KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Gebiedsregels
Artikel 3 Gebruiks- En Bouwregels
Artikel 4 Archeologie 2
Artikel 5 Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Verordeningsgebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Beheersverordening
2.1 Inleiding
2.2 De Beheersverordening
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten
3.1 Inleiding
3.2 Waarom Een Beheersverordening
3.3 Uitgangspunten Beheersverordening
Hoofdstuk 4 Beleidsaspecten
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Geluid
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Natuur
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8 Beeldkwaliteit
5.9 Water
5.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Juridische Beschrijving Beheersverordening
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Gebiedsregels
6.4 Algemene Regels
Hoofdstuk 7 Consultatie
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Luchtfoto
Bijlage 2 Overzicht Functies

Beheersverordening Centrum

Beheersverordening - gemeente Houten

Vastgesteld op 20-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

de beheersverordening 'Centrum' met identificatienummer NL.IMRO.0321.003CENTRUM-VSBV van de gemeente Houten.

1.2 beheersverordening:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verordeningsgebied:

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, zoals aangegeven in besluitvlak 'beheersverordening Centrum';

1.4 archeologisch onderzoek:

onderzoek dat wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.5 archeologische begeleiding:

proces waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid en waarbij in het Programma van Eisen (PvE) de onderzoeksvra(a)g(en) en de te behalen onderzoeksdoelstellingen worden verwoord;

1.6 archeologische verwachting:

het vermoeden over het voorkomen van (de aard, omvang en kwaliteit van) archeologische waarden in het onderzoeksgebied;

1.7 archeologische waarde:

oudheidkundige waarde, vooral in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context. Zowel grote complexen/structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.10 beroep en bedrijf aan huis:

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een:

  • horecabedrijf,
  • prostitutiebedrijf, en
  • detailhandelvestiging, m.u.v. een webwinkel, waarbij opslag, levering en betaling elders plaatsvindt;

1.11 bestaand:

  1. a. bij gebruik: het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken, zoals aanwezig op het moment van de vaststelling van de verordening of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  2. b. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van de verordening:
    1. 1. aanwezig zijn en bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;
    2. 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en op de grond staand bouwwerk met een dak.

1.13 bodemingreep/bodemverstoring:

alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van (archeologische) waarden of verwachtingen in de bodem;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en gedeeltelijke ondergrondse bouwdelen, maar met uitsluiting van geheel ondergrondse bouwdelen en zolders;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 commerciële zaalverhuur

zaalverhuur aan derden, waarbij het onderwerp c.q. het karakter van de bijeenkomst geen raakvlak heeft met het feitelijke hoofdgebruik;

1.19 deskundige op het terrein van de archeologie:

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van milieuvergunningplichtige bedrijven en instellingen en een seksinrichting;

1.22 erfbebouwing:

bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het geldende of toekomstige gebruik van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op de gebiedsregels het belangrijkst is;

1.25 horeca:

bedrijfsactiviteiten zoals aangegeven in de Staat van Horeca-activiteiten, welke als bijlage 2 deel uit maakt van de regels van deze beheersverordening, nader onderverdeeld in categorieën;

1.26 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, technische, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte baliefunctie;

1.27 kinderopvang:

Het opvangen van kinderen op locatie, al dan niet tegen betaling, waarbij de volgende indeling wordt aangehouden:

  • kleinschalig: maximaal 6 kinderen;
  • middelgroot: 7 tot 30 kinderen;
  • grootschalig: meer dan 30 kinderen;

1.28 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA):

hierin staan de minimale vereisten waaraan een organisatie moet voldoen bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de archeologische monumentenzorg, zowel onderzoekstechnisch als wat betreft het personeel;

1.29 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, met uitzondering van kinderdagverblijven;

1.30 ondersteunende horeca:

alle vormen van inrichtingen van niet-zelfstandige horeca, zoals bedoeld in categorie 4 van de Staat van Horeca-activiteiten welke als bijlage deel uit maakt van de regels van deze beheersverordening;

1.31 onzelfstandige woonruimte:

woonruimte met een eigen toegang die door een huishouden kan worden bewoond, waarbij het huishouden afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.32 opgraven/opgraving:

het opgraven van een vindplaats door een partij, die beschikt over een opgravingvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988, met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen (PvE) verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen;

1.33 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.34 peil:

  1. a. niveau van het maaiveld;

of

  1. b. voor zover blijkt uit de betreffende verordeningsregeling;

1.35 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.36 programma van eisen:

het Programma van Eisen (PvE) is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk;

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.38 prostitutiebedrijf:

prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen;

1.39 Staat van Horeca-activiteiten:

de Staat van horeca-activiteiten welke als bijlage deel uit maakt van de regels van deze beheersverordening;

1.40 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;

1.41 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerkse vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.42 webwinkel:

een detailhandelvestiging waar goederen via het internet of via de telefoon worden besteld en betaald

1.43 wettelijk beschermd archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument en als zodanig is ingeschreven bij het Kadaster;

1.44 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één zelfstandig huishouden, niet zijnde een woonschip, of -ark;

1.45 zelfstandig wonen:

het bewonen van een zelfstandige woonruimte;

1.46 zelfstandige woonruimte:

woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Meetmethode

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. lengte, breedte en diepte van bouwwerken:
    tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten;
  2. b. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  3. c. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  4. d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk , met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  5. e. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de (fictieve) buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een gebouw of van een overig bouwwerk;
  6. f. onderlinge afstanden:
    afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
  7. g. de hoogte van een windturbine:
    vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.2 Uitzonderingen

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Gebruiks- En Bouwregels

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken

  1. a. de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  2. b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie;
  3. c. ten aanzien van woningen geldt dat verkamering van woningen niet is toegestaan.

3.2 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het BOUWEN

3.3 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het GEBRUIK

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van parkeren, mits:
    1. 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd of op een andere wijze in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    2. 2. de situering van parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
  2. b. Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de bouw van bijbehorende bouwwerken bij niet-woonfuncties, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2 en het bouwperceel voor niet meer dan 50% is bebouwd;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
    4. 4. de bijbehorende bouwwerken niet voor de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd;
    5. 5. er sprake is van een goede stedenbouwkundige inpassing;
    6. 6. parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein worden gerealiseerd.
  3. c. Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.5 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder gebouwen mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.5 Specieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. het gebruik voor commerciële zaalverhuur;
  2. b. gebruik van gronden in strijd met het bepaalde over parkeren in 3.2.4
  3. c. gebruik van bijgebouwen bij een woning voor mantelzorg.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.3.2 ten behoeve van:
    1. 1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 1 en niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd; indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.3.2;
    2. 2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.3.2, niet in de Staat van bedrijfsaciviteiten wordt genoemd;
  2. b. het bepaald in lid 3.5 ten aanzien parkeren, mits:
    1. 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd of op een andere wijze in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    2. 2. de situering van parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

onder de volgende voorwaarden:

  • bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;

Artikel 4 Archeologie 2

4.1 Specifieke gebruikregels

De op de verbeelding als besluitsubvlak 'Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Archeologie 2' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van het onderliggende besluitsubvlak en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    1. 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  3. c. de situatie als bedoeld in lid b, onderdeel 2, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Lid a, b en c zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    4. 4. een gedeelte van een perceel dat gelegen is binnen een kabels- en leidingenstroken.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden

Artikel 5 Archeologie 3

5.1 Specifieke gebruiksregels

De op de verbeelding als besluitvlak 'Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Archeologie 3' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de regels van de onderliggende beheersverordening en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    1. 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  3. c. In de situatie als bedoeld in lid b, onderdeel 2, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. Lid a, b en c zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    4. 4. een gedeelte van een perceel dat gelegen is binnen een kabels- en leidingenstroken.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Onder met de beheersverordening strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven;
  2. b. Nieuwe bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het ter plaatse toegestane gebruik van de gronden of van bestaande gebouwen waarbij deze worden gebruikt.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebiedsregels:

  1. a. ten aanzien van de bestaande hoogte-, breedte, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing mits:
    1. 1. de afwijking van enige maat ten hoogste 10% bedraagt;
    2. 2. de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden.
  2. b. ten aanzien van de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, en hierbij toestaan dat de bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  3. c. ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
  4. d. afwijken van de gebiedsregels, zodat zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte kan worden omgezet, mits:
    1. 1. de omzetting geen onevenredige toename van de verkeersintensiteit tot gevolg heeft;
    2. 2. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernorm per woning 0,6 p.p. bedraagt;
    3. 3. minimaal 5 m² berging aanwezig is per onzelfstandige woonruimte;
  5. e. ten behoeve van het toestaan van nutsgebouwen met een maximale hoogte, oppervlakte en inhoud van respectievelijk 5 m, 25 m² en 75 m³.
  6. f. ten behoeve van het gebruik van een bestaand bijgebouw ten behoeve van wonen of het plaatsen van een tijdelijke woonunit bij een woning, mits:
    1. 1. de medische/sociale urgentie wordt aangetoond;
    2. 2. de tijdelijkheid wordt vastgelegd;
    3. 3. geen extra bebouwingsmogelijkheden gerealiseerd worden;
    4. 4. de nieuwe situatie geen belemmering vormt voor omwonenden en bedrijven;
    5. 5. het bouwwerk ondergeschikt is aan de woning, met een maximale maat van 80 m².

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
  2. b. Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening Centrum.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Houten werkt aan de actualisering van de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied. Dit leidt tot een samenspel van beheersverordeningen en bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan Centrum is in september 2006 vastgesteld en daarmee binnenkort aan herziening toe.

Het geldende bestemmingsplan Houten Centrum is opgezet als een ontwikkelingsplan. Inmiddels zijn delen van de geplande nieuwbouw uitgevoerd. Een deel van de beoogde projecten zal niet meer worden uitgevoerd.

Voor het centrumgebied wil de gemeente een beheersverordening vaststellen. Er wordt gekozen voor een beheersverordening omdat er geen concrete grote ontwikkelingen worden voorzien en de ontwikkelingen die beleidsmatig mogelijk zijn, ook via een omgevingsvergunning te faciliteren zijn. Tevens zijn veel (bouw-)activiteiten anno 2016 vergunningvrij. Bovendien is het noodzakelijk om uiterlijk september 2016 een nieuw planologisch kader vast te stellen om leges te kunnen blijven heffen bij ruimtelijke initiatieven. Een beheersverordening is een instrument dat een kortere proceduretijd kent dan een bestemmingsplan en is daarmee in dit geval zeer geschikt. Zodoende worden ook de kosten zoveel mogelijk beperkt gehouden. Bovendien past het instrument in het streven naar deregulering. Het plangebied wordt getypeerd als een gebied dat nagenoeg is uitontwikkeld. Er zijn uiteraard kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zoals geringe wijzigingen van (het uiterlijk) van hoofdgebouwen en het (her)inrichten van openbaar gebied. Voor zover er nog directe bouw- en gebruiksmogelijkheden in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen, worden deze ‘planologisch-juridisch’ als bestaande situatie beschouwd.

1.2 Begrenzing Verordeningsgebied

Het besluitgebied komt vrijwel geheel overeen met het plangebied uit het geldende bestemmingsplan 'Centrum Houten'. Op een tweetal locaties wijkt het besluitgebied af van het geldende bestemmingsplan:

  • Voor de locatie Slinger-West, direct ten zuiden van het Haltnahuis is een nieuw bestemmingsplan 'De Slinger West' in procedure gebracht. Ter plaatse wordt de bestaande basisschool OBS De Regenboog gesloopt en wordt de bouw van bijna 30 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Omdat in een beheersverordening geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt mogen worden worden deze gronden niet in de beheersverordening meegenomen.
  • Voor de locatie Slinger-Oost, ter hoogte van het voormalig politiebureau en de bibliotheek, geldt in het bestemmingsplan de zeer ruime bestemming 'Uit te werken Stationsgebied en Gemengde doeleinden'.
    De gemeente heeft nog steeds de ambitie om op de betreffende locatie nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. In een beheersverordening zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Om de 'planologische reservering' vooralsnog te handhaven worden de betreffende gronden buiten de beheersverordening gehouden (zie paragraaf 3.3). Hier blijft het bestemmingsplan 'Houten Centrum' van kracht.
  • Voor het huidige parkeerterrein van De Fuik geldt in het bestemmingsplan ook de zeer ruime bestemmingen 'Uit te werken Wonen, Gemengde doeleinden en Onderwijs', 'Verkeersdoeleinden', 'Verblijfsdoeleinden' en 'Groen'.
    De gemeente heeft ook voor deze locatie nog steeds de ambitie om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Ter plaatse wordt de ' planologische reservering' gehandhaafd en dus worden de betreffende gronden buiten de beheersverordening gehouden (zie paragraaf 3.3). Hier blijft het bestemmingsplan 'Houten Centrum' van kracht.

Het besluitgebied wordt globaal begrensd door:

  • het Achterom;
  • de Molen / Kopermolen;
  • de Slinger en Het Kant;
  • Leenhoeve/Randhoeve;

Aan de noord- en zuidzijde maakt de spoorlijn vanaf de Rondweg Noord tot aan De Koppeling deel uit van het besluitgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.003CENTRUM-VSBV_0001.png"

Afbeelding - Globale ligging besluitgebied binnen Houten

Een groot deel van het besluitgebied wordt omgrensd door de beheersverordening 'Houten Noord en Zuid', zoals dit op 20 juni 2013 is vastgesteld. De voorliggende beheersverordening 'Centrum' sluit wat betreft opbouw en plansystematiek aan op de beheersverordening 'Houten Noord en Zuid'.

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Op dit moment geldt voor het besluitgebied het 'Bestemmingsplan Houten Centrum', dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 26 september 2006 en op 15 mei 2007 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Op 19 juli 2007 is het plan onherroepelijk geworden en in werking getreden.

Dit bestemmingsplan had als doel om de ontwikkeling van het centrum van Houten mogelijk te maken in lijn met het Masterplan Houten Centrum 2003 - 2015, dat op 23 september 2003 is vastgesteld. Met dit bestemmingsplan werden verschillende ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Vanwege de verwachte groei van het aantal inwoners van Houten van 30.000 naar 50.000, na de voltooiing van Houten-Zuid, werd uitbreiding geambieerd. Extra winkels en voorzieningen in het centrum en een verbeterde bereikbaarheid hiervan, moest het voorzieningenniveau op peil houden voor deze groei.
Daarnaast werd vernieuwing van het centrum nagestreefd, met als doel om de sfeer, kwaliteit van de openbare ruimte en de voorzieningen voor cultuur en ontspanning te verbeteren. Uitgangspunt hierbij is dat er behoefte is aan een voor iedereen herkenbaar en eigentijds centrum.

Ten slotte heeft dit bestemmingsplan de spoorverdubbeling van twee naar vier sporen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Met deze spoorverdubbeling waren grote consequenties voor het centrum en nieuwe kansen gemoeid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.003CENTRUM-VSBV_0002.jpg"

Afbeelding - Verbeelding geldend bestemmingsplan

Met de de inwerkingtreding van de beheersverordening komt het bestemmingsplan 'Houten Centrum' te vervallen voor de onderdelen die binnen het bereik van deze beheersverordening vallen.

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is een inleiding gegeven van deze beheersverordening:

  • In hoofdstuk 2 wordt het instrument beheersverordening besproken en de instrumenten die in aanvulling op de verordening beschikbaar zijn voor het beheer van het onderhavige besluitgebied;
  • Hoofdstuk 3 gaat over de onderbouwing van de keuze voor het instrument beheersverordening voor het onderhavige besluitgebied, de uitgangspunten waarop de beheersverordening is gebaseerd en de toelichting op de inhoud van de verordening;
  • In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante beleidskaders en de toepasselijkheid daarvan op de verordening;
  • Hoofdstuk 5 bevat het onderzoek naar de omgevingsapecten die bij de totstandkoming van de verordening zijn beoordeeld;
  • Hoofdstuk 6geeft een artikelsgewijze toelichting op de regels die onderdeel uitmaken van de beheersverordening;
  • Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de consultatieronde.

Hoofdstuk 2 De Beheersverordening

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de beheersverordening als instrument. Ook wordt aandacht besteed aan de instrumenten waarmee, naast de beheersverordening, het ruimtelijke beheer van het verordeningsgebied kan worden ingevuld.

2.2 De Beheersverordening

2.2.1 Achtergronden

Ingevolge artikel 3.38 Wro is het mogelijk om in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vast te stellen. Lid 1 van dit artikel luidt als volgt:
‘Onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van een beheersverordening geschiedt tevens langs elektronische weg.

Het instrument beheersverordening is wat juridische status betreft gelijk aan het bestemmingsplan en kan interessant zijn voor bestaande gebieden met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening. Bij inwerkingtreding van de beheersverordening komen de vigerende bestemmingsplannen, zoals in de Wet ruimtelijke ordening is bepaald, te vervallen.

Twee sleutelbegrippen
In het hierboven genoemde artikel 3.38 Wro zijn twee definities van belang: 'ruimtelijke ontwikkeling' en 'bestaand gebruik'.

Ad ruimtelijke ontwikkeling
Het eerste is het begrip ‘ruimtelijke ontwikkeling’, nu de beheersverordening kan worden ingezet wanneer in het betrokken gebied geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Wat precies verstaan moet worden onder ‘ruimtelijke ontwikkeling’ wordt in de Wro niet duidelijk gemaakt. Duidelijk is dat een bepaalde mate van ruimtelijke ontwikkeling mogelijk geacht moet worden. De Minister van (toen nog) VROM heeft aangegeven dat het gaat om ruimtelijke relevante veranderingen in het planologisch toegestane gebruik van gronden, opstallen alsmede bouwkundige wijzigingen van bouwwerken die betrekking hebben op de periode na het vaststellen van de beheersverordening.
Dat er toch wel iets mag, blijkt ook uit het feit, dat de beheersverordening een toetsingsgrond vormt voor aanvragen voor een omgevingsvergunning.

Ad bestaand gebruik
Het tweede begrip is het begrip ‘bestaand gebruik’. Ook ten aanzien van dit begrip heeft de Minister gedurende de parlementaire behandeling één en ander uitgelegd. Het begrip ‘bestaand gebruik‘ kan op twee manieren worden gedefinieerd: bestaand gebruik in enge zin en in ruime zin:

  • 'Bestaand gebruik' in enge zin is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van gronden en opstallen als van de aanwezige bouwwerken.
    Bij het gebruik gaat het dan niet alleen om specifieke vormen van gebruik, maar meer om algemene functies. Zo gaat het bijvoorbeeld niet om een garagebedrijf, maar om een bedrijf uit een bepaalde milieucategorie.
  • Bij 'bestaand gebruik' in ruime zin gaat het niet om de feitelijk bestaande situatie, maar om het toegestane gebruik op basis van het geldende bestemmingsplan. Al het in het geldende bestemmingsplan toegelaten gebruik en al de op basis van het bestemmingsplan toegestane bouwwerken worden in deze uitleg als bestaand beschouwd. Gebruik in ruime zin kan weer worden onderscheiden in een beperkte en een brede variant.
    In de beperkte variant wordt het, met het bestemmingsplan in overeenstemming zijnde, bestaande gebruik met de bijbehorende bouwwerken vastgelegd met daarin opgenomen, al dan niet gerealiseerde, beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de erfbebouwing en beperkte uitbreidingen van het hoofdgebouw. Daarentegen kunnen in de brede variant alle nog niet gerealiseerde gebruiks- en bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan worden opgenomen.
    De VNG adviseert in de Handreiking Beheersverordening Wro (VNG, 2011) bij een beheersverordening met als uitgangspunt het vigerende bestemmingsplan te kiezen voor de beperkte variant van het begrip 'gebruik in ruime zin'. Met de brede variant zou de reikwijdte van de beheersverordening teveel worden opgerekt.

Een gemeente is vrij om te kiezen wat zij onder ‘bestaand gebruik’ verstaat. Dit kan per gebied verschillen, in die zin dat voor het een gebied gekozen wordt voor de feitelijk bestaande situatie en in een ander gebied voor het gebruik in ruime zin overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Ook binnen een gebied kan worden gedifferentieerd.
In de beheersverordening 'Centrum' wordt er voor gekozen om per deelgebied te differentiëren in de wijze waarop het begrip 'bestaand gebruik' wordt toegepast. Op deze wijze wordt ingespeeld op de flexibiliteit die voor het centrumgebied wenselijk is en die in het geldend bestemmingsplan 'Houten Centrum' ook al mogelijk was gemaakt.

2.2.2 Bestanddelen beheersverordening

Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. De beheersverordening heeft, net als een bestemmingsplan, betrekking op een begrensd gebied en geeft planregels voor het vastleggen en het beheer van de bestaande situatie.

Een beheersverordening bestaat uit:

  • een object, dat bestaat uit het besluitgebied waarop de verordening betrekking heeft. Het besluitgebied is op de verbeelding aangegeven als verordeningsgebied, met een of meer objecten, die zijn aangeven als een of meerdere besluit(sub)vlakken;
  • planregels die gekoppeld zijn aan het besluitgebied en/of de objecten. De planregels kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.

De beheersverordening wordt vergezeld van een toelichting, waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd. De Wro bepaalt dat de beheersverordening de volgende elementen kan bevatten:

  • een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning;
  • een verbod om bouwwerken te slopen zonder omgevingsvergunning;
  • binnenplanse afwijkingsregels;
  • overgangsrecht.

Er zijn geen aanlegverbod en sloopverbod opgenomen. Daartoe is geen noodzaak gebleken. Er zijn wel beperkte binnenplanse afwijkingregels opgenomen. Conform de 'Handreiking beheersverordening Wro' van de VNG voorziet de beheersverordening in overgangsrecht.

2.2.3 Procedureel

Juridische procedure
In de Wet ruimtelijk ordening is geen specifieke voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening opgenomen. De procedure tot vaststelling van een beheersverordening kan hierdoor eenvoudiger en korter worden vormgegeven dan de vaststelling van een bestemmingsplan. De bevoegdheid tot vaststelling van een beheersverordening ligt op basis van artikel 3.38 eerste lid Wro bij de gemeenteraad.

Het vaststellen van een beheersverordening is een besluit tot vaststelling van algemeen verbindende voorschriften. Op een dergelijk besluit is hoofdstuk 3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, met dien verstande dat afdeling 3.2. Awb ingevolge art. 3:1 lid 1 Awb alleen van toepassing is voor zover de aard van de algemeen verbindende voorschriften zich niet tegen toepassing van de in die afdeling opgenomen voorschriften betreffende zorgvuldigheid en belangenafweging verzetten.

Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen bezwaar of beroep worden aangetekend. De beheersverordening moet conform artikel 139 Gemeentewet bekend worden gemaakt.De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld tegelijk met de verordening op papier. Bij verschil in uitleg is de digitale versie de doorslaggevende.

Consultatie
Omdat in de Wro geen bijzondere voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening is vastgelegd, kan een gemeente zelf invulling geven aan deze voorbereidingsprocedure. Bij de voorbereiding van deze beheersverordening wordt door middel van een consultatiemoment de gelegenheid aan eenieder gegeven een reactie op de beheersverordening in te dienen.

Rechtsbescherming
Een beheersverordening kent net als andere gemeentelijke verordeningen geen directe rechtsbescherming. Dit is pas aan de orde in het kader van vergunningverlening. Op basis van de beheersverordening kan een omgevingsvergunning voor het bouwen worden afgegeven of geweigerd. Op het moment dat een belanghebbende het niet eens is met deze vergunning of deze weigering kan hij dit besluit aanvechten. Dit kan er toe leiden dat de bestuursrechter een uitspraak over de verleende of geweigerde omgevingsvergunning moet doen. De rechter kan hierbij kijken naar de gronden waarop de omgevingsvergunning is verleend, waaronder de beheersverordening (indirecte toetsing). Indien de rechter van mening is dat de gemeenteraad voor het onderhavige perceel geen beheersverordening had mogen vaststellen, omdat er op voorhand allerlei ruimtelijke ontwikkelingen te voorzien waren, dan kan de rechter de beheersverordening onverbindend verklaren en in het verlengde hiervan het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning vernietigen, omdat het niet op goede gronden is genomen (exceptie van onwettigheid). In deze situatie blijft de beheersverordening bestaan, maar heeft deze geen rechtskracht.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is stil gestaan bij het instrument van de beheersverordening en de aanvullende instrumenten. In dit hoofdstuk wordt de toepassing van deze instrumenten op het plangebied uiteengezet en de gemaakte keuzes inzichtelijk gemaakt.

3.2 Waarom Een Beheersverordening

Momenteel werkt de gemeente Houten aan de actualisering van de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied. Ook het bestemmingsplan Centrum is binnenkort aan herziening toe. Er is een afweging gemaakt of er gekozen zou worden voor een beheersverordening of een nieuw bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan 'Houten Centrum' had destijds tot doel om de voorgestelde ontwikkelingen in het Masterplan Houten Centrum 2003 - 2015 planologisch-juridisch mogelijk te maken. Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan waren er veel ontwikkelingen in Houten. In Houten-Zuid waren veel nieuwbouwprojecten voltooid en werden nog nieuwe huizen gebouwd, waardoor een groei van 30.000 naar 50.000 inwoners werd verwacht. Het bestaande centrum van destijds was hier nog niet op berekend. Daarom moest in het bestemmingsplan ruimte worden gemaakt voor een groei in winkels en voorzieningen in het bestaande centrum, en moest de bereikbaarheid naar het centrum toe worden verbeterd. Tevens werd beoogd om het centrum te vernieuwen en de geplande spoorverdubbeling in het plangebied mogelijk te maken.
Inmiddels is het bijna tien jaar geleden dat dit bestemmingsplan werd vastgesteld. Waar het geldende bestemmingsplan Houten Centrum opgezet was als een ontwikkelingsplan, zijn delen van de geplande nieuwbouw inmiddels uitgevoerd. Zo is de spoorverdubbeling gerealiseerd, in combinatie met het nieuwe NS-station en een nieuwe onderdoorgang. Verder is het winkelcentrum Het Rond fors uitgebreid en vernieuwd, is het een multifunctioneel theater/cultuurcentrum gerealiseerd en is een nieuw (bus)station gebouwd.

Een aantal ruimtelijke-projecten in het centrumgebied heeft (nog) geen doorgang gekregen, zoals de realisatie van extra (kantoor)bebouwing ter plaatse van Spoorhaag - Noord, De Fuik, een extra bouwlaag op delen van het Haltnahuis en een beperkte uitbreiding van het gemeentehuis en uitbreidingsplannen ter plaatse van Slinger-Oost, de Bibliotheek en de Fuik. Van het merendeel van de grootschalige projecten wordt aangenomen dat deze niet doorgaan.

Het centrum van Houten, m.u.v. Slinger-Oost en locatie De Fuik, is daarmee nagenoeg uitontwikkeld; er hoeven geen grootschalige bouwmogelijkheden te worden opgenomen in het nieuwe planologische kader. Daarom is gekozen voor het instrument van beheersverordening.
Voor de beheersverordening Centrum wordt wat betreft de juridische systematiek aangesloten bij de wijze waarop de beheersverordening voor het 'Woongebied Houten', dat om het onderhavige plangebied is gelegen, is vormgegeven. Deze aanpak is goed bruikbaar bij het besluitgebied en deze keuze zorgt voor een uniforme benadering. Gekozen wordt voor een gedifferentieerde toepassing van het begrip 'bestaand gebruik', om een aantal ontwikkelingen juridisch-planologisch te waarborgen.

Voor de geplande kantoorbebouwing ter plaatse van Spoorhaag - Noord en de nieuwbouw ter hoogte van De Fuik wordt aangenomen dat deze (voorlopig) niet meer plaats zullen vinden. Daar wordt in het kader van de beheersverordening uitgegaan van de bestaande fysieke situatie (in enge zin).
Met betrekking tot de uitbreidingsplannen ter plaatse van Slinger-Oost en de bibliotheek alsmede ter plaatse van De Fuik is het juist wenselijk om de aanwezige planologische ruimte als reservering te handhaven. Deze ontwikkelingsruimte kan echter niet in een beheersverordening worden vastgelegd; de gronden worden buiten de beheersverordening gelaten. De uit te werken bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan 'Centrum Houten' blijft daar van toepassing.
Binnen een beheersverordening bestaat de mogelijkheid voor 'ondergeschikte' functiewijzigingen en voor planologische mogelijkheden op diverse locaties in het centrum. Zo blijft het mogelijk om binnen het kernwinkelgebied in het gebied rondom Spoorhaag, Het Wed en de Spil commerciële functies uit te wisselen.
Tot slot zullen kleinschalige ontwikkelingen in de toekomst alsnog worden uitgevoerd, zoals de bouwmogelijkheid voor een vierde woonlaag van het Haltnahuis en de beperkte uitbreiding van het gemeentehuis. Deze worden planologisch-juridisch één op één overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Centrum Houten'.

3.3 Uitgangspunten Beheersverordening

De beheersverordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  1. 1. het beheer van de bestaande situatie;
  2. 2. de afstemming tussen de beheersverordening en de mogelijkheden van het bestaande planologische regime, voor zover passend binnen de grenzen van het instrument beheersverordening en sectorale wetgeving, mede rekening houdend met aanvullende instrumenten;
  3. 3. de wens om de gemeentelijke standaarden in te passen door middel van een beheersverordening.

3.3.1 Beheer van de bestaande situatie

Het beheer van de bestaande situatie vormt de basis van deze beheersverordening. Dit leidt ertoe dat de gemeente over een toetsingskader beschikt op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend en handhaving kan plaatsvinden. De bestaande kwaliteit van het gebied wordt zo behouden.

Artikel 3.1 van deze beheersverordening regelt dit uitgangspunt door te bepalen dat zowel qua gebruik als qua bouwen de bestaande situatie ook de toegestane situatie is. De bestaande situatie bestaat uit bouwen en gebruik:

  • bouwen (bestaande bouwwerken): bouwwerken die legaal zijn gebouwd (ofwel vergunningvrij, ofwel op basis van een vergunning), of nog kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning).
  • bestaand gebruik: het gebruik van gebouwen en gronden zoals aanwezig op het moment dat de beheersverordening wordt vastgesteld.
    Voor zover dit gebruik strijdig is met het voorheen geldende bestemmingsplan, valt dit gebruik buiten het begrip bestaand gebruik.

Voor deze beheersverordening wordt als basisprincipe uitgegaan van de bestaande bebouwing en het bestaand gebruik (in enge zin). Bij het bepalen van de bestaande situatie worden door de gemeente onder meer de volgende bronnen geraadpleegd:

  • Luchtfoto:
    aan de hand van een recente luchtfoto zijn verschillende waarnemingen mogelijk. Dit betreft onder meer de locatie van de bebouwing, tuinen, de openbare ruimtes, en dergelijke. Ook kan voor een deel uit de luchtfoto worden opgemaakt welke functies in het verordeningsgebied voorkomen. Dit laatste geldt met name voor de openbare ruimte (openbaar groen, wegen, water). Een uitsnede van de meest recente luchtfoto is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.
  • Lijst met functies:
    in bijlage 2 is een lijst opgenomen waarin per adres is weergegeven welke functie(s) op dat betreffende adres worden uitgeoefend (wonen, bedrijf, maatschappelijk, kantoor en dergelijke). Dit betreffen gegevens uit de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) en de WOZ.
    Aan de hand van deze lijst kan worden teruggevonden wat de bestaande situatie (functie) is. Ondanks dat deze lijst met de meeste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, kan het voorkomen dat een beschreven bestaande situatie afwijkt van hetgeen legaal is toegestaan. De lijst wordt daarom altijd in combinatie toegepast met de luchtfoto en het archief vergunningen.
  • Archief vergunningen:
    Door middel van het gemeentelijk archief met verleende bouw- en omgevingsvergunningen en ontheffingen is per geval de bestaande situatie inzichtelijk.

3.3.2 Afstemming op het geldende planologische regime

Een van de uitgangspunten van de beheersverordening is om de planologische ruimte uit het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum' te behouden. Ten behoeve van dit uitgangspunt is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie (aanwezige bebouwing en functies) en de planologische ruimte op basis van het bestemmingsplan. Vervolgens zijn twee afwegingen gemaakt:

  1. 1. óf deze ruimte in de beheersverordening wordt opgenomen, mede gelet op de mogelijkheid om één en ander via de aanvullende instrumenten te regelen;
  2. 2. op wélke wijze deze ruimte in de beheersverordening wordt opgenomen.

Planologische ruimte m.b.t. bebouwing
In het plangebied van de beheersverordening Centrum zijn de goot- en bouwhoogte van de gebouwen (woningen, winkels, kantoren en dergelijke) bekend. Dit zijn doorgaans de maximaal toegestane goothoogtes, zoals in de vigerende bestemmingsplannen vastgelegd en de gerealiseerde bouwhoogtes. Daarnaast zijn er gebouwen (of uitbreidingen) gerealiseerd met planologische vrijstellingsprocedures, waarbij er dus geen bestemmingsplan is en dus geen extra vigerende planologische ruimte. Om die reden is het gerechtvaardigd om op basis hiervan te concluderen, dat de bestaande situatie kan worden vastgelegd en dat er geen aanvullende regeling ten aanzien van bouwen nodig is.
De bouwvlakken in het geldende bestemmingsplan liggen over het algemeen strak op de bestaande gevels van de bebouwing. Hieruit komt naar voren dat de bestaande situatie de maximaal mogelijke bebouwingsruimte omvat en kan worden vastgelegd via de algemene bebouwingsregel.

Voor een aantal percelen geldt dat er directe bebouwingsmogelijkheden voortkomen uit het bestemmingsplan, die nog niet vergund zijn maar in de toekomst wel wenselijk worden geacht. Deze bebouwingsmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan worden door middel van besluit(sub)vlakken één-op-één overgenomen in de beheersverordening. In deze besluitsubvlakken kan alsnog gebouwd worden, in lijn met de bestemming in het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum'.
Het gaat hierbij om:

  • een extra bouwlaag op delen van het woonzorgcentrum Haltnahuis;
  • een beperkte uitbreidingsmogelijkheid van het gemeentehuis;
  • het geplande woonblok aan het Achterom.

Planologische ruimte m.b.t. functies
Voor een groot deel van het besluitgebied kan volstaan worden met het vastleggen van de bestaande situatie. Deze gronden hebben in het geldende bestemmingsplan een enkelvoudige bestemming gekregen, zoals wonen en kantoren. Daarbij mag uiteraard wel de ene kantooractiviteit worden vervangen door een andere soort kantooractiviteit.

Voor bestemmingen waar voor wat betreft gebruik flexibiliteit nodig is wordt dit in de beheersverordening vastgelegd met besluitsubvlakken. Daarbij wordt wederom één op één aangesloten op de bestaande planologische ruimte uit het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum'.

Kernwinkelgebied
Voor het centrum van Houten wordt voor de beheersverordening uitgegaan van handhaving en versterking van het bestaande kernwinkelgebied in het gebied rondom Spoorhaag, Het Wed en de Spil. Dit betekent een aaneengesloten winkelfront met zoveel mogelijk tweezijdige bewinkeling (winkels aan beide straatzijden). Daarbij is het noodzakelijk dat er binnen de bestaande bebouwing sprake is van een vrije uitwisseling van commerciële functies. Daarbij wordt in eerste instantie gedacht aan detailhandel, (winkelondersteunende) horeca (lunchroom e.d.), en publiekgerichte dienstverlening verwant aan detailhandel (reisbureau, uitzendbureau, kapper e.d.). In de beheersverordening wordt, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum, een onderscheid gemaakt in deelgebieden:

  1. 1. binnen kernwinkelgebied (Centrum 1 en 2) is op de begane grond overal detailhandel (en publiekgerichte dienstverlening e.d.) toegestaan. Binnen Centrum 2 zijn deze functies ook op de bovenverdieping toegestaan .
  2. 2. in gemengde gebieden (Gemengd) kan het aantal detailhandelsbedrijven niet worden uitgebreid.

Binnen deze subvlakken zijn de bestaande horecavestigingen door middel van nadere 'besluitsubvlakken' gefixeerd op de bestaande locaties en in de bestaande omvang.

Stationsgebied
Dezelfde filosofie geldt feitelijk ook voor het stationsgebied. Rondom het stationsgebied is ook een vrije uitwisseling van functies wenselijk. Binnen het besluitsubvlak 'Stationsgebied' is deze uitwisseling mogelijk gemaakt. De commerciële centrum-functies zijn op de verbeelding nader op de bestaande locatie aangeduid met besluitsubvlakken.

Maatschappelijke functies
Tot slot is in het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum' een ruime maatschappelijke bestemming toegekend aan de Opstandingskerk, het gemeentehuis, het Theater aan de Slinger en College de Heemlanden. Binnen deze bestemming is een uitwisseling van maatschappelijke doeleinden mogelijk gemaakt. Dit is vertaald naar een gebiedsregel 'Maatschappelijk' die op de kaart is aangeduid met een besluitsubvlak. Naast het bestaande gebruik is hier ook ander gebruik, dat valt binnen de omschrijving van het besluitsubvlak, toegestaan.

3.3.3 Aansluiting bij huidige vraagstukken

Terrassen
Terrassen worden in het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum' niet expliciet genoemd. Toch passen terrassen wel binnen de bestemming ‘Verblijfsdoeleinden’, die geldt voor het openbaar winkelgebied. De gronden zijn bestemd voor onder andere winkelstraten en pleinen, met de daarbij behorende bouwwerken zoals straatmeubilair (i.c. terrassen).
In de gemeentelijke 'beleidsregels terrassen' (2009) worden de gebieden waarbinnen terrassen zijn toegestaan aanvullend beschreven en worden de toetsingsnormen geformuleerd waaraan terrassen moeten voldoen.

Vanuit dit uitgangspunt vallen terrassen onder het bestaande gebruik. In de aanvullende gebruiksbepalingen (zie artikel 3.3.11) wordt het gebruik van gronden als terras benoemd.

Evenementen
In het centrum worden regelmatig evenementen georganiseerd. De gemeente Houten staat positief tegenover de organisatie van evenementen in de gemeente in het algemeen en op Het Rond in het bijzonder.
In het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum' is het organiseren van evenementen destijds niet vastgelegd. Dit houdt in dat voor iedere evenement niet alleen een evenementenvergunning dient te worden aangevraagd, maar ook een omgevingsvergunning om te mogen afwijken van het bestemmingsplan.

In het kader van de beheersverordening zou het organiseren van evenementen als een nieuwe ontwikkeling aangemerkt kunnen worden. De organisatie kan dus niet via deze beheersverordening mogelijk worden gemaakt. Het toestaan van evenementen wordt daarom niet in deze beheersverordening meegenomen.
De gemeente gaat de mogelijkheid onderzoeken om een omgevingsvergunning voor (on)bepaalde tijd te verlenen voor het gebruiken van Het Rond als evenemententerrein. Dit biedt de mogelijkheid om alle activiteiten op Het Rond alleen met een evenementenvergunning af te doen, onder de paraplu van deze omgevingsvergunning. Voor het verlenen van een evenementenvergunning vindt een procedure plaats, waarin voor omwonenden de mogelijkheid van zienswijzen is opgenomen.

Woningbouwopgaven
De beheersverordening maakt zoals gezegd geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel wordt er de komende jaren ingezet op transformatie van lege kantoor- en winkelpanden naar wonen. Gelet op de huidige marktomstandigheden (begin 2016) is de verwachting dat er de komende jaren meerdere transformatie-initiatieven ontplooid zullen worden.
Daarnaast wordt woningbouw ter hoogte van het huidige parkeerterrein De Fuik nog steeds mogelijk geacht. Het geldende 'Bestemmingsplan Houten Centrum' bevat voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van 30 woningen met een maximale bouwhoogte van 17 m. Doordat deze locatie buiten deze beheersverordening valt, blijft deze wijzigingsbevoegdheid op basis van het 'Bestemmingsplan Houten Centrum' van kracht.

Beide hiervoor beschreven ontwikkelingen worden betrokken bij het Programma Ruimte van de gemeente Houten.

3.3.4 Inpassing van de gemeentelijke standaard

De gemeente heeft voor bepaalde aspecten die onderdeel uitmaken van een bestemmingsplan standaarden ontwikkeld. Die zijn ook toepasbaar op andere ruimtelijke besluiten, zoals de beheersverordening. Het doel van de standaarden is een gelijkluidende regeling voor veelvoorkomende ruimtelijke aspecten binnen de gemeente en omvat onder meer regels voor erfbebouwing en beroepen aan huis. Met het oog op de rechtsgelijkheid is de gemeentelijke standaard in de beheersverordening Woongebied Houten Noord en Houten Zuid voor zover relevant. Het gaat om de hierna volgende onderwerpen:

  • Beroep/bedrijf aan huis
    De gemeentelijke standaard staat het toe beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. Hieraan zijn verschillende voorwaarden gekoppeld, zoals het oppervlak van de woning dat hiervoor mag worden aangewend en de impact -van bijvoorbeeld parkeerdruk- die de functie op de omgeving mag hebben. In de planregels wordt in de begripsbepaling gedefinieerd wat onder het 'beroep of bedrijf aan huis' wel wordt verstaan en ook wat hier in ieder geval niet onder wordt verstaan.
  • Erfbebouwing
    De gemeente streeft naar een gelijkluidende regeling voor erfbebouwing voor het gehele grondgebied. De regeling voor bijbehorende bouwwerken is inhoudelijk afgestemd op de standaardregeling die geldt voor de geactualiseerde bestemmingsplannen.
  • Openbaar gebied
    In de gebiedsregels wordt bepaald wat (al dan niet) in de openbare ruimte is toegestaan en in welke mate bebouwing (zoals kunstwerken, terrassen, straatmeubilair en speelvoorzieningen) is toegestaan.

Hoofdstuk 4 Beleidsaspecten

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) betreft een actualisatie van het ruimtelijke en het mobiliteitsbeleid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid, dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. Voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse waterlinie als (voorlopig) UNESCO werelderfgoedgebied blijft het Rijk in het kader van de internationale afspraken hierover verantwoordelijk. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De spoorlijn Utrecht-'s-Hertogenbosch, die het besluitgebied in noordzuid richting doorsnijdt, wordt in de SVIR aangeduid als internationaal spoorwegennet.

Het onderhavige gebied ligt bovendien in een gebied aangeduid als 'Stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'. Dit zijn regio's die een rol spelen bij de nationale doelstelling de ruimtelijk-economische structuur in heel Nederland te versterken. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad aan (kwalitatief en kwantitatief ) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen.

De verordening ondervindt geen belemmeringen van uit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 17 december 2011 in werking getreden. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Per 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is sinds 1 oktober 2012 ook de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Omdat de beheersverordening niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen is deze 'ladder' niet relevant.
Het Barro vormt geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ordening. De huidige structuurvisie, de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:

  • Duurzame leefomgeving
  • Vitale dorpen en steden
  • Landelijk gebied met kwaliteit

Deze pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.
In de structuurvisie is het provinciale beleid beschreven. Doorwerking vindt plaats via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Ruimtelijke initiatieven en plannen worden hierop beoordeeld.

Aangezien deze beheersverordening conserverend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt geldt dat het provinciale beleid geen beperkingen op legt aan de beheersverordening.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit artikel kunnen Provinciale Staten, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten o.g.v. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.

In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Voor ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied zijn geen specifieke regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

De gemeente Houten heeft het streven om in 2040 energieneutraal te zijn (Milieubeleidsplan 2010-2040). Dit betekent dat alle energie voor wonen, werken en transport binnen de gemeentegrenzen moet worden opgewekt.
Dit vraagt de komende 25 jaar een grote inspanning om het netto-energiegebruik terug te gaan brengen door energiebesparende maatregelen (bijvoorbeeld verdere isolatie van woningen en winkels of energiezuinigere apparaten en verlichting), die uiteindelijk moeten leiden tot nul-op-de-meter woningen en winkels en door alle mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie (met name zonne-energie, kleine windturbines of bodemwarmte) te benutten.
Het Centrumgebied kenmerkt zich door een hoge bebouwde dichtheid wat kansen biedt voor collectieve bodemenergie oplossingen of voor het benutten van restwarmte uit met name de winkels en kantoren. Hoewel rond het Rond al zonne-energie wordt toegepast, wordt verwacht dat er nieuwe mogelijkheden komen om zonnepanelen toe te passen in gevels, ramen en daken.

Het centrumgebied is een belangrijk knooppunt en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de CO2-uitstoot (en fijnstof) door auto's en vrachtauto's. Hoewel het streven erop gericht blijft het autogebruik zoveel mogelijk te beperken ten gunste van bijvoorbeeld de fiets, zal ook gekeken worden naar slimmere vervoersoplossingen en naar schoner autovervoer. Een belangrijk speerpunt op de korte termijn is het stimuleren van elektrisch vervoer onder andere door een net van oplaadpunten van zowel auto's als elektrische fietsen.

Houten streeft er ook naar om de komende decennia een "klimaatbestendige" gemeente te worden. Dit betekent dat we Houten willen voorbereiden op de verwachte klimaatverandering waarvan we nu al de eerste effecten meemaken. Verwachte effecten zijn in met name de zomerperioden hevige regenbuien, langdurige hitte en droogte. In de overige seizoenen is de verwachting dat er langduriger neerslag kan vallen en zullen de gemiddelde temperaturen stijgen, maar mogelijk ook extremer worden. Voor het centrumgebied zullen vooral de heftige neerslag en de langdurige hitte tot overlast, economische schade voor de winkels en mogelijk gezondheidsrisico's voor kwetsbare groepen kunnen leiden.
Voor een deel kan de wateroverlast met de riolering en de afvoer naar het open water worden opgevangen maar er zal ook moeten worden gekeken naar maatregelen in of aan de gebouwen om water vast te houden en om te voorkomen dat het woningen of winkels binnen loopt.
Voor een "versteend" gebied als het centrumgebied zal de langdurige hitte met extra opwarming door de verharding (hitte-eiland effect) extra maatregelen vragen. Door toevoegen van meer groen en water in het openbaar gebied zou dit hitte-effect beperkt kunnen worden, maar voor met name het Rond zijn de mogelijkheden hiervoor door de functies van het plein beperkt. De oplossing voor een goede beheersbaarheid van de woon- en winkelkwaliteit zal in het centrumgebied dan meer gezocht moeten worden op de daken en gevels van de gebouwen, zonwering van woningen, maar ook groene gevels en daktuinen.

Het derde speerpunt is Houten als circulaire gemeente. De essentie hiervan is dat de goederen en grondstoffen die we in Houten gebruiken tijdens hun productie, gebruik en volgende levensfase geen schade voor hun omgeving opleveren en na elke gebruiksfase weer nuttig kunnen worden hergebruikt en dus geen afval opleveren. Voor het centrumgebied zal dit in eerste gebied zichtbaar worden door nieuwe vormen van afvalscheiding en -reductie (bijvoorbeeld de plastic tasjes) en door andere bouwmaterialen of ander straatmeubilair. Op termijn gaat dit ook effect hebben op wat er in het winkelgebied verkocht gaat worden en hoe dit bijvoorbeeld verpakt zal zijn. De Houtense middenstand kan zo een belangrijke rol spelen in Houten als circulaire gemeente.

4.3.2 Nota Parkeernormen Houten

In de Nota Parkeernormen Houten (2013) staat beschreven welke parkeernormen de gemeente Houten hanteert en hoe deze worden toegepast. Op deze wijze is transparant welke normen de gemeente hanteert zodat ontwikkelende partijen hier in hun planvorming rekening mee kunnen houden. Naast parkeernormen voor auto's beschrijft de nota ook parkeernormen voor de fiets.

De parkeernormen in deze nota bieden houvast bij het bepalen van de benodigde parkeerruimte (de parkeereis) bij woningen, kantoren, winkels, etc. Het aantal aan te leggen plaatsen is afhankelijk van de grootte van de voorziening en de parkeernorm die bij die ontwikkeling hoort.

De parkeernormen zijn gebaseerd op de kencijfers van het CROW (publicatie 317, oktober 2012). Deze kencijfers zijn door middel van onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de parkeerbehoefte bij verschillende functies. Het CROW geeft de kencijfers (met een marge) voor gebieden met verschillende stedelijkheidsgraden en ligging ten opzichte van centrumgebieden.
In de Nota Parkeernormen Houten zijn deze kencijfers verwerkt tot parkeernormen voor een aantal onderscheiden gebieden (gekoppeld aan de mate van stedelijkheid) in de gemeente Houten. Hierbij is het uitgangspunt dat het autobezit in verstedelijkte gebieden lager is en dat functies in deze gebieden beter bereikbaar zijn met alternatieve vervoerswijzen, zoals bus en trein.

4.3.3 Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025

In juni 2015 heeft de gemeenteraad van Houten de toekomstvisie Proeftuin Houten 2025 vastgesteld. Aan deze visie werkten ruim 1200 inwoners mee. De visie geeft een koers aan voor Houten, aan de hand van vijf principes die een belangrijke rol spelen bij het toetsen van nieuwe initiatieven. Op de Dag van de Toekomst konden inwoners uit vier mogelijke scenario's kiezen, waarbij is gekozen voor het toekomstbeeld van de Proeftuin: duurzaam, innovatief en kleinschalig.

Het is geen blauwdruk die precies beschrijft wat er moet worden gerealiseerd. De visie geeft koers aan de hand van vijf principes die een belangrijke rol spelen bij het toetsen van nieuwe initiatieven:

  1. 1. We stellen de mens centraal;
  2. 2. We waarderen verschillen;
  3. 3. We zijn zuinig op onze omgeving;
  4. 4. We bouwen voort op ons ruimtelijk DNA;
  5. 5. We zijn actief in de regio.

In Proeftuin Houten wordt uitgegaan van eigen initiatief van inwoners. Enerzijds hebben zij soms de hulp nodig van de overheid. Anderzijds vraagt (durven) pionieren om een overheid die weinig barrières opwerpt.

In de toekomstvisie worden winkelcentrum het Rond en De Slinger geprofileerd als het bruisende centrum voor ontmoeting. De leegstand in winkels en maatschappelijke voorzieningen op deze locaties hebben ruimte geboden voor nieuwe vormen van winkelen, werken en cultuur. Tijdelijke winkel-, werk-, horeca- en cultuurconcepten hebben een opmars gemaakt en vormen een opstap voor beginnende ondernemers. Vermenging van winkelfuncties met cultuur of horeca zijn gemeengoed geworden en zorgen dat er wat te beleven is in het centrum van Houten. Dit trekt ook publiek van buiten Houten.

De beheersverordening Centrum Houten past binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie. Door het opnemen van besluit(sub)vlakken op de locaties waar functiewijzigingen zijn gewenst, vormt de verordening geen belemmering voor de vestiging van tijdelijke functies in lijn met deze toekomstvisie.

4.3.4 Visie Recreatie en Toerisme (2009)

In de visie Recreatie en Toerisme wordt de voor Houten gewenste recreatief-toeristische ontwikkeling geschetst. De visie is onderwerp geweest van een participatietraject en biedt een kader voor de inbreng van diverse gebiedstrajecten. Uitgangspunt van de visie is dat het recreatief-toeristisch profiel van de gemeente kansen biedt. Kernbegrippen van de visie zijn kleinschaligheid, kwaliteit, goed gastheerschap, eigen kracht en zinvol aanhaken op andere gebieden. De visie is uitgewerkt in zes ambities:

  • Recreatieve basisstructuur: het verbeteren van de ontsluiting van het landelijk gebied en de stadsrandzone voor langzaam recreatief verkeer.
  • Pleisterplaatsen en rustpunten: stimuleren en faciliteren van dag- en verblijfsrecreatie.
  • Zakelijk toerisme: samen met de markt stimuleren van deze interessante groeimarkt, onder andere door toeristisch-recreatieve arrangementen.
  • De stadsrand: ontwikkelen van een samenhangend concept tot uitloopgebied met uitvoeringsprojecten.
  • Natuurlijk recreëren en avontuurlijk spelen: versterken natuurlijk karakter groenstructuur en aanleg voorzieningen voor buiten spelen en bewegen.
  • Promotie en informatievoorziening: verbeteren van de informatievoorziening op het gebied van recreatie en toerisme, zowel fysiek als digitaal. Tevens promotie van Houten (citypromotie) en als onderdeel van het Kromme Rijngebied.

In de visie wordt aangegeven dat waar het Oude Dorp van Houten gekoesterd moet worden als recreatief aantrekkelijke pleisterplaats en rustpunt, het nieuwe centrum zich op dit vlak nog moet ontwikkelen. De ontwikkelingen die hier de laatste jaren hebben plaatsgevonden, zoals het nieuwe winkelcentrum, het Rond met nieuwe horeca en het Cultuurcentrum, ondersteunen het recreatief-toeristisch profiel van Houten maar worden onvoldoende gepromoot. De visie hecht dan ook waarde aan een betere promotie van de ontwikkelingen in het centrum. In het kader hiervan is inmiddels nabij het station in Houten een VVV gevestigd.

4.3.5 Visie voorzieningen Houten

De visie voorzieningen Houten is vastgesteld in 2008 en kent een horizon tot 2015. Qua bevolkingsontwikkeling wordt wel een doorkijk gemaakt richting 2030. De visie beoogt om er zorg voor te dragen dat de gemeente Houten een adequaat niveau heeft van maatschappelijke voorzieningen. Destijds stond Houten nog voor een groei tot ruim 50.000 inwoners. De gemeente beoogde om 'een complete stad' te worden. Zonder visievorming werden op termijn tekorten aan bepaalde voorzieningen verwacht, naast leegstand van andere voorzieningen.

De Visie voorzieningen is beperkt tot de volgende voorzieningen:

  1. a. onderwijs breed, inclusief kinderopvang, basisscholen, voortgezet onderwijs (inclusief vmbo), etc.
  2. b. welzijn breed, bibliotheek, milieu-educatie, jeugd & jongeren, andere specifieke doelgroepen, cultuur, sociaal-culturele centra
  3. c. speeltuinen
  4. d. recreatie (belangrijkste fysieke onderdelen uitvoeringsprogramma recreatievisie)
  5. e. (gezondheids) zorg (24-uurs zorgwijk),
  6. f. sport breed, maar exclusief commerciële voorzieningen zoals dansscholen, fitness, golf, sauna et cetera;

Het accent ligt dus op de fysieke maatschappelijke voorzieningen en dan nog voor zover het een gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft. Waar nodig wordt op hoofdlijnen een relatie gelegd met de commerciële voorzieningen zoals horeca en detailhandel.

Centrum
Naast de destijds geplande ontwikkelingen op basis van het Centrumplan, werd het centrum van Houten vanuit voorzieningenperspectief vooral interessant gevonden voor onderwijs en sport. Daarnaast werd ervan uitgegaan dat het centrum ruimtelijk enige verdichting zou kunnen verdragen (versterking stedelijk karakter). De kansen voor intensivering van de relatie wonen en voorzieningen zouden op kortere termijn aan de westkant van het spoor liggen: Heemlanden/busstation/cultuurcluster/bibliotheek en wellicht in een wat breder gebied rond deze plek. Mocht er sprake zijn van sluiting van een basisschool dan zou zo´n locatie mogelijkheden bieden voor een combinatie van wonen en voorzieningen.

4.3.6 Ruimtelijke kwaliteit

Op 23 juni 2011 heeft de gemeenteraad besloten Houten welstandsvrij te verklaren. Voortaan worden omgevingsvergunningen (voor bouwen) niet meer getoetst op welstand. Ter uitvoering van dit besluit is de welstandsnota uit 2004 ingetrokken. Tegelijkertijd is een nieuwe welstandsnota vastgesteld. Deze nota is een feitelijke excessenregeling. Alleen bij zaken waaraan een groot aantal mensen zich ergert zal de gemeente optreden. Besloten is om de beeldkwaliteit, daar waar mogelijk, te sturen via beeldkwaliteitsplannen. De opstelling van een beeldkwaliteitsplan bij dit bestemmingsplan heeft feitelijk gezien echter geen toegevoegde waarde.

Bij nieuwe ontwikkelingen, die niet in de beheersverordening passen, wordt een afweging gemaakt om een beeldkwaliteitplan op te stellen. Hierbij wordt bovendien indien medewerking wordt verleend een aparte planologische procedure doorlopen.

4.3.7 Beleidsregels voor omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woningen

Wat betreft de verkamering van woningen zijn 'Beleidsregels voor omzetting van zelfstandige woningen in onzelfstandige woningen' opgesteld. In de regel biedt een woning onderdak aan een huishouden dat bestaat uit een of meerdere personen. Woningomzetting van een zelfstandige woning in onzelfstandige woonruimten, ook wel 'verkamering' genoemd, houdt in dat meerdere op zich zelf staande huishoudens in één woning gaan wonen. Dergelijke situaties kunnen meer of minder wenselijk zijn, maar er kunnen ook negatieve effecten zijn, bijvoorbeeld voor de buurt of voor de volkshuisvesting. Om de afweging te kunnen maken welke situaties wel gewenst zijn en welke niet zijn hierin afwegingscriteria geformuleerd. Het is de bedoeling dat hiermee toekomstige initiatieven van burgers of ondernemers zullen worden beoordeeld. Ook reeds ontstane situaties kunnen hiermee worden afgewogen. Dit wordt dan geformaliseerd met een omzettingsvergunning annex een omgevingsvergunning via afwijking van het bestemmingsplan. Het College van B&W constateert in de Beleidsregels voor omzetting van zelfstandige woningen in onzelfstandige woningen (verkamering) een behoefte bij een groep woningzoekenden om in te stromen in de onzelfstandige woningmarkt. Het College van B&W wil voor deze behoefte openstaan tenzij leefbaarheid in de buurt en/of het belang van de volkshuisvesting zich daartegen verzet. Daarom zullen voorkomende situaties worden beoordeeld op basis van de criteria 'leefbaarheid/sociale cohesie', 'verkeer/parkeren' en 'bergingsmogelijkheden'. Er is de intentie om mee te denken wat betreft aanvragen voor verkamering, maar dit betekent niet dat het de bedoeling is dat op grootschalige wijze woningomzetting gaat plaatsvinden. Bij afwijking van het bestemmingsplan worden de volgende criteria gehanteerd voor verkamering die, in samenhang, het effect op het woon- en leefmilieu weergeven (volgens artikel 4.1.4, lid 2 van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht). De volgende criteria worden beoordeeld, in volgorde van belangrijkheid:

  • Leefbaarheid en sociale cohesie
    Een andere woonvorm trekt een andere doelgroep aan en een andere doelgroep brengt een andere levensstijl met zich mee. Bewoning door huishoudens met een andere levensstijl kan een negatieve invloed hebben op de leefbaarheid en de sociale cohesie, vooral als daar van origine sprake is van bewoning door gezinnen. Kamerverhuur gaat gepaard met een hogere mutatiesnelheid. De sociale banden en betrokkenheid met de woonbuurt en elkaar zullen minder sterk zijn. Met mogelijk verrommeling, (geluids)overlast of verwaarlozing van onroerend goed en tuinen tot gevolg. Dus het onderhoudsniveau en het straatbeeld ter plaatse is van belang. Het wijkteam kan om advies worden gevraagd. In gemengde gebieden (met wonen, werken, detailhandel etc.) wordt de leefbaarheid anders ervaren dan in een woonwijk. In het centrumgebied is woningomzetting in principe geen probleem.
    Uit jurisprudentie is gebleken dat, indien meer dan 10% van de tot bewoning bestemde gebouwen in een straat wordt gebruikt voor kamerverhuur, aangenomen kan worden dat een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu is te verwachten.
  • Verkeer en parkeren
    De woningomzetting mag geen onevenredig grote negatieve invloed hebben op de verkeersintensiteit en -afwikkeling en op de parkeerbalans in de omgeving van de betreffende woning. Woningomzetting kan leiden tot meer verkeersbewegingen; als de verkeerssituatie of het straatprofiel dit niet toelaten kan de omzettingsvergunning geweigerd worden. Ook na een woningomzetting dienen er voldoende parkeerplaatsen te zijn. Parkeren dient bij voorkeur plaats te vinden op eigen erf. Samengebruik van openbare parkeerplaatsen is slechts mogelijk indien dit uit een parkeerbalans blijkt, waarin een differentiatie naar tijd en bestemming is gemaakt.
    De parkeernorm bij kamerverhuur is gebaseerd op de tabellen in paragraaf 6.3.3.2 van het ASVV 2012. (Het ASVV 2012 bevat richtlijnen en regelgeving op het gebied van mobiliteit en de verkeerstechniek en is een uitgave van Stichting Centrum voor regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW)). Een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per kamer is hierbij van toepassing. Hoewel de parkeerkencijfers een bandbreedte tussen 0,2 en 0,6 kennen, kan niet voorshands van het lage cijfer worden uitgegaan.
  • Bergingsmogelijkheden
    Ieder huishouden heeft behoefte aan eigen bergruimte. Om een negatief effect van de woningomzetting op de woonomgeving zoveel mogelijk te beperken is voor iedere kamer een separate berging voor bijvoorbeeld fietsen een voorwaarde. Deze berging dient op eigen erf en bij voorkeur inpandig te geschieden. Het gaat erom dat spullen niemand in de weg staan en uit het zicht worden opgeborgen. Ten behoeve van de berging van fietsen dient volgens het Bouwbesluit gerekend te worden met 1,5 m2 per wooneenheid, met een minimum van 5 m2. Bij kamer-verhuur wordt er van uitgegaan dat geen extra kliko's worden gebruikt, maar dat kamerbewoners gebruikmaken van de kliko's van de kamerverhuurder.

De regeling voor verkamering is via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt in de planregels.

4.3.8 Prositutiebeleid

Met de wetswijziging van 1 oktober 2000 is het wettelijk bordeelverbod (ex art. 250 Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Belangrijkste consequentie hiervan was, dat het exploiteren van prostitutie, uitgeoefend onder de randvoorwaarden, volkomen legaal is geworden. De gemeenten zijn daardoor genoodzaakt om een integraal prostitutiebeleid te ontwikkelen en uit te voeren. De wetgever gaat er van uit dat gemeenten in de vorm van een vergunningenstelsel regels stellen met betrekking tot prostitutiebedrijven en andere vormen van seksinrichtingen waardoor zij een belangrijke regisserende rol krijgen.

Op grond van de algemene verordenende bevoegdheid (ex artikel 108 Gemeentewet) heeft de gemeente Houten inmiddels al een aantal jaar regels in haar algemene plaatselijke verordening (APV) gesteld ter uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid. Het regulerend optreden dient naast de APV mede via bestemmingsplannen en beheersverordeningen te geschieden, omdat daarmee kan worden bepaald waar (welke vorm van) seksinrichtingen zich wel en niet kunnen vestigen. In de APV is strijdigheid met de beheersverordening als een dwingende weigeringsgrond opgenomen. Hierdoor wordt door het opnemen van een regeling in beheersverordeningen en bestemmingsplannen een sluitend systeem gecreëerd.

Het paraplubestemmingsplan Prostitutie is op 3 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en goedgekeurd op 17 juli 2007. Het plan paste de gebruiksbepalingen uit de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen aan, waardoor seksinrichtingen worden uitgesloten.

De regeling uit het vigerende paraplubestemmingsplan is overgenomen in de onderhavige beheersverordening. Prostitutie is niet toegestaan binnen het gebied van deze verordening.

4.3.9 Mantelzorg

Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor mantelzorg. Mantelzorg kan worden omschreven als langdurende zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden. Deze zorg wordt geboden door personen uit de directe omgeving, zoals partners, kinderen, buren, vrienden of familie.

Belangrijk is de sociale relatie die de mantelzorger veelal heeft met de hulpbehoevende. Het zolang mogelijk thuiswonen voor allerlei doelgroepen wordt door de overheid gestimuleerd. Daarom wil Houten mantelzorg faciliteren.

Vanwege de langdurige aard en het vrijwillige aspect van de zorg is inwoning bij de hulpbehoevende veelal noodzakelijk. Dit kan bij recht in de woning plaatsvinden. Als dit niet mogelijk is, kan hiervoor een bijbehorend bouwwerk geschikt worden gemaakt of een tijdelijke unit worden geplaatst. Zodra dit noodzakelijk blijkt, is afwijking van de gebiedsregels ten behoeve van het gebruik van een losstaand bijgebouw gewenst.

In de beheersverordening is hiervoor een algemene afwijkingsregeling opgenomen.

4.3.10 Het gemeentelijk handhavingsbeleid

De beleidsnotitie VTH 2013-2017 vormt het geactualiseerde beleid voor vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van de fysieke leefomgeving. Regels hebben alleen zin als die ook gehandhaafd worden. Burgers en bedrijven moeten de wettelijke normen naleven, maar moeten er ook op kunnen vertrouwen dat de overheid toeziet op de naleving ervan.

Om een bijdrage te leveren aan de vermindering van de toezichtlast vinden de controles zoveel mogelijk integraal plaats. Daarnaast zoekt de gemeente contact met andere inspectiediensten, zoals de milieupolitie, de Arbodienst en de Voedsel- en Warenautoriteit, om externe partijen bij integrale controles te betrekken. Door deze integrale werkwijze wordt voldaan aan de gecoördineerde uitvoering van het handhavingstraject alsmede aan de gemeentelijke ambitie om de toezichtlast te beperken. De handhaving vindt geprogrammeerd, thematisch en soms ad hoc plaats. Op basis van de risicoanalyse wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld voor een periode van twee jaar. Hierbij gaat het hoofdzakelijk om programmatisch toezicht en handhaving.

Het uitvoeringsprogramma geeft ook ruimte om een meer projectmatige en/of thematische uitvoering toe te passen op het toezicht en de handhaving. Meldingen waarbij naar oordeel van de behandelend ambtenaar sprake is van noodzaak om ad hoc in actie te komen hebben altijd voorrang. Een formeel handhavingsverzoek krijgt altijd voorrang op de reguliere werkzaamheden.

Omdat handhaving zeer nauw verbonden is met vergunningen is ook voor vergunningverlening beleid opgesteld. Immers, goede handhaving staat of valt bij heldere, eenduidige regels en vergunningen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

In 2009 is door CSO Adviesbureau een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze geeft de globaal te verwachten gebiedskwaliteit van Houten weer. Aangezien de beheersverordening voor het centrum betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. In het geval van sloop- of bouwwerkzaamheden moet voor de bodemkwaliteit in het kader van de omgevingsvergunning alsnog een bodemonderzoek worden verricht.

5.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Het besluitgebied
De beheersverordening maakt geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk en er vindt geen aanpassing van de (spoor-)wegen en de bijbehorende geluidwerende schermen plaats. Er is geen wettelijke geluidzonering vanwege een industrieterrein. Daarmee blijft de huidige situatie gehandhaafd. Het is niet noodzakelijk een hogere grenswaarde-procedure te doorlopen. Akoestisch onderzoek in het kader van deze beheersverordening is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

In het besluitgebied komt, buiten de aanwezige kantoren en winkels, slechts een enkel bedrijf voor. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten in het plangebied al in ruimtelijk spoor te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Vanwege de ligging van bedrijven nabij woningen is op basis van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum', geregeld dat bedrijven zijn toegestaan van maximaal milieucategorie 1 uit de bij deze beheersverordening gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel, naar de gevolgen voor de omgeving, daarmee vergelijkbaar.
Bedrijven aan huis vallen niet onder de bedrijven als bedoeld in deze paragraaf. Voor bedrijven aan huis is een aparte regeling opgenomen in de gebiedsregels (lid 3.3.10)

Daarnaast komen in de omgeving van het plangebied diverse bedrijven voor. Deze liggen op voldoende afstand van de woningen binnen het besluitgebied.

5.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een beheersverordening worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die de beheersverordening biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die de beheersverordening biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die de beheersverordening biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Het besluitgebied
Voorliggende beheersverordening is conserverend van aard. De verordening legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Samenvattend wordt geconcludeerd, dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van de beheersverordening. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van de beheersverordening.

5.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  1. 1. inrichtingen;
  2. 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  3. 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Voor zowel de behandelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico (10-6 /jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit.
  • Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer.

Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) dan wel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatie waarde (Bevi) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs).

Het besluitgebied
Een groot deel van het spoor binnen de bebouwde kom van Houten, van de spoorlijn Utrecht-'s-Hertogenbosch, behoort tot het besluitgebied. Over het spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De risicokaart geeft aan dat in het plangebied verder geen elementen aanwezig zijn die een risico vormen vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.003CENTRUM-VSBV_0003.png"

Afbeelding - Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

In het kader van de inwerkingtreding van het Basisnet spoor (01-04-2015) is het groepsrisico in beeld gebracht. Hieruit volgt dat er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde is. De beheersverordening is conserverend van aard. Aangezien in het plan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegevoegd is het niet noodzakelijk verder onderzoek te doen naar externe veiligheid.

5.6 Natuur

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet gericht is op de bescherming van leefgebieden.

In de Flora- en faunawet is opgenomen dat het bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.
De Natuurbeschermingswet is gericht op het tegengaan van negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen (habitats en soorten) in beschermde gebieden.

Het besluitgebied
In de omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Het plangebied is ook niet gelegen in een EHS (Ecologische Hoofdstructuur). Aangezien de beheersverordening een conserverend plan is en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is een nader onderzoek naar natuurwaarden en flora en fauna niet noodzakelijk.

5.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie
Het plangebied valt niet onder het paraplubestemmingsplan Archeologie (vastgesteld op 27 juli 2011), dat vrijwel uitsluitend voor het buitengebied van de gemeente geldt. Voor het gehele gebied van Houten is wel een beleidskaart archeologie gemaakt, waarin de verwachtingswaarde is weergegeven en waarin uitspraken zijn gedaan over de noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.003CENTRUM-VSBV_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.003CENTRUM-VSBV_0005.png"

Afbeelding - Uitsnede van de archeologische maatregelenkaart Houten

In het grootste deel van het besluitgebied wordt een lage tot geen archeologische verwachtingswaarde gevonden (zie de uitsnede uit de archeologische maatregelenkaart). Voor deze delen is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk bij nieuwe ontwikkelingen.

In het besluitgebied zijn echter een aantal gronden aangeduid met categorie 3 (hoge verwachting) en 4 (gematigde verwachting):

  • in deze gebieden met een hoge verwachting (categorie 3) geldt op basis van geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot.
    Terreinen met de archelogische aanduiding categorie 3 krijgen een regeling 'Archeologie 2' (gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde) ter bescherming van de archeologische waarden;
  • Voor gronden met een gematigde archeologische verwachtingswaarde is de kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen minder groot.
    De terreinen met de aanduiding categorie 4 krijgen een regeling 'Archeologie 3' (gebied met gematigde archeologische verwachtingswaarde).

Cultuurhistorie
Het is verplicht om in bestemmingsplannen en beheersverordeningen met overige cultuurhistorische waarden rekening te houden.

Vanwege de korte geschiedenis van het centrum van Houten zijn hier nog geen individuele panden als gemeentelijk of rijksmonumenten aangewezen.
In zuidelijke richting langs de spoorlijn ligt aan het Stationserf (nr. 95 - 99) het voormalige stationsgebouw van Houten. Dit stationsgebouw dateert uit 1868 en is gebouwd in opdracht van de toenmalige Staatsspoorwegen. Het was destijds een station met een 'lage status' en valt in de categorie gestandaardiseerde stationsarchitectuur. Het is de opvolger van het zogenaamde type station der vijfde klasse. Vrijwel alle stationgebouwen uit deze klasse zijn inmiddels gesloopt. Het stationsgebouw in Houten is de laatste langs het traject Utrecht - ''s-Hertogenbosch. In 1934 is het station buiten gebruik gesteld waarna het in 1937 is verbouwd tot twee woningen. In 1986 is het gebouw gerenoveerd en ingericht als bedrijfsruimte voor startende ondernemers.
Het stationsgebouw wordt als een van de oudste industrieel erfgoed objecten in de gemeente zeer gewaardeerd door de inwoners van Houten. Recentelijk is het stationsgebouw verplaatst naar de huidige plek.

Monumenten zijn op grond van de Monumentenwet of gemeentelijke Monumentenverordening voldoende beschermd, zodat hiervoor geen aanvullende bescherming in de beheersverordening noodzakelijk is.
De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij cultuurhistorische waarden extra bescherming nodig hebben. Er is vooralsnog geen specifieke bescherming van cultuurhistorische waarden noodzakelijk.

5.8 Beeldkwaliteit

De bestaande ruimtelijke kwaliteit van Houten is ontstaan door strakke sturing op stedenbouwkundige uitgangspunten. Tijdens de herontwikkelingsplannen in het centrum was het uitgangspunt om één samenhangende inrichting na te streven, die beantwoordt aan het vastgestelde ambitieniveau. Deze samenhang en ambitie waren vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan Houten Centrum, dat op 20 december 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het geldende bestemmingsplan 'Houten Centrum', werd het vastgestelde beeldkwaliteitsplan in hoofdlijnen dan ook nog aan het bestemmingsplan gekoppeld.

Sinds de gemeenteraad op 23 juni 2011 heeft besloten Houten welstandsvrij te verklaren, wordt de beeldkwaliteit, daar waar mogelijk, bijgestuurd via beeldkwaliteitsplannen.

De bestaande situatie wordt in deze beheersverordening overgenomen, waarbij slechts in beperkte mate nieuwe erfbebouwing is toegestaan. Dat biedt houvast voor het behouden van de beeldkwaliteit. Een beeldkwaliteitsplan behoeft daarmee niet separaat aan deze beheersverordening te worden toegevoegd, te meer omdat de beheersverordening geen ruimte biedt voor nieuwe ontwikkelingen.

5.9 Water

In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Houten en het waterschap HDSR (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterwet;
  • Provinciaal waterbeleid: Provinciaal waterplan 2010-2015;
  • Gemeentelijk waterbeleid: Water en Rioleringsplan (WRP) 2016-2019
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015 “Water voorop!”, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Waterstructuurvisie 2002.

Watersysteem
Voor een beschrijving van het watersysteem wordt verwezen naar het Water en Rioleringsplan (WRP) 2016-2019. Dit plan wordt in de raad van januari 2016 ter vaststelling besproken.

Besluitgebied
Het besluitgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Op grond van het waterschapsreglement is het waterschap belast met de taak van integraal waterbeheer binnen het beheersgebied, inclusief het stedelijk gebied. Deze taak omvat zowel de zorg voor het oppervlaktewater in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. De taken worden uitgevoerd overeenkomstig de in het waterhuishoudingsplan en integrale waterbeheersplannen vastgestelde doelstellingen. De gemeente zorgt in stedelijk gebied in het algemeen voor de afwatering.

De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zodat een nieuw wateradvies van het HDSR niet noodzakelijk wordt geacht. Het waterschap wordt wel geïnformeerd over de procedure van dit plan.

5.10 Verkeer En Parkeren

Ten tijde van het opstellen van het Bestemmingsplan 'Houten Centrum' werden uitgebreide plannen gemaakt ten aanzien van verkeer en parkeren. Één van de vijf bouwstenen van het Masterplan was gericht op het versterken van de buitenrand en de bereikbaarheid per auto. Het Rond is autovrij en bestemmingsverkeer kan via een route vanuit het noorden of het zuiden een van beide parkeergarages bereiken. Het betekent wel dat doorgaand verkeer niet meer mogelijk is.

Daarnaast bouwt het vigerende bestemmingsplan voort op de rapportage "parkeerbalans Centrum Houten", die op 18 oktober 2005 is vastgesteld als beleids- en toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in het centrum. Uitgangspunt was om wat betreft het aantal parkeerplaatsen in 2015, vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te laten zijn op het niveau van het gehele centrum. Planologisch waren de volgende zaken van belang:

  • elke nieuwe functie voorziet in eigen parkeerbehoefte;
  • de in de parkeerbalans gehanteerde normen gelden als toetsingskader;
  • gecombineerd gebruik van parkeervoorzieningen door werkers, bewoners en bezoekers.

Dit plan betreft een conserverende verordening, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Ten aanzien van de verkeers- en parkeersituatie zijn dan ook geen wijzigingen te verwachten op basis van deze beheersverordening. Om parkeerplaatsen te beschermen is in de gebiedsregels in artikel 3 opgenomen dat bestaande parkeervoorzieningen op eigen terrein niet mogen verminderen.

Hoofdstuk 6 Juridische Beschrijving Beheersverordening

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nadere uitleg gegeven over de regels. De regels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. gebiedsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregels.

Voor de gekozen gebiedsregels is zoveel mogelijk aangesloten bij het geldende bestemmingsplan ' Houten Centrum'. Op die wijze kan de aansluiting bij de vigerende regelingen zoveel mogelijk worden gewaarborgd. Waar mogelijk wordt gekozen voor een regeling die zoveel mogelijk aansluit op de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen en voldoende behoud van de bestaande structuren kan waarborgen.

6.2 Inleidende Regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen Dit artikel bevat een aantal noodzakelijke begripsbepalingen die worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities teneinde misverstanden te voorkomen. Deze begrippen zijn zoveel mogelijk conform het Handboek van de gemeente Houten overgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten Dit artikel regelt hoe gemeten wordt.

6.3 Gebiedsregels

In artikel 3 zijn de Gebruiks- en bouwregels opgenomen.

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
Dit lid bepaalt, dat zowel qua gebruik als qua bouwen de bestaande situatie ook de toegestane situatie is. De bestaande situatie bestaat uit gebruik en bouwen:

  • onder bestaand gebruik wordt verstaan: het gebruik van gebouwen en gronden zoals aanwezig op het moment dat de verordening wordt vastgesteld. Voor zover dit gebruik strijdig is met het voorheen geldende bestemmingsplan, valt dit gebruik buiten het begrip bestaand gebruik;
  • onder bestaande bouwwerken wordt verstaan: bouwwerken die conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd (ofwel vergunningvrij, ofwel op basis van een vergunning), of nog legaal kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning).

Daarnaast zijn ten behoeve van een beperkte flexibiliteit in het gebied aanvullingen op lid 3.1 opgenomen ten aanzien van bouwen en gebruik. Dit is voor wat betreft bouwen geregeld via algemene regels die voor alle gronden gelden. Voor aanvullingen op het gebruik is gewerkt met besluitsubvlakken. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat onder bestaand wonen zelfstandig wonen wordt verstaan; veranderen van een bestaande woning ten behoeve van kamerbewoning is niet toegestaan. Er is in artikel 8 een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om verkamering te regelen (omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte).

3.2 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het BOUWEN
In dit lid is bepaald welke aanvullende bouwmogelijkheden er zijn. Dit betreft de toegestane erfbebouwing in de vorm van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het gaat hierbij onder meer om bijgebouwen bij woningen, erkers in de voortuin en erfascheidingen. Daarnaast is er een regel voor bouwmogelijkheden in de openbare ruimte.

Tot slot is bepaald, dat er voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein aanwezig moeten zijn en in stand gehouden. Wat onder voldoende parkeerplaatsen wordt verstaan, wordt bepaald op basis van de geldende parkeernota. Wanneer hier in de bestaande situatie niet aan wordt voldaan en het tevens onder het overgangsrecht valt verplicht dit niet tot aanleg van extra parkeerplaatsen. Wanneer er sloop en nieuwbouw plaatsvindt wel. Van de verplichting kan onder voorwaarden worden afgeweken na toestemming van het bevoegd gezag.

Voor de gronden waar volgens het vigerende bestemmingsplan woningen mogen worden gebouwd, maar de woningen nog niet zijn vergund zijn de bouwmogelijkheden overgenomen in de beheersverordening. Het gaat hierbij om de plannen zoals genoemd in paragraaf 3.3.2. onder de kop 'Planologische ruimte m.b.t. bebouwing'. De gronden waar woningen en de beperkte uitbreiding van het gemeentehuis mogen worden gebouwd zijn aangegeven met besluitsubvlak Bouwen 1, 2, 3 en 4. In de regels die daarbij horen is bepaald welke bouwregels gelden.

3.3 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het GEBRUIK

In dit lid is bepaald welke aanvullende gebruiksmogelijkheden er zijn. In de regels is aangegeven voor welke doeleinden de bebouwing mag worden gebruikt. Dit geldt als aanvulling op de bestaande situatie. Waar die aanvullende gebruiksregels gelden is aangegeven op de bijbehorende illustratie (verbeelding) via besluitsubvlakken.

De volgende besluitsubvlakken komen in deze beheersverordening voor:

  • 3.3.2 Besluitsubvlak Centrum 1 & 3.3.3 Besluitsubvlak Centrum 2
    Met deze besluitsubvlakken is geregeld dat in en onder de eerste bouwlaag is toegestaan detailhandel, publieksgerichte dienstverlening, winkelondersteunende horeca-activiteiten, recreatie en bij ter plaatse toegestane functies behorende werkplaatsen en atelier-, praktijk-, kantoor- en opslagruimten.
    Bij Besluitsubvlak Centrum 1 is alleen de functie wonen toegestaan boven de eerste bouwlaag, terwijl bij Besluitsubvlak Centrum 2 alleen de hierboven genoemde functies zijn toegestaan zijn boven de eerste bouwlaag evenals kantoren.
  • 3.3.4 Besluitsubvlak Gemengd
    Ter plaatse van dit besluitsubvlak zijn diverse functies toegelaten, vergelijkbaar met Centrum 1 en 2, met dien verstande dat geen nieuwe detailhandel is toegestaan. Boven de eerste bouwlaag zijn alleen wonen en bij ter plaatse toegestane functies bijbehorende werkplaatsen en atelier-, praktijk-, kantoor- en opslagruimten toegestaan.
  • 3.3.5 Besluitsubvlak Horeca
    Met dit besluitsubvlak is geregeld dat de bebouwing ter plaatse gebruikt mag worden voor lichte en middelzware horeca-activiteiten (categorie 1 en 2) op de bestaande plaats en in de bestaande omvang.
  • 3.3.6 Besluitsubvlak Maatschappelijk
    Voor de gebouwen in dit besluitsubvlak geldt dat naast het bestaande gebruik het ook is toegestaan om de bebouwing te gebruiken voor andere maatschappelijke voorzieningen evenals sport en recreatieve doeleinden. Onder maatschappelijke voorzieningen vallen educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke activiteiten en activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening.
  • 3.3.7 Besluitsubvlak oude station Houten
    Met dit besluitsubvlak is geregeld dat de bebouwing ter plaatse gebruikt mag worden voor diverse functies waaronder publiekgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en ondersteunende horeca-activiteiten, met dien verstande dat de laatstgenoemde functie niet toegelaten is boven de eerste bouwlaag.
  • 3.3.8 Besluitsubvlak Stationsgebied
    Met dit besluitsubvlak is geregeld dat de bebouwing ter plaatse gebruikt mag worden voor stationsgebied met de daarbij behorende spoorwegen en voorzieningen, waaronder begrepen een station, en stallingsvoorzieningen.
  • 3.3.9 Besluitsubvlak Wonen
    Voor de gebouwen en gronden in dit besluitsubvlak geldt dat naast het bestaande gebruik het ook is toegestaan om de bebouwing te gebruiken voor wonen.
  • 3.3.10 Beroep en bedrijf aan huis
    Met dit lid is geregeld dat beroep en bedrijf aan huis is toegestaan onder de in het lid genoemde voorwaarden.
  • 3.3.11 Openbare ruimte
    De beheersverordening beoogt mogelijk de bestaande situatie vast te leggen. Het is echter niet de bedoeling de aanwezige beperkte dynamiek in de openbare ruimte weg te nemen. Zo moet het mogelijk blijven om bepaalde functies uit te wisselen, denk aan verbreding en of versmalling van watergangen, stoepen, fietspaden en dergelijke. In het kader van deze beheersverordening is een regeling opgesteld voor het openbare gebied (water, groen en verkeer). Met die regeling biedt dit plan zodoende enige flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van het openbare gebied.
  • 3.4 Afwijken van de bouwregels
    Dit lid maakt het mogelijk om af te wijken van de geformuleerde regels voor het bouwen. Het college van burgemeester en wethouders kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af wijken van de regel ten aanzien van parkeren op eigen terrein en de bouw van bijbehorende bouwwerken bij niet-woonfuncties. De voorwaarden die daarbij horen zijn in deze regels opgenomen.
  • 3.6 Afwijken van de gebruiksregels
    Dit lid maakt het mogelijk via een binnenplanse omgevingsvergunning andere bedrijven toe te staan dan in de gebiedsregels zijn bepaald. Het gaat hierbij om de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in milieucategorie 1 en niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd; indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de toegestane bedrijfsactiviteiten. Bovendien is het mogelijk zwaardere bedrijfsactiviteiten toe te staan, mits ze naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de rechtstreeks toegestane bedrijfsactiviteiten.
    Dit lid maakt het tevens mogelijk onder voorwaarden af te wijken van de bepaling dat er voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.
    Tot slot is geregeld onder welke voorwaarden mantelzorg in een bijgebouw ten behoeve van wonen of het plaatsen van een tijdelijke woonunit bij een woning is toegestaan.
  • Artikel 4 Archeologie 2 / 5 Archeologie 3
    De bestemming is opgenomen om de archeologische waarden in de grond in stand te kunnen houden en te kunnen beschermen. In de bouwregels zijn nadere regels gegeven voor bouwen. Voorts geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalden werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden.

6.4 Algemene Regels

Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:

  • Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
    Hierdoor wordt bepaald dat gronden niet tweemaal voor een omgevingsvergunning in aanmerking kunnen komen.
  • Artikel 7 Algemene gebruiksregels
    Enkele bouwregels gelden voor alle bestemmingen en zijn daarom in het hoofdstuk algemene regels opgenomen. Het betreft regels ten aanzien van bestaande maten, overschrijding van de bouwgrenzen en ongeoorloofde wijze van bouwen.
  • Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
    Hierin wordt onder andere geregeld, dat bij omgevingsvergunning mag worden afgeweken van bepaalde regels. Hieraan zijn enkele voorwaarden en beperkingen verbonden.
  • Artikel 9 Overgangsrecht
    Het overgangsrecht betreft regels ten aanzien van bouwwerken en gebruik die niet (geheel) passen in deze beheersverordening.
  • Artikel 10 Slotregel
    In de slotregel wordt aangegeven hoe de beheersverordening aangehaald kan worden (titel van de beheersverordening).

Hoofdstuk 7 Consultatie

De Wro kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. De beheersverordening is vergelijkbaar met andere verordeningen die een gemeente kan vaststellen, zoals bijvoorbeeld een horeca-verordening, de APV of een geluidverordening. Er is in het kader van de beheersverordening geen bezwaar bij de gemeenteraad of beroep bij de bestuursrechter mogelijk, zie verder paragraaf 2.2.3.

Resultaten consultatie
De gemeente Houten heeft de ontwerp-beheersverordening kenbaar gemaakt via een zogenaamde consultatieronde, waarbij eenieder in de gelegenheid wordt gesteld op de beheersverordening te reageren.
Het ontwerp van de beheersverordening heeft met ingang vanaf 24 maart 2016 voor een periode van vier weken ter inzage gelegen. In die periode zijn géén reacties ingediend.

Ambshalve wijzigingen
Ten behoeve van de vaststelling worden er op twee onderdelen van de verordening enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, zoals opgenomen in het Vaststellingsbesluit. Het gaat om:

  • een aantal ondergeschikte wijzigingen in de archeologie-regels (artikel 4 'Archeologie 2' en artikel 5 'Archeologie 3');
  • het overnemen van de bestaande bouwrechten uit het bestemmingsplan Centrum voor het bouwen in de openbare ruimte (artikel 3.2.3 'Bouwen in openbareruimte').

Vaststelling
De beheersverordening Centrum is op 20 september 2016 door de gemeenteraad van Houten vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het Vaststellingsbesluit.

Na vaststelling van de beheersverordening Centrum door de gemeenteraad wordt het besluit gepubliceerd. Tegen de vaststelling van een beheersverordening staat geen beroep open.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Hoofdstuk 1 Staat Van Horeca-activiteiten

1.1 Categorie 1 “Horeca - licht”

Categorie 1 wordt lichte horeca genoemd, omdat de horeca-activiteiten overdag en ’s avonds plaats vinden, verder omdat er slechts van een geringe geluidsbelasting sprake is en omdat het hoofddoel niet is gericht op het schenken van alcoholhoudende dranken.
Binnen categorie 1 worden drie deelcategorieën onderscheiden:

  • categorie 1a bevat de winkelondersteunende horeca,
  • categorie 1b alleen kleinschalige horeca,
  • categorie 1c ook de grootschaliger activiteiten in de lichte horeca.

Een specifieke deelcategorie binnen de lichte horeca is de bezorgdienst van eten- en drinkenswaren.

Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 1

Categorie 1a: automatiek, broodjeszaak, croissanterie, koffiebar, lunchroom, tearoom, traiteur, ijssalon
Categorie 1b: bistro, restaurant, hotel, snackbar, cafeteria, bed & breakfast
Categorie 1c: 1 a+b > 250m²
Categorie 1d: bezorgdiensten

1.2 Categorie 2 “Horeca - middelzwaar”

Onder middelzware horeca worden horeca-activiteiten verstaan met enerzijds late openingstijden, een hogere geluidsbelasting, het accent op het schenken van alcohol, maar anderzijds met een relatief gering volume, waardoor het aantal verkeersbewegingen en parkeeroppervlak beperkt blijft.

Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 2:
Bar, café, shoarma/grill-room, bierhuis, proeflokaal, zalenverhuur (zonder regulier gebruik muziek/dans)

1.3 Categorie 3 “Horeca - zwaar”

Het verschil met de middelzware horeca is dat er bij zware horeca sprake is van een fors volume. Hierdoor gaat deze horeca gepaard met een grote verkeersaantrekkende werking en een grote behoefte aan parkeergelegenheid.

Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 3:
Dancing, disco, nachtclub, partycentrum (met regulier gebruik muziek/dans)

1.4 Categorie 4: Ondergeschikte horeca

Als categorie 4 wordt de ondergeschikte horeca onderscheiden. Onder ondergeschikte horeca valt ook de paracommerciële horeca. Een instelling wordt aangemerkt als ondergeschikte horeca als horeca een ondergeschikte doelstelling is naast en ten dienste aan de hoofdactiviteit. De hoofdfunctie is bijvoorbeeld van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. De ondergeschikte doelstelling ten aanzien van horeca wordt door middel van beperkende voorwaarden, bijvoorbeeld ten aanzien van alcoholschenktijden en aantal m2, gekoppeld aan de hoofdfunctie. Hierdoor onderscheidt deze categorie zich van de eerste drie categorieën.

Voorbeelden van ondergeschikte horeca-activiteiten in categorie 4
Sportkantine, zalenverhuur (zonder regulier gebruik muziek/dans), sociale culturele centra en overige paracommerciële activiteiten

1.5 Uitzonderingen: coffeeshop, sexclubs

Buiten deze categorisering vallen door de gemeente Houten als ongewenst gekenmerkte horeca-activiteiten, zoals coffeeshops en sexclubs.

Bijlage 1 Luchtfoto

Bijlage 1 Luchtfoto

Bijlage 2 Overzicht Functies

Bijlage 2 Overzicht functies