KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Procedureregels
Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Het Plan
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Regelingen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Historie
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Huidige Situatie
2.4 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bedrijven
4.2 Luchtkwaliteit
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Water
4.7 Duurzaam Bouwen
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Plansystematiek
5.5 Hoofdlijnen Van De Juridische Regeling
5.6 Handhaving
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Wettelijk Kader
Hoofdstuk 7 Overlegresultaten
7.1 Overleg Met De Bevolking
7.2 Overleg Met Instanties
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Besluit B&w
Bijlage 2 Quickscan Milieudienst
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Waterweg 212-214 Te De Bilt
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Groenekanseweg 119 De Bilt

Bestemmingsplan - gemeente De Bilt

Onherroepelijk op 31-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanGroenekanseweg 119 De Bilt van de gemeente De Bilt;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 antenne:

een constructie, bestaande uit een mast, een ontvang- en zendmast of een stelsel van draden, dan wel een schotel bestemd voor (tele)communicatiedoeleinden;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan- en uitbouw:

een aangebouwd gebouw dat al dan niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat in bouwkundig en/of architectonisch opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingskarakteristiek:

de bouwhoogte van de hoofdgebouwen, de situering daarvan ten opzichte van de openbare weg, de mate van aaneenbouwen en/of de onderlinge afstanden tussen de hoofdgebouwen en de bouwmassa van de hoofdgebouwen ten opzichte van het bouwperceel;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.12 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan bestaat, dat/die of in uitvoering is of dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend of krachtens een bouwvergunning die na dit tijdstip, hoewel in strijd met dit plan, niet mag worden geweigerd;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 dakterras:

een plat dak dat door wijze van afwerking geschikt is gemaakt om te worden gebruikt als terras; een balkon (uitstekend of op een erker) wordt niet als een dakterras gezien;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of een bedrijfsactiviteit;

1.25 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen;

1.26 erftoegangsweg:

een weg bedoeld voor het toegankelijk maken van erven; deze wegcategorie is in beginsel toegankelijk voor elke vervoerswijze;

1.27 gebiedsontsluitingsweg:

een weg waarop zowel de stromen als de uitwisseling kan plaatsvinden; het is de verbindende schakel tussen erftoegangswegen en stroomwegen;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gemiddeld niveau:

de gemiddelde hoogte van het aansluitend niveau;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.31 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.32 maatschappelijke voorzieningen:

activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;

1.33 monument:

zaken als bedoeld in artikel 1 sub b van de Monumentenwet 1988, als zodanig geplaatst in het register van beschermde monumenten evenals zaken die zijn geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst;

1.34 netto vloeroppervlakte:

de oppervlakte van de voor bewoning bestemde vertrekken, waaronder mede wordt verstaan verblijfsruimten; niet meegerekend worden verkeersruimten, toiletten, douche- en badruimten, alsmede ingebouwde bergingen;

1.35 oorspronkelijke achtergevel:

de achtergevel ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw dan wel - indien het hoofdgebouw nog gerealiseerd dient te worden - de achtergevel van het hoofdgebouw, zoals deze met de bouwvergunning wordt beoogd;

1.36 oorspronkelijke zijgevel:

de zijgevel ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw dan wel - indien het hoofdgebouw nog gerealiseerd dient te worden - de zijgevel van het hoofdgebouw, zoals deze met de bouwvergunning wordt beoogd;

1.37 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.38 seksinrichting:

hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 stroomweg:

een weg gericht op continue doorstroming met hoge snelheid; dit betreft autosnelwegen en autowegen;

1.40 voorgevel:

de naar de wegzijde gekeerde gevel; in geval er meerdere gevels zijn aan te merken als voorgevel, is de gevel die meetelt in de huisnummering de voorgevel;

1.41 voorgevelrooilijn:

  1. 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. a. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    2. b. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;

1.42 vrijstaand hoofdgebouw:

een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand(en) met een ander hoofdgebouw;

1.43 woning of wooneenheid:

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.44 zorgwoning:

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, waar door de ligging in of nabij een zorgvoorziening in meer of mindere mate zorg wordt geboden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Basisregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Aanvullende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde en gestapelde woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  2. b. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen;

inclusief bijbehorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. groenvoorziening en water;
  3. e. parkeergelegenheid (op eigen terrein).

3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

Hoofdgebouwen

  1. a. hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. b. per bestemmingsvlak mogen niet meer hoofdgebouwen/woningen worden gerealiseerd dan ten tijde van de ter-inzage-legging van dit plan bestaan, met uitzondering van de bouwmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mogen niet meer woningen worden gebouwd dan is aangeduid;
  4. d. de goothoogte van de hoofdgebouwen/woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  5. e. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen/woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding' maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  6. f. de voorgevels van de hoofdgebouwen/woningen dienen evenwijdig aan en in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

Uitbreidingen aan de voorgevel

  1. g. ondergeschikte uitbreidingen aan de voorgevel met aan- en uitbouwen op de begane grond van een hoofdgebouw, zoals erkers en toegangen, zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de voorgevelrooilijn mag met niet meer dan 1 meter worden overschreden;
    2. 2. de afstand van de aan- en uitbouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens(-zen) dient minimaal 2 meter te bedragen, behalve indien bij de tot de bouwperceelgrens gebouwde aangrenzende woning – in geval het aaneengebouwde of halfvrijstaande woningen betreft – eveneens een aan- of uitbouw aanwezig is;
    3. 3. de bouwhoogte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;

Uitbreidingen aan de achtergevel

  1. h. uitbreiding van hoofdgebouwen/woningen aan de oorspronkelijke achtergevel met aan- en uitbouwen is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de afstand van de achterzijde van de aan- en uitbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 8 meter bedragen;
    2. 2. de diepte van de aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    3. 3. de breedte van de aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de gehele achtergevelbreedte;
    4. 4. de goothoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    5. 5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 2 meter meer bedragen dan de toegestane goothoogte;

Uitbreidingen aan de zijgevel

  1. i. uitbreiding van hoofdgebouwen/woningen aan de oorspronkelijke zijgevel met aan- en uitbouwen is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de afstand van de aan- en uitbouw tot de voorgevelrooilijn mag niet minder dan 4 meter bedragen;
    2. 2. de afstand van de aan- en uitbouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen;
    3. 3. de diepte van de aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de diepte van de oorspronkelijke zijgevel;
    4. 4. de goothoogte van de aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    5. 5. de bouwhoogte van de aan- en uitbouw mag maximaal 2 meter meer bedragen dan de toegestane goothoogte;

Aaneenbouwen uitbreiding achter- en zijgevel (hoekjesregel)

  1. j. bebouwen van de hoek gelegen tussen de mogelijkheden voor uitbreiding aan de achter- en de zijgevel is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de afstand van de aan- en uitbouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen;
    2. 2. de diepte van de aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de maximaal toegestane diepte van de mogelijkheid voor uitbreiding aan de achtergevel;
    3. 3. de goothoogte van de aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. 4. de bouwhoogte van de aan- en uitbouw mag maximaal 2 meter meer bedragen dan de toegestane goothoogte;

Bijgebouwen

  1. k. op een afstand van ten minste 4 meter achter de voorgevelrooilijn van een hoofdgebouw/woning mag maximaal 15% van een bouwperceel met bijgebouwen worden bebouwd, een en ander:
    1. 1. met een maximum van 24 m² bij bouwpercelen kleiner dan 200 m²;
    2. 2. met een maximum van 36 m² bij bouwpercelen groter dan 200 m² maar kleiner dan 300 m²;
    3. 3. met een maximum van 50 m² bij bouwpercelen groter dan 300 m²;
  2. l. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  3. m. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter;

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. n. voor de voorgevelrooilijn zijn slechts erfafscheidingen toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. o. achter de voorgevelrooilijn zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 7 meter voor palen en masten tot maximaal 1 per perceel;
    2. 2. 2 meter voor erfafscheidingen;
    3. 3. 3 meter voor overige bouwwerken; geen gebouwen zijnde;

Dakterrassen

  1. p. dakterrassen op aan- en uitbouwen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de afstand van het dakterras tot de zijdelingse bouwperceelgrens(-zen) dient minimaal 2 meter te bedragen, behalve indien bij de tot de bouwperceelgrens gebouwde aangrenzende woning - in geval het aaneengebouwde of halfvrijstaande woningen betreft - eveneens een dakterras aanwezig is;
    2. 2. indien de afstand van het dakterras tot de zijdelingse bouwperceelgrens(-zen) 3 meter of minder bedraagt, mag de diepte van het dakterras, gemeten uit de bestaande achtergevel van het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan 2 meter;
    3. 3. indien de afstand van het dakterras tot de zijdelingse bouwperceelgrens(-zen) meer dan 3 meter bedraagt, mag de diepte van het dakterras, gemeten uit de bestaande achtergevel van het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan 3 meter;
    4. 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een dakterras mogen niet meer bedragen dan 1,50 meter;

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de locatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  1. a. in lid 3.2 sub d voor een ander verloop van de voorgevel, indien dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en door de gewijzigde ligging van de voorgevelrooilijnen de bebouwingskarakteristiek en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast;
  2. b. in lid 3.2 sub j en sub h onder 1 voor de situering van bijgebouwen en aan- en uitbouwen op een kleinere afstand van de voorgevelrooilijn, indien dit past in de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels

In het hoofdgebouw of in een aan- of uitbouw van de woning is een aan-huis-verbonden beroep alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven; dit betekent, dat ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 40% van het vloeroppervlak van een woning mag worden gebruikt;
  2. b. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie. Dit betekent dat in geval van bedrijfsactiviteiten slechts aan het vestigen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 van de van deze planregels deel uitmakende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' medewerking wordt verleend;
  3. c. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  4. d. de activiteiten mogen geen detailhandel betreffen;
  5. e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan, indien het betreft:

  1. a. het oprichten van bouwwerken ten algemene nutte, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 3,50 meter;
  2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. d. het overschrijden van de in lid 2.2.1 genoemde regels ten aanzien van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;
  5. e. overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, toegangen, lifthuizen en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter;
  6. f. geringe afwijkingen van de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover dit in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen afwijking middels een omgevingsvergunning van de desbetreffende regels van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  7. g. het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg, in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met inachtname van de volgende regels:
    1. 1. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte, zijnde binnen een aan- of uitbouw of bijgebouw;
    2. 2. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
    3. 3. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt, dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen, tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde ‘portocabin’ of stacaravan;
    4. 4. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 50 m² bedragen;
    5. 5. er dient een indicatie Wmo door of vanwege de gemeente De Bilt te zijn afgegeven;
    6. 6. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
    7. 7. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
    8. 8. aan de omgevingsvergunning kan een termijn worden verbonden, waarbinnen van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt;
    9. 9. een omgevingsvergunning inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  8. h. het plaatsen van masten ten behoeve van mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. de bouwhoogte van een vrijstaande mast mag niet meer bedragen dan 50 meter;
    2. 2. de bouwhoogte van een mast op een gebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    3. 3. plaatsing van een mast op een gebouw is uitsluitend mogelijk indien het betreffende gebouw 15 meter of hoger is;
    4. 4. plaatsing op woongebouwen en/of een gemeentelijk monument is slechts toegestaan, indien kan worden aangetoond, dat plaatsing elders niet mogelijk is.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

Als een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  2. b. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte.

Artikel 6 Algemene Procedureregels

Een beslissing of het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken na publicatie van het voornemen tot het verlenen van een omgevingsvergunning of het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld mondeling of bij voorkeur schriftelijk zienswijzen of nadere eis bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in dit plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen;
  2. b. tot het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven in de Staat van bedrijfsactiviteiten, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven, mits de aanwezige bedrijven niet in een hogere milieucategorie worden gebracht;

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Overige Regels

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking middels een omgevingsvergunning verlenen van lid 10.1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanGroenekanseweg 119 De Bilt.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Het Plan

Voor het perceel op de hoek van de Waterweg en de Groenekanseweg (Groenekanseweg 119) is een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van bouwrecht op de achterzijde van het perceel. Een woning op deze locatie past goed in het beeld van deze straat. In het verleden bestond hier de mogelijkheid om een woning te bouwen. In het huidige bestemmingsplan is deze mogelijkheid komen te vervallen. Een vrijstaande woning in de stijl van de woningen aan de Groenekanseweg geeft een hoogwaardige invulling van de beschikbare ruimte en versterkt het kenmerkende karakter van de straat.

De globale ligging is aangegeven in de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0001.png"
bron: Google Maps

1.2 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied ligt westelijk van het perceel Groenekanseweg 117. Aan de achterkant grenst het plangebied aan twee achtertuinen van de achterliggende woningen (Stratusplein 8 en Waterweg 202). Op de volgende illustratie is het plangebied aangegeven met een gele kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0002.png"

1.3 Vigerende Regelingen

Op het perceel geldt de bestemming 'woondoeleinden' volgens het bestemmingsplan Weltevreden-Heemstrakwartier 2003. Toename van het aantal woningen binnen de bestemming is niet toegestaan. De volgende afbeelding is een uitsnede uit de vigerende bestemmingsplankaart. Het plangebied is globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0003.jpg"

1.4 Leeswijzer

Na de algemene inleiding in hoofdstuk 1 volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plan. Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4, het hoofdstuk over milieuaspecten, komen de diverse noodzakelijke onderzoeken aan bod. De juridische planopzet volgt in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en het laatste hoofdstuk gaat in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie

De woningen in dit gebied zijn gebouwd in een periode waarin sprake was van een terugtredende overheid. De overheid was van mening dat woningbouw een particulier initiatief betrof. Hierdoor ontstond een groot aantal woningen dat door particuliere bouwers of aannemers, al dan niet in samenwerking met een architect in eigen beheer werden gebouwd. Deze woningen werden aan de Waterweg gerealiseerd rond 1925. De woningen worden gekarakteriseerd door een grote variëteit in gebruikte steensoorten, een gecompliceerde verwerking van de materialen, ingewikkelde raam- en deurpartijen, erkers, glas in lood, portieken, schild- en zadeldaken en wit geschilderd kozijnenhout. De woningen kennen een ruime opzet en een goede kwaliteit, wat voortvloeide uit het vaststellen van de woningwet in 1902. Deze woningen werden in eerste instantie als vrijstaand of twee onder een kap gebouwd, maar later ook in rijvorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0005.png"
Woningen naast het plangebied. Woningen tegenover het plangebied

Het plangebied ligt op het perceel van 'Klein Jagtlust', aan de Waterweg 212-214. Kein Jagtlust is een rechthoekig dubbel woonhuis, dat aangemerkt is als monument. Het pand dateert uit 1855 en is ouder dan de woningen in de omgeving. Dat is ook te zien in de architectuur.

Navolgende afbeelding toont Klein Jagtlust en geeft een beeld van de Groenekanseweg. Het plangebied ligt vanuit dit standpunt achter de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0006.png"

2.2 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied ligt in een gebied met kwalitatief hoogwaardige woningen, in een bouwstijl die kenmerkend is voor de bouwperiode (rond 1925). De omliggende woningen zijn overwegend twee onder een kap en kennen een ruime opzet en een goede kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0007.png"

De Groenekansweg is een drukke, groene laan met aan weerszijden fiets- en voetpaden.

2.3 Huidige Situatie

In de huidige situatie wordt de planlocatie gebruikt als (moes)tuin, behorend bij Klein Jagtlust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0008.png"

2.4 Toekomstige Situatie

De nieuwe woning komt achter de woningen en schuur op het adres Waterweg 212-214. Daarbij gelden een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten. Dit zijn:

  • de rooilijn ligt terug ten opzichte van de woningen aan de Groenekanseweg (10,40 m vanaf de weg). Dit is iets verder terug dan wat vanuit stedenbouwkundig oogpunt was bepaald, maar pas vanaf deze afstand is bouwen mogelijk binnen milieutechnische vereisten;
  • de goot- en nokhoogte wordt passend bij de woningen in de omgeving vastgelegd op 3 m respectievelijk 10 m;
  • het bouwvlak voor de hoofdmassa van de woning wordt zo gesitueerd dat de ruimtelijke structuur behouden blijft en voldoende onderlinge afstand tussen naastgelegen woningen blijft bestaan;
  • de kaprichting is haaks op de Groenekanseweg;
  • de woning dient architectonisch aan te sluiten op de naastgelegen woningen aan de Groenekanseweg om te voorkomen dat de nieuwbouw het monument overstemt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie, de regio en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van dit bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

Op 23 april 2004 heeft het kabinet Balkenende-II de Nota Ruimte (NR) vastgesteld, die met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) gezien dient te worden als een structuurvisie op rijksniveau. In deze nota is het nationaal ruimtelijk beleid en het nationaal beleid voor de groene ruimte gecombineerd. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 in onder andere de Staatscourant is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Het centrale motto van de NR is 'decentraal wat kan, centraal wat moet'; ontwikkelingsplanologie, decentralisatie, deregulering en uitvoeringsgerichtheid vloeien daar als algemene uitgangspunten uit voort.

De NR heeft vier hoofddoelen:

  • de versterking van de internationale concurrentiepositie;
  • de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • de borging van de veiligheid.

Het plangebied behoort tot het economisch kerngebied regio Utrecht, dat samen met de gebieden Noordvleugel en Zuidvleugel de Randstad Holland vormt – het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland. De doelstelling van de NR is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad Holland als geheel te versterken. De regio Utrecht fungeert door zijn ligging in Nederland als centraal knooppunt van de verbindingen tussen de randstad en een groot deel van het Nederlandse en Europese achterland. Daarmee is de infrastructuur in de regio van essentieel belang voor de landzijdige bereikbaarheid van de beide mainports. Daarnaast is de regio een broedplaats van kennis en talent en een belangrijk centrum van nationaal georiënteerde zakelijke dienstverlening.

Waar het woningbouw en locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen betreft, worden in de NR veel verantwoordelijkheden bij de provincies gelegd. Het restrictieve beleid, met de kenmerkende rode contouren, dat in de Vijfde Nota nog voorop stond, is in de NR verlaten. Uitgangspunt is dat voor de natuurlijke bevolkingsaanwas en lokaal georiënteerde bedrijvigheid mag worden gebouwd, mits de kernkwaliteiten van het omliggende gebied niet worden aangetast.

3.1.2 Vierde nota Waterhuishouding

Het streefbeeld van de Vierde Nota Waterhuishouding is een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. In de derde nota is onder de noemer van integraal waterbeheer een nieuwe strategie uitgezet, die als uitgangspunt neemt dat de na te streven doelen voor het waterbeheer alleen door een integrale benadering kunnen worden bereikt. In de vierde nota wordt deze beleidslijn voortgezet en aangepast vanwege nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen recente wateroverlast, voortgaande bodemdaling, de verwachte klimaatverandering en andere factoren. De nota pleit voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij. Deze integrale benadering van water zal uitgangspunt moeten zijn voor ruimtelijke plannen.

3.1.3 Waterbeleid voor de 21e eeuw

Het kabinet is van mening dat een omslag in het waterbeleid en in het denken over water noodzakelijk is om Nederland de komende eeuw, wat betreft het water, voldoende veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' kan gezien worden als een verdere concretisering van het thema veiligheid uit de Vierde Nota Waterhuishouding.

De volgende uitgangspunten staan centraal in het waterbeleid voor de 21e eeuw:

  • Betere bewustwording creëren onder de bevolking van gevaren en meer draagvlak voor het waterbeleid;
    1. 1. Een andere aanpak voor veiligheid en wateroverlast:
    2. 2. anticiperen in plaats van reageren:
    3. 3. anticiperen op toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling en daarbij rekening houden met de onzekerheid die hiermee is gemoeid;
    4. 4. méér ruimte naast techniek om de gevolgen van zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering op te vangen;
    5. 5. verantwoordelijkheden niet afwentelen op benedenstrooms gelegen regio's/ de drietrapsstrategie 'vasthouden-bergen-afvoeren' is dan op het niveau van stroomgebieden en deelstroomgebieden het leidende principe;
  • Ruimte voor water vergroten:
    Zowel nu als in het licht van de toekomstige ontwikkelingen is meer ruimte nodig in alle delen van het watersysteem om water veilig en zonder veel overlast te kunnen opvangen en afvoeren;
  • Ruimte voor water behouden:
    Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe ruimtelijke projecten. Ter bevordering hiervan is een 'watertoets' in ruimtelijke plannen verplicht gesteld.

Conclusie

Voorliggend plan is van dusdanig kleine omvang dat het rijksbeleid geen betrekking heeft op voorliggend plan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Streekplan 2005 - 2015

Provinciale Staten van de provincie Utrecht stelden op 13 december 2004 het Streekplan 2005-2015 vast. Met de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) geldt het Streekplan als structuurvisie op provinciaal niveau. De provincie heeft in verband met de inwerkingtreding van de Wro de Beleidslijn Nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee wordt de sturingsfilosofie van de provincie onder de nieuwe wet verwoord. In de beleidslijn wordt duidelijk gemaakt wat van provinciaal belang is. Het streekplan kan zo ook na 1 juli 2008 als beleidskader gebruikt worden.

Kwaliteit, uitvoering en samenwerking zijn de begrippen die in dit streekplan de rode draad vormen. De provincie kiest voor een leefomgeving met kwaliteit en daarmee voor beheerste groei. Dit betekent dat niet de kwantitatieve vraag, maar de ruimtelijke mogelijkheden bepalend zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Deze ruimtelijke mogelijkheden zijn vertaald in het beleidsinstrument 'rode contour'. Buiten deze rode contour dient geen stedelijke uitbreiding plaats te vinden.

Onderstaande afbeelding geeft De Bilt weer met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0009.png"

Gemeente De Bilt behoort in het streekplan tot het stadsgewest Utrecht. Voor de gemeente De Bilt wordt in de streekplanperiode uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1200 woningen. Dit programma wordt gerealiseerd door middel van het benutten van restcapaciteit, transformatie en nieuwe inbreidingen. Met dit terughoudende verstedelijkingsbeleid worden de waardevolle omgevingskwaliteiten van het gebied gerespecteerd.

De doorvertaling van dit provinciale beleid naar het gemeentelijk beleid is het meest tastbaar terug te vinden in de woonvisie 'Samenwerken aan Wonen'. Daar waar het relevant is voor dit plan is dat in paragraaf 3.3.1 opgenomen.

Conclusie

Het plan ligt binnen de rode contour en biedt mogelijkheden voor uitwerking van het woningbouwprogramma. Daarmee past het plan binnen het provinciale beleid.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009 (hierna te noemen: PRV) is op 21 september 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. Doel van de PRV om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De regels van de verordening richten zich primair tot gemeenteraden, verantwoordelijk voor het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels gelden echter net zo goed voor inpassingsplannen en rijksbestemmingsplannen. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. Dit betekent dat bijvoorbeeld vigerende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen.

De verordening bevat géén zogenaamde burgerbindende bepalingen. De normen zoals bijvoorbeeld opgenomen in de artikelen 2.2, 2.3 en 4.3 moeten eerst “vertaald” worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Pas dan worden burgers daardoor gebonden.

De PRV richt zich op onderwerpen als algemene principes zoals bodem, cultureel erfgoed, water en natuur. Verder richt de PRV zich nadrukkelijk op het landelijk gebied en, wat globaler, op het stedelijk gebied.

Voor het voorliggende plan kent de PRV geen bijzondere bepalingen ander dan dat de woning moet passen in het woningbouwprogramma.

Conclusie

Het plan past in het woningbouwprogramma. Daarmee past het plan binnen de PRV.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Woonvisie

Op 29 juni 2006 heeft de raad van de gemeente De Bilt de woonvisie 'Samenwerken aan Wonen' vastgesteld. Deze visie beschrijft de opgaven en ambities voor de gemeente op het gebied van wonen. Het Regionaal Structuurplan (RSP) 2005-2015 schrijft voor dat in de regio 52.500 woningen gebouwd moeten worden. De gemeente De Bilt wil in het kader hiervan 1.200 nieuwe woningen binnen de gemeentegrenzen bouwen.

Conclusie

Deze verdichting op een binnenstedelijke locatie draagt bij aan de realisatie van de woningbouwopgave uit de woonvisie.

3.3.2 Lokaal Waterplan Gemeente De Bilt

Het Lokaal Waterplan De Bilt is een gemeenschappelijk plan van de gemeente De Bilt en van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en is door de besturen van deze instanties vastgesteld in oktober 2002. De provincie Utrecht en de N.V. Hydron Midden-Nederland hebben beide actief geparticipeerd in de planvorming door deel te nemen in de projectgroep, hetgeen geresulteerd heeft in een breed gevormd en gedragen lokaal waterplan. In de waterparagraaf in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan, zal verder worden ingegaan op het waterbeleid met betrekking tot het plangebied.

3.3.3 Welstandsnota

De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van bouwvergunningen. De historische kern van De Bilt is aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing als beschermd dorpsgezicht houdt in dat de hoogste kwaliteitszorg met een intensieve welstandstoets wordt gehanteerd en is met name gericht op de bescherming van de aanwezige monumenten en van de ruimtelijke structuur van het betreffende gebied, zoals dat zich in de negentiende eeuw heeft ontwikkeld.

Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:

  • de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk;
  • er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
  • panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
  • het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
  • bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunten worden genomen.

Conclusie

De nieuw te bouwen, solitaire woning moet gebouwd worden in verhouding tot de omliggende middenstandswoningen, waarbij ook evenwicht gezocht moet worden met het monument Klein Jagtlust, om te voorkomen dat de nieuwbouw het monument overstemt.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Dit hoofdstuk geeft toelichting op enkele omgevingsaspecten van het plangebied. Het gaat zowel om milieutechnische aspecten als luchtkwaliteit en geluidhinder als om bijvoorbeeld archeologie en ecologie. Er wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan hinder door bedrijven, luchtkwaliteit, geluidhinder, bodemkwaliteit, externe veiligheid, water, duurzaam bouwen, ecologie en archeologie.

4.1 Bedrijven

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

Planspecifiek

De omgeving van het plangebied kan in de terminologie van de VNG-publicatie getypeerd worden als een rustige woonwijk, waarbij in de directe omgeving geen bedrijven voor komen. Het plangebied ondervindt geen hinder van omliggende bedrijven.

4.2 Luchtkwaliteit

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

Planspecifiek

De Milieudienst Zuidoost Utrecht heeft in haar quickscan (zie bijlage) de concentraties stikstofdioxide en fijn stof berekenend met het rekenmodel Geostacks van KEMA en DGMR. De hieruit voortgekomen concentraties voor 2010 zijn grafisch weergegeven in de figuren 2 en 3. De jaren 2015 en 2020 zijn niet in beeld gebracht, omdat de luchtkwaliteit in 2015 en 2020 beter is door het schoner worden van het verkeer en generiek bronbeleid van de nationale en Europese overheid.

Navolgend figuur toont de concentraties stikstofdioxide in 2010 in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0010.png"

Navolgend figuur toont de concentraties fijnstof in 2010 in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0011.png"Uit de bovenstaande figuren is af te leiden dat de concentraties stikstofdioxide en fijnstof ruim beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 zijn.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijnstof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentraties fijnstof in het plangebied circa 25 tot 27 microgram per m3 bedragen, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het gebied zijn tussen de 24 en 28 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

In het kader van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit inzichtelijk gemaakt. Uit de opgestelde luchtkwaliteitskaarten blijkt dat in het gebied de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Bijdrage

Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze wet is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit "Niet in betekenende mate" en de Regeling "Niet in betekenende mate". In het Besluit "Niet in betekenende mate" is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dat een planbijdrage van meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling "Niet in betekenende mate" is dit doorvertaald naar 1.500 woningen, ofwel 7.500 verkeersbewegingen (uitgaande van 5 verkeersbewegingen per woning conform de ASVV 2004).

Planspecifiek

De ontwikkeling van één woning resulteert, conform de Regeling "Niet in betekenende mate", niet in een significante verslechtering van de luchtkwaliteit en hoeft daarom niet te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. De ontwikkeling voldoet daarmee aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.

4.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorwegen. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de op tredende geluidbelasting.

In de Wet geluidhinder zijn zones langs wegen aangegeven die beschouwd worden als aandachtsgebieden. Deze zones zijn zodanig bepaald dat er buiten de zone geen geluidsniveaus voorkomen van meer dan de voorkeurswaarde van 48 dB.

Wegen met twee rijstroken, gelegen in een stedelijk gebied of binnen de bebouwde kom, waarop een maximum snelheid geldt van 50 km/u of meer, hebben een aandachtszone van 200 meter. Dergelijke wegen betreffen de Groenekanseweg en de Waterweg.

Onderstaande figuur geeft een overzicht van de voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarde zoals deze zijn opgenomen in de Wet geluidhinder.


Waarden
Nieuwe woningen Bestaande woningen/nieuwe weg
Binnenstedelijk Buitenstedelijk Binnenstedelijk Buitenstedelijk
Voorkeurswaarde 48 48 48 48
Max. ontheffingswaarde 63 53 63 58

In het kader van het bouwbesluit moet bij de aanpassingen aan geluidsgevoelige ruimten welke passen binnen het bestemmingsplan voldaan worden aan een binnenniveau van 33 dB. Dit betekent dat de geluidswering (GA) van het betreffende geveldeel zodanig moet zijn dat deze ten minste gelijk is aan het verschil tussen de cumulatieve gevelbelasting en 33 dB.

Planspecifiek

Het plangebied ligt aan de zuidkant van de Groenekanseweg, in de hoek met de Waterweg. De Groenekanseweg heeft een geluidszone van 200 meter. De overige wegen nabij het plangebied hebben geen zone maar kunnen wel akoestisch relevant zijn voor de geluidsbelasting in het plangebied.

Navolgende afbeelding toont de geluidsbelasting aan de Groenekanseweg t.b.v. het plangebied (incl. aftrek 5 dB conform art 110 Wgh)

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0012.png"

Na bovenstaande quickscan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Groenekanseweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel overschrijdt. De maximale waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor het verkeerslawaai van de Groenekanseweg.

Als gevolg van de uitkomsten en om beneden het maximale binnenniveau van 33 dB(A) te komen, is het bouwvlak gelegen op 10,4 meter van de Groenekanseweg. Dit is een afwijking van de door B&W vastgestelde randvoorwaarde dat de afstand tot de weg 9 meter moest bedragen (zie het besluit van B&W in de bijlage en ook paragraaf 2.4). Gelet op de beperkte afwijking met 1,4 m levert dit geen onevenredige afwijking van het vastgesteld Stedenbouwkundig Kader.

4.4 Bodem

Het is wettelijk geregeld (bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere eventuele nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Dit bestemmingsplan ziet niet toe op nieuwe grootschalige bouwactiviteiten. Daarom wordt in deze paragraaf de algemene bodemkwaliteit van het plangebied in kaart gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.

Planspecifiek

Binnen het plangebied is het volgende bodemonderzoeken bekend:

Verkennend bodemonderzoek Waterweg 212-214 te De Bilt, Hopman en Peters Holding BV, rapportnummer 08-P-074-I, d.d. 16 juli 2008 (zie bijlage).

Bovengenoemd bodemonderzoek heeft zich gericht op het volledige plangebied (circa 700 m2) dat tijdens het bodemonderzoek in 2008 bestaat uit (moes)tuin behorende bij de woningen aan de Waterweg 212-214.

Uit het historisch vooronderzoek (NVN5725) blijkt dat op de onderzoekslocatie een gedempte sloot aanwezig is. Voor het overige deel van het plangebied zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Het onverdachte deel van het plangebied is onderzocht volgens de strategie voor onverdachte terreinen uit de NEN5740. De gedempte sloot is apart onderzocht volgens een eigen strategie waarbij 2 raaien van 5 boringen tot 2 m-mv zijn geplaatst. Het grondwater ter plaatse van de gedempte sloot is niet onderzocht. Omdat het plaatsen van raaien boringen beter inzicht geeft in de kwaliteit van de bodem dan de onderzoeksstrategie uit voor verdachte deellocaties uit de NEN5740, en omdat zowel tijdens het veldonderzoek als tijdens het laboratoriumonderzoek geen afwijkingen aan het opgeboorde bodemmateriaal zijn aangetroffen, gaan wij akkoord met de afwijking op de NEN5740.

Tijdens het veldonderzoek zijn op en in de bodem geen afwijkingen aangetroffen die mogelijk duiden op bodemverontreiniging.

Uit de analyseresultaten blijkt de volgende milieuhygiënische bodemkwaliteit:

  • Gedempte sloot: geen verontreiniging in de grond aangetoond;
  • Overige deel plangebied:
    1. 1. Bovengrond (0-0,5 m-mv): lichte verontreiniging met lood aangetoond;
    2. 2. Ondergrond (0,5-2,0 m-mv): lichte verontreinigingen met enkele zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) aangetoond;
    3. 3. Grondwater (1,5 m-mv): lichte verontreiniging met chroom en koper aangetoond.

Het bodemonderzoek ter plaatse van het plangebied (momenteel (moes)tuin) toont aan dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging ten behoeve van woningbouw.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven. Op grond van de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) van het ministerie van BZK zijn gemeenten verplicht risico's te inventariseren. Het resultaat van deze inventarisatie en de gegevens uit het risicoregister worden getoond op de provinciale risicokaart. De risicokaart biedt een overzicht van de veiligheidsrisico's, is openbaar en via internet toegankelijk (zie www.risicokaart.nl). De risicokaart is daarmee een belangrijke informatiebron voor burgers die via de risicokaart kunnen zien welke risicovolle bedrijven (LPG-stations, chemische bedrijven of bijvoorbeeld een vuurwerkopslag), transportroutes of buisleidingen in hun directe omgeving liggen.

Planspecifiek

Onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied. Hierop is te zien dat er in de directe omgeving van het plangebied (met rood omcirkelt) geen factoren aanwezig zijn die van belang zijn in het kader van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0016BP11008-OH01_0013.png"

Verder is door de gemeente onderzocht of de planlocatie binnen de invloedssfeer ligt van bronnen met een extern veiligheidsrisico.

Risicobedrijven
Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden.

Transportroutes
Er zijn geen transportroutes of ondergrondse buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden.

Hoogspanningslijnen en zendmasten
De planlocatie ligt niet binnen een indicatieve zone langs een hoogspanningslijn, waarbinnen geen objecten voor permanent verblijf mogen worden opgericht.

Er zijn in de omgeving geen zendmasten (GSM, UMTS, e.d.) waarvan de elektromagnetische straling de planlocatie kan beïnvloeden.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de bouwplannen.

4.6 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied en de bodem in het gebied bestaat voornamelijk uit zand. In het gebied bevinden zich geen oppervlaktewateren en waterlopen. Ook is er geen water met een recreatieve gebruikswaarde, cultuurhistorische en landschappelijke waarde of ecologische waarde aanwezig. Wateronttrekkingen en retentiegebieden zijn in dit gebied niet aan de orde. In het gehele plan is het rioolstelsel een gemengd stelsel en zijn er in het plangebied geen overstorten aanwezig.

Het plangebied maakt in de Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug deel uit van zone C. Dit is een gebied waar de bedreigingen voor het grondwater groot zijn. Het risico dat verontreinigingen het grondwater in spoelen is zeer hoog. Dit heeft met name te maken met de hoge grondwaterstand. Het meest ideale grondgebruik voor dit gebied is natuur. Het beleid is gericht op het tegengaan van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Met andere woorden: zowel de dichtheid als de intensiteit van het gebruik zijn bij voorkeur laag. Voorts moeten inrichtings- en beheersmaatregelen worden genomen die emissies van zware metalen, nitraat, bestrijdingsmiddelen en PAKs zoveel mogelijk voorkomen.

Dit plan regelt de mogelijkheid om een nieuwe woning te bouwen. Het verhard oppervlak neemt daardoor toe. Omdat het plan een goede verhouding kent tussen bebouwd en onbebouwd oppervlak en de bodem uit zand bestaat zijn er goede mogelijkheden voor infiltratie. Water is derhalve geen probleem als het gaat om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Duurzaam Bouwen

Duurzame stedenbouw is plannen en bouwen met zo min mogelijk schade voor het milieu en de gezondheid. Op alle overheidsniveaus wordt momenteel gewerkt aan het vormgeven en uitwerken van beleid op het gebied van duurzaam bouwen. Belangrijke aspecten waaraan in het kader van duurzaam bouwen aandacht wordt besteed, zijn:

  • integraal ketenbeheer (o.a. het sluiten van de stofkringlopen);
  • energie-extensivering (energiebesparende en de inzet van duurzame energiebronnen);
  • kwaliteitsbevordering (toekomstwaarde) in de zin van bouwen en ruimtelijke inrichting.

In de lijn van deze drie aspecten wordt bij de bouw van eventuele nieuwe woningen alsmede bij de eventuele (her)inrichting van openbare ruimte, als uitgangspunt gehanteerd dat er zo min mogelijk materialen worden toegepast en dat de materialen die worden toegepast zo min mogelijk milieubelastend zijn.

In het kader van het convenant 'duurzaam bouwen' wordt verstaan onder:

Bouwen:
invulling geven aan het bouwproces, dat wil zeggen de gehele levensloop van een bouwwerk (initiatieffase, planfase, gebruiks-, onderhouds- en renovatiefase en de sloopfase), op zowel stedenbouwkundig-, gebouw- en materiaalniveau.

Duurzaam bouwen:
een wijze van bouwen (tevens planvorming en beheer) die erop is gericht een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig woon- en leefmilieu te realiseren met een zo laag mogelijke milieubelasting.

4.8 Ecologie

De bescherming van belangrijke gebieden voor vogels en andere diersoorten is gebaseerd op de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

De protectie van de gebieden die op grond van beide richtlijnen in Nederland zijn aangewezen, is geregeld in de Natuurbeschermingswet. In, maar ook in de nabijheid van een beschermd gebied, gelden strengere regels dan in andere gebieden.

Voor waar het soorten planten en dieren betreft, is de bescherming verankerd in de Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is de instandhouding van de planten- en dierensoorten die in het wild in Nederland voorkomen. Een tweede doel van de wet is dat álle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, dus niet alleen zeldzame soorten. Voor ontwikkelingen die een negatief effect hebben op planten en dieren dient een ontheffing te worden aangevraagd.

Overigens geldt voor alle planten en dieren (dus ook voor soorten, die niet zijn opgenomen in de Flora- en Faunawet) de algemene zorgplicht. Deze houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving (LNV, 1998). Veelal komt de zorgplicht erop neer dat tijdens werkzaamheden negatieve effecten op planten en dieren zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen en dat bij de inrichting aandacht moet worden besteed aan de realisatie van geschikt habitat voor plant en dier.

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen effecten mogen optreden, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat de verstoring en eventueel lijden zo beperkt mogelijk is.

Planspecifiek

Het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn niet aangewezen als beschermd gebied als bedoeld in de Habitat- en Vogelrichtlijn. Soortbescherming ingevolge de Flora- en Faunawet is wel van toepassing op het plangebied. Gelet op het huidige gebruik als tuin en het ontbreken van vervallen / te slopen gebouwen is het niet aannemelijk dat er bijzondere waarden in het plangebied aanwezig zijn. De zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawet geldt wel. Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie

Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsbeleid. Omdat het gemeentelijke archeologiebeleid in de gemeente De Bilt nog in ontwikkeling is, wordt bij beslissingen aangaande archeologie voorlopig de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK) gehanteerd. Op de AMK staan de terreinen met een archeologische waarde. De IKAW geeft zones aan met daarop de trefkans (hoog, middelhoog of laag) op het aantreffen van archeologische resten. De gemeente De Bilt heeft in een erfgoedverordening aan zowel de AMK-terreinen en de verwachtingszones van de IKAW ondergrenzen gekoppeld. Indien een plangebied groter is dan de gestelde ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Het plangebied maakt geen deel uit van een archeologisch monument en ligt volgens de IKAW in een zone met een lage archeologische trefkans op het voorkomen van archeologische resten. Daarom is verder onderzoek niet nodig.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. Daarin zijn de planregels onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied (begrippen en wijze van meten) . Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Plansystematiek

Het plan heeft een betreft een kleine locatie in een bestaande omgeving. Zorgvuldige inpassing noodzaakt tot een precieze begrenzing van het bouwvlak en afgewogen mogelijkheden binnen de woonbestemming. Een door de gemeente De Bilt gewenste globale en flexibele regeling is in dit concrete plan niet gepast.

5.5 Hoofdlijnen Van De Juridische Regeling

Voorliggend bestemmingsplan bevat één bestemming, en kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Het hele plangebied heeft de bestemming Wonen. Deze functie was al aan het gebied toegekend in het huidige bestemmingsplan en wordt middels voorliggend bestemmingsplan geconsolideerd. De bouwmogelijkheden voor de hoofdbebouwing zijn begrensd tot 1 nieuw te bouwen woning, die zich moet bevinden binnen het bouwvlak.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

5.6 Handhaving

Bij raadsbesluit van 18 december 2008 is de Kadernota integrale handhaving vergunningen en toezicht vastgesteld. Deze nota verklaart onder meer de reeds in de Kadernota handhaving van 28 november 2002 vastgestelde uitgangspunten voor de handhaving van bestemmingsplan- en bouwregelgeving mede van toepassing op het milieutoezicht. De gezamenlijke Kadernota's hebben tot doel de handhaving van bestemmingsplan-, bouw- en milieuregelgeving te bevorderen.

Met het vastleggen van regels in het bestemmingsplan heeft de gemeente zichzelf de beginselplicht opgelegd de naleving van bestemmingsplanregels te controleren en, waar nodig, te handhaven. De gemeente heeft naast deze toezichtstaak ook een toezichtsbelang. De vele claims op de schaarse ruimte en de daarmee gepaard gaande dreigende achteruitgang van de kwaliteit van het gebied vragen om een duidelijke samenhangende visie van het gemeentebestuur op de inrichting en het gebruik van het gemeentelijk grondgebied. Onderdeel van een dergelijke visie is het toezicht op en in het verlengde daarvan de handhaving van de regelgeving.

In de Kadernota handhaving zijn vijf doelstellingen geformuleerd, die worden nagestreefd bij de uitvoering van handhaving binnen de gemeente De Bilt:

  • het creëren van politiek, ambtelijk en maatschappelijk draagvlak voor de naleving van regels;
  • het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • het waarborgen van de rechtszekerheid van burgers;
  • het waarborgen van gelijke behandeling van burgers;
  • het beperken van schadeclaims.

Voor het bestuursrechtelijke en strafrechtelijk instrumentarium in het kader van de handhaving wordt verwezen naar de Nota handhaving. Voor de concrete nalevingsstrategie wordt verwezen naar het Uitvoeringsprogramma Integrale handhaving Vergunningen en Toezicht 2009.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Wettelijk Kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer
  • woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  1. 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is en
  2. 2. het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Conclusie

Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan is in een (anterieure) overeenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de (plan)kosten voor diens rekening zijn. Hierdoor kan bewust afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan.

Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Overlegresultaten

7.1 Overleg Met De Bevolking

Voor dit plan met een beperkt effect is geen inspraak gehouden.

7.2 Overleg Met Instanties

De provincie Utrecht is betrokken bij het opstellen van dit plan en zij is akkoord met dit plan.

Vooroverleg met het waterschap wordt niet nodig geacht omdat het plan niet in een specifiek aandachtsgebied ligt.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Besluit B&w

Bijlage 1 Besluit B&W

Bijlage 2 Quickscan Milieudienst

Bijlage 2 Quickscan milieudienst

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Waterweg 212-214 Te De Bilt

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Waterweg 212-214 te De Bilt

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek