uitwerkingslan Mozartweg 54
Uitwerkingsplan - gemeente Amersfoort
Vastgesteld op 10-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het uitwerkingsplan Mozartweg 54 van het bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg 2007 met indentificatienummer NL.IMRO.0307.BP00147-0301 van de gemeente Amersfoort;
1.2 uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtergevel
(oorspronkelijke) gevel aan de achterzijde van een gebouw;
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk waarin mantelzorg wordt verleend;
1.7 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;
1.8 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne;
1.9 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.10 bebouwing
één of meer bouwwerken;
1.11 bebouwingsgrens
de grens van het bebouwingsvlak;
1.12 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de
grootte van het deel van het bouwblok aangeeft dat maximaal mag worden
bebouwd;
1.13 bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.15 beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:
- a. in de van de regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemening zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
- b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
- c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;
1.16 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, danwel omgevingsvergunning;
1.17 bestaand gebruik:
gebruik van grond en bouwwerken dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het plan;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 Bevi-inrichtingen:
Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.21 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.22 bouwblok
een op de verbeelding als zodanig aangeduid vlak van gronden waar het hoofdgebouw
of de hoofdgebouwen mag of mogen worden gebouwd;
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder en ruimten in de kap;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.31 bijzondere woonvoorzieningen:
vorm van wonen die voorziet in de aangepaste woonbehoefte van personen of groepen van personen, voor wie reguliere woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 dienstverlening:
het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:
- a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en dergelijke;
- b. het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
1.34 dienstverlening publieksgericht:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke;
1.35 dove gevel
een dove gevel is een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen (met uitzondering van geluid gedempte ventilatieopeningen) aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.36 erf:
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.37 erotisch getinte horeca:
een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
1.38 evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen en thematische markten;
1.39 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.40 geluidsbelasting vanwege wegverkeer
de geluidsbelasting in Lden (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en bepaald conform de Wet geluidhinder) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;
1.41 geluidsgevoelig gebouw
gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig gebruik als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.42 geluidsgevoelig object
geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte, of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.43 geluidsgevoelige ruimte
geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.44 geluidsreducerende maatregelen
fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs- of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;
1.45 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.46 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.47 horeca van categorie a:
dienstverlening door middel van de exploitatie van restaurants, snackbars, ijssalons en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven waar het gebruik van (alcoholhoudende) drank ondergeschikt is aan het nuttigen van etenswaren;
1.48 horeca van categiorie b:
dienstverlening door middel van de exploitatie van cafés, dancings, bowling-centra en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven waar het gebruik van etenswaren ondergeschikt is aan het gebruik van alcoholhoudende drank;
1.49 horeca van categorie c:
dienstverlening door middel van de exploitatie van sportkantines, buurthuizen etc, welke exploitatie niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke op het perceel dan wel in het gebouw wordt uitgeoefend;
1.50 horeca van categorie h:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of het verstrekken van alcoholische of niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse;
1.51 huishouden:
een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners en continuïteit in de samenstelling;
1.52 internetwinkel:
een specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet tot stand komt, ter plaatse alleen de bijbehorende opslag en distributie plaatsvindt en afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.53 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.54 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.55 kap
constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend of gebogen vlak;
1.56 kelder:
een gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw, danwel van een bijbehorend bouwwerk of door het afgewerkte maaiveld, en dat geheel is gelegen onder het afgewerkte maaiveld.
1.57 koekoek
een met keerwanden uitgevoerd bouwwerk ter hoogte van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;
1.58 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, alsmede beeldende kunst;
1.59 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, medische, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvangvoorzieningen;
1.60 mantelzorg:
het bieden van hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en met een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.61 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.62 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.63 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte) van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
1.64 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.65 opvangvoorzieningen:
opvang, vooral van kinderen, in speciaal daarvoor ingestelde verblijven;
1.66 overbouwing:
een deel van een gebouw, gelegen boven het peil, vrij van het aansluitende afgewerkte terrein, dat ter weerszijden wordt ondersteund door hetzelfde gebouw;
1.67 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.68 overkapping
een overdekte bebouwde voorziening, die maximaal 2 eigen wanden heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.69 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.70 parkeereis:
het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;
1.71 prostitutie:
het aanbieden van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding;
1.72 prostitutiebedrijf:
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt, een erotische massagesalon mede begrepen;
1.73 publieksgerichte beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis:
beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis bestaande uit hoofdzakelijk baliewerkzaamheden of andere diensten die publiek aantrekken, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus, kinderopvang, ateliers en dergelijke; in tegenstelling tot niet-publieksgerichte beroep- en bedrijfsactiviteit aan huis;
1.74 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een parenclub of prostitutiebedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.75 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.76 souterrain:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 meter boven het (straat)peil is gelegen;
1.77 speeltoestel
ander bouwwerk ten behoeve van het spelen, zoals wipkippen en schommels;
1.78 sportvoorzieningen:
overdekte en onoverdekte sportaccommodaties;
1.79 telecommunicatiemast:
een constructie die uitsluitend of mede bedoeld is voor het bevestigen en dragen van telecommunicatieapparatuur;
1.80 verbeelding:
de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);
1.81 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;
1.82 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die loopt tot aan de perceelsgrenzen;
1.83 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
1.84 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.85 zorginstelling
instelling waar zorg wordt verleend, zoals een verzorgingshuis, een verpleeghuis of een hospice.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het
hart van de scheidsmuren;
2.2 de oppervlakte van een gebouw:
tussen de buitenste verticale projecties van de buitenzijde van de gevels en/of
het hart van de scheidsmuren;
2.3 de oppervlakte van een ander bouwwerk:
buitenwerks, bouwonderdelen vanaf 1 meter boven peil meegerekend;
2.4 peil:
- 1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
- 4. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
- 5. de (maaiveld)hoogte van een op de kaart voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
2.5 de hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, dakopbouwen niet
meegerekend;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de horizontale snijlijn van het dakvlak met het buitenwerkse gevelvlak, met dien verstande dat de hoogste snijlijn bij lessenaarsdaken niet wordt beschouwd als een goot; niet meegerekend worden ondergeschikte delen van het dak zoals wolfseinden en dakkapellen;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen;
2.8 dakhelling:
de hoek van een dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.9 afstand tot de perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;
2.10 oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen:
bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden niet meegerekend (gedeelten van) aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelegen binnen het bouwblok;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
- b. parken en plantsoenen;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen en -partijen inclusief de daarbij behorende onderhoudspaden en/of -stroken, met inachtneming van de keur van het waterschap;
- d. voet- en fietspaden;
- e. speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van cultuur en ontspanning - speelvoorziening”;
- f. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
- g. geluidswerende voorzieningen;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals abri's, telefooncellen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen - 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. eengezinswoningen in gestapelde vorm met bijbehorende bouwwerken;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water,
met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, waarbij het parkeren dient te geschieden in een gebouwde ondergrondse parkeervoorziening en maximaal 12 parkeerplaatsen op maaiveld mogen worden gerealiseerd en waarbij de auto-ontsluiting van het gebied plaatsvindt vanaf de Mozartweg.
4.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid 4.2.2, ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
- de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
- de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
- de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
- 1. lid 4.2.2, ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
- b. Afwijking als bedoeld in dit artikel kan slechts worden verleend, mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie Categorie 3 (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - archeologie categorie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
- a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
- b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
- c. het bepaalde in 5.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
5.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1 mogen ten dienste van de bestemming Waarde - Archeologie categorie 3 (dubbelbestemming) uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) mag de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;
- b. luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 1 meter mogen overschrijden;
- c. bij bouwwerken die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 meter dient te worden aangehouden;
- d. bij bouwwerken die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 meter dient te worden aangehouden.
7.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en van het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bouwen van luifels, balkons, bordessen, trappen, galerijen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, mits:
- a. de bouwgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
- b. de bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,20 meter boven een rijbaan en 2,20 meter boven een voetpad.
7.3 Parkeren
- a. Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, met dien verstande dat:
- 1. de juiste mate van ruimte wordt bepaald met inachtneming van de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag en de door het college vastgestelde bijbehorende beleidsregels;
- 2. de in lid a.1 genoemde parkeernorm flexibel is tot een maximum, in die gevallen waarvoor in de genoemde Nota Parkeernormen een dergelijk maximum is opgenomen en onder de volgende voorwaarden:
- voor kantoren op intercity- of knooppuntlocaties en detailhandel op intercity- of knooppuntlocaties geldt dat de initiatiefnemer een mobiliteitsprofiel opstelt en door de gemeente laat toetsen en dat de initiatiefnemer een financiële bijdrage levert aan de gemeente per extra te realiseren parkeerplaats voor bedrijfsgericht parkeren ter grootte van de in de bijlage van de Nota Parkeernormen genoemde bedragen;
- voor kantoren op snelweg- of overige locaties en woningen op snelweg- of overige locaties geldt dat de initiatiefnemer een mobiliteitsprofiel opstelt en door de gemeente laat toetsen.
- 3. de in lid a bedoelde ruimten voor het parkeren van auto's moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2.00 m bij 5,50 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen en bij haaks of gestoken parkeren de ruimte ten minste 2.50 m bij 5,00 m bedragen;
- indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen en bij haaksparkeren met een uitstapstrook langs het parkeervak ten minste 3,00 m breed en zonder uitstapstrook 3,50 m breed en ten minste 5,00 m lang bedragen.
- b. In afwijking van het bepaalde in lid 1,a geldt dat voor ontwikkelingen in de binnenstad de parkeereis opgelost wordt in bestaande of nieuw te realiseren parkeervoorzieningen aan de rand van de binnenstad.
- c. Er kan een parkeernorm worden toegepast die boven de hoge norm ligt mits voldaan wordt aan de de volgende bepalingen:
- 1. voldaan moet worden aan het bepaalde in lid a, onder 2.
- 2. het te verwachten extra autoverkeer als gevolg van de extra parkeerplaatsen boven de hoge norm leidt niet tot (extra) doorstromingsproblemen op de grote stadswegen.
- 3. de aanleg van parkeerplaatsen boven de hoge norm moet een algemeen belang dienen. Zo zullen de parkeerplaatsen die ongebruikt blijven buiten kantooruren op koopavonden en in weekeinden opengesteld voor openbaar gebruik volgens de lokaal vergelijkbaar openbaar parkeerregime.
- 4. een parkeergelegenheid met meer dan 200 parkeerplaatsen wordt opgenomen in het gemeentelijke ParkeerrouteInformatieSysteem. De kosten daarvan zijn voor rekening van de aanvrager.
7.4 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
7.5 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 7.3 en 7.4 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
- b. het bepaalde in lid 7.3, onder a en b, indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend:
- 1. een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
- 2. een bestemming van het gebouw als parkeergarage, dan wel garagebedrijf.
- c. de in lid 7.3 bedoelde parkeernormen en bedragen, indien door de gemeenteraad nieuwe parkeernormen, dan wel nieuwe bedragen zijn vastgesteld.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
- a. van onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaar¬tui¬gen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
- 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
- b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:
- a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, abri's, telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
- c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.
9.2 Voorwaarden
De afwijkingen als bedoeld in lid 9.1 worden geweigerd indien door het verlenen daarvan:
- a. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;
- b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;
- c. daardoor de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplansplan “Mozartweg 54” van het bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg 2007.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende uitwerkingsplan 'Mozartweg 54' is een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van deze toelichting. Het plan is een nadere uitwerking van de bestemming 'Uit te werken gebied A' van het bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg 2007. Het uitwerkingsplan 'Mozartweg 54' voorziet in de bouw van gestapelde woningen.
Dit uitwerkingsplan is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) opgesteld. Hierdoor is dit plan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het op eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. Deze systematiek sluit ook naadloos aan bij de huidige eisen die aan een uitwerkingsplan worden gesteld.
1.2 Uitwerkingsplan
1.2.1 Ligging en begrenzing van het uitwerkingsplan
Het uitwerkingsplan "Mozartweg 54" ligt in de wijk Randenbroek aan de zuidoost kant van Amersfoort.
ligging plangebied
Het plangebied wordt begrensd door de Ringweg Randenbroek in het noorden, een voetgangerspad tussen Ringweg Randenbroek en Rossinistraat in het oosten, een uitvaartcentrum in het zuiden en de Mozartweg in het westen.
1.2.2 Feitelijke situatie en totstandkoming van het uitwerkingsplan
De locatie Mozartweg 54 is gelegen in Amersfoort in de wijk Randenbroek. Het bisdom heeft de Heilige Geestkerk aan Mozartweg 54 verkocht en op de locatie worden 40 koopappartementen gebouwd met een ondergrondse parkeergarage. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om op de locatie woningbouw te ontwikkelen. De gronden hebben een uit te werken woonbestemming (Uit te werken gebied A). De kaders zijn reeds bepaald in het op 19 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg 2007. Om op het perceel te mogen bouwen, moet de bestemming eerst worden uitgewerkt.
1.3 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het project/bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan en staat in hoofdstuk 8 een integrale afweging.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.
De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.
2.2 Bestaande Functies
2.2.1 Functies
De roomskatholieke kerk aan Mozartweg 54 is begin jaren '60 gebouwd en in 1963 in gebruik genomen. Het betreft een rechthoekige zaalkerk met een kapconstructie haaks op de lengteas en een opengewerkte klokkentoren. Ongeveer midden jaren '90 is het interieur van de kerk heringericht en is de kerkzaal kleiner gemaakt. Op 22 december 2013 is de laatste viering in de kerk gehouden.
De Heilige Geestkerk aan de Mozartweg 54.
2.2.2 Openbare ruimte
Interne ontsluiting
Het plangebied is voor het gemotoriseerd verkeer op het stedelijk hoofdnetwerk aangesloten door de Mozartweg en Ringweg Randenbroek. Voor de Mozartweg geldt een maximale snelheid van 30 km per uur. De Ringweg Randenbroek is een 50 km-weg.
Openbaar vervoer
Nabij het plangebied lopen de buslijnen 8, 17, 80 en 82. De locatie is goed ontsloten via het openbar vervoer.
Ontsluiting openbaar vervoer
Parkeren
Voor de kerk is een parkeerterrein gelegen met circa 20 parkeerplaatsen.
Groenvoorzieningen
Aan de noordzijde van het plangebied is een groenstrook gelegen in de vorm van gras. Verder worden de Ringweg Randenbroek en de Mozartweg begeleid door bomen.
Water
Aan de oostzijde van het plangebied is oppervlaktewater gelegen. In paragraaf 5.2Water wordt daar nader op ingegaan.
Recreatieve fiets- en wandelpaden
Aan de noordzijde bij het oppervlaktewater, is een langzaamverkeersroute gelegen die de Rossinistraat verbind met de Ringweg Randenbroek.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 5 "omgevingsaspecten"). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen. Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling is een beschrijving van het rijks- en provinciale beleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met het beleid.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Gemeente
3.3 Conclusie
De ontwikkeling van onderhavige woningbouwlocatie past binnen de beleidskaders.
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Visie En/of Planbeschrijving
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de gebiedsvisie op het plangebied beschreven. De visie bestaat uit verschillende elementen die vertegenwoordigd dienen te worden in het plangebied, zoals wonen, verkeer en groen.
4.2 Ruimtelijke Opbouw
indicatieve schets Mozartweg 54
Op de locatie Mozartweg 54 worden 40 appartementen gerealiseerd in een gebouw met 7 verdiepingen. De basis voor dit plan is gelegd in de uit te werken woonbestemming in het vigerende bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg 2007. Op de betreffende locatie staat nu nog een kerkgebouw. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan werd voorzien dat deze kerk binnen een afzienbare tijd zou worden gesloten en door de parochie zou worden afgestoten. Gevraagd werd om op deze locatie woningbouw mogelijk te maken. Er lag op dat moment nog geen concreet bouwplan, wel was er een schetsontwerp vervaardigd dat de contouren van de beoogde nieuwbouw in beeld bracht. Die schets vormde de basis voor de uitwerkingsregels.
Uitgangspunt was een solitair appartementengebouw dat in hoogte aansluit bij de flats, haaks op de Ringweg Randenbroek, maar verder met een meer bescheiden footprint van maximaal 27 x 27 m. Parkeren diende onder het gebouw te worden opgelost, met uitzondering van bezoekersparkeren, dat op maaiveld mag worden gesitueerd.
Het nu voorgestelde gebouw voldoet grotendeels aan de uitwerkingsregels. Een uitzondering is de afmeting van de footprint. Deze meet 29,34 x 19,7 m. Dat wijkt in enige mate af van de voorgeschreven 27 m breedte. Daar staat tegenover dat de kop van het gebouw (19,7 m) aanzienlijk smaller uitvalt wat, samen met de tweedeling van de 'brede' gevel door het centrale trappenhuis, het gebouw een relatief slanke opzet geeft. In stedenbouwkundig opzicht een verbetering ten opzichte van het eerdere, meer kubusvormige schetsontwerp. Met de voorgestelde maatvoering is het ook mogelijk om de afstand tussen het appartementengebouw en het naastgelegen uitvaartcentrum te verruimen en een meer groen karakter te geven. Dat komt de inpassing van het gebouw in de omliggende groene ruimte ten goede. Tezamen met de verdere doorwerking van het gebouw wordt ook een inrichtingsplan voor de buitenruimte opgesteld dat onder andere zorg moet dragen voor samenhang met het omringende openbare groen.Het parkeren wordt ondergronds opgelost, conform de uitwerkingsregels, met enkele parkeerplaatsen voor bezoek op maaiveld.
Het programma omvat 37 appartementen met een bvo van meer dan 80 m2 en 3 appartementen kleiner dan 80 m2.
Parkeren
De parkeernorm voor appartementen bedraagt:
1,3 parkeerplaats per appartement groter dan 80 m2;
1,1 parkeerplaats per appartement kleiner dan 80 m2.
Het aantal parkeerplaatsen komt daarmee op:
37 * 1,3 = 48,1
3 * 1,1 = 3,3
Totaal 51,4 parkeerplaats.
Op eigen terrein worden op maaiveld 12 parkeerplaatsen aangelegd. De parkeergarage biedt ruimte aan 39 parkeerplaatsen.
Inrichtingsplan
Volgens de regels van de bestemming 'Uit te werken gebied A' van het bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg 2007 dient de uitwerking van de bestemming mede te geschieden op basis van een integraal inrichtingsplan van het terrein rondom de bebouwing. Uitgangspunt is een zo groen mogelijke inrichting, waarbij de bestaande bomen zo veel mogelijk worden gehandhaafd. Daarnaast moet het plan een voetgangersroute omvatten, die aansluit op de kruising Mozartweg/Ringweg Randenbroek. Door Ontwerpburo Horti Verde is een ontwerp terreinrichting gemaakt (zie bijlage 1) wat voldoet aan de gestelde randvoorwaarden.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
In het kader van de ontwikkeling van een gebieden moet onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of - en zo ja welke - omgevingsgerelateerde belemmeringen er in het plangebied aanwezig zijn. In dit hoofdstuk worden alle relevante omgevingsaspecten behandeld.
5.1 Bodem
5.1.1 Bodemkwaliteit
Voor de ontwikkeling van het plangebied dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is. In opdracht van Plané Vastgoedontwikkeling B.V. te Rotterdam is door Hofstede CS Milieuadviseurs een verkennend- en nader bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en nader bodemonderzoek conform NTA 5755' d.d. 9 januari 2017 (zie Bijlage 2 Bodemonderzoek).
Bodem
Tijdens het verkennend bodemonderzoek is een sterke verontreiniging met polychloorbifenylen (PCB) in de grond vastgesteld. Doel van het nader onderzoek was vervolgens het afperken van de aangetroffen sterke verontreiniging en het beoordelen of deze milieuhygienische consequenties oplevert.
De locatie ligt in de wijk Randenbroek, ten zuidoosten van het Centrum. Tot eind jaren '50 van de vorige eeuw was het landgebruik nog agrarisch (akkers en weilanden). Van oost naar west was een (puin)pad gesitueerd. Eind jaren '50 is de wijk ontwikkeld en bouwrijp gemaakt. De 'Heilige Geestkerk' is omstreeks 1960 gebouwd. Ten oosten van het kerkgebouw, ligt een ondergrondse huisbrandolietank met een grootte van 6.000 liter. De tank is in mei 1991 geleegd, inwendig gereinigd en afgevuld met zand.
Het verkennend bodemonderzoek is conform de NEN 5740 uitgevoerd. Gelet op de beschikbare voorinformatie is het onderzoek opgezet volgens de onderzoeksstrategie voor 'een kleinschalige onverdachte locatie' (ONV). Bij het onderzoek is rekening gehouden met het tracé van het voormalige (puin) pad en er is een boring tot 2,0 meter diepte geplaatst bij de ondergrondse tank. Het nader bodemonderzoek in verband met de PCB-verontreiniging is uitgevoerd in de geest van NTA 5755:2010.
De resultaten van het bodemonderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
- de bodem bestaat tot op 3,0 meter beneden maaiveld uit zand. Tot 1,0 meter diepte is het zand zwak humeus. Het niveau van het ondiepe grondwater lag tijdens het veldonderzoek op 1,2 tot 1,5 meter beneden het maaiveld;
- in enkele boringen is een zeer zwakke bijmenging met baksteen waargenomen. Verder zijn zintuiglijk geen afwijkingen aan de grond aangetroffen. Ook bij bemonstering van de peilbuizen zijn geen bijzonderheden waargenomen;
- op het overgrote deel van de locatie zijn grond geen verhoogde gehalten van de geanalyseerde stoffen aangetroffen. Incidenteel komen enkele zware metalen (kwik en plaatselijk lood) in licht verhoogde gehaltes voor;
- op het noordoostelijke terreindeel is een matige- tot sterke verontreiniging met PCB in de grond aangetroffen. In de kern is de verontreiniging afgeperkt op 2,0 meter diepte. Voor het overige blijkt de matig- tot sterk verontreinigde grond vooral aanwezig in de bodemlaag tot 0,5 meter diepte. De totale omvang van de matige- tot sterke verontreiniging bedraagt grofweg 200 m3. Hiervan is circa 70 m3 sterk belast. Er is sprake van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' – het volume-criterium uit de Wet Bodembescherming wordt overschreden;
- het grondwater is plaatselijk licht beïnvloed met xylenen en naftaleen. PCB zijn niet verhoogd gemeten in het grondwater.
Bij het huidige terreingebruik en -inrichting levert de verontreiniging geen risico's op. Gezien de geplande herontwikkeling ligt het voor de hand om voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden de verontreinigde grond te ontgraven en af te voeren. Voor deze werkzaamheden moet een saneringsplan worden opgesteld.
5.1.2 Conventionele explosieven
Uit de Risicoprofielkaart van gemeente Amersfoort blijkt dat deze locatie in onverdacht gebied ligt. De rode vlekken op de Mozartweg aan de noordzijde van Ringweg Randenbroek zijn van bomkraters uit maart '45. Het zuidelijke deel van de Mozartweg is niet geraakt door gevechtshandelingen. Er is dus geen nader NGE (Niet Gesprongen Explosieven) onderzoek nodig, de reguliere werkzaamheden kunnen hier direct uitgevoerd worden.
5.2 Water
5.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
5.2.2 Tweede Nationaal Waterplan (2016-2021)
Het Tweede Nationale Waterplan (NWP2) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en het Nationeal Waterplan (NWP) en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP2 is het rijksplan voor het waterbeleid. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
5.2.3 Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
- een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
- bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
- een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
- een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
5.2.4 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Eem
Het Waterbeheerprogramma (WBP) van Waterschap Vallei en Veluwe geeft de koers aan die het waterschap de komende jaren gaat varen. Voor waterkeringen, landelijk gebied, stedelijk gebied en waterketen zijn er programma's opgesteld. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
5.2.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
5.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
In 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet is een wijziging van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding. Laatstgenoemde wet is in 2009 overgegaan in de Waterwet. Met de vaststelling van deze nieuwe wetgeving zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
- a. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
- b. Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt.
- c. Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater.
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
5.2.7 Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
5.2.8 Water in relatie tot het plangebied
Huidige situatie
Nabij het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Het betreft hier de waterpartij aan de Ringweg-Randenbroek. In de huidige situatie heeft de vijver een waterbergende functie. De vijver vormt een communicerend vat met het omliggende regenwaterstelsel.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie zal de waterpartij zijn huidige afmetingen behouden. Geadviseerd wordt om het regenwater van het projectgebied af te koppelen en direct af te voeren naar de vijver. Binnen het plangebied zal geen toenamen plaatsvinden van verhard oppervlak. Hieronder is dat nader uitgewerkt.
Oppervlakte bestaande situatie:
bestaande gebouw: 1.203 m2
bestrating: 615 m2
Totaal: 1.818 m2
Oppervlakte nieuwbouw situatie:
parkeerdek + hellingbaan: 823 m2
gebouw: 579 m2
parkeren in het groen: 90 m2
bestrating: 105 m2
Totaal: 1.597 m2
Aangezien de hoeveelheid verhard oppervlak afneemt, hoeft er dus geen extra waterberging gecreëerd te worden.
Hemelwater
Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes:
Vasthouden - bergen – afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen een plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Binnen dit project wordt geadviseerd om het regenwater af te voeren naar de waterpartij achter het appartementencomplex. Infiltreren in de bodem is in verband met de hoge grondwaterstand niet mogelijk.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
Grondwater
De huidige grondwaterstanden in het gebied variëren tussen 0,7 tot 1,4 meter onder maaiveld. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog ongeveer 20 tot 30 gaat stijgen. In onderstaande is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.
Riolering
In de omgeving van het projectgebied is een gescheiden rioolsysteem aanwezig.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Wettelijk kader
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
- 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
- 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Ad. 3 Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.
5.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied
Binnen het plangebied worden maximaal 40 woningen mogelijk gemaakt, zodat dit project aangemerkt kan worden als zijnde 'niet in betekenende mate'.
5.4 Bedrijven- En Milieuzonering
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld.
5.4.1 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied
Aan de overzijde van de Mozartweg zijn, naast woningen, een bloemist en een horecazaak gevestigd. Volgens het bestemmingsplan is hier horeca a toegestaan. Boven deze bedrijven zijn woningen aanwezig. Omdat er nu al woningen dichterbij de bedrijven liggen dan de nieuwe woningen, zullen de nieuwe woningen geen belemmering vormen voor de bedrijven. Andersom is het niet te verwachten dat de nieuwe woningen hinder ondervinden van deze functies, die op minstens 20 meter afstand zijn gelegen. Volgens de handreiking Bedrijven en milieuzonering is de richtafstand voor detailhandel en voor lichte horeca 10 meter. Hier wordt voor de nieuwe woningen aan voldaan.
Aan de Mozartweg 58 is een uitvaartcentrum aanwezig. Aan de andere zijde van de woningbouwlocatie is een school aanwezig. Er wordt niet overal aan de richtafstanden voor geluid voldaan. Omdat het niet gewenst is om de nieuwe woningen te verschuiven, worden maatregelen aan het gebouw getroffen, om toch aan de geluidsnormen te voldoen. Meer over het geluid is te lezen in paragraaf 5.6.7.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Beleid en normstelling
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
5.5.2 Situatie in het plangebied
Voor het onderhavige plan is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. In de omgeving van het plan vinden geen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaats. Het aspect externe veiligheid levert dan ook geen belemmering op voor het plan.
5.6 Geluid
5.6.1 Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
- het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
- het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
- het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
5.6.2 Swung 1
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen. De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
5.6.3 Verkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).
Tabel zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
5.6.4 Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
5.6.5 Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
5.6.6 Geluidsnota gemeente Amersfoort
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
5.6.7 Geluid in relatie tot het plangebied
Wegverkeerslawaai
In het kader van dit uitwerkingsplan is het wegverkeerslawaai van belang. Het plangebied ligt niet in de zone van spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Het plangebied ligt in de bebouwde kom en wordt aangemerkt als binnenstedelijk gebied. Het bouwplan ligt in de zone van de rijksweg A28 en van enkele stedelijke wegen. Het bouwplan is 25 meter hoog en ligt tussen de Mozartweg, Rossinistraat, Wagnerstraat en de Ringweg Randenbroek.
De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor nieuw te projecteren woningen binnen een zone van een bestaande weg bedraagt 48 dB. Volgens de Wet geluidhinder is het echter mogelijk onder voorwaarden een ontheffing te krijgen van deze voorkeurgrenswaarde.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek (zie 3) wordt geconcludeerd dat er knelpunten zijn ten gevolge van het geluid van wegverkeer. Om deze knelpunten op te lossen, zijn aanpassingen aan het ontwerp of aanvullende geluidwerende voorzieningen vereist. In het uitgevoerde akoestisch onderzoek is omschreven welke oplossingenrichtingen mogelijk zijn. Bij de nadere uitvoering moet met name rekening gehouden worden met:
- er dient een oplossing voor de vereiste dove gevel te worden gevonden:
- wijzigen van de woningplattegronden, waarbij alle verblijfsruimten grenzen aan de zijgevels noordoost- of zuidwestgevel), of:
- afscherming van (een deel) van de noordwestgevel, bijvoorbeeld door realisatie van schermen voor de ramen van de slaapkamers of het realiseren van een loggia/bouwkundige suskast met afscherming ter plaatse van de slaapkamers;
- de realisatie van hoge gesloten borstweringen en absorberende plafonds ter plaatse van de balkons of de realisatie van serre-achtige constructies;
- het realiseren van zware akoestische voorzieningen (bijv. zwaar geluidsisolerend glas) in de gevels van de verblijfsruimten van de woningen.
Activiteitenbesluit / VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering"
Uit het geluidsonderzoek blijkt dat het langtijdsgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT 56 dB(A) bedraagt vanwege de aanwezige school (of andere gelijkwaardige maatschappelijke voorziening). Om de toekomstige bewoners te beschermen vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat er voorzieningen worden getroffen. Doordat het niet mogelijk en gewenst is dat het bouwblok verder gesitueerd wordt van de school, kunnen maatregelen aan de gevel een oplossing bieden. Deze maatregel moet dan zodanig zijn uitgevoerd dat het hierachter gesitueerde te openen geveldeel voldoet aan de waarde van 50 dB(A). Met deze waarde wordt aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening en aan acceptabel woon en leefklimaat voldaan.
In het uitwerkingsplan wordt vastgelegd dat de Noordwest gevel als dove gevel uitgevoerd moet worden. Verder wordt vastgelegd dat te openen delen aan zowel de noord-oost gevel als de zuid-oost gevel dienen te zijn voorzien van een gevelscherm of een gelijkwaardige oplossing die ten minste 6 dB(A) geluidswering heeft. De andere punten worden bij de omgevingsvergunning verder uitgewerkt.
5.7 Duurzaamheid
5.7.1 Beleid
Rijksbeleid
In 2021 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebow). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG berekeningsmethodiek. Om Europese afspraken omtrent het beperken van klimaatverandering te behalen moet de gemeente stevige vermindering CO2- uitstoot en forse beperking van energieverbruik gaan realiseren. Het landelijke beleid is om in 2050 CO2 arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken. Gemeente Amersfoort heeft ambitie om in 2030 al de klimaatneutrale gemeente te zijn. Amersfoort heeft onlangs Green Deal Ardgasvrije Wijken getekend (maart 2017) en in mei 2017 is de motie van de raad aangenomen over 'Aardgasloze Nieuwbouw'
Het rijk zet ook stappen naar een 'aardgasloze', gebouwde omgeving. Het rijk gaat de wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet vanaf januari 2018 laten vervallen.
Gemeentelijk beleid
In 2030 wil Amersfoort een stad zonder CO2 uitstoot zijn. Deze ambitie van een Duurzame Stad vraagt een aanpak, die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven - zoals klimaat- en energieneutrale stad in 2030 te kunnen realiseren.
Om CO2 (klimaat neutrale) wijken te realiseren moet de gemeente kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte en restwarmte .
Bij alle nieuwbouwplannen wordt per locatie keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening.
5.7.2 Duurzaamheid algemeen
Vanuit natuur, milieu en ecologie zijn (ecologische duurzaamheid) doelstellingen geformuleerd voor het wonen, werken en recreëren in Amersfoort. Milieuvriendelijk bouwen, beperken van energie- en watergebruik, integraal waterbeheer, stimuleren van openbaar vervoer, klimaatbestendig bouwen( minimaliseren van bestrating en het regenwaterdirect infiltreren , circulair bouwen (grondstoffenproblematiek en circulaire economie) en beperken van automobiliteit zijn daarbij uitgangspunten. Omdat Amersfoort wil ruimte bieden aan een verscheidenheid aan leefvormen en behoeften, óók voor toekomstige generaties, is flexibiliteit het uitgangspunt; de wijk moet veranderingen in de tijd kunnen opnemen, technisch solide zijn en in beeld en gebruiksmogelijkheden blijven appelleren aan de behoeften. Flexibiliteit van de basisstructuur is één duurzaamheidaspect en richt zich op de functionele duurzaamheid. Flexibel betekent hier dat woningen zonder grote (milieu)problemen kunnen worden aangepast, gesplitst of samengevoegd of zelfs van functie kunnen veranderen. Compact bouwen rond haltes, stations en centrumvoorzieningen draagt bij aan het beperken van de mobiliteit en leidt tot energiebesparing.
5.7.3 Economische en sociale duurzaamheid
Economische duurzaamheid richt zich op de fysieke en functionele levensduur van de wijk. Duurzaamheid in deze zin betekent het voorkomen van kapitaalvernietiging door slijtage en gebrek aan flexibele gebruiksmogelijkheden. Maar evenzeer moet gedacht worden aan de aanwezigheid van economische functies, gericht op het functioneren van de wijk. De mogelijkheid van hun ontwikkeling mag niet worden beperkt door de ruimtelijke structuur en de (afwezigheid van) relaties en verbindingen.
Vanuit het oogpunt van sociale duurzaamheid zijn aan de wijk gehechte bewoners nodig. De basis hiervoor is een aangename wijk, waar het woongenot wordt bepaald door de woning en de woonomgeving en door de voorzieningen en relaties. De verscheidenheid en menging van leefstijlen, de vele functionele mogelijkheden, het kunnen veranderen van woning binnen de wijk (wooncarrière), de vrije keuzes in individualiteit en collectiviteit zijn enkele van de aspecten die hiertoe bijdragen.
5.7.4 Energievisie Mozartweg (Algemeen)
Er zijn diverse mogelijkheden om aan de landelijke en gemeentelijke ambities op het gebied van energie te voldoen. Er zal daarom een keuze moeten worden gemaakt voor een energieconcept. Hierbij kan worden gekozen voor lokale of collectieve oplossingen. Voor elke nieuw te ontwikkelen locatie dient over een adequate energievisie nagedacht worden die per gebied, de bestaande kansen en kwaliteiten in kaart brengt.
Geadviseerd wordt om optimaal gebruik gemaakt te maken van passieve zonne-energie door een optimale zongerichte verkaveling en ontwerp, bouwtechnische maatregelen (onder andere extra isolatie, toepassen van zonneboilers, geclusterd compact bouwen en warmteterugwinsystemen uit ventilatielucht). Er wordt gestreefd naar maximale energie inzet, afkomstig van duurzame bronnen (zon, warmte- en koude opslag, biomassa).
5.7.5 Grondstoffen en afval
De inzet bij de nieuwe planontwikkelingen richt zich enerzijds op het beperken van het gebruik van grondstoffen en anderzijds - ontwikkelen/toepassen van principes van circulaire bouw. In 2050 moet de Nederlandse Economie immers 100% circulair zijn. De grootste afvalstromen (tussen 30% a 40%) zijn voornamelijk van de bouwindustrie afkomstig. Dit betekent zorgvuldige, weloverwogen materiaaltoepassing bij de realisatie van de wijk (beton, zand, hardhout) als het gebruik van energie en water.
Er wordt naar gestreefd het milieu niet te belasten met afvalstoffen en met vervuiling van bodem, water en lucht.
MPG
Vanaf januari 2018 is een MPG berekening De MilieuPrestate Gebouwen voor woningen en kantoren verplicht. De MPG methodiek geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100m². De MPG is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. Na jaren van ervaring opdoen met de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) is MPG vanaf 1-1-2018 verplicht, het resultaat moet voldoen aan de grenswaarde van 1,0 €/m2bvo per jaar. Met de MPG is een belangrijke stap gezet om de effecten van het gebruik van grondstoffen in de bouw serieus als criterium geaccepteerd te krijgen.
Uitlogende bouwmaterialen
Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod gebaseerd op het gemeentelijk bodembeleid (Nota bodembeheer 2013)
Daarnaast dient uitsluitend FSC of PEFC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout (Plato, of geacetyleerd hout Accoya) te worden toegepast.
Huishoudelijke Afval Ophaalsysteem
Amersfoort wil in 2030 een stad zonder afval zijn. Een integraal, op duurzaamheid gericht, afvalbeheer behelst een samenhang tussen de wijze van afvalinzameling en de daaruit voortvloeiende stedenbouwkundige maatregelen. Afvalinzameling in het plangebied gebeurt bovengronds. De gemeente heeft beleid voor de inzameling van afval bij huishoudens in de laagbouw en de hoogbouw in Amersfoort. Het raadsvoorstel en bijbehorend Uitwerkingplan nieuwe afvalinzameling zijn op 6 december 2016 vastgesteld in de raad. Dus dit afvalbeleid geldt ook voor alle nieuwe bouwlocaties. Hierin is omgekeerd inzamelen uitgewerkt voor laagbouw, voor hoogbouw worden binnenkort ook richtlijnen uitgewerkt.
Wat is 'omgekeerd inzamelen'?
Amersfoort gaat de komende jaren over op 'omgekeerd inzamelen'. Hierbij worden papier en GFT (groente, fruit en tuinafval), PMD (plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankenkartons) voortaan aan huis opgehaald. De afvalcontainers voor deze grondstoffen worden op eigen terrein geplaatst. Amersfoorters brengen voortaan het restafval zelf weg naar ondergrondse containers in de buurt. Deze ondergrondse afvalcontainers worden wel in openbare ruimte gesitueerd. Dit betekent dat bewoners geen minicontainer aan huis meer krijgen voor restafval. In plaats daarvan komt een minicontainer met oranje deksel aan huis; deze is voor PMD.
Er moeten gemiddeld 100 huishoudens worden aangesloten op een ondergrondse restafvalcontainer. Deze ondergrondse restafvalcontainer moet binnen 150 meter liggen van de huishoudens. Standaard moet er bij elke nieuwbouw ontwikkeling in overleg met ROVA een nieuwe afval ophaalsysteem ontwikkeld worden.
5.7.6 Groene daken en gevels
Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Het toepassen van natuurvriendelijke maatregelen, zogenaamd "natuurinclusief bouwen", wordt aanbevolen (te vinden in de checklist Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw).
5.7.7 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied
Bij de ontwikkeling van het plangebied is hetgeen in de vorige paragrafen is geschreven over duurzaamheid het uitgangspunt. Amersfoort heeft de ambitie om in 2030 een stad zonder CO2 uitstoot te zijn. Dit betekent dat bij alle nieuwbouw projecten vanaf nu wordt gestreefd naar energie neutrale en aardgasloze ontwikkeling. Bij de lopende projecten en projecten waar de aargasloze ontwikkeling technisch niet mogelijk is, wordt een uitzondering gemaakt. Bij de nieuwe wijkuitbreidingen wordt maximaal ingezet op energie afkomstig van duurzame bronnen (zon, warmte- en koude opslag, maximale warmtevraag beperking door zeer hoge isolatiewaarde van woningen). Om aan deze gemeentelijke duurzaamheidambitie te voldoen is het belangrijk dat al op stedenbouwkundig niveau keuzes gemaakt worden, voor de duurzame energie-infrastructuur (bijvoorbeeld All- Electric energienetten, of duurzame warmtenetten), indien van toepassing.
5.8 Wet Natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd. Met de inwerkingtreding wordt het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen. Uiteindelijk zal de nieuwe Wet natuurbescherming worden opgenomen in de Omgevingswet.
Versterking regionaal natuurbeleid
De decentralisatie van deze verantwoordelijkheden naar provincies geeft provincies meer mogelijkheden hun natuurbeleid vanuit een eigen regionale benadering en in samenspraak met regionale partners te versterken. Goed regionaal ingebed natuurbeleid draagt bij aan het behouden, ontwikkelen en verbinden van de natuur. Provincies stellen hiertoe onder meer een eigen provinciale natuurvisie op. In de op grond van de nieuwe wet opgestelde provinciale verordeningen zijn de provinciale regels voor bescherming van gebieden (Natura 2000), dieren en bomen opgenomen.
Extra verantwoordelijkheden provincies
Voor onderdelen van de oude natuurwetgeving, zoals ontheffingen in het kader van schadebestrijding, waren provincies al verantwoordelijk. Deze provinciale verantwoordelijkheden worden uitgebreid met verantwoordelijkheden die tot 1 januari 2017 nog aan het rijk toebehoorde. Dit betreft met name de verlening van vergunningen en ontheffingen in het kader van de bescherming van dieren, planten bij ruimtelijke ingrepen. Voortaan moet bijvoorbeeld ook het kappen van bomen ook bij de provincie worden gemeld en zien zij toe op de uitvoering van de herplantplicht. In beide gevallen worden provincies ook verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving. Tot 1 januari lagen al deze verantwoordelijkheden nog bij het Rijk (i.c. de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).
Faunabeheer en faunaschade
Het faunabeheerplan wordt het centrale plan voor het gehele faunabeheer. Populatiebeheer, schade- en overlastbestrijding en de jacht op de wildsoorten moeten conform het faunabeheerplan wordt uitgevoerd. De provincies stellen in hun verordeningen regels vast waar deze faunabeheerplannen aan dienen te voldoen. Het faunabeheerplan wordt opgesteld door de faunabeheereenheid. De wet natuurbescherming regelt dat in het bestuur van de faunabeheereenheden ook maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd zijn. Provincies hebben hierover afspraken gemaakt met de faunabeheereenheden. De verlening van tegemoetkomingen voor faunaschade is naar de twaalf afzonderlijke provincies gedecentraliseerd. Tot 1 januari 2017 was hiervoor een zelfstandig bestuursorgaan (het Faunafonds) verantwoordelijk. De provincies hebben met elkaar afgesproken dat zij de uitvoering van deze taak gezamenlijk vorm blijven geven in de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie BIJ12.
5.9 Flora En Fauna / Ecologie
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
5.9.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
5.9.2 Boswet
Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.
5.9.3 Toets in het kader van gebiedsbescherming
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:
- Natura 2000-gebieden;
- Beschermde natuurmonumenten;
- Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).
Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.
Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In het Streekplan heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe). Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend door de provincie. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet een besluit worden genomen over mitigerende (mitigeren is verzachten of verlichten) en compenserende maatregelen (het zogenaamde compensatiebeginsel). Als de mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, moeten compenserende maatregelen worden getroffen: maatregelen waarmee nieuwe waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn (in kwantiteit of kwaliteit) met de verloren gegane waarden.
5.9.4 Gebiedsbescherming in relatie tot het plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van de EHS, Natura 2000-gebied of een Beschermd Natuurmonument. De ingreep vindt lokaal plaats binnen de bebouwde kom en er worden geen uitstralende effecten verwacht met negatieve effecten op de te beschermen waarden in omliggende natuurgebieden.
5.9.5 Toets in het kader van soortenbescherming
De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
5.9.6 Flora- en Faunawet
De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.
Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.
Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:
- Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten;
- Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten;
- Niveau 3: streng beschermde soorten.
Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.
Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.
5.9.7 Flora- en Faunawet in relatie tot het plangebied
Op 22 juni 2018 is een tussenrapportage ten aanzien van de soortenbescherming aangeleverd, zie bijlage 4. Hieruit is gebleken dat de aanwezigheid van vleermuizen en gierzwaluw in de te slopen bebouwing niet op voorhand kan worden uitgesloten. Het afdoend onderzoek naar huismussen is inmiddels afgerond. Uit de resultaten van het afdoend onderzoek is gebleken dat binnen de planlocatie geen nestplekken van de huismus aanwezig zijn. Binnen de planlocatie c.q. in de directe omgeving van de planlocatie zijn tijdens de inventarisaties geen huismussen aangetroffen.
Het afdoend onderzoek naar vleermuizen en gierzwaluwen zal in het voorjaar en in het najaar van 2018 worden afgerond. In de Wet natuurbescherming is vastgelegd dat niet eerder met de sloop mag worden begonnen, dan de het onderzoek is afgerond en indien nodig de ontheffing is verkregen.
5.10 M.e.r. Beoordeling
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
De ontwikkeling aan Mozartweg 54 is geen activiteit die voorkomt in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt een stedelijke ontwikkeling van woningen vermeld onder D 11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied betreft en 2000 of meer woningen omvat. Omdat in het geval van de ontwikkeling aan Mozartweg 54 niet wordt voldaan aan deze criteria, is geen m.e.r.-beoordeling nodig.
Wanneer toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, geldt de verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling ook voor activiteiten waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden. In deze gevallen moet gemotiveerd worden of een m.e.r.-beoordeling al dan niet nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten; daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De in hoofdstuk 5 van de toelichting van het uiterkingsplan Mozartweg 54 beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van de plannen voor Mozartweg 54 5 zijn uitgesloten.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling van bevat namelijk 40 appartementen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 5. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, wordt gepubliceerd in de Staatscourant en de digitale gemeenteberichten. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan. Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
5.11 Archeologie
5.11.1 Beleid
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld. Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting. Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.
Benaming op Archeologische beleidskaart | Benaming in bestemmingsplan |
Archeologisch waardevol gebied 1 | Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan. |
Archeologisch waardevol gebied 2 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4" |
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
5.11.2 Archeologie in relatie tot het plangebied
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 4 (middelhoog. In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 3 (middelhoog). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.
Archeologische verwachtingen
Het plangebied ligt hoogstwaarschijnlijk op een dekzandvlakte tussen twee dekzandruggen in. Op historische kaarten is ten oosten een erf aanwezig, maar het plangebied zelf is in gebruik geweest als bouwland. Tijdens verschillende archeologische onderzoeken in de directe omgeving zijn voornamelijk resten gevonden uit de vroege Prehistorie en de Nieuwe Tijd. Uit de bodemkundige, historische en archeologische gegevens blijkt dat er een middelmatige tot lage verwachting is op het aantreffen van resten van jagers-verzamelaars. De kans op het aantreffen van resten van de boeren is eveneens middelmatig tot laag.
De kerk ter plaatse van het plangebied is eind jaren '50 van de vorige eeuw gebouwd. Onder deze kerk zijn kelders aanwezig. Ook is het gebouw tot op circa 1,5 meter onder maaiveld gefundeerd. Dit betekent dat de bodem goeddeels is verstoord door de bouw van de kerk. Een intact natuurlijk bodemprofiel zal niet meer worden aangetroffen. Daarmee is de kans op het aantreffen van intacte vindplaatsen van zowel de jagers-verzamelaars als de boeren zeer klein.
Omdat de kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen zeer klein is, is bepaald dat voorafgaand aan de werkzaamheden binnen het plangebied Mozartweg 54 geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan,is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.1.1 Wat is een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
6.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit:
- De verbeelding (voorheen plankaart).
- De regels (voorheen voorschriften).
- De toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
6.1.3 Principe-opzet plangebied
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
- Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
- Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
6.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald. Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
6.2 Dit Uitwerkingsplan
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
6.2.1 Uitwerkingsregels moederplan
Het bestemmingsplan "Randenbroek-Schuilenburg 2007" vormt als het ware een soort 'moederplan' voor het onderhavige uitwerkingsplan. In artikel 18 is de bestemming 'Uit te werken gebied A (Mozartweg 54)' opgenomen. In lid 2 is bepaald dat aan de volgende voorwaarden voldaan dient te worden:
- a. Er mogen appartementen worden gebouwd alsmede een gebouw ten dienste van religieuze doeleinden;
- b. De hoogte van de onder lid 1. genoemde gebouwen mag maximaal 26m bedragen;
- c. De gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de plankaart aangegeven bouwblok en bovendien mag het bebouwingspercentage ten hoogste zoveel bedragen als op de plankaart is aangegeven;
- d. De gebouwen moeten rank en oprijzend worden en dienen te worden opgericht binnen een vlak van 27 x 27m;
- e. In de parkeerbehoefte dient te worden voorzien volgens de in de gemeentelijke bouwverordening opgenomen normen. Het parkeren dient te geschieden in een gebouwde ondergrondse parkeervoorziening, met dien verstande dat maximaal 12 parkeerplaatsen op maaiveld mogen worden gerealiseerd;
- f. De auto-ontsluiting van het gebied moet plaatsvinden vanaf de Mozartweg;
- g. De uitwerking van de bestemming dient mede te geschieden op basis van een integraal inrichtingsplan van het terrein rondom de bebouwing. Uitgangspunt is een zo groen mogelijke inrichting, waarbij de bestaande bomen zo veel mogelijk worden gehandhaafd. Daarnaast moet het plan een voetgangersroute omvatten, die aansluit op de kruising Mozartweg/Ringweg Randenbroek.
Omdat het niet wenselijk is om op hele korte afstand van het terrein van de school te bouwen, is het bouwvlak aan de zijde van de waterplas ingekort ten opzichte van het bestemmingsplan Randenbroei-Schuilenburg 2007. Het oorspronkelijke bouwvlak had een oppervlakte van 1350 m2. Hiervan mocht maximaal 43% gebouwd worden, wat neerkomt op 581 m2. Nu het bouwvlak kleiner wordt (1060 m2), wordt om de maximale maat van het gebouw (581 m2) mogelijk te maken, het maximale bebouwingspercentage verhoogd naar 55%.
In de schetstekeningen is te zien dat gedacht wordt aan realisatie van een gebouw van circa 29 x 20 meter. Dat overschrijdt daarmee de maximale maat van 27 x 27 m. Nadat het uitwerkingsplan van kracht is geworden, kan met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid de maximale maat van 27 m verruimd worden tot maximaal 29,70 meter.
6.2.2 Regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht. Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het uitwerkingsplan "Mozartweg 54” maakt de ontwikkeling mogelijk van 40 appartementen. Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.Hiermee worden de bouwplannen bedoeld, die zijn omschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan kan achterwege blijven als de kosten ‘anderszins verzekerd zijn’.
Mozartweg 54 is in eigendom van een ontwikkelaar. Tussen de gemeente en de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven. Inkomsten uit verkoop en plankosten lopen via de grondexploitatie.
7.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
7.2.2 Conclusie
Met de ontwikkelaar wordt een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed. Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het concept-uitwerkingsplan is daarom voor commentaar toegestuurd naar de Regionale Uitvoeringsdienst RUD en het waterschap Vallei en Veluwe. Het concept is bovendien voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht.
Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg 2007. Dat plan is in 2007 vastgesteld. Over dit plan (en daarmee over de uitwerkingsregels) is overleg gevoerd met diverse instanties en bestond voor iedereen de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Er zijn geen reacties ontvangen waaruit blijkt dat de mogelijke ontwikkelingen in het voorliggende plangebied onacceptabel zijn. Daarom is het vooroverleg ook beperkt tot de bovengenoemde instanties.
7.3.2 Wettelijk (voor)overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In oktober 2017 hebben de volgende instanties het concept ontwerpuitwerkingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:
1. Veiligheidsregio Utrecht
2. Waterschap Vallei en Veluwe
Ad.1 Veiligheidsregio Utrecht
Veiligheidsregio Utrecht heeft op 27 oktober 2017 een reactie gegeven in het kader van het vooroverleg. De reactie is hieronder samengevat en van antwoorden voorzien.
- a. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van transport van gevaarlijke stoffen per weg, spoor, water of buisleiding dan wel van objecten die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Reactie gemeente
De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
- b. Naast externe veiligheid is ook gekeken naar de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. De te realiseren appartementen en garage zijn allemaal goed bereikbaar. Het plangebied is in voldoende mate voorzien van bluswatervoorzieningen. Geadviseerd wordt om de ontwikkelaar bij de verdere uitwerking van het bouwplan in overleg te laten treden met de brandweer over de relatie van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening met eventueel aan te brengen (brand)veiligheidsvoorzieningen in en rond het bouwwerk.
Reactie gemeente
De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen en wordt doorgegeven aan de ontwikkelaar.
Ad.2 Waterschap Vallei en Veluwe
- a. Gevraagd wordt om welk oppervlakte regenwater naar de vijver wordt afgekoppeld. Tevens wordt gevraagd in hoeverre hier al met het waterschap afspraken over zijn gemaakt.
Reactie gemeente
In totaal gaat het om ongeveer 1.400 m2. In de huidige situatie wordt er meer water afgevoerd naar de vijver. De vijver vormt namelijk een communicerend vat met het omliggende regenwater-rioolstelsel.\
- b. Het waterschap zal geen vergunning velenen voor (het lozen van water afkomstig van) een parmanente onttreking van grondwater ten behoeve van de parkeergarage. Een tijdelijke onttrekking ten behoeve van de bouw is wel mogelijk.
Reactie gemeente
De parkeergarage moet als een gesloten bak worden gebouwd. Van permanente onttrekking mag dus geen sprake zijn.
- c. Uit het plan wordt niet duidelijk wat de omvang (lengte, breedte, diepte) van de parkeergarage zal zijn.
Reactie gemeente
De afmeting van de parkeerplaats en bergruimtes zijn in totaal 1.446 m2. De parkeergarage/kelder heeft een diepte van 3,5 m.
7.3.3 Procedure uitwerkingsplan
Het uitwerkingsplan zal de procedure doorlopen zoals die is bepaald in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat het uitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. De uitkomsten van deze terinzagelegging zullen in dit hoofdstuk worden verwerkt. De verwachting is dat hiermee de maatschappelijke uitvoerbaarheid bevestigd wordt.
.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep En Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten tbv Regeling beroep en bedrijf aan huis
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek