Weltevreden - Heemstrakwartier 2013
Beheersverordening - gemeente De Bilt
Vastgesteld op 19-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 verordening
het beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013' met identificatienummer NL.IMRO.0310.BV13005-VG01 van de gemeente De Bilt;
1.2 beheersverordening
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 antenne
een constructie, bestaande uit een mast, een ontvang- en zendmast of een stelsel van draden, dan wel een schotel bestemd voor (tele)communicatiedoeleinden;
1.7 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.8 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijf
het bedrijfsmatig vervaardigen of repareren van goederen, dan wel het verrichten van ambachtelijke diensten;
1.11 besluitvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 besluitvlakgrens
de grens van een besluitvlak;
1.13 bestaande situatie
- a. ten aanzien van bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning; - b. ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening;
1.14 bijgebouw
a. aangebouwd bijgebouw:
een op hetzelfde bouwperceel aan de woning/hoofdgebouw vaststaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht hieraan ondergeschikt is;
b. vrijstaand bijgebouw:
een op hetzelfde bouwperceel los van de woning/hoofdgebouw staand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht hieraan ondergeschikt is;
1.15 bijzondere woonvorm
woonruimte, waarin al dan niet zelfstandige woningen zijn opgenomen met gemeenschappelijke voorzieningen zoals een bejaardenhuis, woonzorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder voor zover gelegen onder gebouwen, dakopbouw en/of zolder, die gelet op de bouwtechnische eisen in het Bouwbesluit onbruikbaar zijn voor de woonfunctie;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 dakterras
een plat dak dat door wijze van afwerking geschikt is gemaakt om te worden gebruikt als terras; een balkon (uitstekend of op een erker) wordt niet als een dakterras gezien;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of een bedrijfsactiviteit;
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het geldende of toekomstige besluitvlak van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op dat besluitvlak het belangrijkst is;
1.27 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.28 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten zoals administratieve, financiële, architectonische, juridische diensten of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.29 maatschappelijke voorzieningen
activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, medische, educatieve en openbare dienstverlening;
1.30 onzelfstandige horeca
een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie;
1.31 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.32 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw dan wel - indien het hoofdgebouw nog gerealiseerd dient te worden - de achtergevel van het hoofdgebouw, zoals deze met de omgevingsvergunning wordt beoogd;
1.33 oorspronkelijke woning
de woning ten tijde van de oplevering van de woning dan wel - indien de woning nog gerealiseerd dient te worden - de woning, zoals deze met de omgevingsvergunning wordt beoogd;
1.34 oorspronkelijke zijgevel
de zijgevel ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw dan wel - indien het hoofdgebouw nog gerealiseerd dient te worden - de zijgevel van het hoofdgebouw, zoals deze met de omgevingsvergunning wordt beoogd;
1.35 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.36 overkapping
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
1.37 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstanddige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.38 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de weg, gemeten vanaf de kruin van de weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.39 seksinrichting
hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;
1.40 voorgevel
de naar de wegzijde gekeerde gevel; in geval er meerdere gevels zijn aan te merken als voorgevel, is de gevel die meetelt in de huisnummering de voorgevel;
1.41 voorgevelrooilijn
- 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder 1 bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- a. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
- b. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.42 Wmo-indicatie
een van gemeentewege afgegeven indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
1.43 woning of wooneenheid
een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.44 woningvergroting
elk bouwkundig ondergeschikte vergroting van de oorspronkelijke woning;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Basisregels
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Aanvullende regels
Hoofdstuk 2 Besluitvlakregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de van deze planregels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, op de begane grond;
- b. wonen op de verdiepingen;
- c. een opleidingsinstituut, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opleidingsinstituut";
inclusief bijbehorende:
- d. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;
- e. parkeer- en stallingsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in het besluitvlak passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
- a. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bebouwingspercentage' mogen de gronden worden bebouwd tot ten hoogste het bebouwingspercentage dat is aangeduid;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte’ mag de goothoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
- c. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 1. 7 meter voor palen en masten;
- 2. 2 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
- 3. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2 sub a voor een hoger bebouwingspercentage tot maximaal 15% meer dan het bebouwingspercentage dat is aangeduid, mits:
- 1. het op basis van verkeerskundig onderzoek benodigde aantal parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kan worden;
- 2. op basis van verkeerskundig onderzoek is aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor onder meer:
- de verkeersveiligheid;
- de doorstroming van het verkeer;
- de bereikbaarheid van naastgelegen percelen;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast;
- b. het bepaalde in lid 3.2 onder d sub 2 voor een grotere bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding tot maximaal 2,5 meter mits de veiligheid van het bedrijf en de omliggende panden en terreinen dit vereist.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden zijn geen bedrijfsactiviteiten toegestaan, betreffende
- a. risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- b. inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;
- c. een groothandel in consumentenvuurwerk met opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning het volgende toe te laten:
- a. het toelaten van een bedrijf in een hogere milieucategorie dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 3.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. het toelaten van een bedrijf dat niet is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in lid 3.1 genoemd.
Artikel 4 Gemengd
4.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en bergingen op de begane grond;
- b. wonen op de verdiepingen;
inclusief bijbehorende:
- c. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;
- d. parkeer- en stallingsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in het besluitvlak passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
- a. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’, mag de goothoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
- b. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
- c. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
- d. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bebouwingspercentage’, mogen de gronden worden bebouwd tot ten hoogste het bebouwingspercentage dat is aangeduid;
- e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 1. 7 meter voor palen en masten;
- 2. 2 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
- 3. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2 sub d voor een hoger bebouwingspercentage tot maximaal 100%, mits:
- 1. het op basis van verkeerskundig onderzoek benodigde aantal parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kan worden;
- 2. op basis van verkeerskundig onderzoek is aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor onder meer:
- de verkeersveiligheid;
- de doorstroming van het verkeer;
- de bereikbaarheid van naastgelegen percelen;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast;
- 4. de bedrijfseconomische noodzaak voor de vergroting is aangetoond.
- b. het bepaalde in lid 4.2 onder e sub 2 voor een grotere bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding tot maximaal 2,5 meter mits de veiligheid van het bedrijf en de omliggende panden en terreinen dit vereist.
Artikel 5 Groen
5.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. parken, plantsoenen, bosschages en overige groenvoorzieningen;
- b. bestaande ontsluitingen, ten behoeve van aangrenzende bestemmingen.
inclusief bijbehorende:
- c. voet- en fietspaden;
- d. waterpartijen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. objecten voor de beeldende kunst.
5.2 Bouwregels
Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in het besluitvlak passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
- a. 10 meter voor objecten voor de beeldende kunst;
- b. 7 meter voor palen en masten;
- c. 5 meter voor speelvoorzieningen;
- d. 2 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
- e. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 6 Kantoor
6.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren;
inclusief bijbehorende:
- a. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;
- b. parkeer- en/of stallingsvoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in het besluitvlak passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' mag de goothoogte niet meer bedragen dan is aangeduid;
- b. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bebouwingspercentage’, mogen de gronden worden bebouwd tot ten hoogste het bebouwingspercentage dat is aangeduid;
- c. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 1. 7 meter voor palen en masten;
- 2. 2 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
- 3. 3 meter voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 onder sub d, voor een grotere bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding tot maximaal 2,5 meter mits de veiligheid van het kantoor en de omliggende panden en terreinen dit vereist.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. wonen in bijzondere woonvormen;
- c. bestaande onzelfstandige horeca, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - restaurant zonder zalenverhuur' uitsluitend een restaurant is toegestaan en geen zalenverhuur is toegestaan;
inclusief bijbehorende:
- d. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;
- e. parkeer- en/of stallingsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in het besluitvlak passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bebouwingspercentage en maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid en mogen de gronden worden bebouwd tot ten hoogste het bebouwingspercentage dat is aangeduid;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 1. 7 meter voor palen en masten;
- 2. 2 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
- 3. 5 meter voor speelvoorzieningen;
- 4. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 7.2 sub a voor een hoger bebouwingspercentage dan is aangeduid tot maximaal 75%, mits:
- a. het op basis van verkeerskundig onderzoek benodigde aantal parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kan worden;
- b. op basis van verkeerskundig onderzoek is aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor onder meer:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. de doorstroming van het verkeer;
- 3. de bereikbaarheid van naastgelegen percelen;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast;
- d. de bedrijfseconomisch noodzaak voor de vergroting is aangetoond.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeerswegen;
- b. ontsluitingswegen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. parkeerplaatsen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. bermen en waterlopen.
8.2 Bouwregels
- a. Op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in het besluitvlak passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
- 1. 10 meter voor objecten voor de beeldende kunst;
- 2. 10 meter voor palen en masten;
- 3. 5 meter voor speelvoorzieningen;
- 4. 2 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
- 5. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
9.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeerswegen;
- b. bergingen en garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer verblijfsgebied - berging garagebox';
- c. langzaam verkeersvoorzieningen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. parkeerplaatsen;
- f. groen- en speelvoorzieningen;
- g. onbebouwde tuinen;
- h. bermen en waterlopen.
9.2 Bouwregels
- a. Op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in het besluitvlak passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
- 1. 10 meter voor objecten voor de beeldende kunst;
- 2. 7 meter voor palen en masten;
- 3. 4 meter voor ballenvangers;
- 4. 5 meter voor speelvoorzieningen;
- 5. 2 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
- 6. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. in afwijking van het bepaalde in lid a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer verblijfsgebied - berging garagebox' bergingen en/of garagaboxen ten behoeve van woningen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 20 m2 per berging/garagebox, een goothoogte van niet meer dan 2,5 m en een bouwhoogte van niet meer dan 4 m.
Artikel 10 Wonen
10.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde en gestapelde woningen;
- b. kantoren op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van wonen - kantoren op de begane grond';
- c. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- d. maatschappelijke voorzieningen op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- e. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen;
inclusief bijbehorende:
- f. tuinen en erven;
- g. groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden;
- h. parkeergelegenheid (op eigen terrein);
- i. waterpartijen.
10.2 Bouwregels
Op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in het besluitvlak passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
- a. in 10.2.1 sub d. voor een ander verloop van de voorgevel, indien dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en door de gewijzigde ligging van de voorgevel de bebouwingskarakteristiek en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast;
- b. in 10.2.2 sub c. onder 1. en in 10.2.3 sub b. voor de situering van woningvergrotingen en bijgebouwen op een kleinere afstand van de (verlengde) voorgevel, indien dit past in de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast.
- c. in 10.2.4 sub a. voor een grotere hoogte van erfafscheidingen voor de (verlengde) voorgevel tot maximaal 2 meter, indien dit past in de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
10.4 Specifieke gebruiksregels
In een woning zijn aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven. Dit betekent, dat ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 40% van het vloeroppervlak van een woning mag worden gebruikt;
- b. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie; dit betekent dat in geval van bedrijfsactiviteiten slechts aan het vestigen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 van de van deze planregels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten medewerking wordt verleend;
- c. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
- d. de activiteiten mogen geen detailhandel betreffen;
- e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
- f. de bewoner mag maximaal 1 medewerker in dienst hebben.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde lid 10.2.1 ten behoeve van mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
- a. mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte, zijnde binnen een woningvergroting of bijgebouw;
- b. de afstand tussen de woning en een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
- c. het plaatsen van een portocabin ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner is enkel toegestaan indien deze als onzelfstandige woonruimte valt aan te merken;
- d. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal bedragen:
- 1. 30 m² bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner voor één persoon;
- 2. 50 m² bij mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner voor twee personen.
- e. degene die mantelzorg ontvangt (of gaat ontvangen) of de bewoner die aangepast wil gaan wonen, dient te beschikken over een Wmo-indicatie en/of een AWBZ-indicatie;
- f. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
- g. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
- h. aan de omgevingsvergunning kan een termijn worden verbonden, waarbinnen van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt;
- i. indien sprake is van mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner in een bijgebouw, mag het bijgebouw bij beëindiging van de mantelzorgsituatie niet langer als woonruimte in gebruik blijven;
- j. voor een woningvergroting ten behoeve van mantelzorg is het bepaalde in artikel 10.2.2 onder a, b.3, c.4 en d.2 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Als een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- b. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag is bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van de beheersverordening, indien het betreft:
- a. het oprichten van bouwwerken ten algemene nutte, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 3,50 meter;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
- d. het overschrijden van de in lid 2.2.1 genoemde regels ten aanzien van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;
- e. overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, toegangen, lifthuizen en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter;
- f. geringe afwijkingen van de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover dit in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen afwijking middels een omgevingsvergunning van de desbetreffende regels van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
- g. het plaatsen van masten ten behoeve van mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de bouwhoogte van een vrijstaande mast mag niet meer bedragen dan 50 meter;
- 2. de bouwhoogte van een vrijstaande antenne-installatie mag niet meer bedragen dan 40 meter;
- 3. de hoogte van een mast op een gebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- 4. de hoogte van een antenne-installatie op een gebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- 5. plaatsing van een mast op een gebouw is uitsluitend mogelijk indien het betreffende gebouw 15 meter of hoger is;
- 6. plaatsing van een antenne-installatie op een gebouw is uitsluitend mogelijk indien het betreffende gebouw 15 meter of hoger is;
- 7. plaatsing op woongebouwen en/of een gemeentelijk monument is slechts toegestaan, indien kan worden aangetoond, dat plaatsing elders niet mogelijk is;
- 8. binnen de bebouwde kom:
- heeft de plaatsing van een antenne-installatie op bestaande verticaal opgaande elementen, zoals hoge (flat) gebouwen de voorkeur;
- is een antenne-installatie toegestaan nabij sportparken, recreatieterreinen en parkeerplaatsen, mits situering van een antenne-installatie niet mogelijk is bij aanwezige hoogopgaande infrastructurele elementen, zoals wegen, spoorlijnen, viaducten en benzinestations;
- is een antenne-installatie op monumenten en in woonwijken niet toegestaan;
- is een antenne-installatie aan de rand van een woonwijk toegestaan, met dien verstande dat dit geschiedt op een grote afstand van woonbebouwing/-clusters en de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 40 meter;
- is een antenne-installatie op een bedrijventerrein tot een maximale hoogte van 40 meter toegestaan;
- 9. buiten de bebouwde kom is plaatsing van een antenne-installatie in landschappelijk waardevolle gebieden, waaronder natuurgebieden en waardevolle cultuurlandschappen, open landschappen en waardevolle (historische) bebouwing toegestaan, indien:
- alternatieve locaties goed zijn onderzocht op ruimtelijke (on)aanvaardbaarheid, en;
- inzicht bestaat in de functionele inpassing in het technisch netwerk, mits:
- uit deze gegevens blijkt dat geen beter alternatief beschikbaar is, en;
- de aantasting beperkt blijft tot een enkele mast van een hoogte, die in verhouding staat tot de hoogte van elementen in de omgeving, en;
- ten aanzien van de hoogte tevens een relatie wordt gelegd met de hoogte en schaal van de aanwezige bebouwing en/of landschap, en;
- de hoogte niet meer mag bedragen dan 40 meter.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking middels een omgevingsvergunning verlenen van lid 14.1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
- c. Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het beheersverordening Weltevreden - Heemstrakwartier 2013.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot De Beheersverordening
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet een bestemmingsplan ouder dan 10 jaar uiterlijk 1 juli 2013 worden herzien. Voor het gebied Weltevreden - Heemstrakwartier is het planologisch regime verouderd. Dit heeft tot gevolg dat voor dit gebied een nieuw juridisch planologisch kader moet worden opgesteld. Op basis van artikel 3.38 Wro kan de gemeente kiezen om een beheersverordening op te stellen in plaats van een bestemmingsplan. De beheersverordening is een relatief nieuw instrument in de ruimtelijke ordening en kan worden ingezet om een ruimtelijke regeling te treffen voor gebieden waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. De beheersverordening voorziet in de behoefte om het vigerend planologisch regime voort te zetten.
1.2 Begrenzing Van Het Gebied
In de onderstaande afbeelding wordt de begrenzing van de beheersverordening Weltevreden - Heemstrakwartier 2013 weergegeven.
Begrenzing beheersverordening Weltevreden - Heemstrakwartier 2013
De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door de Groenekanseweg. De oostzijde loopt van de Buys Ballotweg, Burg. van Heemstrakwartier, Groen van Pinkstererweg over naar de Blauwkapelseweg aan de zuidzijde. De westzijde loopt langs de Blitse Rading tot aan de Groenekanseweg.
1.3 Vigerende Regelingen
Voor het beheersgebied 'Weltevreden-Heemstrakwartier' zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:
- Bestemmingsplan Weltevreden-Heemstrakwartier 2003 (vastgesteld 27 november 2003);
- Bestemmingsplan Groenekanseweg 119 (vastgesteld 31 mei 2012)
Daarnaast gelden de volgende verleende vrijstellingen en ontheffingen verkregen via een projectafwijkingsbesluit:
- Omgevingsvergunning voor het bouwen, Buys Ballot ongenummerd (vastgesteld 29 januari 2013);
- Omgevingsvergunning voor het bouwen, Groen van Prinstererweg 43 (vastgesteld 6 augustus 2012)
De bestaande rechten op grond van het vigerende bestemmingsplan Weltevreden-Heemstrakwartier 2003 vormen het uitgangspunt voor deze beheersverordening. Tevens is rekening gehouden met sindsdien verleende vrijstellingen en omgevingsvergunningen. Daarnaast wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de nieuwe modelregels van de gemeente De Bilt (versie april 2013), voor zover dat niet leidt tot nieuwe ontwikkelingen.
1.4 Leeswijzer
In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een beheersverordening beschreven. Het volgende hoofdstuk bevat de gebiedsbeschrijving. Het gaat dan met name om de ruimtelijke structuur van het gebied. In het 3e hoofdstuk wordt de keuze voor de beheersverordening gemotiveerd. Hoofdstuk 4 wordt de beleidskader kort aangehaald en in hoofdstuk 5 komen de omgevingsaspecten terug. De toelichting op de juridische regelingen wordt weergegeven in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Opbouw
Begrenzing
De ruimtelijke opbouw van het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” wordt bepaald door een drietal structuurelementen. Het voornaamste structuurelement wordt gevormd door de veenontginningen die vanaf de late middeleeuwen hebben plaatsgevonden. Daarnaast spelen de wegenstructuur, die gerelateerd is aan deze veenontginningen, en de randen van het plangebied een belangrijke rol. Als laatste speelt de diversiteit aan bebouwing een voorname rol en kan deze gezien worden als structuurelement voor de ruimtelijke opbouw van het plangebied. Door de aanwezigheid van bovengenoemde elementen wordt het plangebied in feite opgesplitst in een vijftal gebieden die elk hun eigen karakteristieken en kenmerken bevatten.
Deelgebieden
Het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” kan opgedeeld worden in een vijftal deelgebieden. Zie onderstaande afbeelding. Deze deelgebieden zijn te onderscheiden doordat de woningen uit het plangebied in een tijdsverloop van 90 jaar gerealiseerd zijn en veranderingen van opvattingen ten aanzien van stedenbouw en woningbouw zorgen voor een gedifferentieerde ruimtelijke opbouw van het plangebied. Daarnaast zorgt de wegenstructuur voor duidelijke scheidingen in het plangebied. Gesteld kan worden dat de ruimtelijke opbouw (structuur) van het plangebied mede bepaald wordt door de grote verschillen in woonmilieus. Hieronder zal per deelgebied kort besproken worden volgens welke opvattingen een bepaald deelgebied in een bepaalde periode gerealiseerd is en welke woonvormen kenmerkend zijn.
De vijf deelgebieden in het plangebied Weltevreden- Heemstrakwartier
Deelgebied I: 1915-1935
De woningen in dit deelgebied zijn gebouwd in een periode waarin er sprake was van een terugtredende overheid. De overheid was van mening dat woningbouw een particulier initiatief betrof en dat zij zich hier niet in zou moeten mengen. Hierdoor ontstond een groot aantal woningen die door particuliere eigenbouwers of aannemers, al dan niet in samenwerking met een bouwkundige en/of architect in eigen beheer werden gebouwd en later weer werden doorverkocht. Deze woningen werden aan de Waterweg gerealiseerd rond 1925. Om hieruit een zo hoog mogelijk rendement te halen, werden over het algemeen alleen middenstandswoningen gerealiseerd. Deze middenstandswoningen werden in eerste instantie vrij of als twee onder een kap gerealiseerd, maar later ook in rijenvorm. De woningen uit deze periode en dus binnen dit deelgebied worden gekarakteriseerd door de grote variëteit in gebruikte steensoorten, een gecompliceerde verwerking van de materialen, ingewikkelde raam- en deurpartijen, erkers, glas in lood, portieken, schild- of zadeldaken en dik wit geschilderd kozijnenhout. De woningen kennen een ruime opzet en een goede kwaliteit, hetgeen voortvloeide uit het vaststellen van de Woningwet in 1902. Typische middenstandswoningen uit deze periode zijn in het gehele deelgebied I terug te vinden. Aan de Waterweg is heel duidelijk te zien dat deze woningen in eerste instantie vrij of als twee onder een kap gebouwd werden (zuiden Waterweg), maar later ook als rijenwoningen (noorden Waterweg). Verder komen veel van deze woningen voor aan de Looijdijk, Groenekanseweg en Blauwkapelseweg.
Deelgebied II: 1945-1960
De woningen binnen dit deelgebied worden gekenmerkt door wederopbouw en woningnood. De beide wereldoorlogen hadden geresulteerd in een enorme vernietiging van kapitaal en de woningvoorraad. De grote woningnood deed de overheid beseffen dat de woningbouw niet zozeer meer vanuit het particulier initiatief moest komen, maar dat de overheid zelf verantwoording moest nemen voor de wederopbouw en het voldoen aan de maatschappelijke vraag naar woningen. De overheid nam daarom zelf het initiatief, hetgeen resulteerde in een sterke overheidsplanning ten aanzien van woningbouw. De woningbouw uit deze periode werd stelselmatig gepland en de nadruk werd niet zozeer gelegd op kwaliteit, maar op kwantiteit. Er moesten in een kort tijdsbestek zoveel mogelijk woningen gebouwd worden voor een zo laag mogelijke prijs. Dit resulteerde in de bouw van nagenoeg identieke woningen naast elkaar in rijenvorm, maar ook in de vorm van stapelbouw, waardoor hoogbouw een feit werd. Naast de overheid speelden ook woningbouwcoöperaties in deze periode een voorname rol. La Plata en het van Heemstrakwartier zijn hier een goed voorbeeld van. Grootschalige woningbouwprojecten uit de jaren 50 waarin de nadruk werd gelegd op kwantitatieve bouw van woningen. Daarnaast werd er in deze periode ook gebouwd vanuit de wijkgedachte. Het leven buiten de woning werd als zeer belangrijk ervaren, waardoor vele openbare terreinen en pleinen ontstonden. Ook binnen deelgebied II komen deze pleinen en openbare terreinen voor. De woningen in deelgebied II kenmerken zich door een kleine opzet in een relatief ruime omgeving. Echter de woningen zijn wel zo gesitueerd, dat er een saaie en monotone opbouw ontstaat, die enigszins onderbroken wordt door verticale bouw (hoogbouw) en de bouw van een tiental twee onder één kap woningen aan de Buys Ballotweg. Deelgebied II kan gezien worden als een typische naoorlogse woningwijk.
Deelgebied III: 1960-1970
Na de massale kwantitatieve bouw van woningen in de jaren 50, om aan de enorme vraag naar woningen te voldoen, lag in deze periode het accent op de kwalitatieve bouw van woningen. Werden de woningen voorheen gebouwd uit het oogpunt van wederopbouw en voldoen aan de enorme vraag naar woningen, waardoor vaak saaie en monotone wijken ontstonden. De woningen uit de periode 1960-1970 moesten absoluut anders gerealiseerd worden. Ook de welvaart was inmiddels fors toegenomen, waardoor de vraag naar kwalitatief hoogwaardige woonmilieus groter werd. De woningen uit deze periode worden gekenmerkt door de zeer ruime opzet in een groen woonmilieu. Daarnaast werd ook een grote diversiteit aan woonvormen toegepast. Sociale huurwoningen, vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, etc. werden naast elkaar gerealiseerd. Ook het begrip woonerf deed in deze periode zijn intrede en woningen werden verkaveld, gericht op het woonerf en niet meer zozeer op de ontsluitingswegen van de woonwijk. In deelgebied III is heel duidelijk te zien dat er zeer uiteenlopende woonvormen gerealiseerd zijn. De Prof. Dr. F. Zernikweg is een heel goed voorbeeld van verschillende woonvormen die naast elkaar gerealiseerd zijn. Aan deze straat komen zowel sociale huurwoningen als grote aaneengebouwde woningen voor. De Prof. Dr. H.A. Lorentzweg is een goed voorbeeld van een woonerf uit die periode. Deelgebied III kan gezien worden als een typische jaren 60-70 wijk. Hier en daar zijn in de jaren 90 woningen bijgebouwd op open plaatsen in het deelgebied. Voorbeelden hiervan vinden we aan de Prof. Dr. H.A. Lorentzweg.
Een ander aspect uit de periode rond 1970 is functiemenging. Naast de woonfunctie werden er meerdere functies centraal in de wijk of in de nabijheid van de woningen gerealiseerd. De hoogbouw aan de Alfred Nobellaan is hier een goed voorbeeld van. Onder de woontorens is ruimte voor bedrijvigheid gerealiseerd.
Hoogbouw welke te vinden is aan de rand van het plangebied werd in deze periode niet gezien als de mogelijkheid om massaal en snel veel woningen te realiseren, maar werd gezien als een nieuwe vorm van bouwen. De zogeheten appartementen met het vrije zicht over de bebouwde omgeving ontstonden.
Deelgebied IV: 1970-1980
De woningen uit deze periode zijn overwegend laagbouwwoningen in een groene omgeving, afgewisseld met hoogbouw aan de rand van het deelgebied. De laagbouw is uitgevoerd in de zogeheten stempelbebouwing, waardoor een stelselmatig bebouwingspatroon in het deelgebied is te onderscheiden. Voorbeelden van deze stempels zijn de François Mauriacweg en Lester Pearsonweg en de Albert Einsteinweg en Maurice Maeterlinckweg. Maar ook de woningen aan de Kochlaan, Otto Hahnweg en de Marie Curieweg kennen een duidelijke stempelvorm. Ook werd het idee van woonerven in deze periode verder uitgediept en de woningen werden naar de openbare ruimte gericht en niet zozeer naar de weg. De woningen zijn visueel gescheiden, maar wel met elkaar verbonden middels een netwerk van paden en groen. Daarnaast kreeg het langzaam verkeer een voorname rol in deze periode. De auto voor de deur verdween en deze werd op centrale parkeerplaatsen geplaatst.
In deelgebied IV zijn dan ook diverse centrale parkeergelegenheden te onderscheiden.
Een ander aspect uit deze periode is functiemenging. Naast de woonfunctie werden er meerdere functies centraal in de wijk of in de nabijheid van de woningen gerealiseerd. De sporthal, de supermarkt en de buurthuizen getuigen van het aspect functiemenging. Deelgebied IV kan gezien worden als een typische jaren 70-80 wijk. Ook in dit deelgebied komt jongere bebouwing voor uit de jaren 90 aan de Frederick G. Hopkinsweg.
Deelgebied V: 1980-2000
Het laatste deelgebied onderscheidt zich doordat de woningen in dit deelgebied uiteindelijk pas aan het eind van de 20e eeuw gerealiseerd zijn. Hierdoor vallen deze woningen in een apart deelgebied met ook weer een aparte bebouwingsvorm. De woningen aan de Prof. Dr. P.J. Crutzenlaan zijn rond 1995 gerealiseerd om aan de vraag naar kwalitatief hoogwaardige woningen te voldoen. De woningen zijn zowel geschakeld als in rijenvorm gerealiseerd en zijn speels in het deelgebied aanwezig. De woningen hebben een heel eigen identiteit. Zij bestaan uit één, twee en drie bouwlagen in een regelmatige afwisseling en hebben een gedifferentieerde hoogte-opbouw. De woningen kunnen getypeerd worden als eengezinswoningen uit het middensegment. De woningen zijn opgezet in een groene omgeving. Deze groene omgeving wordt gecreëerd door zowel publiek als privaat groen.
De seniorenwoningen die eveneens rond 1995 zijn gerealiseerd liggen aan de rand van het deelgebied en zijn gerealiseerd om aan de steeds groeiende vraag naar seniorenwoningen te voldoen. Het een en ander hangt samen met de vergrijzing van de bevolking en het langer zelfstandig wonen van senioren.
Eindbeeld Plangebied
Uit de bovenstaande tekst kan het volgende eindbeeld opgemaakt worden;
Het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” ligt temidden van een aantal zeer grote verkeersaders van de gemeente. Deze verkeersaders kennen zeer hoge verkeersintensiteiten, waardoor het plangebied als het ware geïsoleerd wordt van de overige bebouwing in de gemeente. In het plangebied zelf is daarnaast ook een aantal duidelijke scheidslijnen aanwezig door de wegenstructuur. Hierdoor wordt het toch al geïsoleerde gebied opgedeeld in een vijftal gebieden met een rechtlijnig patroon. Deze 5 gebieden bezitten ook ieder een eigen karakter, hetgeen veroorzaakt wordt door het grote tijdsverloop waarbinnen de woningen gerealiseerd zijn en de verschillende vormen van bebouwing, waardoor de opdeling van het plangebied nogmaals versterkt wordt. Door de harde scheidslijnen in het plangebied en de karakteristieke bebouwing in de verschillende deelgebieden, liggen de deelgebieden op zich zelf en zijn ook naar binnen gekeerd. Functionele en of ruimtelijke samenhang tussen de verschillende deelgebieden is nagenoeg niet aanwezig.
Verkeersstructuur
Gemeente De Bilt heeft haar eigen Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP). Hierin staat het gemeentelijk beleid omtrent verkeer en vervoer. Bij de toekenning van het besluitvlak 'Verkeer' en het besluitvlak 'Verkeerverblijfsgebied' is rekening gehouden met de wegencategorisering uit de GVVP.
De voornaamste wegen in het plangebied zijn de Waterweg, Looijdijk en in het verlengde de Prof. Dr. T.M.C. Asserweg en de Alfred Nobellaan. Deze wegen zorgen voor de ontsluiting van het plangebied zelf en vormen hiermee een belangrijk onderdeel van de hoofdwegenstructuur in het plangebied. De Blauwkapelseweg en de Groenekanseweg zijn de belangrijkste wegen die zowel een ontsluitingsfunctie voor de gehele gemeente hebben als een ontsluitingsfunctie voor het plangebied.
De bovengenoemde wegen vormen samen het ontsluitingsnetwerk voor het plangebied. Daarnaast liggen er binnen het plangebied de zogeheten buurtwegen die voor een directe ontsluiting van de woongebieden op de voornoemde ontsluitingswegen zorgen. Op deze wegen speelt het langzaam verkeer een voorname rol. In de beheersverordening is het bovengenoemde onderscheid ook aangehouden. Het ontsluitingsnetwerk heeft een verkeersbestemming gekregen, terwijl de overige wegen als verblijfsgebied zijn bestemd.
Groen- en waterstructuur
In het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” komt niet veel openbaar groen voor. Het groen dat in het plangebied aanwezig is, wordt voor het merendeel gevormd door privé groen. In het meest westelijke deel van het plangebied ligt als enige een duidelijke groenstructuur. Deze loopt langs de Biltse Rading vanaf de Blauwkapelseweg tot aan de Groenekanseweg en vormt een duidelijke groene scheiding tussen het stedelijk gebied en het landelijk buitengebied. Deze groenstructuur is ook benoemd in de gemeentelijk Groenstructuurplan uit 1992. Binnen deze groenstructuur is in het noord westen een waterpartij aanwezig. Daarnaast ligt er een tweetal groenvoorzieningen, sportvoorzieningen ter hoogte van het Henri Dunantplein. Verspreid over het plangebied ligt een groot aantal openbare groene en verharde terreinen. Deze openbare terreinen kennen een meervoudig gebruik. Ze worden veelal gebruikt voor het parkeren van auto's, maar ook als openbare speelterreinen. Daarnaast kent het gebied een aantal speelvoorzieningen die verspreid over het plangebied aanwezig zijn.
2.2 Functionele Opbouw
Algemeen
Het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” heeft overwegend een woonfunctie. De functionele opbouw van het plangebied wordt dan ook met name bepaald door de aanwezigheid van deze woonfunctie. Het plangebied kent ook een beperkt aantal andere functies die een rol vervullen in de
functionele opbouw. De onderstaande tekst geeft een overzicht van de voornaamste functies in het plangebied.
Wonen
In het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” staan ruim 1800 woningen, die verdeeld zijn over verschillende typen van bebouwing. Opvallend is dat in het plangebied naast rijen woningen ook veel meergezinswoningen in de vorm van duplex woningen, middel hoogbouw en hoogbouw, aanwezig zijn. Rijenwoningen komen in alle 5 de deelgebieden voor. De vrijstaande huizen en de twee onder een kap woningen komen met name in deelgebied 1 en in mindere mate in deelgebied 2 voor.
De meergezinswoningen komen alleen niet in deelgebied 1 en 3 voor. Tevens komt in het plangebied een aantal seniorenwoningen en verzorgingshuizen voor. Deze seniorenwoningen zijn te vinden in deelgebied 5 aan de Alfred Nobellaan op de hoek met de Groenekanseweg en op de hoek bij de Prof. Dr. Chr. Eykmanweg. Daarnaast is er een verzorgingshuis aanwezig aan de Prof. Dr. P.J.W. Debeijeweg. De woningdichtheid van het plangebied is circa 30,5 woningen per hectare. Vrijwel alle indertijd geplande woonbebouwing is gerealiseerd. Er resten geen uitbreidingsmogelijkheden.
Voor de vergunde maar nog niet gerealiseerde vrijstaande woning aan de Groenekanseweg 119 en de Groen van Prinstererweg 43a is een bouwlak opgenomen in deze beheersverordening.
Bedrijf
Binnen het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” komt naast een aantal kantooractiviteiten één bedrijfsactiviteit voor. Het betreft een opleidingsinstituut dat gelegen is aan de Blauwkapelseweg 52.
Kantoor
Binnen het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” komen twee kantoorfuncties voor; aan de Aeolusweg 127 en aan de Groen van Prinstererweg 15-17. Daarnaast is er onder de meest zuidelijke hoogbouw aan de Alfred Nobellaan en onder de hoogbouw aan het Henri Dunantplein ruimte gecreëerd voor de vestiging van diverse kleine bedrijfjes. Onder de woontoren aan de Alfred Nobellaan zijn achtereenvolgens een advocatenkantoor, een adviesbureau voor bedrijfsorganisatie, een verzekeringskantoor en een administratie en boekhoudkantoor gevestigd. In de woontoren aan het Henri Dunantplein is een bedrijf gericht op medische installaties en instrumenten.
Maatschappelijk
Scholen
Binnen het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” is een tweetal basisscholen te onderscheiden. Een protestants-christelijke school aan de Groen van Prinstererweg 2 en een openbare school aan de Buys Ballotweg 1. Beide basisscholen zijn conform het bestemmingsplan “Weltevreden-Heemstrakwartier” opgenomen in deze beheersverordening.
Overige voorzieningen
Naast de winkelvoorzieningen en de scholen is er een aantal maatschappelijke voorzieningen in het plangebied aanwezig. Zo kent het plangebied een kinderdagverblijf aan de Aeolusweg. Aan de Prof. Dr. T.M.C. Asserweg is een buurthuis gelegen. Aan het Henri Dunantplein is een sociaal cultureel centrum gesitueerd. Aan de Alfred Nobellaan 441 is een dierenartsenpraktijk gevestigd en aan nr 607 van dezelfde weg een tandartsenpraktijk. Daarnaast zijn er ook een sporthal en een gymzaal in het plangebied aanwezig. De sporthal is gesitueerd aan het Henri Dunantplein bij het sociaal cultureel centrum. De gymzaal is gesitueerd aan de Frederick G. Hopkinsweg. Aan de Alfred Nobellaan ligt verder nog een verzorgingshuis.
Winkelvoorzieningen
In het plangebied zijn een tweetal winkelvoorzieningen aanwezig. Centraal in het plangebied zelf, aan de Prof. Dr. J. Tinbergenweg, is een supermarkt gevestigd die functioneert op buurtniveau. Daarnaast is er aan de Waterweg 110 een pand dat bedoeld is voor detailhandel. Voor het overige is men in het plangebied “Weltevreden-Heemstrakwartier” aangewezen op de aanwezige voorzieningen aan de nabij gelegen Hessenweg of het centrum van Bilthoven.
Hoofdstuk 3 De Beheersverordening Als Instrument
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de beheersverordening als instrument. Ook wordt aandacht besteed aan de instrumenten waarmee - naast de beheersverordening - het ruimtelijike beheer van het verordeningsgebied kan worden ingevuld.
3.1 De Beheersverordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid om in plaats van een bestemmingsplan, een beheersverordening voor een gebied vast te stellen. Een beheersverordening vormt, net als een bestemmingsplan, het kader waaraan onder andere aanvragen om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen worden getoetst en op basis waarvan de gemeente handhavend kan optreden op het moment dat in strijd met bepalingen uit de verordening wordt gehandeld (denk aan illegale gebruiksvormen of illegale bebouwing).
3.1.1 Keuze voor beheerverordening
Het verordeningsgebied wordt getypeerd als een woongebied dat grotendeels is uitontwikkeld. Er vinden slechts kleinschalige ontwikkelingen plaats, zoals nevenfuncties aan huis of wijzigingen in hoofdgebouwen en erfbebouwing en eventueel herinrichting in het openbaar gebied. Op enkele locaties vinden mogelijk in de toekomst nieuwe ontwikkelingen plaats, waarvoor te zijner tijd per planlocatie een eigen planologische procedure gevolgd moet worden.
3.1.2 Vastleggen bestaand gebruik
Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening.
Het 'bestaand gebruik' is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijke aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Bij het gebruik in de ruime zin worden de gebruiks- en bebouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. Dat laatste is bij deze beheersverordening het geval.
3.1.3 Bestanddelen beheerverordening
Anders dan bij een bestemmingsplan, bepaalt de Wro niet uit welke onderdelen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het gebied en regels geeft voor het beheer van het gebied. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro.
3.1.4 Procedureel
De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. In tegenstelling tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning, staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen (bezwaar en) beroep open en is de doorloopperiode tot aan vaststelling relatief kort.
Bij de voorbereiding van beheersverordeningen is door middel van inspraak in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening de gelegenheid aan belanghebbenden gegeven een reactie op de beheersverordening in te dienen.
De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld, tegelijk met de verordening op papier. Bij verschil in uitleg is de digitale versie de beslissende.
3.2 Aanvullende Ruimtelijke Instrumenten.
De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Het beleidsmatige uitgangspunt voor dit gebied bestaat uit het behoud van de bestaande ruimtelijke situatie. Dat neemt niet weg dat daarbinnen, beperkte mogelijkheden blijven bestaan voor aanpassing. De instrumenten die om die reden niet los van de beheersverordening kunnen worden gezien, zijn de volgende:
- het welstandstoezicht;
- het vergunningvrij bouwen;
- de planologische kruimelgevallen;
- omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel een projectafwijkingsbesluit genoemd.
3.2.1 Welstandstoezicht
In het kader van het welstandstoezicht wordt het uiterlijk van een bouwwerk beoordeeld aan de hand van de zogenaamde redelijke eisen van welstand. Die eisen zijn vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen. Daarmee is het welstandstoezicht een instrument voor het beheer van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied net zoals de beheersverordening of een bestemmingsplan.
3.2.2 Het vergunningvrij bouwen
In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
- de geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen de bepalingen van een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen, zoals bepaalde aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer;
- de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die niet hoger zijn dan 5 m, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken.
Voor beide categorieën gelden de enkele uitzonderingen, zoals bijvoorbeeld dat:
- het aantal woningen niet mag worden veranderd door vergunningvrij bouwen;
- vergunningsvrije bouwwerken enkel vergunningsvrij zijn als deze ook voldoen aan criteria zoals genoemd in artikel 2 en artikel 3 van bijlage II van het Bor.
Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen worden uitgevoerd.
3.2.3 Planologische kruimelgevallen
In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om onder andere zogenaamde bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de omgevingsvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen tot maximaal 1.500 m² binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten. Er kan een verzoek worden ingediend om af te wijken van een beheersverordening.
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag (mits compleet bij indiening aanvraag). Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
De gemeente heeft beleid ontwikkeld voor het toepassen van de kruimelgevallenregeling. Dit beleid is waar mogelijk rechtstreeks verwerkt in de regels van de voorliggende verordening.
3.2.4 Toepassing van de instrumenten in aanvulling op de beheersverordening
Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument 'de beheersverordening' een belangrijke rol gespeeld. De beheersverordening is bedoeld om de bestaande situatie te beheren. Op het moment dat zich een geval voordoet dat niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerdergenoemde alternatieve instrumenten worden ingezet. Voorbeelden van activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze in het gebied zullen voorkomen zijn:
- vergunningvrij bouwen van dakkapellen;
- vergunningvrij bouwen van algemene voorzieningen, zoals vuilcontainers, straatmeubilair, etc.;
- gebruiksveranderingen via de kruimelgevallenregeling;
- niet vergunningvrije algemene voorzieningen via de kruimelgevallenregeling.
Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier geen invloed op uitoefenen. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren (door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning) alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van beheersverordening Weltevreden - Heemstrakwartier 2013.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
De voorliggende beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast. Hierbij wordt niet afgeweken van het rijksbeleid zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.
De voorliggende beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast. Hierbij wordt niet afgeweken van het provinciaal beleid zoals beschreven in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028.
4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.
De beheersverordening ziet toe op een regeling voor de bestaande situatie, waardoor er geen aandachtspunten voortvloeien uit de PRS en de PRV.
De voorliggende beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast. Hierbij wordt niet afgeweken van het provinciaal beleid zoals beschreven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd.
De voorliggende beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast. Hierbij wordt niet afgeweken van het gemeentelijk beleid zoals beschreven in de Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030.
4.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.
Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.
De beheersverordening ziet toe op een regeling voor de bestaande situatie, waardoor er geen aandachtspunten voortvloeien uit het GVVP.
De voorliggende beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast. Hierbij wordt niet afgeweken van het gemeentelijk beleid zoals beschreven in de Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan.
4.3.3 Woonvisie
Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad een nieuwe woonvisie voor de periode 2013-2020 vastgesteld. Dit meest recente valkshuisvestingsplan speelt in op de huidige economische situatie en geeft uitdrukkelijk de wijze aan waarop de gemeente De Bilt in samenwerking met andere betrokken partijen de ambities voor 2013 op het gebied van wonen wil realiseren. Waarbij de focus meer verschoven is van kwantiteit naar kwaliteit.
Met name de omstandigheden van de woningmarkt zijn gewijzigd, vooral door de economische ontwikkelingen in de afgelopen jaren. De visie richt zich op een beperkt aantal concrete ambities die ervoor moeten zorgen dat de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente De Bilt naar tevredenheid blijven wonen in de gemeente. Twee van die ambities zijn ruime keuzemogelijkheden en het op gang houden van de productie. Knelpunten daarbij zijn starters en jonge gezinnen, ouderen en lagere inkomens. Vooral door het bouwen van woningen die voor senioren geschikt zijn, komen eengezinswoningen vrij. Op deze wijze komen meer passende woningen beschikbaar, wat de doorstroming voor starters en jonge gezinnen helpt.
De beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Voor ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt dient afzonderlijk een procedure te worden gevolg. Er volgen vanuit de woonvisie dan ook geen directe aandachtspunten voort ten aanzien van het plangebied.
De voorliggende beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast. Hierbij wordt niet afgeweken van het gemeentelijk beleid zoals beschreven in de Woonvisie.
4.3.4 Welstandsnota
De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:
- de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk;
- er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
- panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
- het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
- bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunten worden genomen.
De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.
De voorliggende beheersverordening legt uitsluitend de bestaande situatie vast. Hierbij wordt niet afgeweken van het gemeentelijk beleid zoals beschreven in de Welstandsnota.
4.4 Conclusie
Het beleid bevat geen bepalingen die betrekking hebben op het plangebied. Ook legt het beleid geen beperkingen op voor het toepassen van het instrument beheersverordening. Hierdoor staat het beleid voortzetting van het juridisch planologisch kader niet in de weg.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Bij een beheersverordening moet worden aangetoond dat de diverse milieuaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. De beheersverordening voorziet in de behoefte om het vigerend planologisch regime voort te zetten. Er is dus geen sprake van ruimtelijke ontwikkelingen of functiewijzigingen. Gelet op het karakter en de strekking van de beheersverordening is het dan ook niet nodig om specifiek onderzoek te verrichten. In dit hoofdstuk is per milieuaspect een korte onderbouwing van de huidige situatie weergegeven.
5.1 Archeologie
Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2012 in werking getreden.
In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Ten tijden van het opstellen van deze beheersverordening heeft gemeente De Bilt een archeologische beleidskaart in voorbereiding; een eerste concept hiervan is inmiddels klaar. Ten tijde van het opstellen van deze beheersverordening heeft gemeente De Bilt de Archeologische Beleidskaart in voorbereiding. De Archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.
Situatie
Met de onderhavige beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De grond wordt niet geroerd en eventuele archeologische waarden niet aangetast.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beheersverordening.
5.2 Bedrijven- En Milieuzonering
Wettelijk kader
In een beheersverordening dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Situatie
Binnen het plangebied is aan de Blauwkapelseweg 52 een bedrijf gelegen. Dit bedrijf valt binnen de lichte milieucategorie 1 en 2. Deze milieucategorie is goed verenigbaar in een rustige woonwijk.
Aan de Groen van Pinstererweg 17 en Aeolusweg 127 zijn kantoren gelegen. Deze kantoren zijn binnen de beheersverordening ook als zodanig bestemd. Onder de woontoren aan de Alfred Nobellaan is op nr. 86 en 523 ook kantoren aanwezig.
Binnen het plangebied zijn ook diverse maatschappelijke bestemmingen gelegen, zie alinea 'Maatschappelijk' onder paragraaf 2.2Functionele opbouw
Aan de Prof. Dr. J. Tinbergenweg 2 en Waterweg 110 zijn 2 gemengde bestemmingen gelegen, bestaande uit detailhandel en wonen op de verdieping.
Conclusie
Er worden geen nieuwe bedrijven of woningen mogelijk gemaakt met de onderhavige beheersverordening. Hierdoor vormt het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering voor de beheersverordening.
5.3 Bodem
Wettelijk kader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.
Naar verwachting stelt de gemeente De Bilt in 2013 de Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer voor haar grondgebied vast. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.
Situatie
In deze beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bodem binnen het plangebied wordt niet geroerd en daardoor vormt het aspect bodem geen belemmering voor dit plan.
Conclusie
Doordat geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden vormt het aspect bodem geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
5.4 Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan of beheersverordening rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een beheersverordening de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een beheersverordening moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Binnen de plangrenzen van de beheersverordening 'Kloosterpark' bevindt zich een groot aantal waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) en waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd).
Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Situatie
In deze beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De beheersverordening heeft daarom ook geen invloed op de cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Doordat geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
5.5 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
Wettelijk kader
Bouwbesluit 2012
Het bouwbesluit van 2012 stelt de volgende eisen aan nieuwbouw en/of verbouwingen van nieuwbouw.
- Een minimale isolatiewaarde van Rc=3,5 voor uitwendige scheidingsconstructies;
- Een minimale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek;
- Van de samenstelling van constructieonderdelen van een gebouw met uitsluitend kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² is de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen gekwantificeerd volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken;
- Een soortgelijke bepaling geldt ook voor woningen. In het kort: de milieuprestatie van het materiaalgebruik dient berekend te worden en dient toegevoegd te worden aan de omgevingsvergunning.
Gemeentelijk beleid
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:
- De algemene en tevens minimale ambitie van dit convenant bij nieuwbouw van woningen, scholen en kantoren is een minimale GPR-score van 6,5 en een streefniveau van 8 voor gebouwen." Voor het aspect Energie is de minimale waarde een 7,0.
- Voor GWW-projecten is opgenomen: Voor een duurzame stedenbouw wordt het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw gebruikt. Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt.
- Bij de toelichting in het convenant is door de gemeente gezegd: De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.
Duurzaam inkopen
De overheid koopt per jaar voor bijna 60 miljard euro in en heeft daarmee een belangrijke invloed op het milieu en sociale aspecten hier en in andere landen. Bewust en gericht duurzaam inkopen vormt een krachtig instrument om belangrijke duurzaamheiddoelstellingen te bereiken.
De rijksoverheid heeft in overleg met marktpartijen en andere overheden (VNG), diverse duurzaamheidcriteria opgesteld. Deze zijn per type project te vinden op www.pianoo.nl. Voor gemeenten waaronder De Bilt geldt de verplichting om in 2015 voor 100% duurzaam in te kopen. Vanaf 2010 willen de gemeenten al voor 75% duurzaam inkopen. Praktisch betekent dit dat voor alle opdrachten en projecten van overheid nu al voor minimaal 75% dienen te voldoen aan de 'minimale eisen' zoals ze zijn te vinden in de criteriadocumenten op www.pianoo.nl.
Behalve deze minimale eisen zijn hier ook aanvullende criteria te vinden die afhankelijk van projecten duurzame kansen bieden, deze criteria zijn op te delen in:
- 1. Kwalificaties van leveranciers;
- 2. Gunningcriteria (behalve minimale eisen, ook criteria waar 'punten' behaald kunnen worden in het programma van eisen;
- 3. Contractbepalingen.
Situatie
In deze beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect duurzaamheid vormt daarom ook geen belemmering.
Conclusie
Doordat geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden vormt het aspect duurzaamheid geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
5.6 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.
Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.
De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
- Er geen alternatief is;
- Er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Situatie
Het plangebied ligt in stedelijk gebied. In het zuidwesten van het plangebied ligt het besluitvlak "Groen". Binnen dit besluitvlak is het aannemelijk dat flora en fauna aanwezig is. Het overerige gedeelte van het plangebied heeft veel kleine stukjes snippergroen. In deze beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect ecologie vormt daarom ook geen belemmering voor dit plan.
Conclusie
Doordat geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
5.7 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
- Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
- Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Situatie
Binnen het plangebied zijn bijna alleen maar woningen gelegen. Deze woningen zijn in kader van externe veiligheid kwetsbare objecten. Ook de scholen die in het plangebied gelegen zijn worden beschouwd als kwetsbare objecten. Langs de west- en noordzijde van het plangebied zijn de Biltse Rading, de Groenekanseweg, de Planetenbaan, de Melkweg en de 1e Brandenburgerweg bij Raadsbesluit aangewezen als gemeentelijke routes die voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vrijgesteld van een ontheffingsplicht. De aard en frequentie van het vervoer over deze wegen (in het bijzonder toelevering van LPG aan het tankstation aan de Kleine beer) is van zodanig beperkte omvang, dat dit niet tot berekenbare risico-effecten buiten de rijweg leidt. Dit vervoer vormt daarom geen belemmering voor het plangebied.
Uitsnede professionele risicokaart ter hoogte van het plangebied
In deze beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid heeft daarom ook geen invloed op dit plan.
Conclusie
Doordat geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, en het vervoer van gevaarlijke stoffen van zodanig beperkte omvang is, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
5.8 Geluid
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.
De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).
Situatie
Binnen het plangebied zijn geen grote geluidproducerende functies aanwezig. Binnen het plangebied liggen een aantal doorgaande wegen: Waterweg, Looijdijk, het verlengde de Prof. Dr. T.M.C. Asserweg, Alfred Nobellaan, Blauwkapelseweg en de Groenekanseweg. Deze doorgaande wegen zullen veelal meer geluid produceren dan de meer lokale wegen in het plangebied. In deze beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit plan heeft daarom ook geen invloed op de bestaande geluidgevoelige functie en geluidveroorzakende functie.
Conclusie
Doordat geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden vormt het aspect geluid geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
5.9 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.
Situatie
In deze beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom ook geen belemmering voor dit plan.
Conclusie
Doordat geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
5.10 Water
Wettelijk kader
De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.
Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.
De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)
Situatie
Binnen het plangebied zijn geen waterpartijen gelegen. Grote oppervlakte wateren komen dus niet binnen het plangebied voor.
Conclusie
Doordat geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden vormt het aspect water geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Regels
De beheersverordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
- beheer van de bestaande legale situatie (gebruik en bouwen);
- (in principe) het behoud van de planologische ruimte zoals deze in de geldende plannen is opgenomen en de in de tussentijd verleende vrijstellingen/afwijkingen;
- actualisatie van het regime aan de hand van de gemeentelijke standaard.
Zowel het behoud van de bestaande situatie als het behoud van de planologische ruimte vormen de onderlegger voor de beheersverordening. Op basis van het vigerend plan, Bag-gegevens, de gemeentelijke eigendommenkaart en veldinventarisatie zijn de verschillende functies in het verordeningsgebied geïnventariseerd.
6.1 Besluitvlakregels
Bedrijf (Artikel 3)
Voor het bedrijf aan de Blauwkapelseweg 52 is een bedrijfsbesluitvlak opgenomen. Op dit perceel zijn bedrijven toegestaan zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten. Tevens mag er gewoond worden op de eerste verdieping. De maximale goothoogte en maximum bebouwingspercentage zijn op de verbeelding weergegeven.
Gemengd (Artikel 4)
De percelen Waterweg 110 en de winkelvoorziening aan de Prof. Dr. J. Tinbergenweg 2 krijgen een gemengd besluitvlak. Binnen dit besluitvlak mag er detailhandel plaatvinden op de begane grond, en wonen op de verdiepingen. De maatvoering van dit besluitvlak is opgenomen op de verbeelding.
Groen (Artikel 5 Groen)
Voor de structuurbepalende groenvoorzieningen in het plangebied. Hierin zijn de aanwezige fietslanen met bomen geregeld. Ook speelvoorzieningen zijn mogelijk binnen dit besluitvlak zonder dat zij nader zijn aangegeven op de verbeelding. Op deze wijze ontstaat flexibiliteit bij realisering of verplaatsing van speelvoorzieningen en kan worden ingespeeld op wijzigende omstandigheden in een woonbuurt. Tevens binnen het besluitvlak 'Groen' bestaande ontsluitingen, voet- en fietspaden, waterpartijen en objecten voor de beeldende kunst toegestaan.
Kantoor (Artikel 6)
Binnen het besluitvlak 'Kantoor' zijn kantoren toegestaan. De maximale goothoogte en maximum bebouwingspercentage zijn op de verbeelding weergegeven.
Maatschappelijk (Artikel 7)
Maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan binnen het besluitvlak 'Maatschappelijk'. Hierbij moet gedacht worden aan sociale, maatschappelijke, medische, educatieve en openbare dienstverlening. Tevens is wonen toegestaan binnen bijzondere woonvormen. Algemene voorzieningen zijn ook toegestaan zoals toegangswegen, parkeer- en stallingsvoorzieningen, groenvoorzieningen e.d. De maatvoering van dit besluitvlak is opgenomen op de verbeelding. Voor het wijkrestaurant aan de Prof. Dr. P.J.W. Debeyeweg 1 een specifieke aanduiding opgenomen die uitsluit dat er zalenverhuur mogelijk is.
Verkeer (Artikel 8)
De ontsluitingswegen binnen het plangebied hebben het besluitvlak 'Verkeer' gekregen. Het gaat dan om de Waterweg, Looijdijk, verlengde de Prof. Dr. T.M.C. Asserweg, Alfred Nobellaan, Blauwkapelseweg en de Groenekanseweg.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 9)
De wegen die niet het besluitvlak 'Verkeer' hebben gekregen krijgen het besluitvlak 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit zijn de buurtwegen die voor een directe ontsluiting van de woongebieden op de voornoemde ontsluitingswegen zorgen. Op deze wegen speelt het langzaam verkeer een voorname rol. Binnen het besluitvlak zijn voet- en fietspaden, groen- en speelvoorzieningen, parkeerplaatsen, onbebouwde tuinen, bermen en waterlopen teogestaan. Binnen het besluitvlak zijn bergingen / garageboxen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer verblijfsgebied - berging garagebox'
Wonen (Artikel 10)
Binnen het besluitvlak 'Wonen' zijn vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde en gestapelde woningen toegestaan. Tevens is binnnen het besluitvlak het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroep toegestaan. Binnen het besluitvlak zijn ook tuinen en erven, groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden, parkeergelegenheid toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' een aan huis verbonden kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen op de begane grond toegestaan, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn geen bijgebouwen toegestaan, ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van wonen - kantoren op de begane grond', zijn kantoren op de begane grond toegestaan.
Voor de woningen geldt dat per besluitvlak niet meer woningen worden gerealiseerd dan ten tijden van de inwerkingtreding van de beheersverordening bestaan. De goothoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogste goothoogte, waarbij dakkapellen buiten beschouwing blijven. De bouwhoogte van woningen mag maximaal 4 m meer bedragen dan de hoogst toegestane goothoogte.
Voor de Groenekanseweg 119 is een bouwvlak opgenomen. Dit om te voorzien in een juridisch planologische regeling voor de reeds vergunde maar nog niet gerealiseerde vrijstaande woning. Tevens ligt op het perceel aan de Groen van Prinstererweg 43a om dezelfde reden een bouwvlak. Binnen het bouwlvak is voor beide percelen de maximum goot- en bouwhoogte in meters opgenomen. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan één per bouwvlak.
Ook wordt binnen de woonbestemming de zogenaamde "kruimelgevallen" mogelijk gemaakt. Dit zijn specifieke bouw- en gebruiksregels voor de woonbestemming. De kruimelgevallen vloeien voort uit het geldende bestemmingsplan.
6.2 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel (Artikel 11)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens de beheersverordening bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels (Artikel 12)
In dit artikel zijn enkele gebruiksregels opgenomen die binnen het hele verordeningsgebied van toepassing zijn.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 13)
Om enige flexibiliteit binnen de marges van de verordening te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent de verordening net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.
6.3 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht (Artikel 14)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van de verordening bestaat. Gedurende de werking van deze verordening is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van de verordening niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuwe beheersverordening of een bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.
Slotregel (Artikel 15)
In het laatste artikel is bepaald dat naar deze verordening kan worden verwezen onder de naam 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013'.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013' heeft voor een ieder in de periode 29 mei 2014 tot en met 9 juli 2014 voor de inspraak ter inzage gelegen. Daarnaast is er een inloopavond georganiseerd op 11 juni 2014.
Gedurende de inspraaktermijn zijn drie inspraakreacties ingediend. Een enkele inspraakreactie is (al dan niet gedeeltelijk) gegrond verklaard en heeft geleid tot aanpassing van de beheersverordening. Daarnaast hebben enkele (ondergeschikte) ambtelijke wijzigingen plaatsgevonden. In Bijlage 1 Inspraaknota wordt nader ingegaan op de beoordeling van de inspraakreacties en ambtelijke wijzigingen en de aanpassingen die hieruit voorvloeien.
Op 19 februari 2015 is de beheersverordening vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente De Bilt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Inspraaknota
Hoofdstuk 1 Inleiding
In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het concept van de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013' vanaf 29 mei 2014 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. De verordening en de behorende stukken zijn digitaal raadpleegbaar via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website www.debilt.nl. De bekendmaking van de terinzagelegging heeft plaatsgevonden in de Staatscourant en de Biltsche courant.
Gedurende bovengenoemde termijn kon een ieder schriftelijk of mondeling een inspraakreactie omtrent het concept van de beheersverordening bij de gemeenteraad van De Bilt naar voren brengen.
Een inspraakreactie is tijdig ingediend wanneer zij voor het einde van de termijn van terinzagelegging van de conceptbeheersverordening is verzonden. De datum van het poststempel is hierbij bepalend.
De termijn liep tot en met woensdag 9 juli 2014.
Daarnaast heeft op 11 juni 2014 een inloopavond plaatsgevonden in het HF Wittecentrum aan het Henri Dunantplein 4 te De Bilt. Geïnteresseerden waren welkom om het plan in te zien en vragen te stellen over de conceptbeheersverordening. Tijdens de inloopavond is één mondelinge inspraakreactie ontvangen.
Naar aanleiding van het ter inzage leggen van de conceptbeheersverordening Weltevreden-Heemstrakwartier 2013 zijn in totaal 3 inspraakreacties ontvangen. Het betreft de volgende indieners:
Nr. | Datum ontvangst | Kenmerk | |
1 | 11 juni 2014 | Mondelinge reactie tijdens inloopavond | |
2 | 7 juli 2014 | Geregistreerd poststuk – 160719 | |
3 | 7 juli 2014 | Geregistreerd poststuk – 160720 |
Er zijn geen inspraakreacties ontvangen buiten de inspraakperiode.
1.1 Wet bescherming persoonsgegevens
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt strenge regels aan het (digitaal) openbaar maken van de NAW-gegevens. Om deze reden worden in deze inspraakreactiesnota geen NAW-gegevens vermeld. In verband met de Wbp zijn de inspraakreacties daarom geanonimiseerd.
De werking van de Wbp strekt zich niet uit tot gegevens omtrent ondernemingen, die behoren tot een rechtspersoon. Deze namen zijn daarom niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure (namen van advocaten, gemachtigden e.d.).
De inspraakreacties zijn gerubriceerd op nummer, zodat de inhoud van de nota geen NAW gegevens van natuurlijke personen bevat. Om te kunnen herleiden wie welke inspraakreactie heeft ingediend, is het document “Overzicht indieners inspraakreacties concept-beheersverordening Weltevreden - Heemstrakwartier 2013" opgesteld. Dat overzicht wordt niet elektronisch beschikbaar gesteld.
Hoofdstuk 2 Beoordeling Inspraakreacties
In deze paragraaf worden de ingekomen inspraakreacties naar aard en inhoud samengevat weergegeven. Het commentaar waartoe zij aanleiding geven, is direct na de desbetreffende inspraakreactie opgenomen. De reactie van het gemeentebestuur is gebaseerd op gemotiveerde afwegingen.
Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de inspraakreactie gegrond of ongegrond is verkaard en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor de beheersverordening tot gevolg heeft.
Ingekomen inspraakreacties:
Nr. | Datum ontvangst | Kenmerk | |
1 | 11 juni 2014 | Mondelinge reactie tijdens inloopavond | |
2 | 7 juli 2014 | Geregistreerd poststuk – 160719 | |
3 | 7 juli 2014 | Geregistreerd poststuk – 160720 |
Inspraakreactie nr. 1
Samenvatting
Reclamant is van mening dat de eigenaren van de Alfred Nobellaan 130 te De Bilt, de naastgelegen groenstrook grenzend aan de Prof.Dr. H. Kamerlingh Onnesweg reeds hebben aangekocht van de gemeente. En dat met de aankoop het besluitvlak in de concept-beheersverordening gewijzigd dient te worden van 'Verkeer-Verblijfsgebied' naar 'Wonen'.
Gemeentelijke reactie
De gemeente erkent dat de groenstrook door de bewoners is aangekocht en dat het huidige besluitvlak 'Verkeer-Verblijfsgebied' een omissie in de concept-beheersverordening betreft. Voor de vaststelling van de beheersverordening krijgt het betreffende perceel het besluitvlak 'Wonen' toegewezen.
De voornoemde inspraakreactie is gegrond.
Inspraakreactie nr. 2 – Vraagstelling 1
Samenvatting
Reclamant verzoekt de gemeente om de toevoeging van een woning aan de Waterweg 125 in de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013' op te nemen. Reclamant refereert hierbij naar de positieve grondhouding van het college van burgemeester en wethouders op een principe-verzoek; om onder voorwaarden een woning aan de Waterweg 125 toe te staan.
Gemeentelijke reactie
In beheersverordening wordt de bestaande situatie'' vastgelegd in een bepaald gebied. Het is niet toegestaan ontwikkelingen op te nemen in een beheersverordening en dit verdraagt zich ook niet met het karakter van een beheersverordening (= beheer van de bestaande situatie). Op de locatie Waterweg 125 is nog geen sprake van een bestaande situatie waarbij een woning kan worden gerealiseerd. Hiertoe zal eerst een (planologische) procedure moeten worden gevolgd, hetzij via een omgevingsvergunning met Wabo-projectbesluit, hetzij met een partiële herziening van het bestemmingsplan . Dat er door het college al wel een positieve grondhouding is uitgesproken doet hier niet aan af. Een principe-uitspraak is immers, zoals de term aangeeft, een eerste principe akkoord, maar impliceert geenszins al een planologische toestemming dan wel vergunning.
De voornoemde inspraakreactie -vraagstelling 1- is ongegrond.
Inspraakreactie nr. 2 – Vraagstelling 2
Samenvatting
Reclamant is van mening dat de regeling in de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013' de realisatie van de woning in de principe-uitspraak (Waterweg 125) in de weg staat. En vraagt of de gemeente bereidt is om onder de voorliggende beheersverordening mee te werken aan de realisatie van een nieuwe woning volgens de daarvoor gebruikelijke procedures.
Gemeentelijke reactie
Voor het perceel Waterweg 125 heeft het college van burgemeester en wethouders een principe-uitspraak gedaan. In deze uitspraak zijn randvoorwaarden meegegeven voor de ontwikkeling van het perceel. Dat er nu een beheersverordening vastgesteld wordt voor het gehele gebied Weltevreden Heemstrakwartier, staat daar los van. Vanwege het karakter van de beheersverordening kon de gemeente niet anders dan deze locatie als 'bestaand' op te nemen, dus zonder woning.
Een principe-uitspraak is bij uitstek het instrument om aan het college van burgemeester en wethouders te vragen om juist af te wijken van de geldende planlogische regeling. Dit kan zijn een bestemmingsplan of, zoals in dit geval, de beheersverordening. De gedane uitspraak wordt niet overschreven door de beheersverordening. De gemeente is dus nog steeds van mening dat de randvoorwaarden van kracht zijn, zoals deze zijn neergelegd in onze principe-uitspraak en hebben dan ook nog steeds een positieve grondhouding ten aanzien van de ontwikkeling van een woning op het perceel Waterweg 125.
De voornoemde inspraakreactie -vraagstelling 2- is ongegrond.
Inspraakreactie nr. 3 – Vraagstelling 1
Samenvatting
Reclamant acht het mogelijk dat inbreiding plaatsvindt vanwege de bebouwing van bepaalde delen van de wijk. Reclamant geeft hierbij als voorbeeld; de afsplitsing van gedeelten van (moes)tuinen. Reclamant is van mening dat dergelijke ruimtes meestal alleen ingevuld kunnen worden door een vrije woning. En dat met de regeling uit de beheersverordening dit niet mogelijk is. Daarnaast vergelijkt reclamant artikel 5.4b uit het bestemmingsplan 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2003' met artikel 10.2.2c uit de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013'. Reclamant maakt uit de vergelijking op dat de regeling uit de beheersverordening een verslechtering (ten opzichte van het bestemmingsplan) betreft en dat hierdoor geen ruimte meer is om inbreiding toe te staan.
Gemeentelijke reactie
Een beheersverordening is per definitie niet gericht op ontwikkeling. Er zijn ook geen inbreidingslocaties opgenomen en ook geen regels die dat mogelijk maken. Regels moeten dus ook niet in die context geplaatst worden. Een verwijzing inbreidingslocaties is dan ook niet op zijn plaats.
De bevoegdheid tot het opleggen van een nadere eis zoals neergelegd in het bestemmingsplan Weltevreden Heemstrakwartier is van een heel andere aard dan de regeling bij recht in de Beheersverordening. Een nadere eis wordt slechts in uitzonderlijke gevallen opgelegd en betreft maatwerk voor een specifiek perceel. Met de regeling zoals in de beheersverordening is een regeling bij recht gecreëerd voor alle woningen in het beheersgebied. De gemeente is dan ook van mening dat deze niet vergeleken kunnen worden.
Met de regeling in de beheersverordening is juist getracht een omissie uit het vorige bestemmingsplan te helen, namelijk uitbreidingen aan de zijgevel van een woning. De gemeente ziet dit dan ook als een verbetering ten opzichte van het bestemmingsplan, in plaats van een verslechtering.
De voornoemde inspraakreactie -vraagstelling 1- is ongegrond.
Inspraakreactie nr. 3 – Vraagstelling 2
Samenvatting
Reclamant is van mening dat aan artikel 10.3 van de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013' moet worden toegevoegd; dat er tevens een afwijking mogelijk moet zijn op artikel 10.2.2c van de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013'. Waarna reclamant verwijst naar een voorbeeld.
Gemeentelijke reactie
De regeling voor afwijkingen beoogt de bestaande stedenbouwkundige uitgangspunten zo veel mogelijk te respecteren. Het gaat hierbij ook weer om de bestaande situaties, en niet om inbreidingslocaties, zoals waarnaar verwezen wordt in het voorbeeld van reclamant.
De voornoemde inspraakreactie -vraagstelling 2- is ongegrond.
Inspraakreactie nr. 3 – Vraagstelling 3
Samenvatting
Reclamant is van mening dat de regels in de beheersverordening niet eenduidig en onderling strijdig zijn. Als voorbeeld wordt gegeven vergroting aan de voor-/zijgevel uit de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013' artikel 10.2.2b en 10.2.2c.
Gemeentelijke reactie
Bij een ondergeschikte vergroting aan de voorgevel gaat het om bijvoorbeeld erkers en toegangen. De vergroting aan de zijgevel ligt altijd 4 meter terug ten opzichte van de voorgevel. De twee soorten vergroting zijn naar hun aard verschillend en vragen dan ook elk om een andere regeling. De gemeente is dan ook van mening dat de regelingen onderling niet strijdig zijn.
De voornoemde inspraakreactie -vraagstelling 3- is ongegrond.
Inspraakreactie nr. 3 – Vraagstelling 4
Samenvatting
Reclamant is van mening dat voornoemde regelingen (art. 10.2.2b en 10.2.2c) uit de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013' strijdig zijn met de regels rondom omgevingsvergunningsvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht.
Gemeentelijke reactie
Vergunningsvrij bouwen is een regeling die door de wetgever is gecreëerd. Deze regeling staat los van de regeling zoals die in bestemmingsplannen per gemeente zijn neergelegd. Wanneer een bouwplan op basis van de wettelijke regels vergunningsvrij is, komt men aan het bestemmingsplan niet meer toe. Er kan dus geen strijdigheid bestaan tussen beide regelingen. Bovendien is de door u aangehaalde regeling, waarin is bepaald dat 10m2 op tot op de perceelsgrens mag worden gebouwd, slechts van toepassing op bouwwerken die op meer dan 2,5 meter van het hoofdgebouw liggen en functioneel aan de woning ondergeschikt zijn. Dit ziet dus niet op woningvergrotingen, maar op bijvoorbeeld schuren en garages.
De voornoemde inspraakreactie -vraagstelling 4- is ongegrond.
Inspraakreactie nr. 3 – Vraagstelling 5
Samenvatting
Reclamant is van mening dat in paragraaf 2.2 van de toelichting van de beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013', onder 'Maatschappelijk' het buurthuis 't Hoekie ontbreekt. Het buurthuis is onder paragraaf 5.2 wel genoemd, maar dan zonder toenaam ''t Hoekie'.
Gemeentelijke reactie
De gemeente onderschrijft het belang van eenduidigheid in de toelichting. En onderkent daarom dat het buurthuis zowel in paragraaf 2.2 als paragraaf 5.2 voor moet komen. Deze omissie wordt voor de vaststelling van de beheersverordening hersteld. De gemeente is echter van menig dat de toenaam van voorzieningen niet thuishoort in een planologische toelichting. In een ruimtelijke regeling gaat het immers om de soorten functies binnen een gebied. Daarom wordt voor de vaststelling van de beheersverordening de toenaam bij voorzieningen verwijderd.
De voornoemde inspraakreactie -vraagstelling 5- is gegrond.
Hoofdstuk 3 Nota Van Wijzigingen
Naar aanleiding van de ingekomen inspraakreacties en de daarop gegeven reacties worden de volgende inspraakreacties (al dan niet gedeeltelijk) gegrond verklaard: inspraakreactie nr. 1 en nr. 3 (gedeeltelijk).
De overige inspraakreacties geven geen aanleiding tot aanpassing van de beheersverordening bij vaststelling: inspraakreactie nr. 2.
Daarnaast hebben ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden, namelijk:
- ondergeschikte wijzigingen in de toelichting, naar aanleiding van wijzigingen in de opmaak en herstellen van onjuistheden en omissies.
De beheersverordening 'Weltevreden-Heemstrakwartier 2013' is naar aanleiding van bovengenoemde inspraakreacties en ambtshalve wijzigingen bij de vaststelling op de volgende punten aangepast:
Toelichting
- paragraaf 2.2, onder 'Maatschappelijk': enkele onjuistheden zijn verwijderd en de toenaam bij voorzieningen is verwijderd.
- paragraaf 5.2, onder 'Situatie': bij de alinea over maatschappelijke bestemmingen is de tekst vervangen voor een verwijzing.
- paragraaf 5.7, onder 'Situatie': in de tekst is een nuance aangebracht over het vervoer van gevaarlijke stoffen. De conclusie blijft in hoofdzaak gelijk, namelijk: het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de onderhavige beheersverordening.
- hoofdstuk 7: de tekst is aangevuld met actuele data en andere relevante gegevens.
- hoofdstuk 8: dit hoofdstuk is vervangen door Bijlage 1 'Inspraaknota', aanvullende informatie en een verwijzing is opgenomen in hoofdstuk 7.
Regels
- artikel 14: de standaardregels voor overgangsrecht zijn overgenomen uit de modelregeling van gemeente De Bilt. Aanleiding hiervoor is de uitspraak van de Raad van State: Uitspraak 201307290/1/A1, betreffende overgangsrecht in een beheersverordening.
- artikel 10, lid 10.2.6 onder b: de tekst is gewijzigd van:
'Indien de afstand van het dakterras tot de zijdelingse bouwperceelgrens(-zen) 3 meter of minder bedraagt, mag de diepte van het dakterras, gemeten uit de bestaande achtergevel van de woning, niet minder bedragen dan 2 meter;'
naar:
'Indien de afstand van het dakterras tot de zijdelingse bouwperceelgrens(-zen) 3 meter of minder bedraagt, mag de diepte van het dakterras, gemeten uit de bestaande achtergevel van de woning, niet meer bedragen dan 2 meter;'
Verbeelding
- legenda: het woord 'Bestemmingen' is vervangen door 'Besluitvlakken'. Aanleiding hiervoor is het gelijktrekken met de verwoording vanuit de Regels.
- maatschappelijk besluitvlak aan de Groen van Prinstererweg 15-17: in het concept is per abuis de bestaande, doch niet vergunde situatie opgenomen. Voor de vaststelling dient deze omissie terug gebracht te worden naar het besluitvlak 'Kantoor'.
![]() | ![]() |
zoals in conceptversie | zoals in vastgestelde versie |
- groenstrook bij de Alfred Nobellaan 130: de groenstrook grenzend aan de naastgelegen Prof. Dr. H. Kamerlingh Onnesweg wordt vanwege de aankoop door de bewoners aan de Alfred Nobellaan 130 van het besluitvlak 'Wonen' voorzien.
![]() | ![]() |
zoals in conceptversie | zoals in vastgestelde versie |