich in dit gebied geen bedrijven bevinden die verontreiniging van het grondwater zouden kunnen veroorzaken. Ook in de toekomst moeten deze bedrijven uit dit gebied worden geweerd.

Alle activiteiten die in grondwaterbeschermingsgebieden plaats vinden, kunnen een bedreiging zijn voor de kwaliteit van het te winnen drinkwater. Daarom is het van belang dat er geen bestrijdingsmiddelen gebruikt worden op gronden in het grondwaterbeschermingsgebied. Hiervoor kunnen geen regels worden opgenomen in dit bestemmingsplan maar het is van dusdanig belang dat er in deze toelichting nadrukkelijk op wordt gewezen.

100-Jaarsaandachtsgebied

Een 100-jaarsaandachtsgebied is een beschermingsgebied rond een grondwaterwinning met een kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied. Het gebied is gebaseerd op een verblijftijd van het grondwater van maximaal 100 jaar in de ondergrond. Er gelden geen regels uit de Provinciale Milieuverordening. Wel moet bij nieuwe activiteiten of functies rekening worden gehouden met de effecten op het grondwater binnen het 100-jaarsaandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0017.png"

Gebieden binnen de blauwe stippellijnen zijn 100-jaarsaandachtsgebieden.

5.3.10 Reactie Waterschap Vallei en Eem

Het Waterschap Vallei en Eem heeft het plan beoordeeld en ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Daarmee geeft het Waterschap aan dat zij kunnen instemmen met het bestemmingsplan.

5.3.11 Conclusie water

Alle aspecten met betrekking tot water in dit plangebied zijn beschreven in bovenstaande paragrafen. De conclusie is dat water geen belemmerende factor is voor het voorliggende bestemmingsplan met de daarin opgenomen bestemmingen en regels.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettelijk kader

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  2. 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  3. 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  4. 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal;
  5. 5. Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Ad. 3 Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.


Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.

5.4.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ook biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor extra verkeersaantrekkende bestemmingen. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.

Jaarlijks wordt een monitoring uitgevoerd in het kader van het NSL (Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit). Uit de monitoringsronde van 2011 blijkt dat in Amersfoort naar verwachting overal op tijd aan de grenswaarden zal worden voldaan. Dat wil zeggen dat in 2011 is voldaan aan de grenswaarden voor fijn stof en in 2015 zal worden voldaan aan die voor stikstofdioxide. Op de meeste plaatsen in Amersfoort wordt nu al aan deze grenswaarden voldaan. De monitoringstool is te raadplegen via http://mt2011.nsl-monitoring.nl.

5.5 Bedrijven- En Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

5.5.1 Inrichting Besluit omgevingsrecht

Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat zoveel mogelijk inrichtingen onder dit besluit vallen en meldingsplichtig zijn. Een aantal categorieën bedrijven vormen hierop een uitzondering. Deze bedrijven zijn op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage 1 vergunningplichtig. In het plangebied komen enkele vergunningplichtige bedrijven voor (zie paragraaf 5.8.7).

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

5.6.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

5.6.3 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. In deze circulaire staat het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.

In 2013 treden het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking. Tot die tijd zijn zogenaamde risicoruimten te vinden in de genoemde circulaire.

5.6.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

5.6.5 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico’s zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water, en door leidingen. Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar bijlage 1 'Rapport externe veiligheid bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg (Servicebureau|Gemeenten, projectnummer SB|G/POLR/508994, dd. 20 maart 2012)'. Hieronder zijn de belangrijkste punten uit dit rapport weergegeven.

Inrichtingen

Bij het LPG tankstation aan de Daam Fockemalaan zijn geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen aanwezig binnen de PR contour. Het groepsrisico is zeer laag en neemt niet toe. Een verdere verantwoording is daarom niet nodig.

Het defensieterrein MC Soesterberg ligt gedeeltelijk in het plangebied. Rondom de munitieopslagplaats is een zonering vastgesteld. Op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan zijn een aantal bepalingen hiervoor opgenomen conform het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) dat is vastgesteld in 2005.

Rond het NS Emplacement is geen PR contour aanwezig. Dit levert dus geen belemmeringen op. Het groepsrisico is echter hoger dan de oriënterende waarde. De verantwoording hierover, die moet plaatsvinden bij vaststelling van het bestemmingsplan, is verwoord in het rapport in de bijlage 1 'Rapport externe veiligheid bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg (Servicebureau|Gemeenten, projectnummer SB|G/POLR/508994, dd. 20 maart 2012)'.

Bij het ballonvaartcentrum aan de Genestetlaan is een propaanopslag aanwezig en een vulstation voor propaangasflessen. De bijbehorende veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Transport

Over de rijksweg A28 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De weg heeft hier echter geen 10-6 -risicocontour voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico is zeer laag en neemt niet toe. Een verdere verantwoording is daarom niet nodig.

Ook voor het spoor is berekend dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering vormt. Wat betreft het groepsrisico zijn verschillende scenario’s doorgerekend. Er bestaat met name onduidelijkheid over de bevolkingsgegevens die zijn gehanteerd bij de berekeningen voor het Basisnet spoor ( = een regeling die het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor limiteerd en die beperkingen oplegt aan de personendichtheid rond het spoor). In ieder geval is het berekende groepsrisico hoger dan de oriënterende waarde, waardoor verantwoording van het groepsrisico nodig is. Deze verantwoording is verwoord in het rapport in bijlage 1 'Rapport externe veiligheid bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg (Servicebureau|Gemeenten, projectnummer SB|G/POLR/508994, dd. 20 maart 2012)'.

5.7 Bodem

5.7.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

5.7.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn zoveel mogelijk door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In deze gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

5.7.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2002 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Berg-Utrechtseweg” in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als “licht verontreinigd” en deels in een zone die is gekwalificeerd als “schoon”. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

5.7.4 Bodem in relatie tot het plangebied

In het plangebied zijn de gegevens van ongeveer 250 bodemonderzoeken bekend. Er is een aantal (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig in het gebied. De kwaliteit van het dieper grondwater (> 11 m-mv) in een deel van het gebied vormt mogelijk een belemmering voor de aanwezige bestemmingen/functies.

Het voorliggende plan is conserverend van aard. Om deze reden zijn er geen aanvullende bodemgegevens voor dit bestemmingsplan noodzakelijk. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen, projectbesluiten en planherzieningen. Bij concrete bestemmingsplanwijzigingen en/of nieuwbouw plannen, waarbij nog onvoldoende inzicht bestaat in de bodemkwaliteit, is een bodemonderzoek noodzakelijk.

Een ander aandachtspunt betreffende de bodem in het plangebied, is de aanwezigheid van het waterwingebied. Dit gebied is vrijwel onbeschermd, wat in dit geval betekent dat er zich tussen de watervoerende laag en de bebouwing geen beschermende laag bevindt. In de paragraaf over het water zal meer aandacht aan dit waterwingebied en de bescherming ervan worden besteed.

In het plangebied zijn mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Er zijn in dit gebied geen beperkingen door Masterplannen. Bij de aanleg van ondergrondse energiesystemen zal afstemming plaatsvinden met reeds aanwezige systemen en gelden er beperkingen rondom en in het grondwaterbeschermingsgebied.

Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft, is het onderzoek vooralsnog beperkt tot het uitvoeren van een globale inventarisatie.

5.8 Geluid

5.8.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

5.8.2 Swung - 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

5.8.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel X)

Tabel X: zones langs wegen

aantal rijstroken zonebreedte (meter)
stedelijk gebied 1 of 2 200
3 of meer 350
buitenstedelijk gebied 1 of 2 250
3 of 4 400
5 of meer 600

In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB (Lden). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 of 58 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

5.8.4 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben volgens art 106b van de Wet geluidhinder een zone waarvan de breedte afhankelijk is van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. In het Besluit geluidhinder is op een kaart per categorie spoorlijn de breedte van de zone aangegeven. Bij ontwikkelingen rond geluidgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden).

5.8.5 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

5.8.6 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

5.8.7 Geluid in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarom is geen akoestisch onderzoek nodig voor weg-, spoor- of industrielawaai. Delen van het plangebied liggen echter in de zones langs (spoor-) wegen. Het plangebied ligt ook voor een deel in de zone van het geluidgezoneerde industrieterrein rond het spooremplacement. Bij nieuwe ontwikkelingen in de zones moet hiermee rekening gehouden worden.

In de panden aan de Stationsstraat, tussen de Wijersstraat en Brouwersstraat, is in het huidige stadsvernieuwingsplan Centraal Stadsgebied-Noord ook wonen toegestaan. Hiervoor zijn in het verleden hogere waarden vastgesteld bij de vaststelling van het stadsvernieuwingsplan Centraal Stadsgebied in 1990. In het ontheffingsbesluit van de Provincie Utrecht d.d. 27 februari 1990 (zie bijlage 10 bij deze toelichting) zijn hogere waarden opgenomen vanwege wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Dit hogere waarde besluit blijft van toepassing. De panden liggen in de geluidzone rond het NS emplacement. De hoogst toegestane geluidbelasting ten gevolge van het emplacement bedraagt 55 dB(A). De praktische benadering die is beschreven in het stadsvernieuwingsplan Centraal Stadsgebied-Noord blijft van toepassing. Aangezien voor spoorweglawaai een hogere waarde van maximaal 65 dB(A) geldt, dienen woningen over een zodanig geluidisolatiepakket te beschikken, dat dit de vereiste geluidwering vanwege industrielawaai ruimschoots dekt.

Vergunningplichtige inrichtingen

Binnen het plangebied bevinden zich verschillende bedrijven en instellingen. Enkele bedrijven zijn vergunningplichtig volgens de Wet milieubeheer (Wm). In het kader van de toepassing van deze wet kunnen aan bedrijven eisen gesteld worden aan ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geluid, externe veiligheid en luchtverontreiniging. Deze eisen kunnen afhankelijk zijn van het type te beschermen object en de gevoeligheid van de omgeving waarin het te beschermen object zich bevindt.

Bij de meeste inrichtingen zijn in de vergunning specifieke locaties, in de regel een of meerdere woningen, aangewezen waar een bepaald geluidsniveau niet mag worden overschreden. Hiermee ligt de geluidruimte expliciet vast voor deze bedrijven. Bij enkele andere inrichtingen is in de vergunning bepaald dat een bepaald geluidsniveau niet mag worden overschreden op een afstand van meestal 50 meter van de inrichting. Dit is vaak gedaan omdat er in de directe nabijheid van de inrichtingen geen woningen zijn gesitueerd. In deze situaties zou het bouwen van woningen of andere geluidgevoelig objecten conflicterend zijn. Omdat de opzet van het bestemmingsplan conserverend is, is dit hier echter niet aan de orde.

In het plangebied bevinden zich een aantal vergunningplichtige inrichtingen voor het onderdeel milieu. Daarnaast zijn nog twee vergunningplichtige inrichtingen net buiten het plangebied gesitueerd.

Motorsportvereniging SALZ

Binnen het plangebied ligt een gedeelte van het terrein van Motorsportvereniging SALZ. Het grootste gedeelte van de inrichting is gelegen op het grondgebied van de gemeente Leusden. Het is een motorcrossterrein met minder dan acht uur motorgeluid per week. De baan is alleen gedurende de dagperiode in gebruik. De gemeente Leusden is bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu. Het is een categorie 5-inrichting met een bijbehorende afstand van 700 meter.

De afstand tussen het motorcrossterrein en geluidsgevoelige objecten is aanzienlijk. In de vergunning van SALZ is een geluidgrenswaarde opgenomen van 42 dB(A) op de terreingrens van het complex van Zon en Schild aan de Utrechtseweg 266.

Dierenbeschermingscentrum

In verband met het vervangen van het bebouwde deel van het dierenbeschermingscentrum voor nieuwbouw is voor het dierenbeschermingscentrum recent een nieuwe vergunning afgegeven. In dat kader is een akoestisch onderzoek verricht. Op basis van dat onderzoek zijn in de vergunning van het dierenbeschermingscentrum geluidgrenswaarden opgenomen.


Meldingsplichtige inrichtingen

Een groot gedeelte van de overige in het plangebied aanwezige bedrijven moet voldoen aan de standaard geluidgrenswaarden uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze geluidgrenswaarden zijn algemeen gesteld, waarbij geen rekening is gehouden met cumulatie.

Vliegbasis Soesterberg

De gemeente Soest werkt momenteel aan een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied. Naar verwachting worden diverse (nieuwe) functies mogelijk gemaakt in het gebied, zoals woningbouw, een museum en recreatie. De Amsterdamsche Club voor Zweefvliegen blijft gevestigd op de huidige locatie en de start- en landingsbaan blijft in tact. De gemeente Soest is met het ministerie van Defensie in discussie over het al dan niet in stand houden van de geluidcontouren.

Laag frequent geluid

Ten behoeve van het NS station en het rangeerterrein bevinden zich onder de grond een aantal voorzieningen. In het verleden hebben deze voorzieningen bij een enkeling geleid tot hinder als gevolg van laagfrequent geluid. Hinder van laagfrequent geluid is erg persoonlijk. Er is geen wetgeving voor laagfrequent geluid, er wordt in Nederland wel gebruik gemaakt van een door de Stichting Bouwresearch ontwikkelde richtlijn.

5.9 Duurzaamheid

5.9.1 Beleid

In 2030 is Amersfoort een stad zonder CO2 uitstoot. Deze ambitie van een Duurzame Stad vraagt een aanpak, die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.

Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al op stedenbouwkundig niveau moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Naast het gemeentelijk beleid moet bij de uitwerking van de plannen op bouwplanniveau tevens rekening worden gehouden met het landelijk beleid: het Klimaatakkoord 2007-2011. Hierin is vastgesteld dat in 2020 de nieuwbouw klimaatneutraal moet zijn. Het rijk gaat de komende jaren stapsgewijs de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) aanscherpen. Voor woningbouw is de EPC in januari 2011 van 0,8 al naar 0,6 verlaagd. De volgende aanscherping naar 0,4 wordt in 2015 ingevoerd met als doel energieneutrale nieuwbouwwoningen in 2020.

5.9.2 Energie

De Trias Energetica is het basis principe om tot duurzaamheid te komen. Het zijn drie stappen die opeenvolgend uitgevoerd moeten worden:

  1. 1. Zoveel mogelijk verminderen energievraag (o.a. door goede isolatie, overstekken);
  2. 2. Resterende energievraag invullen met duurzame energie (o.a. WKO, zonnepanelen, zonnecollector);
  3. 3. Eventueel overgebleven energievraag zo efficient mogelijk opwekken.


Er zijn diverse mogelijkheden om aan de landelijke en gemeentelijke ambities op het gebied van energie te voldoen. Er kan een keuze worden gemaakt voor een energieconcept waarbij rekening dient te worden gehouden met andere waarden in het gebied zoals het beschermd stadsgezicht, het waterwingebied en het grondwaterbeschermingsgebied.

5.9.3 Materiaalgebruik nieuwbouw

Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod.

Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.

5.9.4 Het instrument GPR-gebouw

De gemeente Amersfoort wil controleerbare prestatieafspraken voor de duurzaamheid van gebouwen. Daarom heeft zij gekozen voor het vastleggen van resultaatverplichtingen met behulp van het landelijke instrument GPR-gebouw. Met dit instrument wordt de duurzaamheidprestatie van een gebouw voor 5 thema’s gekwantificeerd. Deze thema’s zijn “Energie”, “Milieu”, “Gezondheid”, “Gebruikskwaliteit” en “Toekomstwaarde”. Per thema wordt een score gegeven op een schaal van 0 tot 10.

Het landelijke beleid is gericht op energie neutrale nieuwbouw vanaf 2020. Dit komt overeen met een GPR-score van 10 voor het thema Energie. Voor het jaar 2011 gaat de gemeente Amersfoort een streefniveau van 7,5 voor het thema Energie hanteren. Voor de andere thema’s; “Milieu”, “Gezondheid”, “Gebruikskwaliteit” en “Toekomstwaarde” wordt de minimum resultaatverplichting van 7,0 gehanteerd.

Eind 2011/begin 2012 worden deze afspraken geëvalueerd om te bezien hoe voor het thema ‘Energie’ toegewerkt kan worden naar een hogere GPR score. Het streven is om in 2012 de ‘Energie’ score te verhogen naar 8,0. Met de volgende wettelijke aanscherping van de energiecoëfficiënt (EPC) naar 0,4 in 2015, zal de GPR score voor het thema energie verder worden verhoogd.

Hiermee wordt (deels) invulling gegeven aan de ambitie van de gemeenteraad om als stad in 2013 CO2 neutraal te zijn en daarmee te voldoen aan de kernwaarde duurzaamheid uit het coalitieakkoord.

5.9.5 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen.

Doel van dit overleg is:

  • Het vroegtijdig in kaart brengen van ‘duurzaam bouwen’ kansen;
  • Indien het streefniveau niet wordt gehaald (zie paragraaf 5.9.4 “GPR instrument, prestatieafspraken”) wordt met de bouwende partij overlegd over de redenen voor ontstane belemmeringen. Gezamenlijk wordt bekeken welke oplossingen mogelijk zijn;
  • Tijdige toetsafspraken van het voorlopig ontwerp en het definitief ontwerp, evenals het toetsen van het bestek en de uitvoering door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).

5.9.6 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Zoals in bovenstaande teksten al is aangegeven dient in voorliggend plangebied rekening te worden gehouden met vele waarden. Ook wanneer het gaat om het nastreven van duurzaamheidsprincipes. Het gaat dan bijvoorbeeld om cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht en milieutechnische waarden vanwege de aanwezigheid van het waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied.

5.10 Flora En Fauna / Ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

5.10.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

5.10.2 Boswet

Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.

Als gevolg van dit bestemmingsplan vindt op dit moment geen aantasting plaats van het bosareaal. Wel is het op enkele percelen aan de Utrechtseweg mogelijk om via een afwijkingsbevoegdheid bouwvlakken uit te ruilen. Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid en er worden bomen gekapt, treedt de Boswet in werking. Ook is het op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - ecologie', dit zijn gronden waar de EHS over loopt, noodzakelijk om een 'nee, tenzij-onderzoek' uit te voeren alvorens over gegaan kan worden tot uitruil van bouwvlakken. In een 'nee, tenzij-onderzoek' wordt de aantasting van het bosareaal meegewogen.

5.10.3 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Binnen de EHS mogen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Hiervoor bestaat het beschermingsregime "nee, tenzij".

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0018.png"

Plangebied bestemmingsplan (rode stippellijn) met Ecologische Hoofd Structuur (groene vlakken)

De EHS heeft 2 doelen:

  1. 1. De rijkdom aan soorten - de biodiversiteit - te behouden en herstellen. Hiervoor is het noodzakelijk dat natuurgebieden worden uitgebreid, verbeterd, en met elkaar worden verbonden in een samenhangend netwerk. Dit netwerk moet functioneren in ruitme en tijd, waardoor planten en dieren een duurzame, robuuste en klimaatbestendige leefomgeving krijgen.
  2. 2. Ruimte bieden aan de groeiende behoefte aan rust en ruimte, waardoor inwoners en bezoekers de natuur kunnen beleven en het draagvlak voor natuurbeleid gewaarborgd is.

Nee, tenzij

De EHS wordt door de Provinciale Structuurvisie beschermt via het “nee, tenzij” regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Het Rijk heeft de provincies via het ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening (14 juni 2011) de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. De provincie Utrecht heeft deze bescherming vorm gegeven via een aantal stappen die hieronder zijn toegelicht.

Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS. De initiatiefnemer van een ontwikkeling moet bij het “nee, tenzij” regime de onderbouwing leveren. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal de initiatiefnemer in een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit:

  • De bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem waaronder ook begrepen worden de vereiste omgevingsfactoren zoals donkerte, bodem, water en milieu;
  • De robuustheid en de aaneengeslotenheid van de EHS;
  • De aanwezigheid van bijzondere soorten;
  • De verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0019.png"

Schema uit Provinciale Structuurvisie ten aanzien van ingrepen in de EHS
Een nee, tenzij-onderzoek kan achterwege blijven, indien het een ontwikkeling van geringe omvang betreft bij een bestaande functie. De provincie gaat ervan uit dat een dergelijke kleine ontwikkeling niet tot significante gevolgen voor de waarden van de EHS leidt, als in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat deze ontwikkeling op al verstoord terrein in de onmiddellijke nabijheid van bestaande bebouwing en verharding plaatsvindt. Verder kunnen binnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling positieve ingrepen voor natuur meegewogen worden. Het effect van de ontwikkeling leidt dan niet tot significante gevolgen. De positieve ingrepen dienen wel gegarandeerd te worden. Dit instrument wordt genoemd: ‘plussen en minnen’. Een voorbeeld van een ‘plus’ is het slopen van een in het bos gelegen gebouw of parkeerterrein en dit perceeldeel als natuur te bestemmen.

Als er sprake is van significante aantasting, dan mag de voorgenomen ontwikkeling geen doorgang vinden, tenzij deze voldoet aan enkele randvoorwaarden. Dit tenzij heeft betrekking op ontwikkelingen met redenen van groot openbaar belang. Indien dit aangetoond wordt, en er geen reële alternatieven zijn, en de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt worden is de ontwikkeling wel mogelijk. De overblijvende effecten moeten dan wel gecompenseerd worden. Aan de compensatie worden nadere eisen gesteld: de compensatie vindt plaats buiten de EHS, in de directe omgeving van de ingreep, in natura (indien absoluut onmogelijk financieel), gelijktijdig en gelijkwaardig (bij hoge waarden met extra factor voor ontwikkelingstijd). Compensatie vindt bij voorkeur plaats binnen de groene contour. Als er sprake is van een significante aantasting, maar niet van groot openbaar belang, bieden twee instrumenten aanvullende mogelijkheden voor ontwikkelingen binnen de EHS:

  • Herbegrenzing: Bij individuele kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet. Daarbij kan een ruil plaatsvinden tussen EHS waarop de ontwikkeling plaatsvindt en een nabij gelegen perceel buiten de huidige EHS. Herbegrenzing kan alleen plaatsvinden als dit tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit voor de EHS leidt.
  • Saldobenadering: Als een combinatie van ontwikkelingen in een gezamenlijk ruimtelijk plan wordt opgepakt, wat per saldo een meerwaarde voor natuur oplevert, is het instrument saldobenadering beschikbaar.

5.10.4 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

5.10.5 Flora- en Faunawet

De soortbescherming wordt geregeld via soortbeschermingsregels uit de Europese Habitatrichtlijn, de Europese Vogelrichtlijn en de Flora- en faunawet. Met het in werking treden van de Flora- en faunawet in 2002 zijn de bepalingen uit de Europese richtlijnen omgezet in Nederlands recht. De soorten die genoemd zijn onder de Europese regelgeving vallen onder de categorie 'streng beschermd'. Daarnaast is er een aanvullende lijst met soorten die vallen onder de Flora- en faunawet. Deze soorten vallen onder de categorie 'streng beschermd' en 'beschermd'.

Verder zijn de zogenaamde Rode Lijsten van belang. Deze hebben geen wettelijke status, maar geven wel de kwetsbaarheid van soorten aan. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven of een soort bijna uitgestorven of bedreigd is in zijn voorkomen in Nederland. Een soort die bescherming geniet onder de Flora- en faunawet kan ook op de Rode Lijst voorkomen, maar een soort op de Rode Lijst is niet automatisch beschermd onder de Flora- en faunawet. Naast de Rode Lijsten bestaan ook de Oranje lijsten. Dit zijn lijsten van bedreigde soorten binnen de provincie Utrecht welke op basis van vergelijkbare criteria als die voor de landelijke rode lijst tot stand is gekomen. Hiertoe is de trend van het voorkomen van de dier- en plantsoorten in Utrecht sinds 1975 geanalyseerd en er is bepaald welke soorten “ernstig bedreigd”, “bedreigd”, “kwetsbaar” of “gevoelig” zijn. Oranje lijsten zijn opgesteld voor: zoogdieren, broedvogels, pleisterende vogels, reptielen, amfibieën, zoetwatervissen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en voor de plantgroepen: mossen van het essenhakhout, kleibospaddestoelen, vaatplanten en kranswieren.

5.10.6 Flora- en Faunawet in relatie tot het plangebied

Het rekening houden met de Flora- en faunawet in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan speelt een rol in het kader van de uitvoerbaarheid van dat plan. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van de gemeente. Als het waarschijnlijk is dat voor de realisering van een project (dat door een bestemmingswijziging mogelijk wordt gemaakt) een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan de nodige duidelijkheid te bestaan omtrent de verleenbaarheid van een dergelijke ontheffing.

Onderzoek naar de benodigde gegevens over het in het plangebied voorkomende plant- en diersoorten is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Bij uitspraak van 19 november 2003 (zaaknummer 200205327/1) heeft Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat in een rapportage betreffende het voorkomen van beschermde planten en dieren al een afweging moet worden gemaakt in hoeverre het redelijk te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend.

Het plangebied is geen Vogel- of Habitarichtlijngebied. Het gebied valt ook niet onder de Natuurbeschermingswet. Gebiedsbescherming die er ligt, is gerelateerd aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Aanwezige (wettelijk beschermde) natuurwaarden

Het plangebied behoort tot de Utrechtse Heuvelrug. Aan de zuidzijde van het plangebied liggen de zorginstellingen Zon en Schild, De Lichtenberg en het voormalige Sinaï Centrum. De terreinen van deze instellingen worden gekarakteriseerd door veel losse bebouwingselementen met daartussen resten van het oorspronkelijke bos, goed onderhouden bosplantsoen, wegen en paden en bomenlanen of solitaire bomen. Ook de terreinen van het Hoornbeeck College en het Van Lodensteincollege hebben een dergelijke indeling. Op de terreinen komen hier en daar meer of minder natuurlijke elementen voor. Op het terrein van Zon en Schild is dit het meest uitgesproken in de vorm van grote oppervlaktes naaldbos.

In het noordwesten van het gebied ligt de Bernhardkazerne. Ook hier is de terreininrichting erg door menselijk handelen beïnvloed: veel losse gebouwen, veel gazons en bosplantsoen en oude bomenlanen. Naar het westen toe neemt het aantal natuurlijke elementen, in de vorm van gemengd bos, toe. De Bernhardkazerne grenst in het westen aan het militaire oefenterrein de Vlasakkers. Het oostelijk deel ervan behoort tot het plangebied van dit bestemmingsplan. Het bestaat uit heide en veel oud bos, waarin veel waardevolle restanten van oud eikenhakhout van wintereik aanwezig zijn. In het zuidelijk deel van het plangebied ligt het militaire oefenterrein De Oude Kamp. Het bestaat grotendeels uit bos (naaldbos, gemengd bos en loofbos). Hier en daar is wat losse bebouwing aanwezig. Ten zuiden van dit oefenterrein wordt het bestemmingsplangebied doorsneden door de rijksweg A28. De beide taluds zijn begroeid met structuurrijke heidevegetatie. De militaire oefenterreinen Leusderhei en Oude Kamp worden met elkaar verbonden door een viaduct over de A28. Het viaduct wordt onder andere door tankverkeer gebruikt. Het viaduct is circa 80 meter lang en 12 meter breed en voorzien van een asfaltweg, geflankeerd door twee paden. Deze paden zijn natuurvriendelijk ingericht met boomstobben en dergelijke. Het recent aangelegde ecoduct over de A28 ligt net buiten het bestemmingsplangebied. Ten zuiden van de A28 valt nog een klein deel van De Leusderhei binnen het plangebied. Het bestaat uit heide en smalle stroken loof- en naaldbos, gescheiden door zandbanen.

Soorten

In opdracht van de gemeente Amersfoort heeft Bureau Viridis onderzoek verricht naar het voorkomen van beschermde soorten uit de tabellen 2 en 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) betreffende de Flora- en faunawet, soorten die vermeld staan op de Rode Lijst en soorten die vermeld staan op de provinciale Oranje Lijst. Naast literatuuronderzoek is eind 2005 - begin 2006 een uitgebreid veldonderzoek uitgevoerd waarbij de aanwezigheid van de volgende soortgroepen is onderzocht: amfibieën, insecten, planten, broedvogels (beperkt), reptielen, vleermuizen en overige zoogdieren.

In het gebied komen drie soorten voor uit tabel 2 en elf soorten uit tabel 3 van de AMvB. Bovendien komen er twaalf soorten uit de Rode Lijst en drieëntwintig soorten uit de Oranje Lijst voor. Een aantal soorten staat vermeld op zowel de Rode lijst als op de Oranje lijst.

Zoogdieren

In het bestemmingsplangebied zijn vijf soorten vleermuizen aangetroffen: Gewone dwergvleermuis, Nathusius dwergvleermuis, Gewone grootoor, Laatvlieger en Rosse vleermuis. Alle vijf soorten komen in Nederland algemeen voor. Van twee soorten (Gewone grootoorvleermuis en Gewone dwergvleermuis) zijn in het bestemmingsplangebied kolonies gevonden. Van de Laatvlieger komen gezamenlijke foerageerplekken voor. Vanwege de aanwezigheid van meerdere vleermuissoorten binnen het plangebied is het gewenst dat indien er bomen gekapt worden, specifiek onderzoek verricht wordt naar de aanwezigheid van kolonies in de te kappen bomen. Ook voor het slopen en renoveren van gebouwen dient onderzoek naar kolonies plaats te vinden. Ruimtelijke ingrepen dienen getoetst te worden aan het effect op deze vleermuissoorten. Van de Das zijn al een aantal jaren graafsporen aangetroffen op enkele gazons nabij de Stichtse Rotonde. Onduidelijk is waar het dier zijn burcht heeft. Voor terreinafscheidingen nabij de Stichtse rotonde geldt dat alle hekwerken bij voorkeur zodanig aangepast worden dat ze voor Dassen passeerbaar zijn.

Mogelijk plant de zeldzame Boommarter zich in het gebied voort. In opgehangen kasten zijn prooiresten gevonden. Er is één onbevestigde waarneming van een volwassen Boommarter met jongen.

Amfibieën

De Kamsalamander plant zich voort in het ven op de Vlasakkers. Het betreft een geïsoleerde voortplantingsplaats. Hierdoor is de populatie kwetsbaar voor ingrepen en verkeerd beheer. Bij uitsterven is herkolonisatie weinig aannemelijk.

Reptielen

De Zandhagedis is één van de drie voorkomende reptielsoorten en komt algemeen voor op de Vlasakkers, de Oude Kamp en de Leusderhei. Ook in de bermen van de Rijksweg A28 komt de soort talrijk voor. Op de Stichtse Rotonde is nog een kleine populatie Zandhagedissen aanwezig. De Hazelworm komt voor op het terrein van Zon en Schild en op de Oude kamp. De derde reptielsoort, de Ringslang, komt slechts voor bij het ven op de Vlasakkers.

Insecten

Er komt één beschermde insectensoort voor, namelijk het Heideblauwtje. Het Heideblauwtje staat vermeld in tabel 2 en komt voor op de Rode Lijst en de Oranje Lijst. Mogelijk komt ook de Kommavlinder nog voor. Geschikte biotopen voor deze soort zijn aanwezig.

Vaatplanten

Er komen twee beschermde plantensoorten voor, namelijk de Steenanjer en de Kleine zonnedauw. Beide soorten staan ook op de Rode Lijst. De Steenanjer komt voor op de zogenaamde achtbaan op de Vlasakkers, de Kleine zonnedauw groeit langs een ven in het uiterste zuiden van het bestemmingsplangebied. Naast deze twee soorten komen nog vier soorten van de Rode Lijst voor: Riempjes, Grondster, Wondklaver, en Gewone vleugeltjesbloem. Op de Vlasakkers, de Oude kamp en het terrein van de Bernhardkazerne zijn op veel plaatsen oude stoven van wintereikenhakhout aangetroffen. Op een aantal plaatsen komen toppers voor. Dat houdt in dat er zeer oude stoven, tot duizend jaar oud, aanwezig zijn.

Soorten per deelgebied

De Lichtenberg

In het gebied van woon-zorgcomplex De Lichtenberg komen minimaal twee soorten vleermuizen voor, de Dwergvleermuis en Laatvlieger. Van beide soorten zijn geen aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van kolonies gevonden. Het gebied is van gering belang voor vleermuizen. Voor nieuwbouwplannen dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Voorts zijn vlakbij het gebied van de Lichtenberg graafsporen van de das aangetroffen.

Vlasakkers - Bernhardkazerne

Het deelgebied Vlasakkers-Bernhardkazerne bestaat uit twee fysiek gescheiden terreinen, het oefenterrein de Vlasakkers enerzijds en het terrein van de Bernhardkazerne anderzijds. Voor het hele gebied geldt dat er zeer veel oude hakhoutstoven voorkomen. Waarschijnlijk maken zowel de Das als de Boommarter gebruik van het gebied. Duidelijkheid hierover bestaat echter niet. Het terrein van de Bernhardkazerne is van groot belang voor vleermuizen. Door de gevarieerde structuur met oude en nieuwe gebouwen, oude bomenlanen, grote en kleine bossen en de aanwezigheid van oude bomen met voldoende holtes, is het gebied zeer aantrekkelijk voor vleermuizen. Er komen minimaal vier soorten voor: de Laatvlieger, de Gewone dwergvleermuis, de Gewone grootoorvleermuis en de Nathusius dwergvleermuis. Op het terrein van de Bernhardkazerne zijn geen kolonieplaatsen aangetroffen. Van de Laatvlieger is er minimaal één gezamenlijke foerageerplaats aangetroffen.

Op het terrein van de Vlasakkers komt de Kamsalamander voor. Er komt verder één beschermde insectensoort voor, het Heideblauwtje. Mogelijk komt ook de Kommavlinder voor. Geschikte biotopen voor deze soort zijn in het gebied aanwezig. In het deelgebied zijn twee reptielsoorten aangetroffen, de Zandhagedis en Ringslang. Van de Zandhagedis zijn veel exemplaren gezien. Van de Ringslang is slechts één exemplaar gezien. Er komt één beschermde plantensoort voor: de Steenanjer. Daarnaast een aantal soorten van de Oranje Lijst. Dit maakt dit gebied van grote betekenis voor de flora.

Sinaï Centrum

Op het terrein van het voormalige Sinaï Centrum komen minimaal twee soorten vleermuizen voor. Van beide soorten, Dwergvleermuis en Laatvlieger, zijn geen aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van kolonies gevonden. Het gebied is van gering belang voor vleermuizen. Tevens is de aanwezigheid van de Eekhoorn in het bosgebied vastgesteld. Het bosgebied tussen het Sinaï Centrum en het Golden Tulip-hotel is regionaal van bijzondere betekenis vanwege het voorkomen van Dalkruid. Dit is een in de regio Amersfoort zeldzame soort en wordt beschouwd als indicator van oud bos.

Zon en Schild

Het terrein van Zon en Schild is van groot belang voor vleermuizen. De gevarieerde structuur met oude en nieuwe gebouwen, oude bomenlanen, grote en kleine bossen en de aanwezigheid van oude bomen met voldoende holtes maken het gebied zeer aantrekkelijk voor vleermuizen. Er komen minimaal vier soorten vleermuizen voor: Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis. Van de eerste twee soorten zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van kolonies aangetroffen. Van de Laatvlieger is een gezamenlijke foerageerplaats aangetroffen. Verder zijn de beschermde soorten Eekhoorn en Hazelworm aangetroffen.

Hoornbeeck College en Van Lodensteincollege

In het gebied van het Hoornbeeck College en het Van Lodensteincollege komen minimaal drie soorten vleermuizen voor. Van de soorten, Dwergvleermuis, Rosse vleermuis en Laatvlieger, zijn geen aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van kolonies gevonden. Het gebied is van gemiddeld belang voor vleermuizen.

Stichtse Rotonde

In het deelgebied zijn verschillende oude bossen aanwezig, die allemaal in de eerste helft van de 19de eeuw of eerder zijn aangelegd. Veel van deze bossen zijn in gebruik geweest als eikenhakhout. Door aanplant van grove den en larix en inmenging van Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers hebben de bossen een zeer gevarieerd karakter.

Het bos aan de noordkant, rond het Belgenmonument, is het grootste bos. Zomereik is hier dominant, naast soorten als ruwe berk en Amerikaanse eik. Grove den is zeer spaarzaam aanwezig. In de ondergroei staat veel wilde lijsterbes, lokaal groeit bosbes. Het bos wordt omzoomd door hengel en grasmuur. Het bos in het noordelijke gedeelte binnen de Stichtse Rotonde betreft een oud eikenhakhoutbos van goede kwaliteit. Dit bos is aangemerkt als zeer waardevolle oude boskern door de provincie (Wildschut et al., 2004; zie Figuur 4.1). Naast spaartelgen van zomereik, ruwe berk en een enkele grove den zijn verschillende oude beuken aanwezig. In de ondergroei staat blauwe bosbes, brede stekelvaren, gewone braam en een enkele gewone salomonszegel. Het bos in de zuidoosthoek van de Stichtse Rotonde wordt gedomineerd door naaldbomen (grove den, larix). In de ondergroei is veel Amerikaanse eik aanwezig. Op een klein walletje aan de zuidkant staan enkele spaartelgen van zomereik. Ook het bos in de zuidwesthoek van de rotonde wordt gedomineerd door grove den. Hier zijn echter enkele forse beuken en zomereiken in aanwezig. De ondergroei is goed ontwikkeld met veel blauwe bosbes, wilde lijsterbes, kamperfoelie en her en der gewone salomonszegel. In het verlengde van de wal in het bos aan de overzijde van de N221 is ook hier een wal aanwezig met eikenhakhout. Het bosperceel tussen de N221 en de Laan 1914 wordt gedomineerd door Amerikaanse eik. Als gevolg daarvan ligt op de bodem een dikke laag onverteerd blad, waartussen kruiden geen kans hebben. Her en der staat hier trosvlier in de bosrand. De oostkant van het bos wordt omzoomd door een fraaie vegetatie van hengel en grasmuur. De bossen aan de westzijde van de 1941 zijn gemengd, met onder meer grove den, zomereik, beuk en Amerikaanse eik in de boomlaag. Groeiplaatsen van gewone eikvaren en gewone salomonszegel duiden hier op oud bos.

Naast bos komt er op de Stichtse rotonde lokaal heide voor. Het betreft lokaal goed ontwikkelde vegetatie die gerekend kunnen worden tot de associatie van Struikhei en Stekelbrem. Aangetroffen soorten hier zijn ondermeer struikheide, kruipbrem, stekelbrem, klein warkuid en het korstmos rode heidelucifer.

De bermen van de Stichtse Rotonde zijn bij recente werkzaamheden aan de rotonde verstoord. Hierdoor is op veel locaties een grazige pioniersvegetatie aanwezig in een strook tussen asfalt en de oudere heidebegroeiing. Lokaal is hier een goed ontwikkelde vegetatie van de Vogelpootjes-associatie aanwezig, met onder meer klein vogelpootje, klein tasjeskruid, fijn schapengras, rood zwenkgras, vroeg haver, hazenpootje, viltganzerik, zandzegge, gewoon biggenkruid en schapenzuring. Lokaal komt dwergviltkruid veel voor in een soortenarmere vegetatie. Vooral in het noordelijke gedeelte komt veel grote tijm voor. Verder heeft de vegetatie hier raakvlakken met de associatie van Schapengras en Tijm door het veelvuldig optreden van grasklokje en grote tijm. Elders heeft de berm en wat voedselrijker en vochtigere karakter door beschaduwing. Deze vegetaties kunnen gerekend worden tot de klasse der matig voedselrijke graslanden, met wederom grasklokje, naast knoopkruid en grote ratelaar. De bermen van de Stichtse Rotonde kunnen als zeer soortenrijk en waardevol worden beschouwd.

De bermen van de N221 zijn in vergelijking met die van de Stichtse Rotonde beduidend voedselrijker en soortenarmer. Beschaduwing heeft hier een grote rol in. Vermeldenswaard is hier vooral de aanwezigheid van hengel langs de bosranden.

De Stichtse rotonde heeft hoge natuurwaarden qua dagvlinders, bijen en overige insecten. Naast de echte heidespecialisten is het voorkomen van enige soorten die weliswaar thuishoren in het heidelandschap maar daar de iets voedselrijkere en bloemrijkere randen opzoeken, met name schrale grasland- en zoomvegetaties. Zulke overgangen zijn in Nederland veel sterker achteruit gegaan dan heidegebieden zelf, vooral omdat de gespaarde heidegebieden meestal liggen ingebed in intensieve landbouwgebieden en/of worden omzoomd door bos. In het onderzoeksgebied zijn zulke overgangssituaties in de brede wegbermen en langs de bosranden relatief goed vertegenwoordigd (zoals ook blijkt bij de flora met zandblauwtje, grote tijm, hondsviooltje, mannetjesereprijs, hengel, grasklokje). Juist deze overgangen zijn voor veel aangetroffen Rode Lijstsoorten cruciaal:

De sperwer is al enkele jaren broedvogel in het oostelijk deel van de rotonde. In 2009 bleek dat het nest zich op een andere plaats bevond dan in de jaren ervoor.

Op de Stichtse Rotonde komen de streng beschermde zandhagedis en de hazelworm voor.

Militair terrein Vlasakkers

Het militair oefenterrein Vlasakkers wordt gekenmerkt door heide- en stuifzandcomplexen, afgewisseld met loof- en naaldbos. De Stompert en een deel van de Vlasakkers zijn begroeid met eeuwenoud eikenhakhout van Zomer- en Wintereik. Dit overblijfsel van het middeleeuwse bos is een waardevolle genenbron. Mede door de afwisseling in bodemopbouw is in dit gebied een waardevolle grazige vegetatie ontwikkeld. Het gebied is daarnaast ook zeer waardevol voor vlinders en reptielen. Behoud en herstel van heide- en stuifzandgebieden is zeer gewenst.

Bosgebied Prins Frederiklaan en bosplantsoen

Het terrein wordt omgeven door wegen. De gezamenlijke bosoppervlakte bedraagt hier ongeveer 8 ha. Het Limnioveld, aan de oostzijde van het gebied is een plantsoen dat wordt gekenmerkt door een lage grasbegroeiing. Het gesloten bos bestaat hoofdzakelijk uit loofhout met hier en daar wat naaldbomen. De onderbegroeiing is wisselend. Soms open plekken en dan weer dicht, voornamelijk met struiken.

In de randen en het bosplantsoen is de invloed van omliggende bewoning duidelijk merkbaar. Er zijn hier en daar cultuurplanten gevonden zoals boshyacint en gevlekte dovenetel, waarschijnlijk afkomstig uit gedumpt tuinafval. Als restant van het oorspronkelijk bos staat er blauwe bosbes. In het gebied houdt de Bosuil zich op. Geschikte nestgelegenheid voor de bosuil is niet in het bosgedeelte aanwezig. Het is waarschijnlijker dat de soort broedt in een in nestkast in het villagebied.

Door de leeftijd van het bos ontbreken geschikte volwassen bomen of bomen in de aftakelingsfase met holen, gaten of spleten. Het omringende villagebied biedt kennelijk voortplantingsmogelijkheden.

Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger maken gebruik van het gebied om te foerageren.

Klein Zwitserland

Oorspronkelijk bestond het hoog liggende bosgebied voornamelijk uit eikenhakhout. Al voor de Tweede Wereldoorlog is het ingericht als wandelbos. Bij de provinciale inventarisatie naar oude boskernen vallen de bossen onder zeer waardevolle oude boskernen.

Plantensoorten die samenhangen met de ouderdom van de bossen zijn salomonszegel, dalkruid en hengel. De Salomonszegel komt verspreid over het hele gebied voor. Dalkruid wordt beschouwd als een zeldzame plant in Amersfoort. De plant komt ten zuiden van de Surinamelaan voor. Hengel is aangetroffen in de zuidoosthoek bij de Dr. J.P. Heijelaan en bij De Genestetlaan.

In twee, niet meer gebruikte waterwinputten, overwinteren watervleermuizen en grootoorvleermuizen.

Ruige dwergvleermuis en Rosse vleermuis zijn foeragerend in het gebied aangetroffen.

Rond het Belgenmonument komen zowel bos als heide voor. Tegen de rotonde bevindt zich een bosdeel, met middeloude bomen, waarin zowel loof- als naaldbomen groeien. In het overige deel overheerst middeloud loofhout. Op de meeste plaatsen is vrij dichte tot dichte struikgroei en lagere begroeiing in het gebied aanwezig. De bermen zijn rijk aan Hengel. Jagende Rosse Vleermuizen en Gewone dwergvleermuizen zijn aanwezig rond het Belgenmonument. In 2012 (bureau Waardenburg 2012) is geconstateerd dat het Belgenmonument toegankelijk en geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van diverse soorten vleermuizen. Op basis van de waarnemingen tijdens het oriënterende veldonderzoek kan al geconcludeerd worden dat het een zwerm- en paarplaats is van watervleermuizen en zeer waarschijnlijk ook een winterverblijfplaats van tenminste watervleermuizen en gewone grootoorvleermuizen. Op basis van dit onderzoek kan niet worden uitgesloten dat ook andere vleermuissoorten in het monument overwinteren en dat het monument ook zomer- of kraamverblijfplaats is van diverse soorten vleermuizen.

Bebouwde omgeving Bergkwartier

In de bebouwde omgeving van het bestemmingsplan gebied zijn in de huizen verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger te verwachten. Ook vogels met vaste verblijfplaats zoals Huismus en Gierzwaluw zijn aanwezig en te verwachten.

In de tuinen met oude boombeplanting zijn boombewonende vleermuissoorten te verwachten en vogels als de Bosuil.

Bij werkzaamheden dienen deze natuurwaarden altijd vooraf geinventariseerd en in beeld gebracht te worden.

Ontheffingen

Ten tijde van het flora- en faunaonderzoek waren nog niet alle in het voorliggende bestemmingsplan gefaciliteerde plannen in voldoende detail bekend om ze goed te kunnen toetsen op de effecten voor flora en fauna. Op basis van de onderzoeken kan wel aangenomen worden, dat de aanwezige soorten geen belemmeringen vormen voor de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Dat wil niet zeggen, dat in voorkomende gevallen geen ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn. Omdat ruimtelijke ontwikkelingen effecten kunnen hebben op beschermde soorten, is het van belang dat initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen nog separaat kijken naar de effecten van de uitgewerkte plannen voor de wettelijk beschermde soorten.

5.11 Archeologie

5.11.1 Beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 september 2010.

Het terrein van de Bernhardkazerne is niet gekarteerd op de gemeentelijke beleidskaart. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is op basis van een bureauonderzoek een aanvulling van het gemeentelijk archeologisch beleid gemaakt.

Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).

De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.

Bescherming per gebied

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en die ze krijgen in het bestemmingsplan.

Benaming op Archeologische beleidskaart Benaming in bestemmingsplan
Archeologisch waardevol gebied 1 Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan.
Archeologisch waardevol gebied 2 Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1"
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3 Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2"
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4 Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3"
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5 Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4"

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.

De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

5.11.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich twee Archeologische Rijksmonumenten (beschermd volgens de Monumentenwet). Bij bodemingrepen in deze gebieden moet een monumentenvergunning worden aangevraagd. Het gaat om de volgende gebieden:

  • Een terrein, gelegen op de hoek van de Hugo de Grootstraat/Utrechtseweg, waarop een grafheuvel uit de Nieuwe Steentijd met latere bijzettingen uit de IJzertijd is gelegen (monumentennr. 45448);
  • Een terrein, gelegen aan de Utrechtseweg, met een middeleeuwse galgenberg die zeer waarschijnlijk van oorsprong een prehistorische grafheuvel is (monumentennr.45449).


Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden

In het plangebied bevinden zich gebieden met hoge archeologische verwachting. Wanneer in deze gebieden ontwikkelingen plaatsvinden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 100 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat in dit geval om de volgende gebieden:

  • In de strook langs de Utrechtse weg waar zich de twee bovengenoemde grafheuvels (rijksmonumenten) bevinden, kunnen meerder grafheuvels liggen. Bij de bouw van ziekenhuis de Lichtenberg rond 1930, zijn sporen van andere grafheuvels aangetroffen. Het gebied loopt naar het zuiden door over de Stichtse Rotonde en aan de zuidoostzijde langs de Utrechtse weg. Het betreft een hooggelegen stuwwalplateau met lichte glooiingen. Hiervoor is de archeologische verwachting over het algemeen hoog. Naast de trefkans op vondsten uit de Midden Steentijd, is er een kans dat bij de grafheuvels ook bewoningsporen uit de Nieuwe Steentijd en Bronstijd worden aangetroffen;
  • In een strook ten zuiden van de Laan 1914 bevindt zich ook een gebied met hoge archeologische verwachting. De bodem op deze flank van de stuwwal bestaat voornamelijk uit eerdgrond. Eerdgronden zijn historische cultuurgronden (akkers) en hebben een lange ontstaansgeschiedenis en hoge ouderdom. Ze zijn het resultaat van eeuwenlange bemesting met potstalmest (een mengsel van stalmest, plaggen, huisvuil en zand) ter verhoging van de vruchtbaarheid van de akkers. Voor esdekken geldt - vanwege de goede conserverende werking en hoge ouderdom - een hoge archeologische verwachting. Er is trefkans op vondsten en sporen uit de Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en Middeleeuwen.
  • Meer naar het zuiden en westen bevinden zich in het plangebied twee gebieden met hoge archeologische verwachting. Een gebied ten noorden van de Utrechtse weg, dat aansluit bij de Soester Vlasakkers, en een gebied dat grenst aan de A28. Beide gebieden zijn hooggelegen stuwwalplateau’s, waar hoge trefkans is op sporen uit de Steentijd en Bronstijd;
  • Ook op het terrein van de Bernhardkazerne bevindt zich een gebied met hoge archeologische verwachtingen. Hier ligt een groep van zes grafheuvels. In het Archis-systeem van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn ze te vinden onder de waarnemingsnrs. 26276,26277,26278,26279,26280 en 26281. Er heeft in dit gebied veel bodemverstoring plaatsgevonden, maar het is mogelijk dat zich nog meer grafheuvels in dit gebied bevinden evenals bewoningssporen uit de perioden dat de grafheuvels in gebruik waren. Het gedeelte van het militaire terrein waarvan is vastgesteld dat het niet, of mogelijk niet, verstoord is door bebouwing en andere verstorende werkzaamheden heeft een hoge archeologische verwachting. Op de door defensie gehanteerde beleidsadvieskaart is sprake van middelhoge verwachting. Ten aanzien van de zes grafheuvels wordt opgemerkt dat de locatie van deze groep grafheuvels zich inderdaad, zoals door defensie wordt aangegeven, nu onder asfalt bevindt en als monument is afgevoerd. Echter, de conclusie dat hiermee de grafheuvels geheel zijn verdwenen, is niet terecht. De diepere sporen van dergelijke verschijnselen kunnen nog wel in de bodem aanwezig zijn. Binnen de gemeente Amersfoort en Leusden zijn verschillende malen op terreinen met fors afgetopt bodemprofiel restanten van grafheuvels aangetroffen. Daarbij is uit recent archeologisch onderzoek gebleken dat zich dichtbij grafheuvels vaak nederzettingssporen uit de Steen- en Bronstijd bevinden. Deze overwegingen zijn voor de gemeente aanleiding om het gebied te omschrijven als een gebied met “hoge archeologische verwachting”. Een monumenten (‘beschermde’) status krijgt deze grafheuvelgroep hier niet mee, maar er zijn dus wel archeologische verwachtingen.


Het plangebied van het bestemmingsplan heeft verder gebieden met een middelhoge archeologische verwachting. Wanneer in deze gebieden ontwikkelingen plaatsvinden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

De gebieden met middelhoge archeologische verwachting in het plangebied worden gekenmerkt door meer of minder steile hellingen van de stuwwal. Als gevolg van het relief is de archeologische verwachting voor deze gronden minder hoog dan voor de plateaus. Er komen op dit soort gronden wel grafheuvels voor, een reden om toch een middelhoge verwachtingswaarde aan deze gronden te geven. Omdat het gaat om grote gebieden is geen specifieke opsomming opgenomen. De gebieden zijn te vinden op onderstaande kaart. In feite gaat het in dit geval om het gehele plangebied, met uitzondering van de gebieden met een hoge verwachten en de gebieden met archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

6.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

6.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

6.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

6.2 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

6.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

6.3 Retrospectieve Toets (Voor Herzieningen)

In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de grootste verschillen tussen de geldende bestemmingsplannen en het ontwerpbestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg'. Dit is geen uitputtende lijst, dat wil zeggen, er zijn nog wel meer verschillen, maar die zijn van ondergeschikte aard en zijn daarom niet in dit overzicht opgenomen.

Wonen
In veel van de geldende bestemmingsplannen is er één woonbestemming (Woondoeleinden) met verschillende aanduidingen voor aaneen gebouwd, half vrijstaand, vrijstaand of gestapeld. Zie als voorbeeld onderstaande uitsnede van de plankaart van bestemmingsplan De Berg 2003.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0020.png"

Binnen de woonbestemming zijn drie gebieden aangegeven waar verschillende bouwregels gelden: het donkergele gebied is het bouwvlak, waar het hoofdgebouw (de woning) gebouwd mag worden, bijgebouwen zijn binnen het gearceerde gebied toegestaan en het lichtgele gebied is de voortuin, waarin niet gebouwd mag worden. De oppervlakte van aan- en bijgebouwen is maximaal 15% van het kadastrale perceel, met een maximum van 75m². De maximale goot- en nokhoogte van het hoofdgebouw worden in meters aangegeven.


In het voorliggende bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg zijn de woningen verdeeld in categoriën (aaneengebouwd, half vrijstaand, vrijstaand of gestapeld) met ieder een eigen bestemming. Zoals hieronder is te zien op een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0021.png"

Binnen de woonbestemming (het gele vlak) mogen de hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak (aangegeven met een dikke zwarte lijn) worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken (aan- en bijgebouwen) mogen daarbuiten, maar binnen de woonbestemming, worden gebouwd. De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken is afhankelijk van de oppervlakte van het perceel: voor percelen tot 100m² is 20% toegestaan, percelen van 100 tot 500 m² 20 m2, vermeerderd met 14% van het meerdere van 100 m2 van het perceel, met een maximum van 75 m2, percelen vanaf 500m² 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van het perceel, met een maximum van 100 m2. Van deze laatste categorie kan enkel gebruik worden gemaakt via een afwijking van de bouwregels. De voortuinen hebben, ter verduidelijking, een aparte bestemming Tuin. Er is geen maximale hoogte in meters opgenomen, het aantal bouwlagen staat aangegeven, al dan niet met de aanduiding dat er ook een kap is toegestaan.

Bijbehorende bouwwerken bij niet woonbestemmingen

In het bestemmingsplan De Berg 2003 is voor bijbehorende bouwwerken bij niet woonbestemmingen een arcering opgenomen op de plek waar bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn of toegestaan zijn. In het voorliggende bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg is hiervoor geen regeling meer opgenomen omdat ook bij niet woonbestemmingen tegenwoordig, onder bepaalde voorwaarden, vergunning vrij kan worden gebouwd. Naast de vergunningvrije mogelijkheden willen we geen extra mogelijkheden opnemen in het bestemmingsplan voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.

Bijbehorende bouwwerken bij Frisiawoningen

De woningen rond de Borgesiuslaan, de Frisiawoningen, zijn allen rijksmonument en tevens gelegen binnen het rijksbeschermd stadsgezicht Bergkwartier. Om de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten van dit complex nog beter te waarborgen is de "bijzondere bebouwingsregeling", die al onderdeel was van het bestemmingsplan De Berg 2003, in het voorliggende bestemmingsplan Berg-Utrechtsweg aangescherpt door het toevoegen van 3 bouwregels. Naast de al bestaande regel dat de bijbehorende bouwwerken aan de achtergevel ten hoogste 50% van de breedte van deze achtergevel mogen bedragen, is toegevoegd dat:

  • de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet groter mag zijn dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • de nokhoogte maximaal 50 cm onder de hoogte van de tweede verdiepingsvloer van het hoofdgebouw mag bedragen.

Archeologie

In de geldende bestemmingsplannen zijn enkele archeologisch belangrijke plaatsen aangeduid.

Voor het gehele plangebied van voorliggend bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg is, naar aanleiding van het vaststellen van de archeologische beleidskaart, een dubbelbestemming archeologie opgenomen. Het betreft 2 categoriën van bescherming, middelhoge en hoge verwachtingswaarden, ieder met een eigen dubbelbestemming waarmee de waarden van de gebieden worden beschermd. Er liggen ook 2 archeologische rijksmonumenten in het plangebied. Deze worden beschermd via de Monumentenwet en zijn daarom niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0022.png"

Gemeentelijke en rijksmonumenten

De gemeentelijke en rijksmonumenten krijgen geen aanduiding meer op de verbeelding van het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg. Deze panden worden via andere regelgeving, respectievelijk de Monumentenverordening en de Monumentenwet, beschermd.

Monumentale bomen

De volgende bomen hadden in het bestemmingsplan "De Berg 2003" de aanduiding monumentale boom:

  • Terrein Onze Lieve Vrouwe ter Eem, Daam Fockemalaan 22 - 3 bomen;
    Genestetlaan 9 - 1 boom;
  • Koningin Beatrixplantsoen - 19 bomen;
  • Berg Paviljoen - 15 bomen;
  • Groen langs de Hugo de Grootlaan - 3 bomen;
  • Hoek Borneolaan/Kapelweg - 1 boom;
  • Hoek Sabapad/Kapelweg - 1 boom;
  • Prinses Marielaan 2 - 2 bomen;
  • De Bosch Kemperlaan 125 - 1 boom;
  • Utrechtseweg 80 - 1 boom.


In het voorliggende bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg zijn de monumentale bomen niet meer opgenomen omdat deze beschermd worden via andere regelgeving (Algemeen Plaatselijke Verordening). Een toelichting hierover is opgenomen in paragraaf 3.2.1.11 'Bomenbeleid'.

Zonnepanelen

In het geldende bestemmingsplan De Berg 2003 is in bijlage 2 opgenomen dat het plaatsen van elementen, zoals zonnepanelen, schotels, antennes en dergelijke, in het aangewezen stadsgezicht niet zijn toegestaan als zij vanaf de openbare weg zichtbaar zijn. Deze regeling is in het voorliggende bestemmingsplan niet meer opgenomen. Het gaat hierbij om welstandszaken. Daarom zal specifiek voor dit soort elementen binnen beschermde stadsgezichten de welstandsnota worden aangepast. Hiervoor zal een notitie worden opgesteld, ter vaststelling worden voorgelegd aan de gemeenteraad en uiteindelijk worden toegevoegd aan de welstandsnota. We streven er naar om de vaststelling van de notitie gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg aan de gemeenteraad voor te leggen.

Barchman Wuytierslaan 38 (voormalig tennisveld)

Conform de uitspraak van de Raad van State over de bestemming van dit perceel in de artikel 30 herziening van bestemmingsplan De Berg 2003, is in voorliggend bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg de bestemming Sport opgenomen, met de nadere aanduiding tennisbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0023.png"


Genestetlaan 7-9 (ballonvaartcentrum)

De bestemming van het perceel is in overeenstemming gebracht met de voorwaarden over het gebruik die zijn opgenomen in het huurcontract, dat de gemeente heeft gesloten met de huurder van dit perceel. Dit ter verduidelijking van de gebruiksmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0024.png"

Grond rond flats Surinamelaan en omgeving

Delen van de grond rond de flats aan de Surinamelaan en omgeving zijn door de gemeente verkocht aan de Alliantie. Veel van deze gronden zijn in gebruik en/of inmiddels in eigendom van de bewoners van de appartementen op de begane grond van deze flats. Omdat de gronden zijn verkocht als tuin wordt in voorliggend bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg de bestemming hierop aangepast en krijgen deze gronden de bestemming Tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0025.png"


Groenstrook voor Nieuw Eemland aan de Daam Fockemalaan 12

In het bestemmingsplan De Berg 2003 heeft deze strook de bestemming Verkeersdoeleinden. Uit de bijbehorende regels blijkt niet duidelijk genoeg of binnen de bestemming parkeren is toegestaan. Omdat het wel de bedoeling is dat parkeren mogelijk is binnen de bestemming Verkeer, is dat in voorliggend bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg expliciet opgenomen in de regels.

Wat betreft de groenstrook voor Nieuw Eemland, heeft de raad aangegeven het niet wenselijk te vinden dat deze strook gebruikt wordt ten behoeve van parkeren. Daarom is in voorliggend bestemmingsplan de bestemming gewijzigd naar Groen. Binnen deze bestemming is parkeren niet teogestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0026.png"


Sinaiterrein

Het terrein van de voormalige Sinaï kliniek heeft een bestemming gekregen overeenkomstig de op dit moment nog geldende bestemming "Maatschappelijk - zorginstelling". Deze bestemming is echter niet realistisch. De bebouwing van de voormalige Sinaïkliniek is gesloopt en het terrein ligt braak. Omdat nog niet duidelijk is hoe de eigenaar het terrein gaat ontwikkelen, is gekozen voor het opnemen van de geldende bestemming met daarbij een wijzigingsbevoegdheid. Daarin zijn regels opgenomen op basis waarvan de bestemming van het terrein kan worden gewijzigd. Deze wijzigingsregels zijn overgenomen uit de startnotitie voor de herontwikkeling van dit terrein, die in 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid kan het terrein herontwikkeld worden tot een woongebied voor maximaal 67 woningen en waarbij door herinrichting aangesloten wordt bij de ecologische waarden van het aangrenzende gebied. Bij de herontwikkeling moet de milieuzone van het dierenasiel worden gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0027.png"

Zon en Schil en verzorgingshuis De Lichtenberg

Beide percelen hebben in het geldende bestemmingsplan binnen de bestemming een afwijkingsmogelijkheid om buiten de aangegeven bouwvlakken te bouwen. In het voorliggende bestemmingsplan is deze afwijkingsmogelijkheid opnieuw opgenomen maar zijn daaraan extra voorwaarden gekoppeld ten aanzien van de aanwezige cultuurhistorische waarden en op het perceel van Zon en Schild tevens de waarden vanuit de Ecologische Hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0028.png"

Woningen langs zuidzijde Utrechtseweg

De woningen langs de zuidzijde van de Utrechtseweg liggen op het terrein van Zon en Schild. In het nu nog geldende bestemmingsplan hebben ze de bestemming "Bestaande bebouwing". In het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg hebben ze de bestemming "Wonen - 3" gekregen. De woningen worden gedeeltelijk bewoond door particulieren en gedeeltelijk door patiënten van Zon en Schild die zelfstandig kunnen wonen en af en toe zorg nodig hebben. Dit is mogelijk binnen de bestemming "Wonen". Daarom sluit de bestemming "Wonen" beter aan bij situatie dan de bestemming "Bestaande bebouwing".

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0029.png"

Terrein van ziekenhuis De Lichtenberg

Voor het terrein van ziekenhuis De Lichtenberg zijn de uitwerkingsregels uit het geldende plan opnieuw opgenomen. Op 1 punt wordt afgeweken van de bestaande uitwerkingsregels en dat is het woningaantal. Op dit moment is in één van de uitwerkingsregels opgenomen dat er minimaal 65 grondgebonden woningen moeten worden gerealiseerd binnen de uit te werken bestemming. Vanwege de ontwikkelingen in de woningmarkt is het wenselijk om meer grote kavels mogelijk te maken op het terrein. Daarmee kan het minimum aantal grondgebonden woningen in het geding komen. Daarom is besloten om in het voorliggende bestemmingsplan het minimum aantal grondgebonden woningen niet meer op te nemen. De overige uitwerkingsregels blijven ongewijzigd. Met deze aanpassing kan nog steeds het wenselijke stedenbouwkundige beeld worden gerealiseerd maar is het tevens mogelijk om meer aansluiting te zoeken bij de huidige ontwikkelingen in de woningmarkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0030.png"

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan “Berg-Utrechtseweg” betreft met name een aanpassing van een aantal verouderde bestemmingsplannen, waarbij het juridische en planologische instrumentarium is geactualiseerd.

Het bestemmingsplan bevat een (beperkt) aantal ontwikkelingen die echter ook mogelijk zijn op basis van de voorgaande (nu nog geldende) bestemmingsplannen:

  • Terrein ziekenhuis De Lichtenberg: hiervoor zijn uitwerkingsregels opgenomen die zijn overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan. Het gebied kan na sloop van het ziekenhuis uitgewerkt worden als woongebied. Voor deze ontwikkeling is door de gemeenteraad een grondexploitatie vastgesteld die jaarlijks wordt geactualiseerd.
  • Terrein verzorgingshuis De Lichtenberg: er wordt gewerkt aan een plan voor dit terrein waarbij de huidige bebouwing wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw om daarmee weer te kunnen voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan verzorgingshuizen. In de regels is de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden te slopen en herbouwen mits het bebouwde oppervlak niet toeneemt.
  • Terrein Zon en Schild: er wordt gewerkt aan een plan voor dit terrein waarbij delen van de huidige bebouwing worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw om daarmee weer te kunnen voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan verzorgingshuizen en gebouwen ten behoeve van de gezondheidszorg. In de regels van dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden te slopen en herbouwen.
  • Terrein grenzend aan Utrechtseweg 202: in het voorgaande (nu nog geldende) bestemmingsplan De Berg 2003 zijn voor dit gebied uitwerkingsregels opgenomen. Omdat op dit moment nog geen gebruik is gemaakt van deze uitwerking maar de eigenaren van de gronden deze wel graag in stand willen houden, zijn de uitwerkingsregels omgezet in wijzigingsregels. Op het moment dat er een plan ligt dat voldoet aan de wijzigingsregels wordt een overeenkomst van grondexploitatie gesloten met de eigenaren/aanvragers en wordt de economische uitvoerbaarheid van dat plan getoetst.
  • Terrein voormalige Sinaïkliniek aan de Laan 1914: Het terrein van de voormalige Sinaï kliniek heeft een bestemming gekregen overeenkomstig het op dit moment nog geldende bestemmingsplan "Maatschappelijk - zorginstelling". Deze bestemming is echter niet realistisch. De bebouwing van de voormalige Sinaïkliniek is gesloopt en het terrein ligt braak. Omdat nog niet duidelijk is hoe de eigenaar het terrein gaat ontwikkelen, is er gekozen voor het opnemen van de geldende bestemming met daarbij een wijzigingsbevoegdheid. Daarin zijn regels opgenomen op basis waarvan de bestemming van het terrein kan worden gewijzigd in een woongebied. Op het moment dat er een plan ligt dat voldoet aan de wijzigingsregels wordt een overeenkomst van grondexploitatie gesloten met de eigenaren/aanvragers en wordt de economische uitvoerbaarheid van dat plan getoetst.

Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Voor de bovengenoemde ontwikkelingen hoeft geen (nieuw) exploitatieplan te worden vastgesteld.

7.2.1 Conclusie

Het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg betreft een actualisatie van nu nog geldende bestemmingsplannen, waarbij de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd conform de op dit moment geldende standaarden voor bestemmingsplannen. Omdat er geen ontwikkelingen worden meegenomen die niet ook al op basis van voorgaande plannen mogelijk waren, is voorliggend bestemmingsplan vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen. Model 2 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor grotere gebieden die geactualiseerd worden, waarbij de bestaande situatie de basis vormt.

Deze kenmerken zijn van toepassing op het nieuwe bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg. Het nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld voor een groter gebied dat geactualiseerd moet worden. De bestaande, feitelijke en planologische situatie en het geldend, vastgesteld beleid zijn daarbij uitgangspunt. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.

Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Omdat er geen inspraak is gehouden over het conceptontwerpbestemmingsplan, is er wel een inloopavond georganiseerd waarvoor naar alle adressen in het plangebied een uitnodiging is gestuurd. Deze inloopavond is gehouden op 10 mei 2012. Tijdens deze avond bestond de gelegenheid om het conceptbestemmingsplan, waar op dat moment nog aan werd gewerkt, te bekijken en vragen te stellen aan ambtenaren van de gemeente.

7.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 3 augustus 2012 is het conceptontwerpbestemmingsplan naar de volgende instanties/organisaties gestuurd met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:

  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Ministerie van Defensie
  • Provincie Utrecht
  • Waterschap Vallei en Eem
  • Vitens
  • VRU brandweer district Eemland
  • Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leusden
  • Burgemeester en Wethouders van de gemeente Soest
  • Servicebureau Gemeenten
  • Nederlandse Spoorwegen
  • Prorail Utrecht
  • SGLA

Van de volgende instantiesorganisaties hebben een vooroverlegreactie op het conceptontwerpbestemmingsplan ingediend.

7.3.4 Reacties uit het vooroverleg

Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn de volgende reacties ontvangen:

Provincie Utrecht:

  1. 1. De provincie Utrecht geeft in haar reactie aan dat in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht moet worden besteed aan het ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurplan 2013-2028 met de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening;
  2. 2. Daarnaast ziet de provincie graag dat er een overzicht wordt opgenomen in de toelichting met de veranderingen ten opzichte van vigerende bestemmingsplannen;
  3. 3. Bij de uitruilmogelijkheid van bouwvlakken van de zorginstelling Zon en Schild en verzorgingshuis De Lichtenberg, beide aan de Utrechtseweg, vraagt de provincie om een duidelijker afwegingskader bij de al genoemde voorwaarden. Daarnaast is het van belang om ook de cultuurhistorische waarden mee te wegen en bij de herallocatie een beginsel mee te geven als; ontwikkelen van een robuustere en natuurlijker groenstructuur;
  4. 4. Voor de delen van Zon en schild en De lichtenberg die in de EHS liggen moet een nee-tenzij onderzoek verricht worden;
  5. 5. Beter is nog om de randen conform de (nieuwe) EHS begrenzing een bosbestemming te geven in plaats van een Maatschappelijke of Recreatie- bestemming;
  6. 6. De toelichting over de Boswet (par. 5.10.2) maakt niet duidelijk op welke wijze de Boswet in de regels is verwerkt;
  7. 7. De samenvatting van het nee-tenzij beleid (par. 5.10.3 van de toelichting) is niet geheel correct.

Reactie gemeente:

  1. 1. De toelichting zal worden aangepast naar aanleiding van deze reactie. Er zal in susbsubparagraaf 3.2.2.3 van de toelichting een beschrijving worden opgenomen van het ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurplan 2013-2028 met de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening;
  2. 2. De toelichting zal worden aangepast naar aanleiding van deze reactie. Een overzicht wordt opgenomen in paragraaf 6.3 'Retrospectieve toets' van de toelichting, met daarin de veranderingen ten opzichte van vigerende bestemmingsplannen;
  3. 3. Op de percelen van Zon en Schild en verzorgingshuis De Lichtenberg ligt een maatschappelijke bestemming en in het geval van Zon en Schild ook gedeeltelijk een dubbelbestemming 'Waarde - ecologie'. De maatschappelijke bestemming maakt voor beide percelen via een afwijkingsbevoegdheid de uitruil van bouwvlakken mogelijk. In deze afwijkingsbevoegdheid (artikel 18, lid 4) is een afwegingskader opgenomen. Dit afwegingskader is verder aangescherpt met regels over de cultuurhistorische waarden en de groenstructuur;
  4. 4. Op een deel van het perceel van Zon en Schild ligt de dubbelbestemming 'Waarde - ecologie'. Bestaande bouwrechten worden gerespecteerd, ook binnen de EHS. Daarnaast is in de bestemming een afwijkingsbevoegdheid voor sloop en herontwikkeling (in artikel 18, lid 4) opgenomen met daarin de voorwaarde dat een 'nee, tenzij-onderzoek' moet worden verricht om medewerking te kunnen verkrijgen;
  5. 5. Het voorstel van de provincie voor het wijzigen van de bestemmingen in dit plangebied van 'Maatschappelijk' en 'Recreatie' ter plaatse van de randen van de EHS begrenzing naar 'Bos', zullen wij niet overnemen. Dit brengt een planologische beperking met zich mee die zou kunnen leiden tot planschade verzoeken. Wij zijn van mening dat met het aanscherpen van het afwegingskader in de afwijkingsbevoegdheid en het als voorwaarde toevoegen van een 'nee, tenzij-onderzoek' de belangen van de EHS voldoende gewaarborgd zijn. Overigens wordt wel de bestemming van het terrein van motorcross vereniging SALZ gewijzigd naar "Bos" met een nadere aanduiding "motorcrossterrein";
  6. 6. De toelichting zal worden aangepast naar aanleiding van deze reactie. In subparagraaf 5.10.2 zal aangegeven worden dat de Boswet geen directe vertaling krijgt in de regels van dit bestemmingsplan. De waarden van bosgebieden zijn gewaarborgd door het opnemen van de voorwaarde van een 'nee, tenzij-onderzoek' wanneer wordt afgeweken van de bouwregels van het bestemmingsplan ter plaatse van de EHS. In een dergelijk onderzoek wordt de waarde van bosgebieden meegewogen.
    Wanneer een aanvraag wordt ingediend voor het kappen van bomen buiten de rode contour, treedt de Boswet in werking. Dit laatste hoeft geen vertaling te krijgen in de regels van het bestemmingsplan;
  7. 7. De toelichting zal worden aangepast naar aanleiding van deze reactie. De vertaling van het 'nee, tenzij-beleid' in subparagraaf 5.10.3 zal worden aangepast.

Waterschap Vallei en Eem:
Het Waterschap heeft geen opmerkingen op het concept-ontwerpbestemmingsplan.

VRU brandweer district Eemland:

  1. 1. Ik adviseer u om bij de beschrijving van het transport gevaarlijke stoffen over de weg in de EV paragraaf van het voorontwerpbestemmingsplan deze uit te voeren conform artikel 6 en 7 van het Concept Besluit transportroutes externe veiligheid;
  2. 2. Ik adviseer u om voorschriften over bluswatervoorzieningen in het bestemmingsplan op te nemen. Er kan bijvoorbeeld een voorwaarde worden opgenomen die bepaalt dat bij gebrek aan een toereikende openbare bluswatervoorziening de inwoners zelf moeten zorgen voor een doeltreffende bluswatervoorziening (eigen brandput e.d.);
  3. 3. Ik adviseer u om in de milieuvergunning van het Shell tankstation als voorschrift op te nemen dat de vergunninghouder er zorg voor draagt dat de bevoorrading van LPG uitsluitend plaatsvindt met tankwagens die zijn voorzien van een hittewerende coating;
  4. 4. Daarnaast adviseer ik u om venstertijden in te stellen voor het lossen van LPG tankwagens;
  5. 5. Tot slot adviseer ik u om de kinderopvang voorlichting te geven over het risico van een BLEVE bij het betreffende LPG-tankstation en wat zij moeten doen bij een dreigende BLEVE.

Reactie gemeente:

  1. 1. Volgens het Btev dient een verantwoording opgenomen te worden van het groepsrisico (GR). In het Btev is echter ook aangegeven dat dit niet nodig is als het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) of als de oriënterende waarde niet wordt overschreden en het GR met niet meer dan 10% toeneemt.
    Voor vervoer over de weg geldt hier dat het GR slechts 0.008 maal de OW bedraagt, waarmee een verantwoording niet nodig is. Voor vervoer per spoor is de verantwoording opgenomen in het rapport externe veiligheid in de bijlage.
    Volgens het Btev moet in de toelichting worden ingegaan op het groepsrisico. In voorliggend bestemmingsplan wordt het in de toelichting genoemd en staat het volledige verhaal in de bijlage.
  2. 2. Het bestemmingsplan is niet het aangewezen ruimtelijk instrument om bluswatervoorzieningen te creëren. Voor de aanleg van bluswatervoorzieningen hoeft het bestemmingsplan ook geen regels te bevatten. Dergelijke voorzieningen kunnen zonder meer binnen het plan gerealiseerd worden omdat ze behoren tot de nutsvoorzieningen.
  3. 3. Dit advies zullen we doorgeven aan het servicebureau gemeenten die de milieuvergunningen verlenen;
  4. 4. Ook dit advies zullen we doorgeven aan het servicebureau gemeenten, aangezien dit niet in een bestemmingsplan vastgelegd wordt;
  5. 5. Ook dit advies geven wij door aan het servicebureau gemeenten.

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Soest:
De aan de gemeentegrens met Soest grenzende bestemmingen geven geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Wel wordt gewezen op de (on) leesbaarheid van de verbeelding.

Reactie gemeente:
De opmerkingen worden ter harte genomen. Het bestemmingsplan met in dit geval vele bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen is inderdaad niet goed leesbaar vanaf de PDF weergave. Wij gaan bij toekomstige vooroverlegverzoeken de informatie op een andere manier versturen waardoor de leesbaarheid naar alle waarschijnlijkheid beter wordt.

Prorail:

  1. 1. Er wordt niet verwezen naar het Tracébesluit voor de vrije spoorkruising Amersfoort West. Een klein deel van het BP ligt binnen de grenzen van het Tracébesluit;
  2. 2. De nieuwe geluidwetgeving (SWUNG), vastgesteld op 1 juli 2012 en is in werking, maar is niet opgenomen in het conceptbestemmingsplan;
  3. 3. Het wetsvoorstel Basisnet is 19 juni 2012 vastgesteld door de Tweede Kamer, het zou goed zijn om ook hier inhoudelijk naar te verwijzen.
  4. 4.
    Reactie gemeente:
  1. 1. Het deel van het Tracébesluit dat binnen de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ligt betreft enkel tijdelijke bouwwerken of tijdelijk gebruik. Onderstaand kaartje laat het deel zien dat binnen de plangrens ligt. Het gaat om delen van de groene arcering = tijdelijke bouwzone, en delen van de rode arcering = ankerzone. Een ankerzone is bedoeld voor het stutten/vastzetten van de damwanden. Omdat het alleen om tijdelijke voorzieningen gaat achten wij het niet noodzakelijk om deze in het bestemmingsplan op te nemen.

    afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0302_0031.png"
  2. 2. De opmerking wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. In paragraaf 5.8 van de toelichting bij het bestemmingsplan zal inhoudelijk worden verwezen naar de genoemde wetgeving;
  3. 3. De opmerking wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. In paragraaf 5.8 van de toelichting bij het bestemmingsplan zal inhoudelijk worden verwezen naar de genoemde wetgeving.

Servicebureau Gemeenten:

Het Servicebureau Gemeenten heeft enkele tekstuele verbetervoorstellen voor hoofdstuk 5 van de toelichting van het bestemmingsplan.

Reactie gemeente:

De tekstuele verbetervoorstellen zijn overgenomen in hoofdstuk 5 van de toelichting.

De overige instanties die het conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden hebben gekregen in het kader van het vooroverleg, hebben geen reactie gegeven.

7.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 december 2012 tot en met 30 januari 2013 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door 53 reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (doc.nr. # 4373000). Een aantal zienswijzen geeft aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota enkele ambtshalve aanpassingen voorgesteld.

Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 4365090 het bestemmingsplan “Berg-Utrechtseweg” gewijzigd vastgesteld.

Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Op 25 juni 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan op de ingediende beroepen tegen het op 11 juni 2013 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg". Vrijwel het hele bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" is onherroepelijk met uitzondering van het perceel Koning Wilhelminalaan 10. Het beroep ten aanzien van dit perceel is door de Afdeling gegrond verklaard. Voor dit perceel moest de gemeenteraad een nieuw besluit nemen met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling.

Wijzigingen naar aanleiding van de uitspraakAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Met het besluit van de gemeenteraad van 10 februari 2015 is de bestemming van het perceel Koningin Wilhelminalaan 10 aangepast. Op de verbeelding is de aanduiding "specifieke vorm van wonen - gemengd wonen kantoor" [svw - gwk] opgenomen. Deze aanduiding zal ook aan de regels worden toegevoegd en wel aan artikel 32 "Wonen - 3". Aan dat artikel wordt bij de bestemmingsomschrijving het volgende lid toegevoegd: "ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - gemengd wonen-kantoor" [svw - gwk] mag het pand voor 100% gebruikt worden ten behoeve van wonen en voor maximaal 50% ten behoeve van kantoor.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.

Bijlage 1 Toetsingskader Beschermd Stadsgezicht

Bijlage 1 Toetsingskader beschermd stadsgezicht

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteit

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteit

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep En Bedrijf Aan Huis

Bijlage 3 Staat van bedrijfsactiviteiten tbv Regeling beroep en bedrijf aan huis

Bijlage 1 Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg Inclusief Bijlage 1

Bijlage 1 Rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg inclusief bijlage 1

Bijlage 2 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (2)

Bijlage 2 Bijlage bij rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg (2)

Bijlage 3 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (3)

Bijlage 3 Bijlage bij rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg (3)

Bijlage 4 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (4)

Bijlage 4 Bijlage bij rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg (4)

Bijlage 5 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (5)

Bijlage 5 Bijlage bij rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg (5)

Bijlage 6 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (6)

Bijlage 6 Bijlage bij rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg (6)

Bijlage 7 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (7)

Bijlage 7 Bijlage bij rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg (7)

Bijlage 8 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (8)

Bijlage 8 Bijlage bij rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg (8)

Bijlage 9 Bijlage Bij Rapport Externe Veiligheid Berg-utrechtseweg (9)

Bijlage 9 Bijlage bij rapport externe veiligheid Berg-Utrechtseweg (9)

Bijlage 10 Besluit Hogere Waarden Stationsstraat (27-02-1990)

Bijlage 10 Besluit hogere waarden Stationsstraat (27-02-1990)

Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek Tbv Herinrichting Sinaiterrein

Bijlage 11 Akoestisch onderzoek tbv herinrichting Sinaiterrein