KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Procedure
1.3 Leeswijzer
2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Haalbaarheid Van Het Plan
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
4.8 Water
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer En Parkeren
5 Op Te Nemen Bestemmingen
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
1 Staat Van Horeca-activiteiten
1 Onderzoek Externe Veiligheid
2 Verantwoording Groepsrisico
3 Akoestisch Onderzoek
4 Verkennend Bodemonderzoek
5 Aanvullend Bodemonderzoek
6 Quickscan Flora En Fauna
7 Archeologisch Onderzoek
8 Nota Inspraak En Vooroverleg

Uitbreiding Houtens Erf

Bestemmingsplan - Gemeente Houten

Onherroepelijk op 19-04-2011 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
het plan
het bestemmingsplan UITBREIDING ZORGCENTRUM HET HOUTENS ERF 'ERVENSTAETE' van de Houten ;
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het op grond van het toen geldende bestemmingsplan toegestane gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0321.0150BPERVENSTAETE-ONHR met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen indien van toepassing);
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
maatschappelijk
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
ondergeschikte horeca
niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is;
ontheffing
een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening;
peil
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;
woning/wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouw-werk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonder-delen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stel-len bouwonderdelen;
3. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
4. de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
5. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de ge-vels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
6. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
7. de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.2 Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor
  1. het uitoefenen van activiteiten gericht op het verlenen van (medische-) zorg voor ouderen met daaraan ondergeschikt:
  2. groenvoorziening;
  3. ondergeschikte horeca-activiteiten;
  4. verkeer en verblijf;
  5. voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeerskundige kunstwerken;
  5. voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging.

4.2 Bouwregels

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik van gronden in strijd met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemming;
  2. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvvergunning afwijken van:
  1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  2. de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. ten behoeve de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 m;
    2. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 5 m.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Hierbij mogen bestemmingsgrenzen over maximaal 1 meter verschoven worden.

8.2 Voorwaarden

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
  3. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  5. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  6. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan 1 jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in artikel 9 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

9.2 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 9 lid 1 sub a onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel met niet meer dan 10%.
  3. Het bepaalde in artikel 9 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

9.3 Hardheidsclausule

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan UITBREIDING ZORGCENTRUM HET HOUTENS ERF 'ERVENSTAETE' van de gemeente Houten

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zorgcentrum Het Houtens Erf is gevestigd aan het Stationserf 82 te Houten. Het zorgcentrum biedt momenteel plaats aan 100 cliënten. De behoefte bestaat om het zorgcentrum verder uit te breiden. Hierover is overeenstemming bereikt met de grondeigenaren van de naastgelegen percelen.
Voor de uitbreiding van Het Houtens Erf is door Oomen Architecten een uitbreidingsplan opgesteld. Dit op zichzelfstaande plan heeft de naam Ervenstaete gekregen.

1.2 Procedure

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels:
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, wordt tevens in de toelichting neergelegd conform artikel 3.1.6 lid 2:
  • een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008.
Planregels
De planregels stellen de verplichte eisen ten opzichte van de bestemmingen, welke zijn opgenomen in het plan. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.

1.3 Leeswijzer

Na het inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 5 bevat de op te nemen bestemmingen. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke haalbaarheid en de gevoerde procedure en de betreffende inspraak, overleg en zienswijzen.

2 Het Initiatief

2.1 Huidige Situatie

Het perceel is gelegen nabij de hoek Stationserf / Vlierweg. Direct op de hoek is een monumentale boederij aanwezig. Direct achter deze boerderij is de beoogde nieuwbouw voorzien. In de huidige situatie zijn de gronden in gebruik als moestuin en boomgaardje, zie afbeelding 1.
afbeelding 1
Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wordt aansluitend op het bestaande verpleeghuis een nieuw gebouw gerealiseerd.
Het gebouw komt los te staan van de bestaande bebouwing. Een voetpad en terrasje scheidt de gebouwen van elkaar.
De onderstaande afbeelding geeft inzicht op de bouwplannen.
Bouwplan
Afbeelding 2. Bouwplan uitbreiding Houtens Erf (Bron: Oomen Architecten)

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota ruimte, ruimte voor ontwikkeling (2006)

De Nota Ruimte[1] geeft de hoofdlijnen aan van het nationaal ruimtelijke beleid voor de komende decennia. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van ‘ordening’ naar ‘ontwikkeling’.
De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zoveel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen en ruimtelijk relevante rijksnota’s. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.
In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
  • Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • Borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waar aan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen.
De gebieden en netwerken die het Rijk van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Onderhavig plangebied maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur Economie, infrastructuur en verstedelijking. Op de PKB-kaarten is het gebied aangemerkt als Economisch kerngebied en valt binnen het Nationaal stedelijk netwerk ‘Randstad Holland’. Leidraad voor het ontwikkelingsperspectief is om voor de toekomst de ruimtelijke, culturele en economische diversiteit van de Randstad te behouden en te versterken en om de eigen ruimtevraag te accommoderen binnen de Randstad.
Conclusie
Door het nationale karakter van de Nota Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met het nationaal beleid. Toch kan worden geconcludeerd dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Nota Ruimte, doordat het bijdraagt in het bevorderen van duurzame en toekomst bestendige steden.
[1] Ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ (mei 2006) Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling

3.1.2 Nationaal Milieubeleidsplan 3 & 4 (2001)

Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor op de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen. Op 13 juni 2001 is het NMP 4 ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ verschenen. Het NMP 4 kijkt vooruit naar het jaar 2030. Er worden zeven grote milieuproblemen benoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Over het algemeen bevat het NMP 4 geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn.
Conclusie
De realisatie van Ervenstaete heeft op het vlak van milieu ten opzichte van het huidige gebruik van het gebied geen grootschalige implicaties. Het NMP 4 geeft geen concrete maatregelen of criteria waaraan het plan moet voldoen. Vanuit het perspectief van het nationaal milieubeleidsplan 3 en 4 bestaat er dan ook geen bezwaar ten aanzien van het plan.

3.1.3 Waterwet (2009)

Op 22 december 2009 is de nieuwe Waterwet van kracht geworden. Deze integrale wet dient om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de eisen die het waterbeheer van de toekomst aan ons land stelt. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’ centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van binnenwatersystemen, zoals de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Waterwet voegt de volgende acht bestaande waterbeheerwetten samen:
  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Grondwaterwet;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen;
  • Wet op de waterkering;
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de ‘natte’ delen daarvan);
  • Waterstaatswet 1900 (het ‘natte’ gedeelte ervan).
Daarnaast wordt vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.
Conclusie
Het verhard oppervlak binnen het plangebied zal toenemen, waardoor er minder water in de grond kan infiltreren. Het plan heeft derhalve een beperkt negatief effect op de waterhuishouding. Op het aspect water wordt in de waterparagraaf (paragraaf 4.8) verder ingegaan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Utrecht 2005 - 2015 (2004)

Met de Wro krijgt de provincie nieuwe instrumenten om haar ontwikkelings- en uitvoeringsgerichte rol beter uit te kunnen voeren. Tegelijkertijd vervallen instrumenten die minder goed bij deze nieuwe rol passen, maar die hun nut hebben bewezen voor de provincie als toezichthouder. Er is een overgangsregeling om de invoering van de Wro soepel te laten verlopen. Daar waar het Streekplan onder de oude WRO het instrument was om het provinciale ruimtelijke beleid in vast te leggen, is deze rol onder de Wro overgenomen door de structuurvisie. Het Streekplan wordt op de datum van inwerkingtreding van de Wro van rechtswege aangemerkt als structuurvisie.
Op 23 juni 2008 hebben de Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Hieronder valt onder andere de 'Beleidsneutrale omzetting van het Streekplan'. Het doel van deze Beleidslijn is om na de inwerkingtreding van de Wro (op 1 juli 2008) slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005 - 2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen.
De Provinciale Staten van Utrecht hebben op 13 december 2004 het streekplan 2005-20154 vastgesteld. Dit streekplan is wegens inwerkingtreding van de Wro van rechtswege omgezet in structuurvisie. De structuurvisie richt zich primair op de periode 2005-2015 en biedt een doorkijk naar de periode 2015-2030. De structuurvisie richt zich sterk op de uitvoering door het in gang zetten van ontwikkelingstrajecten. Daarbij richt de provincie zich op processen en projecten waarbinnen de provincie en haar relevante partners de beschikbare bevoegdheden en middelen inzetten. Haar ruimtelijke visie heeft de provincie Utrecht vastgelegd in de structuurvisiekaart en de bijbehorende structuurvisie.
Onderhavig plangebied wordt op de structuurvisiekaart aangemerkt als ‘Stedelijk gebied’ binnen een rode contour, zie afbeelding 2.
Uitsnede streekplan
Afbeelding 2: Uitsnede structuurvisiekaart provincie Utrecht
Een belangrijk uitgangspunt van het provinciaal beleid is zorgvuldig ruimtegebruik. Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is er op gericht de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden en waar mogelijk een impuls te geven. Dit kan worden bereikt door aandacht te schenken aan duurzaam bouwen en duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Ook in het streekplan wordt de vergrijzing onderkent. Ruimte moet gecreerd worden voor voorzieningen voor ouderen.
Conclusie
Onderhavig plan vindt plaats binnen de aangegeven rode contour. Er is sprake van intensivering van het ruimtegebruik binnen de rode contour. Daarnaast voorziet de gewenste ontwikkeling in een voorziening voor ouderen. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijke beleid zoals geformuleerd in de structuurvisie 2005-2015.
4 Gedeputeerde Staten van Utrecht (13 december 2004) Streekplan 2005-2015

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening (2009)

Op 21 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld en is op 24 december 2009 in werking getreden. De verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.
Conclusie
Het plangebied is gelegen in het stedelijke gebied. In artikel 7.1 van de provinciale verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het stedelijke gebied. Geen van de regels zien op de onderhavige ontwikkeling van een verpleeghuis. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.2.3 Provinciaal waterplan 2010-2015

Op 23 november 2009 is het Waterplan 2010-2015, inclusief Deelplan Kaderrichtlijn Water, vastgesteld. Het omvat het provinciale beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen.
Ingezet wordt op de ontwikkeling van robuuste duurzame watersystemen. Onderdeel van het plan is ook het hebben van voldoende oppervlakte water. Initiatiefnemers hebben hierbij de verantwoordelijkheid vroegtijdig overleg te voeren met de waterbeheerders.
Conclusie
De gemaakte afspraken in het kader van de watertoets met het Hoogheemraadschap zijn in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.4 Grondwaterplan 2008-2013

Op 27 november 2007 is het Grondwaterplan 2008-2013 door Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht vastgesteld. Het Grondwaterplan beschrijft hoe de provincie Utrecht in de periode 2008-2013 de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en het gebruik ervan reguleert. De provincie formuleert hiervoor beleidslijnen die zij hanteert bij het uitvoeren van de grondwatertaken en bij acties die zij onderneemt om het grondwaterbeleid te realiseren. Omdat de (grond)waterwetgeving sterk in beweging is, zijn dat deels ook onderzoeksacties die de komende jaren als basis moeten dienen voor toekomstige actualisering van beleid. De provincie is echter niet de enige partij, die invloed heeft op het realiseren van de grondwaterdoelen, daarom wordt in het Grondwaterplan ook beschreven wat van andere partijen verwacht wordt.
Met het Grondwaterplan brengt de provincie alle grondwatertaken, die voorheen beschreven stonden in afzonderlijke plannen, bijneen in één plan. Door het beleid voor kwantiteit en kwaliteit samen te voegen wordt het grondwaterbeheer in meer samenhang behandelt. Het grondwaterplan is zowel een uitwerking van het Waterhuishoudingsplan als van het Milieubeleidsplan.
Conclusie
De gemaakte afspraken in het kader van de watertoets met het Hoogheemraadschap zijn in overeenstemming met het Grondwaterplan 2008-2013.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Strategische Visie 'Houten in 2015 - Van groei naar bloei' (2003)

Deze strategische visie ‘Houten 2015: Van groei naar bloei’ schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting voor de komende tien jaar. Alle aspecten die de leefkwaliteit in Houten bepalen, worden in samenhang behandeld: sociale, economische, ruimtelijke en organisatorische aspecten. Het doel van de visie is ervoor te zorgen dat Houten haar kwaliteiten ook in de toekomst zal behouden. Gezien de snelle ontwikkelingen die de relatief jonge gemeente doormaakt, blijft dit een uitdaging: de uitbreiding van Houten Zuid zorgt voor een sterke groei van het aantal inwoners, het aandeel ouderen neemt toe en aandeel jongeren blijft groot. Belangrijk uitgangspunt in de visie is dat de kwaliteiten van Houten zullen worden veiliggesteld, omdat niet verder ingezet wordt op een nieuwe groeitaak.
De gemeente heeft in haar strategische visie aangegeven hoe zij Houten in 2015 ziet. Dit komt neer op de volgende punten:
Goed voor een prettig woonklimaat
  • Een bijzonder geschikt woonklimaat voor gezinnen;
  • Een woongebied met karakter en een heldere opzet van woonwijken;
  • Een fietsstad bij uitstek;
  • Een stad met een snelle verbinding met grootstedelijke voorzineingen in Utrecht.
Goed voor een sociale omgeving
  • Een stad met betrokken bewoners die deelnemen aan allerlei sociale activiteiten;
  • Een veilige stad, zeker in vergelijking met andere steden in Nederland.
Goed voor uitstekende werkgelegenheid
  • Een succesvol en vitaal arsenaal aan bedrijvigheid en werkgelegenheid;
  • Een centrale ligging in Nederland en een goede bereikbaarheid.
Goed voor recreatieve uitwijkmogelijkheden
  • Een ligging in een landelijke en recreatieve omgeving;
  • Een groen en open rivierengebied met recreatieve mogelijkheden voor de hele regio.
Conclusie
In de Strategische visie wordt niet specifiek ingegaan op zorg en welzijn. Desalniettemin kan worden geconcludeerd dat de uitbreiding van Het Houtens Erf binnen de visie past, omdat het plangebied een inpassingslocatie betreft en bijdraagt aan een prettig woonklimaat voor hulpbehoevenden.

3.3.2 Ruimtelijke Visie Houten 2015 - Leven-de Ruimte

De visie op de ruimtelijke toekomst van Houten, 'Leven-de Ruimte', borduurt voort op de centrale gedachte van de Strategische Visie Houten 2015, namelijk: Het behouden van kwaliteit en richten op het uitbouden van deze kwaliteit. De Ruimtelijke Visie richt zich vooral op de vraag: 'Hoe houden we onze stad en ons platteland leefbaar, nu en in de toekomst?'. Het aandachtsgebied omvat de gehele gemeente Houten: een hard groeiende stedelijke kern, drie kernen, enkele buurtschappen en een omvangrijk buitengebied in een stedelijke regio. In de Ruimtelijke Visie worden de ambities en de gewenste ruimtelijke dynamiek voor de gemeente Houten beschreven voor het komende decennium. Op 29 juni 2004 nam de gemeente reeds een besluit op hoofdlijnen over de ruimtelijke toekomst van Houten. Dit besluit lag ten grondslag aan de Ruimtelijke Visie. De hoofdlijnen van het besluit komen neer op: een stedelijke opgave van circa 1000 woningen binnen bestaand bebouwd gebied inclusief de kleine kernen en investeren in een vitaal platteland, met name in het gebied ten zuiden van het Amsterdam-Rijnkanaal. In de Ruimtelijke Visie wordt dit nader uitgewerkt.
Wonen
Een groeiend aantal 75+-ers en de wens om hulpbehoevenden zo lang mogelijk thuis te verzorgen, vragen om zorgsteunpunten in de wijk, medische clusters en woonzorgvoorzieningen. Voor de mensen die zware zorg behoeven en het thuis niet meer redden, zijn circa 200 plaatsen in verzorgingshuis en verpleeghuis nodig.
Conclusie
Onderhavig plan draagt bij aan het aantal benodigde plaatsen in een verpleeghuis. Hiermee is onderhavig plan in lijn met de Ruimtelijke Visie Houten 2015 - Leven-deRuimte.

3.3.3 Visie Voorzieningen Houten

Een belangrijke voorwaarde voor het goed functioneren van de gemeente Houten is een adequaat niveau van maatschappelijke voorzieningen. Zonder visievorming ontstaan naar verwachting op termijn tekorten aan bepaalde voorzieningen naast leegstand van andere voorzieningen. Als logisch gevolg van de groei van de afgelopen jaren is de druk op de aanwezige voorzieningen toegenomen. Op basis van het voor Vinex geldende integrale programma van eisen is fors in de diverse voorzieningen geïnvesteerd, maar de maatschappelijke en demografische actualiteit leidt in een aantal gevallen tot veranderende inzichten ten aanzien van de toereikendheid van die voorzieningen. Actuele ontwikkelingen hebben de afgelopen periode al geleid tot een aantal accommodatievoorstellen die steeds afzonderlijk voor besluitvorming zijn aangeboden.
De hiervoor genoemde ontwikkelingen hebben bij de vaststelling van de Perspectiefnota 2008 geleid tot de conclusie, dat het wenselijk en noodzakelijk is het veranderde beeld beter en integraal in beeld te brengen en te vertalen in een Visie Voorzieningen. De Visie Voorzieningen is beperkt tot de volgende voorzieningen:
  1. onderwijs breed, inclusief kinderopvang, basisscholen, voortgezet onderwijs (inclusief vmbo), etc;
  2. welzijn breed, bibliotheek, milieu-educatie, jeugd & jongeren, andere specifieke doelgroepen, cultuur, sociaal-culturele centra;
  3. speeltuinen;
  4. recreatie (belangrijkste fysieke onderdelen uitvoeringsprogramma recreatievisie);
  5. (gezondheids) zorg (24-uurs zorgwijk);
  6. sport breed, maar exclusief commerciële voorzieningen zoals dansscholen, fitness, golf, sauna et cetera.
Het accent ligt dus op de fysieke maatschappelijke voorzieningen en dan nog voor zover het een gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft.
Zorg
De gemeente is op het gebied van de zorg geen initiatiefnemer en zorgt niet voor financiering. De gemeente heeft een faciliterende rol om te bereiken dat een goed voorzieningenniveau tot stand kan komen. Gelet op de toename van het aantal 75+-ers in 2030 ten opzichte van de prognoses voor 2020 zal de druk op de verpleeghuiszorg verder toenemen. Uitgaande van de norm dat circa 10% van het aantal 75+-ers verpleeghuiszorg behoef, moet Houten in 2020 nog circa 330 plaatsen hebben. Tot 2020 was het aantal geprognosticeerd op 260. Derhalve moet er rekening worden gehouden met een toename van circa 70 verpleeghuisplaatsen in de periode 2020-2030.
Conclusie
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van Het Houtens Erf. Hiermee draagt het plan bij aan het aantal benodigde plaatsen voor zorgbehoevende ouderen. Concluderend kan worden gesteld dat onderhavig plan aansluit bij de Visie Voorzieningen Houten.

3.3.4 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerend ruimtelijk beleid voor het plangebied is bestemmingsplan 'De Meent' (4 februari 2003). In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Woondoeleinden'. Onderhavig plan is in zoverre in strijd met het vigerende bestemmingsplan dat de uitbreiding van Het Houtens Erf niet binnen de bestemming 'Woondoeleinden' is toegestaan. Daarnaast valt het te realiseren pand buiten de aangegeven bouwvlakken (afbeelding 3).
Vigerend bestemmingsplan (uitsnede)
Afbeelding 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'De Meent'.
Conclusie
Onderhavig plan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de uitbreiding van Het Houtens Erf planologisch inpasbaar te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

4 Haalbaarheid Van Het Plan

4.1 Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (het zogenaamde ‘groene boekje’) kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de bouwlocatie en de geluidgevoelige objecten in de omgeving. Dit kan oplopen tot een maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot omgevingstype rustige woonwijk.
Het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
  • Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
In casu moeten twee aspecten beoordeeld worden. Ten eerste: is er in de directe omgeving van het plangebied bedrijvigheid aanwezig welke aan de realisatie van het verpleeghuis in de weg staat? Ten tweede: wordt het verpleeghuis op een dusdanige afstand van een gevoelig object gesitueerd dat daarmee een onevenredige overlast ontstaat.
ad 1).
In de directe omgeving van het plangebied is er geen bedrijvigheid aanwezig welke in de weg staat aan de realisatie van het verpleeghuis op de beoogde locatie.
ad 2).
Een verpleeghuis is in de uitgave Bedrijven en milieuzonering aangemerkt als een categorie 2 bedrijf. De indicatieve afstand tot een gevoelig object is 30 meter. In casu wordt hieraan niet voldaan. de bestaande boerderij aan de Vlierweg en de recentelijk gerealiseerde woning aan de Vlierweg staan op een kleinere afstand van circa 15 meter.
Conclusie
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke de realisatie van het plan in de weg staan. Het te realiseren pand staat volgens de uitgave Bedrijven en milieuzonering te dichtbij de bestaande boerderij aan de Vlierweg en de recentelijk gerealiseerde woning aan de Vlierweg (15 meter in plaats van de richwaarde-afstand 30 meter). De uitbreiding van Het Houtens Erf betreft een pand waarin enkel een woongroep wordt gehuisvest. Hierdoor is er geen sprake van hinder voor de woningen in de omgeving. Daarnaast zal een en ander conform het bepaalde in artikel 4.8 van het Activiteitenbesluit (2007) worden uitgevoerd. De inrichting valt onder de werkingsfeer van het Activiteitenbesluit en zal aan de daarin gestelde eisen moeten voldoen. In het Activiteitenbesluit worden eisen gesteld ten aanzien van woningen van derden. Ook aan deze eisen zal voldaan moeten worden. Derhalve vormt Bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Externe Veiligheid

Bepaalde maatschappelijke activiteiten, brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Voor groepsrisico is er geen grenswaarde maar een richtwaarde.
Inrichtingen
De risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden: Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico. Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Buisleidingen
Bij risicovolle buisleidingen kan gedacht worden aan (hogedruk) transport van aardgas, maar ook van olie, benzine, kerosine, chemische producten en industriële gassen. Deze stoffen kunnen giftig, licht ontvlambaar, of brandbaar zijn. Buisleidingen lopen meestal ondergronds, maar kunnen soms ook bovengronds voorkomen. De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. Denk hierbij aan werkzaamheden aan gas-, olie- en waterleidingen in de grond, of kabels voor stroom, TV, telefoon en internet. De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6.
Weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs; december 1998). Hierover is vervolgens een circulaire verschenen, waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.
Bij de toetsing van een bestemmingsplan moet worden bezien of de kans per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan de oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde geldt in alle situaties, dus voor zowel vervoersbesluiten als omgevingsbesluiten en in zowel bestaande als nieuwe situaties. Bij een overschrijding van de orientatiewaarde van het groepsrisico of een toename van het groepsrisico, moeten beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het vervoersbesluit of omgevingsbesluit. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening.
Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Daarbij moet steeds in overleg worden getreden met andere betrokken overheden over de te volgen aanpak. De regionale brandweer moet voor het aanstaande besluit om advies gevraagd worden in verband met de zelfredzaamheid en de beheersbaarheid.
Volgens de ‘Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico’ dient de gemeente de verantwoording van het groepsrisico zoveel mogelijk direct of indirect vast te leggen in het betreffende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moet een ‘stille’ toename van het groepsrisico zoveel mogelijk voorkomen. Dit is nodig om ook in de toekomstige situatie de veiligheid te kunnen waarborgen en het ontstaan van knelpunten te voorkomen. Een en ander kan worden vastgelegd door kwetsbare objecten uit te sluiten of indirect bijvoorbeeld door het bepalen van bebouwingshoogten. Voor het groepsrisico is het tevens van belang of het plan voorziet in een zorginstelling, woningen, appartementen of kantoren en waar deze functies in het plan zijn gelegen.
Analyse
Het plan betreft een gevoelig object. In de nabijheid van onderhavig plangebied is geen productie of opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig, zie de onderstaande afbeelding.
Uitsnede risicokaart
Uitsnede risicokaart provincie Utrecht
De locatie is gelegen nabij de spoorlijn Utrecht-Geldermalsen en ligt binnen de invloedsfeer. Derhalve is een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid door DHV B.V. (mei 2010). Uit het onderzoeksrapport (kenmerk: MD-AF2010152/MVI) blijkt het volgende:
Plaatsgebonden risico
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Utrecht-Geldermalsen blijkt dat zowel bij het huidige vervoer als bij het toekomstige vervoer (2020) geen 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour aanwezig is buiten de spoorbaan. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen beperkingen op voor realisatie van de uitbreiding Het Houtens Erf.
Groepsrisico
Het groepsrisico is afhankelijk van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bevolkingsgegevens. Uit berekeningen is gebleken dat het groepsrisico met de huidige transportcijfers net onder de oriëntatiewaarde ligt. Met de prognoses ligt het groepsrisico ruim een factor 4 boven de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico met de prognoses ten opzichte van de realisatiecijfers wordt vooral veroorzaakt door de toename van de kans op het optreden van een warme BLEVE en dan met name de combinatie van de categorieën A + C3. Door de uitbreiding van Het Houtens Erf neemt de maximale waarde ten opzichte van de oriëntatiewaarde niet toe, ondanks dat er meer aanwezigen zijn vlak bij het spoor. Dit komt doordat de locatie met de hoogste waarde van het groepsrisico op een ander punt op de kilometer ligt. Uit de getallen die RBMII geeft, blijkt dat er een hele kleine toename is van het groepsrisico. Bij het toekomstige transport neemt de maximale frequentie toe van 3,1 x 10-7 naar 3,2 x 10-7. Dit komt omdat er dicht bij het spoor meer mensen aanwezig zijn daardoor de kans op een ongeval met meer dan 10 slachtoffers toeneemt.
Verantwoording groepsrisico
Op basis van de Circulaire RNVGS dient het groepsrisico verantwoord te worden door het bevoegd gezag. Dit moet wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of toeneemt door de plannen. Voor de ruimtelijke plannen vormt de gemeente het bevoegd gezag; zij zal zich rekenschap moeten geven van de doorwerking van de plannen op de lokale situatie. Door DHV B.V. is in dit kader een rapport opgesteld (oktober 2010) dat invulling geeft aan de verantwoording van het groepsrisico voor het uitbreidingsplan. Dit rapport (kenmerk: MD-AF20101433/MVI) kan door het bevoegd gezag gebruikt worden om haar verantwoording van het groepsrisico te onderbouwen. In het rapport komen de volgende conclusies naar voren:
De uitbreiding van het zorgcentrum leidt niet tot een toename van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden indien het transport van gevaarlijke stoffen niet toeneemt. Vanwege toekomstig transport zal het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijden ook zonder uitbreiding van het zorgcentrum. Door warme-bleve-vrij rijden (mogelijk in de toekomst) wordt het groepsrisico beperkt.
Het betreft een bestaand zorgcentrum dat een geringe uitbreiding (met ca. 30 mensen) wil realiseren. Bij het zorgcentrum kunnen de volgende effecten/scenario’s optreden:
  • hittebelasting door brand (plasbrand);
  • drukbelasting ten gevolge van een explosie (wolkbrandexplosie);
  • druk- en hittebelasting ten gevolge van een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion);
  • toxische belasting ten gevolge van giftig gas/damp.
Een BLEVE en een wolkbrandexplosie zijn niet bestrijdbaar bij het zorgcentrum. Ook is het scenario van een toxische belasting niet goed bestrijdbaar doordat onvoldoende schuimvormend middel beschikbaar is. Secundaire effecten (branden) zijn alleen te bestrijden als er voldoende bluswater is (dit is gedeeltelijk beschikbaar). Veel mensen in het zorgcentrum zijn niet zelfredzaam.
Om de veiligheidssituatie te verbeteren zal de gemeente aansturen op het treffen van de volgende maatregelen:
  • zorgdragen voor goede risicocommunicatie;
  • de toegang tot de uitbreiding niet aan de spoorzijde situeren;
  • de luchtinlaat van de uitbreiding niet aan de spoorzijde situeren;
  • het opstellen en oefenen van een ontruimingsplan (waarbij onder andere vluchtinstructies worden geoefend en geëvalueerd).
De gemeente accepteert de huidige situatie met verminderd zelfredzame personen en huidige bluswatervoorzieningen. Het gemeentebestuur dient te bepalen of zij gelet op de hoogte van het groepsrisico en de te treffen maatregelen het groepsrisico aanvaardbaar acht.
Conclusie
In de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die vallen onder de werking van het BEVI. Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg en water is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de spoorlijn Utrecht - Geldermalsen. Daarom is onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid in relatie tot de uitbreiding van het zorgcentrum.
Uit het onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico geen beperkingen oplevert voor onderhavig plan. Het groepsrisico echter ligt met de gehanteerde vervoersprognoses voor de toekomstige situatie ruim een factor 4 boven de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Op basis van de Circulaire RNVGS moet het groepsrisico verantwoord worden door het bevoegd gezag. Dit moet wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of toeneemt door de ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente zal zich rekenschap moeten geven van de doorwerking van externe veiligheid op de ruimtelijke ontwikkeling. Adviesbureau DHV heeft in dit kader een rapport opgesteld (Verantwoording groepsrisico Ervenstaete;oktober 2010) dat invulling geeft aan de verantwoording van het groepsrisico voor het uitbreidingsplan.
De uitbreiding van het zorgcentrum heeft een verwaarloosbare invloed op de hoogte van het groepsrisico. De toename van het groepsrisico is nagenoeg geheel toe te schrijven aan de toename van het transport van gevaarlijke stoffen en met name door de combinatie van brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen. Door deze combinatie bestaat de mogelijkheid dat zich een zogenaamde BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) zal voordoen. Dit rampscenario is maatgevend voor de hoogte van het groepsrisico.
Op de toename van het transport van gevaarlijke stoffen heeft de gemeente geen invloed. Op landelijk niveau werken het bedrijfsleven, IPO, VNG en Verkeer en Waterstaat samen aan de vaststelling van het Basisnet spoor. In het Basisnet wordt voor het transport van gevaarlijke stoffen voor elk traject een risicoplafond vastgesteld. Voor Houten betekent dit dat er vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor, in de toekomst geen overschrijdingen meer zijn van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Het Basisnet spoor is echter nog niet vastgesteld en heeft dus nog geen juridische status. Wel is op 8 juli 2010 bestuurlijke overeenstemming bereikt tussen het bedrijfsleven, IPO, VNG en Verkeer en Waterstaat ( nu: Infrastructuur en Milieu) over de hoofdlijnen van het Rijksontwerp Basisnet Spoor. De aan het Basisnet ten grondslag liggende veiligheidsberekeningen laten inmiddels zien dat in Houten voldaan wordt aan de veiligheidsnormen. Een belangrijke maatregel die in het kader van het Basisnet getroffen wordt is het elimineren van de transportcombinatie brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen. Daarmee wordt het groepsrisico aanmerkelijk gereduceerd.
Gezien het feit dat de uitbreiding van het zorgcentrum geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico en de toekomstige overschrijding van de oriëntatiewaarde door implementatie van het Basisnet spoor ongedaan gemaakt zal worden, vindt het college de veiligheidssituatie ten aanzien van dit uitbreidingsplan aanvaardbaar.

4.4 Geluid

Regels betreffende geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet Geluidhinder (Wgh). Doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van woningen en andere geluidsgevoelige objecten. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en om (sommige) industrieterreinen.
Het te realiseren verpleeghuis is aangemerkt als een geluidsgevoelige bestemming en is gelegen is gelegen binnen de geluidszone van spoorweglawaai van het traject Utrecht - 's Hertogenbosch. Derhalve heeft S&W een onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwbouw te bepalen. Uit het rapport (kenmerk: 2090808, versie 1) blijkt het volgende:
De geluidsbelasting van de gevel is berekend met behulp van standaardrekenmethode II. De hoogste berekende etmaalwaarde is 65 dB, inclusief 1,5 dB prognosetoeslag. Deze waarde dient gebruikt te worden als uitgangspunt voor de te realiseren geluidwering. Voor alle verblijfsruimten gelegen aan ten minste één gevel met een geluidsbelasting hoger dan 53 dB, zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen vereist.
Naar aanleiding van het voorgenoemde rapport heeft S&W een de geluidwering van de gevel bepaald. Uit het rapport (kenmerk: 2100115, versie 1) blijkt dat op grond van berekeningen kan worden geconcludeerd dat de geluidwering van de gevel voldoende is, indien de voorzieningen zodanig worden uitgevoerd, als in het rapport van S&W staat omschreven.
Conclusie
De nieuwbouw voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde zoals genoemd in het Bouwbesluit. Derhalve heeft S&W de geluidwering van de gevel onderzocht. Indien initiatiefnemer de door S&W voorgestelde voorzieningen uitvoert, zoals deze in het rapport van S&W (kenmerk: 2100115, versie 1) zijn beschreven, is de geluidwering van de gevel voldoende en voldoet zij aan de voorkeursgrenswaarde. Het toestaan van een gevelbelasting van 65 dB is hoger dan toegestaan op grond van het gemeentelijke beleid maar wel passend binnen het wettelijk toelaatbare.
Het college is voornemens om een hogere grenswaarde toe te staan. Het ontwerpbesluit hiervoor heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan van 4 november 2010 tot en met 15 december 2010 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit. Het besluit is genomen op 22 februari 2011.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wet luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Een kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen.
Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
In het kader van het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moeten doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. En ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-project.
Conclusie
Het plan is aan te merken als een NIBM-project, waardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM geen toetsing van het aspect luchtkwaliteit noodzakelijk is. Daarnaast blijkt uit de rapportage luchtkwaliteit (2006) van de gemeente Houten dat de luchtkwaliteit zodanig is, dat het de nieuwe functies toelaat.

4.5.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, dat via een amendement van de Tweede Kamer in de Wm is opgenomen.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Conclusie
Het te realiseren verpleeghuis is aan te merken als een gevoelige bestemming. Het plangebied is niet gelegen binnen een onderzoekszone behorende bij een rijks- of provincialeweg. Het aspect Luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Omdat een verpleeghuis een milieugevoelige bestemming is, heeft ingenieursbureau Inpijn-Blokpoel een inventariserend bodemonderzoek voor onderhavig plangebied uitgevoerd. Uit het onderzoeksrapport (kenmerk: MB-7009) blijkt de bovengrond licht verontreinigd is met zink en koper en de ondergrond licht verontreinigd is met nikkel. De grenswaarden voor een nader onderzoek worden echter niet overschreden, waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven. De constatering dat bepaalde gehalten de desbetreffende streefwaarden overschrijden, kan wel consequenties hebben voor de grondafvoer; de vrijkomende grond is buiten het betreffende perceel niet noodzakelijkerwijs multifunctioneel toepasbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een onderzoek conform het protocol uit het Bouwstoffenbesluit worden gevraagd (AP-04).
Naar aanleiding van bovenstaand onderzoek heeft Zorgspectrum Inpijn-Blokpoel opdracht gegeven voor een nader bodemonderzoek. Uit het rapport (kenmerk: MB-7009-A) blijkt eveneens dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor geplande nieuwbouw.
Conclusie
Uit beide onderzoeken van Inpijn-Blokpoel is gebleken dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen zoals het uitbreiden van een verpleeghuis, dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

4.7.1 Natuurbeschermingswet (1998)

De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden.
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet , die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De gebieden die door de wet worden beschermd, zijn de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en de zogenoemde Natura 2000 gebieden, welke onder de Europese Vogel- en habitatrichtlijnen vallen.
Conclusie
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een Natura 2000 gebied, vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied. Hieruit volgt geen nadere onderzoeksverplichting.

4.7.2 Flora en faunawet (2002)

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridische kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
Uit raadpleging van het Natuurloket blijkt dat het gebied niet volledig is onderzocht op beschermde plant- en diersoorten. Derhalve heeft Zorgspectrum opdracht gegeven Loo Plan voor een quickscan Flora en Fauna. Uit het rapport (kenmerk: 2010-603-00130-QS, 21 januari 2010) blijkt dat het plangebied grenst aan een ecologische verbindingszone, welke door de spoorlijn wordt gevormd. Beleidsmatig wordt onderzocht om deze verbindingszone te laten vallen en de verbindingszone langs de Ringweg te projecteren. Met de voorgenomen werkzaamheden wordt dan ook geen significant effect te verwachten binnen de ecologische verbindingszone. Daarnaast zijn er geen beschermde dier- en plantsoorten in het plangebied aangetroffen. Deze worden gezien de aanwezige biotopen ook niet verwacht. Wel is er grote kans op broedende vogels. De werkzaamheden zullen dan ook buiten het broedseizoen dienen plaats te vinden. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient gecontroleerd te worden op aanwezige broedgevallen.
Conclusie
Uit de quickscan Flora en Fauna, uitgevoerd door Loo Plan, blijkt dat het plangebied gelegen is langs een ecologische verbindingszone. Omdat beleidsmatig onderzocht wordt om deze verbindingszone te verplaatsen wordt er met voorgenomen werkzaamheden geen negatief effect verwacht. Bovendien zijn er geen beschermde dier- en plantsoorten aanwezig aangetroffen in het plangebied. Wel dient er rekening te worden gehouden met broedende vogels. Derhalve vormt het aspect Flora en Fauna geen belemmering voor onderhavig plan.

4.8 Water

NBW en KRW
Naast het beleid en beheer van het Hoogheemraadschap voor de betreffende regio zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland. het NBW betreft vooral kwantiteitsaspecten van het waterbeheer, zoals de waterberging bij hevige regenval. De KRW richt zich vooral op de chemische en ecologische waterkwaliteit. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het Rijk, provincies, gemeenten en Hoogheemraadschappen gaan dit samen aanpakken. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Om deze problemen te bestrijden zijn maatregelen nodig met als uitgangspunt het eerst vasthouden, dan bergen en vervolgens afvoeren van water.
Sinds november 2003 is de watertoets en de waterparagraaf verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Dit houdt onder meer in dat in een vroegtijdig stadium overleg plaatsvindt met de waterbeheerder over de consequenties van het voornemen ten aanzien van de waterhuishouding en de te nemen waterhuishoudkundige maatregelen.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
De Stichtse Rijnlanden zorgt voor het lokale en regionale waterbeheer in Midden-Nederland, waaronder ook Houten. De gemeente Houten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben gezamenlijk een gemeentelijk waterplan voor Houten opgesteld. De provincie Utrecht en Vitens hebben hieraan bijgedragen. Het waterplan Houten 2006-2009 is een breed gedragen integrale watervisie voor het grondgebied van de gemeente Houten. Het concept waterplan Houten is in 2005 vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadschap en de gemeenteraad van Houten. In het waterplan wordt een (integrale) visie gegeven op water. Het stelt kaders voor kansen en problemen in de riolering en het (grond)water. In het waterplan Houten wordt gestreefd naar het oplossen van waterproblemen en het benutten van waterkansen. Tevens moet het waterplan leiden tot een impuls aan de beleving en het beheer van het water in en om Houten. Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de ecologische en recreatieve functie van het water is daarbij belangrijk. Ambities zijn onder andere het bevorderen van recreatiemogelijkheden van en langs het water, aanleg van natuurvriendelijke oevers en ecologische verbindingszones, en het versterken van de Hollandsche Waterlinie.
Watertoets
Op 29 januari 2009 heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een eerste advies uitgebracht. Het Hoogheemraadschap heeft geconcludeerd dat het bouwplan niet van invloed is op het regionale oppervlaktewatersysteem. Het Hoogheemraadschap dan ook positief over dit bouwplan. Wel wordt aangegeven dat er kansen zijn voor het duurzaam omgaan met water. Hemelwater wordt in het gebied afgevoerd naar het riool. Hierdoor mengt schoonregenwater zich met vuil afvalwater. Het Hoogheemraadschap adviseert nader onderzoek te doen naar infiltratie van hemelwater. Daarnaast wordt geadviseerd te kijken of het 'vasthouden' van water mogelijk is middels toepassing van groene daken. Als laatste wordt de suggestie de hand gedaan om een wadi of greppel te realiseren waarin hemelwater opgevangen kan worden.
Conclusie
Vanuit provinciaal belang zijn er geen bezwaren tegen het bouwplan (zie paragraaf 3.2.3 en 3.2.4). Daarnaast zijn de suggesties van het Hoogheemraadschap bekeken. Het bouwplan wordt uitgevoerd met een gedeeltelijk groen dak en de mogelijkheden tot infiltratie worden verder onderzocht. Dit heeft tot doel hemelwater te laten infiltreren in de bodem. De technische uitvoering is nog niet exact bekend.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Het Europees verdrag van Malta werd in 1992 ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van het verdrag is de veiligstelling van het (Europees) archeologisch erfgoed. De implementatie van het verdrag in een nieuwe wet is inmiddels in werking getreden. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de in hun bodem aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.
Op 4 december 2007 heeft het college van Houten het definitieve beleidsplan archeologie vastgesteld. De kern van het archeologiebeleid is de Archeologische Maatregelenkaart. Op deze kaart is te zien waar archeologisch waardevolle gebieden zijn of worden verwacht, te gebruiken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleidsplan is gebaseerd op de uitgangspunten van de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg en het eerder vastgestelde monumentenbeleid Gekoesterd Erfgoed.
De Archeologische Maatregelenkaart geeft aan dat de grond binnen de plangrens is aangemerkt als Categorie 3, zie afbeelding 4. Dit houdt in dat er voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt. In opdracht van Oomen Architecten BV heeft Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd op de nieuwbouwlocatie Ervenstaete te Houten, gemeente Houten. Het vooronderzoek omvatte een Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO). Uit het rapport (kenmerk: V09-1629) blijkt het volgende:
Hoewel in het plangebied in het verleden geen archeologische of cultuurhistorische waarden zijn aangetroffen, zijn er in de directe omgeving diverse archeologische waarnemingen en vondsten van archeologische gedaan. Desalniettemin zijn er tijdens het veldonderzoek geen archeologische vondsten in omgewoelde grond waargenomen en zijn er in de boringen geen aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid gedurende de prehistorie tot aan de Middeleeuwen in de vorm van aardewerkscherven, metalen, glazen of objecten van organisch materiaal, menselijk of dierlijk botmateriaal, of houtskoolresten aangetroffen. De in (hoofdzakelijk het zuidelijk deel van) het centrale stuk van het plangebied op een diepte van 1,40 tot 1,70 meter –mv aangetroffen verkleuringen zouden eventueel wel kunnen wijzen op een korte periode van menselijke activiteit op deze locatie in het verleden. Echter, het is niet met zekerheid vastgesteld dat het hier een fosfaatvlek betreft.
Aangezien er geen primaire archeologische indicatoren zijn aangetroffen die bewoning van het plangebied in het verleden ondersteunen, en de geplande bodemverstoringen (maximaal 1 meter –mv, op enkele plekken 1,30 meter –mv) de laag met de mogelijke fosfaatvlek niet zal raken, adviseert Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie op basis van de onderzoeksresultaten geen nader archeologisch onderzoek te verrichten en ziet zij geen bezwaar tegen de voortgang van de geplande bodemverstoringen zoals deze door Oomen Architecten BV aangegeven zijn. Ter hoogte van de liftput wordt iets dieper verstoord. De aanbeveling is gedaan om de archeologische werkgroep Leen de Keijzer de gelegenheid te geven voor het doen van waarnemingen tijdens de bouwwerkzaamheden. Nader onderzoek voor diepere werkzaamheden is gezien de beperkte omvang niet nodig.
Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart Houten
Afbeelding 4. Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart gemeente Houten
Conclusie
Uit het onderzoek van Vestigia B.V. Archeologie en Cultuurhistorie blijkt dat er geen nader archeologisch onderzoek nodig is. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.10 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Onderhavig initiatief brengt extra functies in het plangebied, waardoor een toename van het aantal bezoekers zal ontstaan. De verkeerstoename, als gevolg van de functiewijziging, zal vanwege de kleinschaligheid van het plan echter nihil zijn. Gelet op de ligging van Het Houtens Erf langs de Stationserf wordt geen structurele verandering van verkeerspatronen verwacht als gevolg van onderhavig plan. De uitbreiding van Het Houtens Erf heeft daardoor geen negatief effect op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
Parkeren
Het plan voorziet in voldoende parkeervoorzieningen. In totaal worden 18 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is in overeenstemming met de gemeentelijke parkeerbalans.
Conclusie
Onderhavig plan heeft geen negatief effect op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Daarnaast voorziet het plan in voldoende parkeervoorzieningen.

5 Op Te Nemen Bestemmingen

In dit hoofdstuk volgt een korte omschrijving van de op te nemen bestemmingen, conform de SVBP 2008.
Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' wordt toegewezen aan de nieuwbouw van Het Houtens Erf, inclusief de bijbehorende terrassen en tuinen.
Verkeer - Wegverkeer
Deze bestemming zal betrekking hebben op de in het plangebied aanwezige verkeersvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen en snippergroen.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Volgens de Wro afdeling 6.4 moet een gemeente bij het voornemen voor een bouwplan een grondexploitatieplan vaststellen. Wanneer een bestemmingsplan wordt opgesteld voor een bouwplan kan de gemeenteraad beslissen geen exploitatieplan vast te stellen. De raad moet hiertoe expliciet besluiten.
Conclusie
Het bestemmingsplan is ten behoeve van een particuliere ontwikkeling. De kosten voor de gemeente als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro worden verzekerd middels een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Er is derhalve geen reden om aan de economische uitvoerbaarheid te twijfelen. Het bestemmingsplan omvat dus tevens een besluit om geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Gezien bovenstaande bestaan er planologisch geen bezwaren om medewerking aan het plan te verlenen door daarvoor een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

6.2.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg / Inspraak

Het voorontwerp van onderhavig bestemmingsplan heeft van 17 juni 2010 t/m 28 juli 2010 (zes weken) voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is het plan in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluir ruimtelijke ordening naar twaalf verschillende overlegpartners verzonden. De Nota inspraak en overleg is toegevoegd in de bijlage van het bestemmingsplan. In deze Nota is een beknopte weergave van de reacties gegeven alsmede de gemeentelijke beantwoording daarop.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 november 2010 tot en met 15 december 2010 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is 1 zienswijze op het bestemmingsplan binnengekomen. De zienswijze is ingediend door de provincie Utrecht en gaat over het aspect Externe Veiligheid. Na de uitkomst van de landelijke stuurgroep over het Basisnet heeft de provincie Utrecht aangegeven hun zienswijze in te trekken, er is derhalve geen sprake meer van een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan. De regels en de verbeelding zijn ongewijzigd vastgesteld, de toelichting is aangepast op drie punten, te weten aanpassing conclusie "Externe Veiligheid" , aanvulling paragraaf 4.4 "Geluid" met het genomen besluit hogere waarde van 22 februari 2011 en invulling paragraaf 6.2.2 "Zienswijzen".

1 Staat Van Horeca-activiteiten

1 Onderzoek Externe Veiligheid

2 Verantwoording Groepsrisico

3 Akoestisch Onderzoek

4 Verkennend Bodemonderzoek

5 Aanvullend Bodemonderzoek

6 Quickscan Flora En Fauna

7 Archeologisch Onderzoek

8 Nota Inspraak En Vooroverleg