KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen - 4
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Stedenbouwkundige Visie
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Procedure
1.3 Bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Historische Ontwikkeling
3.2 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Regionaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.6 Conclusie
Hoofdstuk 5 Stedenbouwkundige Verantwoording
Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten
6.1 Geluidhinder
6.2 Luchtkwaliteit
6.3 Bodem
6.4 Water
6.5 Archeologie
6.6 Externe Veiligheid
6.7 Bedrijven En Milieuzonering
6.8 Duurzaamheid
6.9 Cultuurhistorie
6.10 Ecologie
6.11 Verkeer
Hoofdstuk 7 Afweging
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Wijze Van Bestemmen
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoets

Wijzigingsplan Handellaan 12

Wijzigingsplan - gemeente De Bilt

Vastgesteld op 31-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan 'Händellaan 12' van de gemeente De Bilt;

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01 met de bijbehorende regels

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan-en uitbouw

een aangebouwd gebouw dat al dan niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat in bouwkundig en/of architectonisch opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woningen

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aaneengebouwd bijgebouw

een aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.9 achterste bouwperceelsgrens

de achterste grens van een bouwperceel;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingskarakteristiek

de bouwhoogte van de hoofdgebouwen, de situering daarvan ten opzichte van de openbare weg, de mate van aaneenbouwen en/of de onderlinge afstanden tussen de hoofdgebouwen en de bouwmassa van de hoofdgebouwen ten opzichte van het bouwperceel;

1.12 brutovloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bestaand

  1. a. bij een bouwwerk: een bouwwerk, dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan bestaat, dat/die of in uitvoering is of dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend of krachtens een omgevingsvergunning die na dit tijdstip, hoewel in strijd met dit plan, niet mag worden geweigerd;
  2. b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of een bedrijfsactiviteit;

1.26 erftoegangsweg

een weg bedoeld voor het toegankelijk maken van erven; deze wegcategorie is in beginsel toegankelijk voor elke vervoerswijze;

1.27 gastenverblijf

een bijbehorend bouwwerk welke ten dienste staat van een woning en welke uitsluitend gebruikt wordt om niet-commercieel uitsluitend tijdelijk logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gebouwde parkeervoorziening

een bouwwerk ten behoeve van parkeren, zoals een carport en garage;

1.30 gestapelde woningen

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.32 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.33 niet overdekte jacuzzi

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met al dan niet een verschuifbare overkapping dat dient als badvoorziening met bijbehorende voorzieningen voor de bewoner van de bijbehorende woning;

1.34 niet overdekt zwembad

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met al dan niet een verschuifbare overkapping dat dient als zwemvoorziening met bijbehorende voorzieningen voor de bewoner van de bijbehorende woning;

1.35 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw, dan wel –indien het hoofdgebouw nog gerealiseerd dient te worden – de achtergevel van het hoofdgebouw, zoals deze met de omgevingsvergunning wordt beoogd;

1.36 oorspronkelijke zijgevel

de zijgevel ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw dan wel, -indien het hoofdgebouw nog gerealiseerd dient te worden – de zijgevel van het hoofdgebouw, zoals deze met de omgevingsvergunning wordt beoogd;

1.37 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.38 overdekt zwembad

een gebouw dat dient als zwemvoorziening met bijbehorende voorzieningen voor de bewoner van de bijbehorende woning;

1.39 seksinrichting

hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 Staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 behorende bij deze planregels;

1.41 Stedenbouwkundige visie

de stedenbouwkundige visie zoals opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze planregels;

1.42 twee-aaneengebouwde woningen

twee woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;

1.43 uitbreiding van de oorspronkelijke achtergevel

een aangebouwd gebouw aan de oorspronkelijke achtergevel, dat niet functioneel ondergeschikt hoeft te zijn aan het hoofgebouw en bouwkundig en/of architectonisch niet te onderscheiden hoeft te zijn van het hoofdgebouw;

1.44 voorgevel

de naar de wegzijde gekeerde gevel; in geval er meerdere gevels zijn aan te merken als voorgevel, is de gevel die meetelt in de huisnummering de voorgevel;

1.45 vrijstaand bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw/woning;

1.46 vrijstaande woning

woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.47 woning

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.48 zijdelingse bouwperceelsgrens

zijdelingse grens van het bouwperceel;

1.49 zijgevel

gevel aan de zijkant van een gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Basisregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Aanvullende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven;
  2. b. parkeergelegenheid (op eigen terrein), met dien verstande dat; gebouwde parkeervoorzieningen niet zijn toegestaan;
  3. c. wonen in de vorm van aan- en uitbouwen aan de voor- en zjigevels van hoofdgebouwen.

3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de locatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 sub a onder 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van een erfafscheiding grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied tot maximaal 2 meter, mits:

  1. a. geen verslechtering plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de uiterlijke kenmerken van de naaste omgeving.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan de bouw van overkappingen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen - 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in de vorm van vrijstaande woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  2. b. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
  3. c. een gastenverblijf, met dien verstande dat:
    1. 1. per bouwperceel maximaal 1 bijbehorend bouwwerk als gastenverblijf is toegestaan;
    2. 2. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
    3. 3. parkeren vanwege het gastenverblijf op eigen terrein plaatsvindt;
    4. 4. de totale oppervlakte voor een gastenverblijf niet meer dan 40 m² bedraagt;

inclusief bijbehorende:

  1. d. tuinen en erven;
  2. e. parkeergelegenheid op eigen terrein.

4.2 Bouwregels

Op of in de lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de locatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in geval van onvoldoende bouwmogelijkheden een omgevingsvergunning verlenen voor bouwen overeenkomstig de bouwregels in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1 sub a en b, 4.2.6 sub c en 4.2.3 sub a en 4.2.5 sub g voor gebouwen op een andere positie op het bouwperceel, mits:

  1. a. door de gebouwen op een andere positie te bouwen de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel toeneemt met maximaal 15%;
  2. b. uit een stedenbouwkundige onderbouwing blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in hoofdstuk 3 van de Stedenbouwkundige visie beschreven eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  3. c. er geen onaanvaardbare gevolgen zijn voor gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, onder andere voor wat betreft de bouwmogelijkheden, de privacy en lichttoetreding;
  4. d. er voldoende mogelijkheden blijven voor parkeren op eigen terrein.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag worden gebouwd volgens de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de bouw van één of meerdere bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van 500 m² of groter en dieper dan 0,5 m -mv een rapport overlegt, waaruit blijkt dat de ingreep niet zal leiden tot aantasting van de archeologische waarde;
  2. b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde bouwwerkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, ter plaatse geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Als een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte.

7.2 Zwembad, jacuzzi en (zwem)vijver

Niet overdekte zwembaden, niet overdekte jacuzzi's en (zwem)vijvers zijn toegestaan binnen de bestemmingen 'Wonen - 4', met dien verstande dat:

  1. a. de gezamenlijke oppervlakte van een niet overdekt zwembad, een niet overdekte jacuzzi en/of een (zwem)vijver niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  2. b. de afstand tot de bouwperceelsgrens van een niet overdekt zwembad en niet overdekte jacuzzi minimaal 5 meter bedraagt;
  3. c. een niet overdekt zwembad en een niet overdekte jaccuzi wordt gebouwd op minimaal 4 meter achter (het verlengde van) de voorgevel;
  4. d. een verschuifbare overkapping ter plaatse van een niet overdekt zwembad en een niet overdekte jacuzzi is toegstaan, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter boven peil;
  5. e. bestaande zwembaden waarvan de situering of afmeting niet voldoet aan hetgeen in sub a t/m d is bepaald, zijn wel toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot;
  6. f. in geval van herbouw is het bepaalde onder sub e uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, tenzij op grond van overige regels in dit bestemmingsplan ter zake reeds kan worden afgeweken, en behoudens reeds bestaande afwijkingen en overschrijdingen, afwijken van de bepalingen van het plan, indien het betreft:

  1. a. het bouwen van een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, of het waterbeheer, mits de inhoud van het gebouw niet meer bedraagt dan 50 m3 en de hoogte niet meer dan 3,50 meter;
  2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. d. het overschrijden van de in lid 2.2.1 genoemde regels ten aanzien van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
  5. e. overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, toegangen, lifthuizen en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 m;
  6. f. geringe afwijkingen van de bepalingen opgenomen in deze regels inzake de afmetingen van woningen, evenals de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover dit in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen omgevingsvergunning van de desbetreffende bepalingen van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  7. g. uitbreiding van een woning of een bijgebouw bij een woning ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner, met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. degene die mantelzorg ontvangt (of gaat ontvangen) of de bewoner die aangepast wil gaan wonen, dient te beschikken over een Wmo-indicatie;
    2. 2. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte, zijnde binnen een aan- of uitbouw of bijgebouw;
    3. 3. het plaatsen van een portocabin ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner is enkel toegestaan indien deze als onzelfstandige woonruimte valt aan te merken;
    4. 4. de afstand tussen het hoofdgebouw en een bijgebouw mag maximaal 6 m bedragen;
    5. 5. de oppervlakte voor mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner mag maximaal bedragen:
      • 30 m2 bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner door één persoon;
      • 50 m2 bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner voor twee personen;
    6. 6. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
    7. 7. indien sprake is van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner in een bijgebouw, mag het bijgebouw bij beëindiging van de mantelzorgsituatie niet langer als woonruimte in gebruik blijven;
    8. 8. de goothoogte van aan- en uitbouwen ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een goothoogte van minimaal 3,20 meter is toegestaan;
    9. 9. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen mag maximaal 2 meter meer bedragen dan de toegestane goothoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;
  8. h. het plaatsen van masten ten behoeve van mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. de hoogte van een vrijstaande mast mag niet meer bedragen dan 50 meter;
    2. 2. de hoogte van een mast op een gebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    3. 3. plaatsing van een mast op een gebouw is uitsluitend mogelijk indien het betreffende gebouw 15 meter of hoger is;
    4. 4. plaatsing op woongebouwen en/of een gemeentelijk monument is slechts toegestaan, indien kan worden aangetoond, dat plaatsing elders niet mogelijk is.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld mondeling of bij voorkeur schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eis bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in dit plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen.

Artikel 11 Overige Regels

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Händellaan 12'.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Stedenbouwkundige Visie

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende toelichting heeft betrekking op de realisatie van een vrijstaande woning op het perceel aan de Händellaan 12 te Bilthoven. Het perceel betreft een voormalige bouwkavel en is in eigendom van initiatiefnemer. Het perceel is gelegen in een groene bosomgeving in een villawijk in Bilthoven Noord. Momenteel is het perceel in gebruik als gazon met groenstrook. De realisatie van de nieuwe woning is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de nieuwbouw te realiseren, wordt van een wijzigingsmogelijkheid in het bestemmingsplan gebruik gemaakt. Het voorliggende plan 'Händellaan 12' is een wijzigingsplan van het bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013'. Dit wijzigingsplan bevat de juridisch planologische regeling die de realisatie van de extra woning mogelijk maakt.

1.2 Procedure

Het betreffende perceel ligt aan de Händellaan 12 te De Bilt. De gronden vallen binnen de bestemming 'Wonen - 4' van het geldende bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013', door de gemeenteraad vastgesteld op 22 mei 2014. Binnen de bestemming 'Wonen - 4' mogen per bouwperceel niet meer hoofdgebouwen/woningen worden gerealiseerd dan bestaand ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan. Ter plaatse van het perceel is in dat kader geen sprake van een bestaande woning. De bouw van een nieuwe woning op het perceel aan de Händellaan 12 is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. In artikel 15.6.1 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan extra woningen zijn toegestaan. Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld dat voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden genoemd in artikel 15.6.1 van het bestemmingsplan Bilthoven-Noord 2013. Het wijzigingsplan bevat een toelichting, planregels en een verbeelding.

1.3 Bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' dat op 22 mei 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het plangebied valt binnen de bestemming 'Wonen - 4'. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan in de vorm van vrijstaande of twee-aaneengebouwde woningen. Per bouwperceel mogen niet meer hoofdgebouwen/woningen worden gerealiseerd dan bestaande ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Wonen - 1 t/m 5 te wijzigen ten behoeve van het realiseren van extra woningen. In de toelichting bij het bestemmingsplan Bilthoven-Noord 2013 worden vijf situaties genoemd waar nieuwbouw aan de orde is. Eén situatie betreft nieuwbouw op een lege kavel. Verspreid over het plangebied komen nu lege kavels voor. Deze gronden zijn ongebruikt en kennen een ruige en bosrijke inrichting. Deze kavels kunnen nog voor wonen in gebruik worden genomen. Voorliggende ontwikkeling past hiermee binnen de ontwikkelingsmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0001.jpg"

Figuur 1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Toetsing extra woning aan wijzigingsregels

Het geldende bestemmingsplan bevat onderstaande regels voor het wijzigen van de bestemming 'Wonen - 4':

  1. a. de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting mag niet meer bedragen dan 10 dB boven de voorkeurswaarde, zoals genoemd in artikel 82 lid 1 van de Wet geluidhinder;

In paragraaf 6.1 is aangetoond dat wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

  1. b. op basis van ecologisch onderzoek dient aangetoond te worden op welke wijze de Flora- en faunawet in acht wordt genomen;

In paragraaf 6.10 is aangetoond dat wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

  1. c. op basis van verkeerskundig onderzoek dient aangetoond te worden dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen en dat er geen nadelige gevolgen zijn voor onder meer:
  1. 1. de verkeersveiligheid;
  2. 2. de doorstroming van het verkeer;
  3. 3. de bereikbaarheid van naastgelegen percelen;

In paragraaf 6.11 is aangetoond dat wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

  1. d. uit een stedenbouwkundige onderbouwing moet blijken dat geen afbreuk wordt gedaan aan de in hoofdstuk 3 van de Stedenbouwkundige visie beschreven eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;

In hoofdstuk 5 is aangetoond dat wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

  1. e. een vrijstaande woning mag niet worden vervangen door twee-aaneengebouwde woningen.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Hiermee is voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met bovenstaande regels. In hoofdstuk 7 wordt dit nader onderbouwd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Utrecht, de regio Utrecht en de gemeente De Bilt weergegeven. De omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden en een stedenbouwkundige verantwoording, komen in hoofdstuk 5 en 6 aan bod. Hoofdstuk 8 beschrijft de uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 is het initiatief integraal afgewogen en beoordeeld. Ten slotte wordt in hoofdstuk 9 de juridische toelichting beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de Händellaan 12 in Bilthoven Noord, tussen de woningen aan Händellaan 10 en 12a te Bilthoven. Het plangebied is gelegen het op het één na meest oostelijk gelegen perceel aan de Händellaan. Het perceel bevat de kadastrale aanduiding gemeente De Bilt, sectie E, nummer 4351 en heeft een oppervlakte van circa 1.750 m2, zie figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0002.jpg"

Figuur 2: kadastrale situatie

Het omliggende gebied wordt gekenmerkt door grote villa's op ruime tot zeer ruime kavels in een groene bosomgeving. Het gebied bevat belangrijke stedenbouwkundige kenmerken zoals lange laanstructuren, diepe voortuinen, grote afstanden tussen de woningen en bosrijke tuinen. Ten oosten van het plangebied ligt het groene plein met opgaand groen, omringd door de Bachlaan. De Bachlaan bevat een splitsing naar de Beethovenlaan die aansluit op de Soestdijkseweg Noord (N234). De Soestdijkseweg loopt door richting De Bilt en Soest. In figuur 3 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0003.jpg"

Figuur 3: overzichtskaart plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

2.2 Bestaande Situatie

Initiatiefnemer wenst op het onbebouwde perceel aan Händellaan 12 in Bilthoven nieuwbouw van een woning te realiseren. In figuur 4 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0004.jpg"

Figuur 4: ligging plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Het plangebied bestaat uit een perceel dat haaks staat op de Händellaan, zie de kadastrale kaart weergegeven in figuur 2. Het perceel is circa 35 meter breed en circa 50 meter lang. De omvang van het perceel is vergelijkbaar met de omliggende percelen.

Momenteel is de grond onbebouwd en in afwachting van de bouw van een vrijstaand woonhuis. Voorheen was ter plaatse van het plangebied een woonhuis gesitueerd. Deze woning is in 2001 gesloopt in verband met de slechte bouwkundige staat. Sindsdien is het perceel in gebruik als gazon, afgeschermd door een omliggende groenstrook. Afgezien van een klein houten schuurtje is geen bebouwing aanwezig.

In hoofdstuk 5 wordt dit nader toegelicht.

2.3 Toekomstige Situatie

Initiatiefnemer wenst op het perceel aan de Händellaan 12 een vrijstaand woonhuis te bouwen. De oppervlakte van het nieuwe woonhuis is circa 260 m2 .

De vrijstaande woning wordt georiënteerd op de Händellaan en staat in dezelfde rooilijn als de naastgelegen woningen. De nokrichting is gelijk aan die van de overige woningen aan de Händellaan. De woning bestaat uit drie bouwlagen en een kelder van 50 m2. De woning is 9,3 meter hoog. De nieuwe woning wordt centraal op het perceel gebouwd. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 8,1 en 8,6 meter (tussen de grenzen van het bouwperceel en het punt op de woning waar de afstand het kortst is). Figuur 5 geeft de ligging van de nieuwe woning weer aan de hand van een situatietekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0006.jpg"

Figuur 5: Situatietekening, bron: Architect BNA, 28 april 2016.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Historische Ontwikkeling

De huidige kern van Bilthoven dankt zijn bestaan aan de maatschappelijke ontwikkelingen die in de loop van negentiende en twintigste eeuw plaats vonden. Het 'buiten wonen' werd in alle opzichten mogelijk en aantrekkelijk voor een groep welgestelde mensen, die de vruchten plukten van de economische groei op dat moment. In 1901 werd de spoorlijn Bilthoven-Zeist en het huidige station Bilthoven gerealiseerd. Dankzij de wisselwerking tussen deze nieuwe bereikbaarheid en de nieuwe maatschappelijke opvattingen werd Bilthoven aantrekkelijk als vestigingsplaats. Beide aspecten vormden een stimulans voor de rijke stedelingen om hier te gaan wonen. Vanaf 1900 verrezen de eerste villa's aan weerszijden van de Soestdijkseweg. De bewoners behoorden tot de rijke adel en zeer gegoede burgerij en hadden elders hun werk. In deze periode begon er ook meer leven te komen in de directe omgeving van de halteplaats. Er kwam een pleisterplaats voor de vele dagjesmensen. Het gebied van de Biltsche Duinen werd op zon- en feestdagen min of meer overspoeld door dagjesmensen uit Utrecht.

De bekendheid van Bilthoven speelde een grote rol bij de toenemende vraag naar woningen door mensen uit de stad. Deze vraag werd door bouwondernemers en de gemeenten gestimuleerd door het maken van reclame voor De Bilt. Bilthoven groeide vanaf 1910 stormachtig door de bouw van verschillende karakteristieke villaparken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0007.jpg"

Figuur 6: villaparken in Bilthoven

Vanaf omstreeks 1920 werden plannen voor de realisering van twee grotere villaparken ten noorden van Drakenstein en De Biltsche Duinen ontwikkeld. Dit hield verband met een steeds grotere groep die het zich kon veroorloven om een woning buiten de stad te kopen. Om aan deze groeiende vraag naar het 'buiten wonen' te voldoen, werd het Oosterpark gerealiseerd. Het villapark met een oppervlakte van ongeveer 115 hectare werd in twee delen ten oosten van de Soestdijkseweg gerealiseerd. De straten ontlenen hun namen aan diverse componisten zoals Bach, Beethoven, Mozart, Wagner, Strauss, Schubert, Sweelinck, Haydn, Händel, Lassus, etc. Kenmerkend voor deze villawijk is de spakenstructuur van de wegen, die nu nog terug te vinden is en die wordt gevormd door de Bachlaan, Mozartlaan, Wagnerlaan, Schubertlaan, Haydnlaan en Beethovenlaan en later ook de Händellaan. Langs deze spakenstructuur zijn in de loop van de tijd diverse grote villa's gerealiseerd, later ook kleinere. Rond 1925 was alleen nog bebouwing aan de zuidkant van de Beethovenlaan en de Schubertlaan gerealiseerd. Veel later is de overige bebouwing ten noorden van deze twee wegen in het villapark gerealiseerd.

3.2 Ruimtelijke Structuur

Bilthoven Noord vormt een ensemble van verschillende villaparken met elk een eigen tijdsgeest. Het grootste deel wordt gevormd door de villaparken uit 1910 en 1920. Ondanks de verschillende villaparken vormt het gebied een samenhangend geheel. Het hele gebied is vanaf een centrale as (de Soestdijkseweg Noord) ontwikkeld, waarvan uit diverse lanen in elkaar overlopen.

Karakteristieke eigenschappen van het gebied zijn:

  • groen karakter: het gebied kent een landschappelijke structuur van bos en bomenlanen;
  • woningen staan op ruime kavels: de bebouwing is ondergeschikt aan de groenstructuur;
  • de bebouwing staat op ruime afstand van zowel naastliggende bebouwing als het openbaar gebied;
  • alle laanprofielen zijn eenduidig en hebben hetzelfde ruimtelijke principe;
  • bebouwing op de hoekkavels neemt veelal een bijzondere positie in door oriëntatie op twee zijden van het openbaar gebied of een bijzondere draaiing naar de kruising;
  • rijke afwisseling van architectuur en bouwstijl van individuele woningen.


Het hoofdkenmerk van Bilthoven Noord wordt gevormd door villa's op ruime kavels in een bosgebied. De maat van de kavels en van de stedenbouwkundige opzet is niet in het hele plangebied gelijk. Het noordelijke deel van het plangebied heeft een meer royale opzet waarvan het noordelijke deel van Oosterpark het meest groene en lommerrijke deel van Bilthoven Noord is. Ten zuiden van de Beethovenlaan verandert het karakter. De Nicolailaan en de Obrechtlaan hebben meer een dorps karakter. Deze lijn is de denkbeeldige grens tussen de ruime bosvillawijk en het meer verdichte deel van Drakenstein/Biltsche Duinen.

Omdat het plangebied geen harde overgangsgrenzen kent en de lanen in grote mate bepalend zijn voor de ruimtelijke beleving, wordt de ruimtelijke structuur in beeld gebracht aan de hand van verschillende stedelijke elementen. Deze stedelijke elementen kunnen doorlopende lanen zijn, een schakeling van een aantal lanen of een compositie van gelijkwaardige lanen en pleinen. Naast de structuurdragers Soestdijkseweg Noord en Gezichtslaan bepalen deze lange doorlopende lijnen en de samenhangende bijzondere structuren en plekken het karakteristieke beeld van Bilthoven Noord. Dit principe gaat niet uit van opdeling in wijken, maar uit structuurbepalende lanen.

Er wordt een onderscheid gemaakt in een primaire en secundaire structuur. De primaire structuur bestaat uit de structuurdragers/hoofdassen, de lange lijnen en karakteristieke laanstructuren en de hieraan gekoppelde bijzondere plekken. De secundaire structuur bevat een aantal kortere lijnen of verbindingslanen. In de primaire structuur zijn tien verschillende ruimtelijke eenheden te onderscheiden. De secundaire structuur kent een zestal substructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0008.jpg"

Figuur 7: ruimtelijke structuren Bilthoven-Noord

De Händellaan wordt aangemerkt als primaire structuur met structurerende lijnen van 'Sterrenbos'. De ruimtelijke structuur wordt voornamelijk bepaald door de rechte radiale lanen die uitmonden in een grote ronde bosruimte. Het Sterrenbos heeft een groen karkater en bestaat uit (grote) kavels in een bosgebied. De stedenbouwkundige structuur van het Sterrenbos is beeldbepalend. De rechte zichtlijnen komen uit in het dichte bosgebied van de Bachlaan. De Bachlaan omringt letterlijk de ruimte. De bebouwing is beperkt zichtbaar door opgaande beplanting en groene erfafscheidingen in de voortuinen.

De Händellaan is gelegen in het Oosterpark, zie onderstaande figuur. De lijnen bestaan uit:

  • A. Beethovenlaan;
  • B. Mozartlaan;
  • C. Wagnerlaan;
  • D. Handellaan;
  • E. Schubertlaan;
  • F. Haydnlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0009.jpg"

Figuur 8: Ruimtelijke structuur Oosterpark

De voortuinen in het Oosterpark zijn 15 tot ruim 20 meter diep. De bebouwing staat niet in één rechte rooilijn. Er is sprake van verspringingen, waarbij woningen af en toe verder naar achteren zijn gebouwd. De voortuinen hebben daardoor een royale dieptemaat. Door de uitlopende radiale structuur ontstaan in de verkaveling grote ruimten bij de binnentuinen. Hier is veel ruimte voor de bosbeplanting. De diepte van de kavels aan de lanen van Oosterpark varieert sterk: van 35 meter tot wel drie keer zo diep. De breedte van de percelen varieert gemiddeld tussen 20 meter en 40 meter breed. De ruimte tussen de woningen is minimaal zo breed als de woningen zelf.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan voldoet aan het relevante rijks-, provinciaal en (inter)gemeentelijk beleid. De beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan zijn grotendeels van kracht. In hoofdstuk 3 van dat bestemmingsplan is het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hieronder is het plan aan dat beleid getoetst. Onder andere zijn de relevante beleidswijzigingen vermeld en wordt geconcludeerd op welke wijze het plan voldoet aan het (gewijzigde) beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 14 juni 2011 de nieuwe Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangeboden aan de Tweede Kamer. De structuurvisie is op 14 december 2011 vastgesteld.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid zal in ieder geval de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op de Ladder.

Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit wijzigingsplan voort.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).


Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende wijzigingsplan.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering dient te worden voorkomen.

Het Bro stelt overheden verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de Ladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient een aantal stappen te worden gezet die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.

  1. 1. beschreven moet worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen;
  2. 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één vrijstaand woonhuis in stedelijk gebied. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.

4.2.4 Modernisering Monumentenzorg

De Eerste Kamer heeft op 31 mei 2011 het wetsvoorstel Modernisering Monumentenzorg aangenomen. In de Wet modernisering monumentenzorg zijn drie speerpunten opgenomen:

  • cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • krachtiger en eenvoudiger regels;
  • herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

Cultuurhistorie en ruimtelijke ordening

Het bestemmingsplan is volgens de wet een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Daarom is, als uitwerking van de wet, in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Daartoe dienen gemeenten, volgens het Bro, ter voorbereiding op een bestemmingsplan de cultuurhistorische waarden te inventariseren en analyseren.

Ten behoeve van voorliggend wijzigingsplan is in hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid van het initiatief beschreven, rekening houdend met de cultuurhistorische waarde van het plangebied.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Structuurvisie 2013-2028

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) (vastgesteld 4 februari 2013) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.

De provincie Utrecht moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
    1. 1. vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

Pijler duurzame leefomgeving

Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving wordt voorgesorteerd op de klimaatverandering. De ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. In de steden moet een aantrekkelijk, gezond en veilig woon- en werkklimaat behouden blijven. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.

Pijler vitale steden en dorpen

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Ten minste twee derde deel van de opgave dient binnenstedelijk (zowel steden als dorpen) gerealiseerd te worden. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden en voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone.

Pijler landelijk gebied met kwaliteit

Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten dienen behouden en versterkt te worden.

Onderhavig wijzigingsplan is niet in strijd met het beleid beschreven in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

4.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (vastgesteld 4 februari 2013) bevat regels voor gemeenten. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend bestemmingsplan:

3.1 Stedelijk gebied

Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.

3.8 Mobiliteitstoets

De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan.

Het wijzigingsplan sluit aan bij de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het wijzigingsplan geeft regels voor verstedelijking. Omdat voorliggend wijzigingsplan enkel de bouw van een vrijstaande woning binnen het bouwvlak op het perceel aan de Händellaan 12 mogelijk maakt is een aanzienlijke toename van het aantal vervoersverplaatsingen niet te verwachten.

4.3.3 Partiële herzieningen

Op 10 maart 2014 en 3 november 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de herziening en tweede herziening van de Provinciale Structuurvisie Utrecht 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld. Daarbij zijn echter geen onderdelen gewijzigd die relevant zijn voor dit wijzigingsplan en de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

4.3.4 Provinciale Milieuverordening


Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013 (PMV 2013) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 mei 2013. In de Provinciale ruimtelijke verordening zijn gebieden aangegeven die voor de winning van water van belang zijn. Met betrekking tot waterwinning wordt onderscheid gemaakt in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, 100-jaar aandachtsgebieden en boringsvrije zones.

Het perceel waarop de nieuwe woning wordt gerealiseerd ligt in de ‘boringsvrije zone Bilthoven’. Binnen deze zone gelden regels voor boringen, bodemenergie en grond- en funderingswerken. Activiteiten boven de afdichtende kleilaag zijn toegestaan tot een dieptegrens die ligt op 40 meter minus maaiveld. Bij het uitvoeren van het bouwplan vinden de activiteiten boven de afdichtende kleilaag plaats en deze zullen niet dieper gaan dan 40 m minus maaiveld.

4.3.5 Deelconclusie

Het provinciale beleid levert geen beperkingen op voor het wijzigingsplan.

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug

De Utrechtse Heuvelrug vormt een aaneengesloten infiltratiegebied, waar ook Bilthoven onderdeel vanuit maakt. De provincie Utrecht wil ervoor zorgen dat het grondwaterreservoir van de Heuvelrug duurzaam wordt beheerd. Om een goede grondwaterkwaliteit van de Heuvelrug te waarborgen en te verbeteren wil de Provincie Utrecht een visie op mogelijkheden om diffuse emissies te beperken of terug te dringen. Deze visie dient te worden ingezet als een van de instrumenten voor een (pro)actieve bescherming van het grondwater van de Heuvelrug. Het doel van de visie is drieledig:

  • als referentie voor gewenst landgebruik in toekomstige projecten;
  • om het huidige landgebruik te toetsen;
  • om inzicht te krijgen welke instrumenten kunnen worden ingezet om diffuse emissies vanuit het huidige ruimtegebruik te beperken.

In de Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug heeft de provincie aangegeven welke functies op welke locaties uit het oogpunt van grondwater het minst bezwaarlijk zijn. Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico's met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, moeten maatregelen worden genomen om emissie naar grondwater te voorkomen.

Het plangebied valt in zone B van de Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug. In deze visie wordt de Heuvelrug opgedeeld in drie zones A, B en C met van A naar C een oplopende mate van kwetsbaarheid. Voor zone B is het advies: ‘nee, tenzij’. Grondgebruikscategorieën, anders dan natuur, zijn ongewenst tenzij immissies in het grondwater goed kunnen worden voorkomen. Andere grondgebruikcategorieën zijn in zone B wel mogelijk, mits deze extensief ingevuld zijn en gepaard gaan met preventieve maatregelen, gericht op beperking van emissies van zware metalen, nitraat en bestrijdingsmiddelen.

In paragraaf 6.4 wordt nader aandacht besteed aan het aspect water.

4.5 Gemeentelijk Beleid

4.5.1 Structuurvisie 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd.

Bilthoven Noord

Bilthoven Noord is in de structuurvisie benoemd als 'Wonen in het bos'. Volgens de structuurvisie woont men in deze wijk feitelijk bijna overal in het bos. Onder het bladerdek bevinden zich grotere en kleinere boskamers, waarin naast de vele villa’s met grote tuinen ook bijvoorbeeld een schoolgebouw, een verzorgingstehuis, een kerk of een kleine woonbuurt een plek hebben gevonden.

Eventuele nieuwe ontwikkelingen en transformaties dienen volgens de structuurvisie de fijnmazige structuur van boskamers en de kleinschalige opzet van de bebouwing te respecteren en bouwen er indien nodig op voort.

Conclusie:

De nieuwe woning past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en beeld van de Händellaan. Het plan voldoet aan de gemeentelijke structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0010.jpg"

Figuur 9: 'Structuurvisie De Bilt'

4.5.2 Woonvisie

'Woonvisie 2013-2020' en 'Aanvullend woonbeleid van Woningwet naar gemeentelijk beleid' (2016) zijn de gemeentelijke beleidskaders waaraan initiatieven worden getoetst.

Thema's die belangrijk zijn

  • Levensloopbestendig bouwen
  • Duurzaamheid
  • Jonge gezinnen, starters voor de leefbaarheid van kleinere kernen
  • Ouderen, dicht bij voorzieningen in de grotere kernen
  • 'betaalbaarheid' dus sociale huur, vrije sector huur < 1000,-, goedkope koop tot €180.000 - €200.000,- is gewenst.

Onderzoek (Stec, 2016) geeft aan dat komende tien jaar in de kern Bilthoven behoefte/ ruimte is aan 765 nieuwe woningen. Het accent ligt op appartementen en grondgebonden nultreden concepten voor ouderen en een beperkt aantal grondgebonden woningen (goedkope en middeldure koop is tot circa €300.000,-).

De aantrekkende markt en de regionale aantrekkingskracht van de gemeente De Bilt zorgt ervoor dat voor vrijwel alle nieuwbouwwoningen een koper te vinden is. Daarnaast is regionaal een (groeiend) tekort aan woningen en draagt woningbouw in onze gemeente bij aan het terugdringen van het regionale tekort.

In de kern Bilthoven zijn enkele tientallen locaties voor woningbouw beschikbaar dan wel in ontwikkeling. Op deze locaties worden appartementen en grondgebonden woningen gerealiseerd in verschillende prijsklassen. Diversiteit is van groot belang, door in alle segmenten en voor alle doelgroepen nieuw te bouwen kan lokaal doorstroming worden gecreëerd.

Het gaat hier om slechts een woning, in het hogere prijssegment. Er is geen risico op leegstand. De kans is groot, zeker in het hogere prijssegment (< 5 ton) dat de woning zal worden gekocht door nieuwe inwoners, geen inwoners die een woning achter laten in de gemeente en daarmee voor lokale doorstroming zorgen.

4.5.3 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  1. 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  2. 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  3. 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  1. 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  2. 2. dorpen en gehuchten;
  3. 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  4. 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  5. 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente De Bilt. Deze objecten zijn weergegeven op een zestal kaarten. Voor elk van de 5 thema’s is een kaart gemaakt. Op de zesde en laatste kaart komen alle thema’s samen. Op kaart 2, genaamd Dorpen en Gehuchten, valt het plangebied binnen de aanduiding ‘villapark’. Op kaart 5 zijn de forten, linies en bunkers uit de 2e Wereldoorlog opgenomen. De bunkercomplexen hebben cultuurhistorische waarde als onderdeel van het militaire landschap in het kader van de Tweede Wereldoorlog, daarnaast is de ensemblewaarde erg hoog. Hieronder is een uitsnede van kaart 5 opgenomen, waarop is te zien dat ten oosten van het plangebied op korte afstand een schuilkelder is gelegen (rode plangebied is rode cirkel).

In paragraaf 6.9 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0011.jpg"

Figuur 10: Uitsnede cultuurhistorische startlijst

4.5.4 Nota erfgoedbeleid en Archeologische Beleidsadvieskaart

Op 28 november 2013 is de Nota Erfgoedbeleid en de Archeologische Beleidsadvieskaart vastgesteld. De Nota Erfgoedbeleid brengt structuur aan in de onderlinge samenhang van onder andere de documenten: het Bilts Manifest, de Structuurvisie gemeente De Bilt 2030, de Erfgoedverordening 2010 en de Cultuurhistorische Waardenkaart. De Nota Erfgoedbeleid formuleert het gemeentelijke erfgoedbeleid voor de periode tot en met 2022. Bedoeling van de nota is om op een eenduidige manier te zorgen voor het behouden en ontwikkelen van het cultuurhistorisch erfgoed. Door op een duurzame wijze met cultuurhistorisch erfgoed om te gaan wordt er voor gezorgd dat ook toekomstige generaties van het erfgoed kunnen blijven genieten. Leidende thema's in de Nota Erfgoedbeleid zijn: 'kwaliteit boven kwantiteit' en 'behoud door ontwikkeling'.

De Archeologische Beleidsadvieskaart is tegelijk vastgesteld met de Nota Erfgoedbeleid. De Archeologische Beleidsadvieskaart geeft concreet aan onder welke voorwaarden ingrepen (verstoringen) in de ondergrond mogen worden uitgevoerd en hoe daarmee moet worden omgegaan. Ook geeft de kaart inzicht in de archeologische verwachtingen en de verwachtingswaarden. De beleidsadvieskaart biedt een onderbouwd beslissingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen. De beleidsadvieskaart bevat vier kaartbijlagen. Op kaartbijlage 1 is het perceel aangeduid als ‘smeltwaterwaaier met gordeldekzanden’ met middelhoge verwachting voor jagers en hoge verwachting voor landbouwers. Aan het perceel is op kaartbijlage 2 de aanduiding ‘dekzandlandschap’ toegekend, welke vanaf de Middeleeuwen extensief is gebuikt. Op kaartbijlage 4 is aan het perceel daarom de aanduiding ‘VAW2’ (verwachte archeologische waarden 2) toegekend. Het gemeentelijk beleid voor de VAW2-zone is dat bij bodemingrepen groter dan 500m2 die dieper gaan dan 50 cm –MV voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Dit wijzigingsplan is gericht op het mogelijk maken van een nieuwe woning van ca. 260 m² en blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 500m².

Aangezien het totale perceel aan Händellaan 12 circa 1750 m2 omvat, is een dubbelbestemming opgenomen voor de gronden met een archeologische verwachting (inclusief de niet gekarteerde gronden), zodat bij eventuele werkzaamheden de archeologische waarden zijn beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0012.jpg"

Figuur 11: Archeologische beleidskaart uitsnede kaarbijlage 4

4.5.5 Gemeentelijke Verkeer- en vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en wil mensen stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken.

De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen. Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Ten aanzien van Bilthoven Noord is de route Soestdijkseweg-Noord/Gezichtslaan benoemd als onderdeel van de hoofdstructuur (gebiedsontsluitingswegen). De Soestdijkseweg-Noord, ten noorden van de Gezichtslaan is aangewezen als wijksontsluitingsweg.

De kruising Soestdijkseweg-Zuid en Gezichtslaan wordt aangepast om de veiligheid te vergoten. De Jan Steenlaan wordt afgewaardeerd ten behoeve van fietsers van/naar de middelbare scholen, waarbij de Rembrandtlaan de functie krijgt als wijkontsluitingsweg. Tot slot dient de leefbaarheid te worden vergroot door het Duurzaam Veilig inrichten van erftoegangswegen.

Het wijzigingsplan maakt slechts één nieuwe woning mogelijk. Op basis van de kengetallen van het kennisplatform CROW leidt de ontwikkeling tot een toename van slechts ca. 8,2 verkeerbewegingen per dag. De Händellaan is een rustige woonstraat. Toevoeging van enkele verkeersbewegingen leidt derhalve niet tot negatieve effecten op het lokale wegennet en of de doelstellingen van het verkeer- en vervoerplan.

4.6 Conclusie

In hoofdstuk 4 is getoetst of het plan voldoet aan het relevante rijks-, provinciaal en (inter)gemeentelijk beleid. Er kan worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan past binnen het van toepassing zijnde beleid.

Hoofdstuk 5 Stedenbouwkundige Verantwoording

De Händellaan ligt in Bilthoven Noord en is gelegen op de Utrechtse Heuvelrug, op de overgang van De Zuidflank naar De Laagten. Het gebied wordt gekenmerkt door een bosrijke omgeving met daarin overwegend grote villa's op ruime tot zeer ruime kavels. Op onderstaande luchtfoto is de kenmerkende radiale structuur van de wijk goed zichtbaar. De lange lanen met aan beide zijden bomenrijen in grasbermen, het bosrijke karakter van de wijk, de diepe voortuinen, de grote afstanden tussen de woningen en bosrijke tuinen bepalen de identiteit van deze omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0014.jpg"

Figuur 11: Luchtfoto's - ligging locatie Händellaan 12 (blauwe stip) in een bosrijke omgeving, bron: Bing Maps

In de stedenbouwkundige visie op Bilthoven Noord van de gemeente uit maart 2013 is ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan voor Bilthoven Noord een stedenbouwkundige inventarisatie uitgevoerd en is een visie opgesteld. Hierin zijn de bestaande kwaliteit en stedenbouwkundige opzet van de wijk leidend geweest. Daarbij is specifiek gezocht naar het huidige karakter, waarop vervolgens de visie gebaseerd is. In de visie wordt beschreven welke percelen ontwikkelruimte hebben en aan welke voorwaarde deze dan zouden moeten voldoen, zonder dat de kernkwaliteiten van Bilthoven Noord worden aangetast.

Bilthoven Noord vormt een ensemble van verschillende villaparken met elk een eigen tijdsgeest. Het grootste deelgebied wordt gevormd door villaparken uit 1910 en 1920. Dat geldt ook voor de locatie Händellaan, deze is gelegen in de buurt Oosterpark.
Ondanks de verschillende villaparken vormt het gebied toch een samenhangend geheel. Deze villawijk heeft een landelijke uitstraling met een sfeer van het buitengebied, doordat het oorspronkelijke bosrijke karakter behouden is gebleven. Kwaliteit ontleent zich in de grote mate aan het onderliggende landschap en aan de bestaande structuur van wegen en bomenlanen. Dit lanen patroon bepaalt in sterke mate de organisatie en de opbouw van het gebied. De lanenstructuur is kunstmatig aangelegd en vervolgens planmatig ingevuld met bebouwing. Ongeacht verschillende bouwperiodes en uiteen lopende vormgeving van bebouwing, wordt de hele wijk als een samenhangend gebied ervaren.

Het noordelijke deel van het plangebied heeft een meer royale opzet met betrekking tot de verkaveling en kavelmaten. Het noordelijke deel van het Oosterpark is het meest groen en lommerrijke deel van Bilthoven Noord. Kenmerkend is een zeer groen karakter bestaande uit (grote) kavels in een bosgebied. De kavels zijn langs kaarsrechte bomenlanen gesitueerd. De stedenbouwkundige structuur van het ‘Sterrenbos’ is in zijn totaliteit beeldbepalend. De rechte zichtlijnen komen uit in de dichte bosruimte van de Bachlaan. De rondlopende weg omringt de ruimte. Deze ronde ruimte, met een doorsnede van circa 150 meter is niet te overzien door de bosachtige beplanting en het hoger liggende centrale punt.

De bebouwing is af en toe zichtbaar tussen en achter de bomen, maar de zichtbaarheid is beperkt door opgaande beplanting en groene erfafscheidingen in de voortuinen. De verkaveling wordt iets compacter in het zuidelijke gedeelte van deze structuur.

De kruisingen, driesprongen en pleinen zijn beeldbepalende plekken in de stedenbouwkundige structuur. De Händellaan vormt onderdeel van de karakteristieke radiale structuur van de lijnen van 'Het sterrenbos'.

De nieuwe vrijstaande woning vervolmaakt de rij woningen langs de Händellaan, waardoor in feite sprake is van een inbreidingslocatie. De nieuwe woning voegt zich in de fijnmazige structuur van boskamers op eenzelfde wijze als de voormalige woning op deze plek. De ruime kavel krijgt een groene uitstraling, waardoor deze goed aansluit op 'het karakteristieke gezicht' van het gebied, het 'wonen in het bos'.

In de stedenbouwkundige visie worden randvoorwaarden gesteld aan 5 ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij in dit geval 'Woningbouw op bestaande lege kavels (mogelijkheid A)' en /of 'Sloop en vervangende bouw op een kavel (mogelijkheid D)' van toepassing is. Er gelden in dit subgebied gelden de volgende richtlijnen:

- De afstand tussen de bebouwing (inclusief aanbouwen) t.b.v. de groene doorzichten is minimaal 15 meter;
- De maximale diepte van het bebouwd oppervlak is 30 meter;

- De voorgevelrooilijn is volgens de algemene rooilijn principes, maar ligt op minimaal 15 meter vanaf de erfgrens met de openbare ruimte. In dit gebied is een woning met een gemiddelde breedte van 12 meter en met maximale breedte van een woning aan de voorgevelzijde met 16 meter passend in de omgeving. Dat betekent dat de kavelbreedte van de te bebouwen lege kavel (ontwikkelingsmogelijkheid A) minimaal 28 meter bedraagt.

In lijn met de bestaande woningen wordt de nieuwe woning georiënteerd op de Händellaan en opgenomen in dezelfde rooilijn als de naastgelegen woningen. De nokrichting is gelijk aan die van de naastgelegen woningen aan de Händellaan. De afstand tussen de bebouwing bedraagt meer dan 15 meter. De ruime voortuin sluit aan op de huidige voortuinen aan de Händellaan en is minimaal 15 meter diep.

Conclusie

De conclusie luidt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en dat de ontwikkeling goed past binnen 'het karakteristieke gezicht' van Oosterpark. Ook wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit de stedenbouwkundige visie op Bilthoven Noord.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

6.1 Geluidhinder

Van belang voor het plangebied is Händellaan. Deze weg kent een 30 km/uur regime en derhalve geen zone krachtens de Wgh. Op grond van geluidsnota van de gemeente en in het kader van een goede ruimtelijke ordening is desondanks een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van extra woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als geluidgevoelige objecten. Onderzocht dient te worden of de nieuwe woning moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Door BügelHajema Adviseurs is het akoestisch onderzoek uitgevoerd en in de vorm van de “Notitie akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai”, opgesteld en opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.

Zones

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. De zone in buitenstedelijk gebied bedraagt 250 m uit de as van de weg voor tweestrooks wegen. In binnenstedelijk gebied bedraagt deze afstand 200 m. Van belang voor het plangebied is de Händellaan. Deze weg kent een 30 km/uur regime en derhalve geen zone. Op grond van geluidsnota van de gemeente en in het kader van een goede ruimtelijke ordening is desondanks een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Intensiteit en berekeningen

De verwachting is dat de Händellaan in de toekomst een verkeersintensiteit kent van ongeveer 2700 mvt/etmaal. De berekeningen zijn uitgevoerd met de Standaard Rekenmethode II. Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt over het algemeen:

  1. a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  2. b. 5 dB voor de overige wegen;
  3. c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.

In de berekeningen is op grond van dit artikel 5 dB van de rekenresultaten afgetrokken.

De betreffende locatie kent een geluidsbelasting die de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet te boven gaat.

Conclusie

De conclusie luidt dat de Wet geluidhinder zich niet verzet tegen de komst van de woning. Gerelateerd aan de woonfunctie is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

6.2 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 12-05-2010' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Met behulp van deze rekentool (zie figuur 12) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 1 woning met in totaal 7 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0015.jpg"

Figuur 12: Rekentool luchtkwaliteit

Conclusie

De bouw van een vrijstaande woning kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.

6.3 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • het bouwwerk de grond raakt en;
  • er na sloop wordt herbouwd.

Plangebied

Dit plan maakt de bouw van een extra woning mogelijk. Op 19 februari 2016 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Händellaan 12 te Bilthoven, zie bijlage 2. Op basis van het bodemonderzoek kan de gehele locatie als niet-verdacht worden beschouwd. Bij het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die duiden op de aanwezigheid van asbest. Voorts is tijdens de veldwerkzaamheden geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op basis van de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat de grond licht verontreinigd is met lood. Het is bekend dat in de bodem zware metalen in flucturerende gehalten kunnen voorkomen. De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. Er kunnen geen conclusies worden geformuleerd met betrekking tot het grondwater, aangezien er geen grondwateronderzoek is uitgevoerd. Binnen 5,0 m-mv is immers geen grondwater aangetroffen.

Er bestaat op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het plangebied voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor vaststelling van het wijzigingsplan en de realisering van het bouwplan.

6.4 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Wijzigingsplan Händellaan 12 is op 1 juni 2016 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl, zie Bijlage 3 bij de toelichting. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water:

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger);
  • Provincie Utrecht (Provinciaal waterplan, Grondwaterplan, provinciale milieuverordening);
  • Gemeente (Waterplan, GRP, Milieuplan).

Basisprincipes omgaan met water:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)

Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt gering toe (Zie de Keur bepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

Afvoer hemelwater

Er is aangegeven dat hemelwater wordt afgevoerd via een hemelwaterriool. De capaciteit van dit hemelwaterstelsel is groot genoeg om wateroverlast te voorkomen.

Afvalwater

Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: Gescheiden stelsel.

Toekomstige ontwikkelingen

Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning met een totale oppervlakte aan verharding van circa 260 m2. Verharding door op- en afritten en terrassen bedraagt niet meer dan 200 m2. Het verhard oppervlak zal derhalve niet toenemen met meer dan 500 m2 waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op de waterhuishouding ter plaatse.

Provinciale milieuverordening

De Provinciale milieuverordening stelt op grond van artikel 1.2 Wm regels vast omtrent waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en jaaraandachtzones. Het plangebied valt binnen het grondwaterbeschermingsgebied Bilthoven. Voor het plangebied worden in de verordening regels gesteld over de Boringsvrije zone Bilthoven. Zo is er prake van een dieptegrens van 40 m-mv bij boringen en grond- en funderingswerken.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnladen adviseert positief over het ruimtelijke plan.

6.5 Archeologie

De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. De gemeente De Bilt heeft voorts op 28 november 2013 de Nota Erfgoedbeleid en de Archeologische Beleidsadvieskaart vastgesteld. De Archeologische Beleidsadvieskaart geeft inzicht in de archeologische verwachtingen en de verwachtingswaarden. Op kaartbijlage 4 bij de Beleidsadvieskaart is aan het perceel de aanduiding ‘VAW2’ (verwachte archeologische waarden 2) toegekend, zie rode kader in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0016.jpg"

Figuur 13: Archeologische beleidskaart uitsnede kaarbijlage 4

Het oosten van Bilthoven is volgens de IKAW gelegen in een gebied met een lage archeologische trefkans. De kans is gering dat in dit gebied archeologische resten worden aangetroffen. Ondanks de geringe trefkans kunnen toevalsvondsten worden gedaan. Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister, op grond van artikel 5.10 Erfgoedwet.

Plangebied

Op de Archeologische beleidsadvieskaart bijlage 4 is aan het perceel de aanduiding ‘VAW2’ (verwachte archeologische waarden 2) toegekend. Het gemeentelijk beleid voor de VAW2-zone is dat bij bodemingrepen groter dan 500m2 die dieper gaan dan 50 cm –MV voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Dit wijzigingsplan is gericht op het mogelijk maken van een nieuwe woning van ca. 260 m² en blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 500m².

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor vaststelling van het wijzigingsplan en de realisering van het bouwplan.

6.6 Externe Veiligheid

Inrichtingen met gevaarlijke stoffen

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Risicokaart

In figuur 14 is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0017.jpg"

Figuur 14: Uitsnede Risicokaart plangebied, bron: www.risicokaart.nl

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. In de omgeving van het bestemmingsgebied liggen enkele risicovolle inrichtingen, waarvan de risicocontouren echter niet tot binnen het bestemmingsgebied reiken. Het betreft:

  • twee locaties met een bovengronds reservoir voor propaan, waarvan de risicocontour binnen de terreingrens ligt;
  • het ten oosten gelegen bedrijf Remia, waar een ammoniakkoelinstallatie aanwezig is, waarvan de risicocontouren binnen de terreingrens liggen;
  • en ten westen gelegen militaire inrichting, waarvan de veiligheidscontouren zich niet uitstrekken tot het bestemmingsgebied.

Transport van gevaarlijke stoffen

Langs de zuidelijke rand wordt het bestemmingsgebied begrensd door de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. De vervoersrisico's van deze spoorlijn zijn getoetst aan de uitgangsvoorwaarden van het in voorbereiding zijnde Basisnet Spoor. Hierover is op 20 september 2011 het 'Eindrapport Werkgroep Basisnet Spoor' verschenen.

Dit rapport vermeldt voor de spoorlijn de volgende risicogegevens:

  • plaatsgebonden risico: er zijn geen risicocontouren voor de plaatsgebonden risico's van 10-6, 10-7 en 10-8 per jaar.
  • plasbrandaandachtsgebied: er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.
  • Groepsrisico: voor alle categorieën is de vervoersintensiteit nihil, m.a.w. er is geen groepsrisico.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied.

Hoogspanningslijnen

Juist ten noorden van het bestemmingsgebied loopt een 150 kV-hoogspanningslijn. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet langs deze HS-lijn een indicatieve veiligheidszone van 80 meter vanaf de hartlijn in acht genomen worden, waarbinnen geen gevoelige objecten opgericht mogen worden. Het bestemmingsgebied ligt buiten deze zone.

Zendmasten

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in of nabij het bestemmingsgebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

6.7 Bedrijven En Milieuzonering

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die voor belemmeringen kunnen zorgen. Anderzijds zal de realisering van de woningbouw ook niet voor belemmeringen van andere functies leiden, aangezien de locatie is gelegen binnen de bebouwde kom en dit gebied overwegend een woonfunctie heeft.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

6.8 Duurzaamheid

Sinds 1 januari 2015 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld met betrekking tot energiezuinigheid en milieu. Daarnaast is in de Provinciale Structuurvisie Utrecht (2013) vastgelegd dat het ruimtelijk plan ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen binnen stedelijk gebied de wijze omvat waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. De gemeente De Bilt heeft in het beleidsdocument 'Duurzaam bouwen' (28 mei 2016) haar duurzame ambities vastgelegd voor nieuwbouw en renovatie van woningen, publieke- en particuliere utiliteitsgebouwen.

Afweging

De aanvraag omgevingsverordening wordt getoetst aan het Bouwbesluit. Ook wordt bij de bouw van de woning aan Händellaan 12 rekening gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Daarmee zal de woning voldoen aan de voorwaarden gesteld door het Rijk, provincie Utrecht en gemeente De Bilt.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

6.9 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn hiervoor in hoofdstuk 4.5.3 afzonderlijk aan de orde geweest.

Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Plangebied

De Händellaan wordt gekenmerkt door villa's en is onderdeel van het gebied 'Oosterpark'. Rond 1920 werd het Oosterpark ontwikkeld. De straten ontlenen hun namen aan diverse componisten. De villawijk kent een spakenstructuur van wegen.

In 2011 is door de gemeenteraad de 'Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente De Bilt (eerste selectie)' vastgesteld. Hierin zijn beschrijvingen en waarderingen van cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren opgenomen. Daarnaast zijn op diverse kaarten de historische wegen, paden en sporen opgenomen. Aan het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden toegekend. Voort heeft de nieuwbouw geen bijzondere cultuurhistorische waarde.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling verstoort de cultuurhistorische waarde van het gebied niet. Hiermee vormt cultuurhistorie geen belemmering voor dit wijzigingsplan, noch voor de realisering van het bouwplan.

6.10 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen (wijzigingsvoorwaarde b, zie paragraaf 1.3), is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 24 mei 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Händellaan 12 in Bilthoven. Het plangebied bestaat uit een perceel waar in het verleden een woonhuis heeft gestaan, maar in de huidige situatie bestaat uit gazon met rondom een groenstrook bestaande uit bomen en struiken. In het gazon is een prieeltje bestaande uit struiken en bomen aanwezig. Afgezien van een klein houten schuurtje is geen bebouwing en eveneens is geen permanent oppervlaktewater aanwezig. De plannen bestaan uit de realisatie van een villa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.16015WP0007-VG01_0018.jpg"

Figuur 15: Impressie plangebied , bron: BügelHajema-Adviseurs

6.10.1 Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Achter de Flora- en faunawet (Ffw) staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex. artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 23-05-2016 10:37:18) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse zwaarder beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Genoemde soorten zijn onder andere eekhoorn, das, boommarter, levendbarende hagedis, zandhagedis, gladde slang, hazelworm, ringslang, vroedmeesterpad, diverse plant- en vleermuissoorten en meerdere broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Voor de meeste van deze soorten geldt dat ze niet te verwachten zijn in het plangebied, maar veelal voorkomen in nabijgelegen gevarieerde natuurterreinen. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.

In de groenstrook langs de randen van het plangebied komen diverse bomen-, struiken- en plantensoorten voor waaronder tamme kastanje, esdoorn, grove den, rododendron, acacia, sering, hulst, laurier, klimop, bosaardbei en lelietje van dalen. In het gazon (dat overigens hoofdzakelijk uit mos bestaat) zijn de plantensoorten pinksterbloem, gewone paardenbloem, kruipende boetbloem, heggewikke, Canadese guldenroede, oranje havikskruid, gewone veldbies, maarts viooltje en diverse bloeiende grassen aangetroffen. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid ook niet in het plangebied verwacht.

Aanwijzingen (zoals nesten en braakballen) die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van broedvogels, zoals uilen en roofvogels, zijn niet in het plangebied aangetroffen. Wel vormt het plangebied geschikt broedbiotoop voor algemene broedvogelsoorten zoals merel, houtduif, roodborst, vink, winterkoning en zanglijster.

In de bomen in het plangebied zijn geen voor vleermuizen geschikte ruimten (zoals holten en scheuren) aangetroffen die kunnen dienen als verblijfplaats. Naar verwachting wordt het plangebied wel door enkele vleermuizen (bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger) als foerageergebied gebruikt.

Van de zwaarder beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals eekhoorn, das en boommarter zijn geen aanwijzingen (zoals verblijfplaatsen, vraatsporen en uitwerpselen) aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een verblijfplaats of onmisbaar leefgebied. Wel zijn in het plangebied enkele licht beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals egel, bosmuis, bosspitsmuis en rosse woelmuis te verwachten.

Uit de database van Quickscanhulp.nl blijkt dat van de streng beschermde amfibie vroedmeesterpad waarnemingen bekend zijn binnen een straal van een kilometer van het plangebied. Deze waarnemingen zijn vermoedelijk afkomstig uit de omgeving van Utrecht en het zuidelijke deel van Bilthoven (telmee.nl en RAVON Utrecht 2012). In het plangebied is voor deze soort geen geschikt biotoop (zoals oppervlaktewater een stenige bodemstructuur) aanwezig en is de soort zodoende niet te verwachten. In het plangebied zijn wel enkele licht beschermde amfibieën zoals gewone pad en bruine kikker overwinterend te verwachten.

In het plangebied zijn gezien het ontbreken van geschikt biotoop geen beschermde reptielen, vissen en ongewervelden te verwachten.

Gezien de aard van het plangebied, de kennis over leefgebieden van soorten en de beschikbare gegevens, kan van alle soortengroepen met voldoende zekerheid een oordeel worden gegeven over het voorkomen van beschermde soorten in het gebied.

Toetsing

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Hoewel de inrichting van het plangebied veranderd, zal deze geschikt blijven als foerageergebied voor vleermuizen. Daarnaast is in de omgeving van het plangebied geschikt foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op deze soortgroep zijn niet te verwachten.

6.10.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijk Verordening, Provincie Utrecht 2013. In de EHS staat natuur voorop en ontwikkelingen zijn daarom alleen onder strikte voorwaarden toegestaan.

Natuur buiten de EHS

Naast de EHS wijst de provincie Utrecht ook landbouwgronden aan als Groene Contour. Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour wil de provincie Utrecht omvormen tot natuurgebied om daarmee de EHS te versterken. Na realisatie wordt de nieuwe natuur opgenomen als EHS.

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 en de gronden zijn niet aangewezen als EHS of groene contour. De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde gebieden uit de Nbw 1998 is circa 7 kilometer. Dit betreft het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, ten westen van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van circa 200 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

Toetsing

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

6.10.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

6.11 Verkeer

Het wijzigingsplan heeft als doel de bouw van de vrijstaande woning aan de Händellaan 12 te realiseren. In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeers- en parkeerssituatie niet nadelig beïnvloed.

In paragraaf 4.5.5 is het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) benoemd. In het GVVP beschrijft de gemeente De Bilt hoe zij tot 2020 wil omgaan met het verkeer en vervoer zodat de gemeente groen, leefbaar en bereikbaar blijft. Het plangebied dient in 2020 te worden gekenmerkt door het aspect 'leefbaaheid'. Om de leefbaarheid in woonwijken te verbeteren moet het verkeer goed worden afgewikkeld. Dit betekent dat er soms langzamer gereden moet worden en dat men de fiets als vervoersmiddel dient te gaan gebruiken. Ten aanzien van Bilthoven Noord is de Soestdijkseweg benoemd als ontsluitingsweg.

Plangebied

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bouw van de vrijstaande woning op het braakliggende perceel aan de Händellaan 12 in de woonwijk Oosterpark mogelijk. De realisatie van de woning brengt ongeveer 7 extra voertuigbewegingen per dag met zich mee. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen/ weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen. Voorts vindt parkeren plaats op eigen terrein.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 7 Afweging

Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de bestemming 'Wonen - 4' staan in het bestemmingsplan wijzigingsregels. Hieronder zijn deze opgenomen en is in cursief aangegeven of voorliggend initiatief past binnen deze regels:

  1. a. de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting mag niet meer bedragen dan 10 dB boven de voorkeurswaarde, zoals genoemd in artikel 82 lid 1 van de Wet geluidhinder;

Zie paragraaf 6.1 Geluidhinder. Voor voorliggende locatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de betreffende locatie een geluidsbelasting kent die de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet te boven gaat en voldoet daarmee aan de voorkeurswaarde zoals genoemd in de Wet geluidhinder.

  1. b. op basis van ecologisch onderzoek dient aangetoond te worden op welke wijze de Flora- en faunawet in acht wordt genomen;

Zie paragraaf 6.10 Ecologie. Voor voorliggende locatie is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

  1. c. er dient te worden aangetoond dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen en dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de verkeerssituatie;

Zie paragraaf 6.11 Verkeer. Mede dankzij de kleinschalige omvang van het project vormt het aspect verkeer geen belemmering voor het wijzigingsplan.

  1. d. uit een stedenbouwkundige onderbouwing moet blijken dat geen afbreuk wordt gedaan aan de in hoofdstuk 3 van de Stedenbouwkundige visie beschreven eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;

Zie hoofdstuk 5 Stedenbouwkundige verantwoording. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de ontwikkeling past goed binnen 'het karakteristieke gezicht'.

  1. e. een vrijstaande woning mag niet worden vervangen door twee-aaneengebouwde woningen.

Met onderhavig plan wordt geen bestaande vrijstaande woning vervangen door twee aaneengebouwde woningen. Het plan voorziet in realisatie van één vrijstaande woning op een perceel waar nog geen woning aanwezig is. In de regels is verankerd dat er één vrijstaande woning op het perceel is toegestaan. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan de voorwaarde doordat de regels één vrijstaande woning op het perceel toestaan.

Gelet op voorgaande kan worden geconcludeerd dat een extra woning aan de Händellaan 12 voldoet aan de wijzigingsregels van artikel 15.6. Het college kan door middel van vaststelling van dit wijzigingsplan het bestaande bestemmingsplan wijzigen en een extra woning toestaan.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een wijzigingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige wijzigingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer en de gemeente De Bilt gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het wijzigingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Een wijzigingsplan is een wijziging van een al geldend bestemmingsplan. Dit geldende bestemmingsplan kent aan het college de bevoegdheid toe om, binnen de kaders die het plan stelt, tot wijziging over te gaan. Het wijzigingsplan regelt de wijziging van de geldende bestemming 'Wonen-4' ten behoeve van extra woningen. In het geldende bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' is voor de betreffende locatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (zie paragraaf 1.3). Het ontwerp van het wijzigingsplan is van 1 december 2016 tot en met 11 januari 2017, gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die periode kon iedereen een zienswijze op het plan kenbaar maken. Op het ontwerp van het bestemmingsplan zijn géén zienswijzen ontvangen.

Hoofdstuk 9 Wijze Van Bestemmen

Algemeen

Het wijzigingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een wijzigingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening voorgeschreven standaarden zoals die zijn opgenomen in onder andere de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische binding, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting bevat een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

Op de verbeelding is een bestemming 'Wonen-4' opgenomen overeenkomstig de verbeelding behorende bij het moederplan 'Bilthoven-Noord 2013'. Ook de bouwregels zijn identiek. De verandering in dit wijzigingsplan heeft betrekking op het toestaan van een extra woning op het perceel aan de Händellaan 12 te Bilthoven.

Het wijzigingsplan bevat een complete set van regels. De regels voor de bestemming 'Wonen-4' uit het bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' kunnen niet rechtstreeks van toepassing worden verklaard op het wijzigingsplan, omdat het bouwen van extra hoofdgebouwen niet is toegestaan. In het wijzigingsplan is deze regel geschrapt waardoor nieuwbouw op het betreffende perceel mogelijk wordt gemaakt.

De regels van het wijzigingsplan Händellaan 12 bestaan uit de volgende bepalingen:

  • begripsbepalingen;
  • wijze van meten;
  • artikelen met de regels voor de bestemming 'Wonen-4', 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3';
  • algemene regels;
  • overgangs-en slotregels.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Watertoets