Bestemmingsplan verleggen transportleiding nabij knooppunt Hoevelaken
Bestemmingsplan - gemeente Amersfoort
Vastgesteld op 13-11-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Verleggen gastransportleiding nabij knooppunt Hoevelaken van de gemeente Amersfoort;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde plan objecten met bijbehorende regels als vervat in het SGML-bestand NL.IMRO.0307.BP00160-0301;
1.3 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.6 bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.7 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, dan wel omgevingsvergunning;
1.8 bestaand gebruik:
gebruik van grond en bouwwerken dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het plan;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 Bevi-inrichtingen:
Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.12 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.13 bouwen:
het plaatsen, hetgeheel of gedeeltelijk- oprichten, vernieuwen, of veranderen en het of vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder en ruimten in de kap;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw met een dak;
1.21 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.22 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
- d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
- e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
- f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:
tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;
2.8 oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:
bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf, met één bedrijfswoning, is toegestaan, met dien verstande dat voor de toepassing van deze bepaling de bouwvlakken die op de verbeelding door middel van de figuur “relatie” met elkaar zijn verbonden, gezamenlijk als één bouwvlak worden aangemerkt, houtsingels, water, tuin en erf;
- b. het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuin-complex);
- c. ter plaatse van de aanduiding (ma) is een manege toegestaan;
- d. de doeleinden die hierna zijn aangegeven bij de aanduiding die op de verbeelding in het betreffende bestemmingsvlak is aangeduid: ter plaatse van de hierna genoemde aanduidingen: tevens voor de daarbij genoemde doeleinden:
Aanduiding | doeleinden |
landschapswaarden (lw) | de instandhouding en bescherming van de landschappelijke waarden |
geomorfologische waarden (gmw) | behoud van geomorfologische waarden |
3.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming, en nutsvoorzieningen.
3.3 Afwijking
3.4 Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:
- a. teeltondersteunende voorzieningen;
- b. paardenbakken en/of paddocks, buiten de bouwvlakken.
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 Wet ruimtelijke ordening wordt niet verstaan:
a. het gebruik van de gronden binnen de bouwvlakken voor de volgende wijzen van (co-)vergisting van mest:
- 1. de capaciteit van de(co-)vergistingsinstallatie bedraagt minder dan 100.000 kg per dag
- 2. het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
- 3. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
b. het leveren van energie die vrijkomt bij het onder a bedoelde proces van co-vergisting;
c. het trainen van paarden als nevenactiviteit bij een paardenfokkerij.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid verbouw waardevolle panden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
a. de verbouw van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot woning;
b. het splitsen van een boerderij in twee woningen,
met dien verstande dat:
1. het vrijstaande bijbehorend bouwwerk c.q. de boerderij een waardevol pand moet zijn, binnen de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;
2. het toestaan van de woning c.q. de woningsplitsing noodzakelijk is voor het behoud van het pand;
3. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het perceel worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;
4. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;
5. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;
6. vooraf positief geadviseerd moet zijn door de gemeentelijke aangewezen erfgoeddeskundigen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid Ruimte voor ruimte regeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigingen ten behoeve van de bouw van 1 extra vrijstaande woning, met dien verstande dat:
a. vooraf vast moet staan dat alle bij de betreffende (bedrijfs)woning behorende bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gesloopt, waarbij:
1. per (bestaande en/of nieuw te bouwen) woning de in lid 3.2.3 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;
2. er maximaal 600 m³ aan gebouwen mag worden opgericht indien 1.000 m² bebouwing wordt gesloopt;
3. van de onder 2 genoemde sloopnorm mag worden afgeweken, indien sprake is van een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst en de provincie daarover positief heeft geadviseerd;
4. 20% van de oppervlakte van kassen mag worden meegeteld bij het bepalen van de onder 2 genoemde 1000 m²;
5. bij een op de verbeelding aangegeven ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt, waarbij van het meerdere van de oppervlakte als bedoeld onder 1, de helft in mindering mag worden gebracht op de sloopnorm;
6. betrokken wordt de nog bestaande en bij de betreffende woning / het perceel behorende bebouwing zoals die aanwezig was op het moment van de tervisielegging van het plan;
b. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;
c. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;
d. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;
e. de afwijkingsregel in artikel 51, lid 1. c (de zogenaamde 10% regeling) alleen voor de maximale inhoud van de nieuwe woning mag worden toegepast als sprake is van een aanzienlijke extra kwaliteitswinst, bijvoorbeeld door het verwijderen van een relatief grote oppervlakte aan kuilplaten en sleufsilo’s.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid andere activiteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen ten behoeve van het toelaten van andere activiteiten bij woningen van agrarische bedrijven met dien verstande dat:
a. uitsluitend de activiteiten zijn toegestaan zoals die zijn opgenomen in artikel 3.3.3 met inachtneming van de daar aangegeven gebieden en voorwaarden en met dien verstande dat:
1. 600 m² mag worden aangehouden waar 300 m² is vermeld;
2. 300 m² mag worden aangehouden waar 150 m² is vermeld;
3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
4. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet worden beperkt, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten.
b. vooraf vast moet staan dat tenminste de helft van de bij de betreffende woning behorende bijbehorende bouwwerken wordt gesloopt, waarbij:
1. de in artikel 3.2 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;
2. bij een op de verbeelding aangegeven ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt, waarbij van het meerdere van de oppervlakte als bedoeld onder 1 de helft in mindering mag worden gebracht op de sloopnorm;
3.8 Wijzigingsbevoegdheid Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming ‘Agrarisch' te wijzigen naar ‘Wonen’ met dien verstande dat:
a. er sprake moet zijn van een bedrijfsbeëindiging;
b. alle bestaande bebouwing wordt opgenomen in de bestemming ‘Wonen’;
c. het totaal aantal woningen gelijk blijft;
d. gelijktijdig toepassing mag worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden genoemd in artikel 3.5 , 3.6 en 3.7;
e. voor zover de bestemming van gronden niet gewijzigd wordt in de bestemming ‘Wonen’ deze hun bestemming ‘Agrarisch’ behouden, met dien verstande dat het bouwvlak vervalt.
3.9 Procedure bij wijziging
Bij het wijzigen van het plan wordt de procedure gevolgd, die is vervat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.10 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders op de in lid 1 bedoelde gronden de hieronder genoemde werkzaamheden uit te voeren:
- aanleggen van sloten, watergangen en waterpartijen;
- dempen van sloten, watergangen en waterpartijen;
- leggen van dammen en duikers;
- vellen/rooien/verwijderen van houtgewas - b. voor gronden met de aanduiding "geomorfologische waarden" en "landschappelijke waarde" geldt bovendien dat genoemde omgevingsvergunning ook is vereist bij:
- ophogen van gronden > 0.30 meter;
- afgraven van gronden > 0.30 meter;
- aanleggen/verharden van wegen/paden/oppervlakte;
- (ver)leggen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen;
- egaliseren/veranderen van reliëf bij aanduiding "geomorfologisch waardevol";
- aanbrengen opgaande beplanting/bebossen. - c. Het onder a en b vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud betreffen;
- noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3.11 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven in de categorie 1 tot en met 3.2 zoals aangeduid in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding "brandweerkazerne" (brk), een brandweerkazerne;
- c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen uitsluitend toegestaan is ter plaatse van de aanduiding (vm) "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', met dien verstande dat de verkoop van lpg uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding (vml) "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- d. ter plaatse van de aanduiding (am) een antennemast;
- e. ter plaatse van de aanduiding (dhp) is perifere detailhandel toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding (dh) is detailhandel toegestaan;
- g. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding (sba-o) is een overkapping toegestaan;
- h. ter plaatse van de aanduiding (op) is opslag toegestaan;
- i. bedrijven, zijnde categorieën inrichtingen die zijn aangewezen in artikel 2.1, derde lid van het BOR (geluidzoneringsplichtige inrichtingen), zijn uitgesloten;
met dien verstande dat per bedrijf voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.
4.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming, en nutsvoorzieningen.
4.3 Afwijking bedrijvigheid
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
- b. parken en plantsoenen;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen en -partijen inclusief de daarbij behorende onderhoudspaden en/of -stroken, met inachtneming van de keur van het waterschap;
- d. voet- en fietspaden;
- e. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
- f. geluidswerende voorzieningen;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals abri's, telefooncellen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.
5.3 Afwijking
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijkswegen, overige verkeerswegen, (hoofd)ontsluitingswegen bestaande uit ten hoogste 6 rijstroken exclusief de verbindingsstroken;
- b. ongelijkvloerse kruisingen;
- c. wegen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. openbare erven;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. water(gangen) en -partijen;
- h. waterkering en waterkerende voorzieningen;
- i. in-/uitritten;
- j. bermen, groenvoorzieningen en taluds;
- k. geluidwerende voorzieningen;
- l. laad en losplaats ter plaatse van de aanduiding (sv-ll);
- m. tunnel ter plaatse van de aanduiding (tu);
- n. ecologische verbinding ter hoogte van de Hoevelakensbeek;
- o. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen;
- p. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding (sba-o) is een overkapping toegestaan;
q. de verkoop van lpg is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding (vml) "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
6.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals nutsgebouwtjes, telefooncellen, abri's en fietsenstallingen, niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen, met een maximale bruto-inhoud van 50 m3 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m;
b. ter plaatse van de aanduiding (sba-o) een overkapping;
c. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, wegwijzers, informatieborden, verkeerstekens en regelinstallaties, bovengeleidingsportalen, schakelkasten, straatmeubilair en (beeldende) kunstwerken, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken | max. bouwhoogte |
palen, masten en reclame- en andere tekens | 10 m |
verlichtingsmasten en antenne-installaties | 20 m |
reclamemast nabij kruispunt Bergpas/Rondweg-Noord | 25 m |
luifels en ander straatmeubilair | 4 m |
andere overkappingen | 10 m |
verkeerstekens en - regelinstallaties, (beeldende) kunstwerken en geluidwerende voorzieningen | 8 m |
overige andere bouwwerken | 4 m |
6.3 Afwijken
Van de bouwregels genoemd onder artikel 31.2 kan worden afgeweken ten behoeve van het aanpassen van het spoorviaduct over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de Brenninkmeijerlaan, mits is aangetoond dat er vanuit milieu geen belemmeringen aanwezig zijn'.
Artikel 7 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
7.1 Bestemmingsomschrijving
a. De voor 'Leiding - gas (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
* een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringsstrook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
* een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringsstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
b. De voor 'Leiding - gas (dubbelbestemming)' mét de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - buiten gebruik te stellen (sle-bg)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de tijdelijke instandhouding en verwijdering van buiten gebruik te stellen ondergrondse hoge druk gastransportleiding met de daarbij behorende belemmeringsstrook. Deze dubbelbestemming 'Leiding - gas (dubbelbestemming)' mét de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - buiten gebruik te stellen (sle-bg)' vervalt op het moment dat de hoge druk gastransportleiding daadwerkelijk is verplaatst en verwijderd.
7.2 Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming "Leiding - Gas" voorrang krijgt.
7.3 Bouwregels
Op of in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
7.4 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming, mits:
- a. hierdoor de veiligheid van de aardgastransportleiding niet wordt geschaad;
- b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leidingen omtrent het onder a gestelde. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Voor zover van toepassing is het ten aanzien van de gronden met de dubbelbestemming "Leiding - gas" verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
1. gronden af te graven en/of op te hogen;
2. wegen, paden, banen of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
3. bomen of andere diepwortelende beplantingen aan te brengen en/of te rooien;
4. voorwerpen in de grond te drijven;
5. de ondergrondse leiding die bij het van kracht worden van het plan in de betrokken strook aanwezig is te verzwaren of te verleggen;
6. uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid onder a is slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden de leiding niet wordt of kan worden beschadigd.
c. Het in dit lid onder a vervatte verbod geldt niet voor de aanleg van de gastransportleiding en de werken en/of werkzaamheden, welke worden uitgevoerd binnen het kader van het normale onderhoud en/of beheer van de leiding.
d. Alvorens burgemeester en wethouders vergunning verlenen zal advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 8 Waarde - Archeologie Categorie 2 (Dubbelbestemming)
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - archeologie categorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
- a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
- b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
- c. het bepaalde in 8.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
8.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - Archeologie categorie 2 (dubbelbestemming)' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.
8.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Hoofdstuk 2 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Verleggen gastransportleiding nabij knooppunt Hoevelaken”.
Hoofdstuk 1 Planbeschrijving
1.1 Aanleiding
De Gasunie beheert alle hogedrukgastransportleidingen in Nederland. Dit zijn gasleidingen die (met een druk van 40 tot 80 bar) onder andere regionale leveranciers en industrieën voorzien van gas. De Gasunie heeft werkzaamheden voorzien bij knooppunt Hoevelaken vanwege aanpassingen aan dit knooppunt door Rijkswaterstaat. De werkzaamheden bestaan uit het verleggen van een deel van de gasleiding onder de A1. Het nieuwe leidingdeel wordt op korte afstand ten zuidoosten van de huidige leiding aangelegd. De huidige leiding wordt verwijderd en/of onklaar gemaakt.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied van voorliggend postzegelbestemmingsplan ligt nabij Knooppunt Hoevelaken. Zie afbeeldingen hieronder voor de ligging.
Afbeelding 1: globale ligging oude en nieuwe gastransportleiding
Afbeelding 2: De ligging van de leiding exclusief en inclusief de verlegging.
1.3 Bestemmingsplannen
1.3.1 bestemmingsplan De Wieken Vinkenhoef 2002
De nieuwe gastransportleiding past - aan de zuidzijde van de A1 - in het oude geldende bestemmingsplan De Wieken - Vinkenhoef uit 2002 (zie afbeelding). Dit plan is niet gedigitaliseerd. De betreffende gronden hebben in dat oude bestemmingsplan de bestemming: Verkeersdoeleinden en Gastransportleiding. De bijbehorende regels zijn hieronder opgenomen.
Afbeelding 3: geldende plankaart bestemmingsplan De Wieken Vinkenhoef 2002
\
Afbeelding 4: Gebied van het voorbereidingsbesluit
Op 4 april 2017 heeft de raad een voorbereidingsbesluit voor De Wieken Noord (Vinkenhoef) genomen. Het voorbereidingsbesluit is echter vervallen omdat niet binnen een jaar na inwerkingtreding (13 april 2017) een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Op 15 mei 2018 is een nieuw voorbereingsbeluit genomen, zie afbeelding 4. Door het nieuwe voorbereigingsbesluit kunnen ongewenste bouwactiviteiten en ongewenst gebruik van gebouwen en gronden wordt geweerd.
Conclusie
De nieuwe gastransportleiding past - aan de zuidzijde van de A1 - in het oude geldende bestemmingsplan De Wieken - Vinkenhoef uit 2002 (zie afbeelding 3). Er geldt een voorbereidingsbesluit (zie afbeelding 4). In voorliggend plan krijgt het stukje leiding aan de zuidzijde van de A1 de bestemming ''Groen'' met de dubbelbestemming "Leiding-gas".
1.3.2 bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen
In het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen is een dubbelbestemming opgenomen voor de huidige ligging van de gastransportleiding te weten: 'Leiding - gas', zie afbeelding 4.
In artikel 39 zijn de bijbehorende regels opgenomen, welke - onder meer - luiden als volgt:
De voor 'Leiding - gas (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransortleiding met een belemmeringsstrook van 4 resp. 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
Afbeelding 4: snede uit het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen
Door de verplaatsing van de huidige gastransportleiding valt de nieuwe gastransportleiding echter net buiten de aangegeven dubbelbestemming 'leiding-gas' en valt in de bestemming 'Agrarisch', 'Bedrijf en 'Verkeer'. Binnen deze bestemmingen is het realiseren van een hogedrukgastransportleiding niet is toegestaan. Zie afbeelding 5.
Het verleggen van de leiding past dus niet binnen de opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - gas' in het geldende bestemmingsplan. Om hieraan medewerking te verlenen dient een postzegelbestemmingsplan te worden gemaakt.
Gelet op het ondergeschikte karakter van deze herziening afgezet tegen het algemeen belang van aanpassing van Knooppunt Hoevelaken door Rijkswaterstaat, bestaat er geen aanleiding om niet mee te werken.
De verbeelding wordt zodanig aangepast dat de dubbelbestemming wordt aangepast aan de gewijzigde situatie. Dit laatste geldt ook voor de ter plaatste geldende primaire bestemmingen (Bedrijf, Agrarisch en Verkeer).
Afbeelding 5: geldende plankaart bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen met huidige ligging en nieuwe ligging van de gastransportleiding
Conclusie
De nieuwe gastransportleiding past - aan de noordzijde van de A1 - dus niet binnen de opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - gas' in het geldende bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen. De verbeelding wordt in voorliggend bestemmingsplan zodanig aangepast dat de dubbelbestemming wordt aangepast aan de gewijzigde situatie. Dit laatste geldt ook voor de ter plaatste geldende primaire bestemmingen (Bedrijf, Agrarisch en Verkeer).
Hoofdstuk 2 Omgevingsaspecten
2.1 Algemeen
Voorliggend postzegelbestemmingsplan 'Verleggen gastransportleiding nabij Knooppunt Hoevelaken', betreft een aanpassing van het geldende bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen en het bestemmingsplan De Wieken Vinkenhoef in verband met het verleggen van de gastransportleiding. Het nieuwe leidingdeel wordt op korte afstand (circa 7 meter) ten zuidoosten van de huidige leiding aangelegd.
2.2 Archeologie
Ter plaatste van de locatie van de beoogde gastransportleiding geldt volgens het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In de bestemmingsomschrijving van artikel 41 is bepaald de voor 'Waarde - archeologie categorie 2' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Het betreft een gebied met hoge archeologische verwachting. Aangezien het hier gaat om een ingreep in de bodem dieper dan 30 cm en een plangebied groter dan 100 m² is archeologisch onderzoek vereist.
In dit kader heeft het adviesbureau Raap op de locatie van de beoogde gastransportleiding archeologisch vooronderzoek verricht d.d. 19 juli 2018. Het betreft een bureau- en verkennend veldonderzoek. Dit onderzoek maakt als Bijlage 1 onderdeel uit van deze toelichting.
De samenvatting van dit onderzoek luidt als volgt:
In maart en april 2018 heeft RAAP in opdracht van LievenseCSO Milieu B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met de Verlegging van een gasleiding nabij knooppunt Hoevelaken in Amersfoort.
De aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen om op deze locatie een gasleiding aan te leggen aangezien naar verwachting eventueel aanwezige archeologische resten bij toekomstige graafwerkzaamheden in het gebied zullen worden verstoord. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is derhalve verplicht conform het vigerend gemeentelijk beleid.
Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden archeologische resten kunnen worden verstoord.
Zoals op basis van het bureauonderzoek reeds verwacht werd, is tijdens het veldonderzoek direct onder de ophogingslaag, op 1 m -Mv, een deels verploegde en in de historische bouwvoor opgenomen cultuurlaag aangetroffen. Deze dekt de top van het dekzand af (0,95 tot 1,4 -Mv; 3,4 tot 3 m +NAP). In het dekzand is geen bodemvorming aangetroffen (C-horizont) met uitzondering van twee locaties met een (restant van een) B- of BC-horizont. De resultaten van het booronderzoek laten zien dat de top verstoord is, maar direct eronder de bodem nog intact aanwezig is in de bodem. In het aanwezige niveau zijn voornamelijk sporen te verwachten. De hoge archeologische verwachting voor sporen uit de periode Paleolithicum t/m de Nieuwe tijd dient gehandhaafd te blijven.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming een vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Geadviseerd wordt om een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek (IVO-P), variant ‘archeologische begeleiding’ (conform de KNA 4.1) uit te laten voeren, eventueel met een doorstart naar een opgraving. Dit gebeurt in overleg met de opdrachtgever en het bevoegde gezag (de gemeente Amersfoort) . Een archeologische begeleiding behoort conform de KNA plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.
2.3 Natuur - Quickscan
N.V. Nederlandse Gasunie heeft werkzaamheden voorzien bij knooppunt Hoevelaken i.v.m. aanpassingen aan dit knooppunt door Rijkswaterstaat. De werkzaamheden bestaan uit aanleg van een nieuwe leiding d.m.v. een gestuurde boring (HDD) en de verwijdering van de huidige leiding. Uitvoering van deze werkzaamheden kan leiden tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming (Wnb) en tot aantasting van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS).
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid en vergunbaarheid van de voorgenomen ingreep dient een actueel en volledig beeld te bestaan van het voorkomen van beschermde natuurwaarden op de ingreeplocatie of binnen de invloedsfeer van de ingreep. Aan de hand daarvan dient de voorgenomen ingreep getoetst te worden aan de bepalingen in de Wnb en dient nagegaan te worden of de ingreep past binnen het beleid voor het NNN.
Op verzoek van LievenseCSO Milieu B.V. heeft Natuurbalans - Limes Divergens een quick scan uitgevoerd. Deze heeft als doel de impact van de voorgenomen ingreep op beschermde soorten en gebieden vast te stellen, om zo te kunnen bepalen welke mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen dienen te worden en of een ontheffing of vergunning noodzakelijk is. Het natuuronderzoek voldoet aan de eisen zoals deze zijn vastgelegd in de specificatie CSK-14-N "Natuuronderzoek" (N.V. Nederlandse Gasunie, 2015). Dit onderzoek maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van deze toelichting.
Locatie
De locatie bevindt zich ten zuidoosten van knooppunt Hoevelaken langs de A1 tussen Hoevelaken en Amersfoort. Het landschap ter plaatse van de ingreep bestaat ten zuiden van de A1 uit intensief agrarisch landschap en grazige bermen met plaatselijk wat ruigere vegetatie van onder andere braam. Ten noorden van de A1 bestaat het landschap uit grazige bermen, een vijver en een parkeerplaats. Langs de snelweg zelf zijn bomenrijen aanwezig.
Wet natuurbescherming – onderdeel soortenbescherming
Het verspreidingsbeeld van beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep is actueel en compleet. Vervolgonderzoek is niet nodig.
Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep kunnen de volgende beschermde soorten voorkomen vleermuizen en broedvogels.Negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden. Deze zijn opgenomen in devolgende paragraaf.
Indien de voorgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb voorkomen.
Wet natuurbescherming – onderdeel gebiedsbescherming
Er ligt geen Natura 2000-gebied binnen de invloedsfeer van de voorgenomen ingreep. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied zijn op voorhand uitgesloten. Verdere toetsing en vergunningverlening zijn niet nodig.
Natuurnetwerk Nederland
De ingreeplocatie ligt geheel buiten de begrenzing van het NNN. Er is geen kans op significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Samenvatting
In onderstaande tabel is een samenvatting gegeven van de resultaten van de quick scan. De kleuren geven aan of specifiek aandacht besteed moet worden aan de aanwezige natuurwaarden.
2.4 Bodem
In opdracht van de N.V. Nederlandse Gasunie is een historisch onderzoek verricht in verband met de geplande aanpassing aan leiding A-510 ter hoogte van knooppunt Hoevelaken door Rijkswaterstaat. Gasunie is voornemens om de bestaande leiding A-510 te verleggen.
Op basis van het uitgevoerde historisch onderzoek blijkt dat ter hoogte van de geplande verlegging (verwijderen bestaande leiding en middels HDD te leggen nieuwe leiding) geen bodemverontreiniging wordt verwacht. De uitvoering van een verkennend bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Dit onderzoek van LievenseCSOMilieu B.V. maakt als Bijlage 3 onderdeel uit van deze toelichting.
In opdracht van de N.V. Nederlandse Gasunie is ook een grondmechanisch rapport opgesteld voor de, in verband met de geplande verlegging van de A-510, geplande boogboring. Dit rapport van LievenseCSOMilieu B.V. maakt als Bijlage 4 onderdeel uit van deze toelichting. Er zijn in dit rapport berekeningen en analyses uitgevoerd voor de aan te leggen horizontaal gestuurde boogboring.
2.5 Externe Veiligheid
Voor gastransportleiding A-510 van Gasunie Transport Services B.V., die in de gemeente Amersfoort ten oosten van de A28 ligt, is een kwalitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. De QRA is uitgevoerd in verband met de verlegging van de leiding door middel van een HDD-boring1 ten behoeve van het project A28/A1 Knooppunt Hoevelaken. Dit rapport van Arcadis maakt als Bijlage 5 onderdeel uit van deze toelichting.
De QRA is uitgevoerd conform de vigerende wet- en regelgeving. Zowel voor de leiding exclusief de verlegging (de huidige situatie) zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) berekend als voor de leiding inclusief de verlegging (de toekomstige situatie). De resultaten hiervan zijn hieronder samengevat.
Conclusie Plaatsgebonden risico
Gastransportleiding A-510 heeft zowel in zijn huidige ligging (exclusief de verlegging) als in zijn toekomstige ligging (inclusief de verlegging) geen PR 10-6 contour. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie kunnen er hierdoor geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour van de leiding liggen.
De verlegging van de leiding voldoet aan het Bevb. Het plaatsgebonden risico op een afstand van 5 meter, gemeten vanuit het hart van de verlegging van de leiding, is niet hoger dan 10-6 per jaar.
Conclusie Groepsrisico
Zowel de maximale overschrijdingsfactor voor gastransportleiding A-510 exclusief de verlegging als de maximale overschrijdingsfactor voor gastransportleiding A-510 inclusief de verlegging is weergegeven in Tabel 1 en is kleiner dan 1. Zowel de fN-curve voor de leiding exclusief de verlegging als de fN-curve voor de leiding inclusief de verlegging blijft onder de oriëntatiewaarde (OW). Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie wordt 0.1 x OW overschreden.
Tabel 1: De maximale overschrijdingsfactor voor gastransportleiding A-510 exclusief de verlegging en de maximale overschrijdingsfactor voor gastransportleiding A-510 inclusief de verlegging. Maximale overschrijdingsfactor | |
Gastransportleiding A-510 exclusief de verlegging | 0.193 |
Gastransportleiding A-510 inclusief de verlegging | 0.152 |
Afbeelding: De ligging van de leiding exclusief en inclusief de verlegging.
2.6 Niet Gesprongen Explosieven
De Risicoprofielkaart van gemeente Amersfoort geeft aan dat de werkzaamheden ten behoeve van de verlegging van de gastransportleiding A.510 plaatsvinden op een locatie die onverdacht is op Niet Gesprongen Explosieven (NGE).
Dit betekent dat voor deze werkzaamheden op deze locatie geen nader NGE onderzoek nodig is. Hieronder een uitsnede van het betreffende gebied met globaal aangegeven de ligging van de gasleiding:
Voor gemeente Amersfoort is een Historisch Vooronderzoek (HVO) NGE opgesteld waarin alle gevechtshandelingen uit WOII beschreven staan en de bijbehorende munitiesoorten die achtergebleven kunnen zijn.
Daarna is de Risicoprofielkaart opgesteld waarin contra-indicaties (o.a. naoorlogse werkzaamheden, stadsontwikkeling, eerdere ruimingen, e.d.) zijn bepaald waarmee een afbakening is vastgesteld van op NGE verdacht gebied (dus waarvan niet onderbouwd kan worden dat er geen NGE meer kan liggen).
Als kabel/leidingwerkzaamheden in deze gebieden plaatsvinden in reeds bestaande sleuven, is dat voortzetting van het huidige gebruik en is nader NGE onderzoek niet nodig. Dit geldt alleen als er niet buiten de reeds bestaande contouren gewerkt wordt. Gebeurt dit wel, dan is in de rode gebieden (hoog verdacht gebied) hoe dan ook nader onderzoek nodig. In de oranje gebieden is onderzoek nodig als er sprake is van groot grondverzet (0.8 m –mv EN meer dan 100m2). Bij klein grondverzet in de oranje gebieden dient men te werken met het Protocol Spontaan aantreffen:
De betreffende projectlocatie is niet verdacht op conventionele explosieven. Er hoeft dus geen NGE onderzoek te worden uitgevoerd.
2.7 Water
2.7.1 Algemeen
Bij nieuwe bestemmingsplannen en afwijkingen daarvan dient waterschap Vallei en Veluwe gehoord te worden in het kader van vooroverleg, alsmede het verrichten van een watertoets. In voorliggend geval betreffen de werkzaamheden de aanleg van een ondergrondse gastransportleiding middels een boring en het verwijderen van de oude gastransportleiding. Er wordt geen bebouwing gerealiseerd en van een permanente toename van verharding is geen sprake.
Tijdens de werkzaamheden vindt grondwateronttrekking en werkzaamheden in en rondom watergangen plaats. De effecten van de grondwateronttrekking en de werkzaamheden in en rond watergangen zijn tijdelijk van aard en worden separaat aan de bestemmingsplanprocedure met het waterschap afgestemd. Na afloop van de werkzaamheden wordt alles overeenkomstig weer ingericht conform de huidige situatie. Van blijvende invloeden van de ontwikkeling op de waterhuishouding of de waterbergingscapaciteit is dan ook geen sprake.
2.7.2 Beleidskader
- Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
- Nationaal Waterplan (2016 - 2021)
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
- Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
- 1. een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
- 2. bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
- 3. een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
- 4. een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstroming robuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
- Waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
- Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
- Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
In 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet is een wijziging van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding. Laatstgenoemde wet is in 2009 overgegaan in de Waterwet.
Met de vaststelling van deze nieuwe wetgeving zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
- Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
- Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt.
- Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater.
- De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is een van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
2.7.3 Water in relatie tot het plangebied
Aan de noordkant van het projectgebied is een waterpartij aanwezig. Deze waterpartij dient in stand gehouden te worden.
Grondwater
De huidige grondwaterstanden in het gebied variëren tussen 1,5 tot 2,5 meter onder maaiveld.
2.8 M.e.r. Beoordeling
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dezelfde procedure moet doorlopen als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al of niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Relatie met voorliggend plan
In opdracht van de N.V. Nederlandse Gasunie heeft LievenseCSO Milieu B.V. een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze aanmeldnotitie maakt als Bijlage 6 onderdeel uit van deze toelichting.
De activiteiten in het plangebied valt onder de volgende categorie van bijlage II bij het Besluit milieueffectrapportage 1994:
1. categorie D 8.1: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas. Het tracé van de te verleggen gasleiding is ca. 265 meter lang, waardoor de drempel-waarde van 5 kilometer niet wordt overschreden.
Conclusie
In het plangebied wordt een bestaande gasleiding deels verplaatst naar een locatie ten zuidoosten van de bestaande leiding. De lengte van de nieuwe leiding blijft onder de drempelwaarde van 5 kilometer. Voor de activiteit moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd, aan de hand van de Europese m.e.r.-richtlijn.
De ontwikkeling is, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Uit de hiervoor beschreven milieu-aspecten blijkt, dat nadelige milieugevolgen als gevolg van voorliggend plan zijn uitgesloten.
Hoofdstuk 3 Juridische Planopzet
3.1 Inleiding
3.1.1 Wat is een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. De grondgebruiker kan niet worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar de grondgebruiker mag ook geen andere functie uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
3.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit:
- De verbeelding (voorheen plankaart).
- De regels (voorheen voorschriften).
- De toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
Hieronder volgt een toelichting op de regels.
3.2 Toelichting Op Regels
In het eerste hoofdstuk zijn de inleidende regels opgenomen. De inleidende regels bevatten de begripsbepalingen en de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
In hoofdstuk 2 zijn de regels van de verschillende bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels en daarna eventuele wijzigingsbevoegdheden. Hiermee wordt flexibiliteit geboden.
In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan, zoals algemene afwijkingsregels en afwijkingsregels specifiek voor functiemenging op de bedrijventerreinen.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
3.2.1 Uitleg bestemmingen
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
4.2 Economische Uitvoerbaarheid
4.2.1 Exploitatieverplichting
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond.
Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst.
Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Met de Gasunie wordt een overeenkomst gesloten.Op grond daarvan vergoedt de initiatiefnemer de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie, het betreft onder andere plan- en apparaatskosten.
4.2.2 Financiële uitvoerbaarheid
De verlegging van de gastransportleiding komt volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Ook alle bijbehorende onderzoeken zijn op hun initiatief en kosten uitgevoerd. De plan- en apparaatskosten worden op basis van de legesverordening bij de initiatiefnemer in rekening gebracht. Voor de gemeente zijn aan dit plan geen kosten verbonden. Het plan kan als financieel uitvoerbaar worden aangemerkt.
4.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
4.3.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie over het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
4.3.2 Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 1 te volgen. De voorgestelde functionele inrichting van het gebied ziet op een ontwikkeling met een beperkt karakter. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.
Wanneer de procedure behorende bij model 1 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met instanties) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
De Gasunie verstuurd rond de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan een brief met informatie over de verlegging van de gastransportleiding aan gebruikers en eigenaren van de gronden en aan evt. omwonenden
4.3.3 Wettelijk (voor)overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
4.3.4 Reacties uit het vooroverleg
Vooroverleg
De volgende partners hebben wij op 2 oktober 2018 gevraagd - in het kader van het artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordenig (Bro) - om een reactie op het concept- ontwerpbestemmingsplan- 'Verleggen gastransportleiding nabij knooppunt Hoevelaken' te geven: de Veiligheidregio Utrecht (hierna: de VRU), de Regionale Uitvoeringsdienst (hierna: RUD) en de Gasunie.
Er is 1 reacties ontvangen van de Gasunie met het verzoek om aan artikel 6.5.c de tekst "de aanleg van de gastransportleiding" toe te voegen. Op deze manier is er geen omgevingsvergunning nodig voor de aanleg (het verplaatsen) van de gasleiding zelf.
Reactie gemeente:
In artikel 6.5 a ( Leiding-gas (dubbelbestemming)) wordt bepaald dat het ten aanzien van de gronden met de dubbelbestemming "Leiding - gas" verboden is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bepaalde werkzaamheden uit te voeren.
In artikel 6.5.c wordt bepaald dat dit verbod niet geldt voor werken en/of werkzaamheden, welke worden uitgevoerd binnen het kader van het normale onderhoud en/of beheer van de leiding. Wij zullen hier toevoegen dat het vervatte verbod ook niet geldt niet voor de aanleg van de gastransportleiding zelf.
Op 8 november 2018 ontvingen wij nog het advies van de VRU. Ondanks het feit dat wij het advies van de VRU te laat hebben ontvangen (reactietermijn liep tot 26 oktober 2018) hebben wij het advies alsnog doorgestuurd naar de RUD en om nader advies gevraagd. De RUD heeft aangegeven dat het verschil in berekening van het GR komt omdat in de bestaande situatie met een langer stuk buisleiding is gerekend.
4.3.5 Vaststelling bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 6 december 2018 t/m woensdag 16 januari 2019 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De Gasunie Transport Services B.V. heeft tijdens de terinzagelegging verzocht om alsnog de bestaande gastransportleiding in het bestemmingsplan op te nemen vanwege mogelijk onverhoopte vertragingen. Dat zou kunnen betekenen dat de huidige gasvoerende leiding onbestemd zou liggen. De verbeelding en de regels worden hierop aangepast zodanig dat de bestaande gasleidingstrook ook de dubbelbestemming 'Leiding - gas (dubbelbestemming)krijgt mét de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - buiten gebruik te stellen (sle-bg)'. De bestaande gastransportleiding is op deze manier bestemd voor tijdelijke instandhouding en verwijdering van de hoge druk gastransportleiding.
Aan artikel 7 wordt lid b wordt toegevoegd, luidende: "De voor 'Leiding - gas(dubbelbestemming)' mét de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - buiten gebruik te stellen (sle-bg)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de tijdelijke instandhouding en verwijdering van buiten gebruik te stellen ondergrondse hoge druk gastransportleiding met de daarbij behorende belemmeringsstrook. Deze dubbelbestemming 'Leiding - gas (dubbelbestemming)' mét de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - buiten gebruik te stellen (sle-bg)' vervalt op het moment dat de hoge druk gastransportleiding daadwerkelijk is verplaatst en verwijderd".
Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 19 maart 2019 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 5943195 het bestemmingsplan “Verleggen gastransportleiding nabij Knooppunt Hoevelaken” gewijzigd vastgesteld.
4.4 Handhaving
Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
Bijlage 1 Straat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Straat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Archeologisch Vooronderzoek Raap
Bijlage 1 Archeologisch vooronderzoek Raap
Bijlage 2 Quickscan Natuur
Bijlage 3 Historisch Onderzoek Bodem
Bijlage 3 Historisch onderzoek bodem
Bijlage 4 Grondmechanisch Rapport Boogboring
Bijlage 4 Grondmechanisch rapport boogboring
Bijlage 5 Qra Gastransportleiding A.510
Bijlage 5 QRA Gastransportleiding A.510