Bestemmingsplan over de Laak - Waterrijk (Chw)
Bestemmingsplan - gemeente Amersfoort
Vastgesteld op 03-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan met identificatienummer NL.IMRO.0307.BP00165-0301 van de gemeente Amersfoort;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;
1.6 assimilatieverlichting:
assimilatieverlichting is toepassing van kunstlicht voor de plantengroei. Het is aanvullend op het zonlicht, waardoor de planten langer kunnen assimileren;
1.7 bebouwing:
één of meer bouwwerken;
1.8 beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:
- a. in de van de regels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten tbvRegeling beroep en bedrijf aan huis zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
- b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
- c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;
1.9 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, dan wel omgevingsvergunning;
1.10 bestaand gebruik:
gebruik van grond en bouwwerken dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het plan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder en ruimten in de kap;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.20 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.21 bijzondere woonvoorzieningen:
vorm van wonen die voorziet in de aangepaste woonbehoefte van personen of groepen van personen, voor wie reguliere woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn;
1.22 cultuurhistorische waarde:
de waarde, gevormd door de duidelijke herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van bebouwing, nederzetting en/of landschap, in de structuur, de ruimte en de ruimtevormende elementen daarvan;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.25 evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen en thematische markten;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 huishouden:
een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners en continuïteit in de samenstelling;
1.29 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.30 kap:
constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend of gebogen vlak;
1.31 kapschuur:
Een bijgebouw met een asymmetrisch zadeldak tussen 20 en 30 graden;
1.32 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
1.33 kelder:
een gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw, dan wel van een bijbehorend bouwwerk of door het afgewerkte maaiveld, en dat geheel is gelegen onder het afgewerkte maaiveld;
1.34 koekoek:
een met keerwanden uitgevoerd bouwwerk ter hoogte van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;
1.35 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, alsmede beeldende kunst;
1.36 nevenactiviteit:
een activiteit die maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw beslaat;
1.37 nevenassortiment:
een assortiment dat qua omvang ondergeschikt is aan het assortiment van de hoofdactiviteit en daar vanwege de aard niet mee in overeenstemming is en maximaal 10% van de oppervlakte van het hoofdgebouw beslaat;
1.38 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.39 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.40 ondergeschikte bouwdelen aan de gevel:
bouwkundige elementen aan de gevels van een hoofdgebouw, die geen deel uitmaken van het volume en de massa van het hoofdgebouw en daaraan in omvang ondergeschikt zijn, zoals plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen, rookkanalen, afvoerpijpen, rolluiken en -hekken, hekken, stoepen, hellingbanen, vluchttrappen, trappen, entreeportalen, erkers, veranda's, bordessen, luiken, overstekende daken, afdaken, lijstwerk, balkons, galerijen, luifels, zonneschermen, markiezen, lichtbakken, reclametoestellen en -uitingen, draagconstructies voor reclame, antennes en antenne-installaties en andere daarmee gelijk te stellen bouwdelen;
1.41 ondergeschikte bouwdelen in het dakvlak of op de kap:
bouwkundige elementen op het dakvlak of de kap van een hoofdgebouw, die geen deel uitmaken van het volume en de massa van het hoofdgebouw en daaraan in omvang ondergeschikt zijn, zoals ventilatiekanalen, rookkanalen, vluchttrappen en/of trappenhuizen, liftkokers, lichtkoepels en -kappen, antennes en antenne-installaties, luchtbehandelingskasten, afvoerpijpen, schoorstenen, zonnepanelen en -collectoren andere daarmee gelijk te stellen bouwdelen;
1.42 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.43 ondersteunende horeca:
Horeca welke een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie, inclusief toiletten, keukengedeelte en eventuele speelruimte;
1.44 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.45 overkapping:
een overdekte bebouwde voorziening, die maximaal 2 eigen wanden heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.46 paddock
een niet-begroeide uitloop aan een paardenstal;
1.47 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.48 parkeereis:
het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;
1.49 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
- d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
- e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
- f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.50 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarbij kan worden volstaan met de voorzieningen die al voor de hoofdfunctie aanwezig zijn (zoals wandelen, fietsen, paardrijden, varen, vissen e.d.) en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbankjes en draaipoortjes, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;
1.51 recreatieve voorzieningen:
overdekte en onoverdekte recreatieve accommodaties;
1.52 recreatiewoning:
een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve, niet-permanente bewoning;
1.53 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.54 stacaravan:
een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;
1.55 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen of constructies die worden toegepast om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te bevorderen, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van producten te verbeteren;
1.56 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.57 verbeelding:
de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);
1.58 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;
1.59 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die loopt tot aan de perceelsgrenzen;
1.60 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.61 zorgboerderij
Een landbouw-zorgcombinatie waar mensen met een zorgvraag (ziekte, handicap, trauma, gedragsproblemen of hiermee vergelijkbaar) terecht kunnen voor een passende dagbesteding in een agrarische omgeving, al dan niet gecombineerd met een educatieve voorziening, met dien verstande dat bewoning is uitgesloten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:
tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;
2.7 oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:
bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een stadslandbouwbedrijf voor het verbouwen van gewassen en het houden van landbouwdieren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stadslandbouw' (sa-sl);
- b. moestuinen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - moestuin' (sa-mt);
- c. een voedselbos ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voedselbos' (sa-vb);
- d. een zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' (zb);
- e. het bieden van activiteiten op het gebied van zorg aan specifieke doelgroepen;
- f. educatie samenhangend met de bestemming;
- g. het verkopen van ter plaatse geteelde landbouwproducten voor menselijke consumptie en aanverwante artikelen die passen bij stadslandbouw;
- h. ondersteunende horeca met bijbehorend kleinschalig terras, met dien verstande dat gezamenlijke oppervlakte van deze en de onder g genoemde activiteiten niet meer bedraagt 180 m²;
- i. tunnelkassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tunnelkas' (sa-tk);
- j. een kas ter plaatse van de aanduiding 'kas' (ks);
- k. recreatief medegebruik;
- l. de waterhuishouding;
- m. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, (wandel)paden en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat verhardingen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'erf' (e) zijn toegelaten.
3.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om op de voor Agrarisch aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
- a. vellen of rooien van bomen, houtwallen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg kunnen hebben;
- b. het ophogen en egaliseren van gronden;
- c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- d. het aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Slagenlandschap Met Perceelsrandbegroeiing
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Slagenlandschap met perceelsrandbegroeiing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuin-complex);
- b. de instandhouding, bescherming en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
- c. extensief recreatief medegebruik;
- d. de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van andere bouwwerken voor:
- a. de instandhouding en de bescherming van de waarden zoals genoemd in lid 4.1
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:
- a. teeltondersteunende voorzieningen;
- b. paardenbakken en paddocks, buiten de bouwvlakken.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om op de voor Agrarisch met waarden - Slagenlandschap metperceelsrandbegroeiing aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
- a. het aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- b. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- c. het ophogen en egaliseren van de gronden;
- d. het planten of aanbrengen van bomen en/of andere hoogopgaande beplanting;
- e. vellen of rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg kunnen hebben;
- f. het aanleggen van paardenbakken en/of paddocks.
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden met sloten, een natuurlijke vegetatie van afwisselend riet, kruidenrijke moerasvegetatie, ruig en nat grasland met natuurlijke opslag van grauwe wilg en zwarte els, bloemrijke hooilanden, natte rietlanden en rietoevers;
- b. de bescherming en instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
- c. aanplant, behoud, beheer en/of herstel van een (aanwezige) houtwal ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' (hw);
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
- e. watergangen, sloten, poelen en daarmee gelijk te stellen water;
- f. oevers, dammen en bruggen;
- g. recreatief medegebruik, mits de waarden genoemd onder a en b hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
- h. ondergeschikt extensief agrarisch medegebruik bestaande uit het weiden/houden van vee;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wandelpaden.
5.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
- a. de hoogte van erf- en perceelsafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1,40 meter;
- b. kleinschalige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het recreatief medegebruik, mogen niet hoger zijn dan 2 meter;
- c. er maximaal één observatie-/uitkijkhut mag worden gebouwd met een hoogte van maximaal 6 meter;
- d. waterbergende en infiltrerende voorzieningen zijn toegelaten.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder gevalverstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden voor en/of als:
- e. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen;
- f. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten;
- g. paardenbakken en paddocks.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om op de voor Natuur aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
- a. het aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
- c. het ophogen en egaliseren van de gronden;
- d. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- e. het verhogen of verlagen van de grondwaterstanden;
- f. het planten of aanbrengen van bomen en/of andere hoogopgaande beplanting;
- g. vellen of rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg kunnen hebben;
Artikel 6 Tuin - Landschapswaarden
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- a. de instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in de vorm van een groene inrichting die hoort bij een overgangszone van wonen naar het aangrenzende natuurgebied;
- b. landschapstuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- c. aanplant, behoud, beheer en/of herstel van een (aanwezige) houtwal ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' (hw);
- d. bijbehorende voorzieningen ten dienste van de bestemming, hieronder geen verhardingen begrepen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend en onder voorwaarden andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1,40 m mag bedragen;
- b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste 2 m mag bedragen;
deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik van de voor 'Tuin - Landschapswaarden' aangewezen gronden wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de gronden overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van een landschapstuin volgens een goedgekeurd inrichtingsplan;
- b. het gebruik van de gronden als terras, voor parkeren en opslag.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om op de voor Tuin - Landschapswaarden aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
- a. het aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
- c. het ophogen en egaliseren van de gronden;
- d. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- e. het verhogen of verlagen van de grondwaterstanden;
- f. het planten of aanbrengen van bomen en/of andere hoogopgaande beplanting;
- g. vellen of rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg kunnen hebben.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (hoofd)ontsluitingswegen met maximaal 1 rijbaan en ten hoogste twee rijstroken;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. in- en uitritten;
- e. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
- f. geluidwerende voorzieningen;
- g. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals nutsgebouwtjes en fietsenstallingen, niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen, met een maximale bruto-inhoud van 50 m3 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m;
- b. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken | max. bouwhoogte |
palen en (verlichtings)masten | 6 m |
(beeldende) kunstwerken | 6 m |
geluidwerende voorzieningen | 3 m |
overige andere bouwwerken | 4 m |
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de bescherming van het waterschapsbelang, zoals de instandhouding van de waterkering en de waterhuishouding,
- b. waterberging, watergangen en -partijen,
- c. onderhoudspaden, taluds, oevers, oeverbeschoeiingen en bermen met de daarbij behorende kunstwerken;
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
- e. voorzieningen voor het kruisend verkeer;
- f. recreatief medegebruik;
- g. bruggen, dammen en duikers;
- h. bijbehorende voorzieningen zoals stuwen en (aanleg)steigers.
8.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1, mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van andere bouwwerken voor waterhuishoudkundige voorzieningen niet meer mag bedragen dan 4 meter;
- b. de bouwhoogte en oppervlakte van (aanleg)steigers niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 1 meter en 10 m²;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 meter, en;
de beheerder bij het beoordelen van een aanvraag wordt geraadpleegd over de voorwaarden die, gelet op het waterschapsbelang, aan de uitvoering van de bouwwerken moeten worden gesteld.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden als ligplaats voor woonarken en woonschepen.
Artikel 9 Wonen - 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. vrijstaande eengezinswoningen met bijbehorende bouwwerken;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' ook voor twee-aaneen gebouwde woningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
9.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
9.4 Afwijking van de bouwregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.2.4 voor het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
- de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
- de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
- a. lid 9.2.4 voor het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt.
- 2. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4 kan slechts worden verleend mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is en het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 10 Leiding - Gas
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
10.2 Voorrangsbepaling
De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.
10.3 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de gronden als bedoeld in lid 10.1, uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m. Overige gebouwen en andere bouwwerken zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3 voor het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming, mits:
- a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding en de veiligheid daarvan;
- b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de exploitant van de betrokken leidingen over het onder a gestelde.
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen voor inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
- b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - archeologie categorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
- a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
- b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
- c. het bepaalde in 11.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
11.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.
11.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 12 Waarde - Archeologie 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
- a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
- b. in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, de hoogste verwachtingswaarde van toepassing is op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
- c. het bepaalde in Artikel 12 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
12.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 12.1 mogen ten dienste van de bestemming Waarde - Archeologie 3 uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Waarde - Archeologie 4
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - archeologie categorie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
- a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
- b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
- c. het bepaalde in 13.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
13.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 13.1 mogen ten dienste van de bestemming Waarde - Archeologie 4 uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding, de bescherming, de verbetering en het beheer van de waterkering.
14.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 14.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de waterkering en de veiligheid daarvan;
- b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Waterschap Vallei & Veluwe omtrent het onder a gestelde.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Bouwregels
16.1 Parkeren
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat:
- a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid;
- b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, slechts toegestaan is wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
- c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van parkeergelegenheid, zoals vastgelegd in de gemeentelijke Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de inwerkingtreding van voorliggend plan;
- d. indien de Nota Parkeernormen als genoemd onder c. tijdens de planperiode wordt gewijzigd, geldt die betreffende wijziging bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
16.2 Overschrijding bouwgrenzen
In uitzondering op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels mogen de bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:
- a. luifels, overstekende daken, entreeportalen, balkons, afdaken, veranda's en bordessen de bouwgrens met ten hoogste 1 meter mogen overschrijden;
- b. overige ondergeschikte bouwdelen aan de gevels de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;
- c. bij ondergeschikte bouwdelen die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 meter dient te worden aangehouden;
- d. bij ondergeschikte bouwdelen die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 meter dient te worden aangehouden.
16.3 Ondergeschikte bouwdelen in het dakvlak of op de kap
In uitzondering op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn op het dakvlak of op de kap ondergeschikte bouwdelen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte van de ondergeschikte bouwdelen niet meer bedraagt dan één vijfde van de oppervlakte van het dakvlak;
- b. de afstand van de ondergeschikte bouwdelen tot de dakrand ten minste 2 meter bedraagt;
- c. de hoogte niet meer dan 1,5 meter bedraagt, gemeten vanaf het dakvlak;
- d. wanneer het ondergeschikte bouwdeel een zonnepaneel of -collector betreft, dient dit, in uitzondering op het bepaalde in a t/m c, aan de volgende voorwaarden te voldoen:
- 1. de afstand tot de grens van het dak dient ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van de collector of het paneel, en:
- 2. indien het zonnepaneel of de -collector niet één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water of het omzetten van de opgewekte elektriciteit: die installatie aan de binnenzijde van een bouwwerk is geplaatst.
16.4 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en van het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 16.3 onder b en c, voor het plaatsen van ondergeschikte bouwdelen dichter op de dakrand of voor het bouwen van ondergeschikte bouwdelen met een grotere hoogte, wanneer dit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik.
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
17.1 parkeren
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat:
- a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid;
- b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, slechts toegestaan is wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
- c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van parkeergelegenheid, zoals vastgelegd in de gemeentelijke Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de inwerkingtreding van voorliggend plan;
- d. indien de Nota Parkeernormen als genoemd onder c. tijdens de planperiode wordt gewijzigd, geldt die betreffende wijziging bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
17.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
- a. van onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
- 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
- b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
18.1 Overige zone - beeldkwaliteit
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beeldkwaliteit' gelden beeldkwaliteitseisen voor het bouwen en inrichten. Deze zijn te vinden in Bijlage 3 Beeldkwaliteitseisen bij deze regels. Deze beeldkwaliteitseisen gelden voor de nieuwbouw van de gebouwen en andere bouwwerken, voor de aanleg van de tuinen met landschapswaarden en voor de inrichting van de omliggende (openbare) ruimte die mogelijk is op basis van dit bestemmingsplan.
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
19.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:
- a. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
- b. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.
19.2 Voorwaarden
De afwijkingen als bedoeld in lid 19.1 worden geweigerd indien door het verlenen daarvan:
- a. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;
- b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;
- c. daardoor de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
20.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Over de Laak - Waterrijk (Chw)”.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeenteraad van Amersfoort heeft op 5 juli 2016 de 'Ontwikkelingsvisie Over deLaak' vastgesteld. Deze ontwikkelingsvisie beschrijft de mogelijke toekomstige invulling van drie gebieden: ’t Hammetje, Speelpolder en Waterrijk. Ook komen er nieuwe routes om te fietsen en wandelen.
In de ontwikkelingsvisie zijn de kaders vastgelegd voor de verdere ontwikkeling van het gebied Over de Laak. ‘Ruimte voor lichte recreatie, nieuw natuur en behoud van de kwaliteiten van het polderlandschap in ‘Over de Laak’ en een goede overgang naar het waardevolle landschap van Arkemheen’ is de ambitie voor dit gebied, in de visie uitgewerkt tot een set randvoorwaarden.
Als eerste is gestart met de uitwerking van het deelgebied Waterrijk en is een definitief ontwerp gereed. Dit deelgebied wordt ingevuld met nieuwe natuur, diverse recreatiemogelijkheden, een tuinderij, voedselbos, de moestuinvereniging en een herontwikkeling van de bestaande erven. De overige deelgebieden worden separaat uitgewerkt en bestemd.
Om uitvoering te kunnen geven aan de plannen voor Waterrijk, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld volgens artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Dit bestemmingsplan is volgens een voor Amersfoort uniforme systematiek opgesteld. Verder is voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) gemaakt. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. Deze digitale systematiek voldoet volledig aan de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
Daarnaast worden er, vooruitlopend op de in aantocht zijnde Omgevingswet, regels aan het bestemmingsplan toegevoegd die niet alleen betrekking hebben op een goede ruimtelijke ordening maar ook op een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De Omgevingswet wil nieuwe, duurzame ontwikkelingen in de samenleving mogelijk maken en wettelijk ondersteunen. Ondanks dat de Omgevingswet pas (volgens de huidige planning) in 2021 in werking treedt is het nu al mogelijk om gebruik te maken van de mogelijkheden van deze wet. Voor Amersfoort is dit mogelijk omdat Amersfoort met haar hele grondgebied is aangewezen als experimenteergebied op basis van de Crisis en herstelwet (15e tranche). Hier zullen we nader op in gaan in hoofdstuk Hoofdstuk 5Verbrede reikwijdte - Omgevingswet van deze toelichting.
1.2 Plangebied
Het plangebied voor dit bestemmingsplan 'Over de Laak - Waterrijk' is begrensd door de gemeentegrens met Nijkerk in het westen en noorden, de Achterhoekerweg aan de oostkant en het riviertje de Laak aan de zuidkant. Het erf met nummer 6 aan de oostkant van de Achterhoekerweg is eveneens in deelgebied opgenomen.
Plangebied bestemmingsplan Over de Laak - Waterrijk
Langs de Laak is een gedeelte van het gebied gereserveerd voor het tuinpark. Hier zal de moestuinvereniging, het voedselbos en Land in Zicht zich vestigen. Het overige deel van het plangebied wordt ingericht als een waterrijk voor weidevogels met de daarin opgenomen ruimte voor recreatie. Voor de erven zijn kavelpaspoorten opgesteld die aansluiten bij het aangrenzende gebied en de gestelde ambitie.
1.3 Geldende Planologie
Ter plaatse van het plangebied Over de Laak - Waterrijk geldt nu het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' zoals dat in juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gronden hebben volgens dit plan overwegend de bestemming 'Agrarisch met waarden - Slagenlandschap met perceelsbegroeiing'. De erven zijn - met uitzondering van Achterhoekerweg 1 - bestemd als 'Wonen'.
Uitsnede bestemmingsplan Hooglanderveen en Vathorst
Het uitgewerkte plan voor het deelgebied Waterrijk kan niet binnen deze bestemming uitgevoerd worden. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan 'Over de Laak - Waterrijk' opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de beleidskaders in Hoofdstuk 2. In Hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving en de omgevingsaspecten staan weergegeven in Hoofdstuk 4. Vervolgens behandelen de hoofdstukken 5, 6, 7 achtereenvolgens de verbrede reikwijdte, de juridische-, economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Over de Laak - Waterrijk' (behalve de relevante milieuwetgeving, die komt in Hoofdstuk 4 aan de orde. Het beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
2.2 Gemeentelijk Beleid
2.2.1 Structuurvisie Amersfoort 2030
De gemeenteraad van Amersfoort heeft op 9 juli 2013 de 'Structuurvisie Amersfoort 2030' vastgesteld. Deze structuurvisie schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Amersfoort en biedt een samenhangend ruimtelijke ontwikkelingsperspectief met een nieuwe sturingsfilosofie.
Visiekaart Structuurvisie Amersfoort 2030
In de structuurvisie wordt ingezet op uitnodigingsplanologie. De bij uitnodigingsplanologie benodigde uitgangspunten worden in de structuurvisie meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke-, sociale- of economische kwaliteit van de stad, aan de diversiteit van de stad of dat plannen moeten voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer- of mindere mate van toepassing zijn. Deze principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Door deze Amersfoort principes te koppelen aan een specifieke gebiedsontwikkeling kan de raad richting geven aan een ontwikkeling. Daarbij is maatwerk van belang en kiest de gemeente per ontwikkeling haar rol.
2.2.2 Coalitieakkoord 2018-2022
In juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Samen aan de slag voor duurzame groei' gepresenteerd. In het coalitieakkoord zijn ambities geformuleerd voor de toekomst Amersfoort en zijn afspraken gemaakt over het behalen van de doelen die het toekomstbeeld werkelijkheid maken. Verduurzaming, in combinatie met de groei van de stad wordt gezien als de grootste opgave en zal voortvarend en in samenwerking met de stad opgepakt worden.
2.2.3 Beleidsvisie Groenblauwe structuur
In de beleidsvisie Groenblauwe structuur heeft het gemeentebestuur van Amersfoort haar visie op de gewenste ontwikkelingen voor natuur, water, recreatie, cultuurhistorie en landbouw op hoofdlijnen vastgelegd. De beleidsvisie functioneert als toetsingskader voor onder meer herstructureringsprojecten, infrastructurele projecten, structuurvisie en bestemmingsplannen. De visie bestaat uit twee delen: de integrale visie op de groen-blauwe structuur en het uitvoeringsprogramma dat bijdraagt aan de realisatie van deze structuur (samen programma Groene Stad genoemd).
2.2.4 Groenvisie
De Groenvisie is een integrale visie welke in coproductie tussen betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college tot stand is gekomen. Deze visie is in 2016 vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.
Doelen van de Groenvisie
In de Groenvisie zijn aan de hand van de volgende thema's, met daarbij kort samengevat de geformuleerde doelen:
- Stad van groene ruimte
Het is van belang dat er meer wordt samengewerkt tussen gemeente en bewoners bij het bepalen van de functie en het beheer van groen. Er moeten duidelijke spelregels komen voor zelfbeheer. Door samen te werken in en aan het groen kan sociale cohesie ontstaan. Groenarme wijken moeten worden voorkomen. - Stad boordevol soorten
Het vergroten van groene gebieden is van belang bij het versterken van de biodiversiteit. Dit geldt ook voor meer groenblauwe verbindingen, een betere inrichting van de groene gebieden en de zorg voor lokale natuurwaarden. - Stad om volop van te genieten
Om volop van de stad te kunnen genieten is de aandacht van belang voor aantrekkelijk recreatief groen met een uitnodigende inrichting, meer beweegrondjes, een slimme zonering voor de verschillende gebruikers van groen, waterrecreatie vanwege hittestress, grote parken, de afstand van groen tot inwoners en aandacht voor kinderen en jongeren. - Stad om op te eten
Bij dit thema is de aandacht voor het vergroenen van schoolpleinen van belang, meer volkstuinen, het vergroten van het areaal aan stadslandbouw, verbreden van de landbouw, tijdelijk beheer van braakliggende terreinen, educatie over eetbaar groen, stadslandbouw voor een zinvolle dagbesteding en de kringloop sluiten door compostering. - Stad met aangepast waterbeheer
Om de stad klimaatbestendiger te maken is de aandacht van belang voor een groenblauwe dooradering van de stad, meer schaduw, meer stromend water, minder verstening, meer waterberging en het zoeken naar handige functiecombinaties zoals de aanleg van een waterplein. - Stad die bomen de ruimte geeft
Voor een boomrijk Amersfoort is de waarde van de boom van belang, evenals de juiste plek, meer bomen, meer variatie, de dynamiek van bomen, kappen en compenseren.
Bij al deze thema's uit de Groenvisie zijn dilemma's te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en wordt nog gewerkt aan een Groenstructuurkaart.
2.2.5 Bomenleidraad
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.
2.2.6 Ontwikkelingsvisie Over de Laak
Op 5 juli 2016 is de 'Ontwikkelingsvisie Over de Laak' door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie is de eerste stap om te komen tot een groen-recreatief gebied aan de noordzijde van het riviertje de Laak. Het gehele gebied Over de Laak is circa 145 hectare. De Ontwikkelingsvisie richt zich op de gronden (36 hectare) die in eigendom zijn van de gemeente en beschrijft de mogelijke toekomstige invulling van drie gebieden: 't Hammetje, Speelpolder en Waterrijk. Ook komen er nieuwe routes om te fietsen en te wandelen.
Ruimte voor lichte recreatie, nieuwe natuur en behoud van de kwaliteiten van het polderlandschap in Over de Laak en een goede overgang naar het waardevolle landschap van Arkemheen. Dit is de doelstelling voor het gebied zoals door de gemeenteraad is vastgelegd met het vaststellen van de ontwikkelingsvisie.
Voor voorliggend bestemmingsplan is het gedeelte uit de ontwikkelingsvisie gericht op Waterrijk van belang. Voor Waterrijk is als mogelijke uitwerking het navolgende volgende in de visie opgenomen.
Waterrijk:
- Ten westen van de Achterhoekerweg wordt natuur ontwikkeld door het polderlandschap te vernatten. In het gebied zijn drie delen te onderscheiden. Een gebied waar recreanten welkom zijn in het in het natuurlandschap van de polder. Een natuurgebied dat je vanuit een vogelkijkhut kennis laat maken met de natuur van Arkemheen. Het derde deel is het Tuinpark Laakzijde dat als een schiereiland in de natte natuur ligt.
- Waterrijk West zorgt voor diverse nieuwe wandelroutes die aansluiten op de Achterhoekerweg;
Impressie van een mogelijk eindbeeld uit de Ontwikkelingsvisie Over de Laak
Toegankelijke natuur
Aansluitend op de Laak wordt een toegankelijk natuurgebied gerealiseerd. De sloten tussen de weilanden worden verbreed. Op de voormalige weilanden ontwikkelt zich een natuurlijke vegetatie van afwisselend riet, kruidenrijke moerasvegetatie, ruig en nat grasland met natuurlijke opslag van grauwe wilg en zwarte els. Een milieu waar watervogels zich bij uitstek thuis zullen voelen. Ook onder water zal een rijke vegetatie met nieuw waterleven ontstaan. Het huidige polderlandschap blijft in het slotenpatroon leesbaar.
Het water staat in open verbinding met de Laak. Op alle sloten kan je kanoën. Enkele sloten krijgen de breedte van een vaart en zijn zo geschikt voor (elektrische) sloepen. Bij het tuinpark Laakzijde wordt een aanlegplaats gerealiseerd. Het water fungeert tevens als waterbuffer die overlast bij hevige regenval in de wijk Vathorst voorkomt. De kade langs de Laak, van circa 1 meter boven maaiveld, wordt voor deze ontwikkeling om dit deelgebied heen gelegd.
Voor wandelaars worden nieuwe paden aangelegd. Het startpunt voor een wandeling vormt de Achterhoekerweg. Wandelend over de nieuwe kade heb je fraai uitzicht over het landschap. Ben je niet bang voor vieze voeten dan wandel je over de natte (w)eilanden die met bruggetjes en pontjes zijn verbonden. Je kan ook door de bloemrijke hooilanden naar het noorden wandelen. Het bloemrijke hooiland dat zich hier ontwikkelt zal een grote aantrekkingskracht hebben op vlinders en bijen. Twee kikkerpoelen dragen bij aan de natuurwaarden en de beleving van dit gebied. De route brengt je langs het 'puur natuurgebied' en sluit aan op de Achterhoekerweg. Honden lopen aan de lijn en mogen lekker rennen op het duidelijk gemarkeerde stuk hondenlosloopstrook langs de Laak, waarbij doorlopen naar Nijkerk niet tot de mogelijkheden behoort.
Puur natuur
Vogelsoorten uit Arkemheen kun je tegenkomen als je vogels gaat spotten vanuit de vogelkijkhut in het natuurgebied. De natte rietlanden tussen de brede sloten vormen een ideaal leefgebied voor moerasvogels als kleine karekiet en blauwborst. Op andere (w)eilanden ontstaat een plasdrasgebied dat aantrekkelijk is voor weidevogels om voedsel te zoeken. Weidevogels als grutto, kievit en tureluur staan graag met hun poten in het water.
Het natuurgebied krijgt zijn eigen watersysteem met een natuurlijk waterpeil losgekoppeld van de polder. Hierdoor kan het gebied in de winter water vasthouden. In de zomer zal het waterpeil langzaam dalen. De fluctuatie van enkele decimeters biedt ideale omstandigheden voor nat riet- en hooiland. Door de verschillende maaiveldhoogtes van de (w)eilanden ontstaat een natuurlijk afwisselend beeld waarbij het waterpeil net boven of net onder maaiveldhoogte staat.
Een brede rietoevers met her en der een grauwe wilg zorgt voor een natuurlijke buffer aan de oost- en zuidzijde die verstoring door recreanten voorkomt. De kern van het natuurgebied is circa 200 meter van het doorgaande pad gelegen om de vogels de voor hen wenselijke rust te gunnen. De natuurkern kun je beleven vanuit de vogelkijkhut.
Lekkere natuur
Op het schiereiland aan de Laak krijgt het Tuinpark Laakzijde een nieuwe locatie. Op circa 2,5 hectare combineert zij moestuinen met voor iedereen toegankelijke functies zoals bijvoorbeeld een pluktuin, speelweide en wandelpaden of een verenigingsgebouw samen met een ruimte voor natuureducatie. Deze functies zijn ook per boot over de Laak bereikbaar. De ontwikkeling van het Tuinpark sluit aan bij de polder en het natuurgebied met onder andere gebiedseigen beplanting en biedt gelijktijdig ruimte aan nieuwe natuurwaarden die passen bij deze kleinschalige ontwikkeling. Onderzocht kan worden of er een eenvoudige horecagelegenheid, geëxploiteerd in samenwerking met het Tuinpark kan worden gerealiseerd waar de mogelijkheid wordt geboden om de groentes ter plekke klaar te maken en te genieten van 'lekkere natuur'.
Land in Zicht
Het motto van leer-werkboerderij Land in Zicht is dat iedereen kan en wil bijdragen aan en participeren in de maatschappij. Er worden werk- en ontwikkelmogelijkheden voor zogenaamde 'kwetsbare doelgroepen' aangeboden, mensen die (tijdelijk) afstand hebben tot de reguliere arbeidsmarkt. Deelnemers houden zich bezig met het uitvoeren van praktisch en zinvol werk. Bij Land in Zicht worden leer-werkplekken geboden midden in en volledig geïntegreerd met de maatschappij. Werkzaamheden worden verricht op openbare plekken en bij particulieren en bedrijven.
Nieuwe woningen
De Ontwikkelingsvisie Over de Laak biedt ruimte voor het toevoegen van woningen op de percelen aan de Achterhoekerweg 1a en 6. Voor de nieuwbouw wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat aansluit bij de bestaande karakteristiek van de huidige bebouwing. Uitgangspunt is dat een combinatie van bouwvolumes samen een erfensemble vormen: de woningen moeten wat betreft architectuur en uitstraling bij elkaar passen. Erven dienen te worden voorzien van gebiedseigen erfbeplanting.
Recreatieve routes
De drie deelgebieden zorgen voor enkele nieuwe schakels in het recreatieve routenetwerk van 'Over de Laak':
- Waterrijk zorgt voor diverse nieuwe wandelroutes die aansluiten op de Achterhoekerweg;
- Speelpolder realiseert een nieuwe schakel tussen het pad langs de Laak en de Pallisaden;
- Het bosgebied rond het Hammetje zorgt voor een nieuwe aansluiting tussen de Domstraat en de Palestinaweg Oost.
Hiermee ontstaan verschillende nieuwe recreatieve ommetjes van 2 tot 5 kilometer.
De nieuwe langzaam verkeer brug over de Laak, ter hoogte van de Markerhaven, zorgt met de andere bruggen voor een vierde toegang van het gebied van en naar Vathorst.
2.2.7 Modelkeuze
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor de bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures'. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor bestemmingsplan Over de Laak - Waterrijk is gekozen om de procedure volgens model 1 te volgen.
- De uitwerking van het deelgebied Over de Laak - Waterrijk is geheel in overeenstemming met de door de raad vastgestelde Ontwikkelingsvisie Over de Laak. In deze visie zijn de kaders vastgelegd voor de verdere ontwikkeling van het gebied Over de Laak. 'Ruimte voor lichte recreatie, nieuw natuur en behoud van de kwaliteiten van het polderlandschap in 'Over de Laak' en een goede overgang naar het waardevolle landschap van Arkemheen' is de ambitie voor dit gebied, in de visie uitgewerkt tot een set randvoorwaarden. De beoogde invulling van het deelgebied Over de Laak - Waterrijk sluit hier volledig bij aan en het is niet nodig om aanvullende kaders vast te stellen.
- De Ontwikkelingsvisie Over de Laak is tot stand gekomen door een uitvoering participatietraject met bewoners en andere belanghebbenden.
- Er is geen strijd met andere beleidsbeslissingen. De Structuurvisie 2030 en in de Visie Groen Blauwe Structuur van de gemeente Amersfoort wordt gesteld dat er aan de noordkant van Amersfoort (Vathorst) een sterke behoefte is aan een groen recreatief uitloopgebied. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie wordt dit gebied aangemerkt als een "levendige recreatiezone". In de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen - Eemland heeft 'Over de Laak' de aanduiding "overgangsgebied" gekregen. Waar kavelbeplanting, andere gewassen dan grasland, erven in hogere dichtheden en opgaand groen zijn toegestaan. De beoogde plannen voor Over de Laak - Waterrijk zijn hiermee in overeenstemming
Hiermee is voldaan aan de eisen die gesteld zijn aan het toepassen van model 1 wat heeft geresulteerd in de instemming van het presidium op 16 oktober 2018 met het volgen van de procedure van dit model voor dit bestemmingsplan.
2.2.8 Verkeer- en vervoersplan
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Uitgangspunt daarbij is dat de verkeersveiligheid en leefbaarheid belangrijke factoren zijn en integraal onderdeel zijn van de planvorming.
2.2.9 Nota Parkeernormen
In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 en de actualisatie daarvan zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met de toekomstige ontwikkelingen in het autobezit.
Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan 'bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat er geen sprake is van extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm wordt aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is ook aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
2.2.10 Welstandsnota en beeldkwaliteitseisen
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het ruimtelijke beleid wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
Landschap Eemland
Het plangebied Over de Laak - Waterrijk ligt in het gebied dat in de PRS is aangemerkt als 'Landschap Eemland'. De provincie heeft als beleid voor dit gebied om de volgende kernkwaliteiten te behouden:
- 1. extreme openheid;
- 2. slagenverkaveling;
- 3. veenweidekarakter;
- 4. historie van de Zuiderzee;
- 5. Grebbelinie
- 6. overgangsgebieden (bij Eemnes, Soest en Amersfoort).
Over de Laak is aangewezen als 'overgangszone' vanuit de visie op het voorheen Nationale Landschap Arkemheen-Eemland. Deze aanduiding is overgenomen in de PRS en in de bijbehorende Ruimtelijke Kwaliteitsgids Eemland.
Het landschap Eemland maakt onderdeel uit van het interprovinciale landschap Arkemheen-Eemland. Eemland is een weids en open weidegebied. De openheid wordt begrensd door duidelijk herkenbare randen. Op het oog lijkt Eemland eenduidig. Agrarische, ecologische en recreatieve functies lopen er echter door elkaar heen. Deze functies verenigen zich met de hoge grondwaterstand die er is door de veenbodem, de lage ligging en kwel van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. Bebouwing ligt achter de randen of als eilanden in open linten in de weidse ruimte. Subtiele verschillen in de openheid, door beheer van het grasland, lijnen in het maaiveld en lage grasdijken, verrijken de beleving van het open gebied. Van dichtbij geven de lage dijken van Eem en Eemmeer en de open linten een geleding in de openheid. Gezien van een afstand worden ze onderdeel van een grotere open ruimte. De lijnen in het landschap staan haaks op de rivier de Eem. Het open lint ligt binnendijks. Buitendijks liggen erven op terpen.
Bij ontwikkelingen in het landschap van Eemland is het vooral van belang dat de open ruimte behouden blijft. Dit betekent behoud van een continue open ruimte langs de Eem, van Randmeer tot Amersfoort. Bij ontwikkelingen kan de openheid versterkt worden door verplaatsing van bebouwing, begroeiing of andere opgaande elementen. Nieuwe bebouwing vestigt zich in randzones of in bestaande linten, waarbij deze laatste wel transparant moeten blijven. Nieuwe of verbeterde infrastructuren worden niet zichtbaar gemaakt door beplanting, verlichting of andere elementen indien dit voor de functie niet noodzakelijk is of anders opgelost kan worden.
Algemene beleidslijn landelijk gebied: ruimte voor dynamiek en kwaliteit
Het provinciaal beleid richt zich op het behoud van de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied. De functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw, natuur en bos worden daarom gekoesterd. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied moet worden voorkomen. In bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteit.
Kwaliteitsontwikkeling (rood-voor-groen)
In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave waar bijvoorbeeld omzetting van landbouwgrond naar groene functies gewenst is en waar daarom soms ook de vestiging van stedelijke functies aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om:
- kernrandzones, waarbij ruimte moet zijn voor stedelijke functies en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd;
- recreatiezones, waar sprake is van een recreatieve opgave die ook door rood-voor-groenconstructies moet kunnen worden gerealiseerd;
- gebieden binnen en direct grenzend aan de groene contour, waar nieuwe natuurgebieden met behulp van alternatieve financieringsmogelijkheden kunnen worden gerealiseerd.
Buiten deze gebieden is de inzet van rood-voor-groen niet mogelijk, behoudens kleinschalige verbetering vanuit bestaande bouwpercelen. Hierbij kan gedacht worden aan de ruimte-voor-ruimte regeling of een andere rood voor groen regeling waarbij het maken van extra kwaliteit uitgangspunt is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan herstel landschapselementen, versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap), oplossingen voor de wateropgave en/of realisering van wandel- en recreatievoorzieningen.
Kernrandzone
De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. De kernrandzone, het gebied grenzend aan stad of dorp, heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw bevinden zich hier stedelijke functies, zoals verspreid liggende woningen, sportvelden, recreatieve voorzieningen, volkstuinen, begraafplaatsen en rioolwaterzuivering. Deze zone is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. De kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vragen om specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking kan met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk worden gemaakt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is.
Recreatiezone
Het gebied over de Laak is ook aangewezen als recreatiezone ten behoeve van de inwoners van Vathorst en Amersfoort Noord (PRS, kaart 13, pagina 112)
Beleid
De verwachting is dat de recreatiebehoefte vanuit de steden de komende jaren verder toeneemt, mede als gevolg van de grote binnenstedelijke woningbouwambitie. Om die reden vinden wij gebiedsontwikkeling ten behoeve van bovenlokale recreatie en bereikbaarheid voor vooral langzaam verkeer van belang en zullen wij ontwikkelingen rond stadsgewest Utrecht en rond Amersfoort die hieraan bijdragen stimuleren. De bestaande recreatieve voorzieningen in deze zones willen we behouden en waar nodig versterken. Wij regelen hiervoor dat in de recreatiezones geen ontwikkelingen plaats kunnen vinden die behoud en realisatie van recreatief groen belemmeren. Daarnaast willen wij in deze zones onder voorwaarden ruimte bieden, via bijvoorbeeld rood voor recreatiegroen, voor aanvullende bovenlokale recreatievoorzieningen met een intensief of extensief gebruik. Daarbij wordt de toegevoegde recreatiefunctie in principe gerekend als een plus, waarbij de voorzieningen vanzelfsprekend landschappelijk moeten worden ingepast. Nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden als zij passen binnen de visie van de recreatiezone. Deze visie laat zien waar de meest geschikte locaties voor de intensieve en extensieve recreatieve functies gelegen zijn, in relatie tot het stedelijk gebied en in relatie tot de al aanwezige recreatieve en andere functies (zoals (stads)landbouw) in het gebied. Recreatie en stadslandbouw kunnen ook combinaties vormen, waarbij de productie van voedsel voor de stad gecombineerd wordt met het leveren van andere diensten en producten aan de stad.
Toelichting
In het stadsgewest Utrecht en Amersfoort liggen tussen en aan de rand van de verschillende kernen overwegend groen ingerichte gebieden, die als vingers vanuit het landelijk gebied het stadsgewest insteken. Ze bestrijken veelal het landelijk gebied van meerdere gemeenten. Deze gebieden vervullen een functie als tegenhanger van de meest verstedelijkte gebieden in onze provincie. Ze herbergen een mix aan gebruiksvormen met als belangrijkste landbouw, natuur, recreatie, verspreid wonen en kleine bedrijvigheid. Voorts liggen er tal van waardevolle structuren op het vlak van natuur, water, landschap, cultuurhistorie, varen, wandelen en fietsen. In deze zone zijn de langzaam verkeerverbindingen tussen stad en land en de verbindingen naar en tussen de recreatieve gebieden van belang. In delen van de recreatiezones zijn vooral extensieve, route gebonden vormen van recreatie passend, in andere gebieden juist intensievere recreatie. Om de realisatie van recreatieve voorzieningen te stimuleren kan verstedelijking plaatsvinden, indien dit gepaard gaat met nieuwe mogelijkheden voor recreatief gebruik. Hierbij valt te denken aan nieuwe landgoederen met recreatief medegebruik, bijdragen aan de recreatieve structuur, recreatieve groengebieden, open (zwem)waterlocaties en doorgaande routestructuren voor langzaam verkeer. De realisatie van rode ontwikkelingen vindt op zodanige wijze plaats, dat het landschap zoveel mogelijk wordt versterkt en rood en recreatievoorzieningen in samenhang worden ontwikkeld. Omdat we het belangrijk vinden dat de ontwikkelingen in de recreatiezones in samenhang worden bekeken, hebben wij voor deze gebieden samen met regio, gemeenten en maatschappelijke en/of particuliere organisaties een integrale visie ontwikkeld. In deze visie wordt, op basis van een nadere verkenning, aangegeven welke bovenlokale voorzieningen waar mogelijk zijn. Ook wordt de samenhang met de andere opgaven of aanwezige functies binnen het gebied aangegeven. Daarbij vinden wij het belangrijk dat in de visie bestaande landschapsstructuren, eventueel aanwezige cultuurhistorische- of natuurwaarden en de positie van de landbouw recht worden gedaan.
Vanwege het nabij gelegen stedelijk gebied is vooral de bovenlokale recreatiebehoefte groot. Om hier in te voorzien is voor de gebieden rond Utrecht de afgelopen jaren gewerkt aan de 'Randstadgroenstructuur' en later aan 'Recreatie om de Stad'. Recreatieve groengebieden in de regio Amersfoort zijn de afgelopen jaren in het kader van de Groenblauwe structuur Amersfoort ontwikkeld of worden nog ontwikkeld. De aanleg van deze gebieden streven wij nog steeds na. Deze recreatieve groengebieden zijn nu onderdeel van de recreatiezones.
Wij vragen de gemeenten aandacht te schenken aan de ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzones die direct rond de kernen liggen, zoals beschreven onder 'Kernrandzones'. De nader te verkennen gewenste kwaliteitsverbetering voor een kernrandzone heeft zijn eigen dynamiek en lokale recreatiebehoeften krijgen hier een plaats in. De kernrandzone kan overlappen met de recreatiezone. Afstemming tussen de lokale (recreatie)voorzieningen en eventuele bovenlokale recreatievoorzieningen is dan noodzakelijk.
2.4 Conclusie Beleid
Voorliggend bestemmingsplan Over de Laak - Waterrijk maakt het mogelijk om het plangebied in te vullen met nieuwe natuur, diverse recreatiemogelijkheden, een tuinderij, voedselbos, de moestuinvereniging en een herontwikkeling van de bestaande erven. Uit de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk blijft dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten vanuit zowel het gemeentelijk- als provinciaal beleid. Het geldende beleid vormt dus geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste plannen.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt na een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied de gewenste toekomstige situatie beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de elementen natuur en recreatie, Tuinpark - Waterrijk, de erven, ontsluiting en parkeren.
3.1 Huidige Situatie Over De Laak - Waterrijk
Het plangebied Over de Laak - Waterrijk ligt in het gebied dat veelal bekend staat als Vathorst Noord en ligt aan de rand van Amersfoort op de grens met de gemeente Nijkerk.
Ligging plangebied
Op dit moment bestaat het gebied hoofdzakelijk uit weilanden en akkers. De zuidkant van het plangebied wordt begrensd door het riviertje de Laak.
Zicht op het plangebied vanaf de zuidkant van de Laak
Langs de Achterhoekerweg, gelegen aan de oostzijde van het plangebied, bevindt zich een aantal erven die voorheen agrarisch in gebruik waren. Op elk van deze erven staat een woonhuis met daarbij een groot aantal bijgebouwen en verhardingen. Op en rondom deze erven staan bomen en zijn er diverse houtsingels/elzensingels te vinden.
Grenzend aan de Laak is, vooruitlopend op de vaststelling van dit bestemmingsplan Over de Laak - Waterrijk, gestart met de aanleg van moestuinen.
De erven aan de Achterhoekerweg en de moestuinvereniging
Ten noorden van het plangebied, net over de grens met Nijkerk bevinden zich agrarische bedrijven. De bedrijfsvoering van deze ondernemers zal niet gehinderd worden door de ontwikkelingen van het gebied Waterrijk.
3.2 Toekomstige Situatie Over De Laak - Waterrijk
Ruimte voor lichte recreatie, nieuwe natuur en behoud van de kwaliteiten van het polderlandschap in Over de Laak en een goede overgang naar het waardevolle landschap van Arkemheen. Dit is de doelstelling voor het gebied zoals door de gemeenteraad is vastgelegd met het vaststellen van de ontwikkelingsvisie (zie paragraaf 2.2.6).
Belangrijke uitgangspunten voor het gehele plangebied Over de Laak (Waterrijk, Speelpolder en 't Hammetje) zijn:
- diversiteit van de landschappen versterken;
- netwerk van routes
- natuurnetwerk versterken voor de vijf verschillende biotopen;
- zonering in rust en activiteiten;
- ritme van gastvrije entrees;
- recreatieve activiteiten;
- nieuwe en bestaande erven;
- ritme van gastvrije knooppunten;
- hondenuitlaatplekken.
In lijn met de doelstelling en in de context van de uitgangspunten is het plangebied Over de Laak - Waterrijk concreet uitgewerkt tot een gebied met ruimte voor nieuwe natuur (waterrijk) gecombineerd met recreatie. Daarbij wordt tevens ruimte geboden aan het initiatief voor Tuinpark - Waterrijk bestaande uit de Hoeve Laakzijde (Land in Zicht en stadslandbouw), de moestuinvereniging en een voedselbos en tot slot voor de herinrichting van agrarische erven aan de Achterhoekerweg.
3.2.1 Natuur en recreatie Waterrijk
3.2.1 Natuur en recreatie Waterrijk
Voor het gebied Over de Laak - Waterrijk is in samenwerking met een bureau van landschapsarchitecten gekomen tot een definitief ontwerp voor het plangebied. Dit ontwerp is het uitgangspunt voor voorliggend bestemmingsplan en is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Het beoogde eindbeeld voor Over de Laak - Waterrijk is ontstaan door te kijken naar de volgende bestaande kwaliteiten van het gebied:
- Aanwezigheid historische verkavelingsstructuur;
- Aan de Laak, lange lijn;
- Monumentale erven rondom;
- Open gebied met lange zichten;
- Entree aan Laakzijde gekoppeld aan nieuw passtuk
- Het passtuk aan Keienweg (nb hier komt géén entree);
- Taps toelopende kavels, spel van gerende lijnen
- In potentie weidevogelgebied en foerageergebied;
- Poort naar en gebied in de reeks van natuurgebieden langs de Laak, verbonden met klompenpaden.
Deze bestaande kwaliteiten hebben in combinatie met de visie op het gebied geleid tot de volgende ontwerpuitgangspunten:
- Rondwandeling mogelijk: uitzichten, verkijken en natuureducatie;
- Natuur van + naar +++;
- Biodiversiteit richten op inrichten voor vogels van (natte) weilanden en akkers en de biodiversiteit die daar bijhoort;
- Watersysteem aanpassen aan natuurontwikkeling;
- Cultuurhistorische aspecten meenemen in het ontwerp;
- Initiatieven van diverse partijen inpassen en onderdeel laten zijn van entree van landschapspark;
- Waterrijk in dezelfde beeldtaal als de overige delen van 'Over de Laak'.
Naast deze ontwerpeisen zijn er ook nog technische uitgangspunten van toepassing zoals de ligging van de gasleiding, de bedijking van de Laak en het watersysteem.
Vanuit al deze genoemde aspecten is bedacht hoe de gewenste natuur gerealiseerd kan worden. Door slim om te gaan met water en bodem is het mogelijk om zowel rietoevers en watervegetie te maken als natte en drasse weiden, nat schraalland en vochtig hooiland. Om deze verschillende vegetatietypen in stand te houden, is het van belang om het uiteindelijke beheer hier op af te stemmen.
Om het nieuwe natuurgebied te kunnen beleven, komen er routes en pleisterplekken in het gebied. Concreet gaat het dan onder meer om wandelen over graspaden, vogels kijken via een vogelkijkscherm, genieten van het uitzicht en de natuur vanaf een bankje of uit uitzichtpunt dan wel met een kano aanleggen bij steiger in de Laak bij het tuinpark.
Uiteindelijk hebben al deze genoemde aspecten samen geleid tot het volgende gewenste eindbeeld voor wat betreft de nieuwe natuur in het plangebied Over de Laak - Waterrijk.
3.2.2 Tuinpark - Waterrijk
Naast de ontwikkeling van natuur en recreatie, wordt in het plangebied het Tuinpark - Waterrijk ontwikkeld. Hiervoor worden vier partijen gefaciliteerd in de vorm van een moestuinpark, voedselbos, stadslandbouw en het leerwerkbedrijf Land in Zicht. Deze partijen vestigen zich in het zuidoostelijk deel van het plangebied, in de hoek grenzend aan de Laak in het zuiden en de Achterhoekerweg in het oosten.
De landschappelijke kwaliteit van de inrichting van het Tuinpark - Waterrijk is gebaseerd op het slotenpatroon van het bestaande landschap. Dit zorgt voor een heldere onderverdeling in de functies. Op een gemeenschappelijk erf is ruimte voor enkele gezamenlijke ondersteunende voorzieningen in de vorm van bebouwing. Dit erf zal als een traditioneel erf gerealiseerd worden, waarbij de bebouwing als een boerderij met kapschuur gesitueerd wordt (ensemble) en er qua architectuur en uitstraling sprake is van een eenheid.
In het Tuinpark wordt het bestaande slotenpatroon aangevuld met nieuwe sloten die de richting van het landschap overnemen en versterken. Zo wordt aangesloten op het bestaande landschap dat ook het uitgangspunt is voor het te ontwikkelen natuurgebied. De sloten vormen zichtlijnen in het park en zijn gekoppeld aan routes.
Het Tuinpark - Waterrijk kent zowel openbare routes als routes die alleen overdag toegankelijk zijn. Samen vormen ze een netwerk met vele recreatiemogelijkheden. De openbare route ligt op de kade langs de Laak en sluit aan op het hondenuitrenveld dat langs de Laak ligt. Daar worden ook twee invalideparkeerplaatsen aangelegd voor het uitlaten van hulphonden.
Een sloot tussen de openbare route en het Tuinpark - Waterrijk voorkomt dat mensen het park 's nachts kunnen betreden. Het Tuinpark is overdag semi-openbaar toegankelijk m.u.v. de individuele (particuliere) tuinen die door hagen worden omsloten.
De bestaande waterkering/dijk langs de Laak blijft bestaan. Deze wordt gebruikt als afscheiding tussen het hondenuitrenveld en het Tuinpark - Waterrijk. Aan de westzijde van het Tuinpark - Waterrijk wordt de dijk iets omgelegd, waardoor een eiland in de Laak ontstaat; een mooie plek voor kleine bootjes om aan te leggen.
Hoeve Laakzijde
Hoeve Laakzijde is het gemeenschappelijk initiatief van het leerwerkbedrijf Land in Zicht en een Stadsboerderij waar zorg en landbouw worden gecombineerd.
De Stadboerderij ontwikkelt stadslandbouw in Amersfoort, waarbij het doel is om duurzame landbouw in de stad te brengen. Op deze manier wordt het voor inwoners mogelijk om voedsel, zonder kunstmatige bemesting en chemische bestrijdingsmiddelen, dichtbij huis aan te schaffen. Hierdoor wordt ook nog eens de energie voor transport en opslag bespaard.
Het beeld dat beide partijen voor ogen hebben binnen het Tuinpark - Waterrijk wordt door hen als volgt geschetst:
'Hoeve Laakzijde vindt haar fysieke vorm in een gezamenlijk gebouw voor duurzame voedselproductie en innovatieve zorg.
In het gebouw, een lokale buurderij, worden de volgende onderdelen ondergebracht.
Het theehuis en de winkel, de huiskamer van de wijk waar mensen en lokaal geteelde en gemaakte producten samen komen en het leerwerkbedrijf Land in Zicht waar allerlei mensen een betekenisvolle weg naar zichzelf, elkaar en werk kunnen vinden.
Het theehuis en het leerwerkbedrijf Land in Zicht worden via een werkschuur met elkaar verbonden waar gezamenlijke activiteiten kunnen plaatsvinden zoals workshops over voedsel en andere educatieve activiteiten, maar ook bijvoorbeeld de opslag van groenten.
De typologie, de boerenschuur, van de gebouwen refereert naar het landelijk gebied en wordt uitgevoerd in houtskeletbouw in combinatie met andere duurzame materialen. Duurzame energieopwekking kan in de daken worden geïntegreerd'.
De activiteiten van Hoeve Laakzijde zijn met name gericht op Vathorst en Hooglanderveen. Het semi openbare erf met de bijbehorende percelen wordt ingericht als een groen recreatief gebied met daarin een zorgboerderij en een tuinderij. Ter plaatse is sprake van groenteteelt, verwerking van groentes tot producten en verkoop. De opzet van het geheel krijgt een informeel karakter en zal als ontmoetingsplek een bijdrage leveren aan gemeenschapsvorming. De winkel zal eveneens dienst doen als kleinschalig theehuis met een klein terras. Ook wordt er een ruimte gecreëerd waar kinderen kunnen spelen.
Tuinpark Laakzijde
Tuinpark Laakzijde wordt gevormd door de moestuinvereniging en het voedselbos. De moestuinen worden gesitueerd op het zuidelijk deel van het terrein, grenzend aan de Laak. In totaal kunnen er maximaal 80 moestuinen op het terrein worden aangelegd. Het noordelijk deel van het Tuinpark wordt ingericht als voedselbos. Dit voedselbos wordt gerealiseerd, beheerd en onderhouden door een stichting. Tuinpark Laakzijde krijgt op het gemeenschappelijk erf beschikking over een gedeelte van de kapschuur met daar aangebouwd een kas ten dienst van Tuinpark
Laakzijde.
Gemeenschappelijk erf
Op het gemeenschappelijk erf wordt de bebouwing samen met de benodigde ondersteunende voorzieningen gesitueerd. Dit gaat er als volgt uitzien.
De centraal op het erf gelegen Hoeve krijgt de uitstraling van een hoofdgebouw en zal een oppervlakte van maximaal 250m² beslaan. In dit gebouw wordt plaats geboden aan de volgende functies:
- Dagbesteding voor volwassenen;
- Werkschuur met daarin opslag voor het leer-werkbedrijf in het groen en houtwerk;
- Theehuis annex landwinkel in combinatie met educatie. Hierbij is sprake van 3 dagen dagbesteding voor ouderen en in het weekend kleinschalige dagopvang voor de jeugd.
De bij de Hoeve behorende kapschuur zal ook een zodanige uitstraling krijgen en krijgt een oppervlakte van maximaal 286m². In deze schuur zijn de volgende functies voorzien:
- Ruimte voor Tuinpark Laakzijde;
- Opslag Machines e.d.
- Een kleine reserve ruimte eventueel voor verhuur en/of opslag.
Tegen deze kapschuur aan mag nog een kas worden gerealiseerd van 4 * 26 meter.
Naast de gebouwen zal het gemeenschappelijk erf gebruikt gaan worden voor het parkeren van auto's en fietsen, komt er een kleine speelvoorziening, een kleinschalig terras en zal er een boomgaard aangeplant worden met daarin een hout(hak)plaats.
3.2.3 Erven
In het plangebied Over de Laak - Waterrijk bevinden zich aan de Achterhoekerweg vier voormalige agrarische erven (nrs. 1, 1A, 3/3A en 6). Deze erven zijn jarenlang matig onderhouden. Ook staan er naast de woningen veel bijgebouwen, die niet bijdragen aan de kwaliteit van het gebied. Een herontwikkeling van deze erven is dan ook zeker gewenst. In het geval deze herontwikkeling op een passende wijze gebeurt, levert dit aanvullende middelen op om de ontwikkelingen van natuur, groen en recreatie te kunnen financieren. Nieuwe erven en bouwwerken kunnen een positieve bijdrage leveren aan de beleving van het gebied. Om tot een goede invulling van de erven te komen, zijn strikte kavelpaspoorten opgesteld aan de hand waarvan de erven ontwikkeld kunnen worden. Hiermee is het op voorhand duidelijk wat de ambities zijn en ligt er een toetsingskader voor de welstand en de vergunningverleners. De kavelpaspoorten zijn als bijlage 2 Kavelpaspoorten opgenomen bij de regels van dit bestemmingsplan.
Landschapserfprincipes
Het gebied waar de erven zich bevinden maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland. Binnen dit landschap zijn er verschillende gebieden herkenbaar met alle specifieke karakteristieken. Alle erven liggen in het deelgebied 'overgang' waarbij met name de afwisseling van halfopen ruimten met zichtrelaties naar de open polders beeldbepalend zijn. De volgende erfprincipes zijn volgens de 'Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen' binnen dit landschap uitgangspunt.
Erfprincipes
Erven zijn van oudsher op een bepaalde manier ontstaan en gegroeid waardoor het duidelijk herkenbare eenheden zijn met een logische plek in het landschap. Bij veranderingen of nieuwe erven is het belangrijk om de herkenbare eenheden van erven te behouden zodat deze bijdragen aan de versterking van het landschap en de ruimtelijke kwaliteit.
De principes zijn als volgt:
- 1. Erfensemble: Een erf is een herkenbaar ensemble in het landschap. Het bestaat uit gebouwen, erfinrichting en beplanting.
- 2. Hiërarchie: Het erf wordt gevormd door een aantal gebouwen waarven er één de belangrijkste is. Het hoofdgebouw staat prominent op het erf.
- 3. Entree: De gebouwen staan dicht bij elkaar, gegroepeerd op en rond gemeenschappelijke ruimte/erf, het erf heeft één duidelijke toegang/hoofdentree.
- 4. Verankering: Het erf is verankerd in het landschap door onder andere positie en oriëntatie van gebouwen, erfbeplanting en wandelpaden.
Kavels en woningen
Het uitgangspunt voor het realiseren van woningen is de positieve bijdrage aan de kwaliteit van het landschap. Hierbij wordt gekeken vanuit het principe 'hoeveel bebouwing kan een gebied hebben, zonder dat het karakter negatief wordt beïnvloed'. De volgende uitgangspunten, regels en kaders worden gehanteerd bij de herinrichting van erven.
Referentiebeelden woningen
3.2.4 Beeldkwaliteit
In aanvulling op de Welstandsnota zijn voor dit plan beeldkwaliteitseisen opgesteld waaraan moet worden voldaan als het gaat om:
- de bouw van de nieuwe woningen met bijgebouwen op de in het plangebied aanwezige erven;
- de herinrichting van de van oorsprong agrarische erven;
- de inrichting van de tuinen die aangemerkt worden als tuinen met landschapswaarden;
- de bouw van de nieuwe gebouwen op de percelen van Hoeve Laakzijde en Tuinpark Waterrijk;
- de inrichting van de gronden behorend bij Hoeve Laakzijde en Tuinpark Waterrijk.
Deze beeldkwaliteitseisen zijn te vinden in Bijlage 3 Beeldkwaliteitseisen bij de regels van dit bestemmingsplan.
De beeldkwaliteitseisen fungeren als toetsingskader voor de stadsbouwmeester bij de beoordeling van de omgevingsvergunningen die nodig zijn voor het bouwen van de woningen met bijgebouwen, de gebouwen van Hoeve Laakzijde en Tuinpark Waterrijk.
Daarnaast wordt ook de landschappelijke inrichting van de erven en landschapstuinen en het planten van de boomsingels aan de beeldkwaliteitseisen getoetst.
3.2.5 Ontsluiting
Het plangebied Over de laak - Waterrijk is vanuit Vathorst met de auto bereikbaar via de Hogesteeg en de brug over de Laak bij de Achterhoekerweg. De Achterhoekerweg maakt onderdeel uit van een 60 km/uur zone en is voor in beide richtingen voor gemotoriseerd verkeer alleen bestemmingsverkeer toegestaan. Dit blijft ook het geval. De Hogesteeg gaat over in de Laakweg. Vanaf de (nieuwe) brug is de Laakweg een 'doodlopende' weg, die verder gaat in een verplicht (brom)fietspad.
Via de noord- en zuidkant is het gebied goed bereikbaar met de fiets vanuit Vathorst, Nijkerk en Bunschoten. De aanleg van een fiets- en wandelpad langs de Laak wordt als onderdeel van het project Laakverbreding voorbereid.
De verkeersaantrekkende werking van Over de Laak - Waterrijk is beperkt, de bezoekers zullen met name fietsend of wandelend naar het gebied komen. Het aantal bezoekers dat toch met de auto komt kan goed via de bestaande routes afgewikkeld worden en zullen nergens tot een merkbare mate van vertraging of verkeershinder leiden.
3.2.6 Parkeren
Auto's
Zoals in paragraaf 2.2.9 is gesteld,moet het parkeren voldoen aan de vastgestelde Nota Parkeernormen. Een eerst belangrijke randvoorwaarde is dat het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied.
De andere belangrijke voorwaarde uit het gemeentelijk beleid is dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm wordt aangelegd. In de Nota Parkeernormen zijn per type voorziening normen opgenomen waaraan voldaan moet worden. In het geval er voor bepaalde functies geen parkeernormen zijn opgenomen, is er uitgegaan van een schatting op basis van expert judgement.
De verschillende functies die samenhangen met Tuinpark - Waterrijk zijn afgezet tegen de geldende parkeernormen, waarbij tevens gekeken is naar de verwachte parkeerbehoefte per dag. De verwachte piek ligt op de zaterdag overdag met een behoefte van 36 parkeerplaatsen.
Voor de haalbaarheid van het plan is het van belang om aan te tonen dat het benodigde aantal parkeerplaatsen aangelegd kan worden op het terrein dat hoort bij Hoeve Laakzijde. Uit het volgende plaatje blijkt dat de bepaalde parkeerbehoefte inpasbaar is.
Verdeling van functies op het erf
Het overgrote deel van deze parkeerplaatsen (ca. 25 stuks) wordt aangelegd op het erf , direct bij de entree (nummer 10 in de afbeedling). In het geval deze parkeerplaatsen bezet zijn, kan er geparkeerd worden in de boomgaard aan de noordzijde van het erf. Op dit gedeelte van het perceel zouden, indien dat nodig mocht zijn, nog eens 35 auto's kunnen parkeren. De parkeerplaatsen die bij de nieuwe woningen horen, worden allen op eigen erf aangelegd.
Fietsen
Het uitgangspunt is dat de meeste bezoekers van Hoeve Laakzijde en het recreatiegebied Waterrijk met de fiets of wandelend naar het gebied komen. Ook voor de fietsen dient daarom voorzien te worden in een voldoende ruimte om fietsen te stallen. De behoefte aan fietsparkeerplaatsen is berekend aan de hand van geldende kencijfers en schattingen. Voorlopig wordt uitgegaan van de aanleg van 60 fietsenstallingen. Hiervoor is ruimte gereserveerd op het erf, vlakbij de entree (nummer 11 in de afbeelding). Indien de fietsparkeerbehoefte in de praktijk groter blijkt te zijn, dienen initiatiefnemers de stallingsruimte te vergroten.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Afhankelijk van de ontwikkeling van de verschillende gebieden moet onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er - en zo ja welke – omgeving gerelateerde belemmeringen in het bestemmingsplangebied aanwezig zijn. In dit hoofdstuk worden alle relevante omgevingsaspecten behandeld.
4.2 Geluid
4.2.1 Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
- het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
- het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
- het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Als een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
4.2.2 Verkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel hierna).
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
Tabel: zones langs wegen
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
4.2.3 Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin is o.a. aangegeven hoe we omgaan met het verlenen van hogere waarden, welke aspecten we meenemen in het onderzoek en hoe we omgaan met transformaties. Ook zijn voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
4.2.4 Geluid in relatie tot het plangebied
Er worden 5 nieuwe woningen mogelijk gemaakt in het plangebied. Deze woningen liggen niet in de zone van spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen. Op de Achterhoekerweg geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur. Het is buitenstedelijk gebied, dus de weg heeft een zone van 250 meter. Er mag wat motorvoertuigen betreft alleen bestemmingsverkeer rijden. Op basis van de aanwezige panden, de nieuwe ontwikkelingen en kentallen voor het aantal verkeersbewegingen is de verkeersintensiteit op de Achterhoekerweg bepaald op 455 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. Hiermee is een berekening uitgevoerd voor de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe woningen. Daarbij is uitgegaan van de kortste afstand van een bestaande woning tot de weg. De nieuwe woningen komen allemaal op dezelfde afstand of verder van de weg.
Uit de berekening blijkt dat de gevelbelasting 51 dB (Lden) zal zijn. Voor 60 km/uur wegen geldt hierbij nog een aftrek van 5 dB (art. 110g Wgh). De gevelbelasting waaraan moet worden getoetst komt daarmee uit op (51-5=) 46 dB. Dit is onder de voorkeurswaarde van 48 dB.
Naast de woningen worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt in dit plan. In paragraaf 4.5 Bedrijven en Milieuzonering is gekeken naar eventuele hinder tussen verschillende functies.
Conclusie
In het plangebied worden 5 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel wordt niet overschreden. Er zijn wat betreft het aspect geluid geen belemmeringen voor het realiseren van de woningen. Verder worden er geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt in dit plan.
4.3 Luchtkwaliteit
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
- 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
- 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied.
Binnen het plangebied kunnen 5 nieuwe woningen worden gebouwd. Daarnaast betekent de komst van Land in Zicht, de tuinderij, de moestuinvereniging en het voedselbos een (beperkte) toename van verkeer in het gebied. De grens voor een ontwikkeling die 'Niet In Betekende Mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit ligt op 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg, of 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen. De verkeersaantrekkende werking van het voorliggende plan voor Over de Laak - Waterrijk is duidelijk minder dan de verkeersaantrekkende werking bij nieuwbouw van 1500 woningen. Er mag dus worden geconcludeerd dat het plan 'Niet In Betekende Mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Verdere toetsing aan de grenswaarden is niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Overigens wordt in en rond het plangebied ruimschoots voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit volgens de monitoring van het NSL (zie www.nsl-monitoring.nl).
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Beleid en normstelling
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
- kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
- beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).
Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
4.4.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De centrale begrippen hierbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (d.w.z. 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Wanneer een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied van een bedrijf, buisleiding of transportroute wordt toegelaten, moet het groepsrisico worden verantwoord. Hierbij moet meestal advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).
4.4.3 Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
4.4.4 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Hiervoor is een rapportage opgesteld door de RUD Utrecht welke als Bijlage 3 deel uitmaakt van deze toelichting.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart blijkt dat er in het plangebied twee ondergrondse hoge druk aardgasleidingen naast elkaar liggen. Uit een berekening volgt dat nergens een PR 10-6/jaar contour wordt berekend. De PR contour vormt daarom geen belemmering voor het plangebied. De bevolking in het gebied kent een zodanig lage dichtheid dat ook geen groepsrisico wordt berekend. Dit geldt zowel voor de huidige als de toekomstige situatie. Het groepsrisico moet beperkt worden verantwoord volgens artikel 12 van het Bevb. Deze verantwoording is opgenomen in paragraaf 3.3 van het rapport in Bijlage 3.
Bij leidingnummer A-510-01 deel 1 (66,2 bar) moet rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook van 5 meter, gemeten vanuit het hart van de buisleiding (art 14 Bevb). Bij leiding W-500-01 deel 1 (40 bar) moet rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook van 4 meter (artikel 5 Revb). De ligging van de buisleidingen en de bijbehorende belemmeringenstroken zijn op de verbeelding weergegeven. In de belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd, tenzij daardoor de veiligheid met betrekking tot de in de strook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en daarover advies is ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leidingen (Gasunie) over de belangen van het doelmatig functioneren en de veiligheid ervan.
Zie ook Bijlage 5 voor de door de Veiligheidsregio Utrecht aangeleverde 'Toelichting voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp' en 'Toelichting zelfredzaamheid'.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
Om tot een ruimtelijke relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Als basis wordt hiervoor de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering gehanteerd met daarnaast de individueel van toepassing zijnde milieu wet- en regelgeving.
4.5.1 Bedrijven en milieuzonering in relatie tot het plangebied
De richtafstand uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. Voor de beoordeling van de vraag hoe het voorliggende plan voor Waterrijk zich verhoudt tot eisen van goede ruimtelijke ordening, is aansluiting gezocht bij de richtafstanden uit deze publicatie. Als aan de richtafstanden voldaan wordt is het aannemelijk dat er geen hinder zal ontstaan voor de omgeving.
Moestuincomplexen zijn niet opgenomen in de richtafstandenlijst, maar voor een tuinbouwbedrijf is een richtafstand van 30 meter aangegeven. Het hoofdgebouw op het perceel zal naast het leerbedrijf Land in Zicht ook ruimte bieden aan een kleine landwinkel voor verkoop van ter plaatse geteelde producten. Voor detailhandel geldt een richtafstand van 10 meter. Ook voor de theeschenkerij geldt een richtafstand van 10 meter. Het bijbehorende terras zal op een afstand van ten minste 50 meter van (geplande) woningen liggen. Dit zal naar verwachting geen hinder opleveren. Voor speeltuinen is geen richtafstand gegeven. Omdat de afstand tot bestaande en geplande woningen meer dan 50 meter bedraagt, zal dit naar verwachting geen hinder opleveren.
In het plangebied is een aanlegplaats voor kano's voorzien. In de richtafstandenlijst is alleen een richtafstand gegeven voor 'jachthavens met diverse voorzieningen'. De bijbehorende richtafstand is 50 meter. De afstand van de geplande aanlegplaatsen tot de geplande bebouwing in het gebied Laak 2B - Laakse Tuinen is ten minste 40 meter. Omdat de aanlegplaatsen aanzienlijk minder hinder zullen opleveren dan een jachthaven, zijn hiervan geen problemen te verwachten.
Bij het gezamenlijke erf van Land in Zicht, de tuinderij, de moestuinvereniging en het voedselbos is ook een kleine parkeerplaats voorzien. De publicatie geeft een richtafstand van 30 meter voor autoparkeerterreinen en parkeergarages. Voor deze kleine parkeerplaats met slechts een beperkt aantal plaatsen is deze afstand zeer ruim.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat aan de richtafstanden wordt voldaan. De afstand van het plangebied tot alle bestaande omliggende woningen is groter dan 30 meter. Ook de woningen die aan de zuidkant van het water in het gebeid Laak 2B - Laakse Tuinen gebouwd zullen worden liggen op meer dan 30 meter afstand. Ook de nieuw te bouwen woning op het driehoekige perceel tegenover de Achterhoekerweg 6 zal op meer dan 30 meter van de functies in het plangebied liggen. Bij de planvorming rond deze woning moet hiermee rekening worden gehouden. Gezien de aard van de activiteiten aan deze kant van het plangebied worden geen belemmeringen voorzien voor het realiseren van de woning op dit perceel. Het plan voor Waterrijk mag voor dit aspect dan ook in overeenstemming worden geacht met een goede ruimtelijke ordening.
Wel dienen de functies binnen het plan die meldingsplichting zijn volgens het Achtiviteitenbesluit (zoals o.a. de theeschenkerij) te voldoen aan de in dit besluit opgenomen normen.
4.6 Geur
4.6.1 Beleid en normstelling
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) moet rekening worden gehouden met geurgevoelige objecten. Een geurgevoelig object moet een gebouw zijn en dit gebouw moet bestemd (en geschikt) zijn voor permanent bewonen of daarmee vergelijkbaar. Een terrein, een onbewoonbare woning of bijvoorbeeld de garage van een woning krijgen onder de Wgv geen bescherming. Hoeveel personen er verblijven en of het dezelfde personen zijn of verschillende, is niet van belang. De verblijfsduur is wel bepalend. De Wgv beschermt alleen mensen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder. Het woord “langdurig” is ook een punt van aandacht geweest. In het oorspronkelijke wetsvoorstel stond de toevoeging: 'of regelmatig verblijf'. Dat is vervangen door de woorden: 'of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik'.
Naast de functie “wonen” worden ook ziekenhuizen, bedrijfsgebouwen, kantoren en werkplaatsen beoordeeld als geurgevoelige objecten en beschermd tegen geur op grond van de Wgv.
De door de wet vastgestelde geurnormen zijn 3,0 odour units/m3 lucht voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en 14,0 odour units/m3 voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
4.6.2 Geur in relatie tot het plangebied
De omgeving van Tuinpark Laakzijde moet beoordeeld worden als een omgevingstype “buiten de bebouwde kom”. Dit houdt in dat er op de geurgevoelige objecten een maximale geurnorm van 14 odour units mag zijn.
In het plangebied worden verschillende functies mogelijk gemaakt. Een recreatieterrein, een tuinencomplex, een pluktuin, speelweide of kano-opstapplaats zijn geen geurgevoelige objecten. Ter plaatse van de bestaande woonpercelen aan de Achterhoekerweg is ruimte voor extra woningen. Ter plaatse van het gedeelte Tuinpark komt binnen het bouwvlak aan de zijde van de Achterhoekerweg een landwinkel, kleinschalige horeca en "Land in zicht", een soort zorgboerderij. Vanwege de bestemming verblijfsfunctie en de mogelijkheid dat personen daar langdurig kunnen verblijven, zijn die gebouwen geurgevoelige bestemmingen. Voor zowel de woningen als de overige geurgevoelige gebouwen is een geurberekening uitgevoerd. Deze berekening maakt als Bijlage 6 onderdeel uit van deze toelichting.
Uit de berekeningen blijkt dat de depositie in en rondom het plangebied onder de 14 odour units blijft. Er is daarmee geen overschrijding van de geurnorm. Het aspect geur is hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan.
4.7 Natuurwaarden
Wet Natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming inwerking getreden. Met deze wet zijn alle bepalingen met betrekking tot bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten samenbracht in één wet. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Verder implementeert de wet diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
De Wet natuurbescherming voorziet in:
- vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur;
- decentralisatie van bevoegdheden naar provincies;
- een goede aansluiting op het omgevingsrecht.
De belangrijkste beschermde natuurwaarden in de Wet natuurbescherming zijn:
- beschermde natuurgebieden (Natura 2000 gebieden);
- lijst met beschermde planten en dieren;
- expliciete vermelding intrinsieke waarde van natuur;
- algemene zorgplicht voor natuurgebieden en in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving;
- actieve soortenbescherming.
Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook de bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen. Zo beschermt de provincie Utrecht bijvoorbeeld het NatuurNetwerk Nederland (NNN) via het ruimtelijk beleid om ervoor te zorgen dat de omvang en kwaliteit van deze gebieden niet afneemt. Dit is geregeld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Natuurwaarden in relatie tot het plangebied - Flora en fauna.
Voor het plangebied Waterrijk is in het kader van de Wet natuurbescherming onderzocht of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op de beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden. De verschillende onderzoeken maken als Bijlage 7, Bijlage 8 en Bijlage 9 onderdeel uit van deze toelichting. De onderzoeken zijn veelal in een groter gebied uitgevoerd. Hierna wordt weergegeven hoe de situatie per deelonderwerp voor het plangebied Waterrijk is.
Beschermde planten en dieren
Rondom de boerderijen komen verschillende beschermde soorten voor: huismus, kerkuil, steenuil, huiszwaluw en boerenzwaluw. De boerderijen (Achterhoekerweg 1a, 6 en Pallisaden 16) hebben betekenis als zomer- (en paar)verblijfplaatsen van gewone en ruige dwergvleermuis.
In het open agrarisch gebied komen alleen algemene kleine zoogdieren en amfibieën voor en kunnen vogels broeden. Er is geen sprake van jaarrond beschermde nesten in het agrarisch gebied, wel rondom de bebouwing.
Met de inrichting van het open agrarisch gebied kunnen verblijfplaatsen van kleine zoogdieren en amfibieën worden aangetast of verloren gaan. De open graslanden hebben geen specifieke betekenis voor jagende vleermuizen, deze zullen daarvoor de randen met opgaande beplanting langs wegen en erven opzoeken.
De sloop of verbouwing van opstallen op een erf in combinatie met het verwijderen van opgaande beplanting zal erven ongeschikt maken voor huismus, steenuil, kerkuil en gewone en ruige dwergvleermuis. De sloop of verbouwing van opstallen op een erf zal ook leiden tot het verdwijnen van bestaande nestplaatsen van huiszwaluw en boerenzwaluw. Het aanbod in Over de Laak aan verblijfplaatsen voor deze vogels zal hierdoor plaatselijk afnemen. Het territorium van de uilen omvat meerdere erven. Indien binnen het territorium voldoende nestplaatsen worden aangeboden kan ook bij de sloop van een schuur met een uilenkast de functionaliteit van het territorium gewaarborgd blijven. Er kan sprake zijn van een tijdelijk negatief effect totdat een nieuwe locatie als nestplaats in gebruik is genomen. Om negatieve effecten te voorkomen zullen in de nieuwbouw geschikte voorzieningen voor deze soorten moeten worden opgenomen en zal in de omgeving van de nieuwbouw voor deze soorten voldoende dekking biedend groen aanwezig moeten zijn. Hiertoe worden bij de kavelpaspoorten de voorwaarden opgenomen van natuurinclusief bouwen en de biodiverse inrichting van de erven.
De ontwikkeling van Waterrijk biedt voor planten en dieren veel kansen omdat de ontwikkeling gericht is op het creëren van natuurwaarden. Hierdoor wordt er waarde toegevoegd voor veel soorten, waaronder vogels van het boerenland.
De kwaliteit en het aanbod van verblijfplaatsen van beschermde soorten kan met eenvoudige maatregelen gewaarborgd worden en de kwaliteit van Waterrijk als leefgebied kan behouden blijven en zelfs verbeteren. Ook met maatregelen gericht op het behoud van de functionaliteit van verblijfplaatsen en territoria kan voor realisatie van het bestemmingsplan juridisch gezien een ontheffing Wet natuurbescherming nodig zijn. Voor het bestemmingsplan kan een gebiedsgerichte ontheffing worden aangevraagd op grond van het belang bescherming flora en fauna (Artikel 3.3 lid 4.4; Artikel 3.17 lid 1.4). Op grond hiervan kan redelijkerwijs gesteld worden dat de Wet natuurbescherming de realisatie van het bestemmingsplan niet in de weg zit.
Houtopstanden
Het geldende bestemmingplan maakt de kap van houtopstanden alleen mogelijk als daarvoor een omgevingsvergunning is afgegeven. Deze regels zijn ook weer opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. De bomen staan op het erf of vormen een onderdeel van de wegbeplanting of beplanting langs waterwegen. De regels uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden zijn in deze gevallen niet van toepassing.
Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)
Het is verboden om, zonder vergunning, de wezenlijke waarden en kenmerken van Natura 2000-gebieden aan te tasten. Het plangebied Waterrijk ligt op ruim 1.100 meter afstand van het Natura 2000-gebied Arkenheem. Het Natura 2000-gebied Arkemheen is aangewezen voor de kleine zwaan en smient. De kleine zwaan die tot het Natura 2000-gebied behoort, zoekt zijn voedsel zowel binnen als buiten het Natura 2000-gebied. Het plangebied Waterrijk wordt in het Beheerplan niet beschouwd als onderdeel van het voedselgebied van de populatie kleine zwanen van het Natura 2000-gebied. De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan leiden niet tot meer recreatie in het Natura 2000 gebied. De ontwikkeling van het natuurgedeelte van Waterrijk draagt in positieve zin bij aan de natuurwaarden buiten het Natura 2000 gebied Arkemheen.
Natuur Netwerk Nederland
Het plangebied Waterrijk ligt op ruim 3 kilometer afstand van het Eemmeer-Nijkerkernauw, onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Andere NNN-gebieden liggen op ruimere afstand langs de Eem en ten zuidoosten van Amersfoort. Directe of indirecte negatieve effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. De ontwikkeling van het natuurgedeelte van Waterrijk draagt in positieve zin bij aan de natuurwaarden buiten het NNN.
4.8 Programmatische Aanpak Stikstof (Pas)
Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De Wet natuurbescherming bepaalt dat nieuwe of uitbreidingen van bestaande economische activiteiten moeten worden getoetst op hun effect op de Natura 2000 gebieden. In veel van deze gebieden vormt de neerslag van stikstof een grote bedreiging voor stikstofgevoelige natuur.
Dit bestemmingsplan maakt de transformatie mogelijk van een agrarisch gebied naar een natuurgebied, wonen en enkele voorzieningen. De functies natuur, wonen en enkele voorzieningen hebben naar alle waarschijnlijkheid geen (grote) impact op de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden.
In verband met de realisering van het voorliggende plan was een berekening uitgevoerd met het rekenprogramma AERIUS om de depositie van stikstof op de relevante natuurgebieden als gevolg van het plan te bepalen. Deze natuurtoets stikstof voldeed echter niet aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over hoe moet worden om gegaan de berekening van stikstofdepositie. Daarom is een nieuwe berekening gemaakt op basis van de meest recente AERIUS rekentool. Deze berekening die is te vinden in bijlage 10 Berekeningstikstofdepositie is gemaakt door het bureau IDDS uit Noordwijk.
De conclusie van de berekening is dat er geen beschermde natuurgebieden worden getroffen door deze ontwikkeling. De rekentool geeft voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van het planvoornemen treedt er dus geen stikstofdepositie op in Natura 2000-gebied.
4.9 Bodem
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit, zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
4.9.1 Bodemkwaliteit in relatie tot het plangebied
In 2014 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de grond- en grondwaterkwaliteit van het plangebied Waterrijk. Dit onderzoek maakt als Bijlage 11 deel uit van deze toelichting. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is. De gehalten zijn echter zodanig laag dat geen nader onderzoek nodig is. De ondergrond is niet verontreinigd.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk komen nikkel, zink en koper met een verhoogd gehalte voor. Daarmee is het gebied "verdacht". Omdat de sterk verhoogde gehalten in het grondwater mogelijk ook het gevolg kunnen zijn van verstoring van fysisch-chemisch evenwicht bij het plaatsen van de betreffende peilbuis, wordt in het onderzoek geadviseerd om een tweetal peilbuizen opnieuw te bemonsteren om de vastgestelde gehalten te verifiëren. Dit is gebeurd (zie Bijlage 12) waarbij naar voren is gekomen dat de eerder aangetroffen verhoging van nikkel en koper in de nieuwe peilbuizen niet zijn gedetecteerd. De eerdere veronderstelling dat de verhoogde gehalten het gevolg zijn van verstoring van fysisch-chemisch evenwicht bij het plaatsen van de buizen, wordt dus door deze resultaten bevestigd. In de twee peilbuizen is nog wel een overschrijding van de grenswaarden voor barium vastgesteld. Dit komt overeen met de kwaliteit van de andere peilbuizen. Met net oog daarop zijn er verder geen milieutechnische belemmeringen ten aanzien van de grond- en grondwaterkwaliteit.
Wel is volgens de onderzoekers nog een verkennend bodemonderzoek naar de aanwezigheid van asbest nodig.
Het onderzoek naar asbest is gedaan in september 2014 (zie Bijlage 13). Dit onderzoek richtte zich op een met puin verhard pad en op enkele dammen in het gebied. Gebleken is dat bij de dammen in geringe mate asbest voorkomt. Het gehalte ligt onder de interventiewaarde. Gezien het geringe oppervlak is geen nader onderzoek noodzakelijk. Op het maaiveld en in de sleuven van het tuinpad is asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In het onderzoek wordt geadviseerd om tot volledige verwijdering het met asbest verontreinigd puin over te gaan.
Geconcludeerd mag worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen voor het Waterrijk.
4.10 Conventionele Explosieven
De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied op de bodembelastingkaart staat aangegeven als niet verdacht op de aanwezigheid van munitie of andere explosieven. Nader onderzoek is niet nodig en dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.
4.11 Water
4.11.1 Beleidskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
- aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies;
- duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
- er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
- een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
- bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
- een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
- een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstroming robuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Voor waterkeringen, landelijk gebied, stedelijk gebied en waterketen zijn er programma's opgesteld. Het Waterbeheerprogramma is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Waterplan gemeente Amersfoort
Het Waterplan Amersfoort is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Hydron Midden-Nederland (nu Vitens). Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
In 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet is een wijziging van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding. Laatstgenoemde wet is in 2009 overgegaan in de Waterwet.
Met de vaststelling van deze nieuwe wetgeving zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
- Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
- Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt.
- Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater.
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is een van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
4.11.2 Water in relatie tot het plangebied
4.11.3 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft het bestemmingsplan beoordeeld en ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
4.12 Archeologie
4.12.1 Beleid
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
De archeologische waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting. Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling op voor de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
4.12.2 Archeologie in relatie tot het plangebied
Het plangebied is relatief laag gelegen en bestaat uit een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden afgewisseld met dekzandkopjes. Na het graven van het kanaal de Laak, lag het bovendien in het overstromingsgebied van dit kanaal. Het was ook na ontginning daarom nauwelijks geschikt als akkerland of voor veeteelt.
Het gebied is vanaf de 14de eeuw ontgonnen. Langs de Achterhoekerweg, een oude doorlopende weg richting het noorden, waren in ieder geval in 1700 twee boerderijen aanwezig (Klein Veen en Groote Veen). De overige boerderijen zijn vanaf het begin van de 19de eeuw gebouwd, toen het gebied verder werd ontgonnen.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart met lage (groen), middelhoge (geel) en hoge archeologische verwachting (rood).
Archeologische verwachting jagers-verzamelaars (tot circa 3000 voor Christus)
Vanwege de aanwezigheid van dekzandkopjes als verhogingen in een verder laaggelegen gebied, is het mogelijk dat rondtrekkende jagers-verzamelaars deze kopjes in gebruik hebben genomen als tijdelijke kampementen voor onder andere de jacht. Er zouden dan verspreid vuurstenen artefacten op deze kopjes kunnen worden gevonden, mogelijk in combinatie met kuilen of haardplaatsen. Het gaat dan met name om resten uit het Mesolithicum (9500-5300 voor Christus), omdat vanaf omstreeks 5000 voor Christus de lagere delen van de Gelderse Vallei door de stijgende zeespiegel geleidelijk te nat werd voor bewoning.
Archeologische verwachting boeren (vanaf circa 3000 voor Christus)
Tot aan de ontginningen vanaf de 14de eeuw, is het gebied onbewoond geweest. Het was erg nat en er groeide veen. Er worden daarom geen archeologische resten uit de Bronstijd, Ijzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen verwacht. Het is goed mogelijk dat in de 14de mensen hebben geprobeerd een boerderij in het plangebied te bouwen. Dit zal dan op een van de dekzandkopjes zijn gebeurt. Waarschijnlijker echter is dat langs de Achterhoekerweg de voorlopers van de boerderijen Klein Veen en Groote Veen vanaf ongeveer de 17de eeuw (of mogelijk eerder) zijn gebouwd. Oudere bebouwing kunnen we nauwelijks verwachten.
In het plangebied zijn dan ook twee gebieden waar een archeologische verwachting aantoonbaar is. Het gaat om de dekzandkopjes die zowel voor de jagers-verzamelaars als voor de boeren (vanaf de 14de eeuw) een middelhoge verwachting hebben op resten van (tijdelijke) bewoning. De locaties van de boerderijen Klein Veen en Groote Veen hebben een hoge verwachting op resten vanaf ongeveer de 17de eeuw, mogelijk eerder. Het gaat dan om erfgerelateerde resten. Het is mogelijk dat ter plaatse van andere terpen in het gebied resten ouder dan de 19de eeuw worden gevonden. Echter, deze terpjes kunnen ook pas na 1916 zijn opgeworpen als gevolg van de overstromingen tijdens een stormvloed in de polders Arkemheem en De Holk. Op de locaties met een middelhoge en een hoge verwachting moet bij uitvoering van de beoogde plannen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de beschreven archeologische resten van jagers-verzamelaars en boeren. De beleidsregels volgend houdt dat in dat bij plannen waarbij meer dan 100m2 (hoge verwachting)/ 500m2 (middelhoge verwachting) wordt verstoord en de bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld gaan, het plan moet worden beoordeeld op de kans dat deze eventuele archeologische resten zal verstoren.
4.13 Duurzaamheid
Duurzaamheid is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in het zicht blijven.
De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Duurzaamheid is een kernwaarde in het coalitieakkoord. Dit is vertaald in duurzaamheidsambities. Zo is Amersfoort in 2030 een stad zonder CO2 uitstoot. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam en milieubewust bouwen.
Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Vergroenen van de daken heeft tevens positieve effecten op het micro-klimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied.
Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied.
De Gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven.
Kernbegrippen in het kader van klimaat zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Amersfoort streeft er naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag, meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Duurzaamheid in relatie tot het plangebied
In het plangebied Over de Laak - Waterrijk komen verschillende duurzaamheidsthema's bij elkaar zoals leefmilieu/sociale relevantie, ecologie, water, ruimtelijke kwaliteit en ruimtegebruik.
4.14 Mer-beoordeling
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling van het plangebied Over de Laak - Waterrijk van een agrarisch gebied naar een gebied voor natuur- en recreatie valt onder categorie D.9 (landinrichtingsproject). De drempel die gegeven wordt is een oppervlakte van 125 hectare of meer. Het plangebied Over de Laak - Waterrijk beslaat een gebied van ongeveer 25 hectare, valt daarmee ruim onder deze drempel en is daarom niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Vormvrije m.e.r.
De vormvrije m.e.r. moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Deze verschillende onderwerpen komen alle uitvoerig aan bod in deze toelichting. Hoofdstuk 3 Planbeschrijving gaat met name in op de huidige situatie van het plangebied en de beoogde toekomstige situatie terwijl Hoofdstuk 4Omgevingsaspecten in gaat op de verschillende omgevingsaspecten die met de plannen samenhangen. Geconcludeerd kan worden dat er met de uitvoering van de plannen geen sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu waardoor een uitgebreidere m.e.r.-beoordeling nodig is. Immers de verschillende aspecten vormen geen belemmering voor het uitvoeren van de gewenste ontwikkelingen.
Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee wat maakt dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
4.15 Conclusie
Vanuit de verschillende relevante omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen te verwachten die het uitvoeren van de plannen voor Over de Laak - Waterrijk mogelijk maken.
Hoofdstuk 5 Verbrede Reikwijdte - Omgevingswet
Dit bestemmingplan is een zogenaamd 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'.
Op 27 juni 2017 is de 15e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in werking getreden. Daarin is onder meer aan Amersfoort de mogelijkheid geboden om te experimenteren met bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte. Daarmee krijgt zo'n bestemmingsplan in feite (gedeeltelijk) het karakter van een omgevingsplan en wordt vooruit gelopen op, en ervaring opgedaan met, de nieuwe Omgevingswet.
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt mogelijkheden om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Dit betekent dat in traditionele bestemmingsplannen alleen regels met een ruimtelijke relevantie kunnen worden opgenomen. Het Bu Chw en de nieuwe Omgevingswet hebben een ruimere doelstelling, namelijk 'het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. Binnen deze doelstelling kunnen in het experiment van de Crisis- en herstelwet ook regels voor bijvoorbeeld duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit en uitvoerbaarheid worden opgenomen in het bestemmingsplan. Verder kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd en is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere waarden besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.
Om duidelijk aan te geven dat dit bestemmingsplan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is, is dit in de naam van het bestemmingsplan verwerkt (bestemmingsplan Over de Laak - Waterrijk (Chw)).
Artikel 7c in samenhang met artikel 7g van het BU Chw biedt voor Amersfoort een aantal mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke regels. Deze mogelijkheden staan in onderstaande tabel weergegeven (uit: Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). Voor het voorliggende plan zijn de onderdelen '1 verbrede reikwijdte' en '6/7 beleidsregels' gebruikt in de bestemmingsplan.
Tabel uit 'Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte' opgesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, juni 2017
In dit bestemmingsplan bestaat de verbrede reikwijdte uit het opnemen van regels ten aanzien van omgevingskwaliteit; in dit geval regels over beeldkwaliteit. Deze specifieke beeldkwaliteitseisen (zie ook paragraaf 3.2.4 Beeldkwaliteit en de regels in artikel 18.1Overige zone - beeldkwaliteit) gelden voor de uitvoering van de diverse ontwikkelingen in het plangebied.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
6.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden gelezen en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels voor het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
6.2.1 Regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald.
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels.
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook om algemene regels gaat, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Hierna volgt een uitleg van de bestemmingen die dit bestemmingsplan kent. Daarnaast kent dit bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn er binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen over het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is (maatschappelijke uitvoerbaarheid), als om de economische uitvoerbaarheid van het plan
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeenteraad om voor ‘een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan’ het kostenverhaal te verzekeren. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan of door het sluiten van een overeenkomst van grondexploitatie. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan worden gesteld dat in het voorliggende bestemmingsplan aangewezen bouwplannen mogelijk worden gemaakt.
De gemeente is eigenaar voor het overgrote deel van het plangebied Over de Laak - Waterrijk en is verantwoordelijk voor de kosten die gemoeid zijn met de realisatie van het Waterrijk. In dit kader heeft uw raad op 3 juli 2018 een investeringskrediet beschikbaar gesteld van €1.065.000,-- , waarmee deze kosten zijn gedekt. De dekking bestaat uit de toegezegde provinciale subsidie voor de inrichting van de groen recreatieve zone Over de Laak. Het toekomstig beheer van deze locatie valt onder de areaal uitbreiding voor regulier beheer.
Voor de ontwikkeling van de gemeentelijke erven, waarbij tevens woningen worden toegevoegd, heeft uw raad tijdens dezelfde vergadering een grondexploitatie vastgesteld, waarmee de kosten die de gemeente maakt worden gedekt met de opbrengsten geraamd in de grex.
Voor de ontwikkeling van het erf aan de Achterhoekerweg 1 is een exploitatieovereenkomst gesloten met de eigenaar. Ook hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd.
De plannen voor Over de Laak - Waterrijk zijn hiermee vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie over het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.3.2 Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan volgt de procedure van model 1. De procedure van model 1 houdt in dat er (na het vooroverleg met instanties) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Participatie
De basis van het voorliggende bestemmingsplan ligt in de 'Ontwikkelingsvisie Over de Laak', zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 5 juli 2016. Deze visie is tot stand gekomen door een intensief participatieproject te volgen met inwoners van Vathorst en overige belanghebbenden.
Bij de start van het project 'Over de Laak' zijn posters opgehangen, borden geplaatst en flyers verspreid. Een groot aantal bewoners en omwonenden heeft persoonlijke uitnodigingen ontvangen om mee denken bij de toekomstige inrichting van het gebied. Er is ook een informatieve en interactieve projectwebsite gemaakt.
In totaal zijn via diverse kanalen ruim 260 ideeën en suggesties ingebracht over de groene en recreatieve invulling van 'Over de Laak'. Uit het aantal en de aard van de ingekomen reacties kan worden afgeleid dat de huidige openheid en natuurwaarden zeer worden gewaardeerd, maar dat er ook veel behoefte is aan (het uitbreiden van) recreatieve mogelijkheden in Vathorst-Noord. In de verschillende deelgebieden van de visie is geprobeerd om een groot aantal suggesties uit het participatietraject te integreren in de plannen. Daaruit kan worden afgeleid, dat de plannen in het algemeen en het voorliggende bestemmingsplan op draagvlak kan rekenen.
7.3.3 Wettelijk (voor)overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In dit kader is het concept van het ontwerpbestemmingsplan gestuurd naar de volgende instanties met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1. Wro te reageren.
- Provincie Utrecht;
- Waterschap Vallei & Veluwe;
- Gasunie;
- Veiligheidsregio Utrecht;
- Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht;
- Gemeente Nijkerk;
- SGLA;
- Stichting Natuur en Milieuzorg N.W.-Veluwe;
7.3.4 Reacties uit het vooroverleg
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept van het ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg is een aantal reacties ontvangen. Deze reacties zijn kort samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de 'Notitie vooroverleg Over de Laak - Waterrijk'. Deze notitie maakt als Bijlage 14 onderdeel uit van deze toelichting. In reactie op het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan op een aantal onderdelen aangevuld
7.3.5 Vaststelling bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 20 juni t/m woensdag 31 juli 2019 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend over het ontwerpbestemmingsplan. In de bij het raadsvoorstel gevoegde zienswijzennota zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Enkele onderdelen van de zienswijzen leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen
- Naar aanleiding van een zienswijze worden de toelichting en regels aangepast met tekst over verlichting.
Het begrip assimilatieverlichting wordt toegevoegd aan de regels:
assimilatieverlichting: assimilatieverlichting is toepassing van kunstlicht voor de plantengroei. Het is aanvullend op het zonlicht, waardoor de planten langer kunnen assimileren;
Aan artikel 3 'Agrarisch', lid 2 onder 4 (regels voor het bouwen van andere bouwwerken) wordt een punt c. toegevoegd:
c. verlichtingselementen mogen niet hoger zijn dan 4 meter en moeten het licht gericht naar beneden schijnen.
Daarnaast worden aan dit artikel 3 'specifieke gebruiksregels' toegevoegd over verlichting. Deze regels luiden als volgt:
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verlichting
Verlichting is toegestaan in de vorm van:- a. assimilatieverlichting ten behoeve van de stadslandbouw, uitsluitend wanneer voldaan wordt aan de volgende regels:
1. de lichtsterkte van de assimilatieverlichting bedraagt niet meer dan 15.000 lux per m2;
2. een effectief afschermsysteem dient een lichtreductie naar alle zijden te bewerkstelligen van minimaal 95%;
3. wanneer geen afschermsysteem voor lichtreductie wordt gebruikt is verlichting van kassen niet toegestaan tussen 19.00 uur 's avonds en 7.00 uur 's ochtends; - b. verlichting van het terrein, uitsluitend binnen het tijdvak 7.00 tot 19.00 uur.
- a. assimilatieverlichting ten behoeve van de stadslandbouw, uitsluitend wanneer voldaan wordt aan de volgende regels:
- De tekst in de toelichting over de PAS (Programma Aanpak Stikstof) wordt aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. En een nieuwe Aeriusberekening wordt als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Ambtshalve wijzigingen
Toelichting
- De tekst in paragraaf 2.3 'Provinciaal beleid' van de toelichting is aangepast. Het provinciaal beleid dat van toepassing is op dit gebied was niet volledig correct opgenomen.
- De tekst in paragraaf 3.2.1 'Natuur en recreatie Waterrijk' is verduidelijkt. Aangegeven is dat bij het noordelijk passtuk bij de Keienweg géén entree komt.
- Paragraaf 4.11.3 'Reactie van het waterschap' is aangevuld. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft het bestemmingsplan beoordeeld en ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Regels
- Er is een bijlage toegevoegd aan de regels met daarin de kavelpaspoorten voor de woonerven.
- In artikel 9.2.1 is een verwijzing opgenomen naar de bijlage met de kavelpaspoorten voor de woonerven.
Verbeelding
- De verbeelding is aangepast voor de Achterhoekerweg 1A. Het bouwvlak van de bestaande woning was niet overeenkomstig de bestaande woning opgenomen. Dit is aangepast.
- Ook het bouwvlak voor de Achterhoekerweg 3+3A is aangepast aan de bestaande bebouwing.
Met deze bovengenoemde aanpassingen kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.
Op 3 december 2019 heeft de gemeenteraad bij besluitnummer 1191409 het bestemmingsplan vastgesteld.
7.4 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de 'maatschappij' bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep En Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten tbv Regeling beroep en bedrijf aan huis
Bijlage 2 Kavelpaspoorten
Bijlage 3 Beeldkwaliteitseisen
Bijlage 3 Beeldkwaliteitseisen
Bijlage 1 Inventarisatie Cultuurhistorische Landschapselementen
Bijlage 1 Inventarisatie cultuurhistorische landschapselementen
Bijlage 2 Definitief Ontwerp Over De Laak - Waterrijk
Bijlage 2 Definitief Ontwerp Over de Laak - Waterrijk
Bijlage 3 Externe Veiligheid
Bijlage 4 Berekening Buisleidingen
Bijlage 4 Berekening buisleidingen
Bijlage 5 Toelichting Vru Op Externe Veiligheid
Bijlage 5 Toelichting VRU op externe veiligheid
Bijlage 6 Advies Geurhinder
Bijlage 7 Natuurwaarden Vathorst Noord
Bijlage 7 Natuurwaarden Vathorst Noord
Bijlage 8 Effecten Op Beschermde Natuurwaarden
Bijlage 8 Effecten op beschermde natuurwaarden
Bijlage 9 Over De Laak Natuurlijk
Bijlage 9 Over de Laak Natuurlijk
Bijlage 10 Berekening Stikstofdepositie
Bijlage 10 Berekening stikstofdepositie
Bijlage 11 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 11 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 12 Verkennend Bodemonderzoek - Aanvulling
Bijlage 12 Verkennend bodemonderzoek - aanvulling