KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfgebied
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plangebied
2.1 Huidige Situatie Van Het Plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Geluid
4.6 Milieuzonering
4.7 Bodem
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Mer-verplichtingen
4.12 Verkeer
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Juridisch Systeem
5.3 Motivering Van Bestemmingslegging
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Aan Huis Verbonden Beroepen
Bijlage 2 Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Watertoets

Lage Vuursche - Kloosterlaan 31-33-35

Bestemmingsplan - Gemeente Baarn

Vastgesteld op 29-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lage Vuursche - Kloosterlaan 31-33-35 met identificatienummer NL.IMRO.0308.BP0097-VA01 van de gemeente Baarn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw, in één bouwlaag, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep, dan wel een naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat door een bewoner in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, op administratief, juridisch, medisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteit:

de in bijlage 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door een bewoner in of bij een woonhuis kan worden uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bestaand:

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en is gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning of bouwvergunning voor het bouwen, of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning of bouwvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, danwel vergunningvrij gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, in één bouwlaag, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, uitsluitend of hoofdzakelijk dienend voor berging, stalling en hobby ten dienste van dit hoofdgebouw. Het bijgebouw mag tevens gebruikt worden voor een aan huis verbonden beroep;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, makelaarskantoren, bankfilialen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.26 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, met uitzondering van drugs- en verslaafdenopvang;

1.27 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.28 erker:

een hoekig of rond, buiten de gevel van een gebouw uitgebouwd gedeelte van een ruimte, waarvan de wanden grotendeels bestaan uit glas, waarvan de breedte minder bedraagt dan 50% van de gevel waaraan en waarbinnen gebouwd wordt;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met minimaal 2 wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.31 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.32 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de voorgevel direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de weg ter plaatse van de voorgevel;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de voorgevel niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein ter hoogte van die voorgevel bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden peil);

1.33 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.34 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.35 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografisch aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, in één bouwlaag, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.37 voorgevel:

de gevel aan de straat waar het huisnummer aan is toegekend;

1.38 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 lengte, breedte of diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren);

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen of maximaal toegelaten bebouwingsoppervlakte niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en verblijfsgebied;
  2. b. groenvoorzieningen, bermen, taluds en sloten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. verhardingen;
  2. d. beplanting en waterpartijen;
  3. e. nutsvoorzieningen;
  4. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming zijn verkooppunten voor motorbrandstoffen niet toegestaan.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer - verblijfgebied' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor andere bouwwerken de volgende regels gelden:

  1. a. de bouwhoogte van een erfscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  2. b. de bouwhoogte van masten en palen mag niet meer bedragen dan 8,5 meter;

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend de verkoop van motorbrandstoffen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van speeltoestellen niet meer dan 3 m mag bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van pergola's niet meer dan 2,50 m mag bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde niet meer dan 2 m mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. een aan huis verbonden beroep zoals beschreven in bijlage 1, waarvan het bruto-vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 50 m2;


met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven, inritten en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een goede woonsituatie;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de gebruikregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Onderkeldering

Onderkeldering is uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en binnen de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken met dien verstande dat de diepte ten hoogste 3 meter mag bedragen gemeten vanaf het peil.

7.2 Bestaande maatvoering

In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogtes, afstanden, oppervlakten, inhoud van legaal tot stand gekomen bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze goot- en bouwhoogtes, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het zelfstandig bewonen in vrijstaande bijgebouwen, tenzij het mantelzorg betreft.

8.2 Niet strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning is verleend.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze hoogte ten behoeve van lichtmasten wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze hoogte ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. f. de bestemmingsregels in die zin dat de grenzen van het bouwvlak worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatie kanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. ingangspartijen;

mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen of het maximale bebouwingsoppervlak niet meer dan 1,5 m bedraagt;

  1. g. het oprichten van antennemasten, die onderdeel zijn van een gebouw, mits de voor dat gebouw toegestane bouwhoogte met niet meer dan 6 m wordt overschreden;
  2. h. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen in die zin dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, dit tot een maximum van 2 m.

10.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het groene karakter van het perceel;
  2. b. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied;
  3. c. de verkeersveiligheid.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene parkeerbepaling

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de Nota Parkeernomen 2014-2019, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  3. c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
    1. 1. voor bestaand gebruik;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  4. d. Bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de Nota Parkeernomen 2014-2019, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  5. e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

Bestemmingsplan Lage Vuursche - Kloosterlaan 31-33-35

van de gemeente Baarn.

Aldus vastgesteld door de Raad van de gemeente Baarn in de vergadering van .......

De Voorzitter, De Griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kloosterlaan 31-35 te Lage Vuursche in de gemeente Baarn staan drie woningen. Deze drie woningen waren eigendom van de voormalige zorginstelling die achter de woningen gelegen is. De woningen zijn verkocht aan particulieren. Het terrein van de voormalige zorginstelling is verkocht aan een partij die het zal herontwikkelen. Vooruitlopend op de herontwikkeling van het terrein van de voormalige zorginstelling is er een nieuwe toegangsweg vanaf de Kloosterlaan gerealiseerd. De oude toegangsweg, die vlak achter twee woningen lag is verwijderd. De tuinen van de woningen zijn aan de achterzijde vergroot. De tuinen zijn deels op de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' komen te liggen en de nieuwe toegangsweg op de bestemming 'Wonen'. De drie woningen zijn in het huidige bestemmingsplan al bestemd met een woonbestemming (zie paragraaf 1.3)

Binnen het plangebied verandert er in vergelijking met de huidige situatie niets. Met dit bestemmingsplan wordt slechts een bestemmingswijziging, maatschappelijk naar woonbestemming mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe gebouwen en of woningen mogelijk gemaakt.

De gemeente Baarn staat positief tegenover de herbestemming, om bij de woningen behorende gronden te voorzien van de bestemming wonen. Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch - planologische regeling.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kloosterlaan ten noorden van het dorp Lage Vuursche. De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0097-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van plangebied (begrenzing met rood omlijnd)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld op 26 augustus 2009. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Wonen' en 'Maatschappelijk - zorginstelling'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' is een zorginstelling met dienstwoning toegestaan. Reguliere woningen zijn niet toegestaan. Binnen de woonbestemming zijn maximaal drie woningen toegestaan.

Het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Grondwaterbescherming'. In het bestemmingsplan is hiervoor een beschermende regeling opgenomen. Deze bescherming is mede bestemd voor de waterwinning en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0097-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan (plangebied met rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Naast het inleidende eerste hoofdstuk bestaat het bestemmingsplan uit 5 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plangebied. Vervolgens is in hoofdstuk 3 het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 is aandacht besteed aan diverse (omgevings)aspecten die voor het bestemmingsplan van belang zijn. In hoofdstuk 5 is vervolgens beschreven op welke wijze de verschillende functies en de bebouwing in het plangebied zijn opgenomen in het bestemmingsplan en op welke wijze deze zich vertalen naar de regels en de verbeelding. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Het Plangebied

2.1 Huidige Situatie Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan het einde van de Kloosterlaan, ten noorden van het dorp Lage Vuursche. Het plangebied is gelegen in een bosrijke omgeving op de Utrechtse Heuvelrug. Ter hoogte van het plangebied gaat de Kloosterlaan dan ook over in een bospad.

De drie vrijstaande woningen in het plangebied zijn onderdeel van het bestaande lint langs de Kloosterlaan. Alle woningen langs dit lint staan aan de westzijde van deze weg. Het betreft vooral vrijstaande woningen opgebouwd uit één of twee bouwlagen en een kap. Ten westen van het plangebied is het terrein van het verpleeghuis St. Elisabeth. Dit verpleeghuis is in 1927 opgericht als klooster. In 1978 is het klooster omgebouwd tot verpleeghuis. In de afgelopen jaren is een gedeelte van de gebouwen van het verpleeghuis vervangen door nieuwbouw. Het terrein van het klooster/ verpleeghuis valt buiten het voorliggende plan. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0097-VA01_0003.jpeg"

Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie

2.2 Toekomstige Situatie

Binnen het plangebied verandert er in vergelijking met de huidige situatie niets. Met dit bestemmingsplan wordt slechts een bestemmingswijziging, maatschappelijk naar woonbestemming mogelijk gemaakt. De drie woningen zijn in het huidige bestemmingsplan al bestemd als woning, met dit bestemmingsplan worden de tuinen, behorende bij de woningen ook bestemd als wonen. Er worden geen nieuwe gebouwen en of woningen mogelijk gemaakt.

Tussen de woningen aan Kloosterlaan nummer 33 en 35 is een 'nieuwe' toegangsweg gerealiseerd ten behoeve van het achterliggende terrein. De toegangsweg wordt met dit bestemmingsplan bestemd met de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied'.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de belangrijkste beleidskaders van de rijks- en provinciale overheid en van de gemeente Baarn, waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  2. 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  3. 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  4. 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. 1. De Omgevingsagenda.
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  2. 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gezien de kleinschalligheid van de ontwikkeling, het bestemmen van de tuinen, kan worden geconludeerd dat het plan geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het nationale belang ‘Natuurnetwerk Nederland (NNN)’ is van toepassing op voorliggend plan. Het plangebied is gelegen binnen een gebied dat onderdeel is Natuurnetwerk Nederland.

Er is beperkt ruimte voor ontwikkelingen in NNN gebieden. De provincie is verantwoordelijk voor de begrenzing en de bescherming van de NNN gebieden. In paragraaf 3.3 wordt de begrenzing de NNN gebieden beschreven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de effecten op het NNN gebied. Het plangebied raakt geen van de nationale belangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Stedelijke ontwikkeling

Het nieuwe bestemmingsplan vergroot het oppervlak van de woonbestemming. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In deze Omgevingsvisie legt de provincie haar integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan.

De provincie wil dat de provincie Utrecht het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijft, ook in 2050. Daarbij staat zij voor een flinke uitdaging: het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave is daarmee de vraag hoe wij de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren. Ook zal het nodig zijn om prioriteiten te stellen en keuzes te maken.

Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van de gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is er een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:

  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Deze zeven thema’s vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit bereiken we door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren,zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren. Al deze thema’s zijn in verband te brengen met het streven naar een duurzame, circulaire en in alle opzichten gezonde en vitale provincie. Dit betekent dat herbruikbaarheid van grondstoffen en producten ontstaat en dat waardevernietiging en verlies aan biodiversiteit wordt voorkomen. Kortom: met de ambities in deze Omgevingsvisie dragen wij bij aan het verbeteren van de brede welvaart waarbij wij onder brede welvaart zowel de kwaliteit van leven in het hier en nu verstaan, als die van latere generaties of die van mensen elders in de wereld.Deze zeven thema’s vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit bereiken we door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren,zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren. Al deze thema’s zijn in verband te brengen met het streven naar een duurzame, circulaire en in alle opzichten gezonde en vitale provincie. Dit betekent dat herbruikbaarheid van grondstoffen en producten ontstaat en dat waardevernietiging en verlies aan biodiversiteit wordt voorkomen.

Kortom: met de ambities in deze Omgevingsvisie dragen wij bij aan het verbeteren van de brede welvaart waarbij wij onder brede welvaart zowel de kwaliteit van leven in het hier en nu verstaan, als die van latere generaties of die van mensen elders in de wereld.

Planspecifiek

Met het plan dient rekening gehouden te worden met de pijlers 'levend landschap, erfgoed en cultuur' en 'Toekomst bestendige natuur en landbouw'. Onderhavig bestemmingsplan maakt uitsluitend de functie wijziging maatschappelijk naar wonen mogelijk, waarmee de bestaande tuinen worden vergroot en geen extra bebouwing wordt toegestaan. De gronden zijn gelegen op een voormalig kloosterterrein er wordt dan ook geen bestaande natuur aangetast.

De ontwikkeling is niet strijdig met de provinciale omgevingsvisie.

Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is, samen met de provinciale omgevingsvisie, de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. De omgevingsverordening legt de beleidsthema's zoals uitgewerkt in de provinciale omgevingsvisie vast in concrete regelgeving. Voor dit bestemmingsplan is met name artikel 6.3 van toepassing

Artikel 6.3 Instructieregel geen aantasting natuurnetwerk Nederland

  1. 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het natuurnetwerk Nederland bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland, bedoeld in Bijlage 10 Wezenlijke kenmerken en waarden van deze verordening, of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang van het natuurnetwerk Nederland, tenzij sprake is van:
    1. a. ruimtelijke ontwikkelingen vanwege een groot openbaar belang, waarbij er geen reële alternatieven zijn die het natuurnetwerk Nederland niet of minder aantasten;
    2. b. ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot aantasting worden gecompenseerd binnen een met die ruimtelijke ontwikkeling samenhangend gebied en met dusdanige activiteiten dat de uitvoering van die activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het natuurnetwerk Nederland voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang; of
    3. c. ruimtelijke ontwikkelingen in het natuurnetwerk Nederland die beperkt worden gewijzigd of worden toegevoegd, waarbij die wijziging of toevoeging noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestaande bestemming.
  2. 2. Onder de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval niet de bestaande legale bebouwing, erven en verhardingen begrepen.
  3. 3. Aantasting van het natuurnetwerk Nederland op grond van het eerste lid is slechts mogelijk als:.
    1. a. de aantasting zo veel mogelijk wordt beperkt; en
    2. b. de overblijvende aantasting tijdig wordt gecompenseerd.
  4. 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan.

Motivering

Het plangebied is gelegen binnen het gebied dat in de verordening is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, maar niet binnen het oppervlak van het Natuurnetwerk Nederland. De gronden zijn namelijk in de huidige situatie aangewezen als maatschappelijk en onderdeel van een voormalig klooster of zijn de gronden van de huidige woningen. Met de beoogde ontwikkeling ontstaan dan ook geen negatieve effecten voor het oppervlak van het Natuurnetwerk Nederland.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ontwikkeling niet strijdig is met de regels uit de provinciale Omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie en Structuurvisie Baarn 2030

Op 10 juli 2013 is de gemeentelijke "Toekomst- en Structuurvisie Baarn in 2030" vastgesteld. Deze visie bestaat uit twee delen: een toekomstvisie en een structuurvisie met uitvoeringsprogramma voor de gemeente Baarn. De toekomstvisie is gericht op 2030 en heeft als basisdocument gediend voor de structuurvisie met uitvoeringsprogramma. In deze visie wordt nadrukkelijk ook aandacht besteed aan de sociaal-maatschappelijke componenten.

De Toekomstvisie bevat de bouwstenen voor de structuurvisie. Wat er ruimtelijk gezien moet gebeuren om de beoogde doelen te verwezenlijken is nader uitgewerkt in de structuurvisie waarbij gebruik gemaakt is van een inventarisatie en ruimtelijke analyse. Er is een ruimtelijk raamwerk opgesteld dat vertaald is naar een structuurvisiekaart. Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangewezen als 'Bos'

Voor wat betreft het thema ‘groene en blauwe vertoefplekken’ geldt dat het streven is om de bestaande groenstructuur te behouden en waar nodig te versterken. In de visie is aangegeven dat de recreatieve mogelijkheden dienen te worden gestimuleerd en waar mogelijk verder te worden ontwikkeld. Uitgangspunt is om de bezoeker een aantrekkelijk recreatief aanbod aan te bieden, waarbij de nadruk ligt op dagrecreatie. Lage Vuursche is hierbij een belangrijke toeristisch-recreatieve trekker die ook in de toekomst behouden dient te blijven. Specifiek voor Lage Vuursche is de volgende passage opgenomen:

Lage Vuursche is gelegen in een gevarieerd bos- en overgangsgebied en heeft zeer veel recreatieve mogelijkheden. Het is dan ook een belangrijke toeristische trekpleister. In de omgeving bevindt zich een aantal landgoederen, waaronder Kasteel Drakestein (in de onmiddellijke nabijheid van het dorp), Paleis Soestdijk,het landgoed Pijnenburg, de Ewijckshoeve, Landgoed Eyckenstein en Kasteel de Hooge Vuursche. Aan de Kloosterlaan staat het voormalig klooster St.Elisabeth. De ligging van de vele landgoederen heeft ,zoals eerder aangegeven, alles te maken met de landschappelijke overgang van dicht naar open, van droog naar nat, van de bossen op de Utrechtse Heuvelrug naar het veenweide gebied Eemland. Dit contrast is typerend voor de gemeente Baarn.”.

Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt blijft de bestaande situatie nagenoeg het zelfde. De gronden waren eigendom van het voormalige klooster en worden nu onderdeel van de bestaande woningen aan de Kloosterlaan. Het aangezicht naar het gebied veranderd dan ook niet. Daarnaast blijven de bestaande groenstructuren behouden. De ontwikkeling past in de Toekomst- en Structuurvisie van Baarn.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening c.q. het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoek worden ingesteld naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van de gemeente. Gelet op de aard en het karakter van het plangebied wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de volgende aspecten:

  • archeologie;
  • cultuurhistorie;
  • ecologie;
  • water;
  • geluid;
  • bedrijven;
  • bodem;
  • externe veiligheid;
  • luchtkwaliteit;
  • kabels en leidingen;
  • mer-verplichtingen;
  • verkeer.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze waarschijnlijk in 2022 inwerking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Archeologie

Volgens het bestemmingsplan Landelijk gebied waarbij de landelijke Indicatieve Archeologische Waarden Kaart (IKAW) als archeologische verwachtingskaart is opgenomen, zijn binnen het plangebied gebieden met een lage trefkans aanwezig.

Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter. Met de beoogde ontwikkeling vinden geen bodemingrepen plaatst. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Op basis van het provinciale erfgoed beleid, zie figuur 4.1, ligt het plangebied binnen het speerpunt 'historische buitenplaatsen' in het subthema Laagte van pijnenburg'.

Historische buitenplaatsen, laagte van Pijnenburg'

'In het noordelijke deel van de Heuvelrug ligt de Laagte van Pijnenburg, een buitenplaatsenzone langs een oude turfvaart (Praamgracht / Pijnenburgergrift) en de Amsterdamsestraatweg en Hilversumsestraatweg. Vanaf midden zeventiende eeuw hebben Amsterdammers hier hun buitenplaats gesticht. Lage Vuursche ontstond omstreeks 1640 als kleine nederzetting rond Drakenstein. Met de komst van de Oranjes (Paleis Soestdijk) kreeg het gebied vorstelijke allure. De buitenplaatsen liggen grotendeels op de strookverkavelingen van de oudere hoogveenontginningen, waarvan de richting is bepaald door de stuwwallen. Rechte lanenstelsels met houtwallen, oorspronkelijk georiënteerd op omliggende kerktorens, doorsnijden de bossen. Kenmerkend voor de Laagte van Pijnenburg zijn de veel voorkomende combinatie van classicistische en landschappelijke aanleg, de compacte en duidelijk van omliggende bossen begrensde parkaanleg, en het zicht op het hoofdhuis vanaf de ontsluitingsas.'

Met onderhavige plan blijven de bestaande cultuurhistorische structuren gehandhaafd. De functiewijziging van maatschappelijk naar wonen heeft geen invloed op de kenmerkende combinaties van het landschap, de liggen ten opzichte van het bos en het zicht op het hoofdhuis vanaf de ontsluitingsas.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0097-VA01_0004.png"

Figuur 4.1: Uitsnede provinciaal erfgoedbeleid (bron: provincie Utrecht)

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermde natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortbescherming

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de relevante natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden verkregen. Voor ontwikkelingen binnen de het Natuurnetwerk Nederland (NNN) moet rekening worden gehouden met het provinciale beleid voor het NNN. Daarbij staat het behoud van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Natuurnetwerk Nederland centraal.

Natura 2000

In de gemeente Baarn liggen geen Natura 2000-gebieden. In de provincie Noord-Holland zijn wel verschillende gebieden aanwezig. Het betreft:

- Oostelijke Vechtplassen (Natura 2000, 5,2 km afstand ten opzichte van het plangebied).

Gelet op de beperkte aard van de ontwikkelingen in het plangebied en de afstand tot deze natuurgebieden, zijn effecten als areaalverlies, verstoring en verandering van de waterhuishouding uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt in een Natuurnetwerk Nederland-gebied. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Met dit bestemmingsplan wordt alleen het bestemmingsvlak 'Wonen' vergroot. Er vinden geen ingrepen plaats die effect hebben op het natuurnetwerk. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Voor sommige soorten geldt een provinciale vrijstelling van de wet; in dat geval is geen ontheffing van de wet vereist. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn de voorwaarden bij ontheffingverlening zeer streng.

Met de beoogde ontwikkeling gaan geen sloop- en bouwwerkzaamheden gepaard. Het is dan ook uitgesloten dat vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen worden verstoord.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten en is daardoor niet in strijd met het gestelde binnen de Wnb. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten van deze watertoets zijn opgenomen in bijlage 1.

In het plangebied liggen geen (belangrijke) oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Van de zijde van de gemeente Baarn kan hierover het volgende opgemerkt worden: De gemeente Baarn hanteert een voorkeursvolgorde ten aanzien van de manier van verwerken van hemelwater van nieuw verhard oppervlak (particulier en openbaar). Deze volgorde is:

  • opvangen en hergebruiken;
  • infiltreren ('afvoeren naar de bodem');
  • afvoeren naar oppervlaktewater (al dan niet via hemelwaterriool);
  • afvoeren naar gemengd riool.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het huidige watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt niet toe
  • In het plangebied is geen bestaande oppervlaktewater
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Aan het gebied worden geen nieuwe gebouwen toegevoegd, een nieuwe vuilwaterafvoer en/of hemelwaterafvoer zijn daarom ook niet noodzakelijk.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder heeft tot doel mens en milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. De volgende objecten worden in de wet beschermd:

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen;
  • andere geluidsgevoelige objecten.

Voor de laatste twee objecten geldt dat ze door een AMvB zijn aangewezen als geluidsgevoelig.

Op basis van deze wet moet bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is de zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Het plangebied ligt niet in een wettelijke geluidzone van een gezoneerde weg. Daarnaast is de Kloosterlaan ter hoogte van het plangebied een doodlopende weg voor autoverkeer. Doordat met dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden toegevoegd is onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging in een woonwijk en de afwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als rustige woonwijk.

Ten westen van het plangebied is een verpleeghuis gelegen. Conform de VNG-publicatie kan een verpleeghuis geschaald worden onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter voor geluid in een rustige woonwijk (SBI 451). De bestemmingen 'Wonen' en 'Maatschappelijk' grenzen aan elkaar. Echter de afstand tussen de bestaande woningen en het verpleeghuis is ruim 70 meter. Aan de genoemde richtafstand wordt dan ook voldaan. Tevens maakt dit plan geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk. Het bedrijf wordt niet extra belemmerd in de bedrijfsactiviteiten. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

In de huidige situatie waren deze gronden onderdeel van een 'zorginstelling'. Een zorginstelling is eveneens een bodemgevoelige functie. Met dit bestemmingsplan wordt slechts de bestaande tuinen behoorde bij de bestaande woningen opgenomen in de woonbestemming. Met dit plan worden dus geen nieuwe bodemgevoelige functies en/of objecten mogelijk gemaakt. Een verkennend bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.8 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico’s bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0097-VA01_0005.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Risicokaart (plangebied globaal met rood omlijnd)

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Uit het raadplegen van de provinciale risicokaart (figuur 4.2) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen en of transportroutes aanwezig zijn.

Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Mer-verplichtingen

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit het vergroten van de woonbestemming, de ontwikkeling blijft hiermee ruim onder de drempelwaarde. Een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' is dan ook niet noodzakelijk.

4.12 Verkeer

De bereikbaarheid van het plangebied per gemotoriseerd verkeer is goed. Het plangebied is gelegen aan de Kloosterlaan. Deze straat betreft een erftoegangsweg waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt. Ter hoogte van het plangebied loopt deze weg voor gemotoriseerd verkeer dood.

In het verleden werd het achterliggende Kloosterterrein ontsloten via een toegangsweg tussen het woonhuis aan de Kloosterlaan nummer 31 en 27. Zoals beschreven in paragraaf 1.1 wordt het voormalige Kloosterterrein in de nabije toekomst herontwikkeld. Vooruitlopend op deze ontwikkeling is besloten om de toegangsweg richting het achterliggende terrein te verplaatsen. De nieuwe toegangsweg is nu gelegen tussen Kloosterlaan nummer 33 en 35. Op dit te borgen is in dit bestemmingsplan de oude toegangsweg bestemd met de bestemming 'Wonen' en de gronden zijn onderdeel van Kloosterlaan nummer 31. De nieuwe toegangsweg wordt met dit bestemmingsplan bestemd met de bestemming Verkeer - verblijfsgebied.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Daarnaast zal, daar waar dat verduidelijkend werkt, ook de systematiek van de verbeelding worden toegelicht. Daarbij wordt aangeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.

Zoals eerder is aangegeven is dit bestemmingsplan conserverend van aard. Dat betekent dat wordt uitgegaan van de bestaande situatie in het plangebied, waarbij de functies en bebouwing worden bestemd conform de feitelijke situatie en de vigerende bestemmingsplannen.

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan, anders dan uitbreidingen en vernieuwingen van bestaande functies. Dit betekent overigens niet dat er in de toekomst geen enkele ontwikkeling meer mogelijk zou kunnen zijn.

Met het bestemmingsplan wordt een zodanig plan beoogd dat enerzijds rechtszekerheid wordt geboden aan de burgers en instellingen en dat anderzijds voldoende praktische mogelijkheden worden geboden om flexibel op ondergeschikte aanpassingen in te kunnen spelen.

5.2 Juridisch Systeem

In de volgende paragraaf wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de aanwezige functies hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en in beeld op de verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel bij de juridische interpretatie.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld.

De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.3 Motivering Van Bestemmingslegging

Hierna volgt een korte omschrijving van voorkomende enkelbestemmingen en gebiedsaanduiding.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Verkeer - verblijfgebied

De gronden bestemd met de bestemming 'Verkeer - verblijfgebied' zijn bestemd voor verkeersdoeleinden. Binnen deze bestemming zijn naast de wegen en fietspaden ook de bermen, taluds en sloten toegelaten.

Artikel 5 Wonen

Deze bestemming is van toepassing op de bestaande hoofdgebouwen in het plangebied, inclusief de daarbij behorende gronden. De bestemming maakt het mogelijk om het bestaande gebruik door te zetten. In samenhang met het wonen is ook de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

De hoofdgebouwen dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. De toegestane oppervlakte aan- en bijgebouwen is afhankelijk van de omvang van het perceel.

Gebiedsaanduiding

Artikel 9.1 Milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied

Om de bodemkwaliteit te beschermen is ter voorkoming van het verontreinigen van het grondwater deze bestemming toegekend. Binnen de gebiedsaanduiding zijn bedrijfsactiviteiten verboden in verband met de bescherming van de bodem, met uitzondering van de activiteiten van het waterleidingbedrijf. Aan-huis-verbonden beroepen zijn wel toegestaan. Indien activiteiten geen afbreuk doen aan de waterwin- en waterbeschermingsbelangen kunnen ook kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan met een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op kostenverhaal.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Zienswijzen

Het plan wordt als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kan een ieder zienswijzen indienen. Nadat de reactienota zienswijzen is opgesteld en eventuele ambtshalve wijzigingen worden voorgesteld wordt het bestemmingsplan aan de gemeenteraad ter vaststelling aangeboden.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Deze uitvoerbaarheid kan aangetoond worden door de financiële haalbaarheid (exploitatie) van het project en door de grondexploitatieregeling die opgenomen is in de Wet ruimtelijke ordening.

Financiële haalbaarheid

Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing.

Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor er geen exploitatieplan vastgesteld hoeft te worden en de economische uitvoerbaarheid van het project verzekerd is.

Bijlage 1 Aan Huis Verbonden Beroepen

Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen

Bijlage 2 Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten

Bijlage 2 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets