KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen - 3
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep Of Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep En Bedrijf Aan Huis
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
2.2 Aanwezige Bebouwing En Gebruik Plangebied
2.3 Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Water
4.3 Luchtkwaliteit/ Fijnstof
4.4 Bedrijven- En Milieuzonering
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bodem
4.7 Geluid
4.8 Flora En Fauna / Ecologie
4.9 Archeologie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.4 Handhaving

Amersfoortststraat 11-15

Bestemmingsplan - gemeente Amersfoort

Vastgesteld op 28-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Amersfoortsestraat 11-15" met identificatienummer NL.IMRO.0307.BP00175-0201 van de gemeente Amersfoort;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels

1.3 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;

1.6 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.7 bebouwing

één of meer bouwwerken;

1.8 bebouwingsgebied:

achtererfgebied, uitgezonderd de gronden gelegen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

1.9 beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:

  1. a. in de van de regels deel uitmakende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten tbvRegeling beroep of bedrijf aan huis zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
  2. b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
  3. c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;

1.10 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, danwel omgevingsvergunning;

1.11 bestaand gebruik:

gebruik van grond en bouwwerken dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het plan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 Bevi-inrichtingen:

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.15 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder en ruimten in de kap;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 dienstverlening:

het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:

  1. a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en dergelijke;
  2. b. het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;

1.26 dienstverlening publieksgericht:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke;

1.27 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geluidsbelasting vanwege wegverkeer

de geluidsbelasting in Lden (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en bepaald conform de Wet geluidhinder) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

1.30 geluidsgevoelig gebouw

gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig gebruik als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.31 geluidsgevoelig object

geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte, of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.32 geluidsgevoelige ruimte

geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.33 geluidsreducerende maatregelen

fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs- of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;

1.34 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 huishouden:

een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners en continuïteit in de samenstelling;

1.36 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend of gebogen vlak;

1.37 kelder:

een gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw, danwel van een bijbehorend bouwwerk of door het afgewerkte maaiveld, en dat geheel is gelegen onder het afgewerkte maaiveld;

1.38 koekoek

een met keerwanden uitgevoerd bouwwerk ter hoogte van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;

1.39 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, alsmede beeldende kunst;

1.40 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.41 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.42 ondergeschikte bouwdelen aan de gevel

bouwkundige elementen aan de gevels van een hoofdgebouw, die geen deel uitmaken van het volume en de massa van het hoofdgebouw en daaraan in omvang ondergeschikt zijn, zoals plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen, rookkanalen, afvoerpijpen, rolluiken en -hekken, hekken, stoepen, hellingbanen, vluchttrappen, trappen, entreeportalen, erkers, veranda's, bordessen, luiken, overstekende daken, afdaken, lijstwerk, balkons, galerijen, luifels, zonneschermen, markiezen, lichtbakken, reclametoestellen en -uitingen, draagconstructies voor reclame, antennes en antenne-installaties en andere daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

1.43 ondergeschikte bouwdelen in het dakvlak of op de kap

bouwkundige elementen op het dakvlak of de kap van een hoofdgebouw, die geen deel uitmaken van het volume en de massa van het hoofdgebouw en daaraan in omvang ondergeschikt zijn, zoals ventilatiekanalen, rookkanalen, vluchttrappen en/of trappenhuizen, liftkokers, lichtkoepels en -kappen, antennes en antenne-installaties, luchtbehandelingskasten, afvoerpijpen, schoorstenen, zonnepanelen en -collectoren andere daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

1.44 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.45 overkapping

een overdekte bebouwde voorziening, die maximaal 2 eigen wanden heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

1.46 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.47 parkeereis:

het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;

1.48 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
  4. d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  5. e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
  6. f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.49 publieksgerichte beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis:

beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis bestaande uit hoofdzakelijk baliewerkzaamheden of andere diensten die publiek aantrekken, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus, kinderopvang, ateliers en dergelijke; in tegenstelling tot niet-publieksgerichte beroep- en bedrijfsactiviteit aan huis;

1.50 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een parenclub of prostitutiebedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.51 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.52 speeltoestel

ander bouwwerk ten behoeve van het spelen, zoals wipkippen en schommels;

1.53 telecommunicatiemast:

een constructie die uitsluitend of mede bedoeld is voor het bevestigen en dragen van telecommunicatieapparatuur;

1.54 verbeelding:

de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);

1.55 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;

1.56 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die loopt tot aan de perceelsgrenzen;

1.57 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

1.58 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;

2.7 oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:

bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen en -partijen inclusief de daarbij behorende onderhoudspaden en/of -stroken, met inachtneming van de keur van het waterschap;
  3. c. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  4. d. geluidswerende voorzieningen;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals abri's, telefooncellen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend en onder voorwaarden 'andere bouwwerken' worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming:

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 :

  1. a. ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt.
  2. b. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3 kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. de verkeersveiligheid in het gebied mag niet in het gedrang komen.

Artikel 5 Wonen - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande eengezinswoningen met bijbehorende bouwwerken;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

5.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt.
  2. b. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4 kan slechts worden verleend mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. de verkeersveiligheid in het gebied mag niet in het gedrang komen.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie categorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:

  1. a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  2. b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
  3. c. het bepaalde in 6.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

6.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.

6.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

6.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Parkeren

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat:

  1. a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid;
  2. b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, slechts toegestaan is wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
  3. c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van parkeergelegenheid, zoals vastgelegd in de gemeentelijke Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de inwerkingtreding van voorliggend plan;
  4. d. indien de Nota Parkeernormen als genoemd onder c. tijdens de planperiode wordt gewijzigd, geldt die betreffende wijziging bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

In uitzondering op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels mogen de bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. a. luifels, overstekende daken, stoepen, hellingbanen, vluchttrappen, entreeportalen, balkons, afdaken, veranda's, bordessen, trappen, galerijen en luiken de bouwgrens met ten hoogste 1,5 meter mogen overschrijden;
  2. b. lichtbakken, reclametoestellen en -uitingen en draagconstructies voor reclame de bouwgrens met ten hoogste 0,8 meter mogen overschrijden;
  3. c. overige ondergeschikte bouwdelen aan de gevels de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;

8.3 Ondergeschikte bouwdelen in het dakvlak of op de kap

In uitzondering op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn op het dakvlak of op de kap ondergeschikte bouwdelen toegestaan, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van de ondergeschikte bouwdelen niet meer bedraagt dan één vijfde van de oppervlakte van het dakvlak;
  2. b. op een gebouw met een plat dak de afstand van de ondergeschikte bouwdelen tot de dakrand ten minste 2 meter bedraagt;
  3. c. op een gebouw met een plat dak de hoogte van de ondergeschikte bouwdelen niet meer dan 1,5 meter bedraagt, gemeten vanaf het dakvlak;
  4. d. op een gebouw met een kap de hoogte van de ondergeschikte bouwdelen niet meer dan 1,5 meter bedraagt, gemeten vanaf de goot;
  5. e. wanneer het ondergeschikte bouwdeel een schoorsteen, ventilatiekanaal, rookkanaal of afvoerpijp betreft op een gebouw met een kap dan mag de hoogte niet groter zijn dan de hoogte van de nok van het gebouw;
  6. f. wanneer het ondergeschikte bouwdeel een zonnepaneel of -collector betreft, dient dit, in uitzondering op het bepaalde in a t/m d, aan de volgende voorwaarden te voldoen:
    1. 1. indien geplaatst op een schuin dak:
      • geplaatst binnen het dakvlak;
      • geplaatst in of direct op het dakvlak;
      • de hellingshoek is gelijk aan de hellingshoek van het onderliggende dakvlak;
    2. 2. indien geplaatst op een plat dak: de afstand tot de zijkanten van het dak is ten minste gelijk aan de hoogte van het zonnepaneel of de -collector;
    3. 3. indien het zonnepaneel of de -collector niet één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water of het omzetten van de opgewekte elektriciteit: die installatie aan de binnenzijde van een bouwwerk is geplaatst.

8.4 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en van het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 16.3 onder b en c, voor het plaatsen van ondergeschikte bouwdelen dichter op de dakrand of voor het bouwen van ondergeschikte bouwdelen met een grotere hoogte, wanneer dit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Parkeren

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat:

  1. a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid;
  2. b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, slechts toegestaan is wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
  3. c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van parkeergelegenheid, zoals vastgelegd in de gemeentelijke Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de inwerkingtreding van voorliggend plan;
  4. d. indien de Nota Parkeernormen als genoemd onder c. tijdens de planperiode wordt gewijzigd, geldt die betreffende wijziging bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

9.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. a. van onbebouwde gronden:
    1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    3. 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
    4. 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
  2. b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:

  1. a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, abri's, telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
  2. b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
  3. c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.

10.2 Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld in lid 10.1 worden geweigerd indien door het verlenen daarvan:

  1. a. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;
  2. b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;
  3. c. daardoor de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Amersfoortsestraat 11 - 15”.

Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep Of Bedrijf Aan Huis

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep En Bedrijf Aan Huis

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Amersfoortsestraat 11-15 in Amersfoort had tot 2002 de bestemming 'Eengezinshuizen, Erven en Tuinen' in het destijds geldende bestemmingsplan "Vinkenhoef" (1977, gemeente Hoevelaken). Omdat er vanuit Rijkswaterstaat plannen waren om knooppunt Hoevelaken aan te passen en de A1 en A28 van meer rijstroken te voorzien, is de woonbestemming in 2002 gewijzigd naar 'Verkeersdoeleinden' in het bestemmingsplan "De Wieken-Vinkenhoef". Deze verkeersbestemming is bij de herziening van het bestemmingsplan in 2014 overgenomen in het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen".

De gemeente Amersfoort heeft in november 2008 geprobeerd om het perceel Amersfoortsestraat 11-15 aan te kopen. Er werd geen overeenstemming bereikt over de aankoop/verkoop van het perceel, het perceel is dus niet aangekocht.

In 2017 heeft de eigenaresse aan de gemeente Amersfoort en Rijkswaterstaat aangegeven haar perceel alsnog te willen verkopen. Op dat moment waren de plannen van Rijkswaterstaat verder uitgewerkt en bleek het perceel niet meer nodig te zijn voor de aanpassing van knooppunt Hoevelaken. De gemeente heeft vervolgens onderzocht of er andere ontwikkelmogelijkheden waren voor dit perceel, zoals bijvoorbeeld een bedrijfsbestemming. Andere geschikte ontwikkelmogelijkheden bleken niet mogelijk. De gemeente heeft de gronden daarom niet aan kunnen kopen.

Omdat Rijkswaterstaat het perceel niet nodig heeft voor het herinrichtingsplan en de gemeente geen andere geschikte ontwikkelmogelijkheden voor dit perceel ziet, ligt het voor de hand het gebruik als wonen weer positief te bestemmen.

De gemeente heeft dit standpunt schriftelijk in december 2018 aan de eigenaresse bevestigd. In dit schrijven is door de gemeente toegezegd zich in te spannen om de huidige verkeersbestemming te wijzigen in de voorheen geldende woonbestemming, waarin de oude en bestaande rechten worden gerespecteerd.

Dit bestemmingsplan ziet op deze bestemmingswijziging van 'Verkeersdoeleinden' naar 'Wonen'.

1.2 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het bestemmingsplan. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen op welke plek gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied 'Amersfoortsestraat 11-15' ligt aan de oostkant van de gemeente Amersfoort. Het perceel zit ingeklemd in de oksel van op- en afrit 14 (knooppunt Hoevelaken) van Rijksweg A1. Aan de westzijde wordt het perceel begrensd door de Amersfoortsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0002.png"

Ligging Amersfoortsestraat 11-15

2.2 Aanwezige Bebouwing En Gebruik Plangebied

Het perceel is ingericht en in gebruik ten behoeve van het wonen met bijbehorende tuin en omliggend groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0003.png"

Amersfoortsestraat 11-15 in vogelvlucht

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0004.png"

Aanzicht perceel vanaf de Amersfoortsestraat

Er bevinden zich meerdere gebouwen op het perceel. Drie woningen hebben de huisnummers 11, 11a, 13 en 15 en er staan een aantal bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0005.png"

Kadastrale kaart met huisnummers

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0006.png"

Vogelvlucht gebouwen met huisnummers

Woningen

Voor nummer 11, 13 en 15 is aangetoond dat er in elk geval vanaf de jaren '60 sprake is onafgebroken zelfstandige bewoning. Voor nummer 11a, onderdeel van de woning van nummer 11, is dit niet aangetoond. Volgens de gemeentelijke administratie staan er op dit huisnummer vanaf september 2013 personen ingeschreven op nummer 11a. Permanente zelfstandige woning van voor 2002 kan voor nummer 11a niet worden aangetoond. Deze vierde woning met nummer 11a kan op basis van het bestaande recht / overgangsrecht niet positief worden bestemd. De zelfstandige bewoning van deze wooneenheid zal moeten worden beëindigd.

2.3 Bestemmingsplan

2.3.1 Voorheen geldende bestemmingsplannen

Gelet op de aanleiding van de totstandkoming van dit bestemmingsplan (paragraaf 1.1) is de planologische voorgeschiedenis van dit perceel van belang.

Bestemmingsplan "Vinkenhoef" (1977)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0007.png"

Uitsnede uit bestemmingsplan "Vinkenhoef" (1977)

Tot 2002 gold voor dit perceel het bestemmingsplan "Vinkenhoef", vastgesteld door de gemeenteraad van Hoevelaken op 22 juni 1977. De bestemming die op het perceel rustte was 'Eengezinshuizen', 'Erven' en 'Tuinen'. Binnen een op de kaart aangegeven bouwvlak was 1 woning toegestaan. Op dit perceel waren 2 bouwvlakken aanwezig, dus 2 woningen toegestaan (de woningen Amersfoortsestraat 11 en 15).

Bestemmingsplan "De Wieken - Vinkenhoef" (2002)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan "De Wieken - Vinkenhoef"

Op 12 maart 2002 is de bestemming voor dit perceel gewijzigd in de bestemming ''Verkeersdoeleinden' in het bestemmingsplan "De Wieken - Vinkenhoef". Omdat voor knooppunt Hoevelaken de A1 en A28 een uitbreiding van infrastructuur werd voorzien om de verkeersafwikkeling te verbeteren, is er een zogenaamde 'vrijwaringszone' langs de bestaande infrastructuur opgenomen van minimaal 50 meter van de A1 en A28 en een zone van 100 meter voor de uitbreiding van de A28 en een ontsluiting van het bedrijventerrein. Het perceel Amersfoortsestraat 11-15 valt binnen deze zone en heeft om deze reden de verkeersbestemming gekregen. Het gebruik als wonen was in strijd met dit bestemmingsplan.

Overgangsbepaling

In artikel 25 van de voorschriften van dit bestemmingsplan is het overgangsrecht opgenomen. Op basis van dit overgangsrecht mocht het met dit bestemmingsplan strijdige gebruik als 'wonen' worden voortgezet.

2.3.2 Geldende bestemmingsplannen "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" en Veegplan B

Bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen"

Het geldende bestemmingsplan is "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen", vastgesteld op 9 december 2014. Aan het plangebied is de bestemming 'Verkeer' toegekend. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

De gronden met de verkeersbestemming kunnen aangewend worden voor de aanleg en het gebruik van verkeerswegen. Het gebruik als 'wonen' is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Overgangsbepaling

Het overgangsrecht voor dit bestemmingsplan is opgenomen in artikel 54 van de regels. Het gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag volgens artikel 54.2 onder a worden voortgezet. In artikel 54.2 onder d is echter opgenomen dat dit overgangsrecht niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

In beginsel geldt het overgangsrecht voor de duur van de geldigheid van het bestemmingsplan waarin het overgangsrecht is opgenomen. Het overgangsrecht kan één keer worden toegepast. Daarna moet de gemeente ofwel het afwijkende gebruik positief bestemmen, ofwel toezeggen dat het pand in de komende planperiode van 10 jaar zal worden onteigend. Er leek sprake te zijn van verwerving van de gronden door Rijkswaterstaat of door de gemeente Amersfoort. Om deze reden is het strijdige gebruik als 'wonen' ook bij aanvang van deze nieuwe planperiode gedoogd. Nu het perceel niet nodig is voor de herinrichting van Knooppunt Hoevelaken en de gemeente geen andere geschikte ontwikkelmogelijkheden ziet, ligt het voor de hand het gebruik als wonen alsnog positief te bestemmen.

Bestemmingsplan "Veegplan B"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0010.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Veegplan B"

Naast het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen"" is ter plaatse ook het bestemmingsplan "Veegplan B" van kracht. Volgens dit bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'Waarde archeologie 2". Bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m2 zijn uitgesloten, tenzij op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad. Er worden met dit bestemmingsplan geen bouwwerkzaamheden of bodemingrepen voorzien.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid ten
aanzien van het voorliggende plan. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied en omdat er geen feitelijk nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is er weinig beleid relevant voor deze bestemmingswijziging. Er is geen sprake van strijd met dit relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijk

3.2.2 Provincie

Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en in de Provinciale Verordening 2013.

3.2.3 Gemeente

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Afhankelijk van de ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt moet onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er (en zo ja welke) omgevingsgerelateerde belemmeringen in het plan gebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.


In voorliggend bestemmingsplan wordt de feitelijk bestaande situatie bestemd. In planologische zin wordt de verkeersbestemming omgezet naar de bestemmingen Groen, Tuin en Wonen. Er worden geen uit te voeren werkzaamheden of nieuwe toe te voegen functies beoogd met dit bestemmingsplan. Daarmee is er nauwelijks sprake van hinder of belemmeringen. Wonen is voor een aantal omgevingsaspecten een gevoelige bestemming. Gelet op de ligging langs de snelweg gaat het hier voornamelijk om de aspecten luchtkwaliteit, fijnstof, geluid en externe veiligheid. De voor dit plan relevante omgevingsaspecten worden in dit hoofdstuk behandeld.

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. De volgende aspecten komen aan de orde:

  • water
  • luchtkwaliteit/ fijnstof
  • bedrijven en milieuzonering
  • externe veiligheid
  • bodem
  • geluid
  • flora en fauna
  • archeologie

4.2 Water

4.2.1 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.2.2 Water in relatie tot het plangebied

Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met niet meer dan 1000 m² toeneemt, een watertoets niet nodig is. Op basis van voorliggend plan neemt het verhard oppervlak niet toe. Er vinden ook geen wijzigingen plaats aan watergangen of oppervlaktewater. In dit geval is een watertoets niet nodig.

4.3 Luchtkwaliteit/ Fijnstof

4.3.1 Wettelijk kader

De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  2. 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  3. 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  4. 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De onder 3 genoemde Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen, is er sprake van een NIBM project.

4.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Gezien de beperkte “toevoeging” van het aantal woningen (3 stuks) valt het plan ruimschoots binnen de grenzen van NIBM. Er is dan ook geen belemmering vanwege de luchtkwaliteit.

4.4 Bedrijven- En Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld.

De indicatieve bedrijvenlijst in de VNG-publicatie geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is (wordt) ingericht volgens het principe van functiescheiding. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Hieronder valt ook gebied dat is gelegen direct langs de hoofdontsluitingsstructuur. Indien sprake is van een gemengd gebied mogen de richtafstanden in de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd.

4.4.1 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

In de nabije omgeving van de geplande woningen liggen een aantal kleinschalige bedrijven. Dit zijn activiteiten die vallen onder categorie 2 en 3.1, met een bijbehorende afstand voor een gemengd gebied van respectievelijk 10 en 30 meter.

Gezien de afstanden en de activiteiten bestaan er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

4.5.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

4.5.3 Basisnet

Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hierlangs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.

Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die behoren bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

4.5.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

4.5.5 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi, transportroutes over weg en spoor en door leidingen. Daarnaast is gekeken naar de A1 en buisleidingen.

Voor de buisleidingen geldt dat de woningen ruim buiten de contour voor het plaatsgebondenrisico liggen. Vanwege bedrijven in de omgeving zijn er geen bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi.

Er geldt een afstand vanwege het zogeheten Plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. De woningen liggen hierbuiten op een afstand van circa 43 meter.

Voor snelwegen geldt conform tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedgebied van 355 meter. De woningen liggen binnen dit invloedgebied. Er wordt voor een beoordeling van dit aspect verwezen naar het onderzoek dat voor het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen en snelwegen e.o.” is uitgevoerd. Ook is er in het kader van het Ontwerp Tracébesluit onderzoek gedaan naar de externe veiligheid in het kader van de geplande aanpassingen aan het Knooppunt Hoevelaken en A1/A28. Uit deze onderzoeken blijkt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het herzien van het bestemmingsplan bestaan. In deze onderzoeken is namelijk al uitgegaan van de bestaande woonsituatie.

Vanwege het aspect externe veiligheid is er geen belemmering voor het herzien van het bestemmingsplan.

4.6 Bodem

4.6.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.6.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.6.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Bedrijventerreinen en snelwegen e.o. ” in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als 'industrie'. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

4.6.4 Bodemenergie

Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. Voor de aanleg van open en gesloten systemen geldt een vergunningplicht.

In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl ) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedssfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen

4.6.5 Bodem in relatie tot het plangebied

Op de bodemkwaliteitskaart ligt het bestemmingsplangebied in een zone met de gebruiksfunctie “ Industrie” en met een bodemkwaliteit “Landbouw/natuur”. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.

Bij de gemeente zijn diverse bodemrapporten bekend in het gebied. Uit dat rapport blijkt dat er geen sprake is van een onacceptabele kwaliteit van de bodem bij de huidige functie. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op dit moment geen belemmering voor de woonfunctie.

Voor nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning is een geactualiseerd bodemonderzoek nodig.

4.7 Geluid

4.7.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van een omgevingsvergunning of bij het wijzigen of herzien van bestemmingsplannen komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd moet worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De 3 woningen aan de Amersfoortsestraat 11-15 zijn in principe nieuwe woningen in de zin van de Wgh. Echter zijn de woningen waar het hierom gaat al decennia oud en sinds jaar en dag onafgebroken in gebruik geweest als woning. In 2002 zijn de gronden die in gebruik zijn als 'wonen' als 'verkeersdoeleinden' bestemd in verband met de geplande aanpassingen van de A1/A28 knooppunt Hoevelaken. Nu blijkt dat de bestaande woningen met de bijbehorende gronden niet nodig zijn voor de aanpassing van het tracé, kan de oorspronkelijke woonbestemming terug worden gegeven.

De woonfunctie is op grond van de Wgh aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh.

Uit een geluidsberekening (“Alcedo, 15 januari 2019) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB wordt overschreden. De geluidbelasting voor wegverkeerslawaai vanwege de Rijksweg A1 op de gevels van de woningen is tweeledig. Enerzijds gaat het om de geluidsbelasting in de huidige situatie, zonder de geplande aanpassingen van het knooppunt Hoevelaken. Anderzijds gaat het om de geluidsbelasting na de geplande aanpassing. Dit is nodig omdat de aanpassing van het knooppunt nog niet definitief is.

Zoals eerder omschreven in paragraaf 3.2.1.1 bestaan de geplande maatregelen uit een geluidsscherm van 5 meter en de toepassing van tweelaags ZOAB voor het wegdek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0015.png"

Geluidsbelasting voor aanpassing Knooppunt Hoevelaken A1/A28

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0016.png"

Geluidsbelasting na aanpassing Knooppunt Hoevelaken A1/A28

Aangezien het in dit geval gaat om een niet als 'wonen' bestemde situatie, de bestemming is momenteel 'verkeersdoeleinden', maar om woningen die al sinds jaar en dag bestaan, wordt aansluiting gezocht bij artikel 83 lid 7 Wgh. Voor te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg op grond van dit artikel een waarde van ten hoogste 58 dB gehanteerd worden.

De geluidsbelasting zonder aanpassing van het knooppunt bedraagt maximaal 58 dB. Met aanpassing van het knooppunt bedraagt de geluidsbelasting maximaal 54 dB. De geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de woningen bedraagt in beide situaties op een aantal geveldelen afgerond 48 dB (de voorkeursgrenswaarde). Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid ten aanzien van de aanwezigheid van geluidsluwe geveldelen.

De geluidbelasting is wel dusdanig dat het is aan te bevelen bij een renovatie en/of verbouwing van de woningen, zowel in de huidige als de aangepaste situatie, voor het binnenniveau danwel de geluidwering van de gevels rekening te houden met de geluidbelasting die maximaal kan optreden. In dit geval dus 58 dB.

4.8 Flora En Fauna / Ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

4.8.1 Flora en Fauna in relatie tot plangebied

Het bestemmingsplan voorziet alleen in het 'herbestemmen' van het huidige gebruik. Dit heeft geen consequenties voor eventuele beschermde flora en fauna (Wet natuurbescherming). Pas als op enig moment huizen gesloopt worden, of andere ruimtelijke ingrepen plaatsvinden zou dat consequenties kunnen hebben, en is mogelijk nader onderzoek in de vorm van een quickscan en eventueel veldonderzoek nodig.

4.9 Archeologie

4.9.1 Beleid

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2021 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische beleidskaart

De archeologische waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart. Deze is op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand gekomen. De archeologische beleidskaart is door het college van burgemeester en wethouders op 12 maart 2019 vastgesteld.

De beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover deze al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in het bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.9.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in de zone "Archeologische waardevol verwachtingsgebied 3 (hoog)". Het plangebied ligt bovenop de paraboolvormige hoge dekzandrug die ten noordoosten van de historische binnenstad van Amersfoort ligt. Uit diverse archeologische opgravingen blijkt dat op deze dekzandrug vanaf de steentijd mensen woonden en werkten. De verwachting binnen het plangebied is daarmee hoog op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Mesolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Het kan gaan om bewoningsresten, resten die te relateren zijn aan begravingen en resten die te maken hebben met de agrarische activiteiten die hier hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat, indien er sprake is van ontwikkelingen met een grotere oppervlakte dan 100 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld binnen het plangebied, er een archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Afstemming van de aard van dit onderzoek dient te gebeuren met het Centrum voor Archeologie, afdeling Leefomgeving, gemeente Amersfoort

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0017.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00175-0301_0018.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart, locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Amersfoort. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker, zoals eigenaar, huurder, mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

5.2 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Bestemmingsregels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Naast bestemmingen kent het bestemmingsplan ook een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen.

Hieronder volgt een uitleg van de bestemmingen die dit bestemmingsplan kent.

5.2.2 Algemene regels

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Gelet op het stelsel van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.

6.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

6.2.2 Conclusie

Dit bestemmingsplan betreft een plan op grond waarvan de planologisch juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Er is geen sprake van een concreet bouwplan of van andere betrokken partijen. Het sluiten van een overeenkomst omtrent grondexploitatie is niet aan de orde. Er is geen sprake van een aangewezen bouwplan volgens artikel 6.2.1 Bro. De kosten voor de herziening van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de gemeente.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.2 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

6.3.3 Reacties uit het vooroverleg

Een uitgebreid vooroverleg heeft niet plaatsgevonden gelet op de aard van dit bestemmingsplan. De feitelijk bestaande situatie wordt planologisch-juridisch verankerd. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Rijkswaterstaat en de provincie Utrecht hebben na ambtelijk vooroverleg aangegeven geen bezwaar te hebben tegen onderhavige bestemmingsplanherziening.

6.3.4 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 november tot en met 25 december 2019 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door geen gebruik gemaakt.

Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 28 januari 2020 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 1231495 het bestemmingsplan “Amersfoortsestraat 11-15” ongewijzigd vastgesteld.

6.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.