Loerik VI-Albers Pistoriusweg
Bestemmingsplan - Houten
Vastgesteld op 18-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Loerik VI-Albers Pistoriusweg met identificatienummer NL.IMRO.0321.0280BPLOERIKVI-VAST van de gemeente Houten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels (en bijlagen) als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0321.0280BPLOERIKVI-VAST met bijgehorende regels (en bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.5 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.6 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.7 beroep en bedrijf aan huis:
beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een:
- horecabedrijf,
- prostitutiebedrijf, en
- detailhandelvestiging, m.u.v. een webwinkel, waarbij opslag, levering en betaling elders plaatsvindt.
1.8 bestaand:
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan legaal bestaat;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en op de grond staand bouwwerk met een dak.
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en gedeeltelijke ondergrondse bouwdelen, maar met uitsluiting van geheel ondergrondse bouwdelen en zolders;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.19 carport:
een dakconstructie, vrijstaand, zonder eigen wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen;
1.20 commerciele zaalverhuur:
zaalverhuur aan derden, waarbij het onderwerp c.q. het karakter van de bijeenkomst geen raakvlak heeft met het feitelijke hoofdgebruik;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee
gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van milieuvergunningplichtige bedrijven en instellingen en een seksinrichting;
1.23 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.24 erfbebouwing:
bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, technische, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte baliefunctie;
1.28 kantooractiviteiten:
de uitoefening van activiteiten ten behoeve van een kantoor;
1.29 kinderopvang:
Het opvangen van kinderen op locatie, al dan niet tegen betaling, waarbij de volgende indeling wordt aangehouden:
- kleinschalig: maximaal 6 kinderen;
- middelgroot: 7 tot 30 kinderen;
- grootschalig: meer dan 30 kinderen.
1.30 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, met uitzondering van kinderdagverblijven;
1.31 onzelfstandige woonruimte:
woonruimte met een eigen toegang die door een huishouden kan worden bewoond, waarbij het huishouden afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;
1.32 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.33 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.34 perifere detailhandel:
detailhandel voor niet frequente doelgerichte aankopen op perifere locaties, die door brand- en explosiegevaar en door zijn volumineuze aard en omvang en voor de dagelijkse bevoorrading moeilijk inpasbaar is in bestaande winkelgebieden zoals in de volgende branches: auto's, boten, caravans (inclusief tenten), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, woninginrichting waaronder meubels en dierbenodigdheden (volumineus/fouragehandel);
1.35 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.36 prositutiebedrijf:
prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk
te stellen bedrijfstypen;
1.37 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen;
1.38 vrij beroep:
het in de woning van de beroepsuitoefenaar uitoefenen van een beroep of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de voor de beroepsuitoefenin gebruikte ruimte niet overheersend is ten opzichte van de voor de bewoning gebruikte ruimte;
1.39 webwinkel:
een detailhandelvestiging waar goederen via het internet of via de telefoon worden besteld en betaald;
1.40 woning:
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één zelfstandig huishouden, niet zijnde een woonschip, of -ark;
1.41 zelfstandig wonen:
het bewonen van een zelfstandige woonruimte;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Meetmethode
- a. lengte, breedte en diepte van bouwwerken:
tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten; - b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; - c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; - d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk , met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; - e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de (fictieve) buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een gebouw of van een overig bouwwerk; - f. onderlinge afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 Uitzonderingen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - Uit Te Werken
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantooractiviteiten met daarbij behorende bebouwing en voorzieningen;
- b. handels- en bedrijfsdoeleinden, geen detailhandel zijnde, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, met dien verstande dat bovengenoemde bedrijven op deze gronden uitsluitende toelaatbaar zijn, mits de bedrijfsactiviteiten voor zover deze behoren tot de categorieën 1 en 2 welke zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
- c. maatschappelijke voorzieningen met horeca-activiteiten ten dienste van de hoofdactiviteit, voor zover deze behoren tot categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende Staat van horeca-activiteiten;
- d. kinderopvang;
- e. wonen, zowel zelfstandig als onzelfstandig, in de vorm van één- en meergezinshuizen, met de daarbij bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven;
- f. beroepen en bedrijven aan huis;
- g. gebouwde sportvoorzieningen, zoals fitnesscentra, met horeca-activiteiten ten dienste van de hoofdactiviteit, voor zover deze behoren tot categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende Staat van horeca-activiteiten;
- h. cultuur en ontspanning, zijnde het bedrijfsmatig verrichten van actviteiten gericht op cultuur, spel, vermaak en ontspanning met horeca-activiteiten ten dienste van de hoofdactiviteit, voor zover deze behoren tot categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende Staat van horeca-activiteiten;
met daaraan ondergeschikt:
- i. ontsluitingen, wegen en paden;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. groenvoorzieningen,
- l. water en straatmeubilair;
- m. tuinen en erven, terreinen en pleinen;
niet toegestaan is:
- n. commerciële zaalverhuur;
- o. zelfstandige horeca.
3.2 Uitwerkingsregels
3.3 Bouwregels
Op de tot Gemengd - Uit te werken bestemde gronden mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met een door burgermeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan dat in werking is getreden en/of onherroepelijk is geworden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het onder 3.3 bedoelde uitwerkingsplan, indien het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan en de realisatie ervan past binnen de economische en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. speelvoorzieningen;
- c. verblijf, verkeer in de vorm van voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair, en parkeren;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
- e. ondergrondse afvalsystemen en verharding.
4.2 Bouwregels
Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:
- a. terreinafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
- b. lichtmasten tot een maximale hoogte van 10 meter;
- c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 5 meter.
Artikel 5 Tuin - Voortuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - Voortuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voortuinen, erven en verhardingen;
- b. erkers, voordeurluifels of kliko-ombouw behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
5.2 Bouwregels
Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:
- a. erkers, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw krijgt;
- 2. de breedte maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming bedraagt;
- 3. de diepte van de erker maximaal 1,2 meter bedraagt;
- 4. de erker buiten de hoek van 45 graden van de gevel van de naastgelegen woning blijft (de vrije uitzichthoek wordt uitgezet vanuit het snijpunt van voorgevel en erfgrens);
- b. voordeurluifels, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw krijgt;
- 2. de oppervlakte maximaal 2 m2 bedraagt;
- c. kliko-ombouwen, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte en de bouwhoogte maximaal 2 m2 respectievelijk 1.40 meter bedraagt;
- 2. per woning maximaal 1 kliko-ombouw gerealiseerd mag worden;
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:
- a. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;
- b. een goede verkeerskundige inpassing;
- c. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;
- d. een goede hydrologische inpassing;
- e. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn.
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer-Wegverkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer en verblijf, waaronder parkeren;
met daaraan ondergeschikt:
- b. geluidwerende voorzieningen;
- c. groenvoorziening;
- d. speelvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. ondergrondse afvalsystemen en verharding.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:
- a. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;
- b. een goede verkeerskundige inpassing;
- c. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;
- d. een goede hydrologische inpassing;
- e. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 7 Wonen - Vrijstaand
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen-Vrijstaand” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zelfstandig wonen;
- b. beroepen en bedrijven aan huis;
- c. tuinen, erven en verhardingen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. groen- en speelvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. verkeer en verblijf;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:
- a. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;
- b. een goede verkeerskundige inpassing;
- c. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;
- d. een goede hydrologische inpassing;
- e. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 7.1, gelden de volgende regels:
- a. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;
- b. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;
- c. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:
- 1. behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;
- 2. webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen;
- d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
- e. ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
- f. ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid;
- g. er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in geval van herbouw is het bepaalde onder a. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. in geval van nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken op een andere plaats binnen het bouwperceel dan de bestaande bebouwing geldt, dat:
- 1. de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlaktematen;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,2 m;
- 4. de totale oppervlakte van nieuw te bouwen bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 50 m2.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' de bestemming te wijzigingen ten behoeve van het toevoegen van een bouwvlak, waarbinnen de bouw van vrijstaande woningen of twee-aaneen gebouwde woningen is toegestaan, mits:
- a. het totaal aantal woningen binnen het bouwvlak niet meer dan 2 bedraagt;
- b. de goothoogte van het hoofdgebouw niet meer dan 7,00 m bedraagt;
- c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer dan 11,00 m bedraagt;
- d. de woningdiepte niet meer dan 13 meter bedraagt;
- e. voor een vrijstaande woning geldt, dat de woning zodanig wordt gesitueerd, dat de voorgevel tenminste op 1 punt de naar de weg gekeerde bouwgrens raakt;
- f. voor twee-aaneengebouwde woningen geldt, dat de voorgevel van minimaal 1 van de woningen tenminste op 1 punt de naar de weg gekeerde bouwgrens raakt en de voorgevels in elkaars verlengde worden gesitueerd;
- g. de woningen op tenminste 5 meter uit de zijerfgrens worden gebouwd;
- h. de woningen worden ontsloten vanaf de Albers Pistoriusweg;
- i. de financiële uitvoerbaarheid is verzekerd met een anterieure overeenkomst of een exploitatieplan;
- j. de bodem, blijkens vooraf ingesteld bodemonderzoek, niet zodanig verontreinigd is, dat wettelijke bezwaren bestaan tegen de realisering van woningen;
- k. voorafgaand aan de toepassing van de wijzigingsbevoedheid op grond van ecologisch onderzoek inzichtelijk is gemaakt, dat toepassing van de wijzigingsregels geen onevenredige afbreuk doet aan de ecologische waarden;
- l. alvorens de gronden binnen deze bestemming worden gewijzigd dient een beeldkwaliteitplan te zijn vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders;
- m. aangetoond dient te worden dat de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet wordt overschreden
- n. indien sprake is van nabijgelegen hinderveroorzakende (bedrijfs-)activiteiten, dient te worden aangetoond dat die activiteiten zijn beëindigd c.q. aangepast dan wel anderszins een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd;
- o. voor de vaststelling van het wijzigingssplan dient een waterparagraaf te worden gemaakt waarbij advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap De Stichte Rijnlanden;
- p. er minimaal 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein worden gerealiseerd;
- q. er maximaal 1 inrit per woning is toegestaan met een breedte van maximaal 3 m.
- r. ten aanzien van erfbebouwing dienen de volgende regels in acht te worden genomen:
- 1. Bijbehorende bouwwerken:
- de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwpeceel, met een maximum van 50 m²;
- de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedragen maximaal 3,2 respectievelijk 6 m.
- 2. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen gelegen vóór de voorgevelrooilijn van welke de bouwhoogte maximaal 1 m bedraagt.
- 1. Bijbehorende bouwwerken:
en waarbij:
- s. het toe te voegen bouwvlak op de dezelfde grenzen als die van de aanduiding 'wro-zone wijzgingsgebied 1' wordt gelegd;
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels:
- a. ten aanzien van de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, en hierbij toestaan dat de bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
- b. ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- c. afwijken van de bestemmingsplanregels, zodat zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte kan worden omgezet, mits:
- 1. de omzetting geen onevenredige toename van de verkeersintensiteit tot gevolg heeft;
- 2. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernorm per woning 0,6 p.p. bedraagt;
- 3. minimaal 5 m² berging aanwezig is per onzelfstandige woonruimte.
- d. afwijken van de bestemmingsplanregels voor het realiseren van voorzieningen voor duurzame energie;
- e. het gebruik van een bestaand bijgebouw ten behoeve van wonen of het plaatsen van een tijdelijke woonunit bij een woning, mits:
- 1. de medische/sociale urgentie wordt aangetoond;
- 2. de tijdelijkheid wordt vastgelegd;
- 3. geen extra bebouwingsmogelijkheden gerealiseerd worden;
- 4. de nieuwe situatie geen belemmering vormt voor omwonenden en bedrijven;
- 5. het bouwwerk ondergeschikt is aan de woning, met een maximale maat van 80 m2.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
- 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de van deze regels deel uitmakende Lijst van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van milieubelasting van de desbetreffende typen van bedrijven daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
- 2. Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Loerik VI-Albers Pistoriusweg
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Het plangebied Loerik VI-Albers Pistoriusweg is gelegen aan de zuidzijde van Houten nabij De Koppeling. Dit plangebied is opgedeeld in twee delen die beide in de directe nabijheid van de spoorlijn gesitueerd zijn.
Het westelijk deel van het plangebied is begrensd door de wegen De Bouw en het Spoorwachterspad. Dit deel van het plangebied sluit aan op het bedrijventerrein De Schaft.
Het oostelijk deel van het plangebied is begrensd door de spoorlijn, de Albers Pistoriusweg en de Beusichemseweg. Dit deel is thans in gebruik door twee vrijstaande woningen en een bedrijf dat tractoren reviseert (landbouwmechanisatiebedrijf). Het landbouwmechanisatiebedrijf wordt uitgeplaatst naar een locatie buiten het plangebied.
Verder bestaat dit plangebied uit braakliggend terrein.
Het oostelijk deel van het plangebied wordt met uitzondering van de woning Albers Pistoriusweg 1 bestemd als uit te werken bestemming. Deze uitwerkingsplicht wordt opgenomen om flexibiliteit te creëren door middel van het geven van een globale bestemming. De uit te werken bestemming wordt in een uitwerkingsplan op een later tijdstip meer gedetailleerd uitgewerkt. Uitgangspunt is, dat de vigerende regeling zoveel mogelijk wordt gerespecteerd en dat aanvullend ook maatschappelijke activiteiten, sportvoorzieningen en cultuur en ontspanning mogelijk worden gemaakt. Tot slot wordt opgenomen dat binnen de uit te werken bestemmingen maatschappelijke activiteiten, gebouwde sportvoorzieningen en cultuur en ontspanning ook ondergeschikte horeca is toegestaan.
Dit betekent, dat het gehele gebied met een uit te werken bestemming kan worden uitgewerkt voor bedrijven, kantoren, sportvoorzieningen, woningen, maatschappelijke activiteiten en/of cultuur en ontspanning, waarbij zoals hierboven aangegeven bij een deel van de bestemmingen ook ondergeschikte horeca is toegestaan.
Voor het westelijke deel van het plangebied (ten westen van de spoorlijn) is het uitgangspunt, dat het bestaand gebruik bevestigd wordt door middel van gedetailleerde bestemmingen. Er loopt een haalbaarheidsonderzoek voor dit gebied naar een herbestemming naar intensiever gebruik door meer woningen. Indien economisch uitvoerbaar is het ook mogelijk dat het westelijk deel van het plangebied in de toekomst wordt gebruikt door bedrijven, kantoren, maatschappelijke activiteiten, sportvoorzieningen en cultuur en ontspanning. Dit is echter niet in dit plan mogelijk gemaakt. Daarvoor moet dan een separate planologische procedure worden gevolgd.
In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
De gemeente Houten heeft besloten om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor het gebied Loerik VI-Albers Pistoriusweg. De aanleiding is, dat het vigerende plan verouderd is en hierdoor geen actueel beleidskader meer vormt voor toekomstige ontwikkelingen. Het vigerende plan is gebaseerd op de toen geldende inzichten voor wat betreft de regelgeving. Op grond van artikel 3.1.2 van de Wet ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan eens per tien jaar te worden herzien.
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Het vigerende bestemmingsplan 'Globaal bestemmingsplan Houten-Vinex' waar het plangebied Loerik VI-Albers Pistoriusweg in gelegen is, is vastgesteld door de Raad op 7 april 1999.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft op beknopte wijze de bestaande situatie, waarna in hoofdstuk 3 inzicht gegeven is in het relevante beleid. De relevante omgevingsaspecten zijn beschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft de juridische planbeschrijving weer waarna de economische uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6) en de maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstuk 7) zijn beschreven.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Geschiedenis
Van oudsher tot de jaren negentig kende het gebied een agrarisch gebruik, waaronder kassen die waren gesitueerd achter de achter de Albert Pistoriusweg. Thans maakt het plangebied Loerik VI-Albers Pistoriusweg onderdeel uit van het zuidelijk deel van Houten, dat voor een groot deel in eind jaren negentig is gerealiseerd als zijnde een Vinex-wijk. Het plangebied is omringd door de woonwijken Loerik en Leebrug en ook door het bedrijventerrein De Schaft en het kantorengebied Molenzoom, die als belangrijke pijlers dienen voor de Houtense economie.
2.2 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied kent twee delen. Het westelijk deel van het plangebied is ruim opgezet met vrijstaande woningen, tuinen en openbaar groen. In het oostelijk deel van het plangebied is al geruime tijd een landbouwmechanisatiebedrijf gevestigd dat uit het gebied wordt geplaatst. Daarnaast bevinden zich er in dit deel van het plangebied enkele vrijstaande woningen. In het plangebied bevindt zich een nog braakliggend open terrein met een groen karakter, dat in de toekomst ontwikkeld wordt. Het terrein is geschikt voor bedrijven, maatschappelijke functies, wonen en kantoren. Zowel ruimtelijk als functioneel is er in dit deel nog geen invulling bekend. De ontsluiting van de delen van het plangebied vindt voor het autoverkeer plaats door middel van de Rondweg en De Koppeling. Het plangebied ligt in de nabijheid van het Station Houten Castellum. Ten westen van het braakliggende deelterrein is de spoorlijn Culemborg-Utrecht gelegen.
De beoogde invulling van het gebied met een uit te werken bestemming is beschreven in paragraaf 1.1. Parallel aan de procedure van onderhavig bestemmingsplan wordt gewerkt aan de nadere invulling van die gronden. Gestreefd wordt om snel na vaststelling van het onderhavige plan een uitwerkingsplan vast te stellen teneinde de beoogde bestemmingen te kunnen realiseren. Dit uitwerkingsplan doorloopt zijn eigen procedure.
Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven wordt het landbouwmechanisatiebedrijf uitgeplaatst naar een locatie buiten het plangebied. Een landbouwmechanisatiebedrijf past niet in de beoogde invulling met woningen, kantoren en lichte bedrijven. Het bedrijf veroorzaakt bovendien milieuhinder in de directe omgeving en het leidt tot hinder van verkeer vanwege landbouwvoertuigen op de toeleidende routes. Een en ander blokkeert de beoogde ontwikkeling naar woningen en is niet in te passen in de beoogde ontwikkeling naar kantoren en lichte bedrijven.
Bedrijfswoningen zijn niet meer nodig vanwege betere bereikbaarheid en bewaking van bedrijven op afstand en niet wenselijk in verband met de hoge milieubelasting nabij een bedrijf.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees En Rijksbeleid
3.1.1 Verdrag van Malta
'Het verdrag van Malta' heeft tot doel het archeologisch erfgoed in Europa te beschermen. Als de bodem wordt verstoord, moeten volgens het verdrag belangrijke archeologische resten intact worden gehouden, bij voorkeur op locatie in de bodem en, als het niet anders kan, door opgraving en archivering. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het onderdeel archeologie.
3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn
Nederland kent 166 Natura 2000-gebieden (162 op land en 4 op zee). Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten en de als leefgebied aangewezen gebieden te beschermen. De Habitatrichtlijn heeft tot doel het waarborgen van de biologische diversiteit en de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Het plangebied valt niet binnen een Habitatrichtlijn- of Vogelrichtlijngebied en heeft door de afstand geen relatie met de dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszones Kolland & Langbroek en Uiterwaarden Lek.
Gezien de afstand van het plangebied en de ligging binnen het bestaand bebouwd gebied van Houten hebben de geprojecteerde ontwikkelingen geen invloed op de dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszones. Bij de planontwikkeling hoeft dan ook niet expliciet rekening gehouden te worden met de Vogel- en Habitatrichtlijn.
3.1.3 Flora- en faunawet
In de Flora- en faunawet is de bescherming van planten- en dierensoorten geregeld. In verband met de haalbaarheid van de ontwikkelingen moet worden aangetoond, dat deze wet de bestemming die het kavel zal krijgen niet onmogelijk maakt. Hierop wordt in paragraaf 4.7 nader ingegaan.
3.1.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) betreft een actualisatie van het ruimtelijke en het mobiliteitsbeleid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. Voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse waterlinie als (voorlopig) UNESCO werelderfgoedgebied blijft het Rijk in het kader van de internationale afspraken hierover verantwoordelijk. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De spoorlijn Culemborg-Utrecht wordt in structuurvisie aangeduid als internationaal spoorwegennet. Het gebied ligt bovendien in een gebied aangeduid als 'Stedelijke regio's met topsectoren'. Dit zijn regio's die een rol spelen bij de nationale doelstelling de ruimtelijk-economische structuur in heel Nederland te versterken. Het plan ondervindt geen belemmeringen van uit het beleid geformuleerd in de structuurvisie .
3.1.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 17 december 2011 in werking getreden. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. De nationale belangen worden in het gebied gevormd door de herijkte EHS en de Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn voor dit bestemmingsplan niet relevant.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Deze onderwerpen vormen geen belemmering voor het plan.
3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening
Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd de volgende stappen te zetten (“de treden van de ladder”) wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen.
- 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijven- en haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
- 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
- 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om in de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordeling door betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend (multimodaal) ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Dit betekent voor de gemeente dat de noodzaak voor en mogelijkheden om binnen dan wel buiten bestaand bebouwd gebied in een nieuwe ontwikkeling te voorzien met hun voor- en nadelen tegen elkaar moeten worden afgewogen.
Stap 1: Zoals in paragraaf 3.3.1 is aangegeven is het plangebied op de plankaart behorende bij het Regionale Structuurplan Utrecht aangeduid als Groen stedelijk / suburbaan milieu. Dit betreft een milieu waarin de woonfunctie dominant is en centraal staat met een lage graad van functiemenging in een stedelijke omgeving. Een dergelijk gebied kent veel grondgebonden woningen met tuin of flatwoningen in een groene setting. Gebieden met deze aanduiding mogen ontwikkeld worden als het gebruik in hoofdlijnen past binnen de kaders die in het RSP zijn neergelegd. De beoogde ontwikkeling van het plangebied past daarmee in het regionalebeleid.
Stappen 2 en 3: Aangezien het gaat om een project binnen bestaand bebouwd gebied zijn deze stappen niet aan de relevant.
Geconcludeerd wordt dat het plan zowel kwantitatief als kwalitatief past en er sprake is van een duurzame verstedelijking.
3.1.7 Waterbeleid voor de 21e eeuw (2000)
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets, 2003).
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan 2005-2015
Op 13 december 2004 is het Streekplan Utrecht 2005-2015 vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening is de status van het streekplan gewijzigd in structuurvisie.
De structuurvisie bevat het ruimtelijke beleid voor de periode 2005-2015. In de structuurvisie worden de volgende hoofdbeleidslijnen onderscheiden, dit als uitwerking van het credo: kwaliteit, uitvoering en samenwerking:
- Zorgvuldig ruimtegebruik: voor ruimtelijke ontwikkelingen, zowel in het stedelijk als het landelijk gebied, is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt;
- Water: water vormt een ordenend principe. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vormt water een vertrekpunt;
- Infrastructuur: de beschikbaarheid van bestaande infrastructuur en de (toekomstige) capaciteit van deze infrastructuur zijn mede bepalend bij het kiezen van nieuwe verstedelijkingslocaties;
- Verstedelijking: de provincie streeft naar een gedifferentieerd aanbod van wonen, werken en voorzieningen. Nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen worden vooral gerealiseerd in het stadsgewest Utrecht en het gewest Eemland. Daarnaast vormen Veenendaal en Woerden belangrijke opvangkernen. Elders in de provincie wordt een terughoudend verstedelijkingsbeleid gevoerd;
- Landelijk Gebied: het ruimtelijk ontwikkelingsbeleid voor het landelijk gebied is gericht op het versterken van zowel de (cultuurhistorische) identiteit, de landschappelijke diversiteit, als de vitaliteit van het landelijk gebied en op de kwaliteit van de natuur en de ecologische samenhang.
Met betrekking tot verstedelijking laat de provincie zich leiden door het principe van beheerste groei. Groei dient plaats te vinden binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor de open ruimte tussen steden en dorpen behouden blijft en de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk wordt versterkt. Om dit doel te bereiken zijn rondom bebouwingskernen zogenaamde rode contouren getrokken. Binnen de rode contouren dienen de verstedelijkingsambities plaats te vinden. Het plangebied van Loerik VI-Albers Pistoriusweg is gelegen binnen de rode contour.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionaal Structuurplan Utrecht 2005-2015
Op 21 december 2005 is het Regionaal Structuurplan Utrecht vastgesteld. In dit plan is in grote lijnen weergegeven hoe de provincie Utrecht zich in de periode 2005-2015 moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid.
In de Wet ruimtelijke ordening is het instrument regionaal structuurplan niet langer opgenomen. Het RSP heeft onder de Wro dezelfde status gekregen als een provinciale structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde RSP blijft geldig tot 2015. Op de plankaart behorende bij het RSP is het plangebied Loerik VI aangeduid als 'Werkgebied - kantoren'. Gebieden met deze aanduiding mogen ontwikkeld worden als het monofunctionele huidige gebruik in hoofdlijnen past binnen de kaders die in het RSP zijn neergelegd. De structuurvisie is geen belemmering vooronderhavig plan.
3.3.2 Waterstructuurvisie
Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
- het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
- er is sprake van een goede waterkwaliteit;
- de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
- de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
- er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
- de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staan streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:
- vasthouden, bergen, afvoeren;
- voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
- vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
- grondwater als ordenend principe.
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheersgebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies: wonen/werken, landbouw en natuur is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in ons werkgebied.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Strategische visie Houten 2015
De Strategische Visie Houten 2015 'Van groei naar bloei' is op 27 mei 2003 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten. Deze visie schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting voor de komende tien jaar. Alle aspecten die de leefkwaliteit in Houten bepalen worden in samenhang behandeld: sociale, economische, ruimtelijke en organisatorische aspecten. De aanwezige kwaliteiten (groene en veilige gemeente volgens uniek stedenbouwkundig concept ingericht, plek waar mensen prettig samen wonen en werken) moeten in de toekomst behouden blijven. In de strategische visie worden de volgende onderwerpen genoemd die een bijdrage leveren aan het behoud van deze kwaliteiten: evenwichtige bevolkingsopbouw, sterke sociale samenhang, voldoende voorzieningen, oorspronkelijke ontwerpfilosofie, goed functionerende rondweg, nieuwe aansluiting op rijkswegennet, fietsstad, station Castellum, groeikern los van Utrecht, recreatief gebruik buitengebied, interactiever. Deze visie is onderverdeeld naar vier doelstellingen met bijbehorende ambities. De doelstellingen zijn achtereenvolgens: uitgaan & ontspannen, elkaar kennen & inspireren, prettig wonen & leven en betrokken besturen in Houten 2015. De onderwerpen uit de strategische visie zijn verder uitgewerkt in onder meer de Ruimtelijke Visie Houten 2015.
3.4.2 Ruimtelijke Visie Houten 2015
In de ruimtelijke visie van de gemeente Houten, voortbordurend op de strategische visie ‘Houten in 2015’, wordt de vraag gesteld wat voor gemeente Houten wil zijn in 2015 en hoe de stad en het platteland leefbaar kunnen worden gehouden, nu en in de toekomst. De visie gaat in op de diverse functies als wonen, werken en voorzieningen. Voor wat betreft de kantoorvoorzieningen zijn de locaties Koppeling/Schaft en Loerik VI (Middengebied/Het Spoor) aangemerkt als geplande kantorenlocaties. Voor Loerik VI is een aantal van 30.000 m2 bvo voorgesteld.
3.4.3 Waterplan Houten 2006-2009
Het Waterplan Houten 2006-2009 'Een integrale visie op water tot 2030' is een breed gedragen integrale watervisie voor het grondgebied van de gemeente Houten. In het waterplan komen watergerelateerde plannen, verplichtingen, bestaande waterknelpunten en waterkansen bij elkaar. Ook worden maatregelen voorgesteld, die worden afgewogen in verplichting en ambitie, in relatie tot nut en financiering. Naast de planeigenaren gemeente Houten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, zijn de provincie Utrecht, Hydron Midden-Nederland en Rijkswaterstaat Utrecht planpartners. Thema's die van belang zijn voor het streefbeeld 2030 zijn: duurzaam en integraal waterbeheer; water als ruimtelijke drager; aantrekkelijk water; samenwerking en communicatie. Deze thema's zijn voor de periode tot 2015 onderverdeeld in streefbeelden en concrete maatregelen, zoals kennis (in het functioneren) van het complete watersysteem, toepassing van de trits vasthouden-bergen-afvoeren en waterneutraal bouwen.
3.4.4 Ruimtelijke kwaliteit
Op 23 juni 2011 heeft de gemeenteraad besloten Houten welstandsvrij te verklaren. Voortaan worden omgevingsvergunningen (voor bouwen) niet meer getoetst op welstand. Ter uitvoering van dit besluit is de welstandsnota uit 2004 ingetrokken. Tegelijkertijd is een nieuwe welstandsnota vastgesteld. Deze nota is een feitelijke excessenregeling. Alleen bij zaken waaraan een groot aantal mensen zich ergert zal de gemeente optreden. Besloten is om de beeldkwaliteit, daar waar mogelijk, te sturen via beeldkwaliteitsplannen.
Alleen bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij de aanvraag niet in het bestemmingsplan past, wordt getoetst aan het beeldkwaliteitsplan. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk nadat de bestemming is uitgewerkt. In dat kader zal indien nodig een beeldkwaliteitplan worden opgesteld. In het uitwerkingsplan zullen vervolgens relevante eisen aan beeldkwaliteit worden vastgelegd.
Wanneer een vergunningsaanvraag binnenkomt voor de bouw binnen het deelgebied waar een directe bouwtitel voorhanden is, i.c. bij de bestemming Wonen, en men blijft binnen de regels van het bestemmingsplan, dan kan er geen toetsing aan het beeldkwaliteitsplan verplicht worden gesteld. Verder geldt voor alle bouwaanvragen, voor zowel uitbreidingen als nieuw-realisatie, dat er via de gronduitgifte stedebouwkundige randvoorwaarden c.q. beeldkwaliteitseisen worden gesteld voor beide gebieden.'
Voor dit bestemmingsplan geldt dat er een beeldkwaliteitplan wordt opgesteld. Deze doorloopt een zelfstandige procedure, los van het bestemmingsplan.
3.4.5 Vigerende bestemmingsplan
Het Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex (GBH-V) is het vigerende bestemmingsplan waarbinnen het plangebied is gesitueerd is. In het GBH-V is het plangebied bestemd voor Bedrijfsdoeleinden, waarbinnen kantoren, handels- en bedrijfsvoorzieningen en ook woningen zijn toegestaan, met een uitwerkingsverplichting voor burgemeester en wethouders.
3.4.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2006-2009
In de Wet milieubeheer is vastgelegd, dat gemeenten de zorgplicht hebben voor de doelmatige inzameling en transport van al het afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt. Om inzichtelijk te maken hoe de zorgplicht wordt ingevuld is het verplicht over een geldig gemeentelijk rioleringsplan te beschikken. Als de gemeente doelmatig inhoud wil geven aan de gemeentelijke zorgplicht, dan impliceert dat de volgende functionele eis: het aanleggen en in stand houden van een goed functionerend rioolstelsel. Om hieraan te kunnen voldoen zijn een aantal doelen geformuleerd te weten:
- het doelmatig inzamelen en transporteren van al het afvalwater
- het bevorderen van een duurzaam milieu.
- het voorkomen van overlast voor de gemeenschap
- het verbeteren van de klantgerichtheid.
De belangrijkste maatregelen hiervoor komen vooral tot uiting in de voorstellen ten aanzien van afkoppelen. In heel Houten-Vinex gebeurt dit reeds.
3.4.7 Prostitutie
Met de wetswijziging van 1 oktober 2000 is het wettelijk bordeelverbod (ex art. 250 Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Belangrijkste consequentie hiervan was, dat het exploiteren van prostitutie, uitgeoefend onder de randvoorwaarden, volkomen legaal is geworden. De gemeenten zijn daardoor genoodzaakt om een integraal prostitutiebeleid te ontwikkelen en uit te voeren. De wetgever gaat er van uit dat gemeenten in de vorm van een vergunningenstelsel regels stellen met betrekking tot prostitutiebedrijven en andere vormen van seksinrichtingen waardoor zij een belangrijke regisserende rol krijgen.
Op grond van de algemene verordenende bevoegdheid (ex artikel 108 Gemeentewet) heeft de gemeente Houten inmiddels al een aantal jaar regels in haar algemene plaatselijke verordening (APV) gesteld ter uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid. Het regulerend optreden dient naast de APV mede via het bestemmingsplan te geschieden, omdat daarmee kan worden bepaald waar (welke vorm van) seksinrichtingen zich wel en niet kunnen vestigen. In de APV is strijdigheid met het bestemmingsplan als een dwingende weigeringsgrond opgenomen, hierdoor wordt door aanpassing van de bestemmingsplannen een sluitend systeem gecreëerd. Het paraplubestemmingsplan Prostitutie is op 3 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en goedgekeurd op 17 juli 2007. Het plan past de gebruiksbepalingen uit de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen aan, waardoor seksinrichtingen worden uitgesloten. In het paraplubestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing gemaakt, waarbij de Houtense bedrijventerreinen, aangegeven zijn als enige mogelijke locaties waar middels een afwijkingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders, één prostitutiebedrijf gevestigd zou kunnen worden. Deze terreinen zijn onderling ook weer vergeleken op geschiktheid.
Onderhavig bestemmingsplangebied maakt geen onderdeel uit van de Houtense bedrijventerreinen waarbinnen via een afwijkingsveogdheid een prostitutiebedrijf kan worden toegestaan. Prostitutiebedrijven worden dan in dit plan beschouwd als een gebruik strijdig met de opgenomen bestemmingen.
3.4.8 Mantelzorg
Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor mantelzorg. Mantelzorg kan worden omschreven als langdurende zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden. Deze zorg wordt geboden door personen uit de directe omgeving, zoals partners, kinderen, buren, vrienden of familie. Belangrijk is de sociale relatie die de mantelzorger veelal heeft met de hulpbehoevende. Het zolang mogelijk thuiswonen voor allerlei doelgroepen wordt door de overheid gestimuleerd. Daarom wil Houten mantelzorg faciliteren. Vanwege de langdurige aard en het vrijwillige aspect van de zorg is inwoning bij de hulpbehoevende veelal noodzakelijk. Dit kan bij recht in de woning plaatsvinden. Als dit niet mogelijk is, kan hiervoor een bijbehorend bouwwerkgeschikt worden gemaakt of een tijdelijke unit worden geplaatst. Zodra dit noodzakelijk blijkt, is afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van een losstaand bijgebouw gewenst.
In het bestemmingsplan is hiervoor een algemene afwijkingsregeling opgenomen.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In een bestemmingsplan moet aandacht worden besteed aan milieu- en omgevingsaspecten. Vooral bij de ontwikkeling van nieuwe functies is het erg belangrijk om te weten of bijvoorbeeld de bodem wel schoon is of dat de luchtkwaliteit voldoet aan de gestelde normen. In dit bestemmingsplan worden niet direct nieuwe functies mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan heeft enerzijds een conserverend karakter, waarbij de bestaande woonbestemming en het bestaande gebruik opnieuw worden bestemd. Voor de gronden met de uit te werken bestemming geldt dat de bestaande uitwerkingsmogelijkheden woprden overgenomen in dit plan, waarbij nu ook maatschappelijke voorzieningen via een uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt. De nadruk in dit hoofdstuk ligt dan ook op het beschrijven van de huidige situatie van het milieu en andere omgevingsaspecten. Er wordt aandacht besteed aan de volgende thema's:
- 1. bodem;
- 2. geluid;
- 3. bedrijven en milieuzonering;
- 4. luchtkwaliteit;
- 5. externe veiligheid;
- 6. flora en fauna;
- 7. archeologie en cultuurhistorie;
- 8. water;
- 9. verkeer en parkeren;
- 10. vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te bestaan in de bodemkwaliteit ten einde de geschiktheid van de bodemkwaliteit voor de beoogde (nieuwe) bestemming te kunnen aantonen, alsmede de consequenties voor de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen. Bij de actualisatie van het bestemmingsplan is het van belang dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Een optimale afstemming tussen bodemkwaliteit en functie is belangrijk om het opleggen van gebruiksbeperkingen te voorkomen. Binnen het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd, dat hieronder wordt beschreven.
Verkennend bodemonderzoek (CSO, 17 december 2012, nr.12M404.1)
Dit rapport is als bijlage 1 bijgevoegd. De belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek zijn onderstaand weergegeven:
- Op het terrein aan de Beusichemseweg 3-3a is ter plaatse van één asbestgat een puinlaag van circa 0,3 meter aanwezig. Ter plaatse zijn in de puinlaag asbesthoudende platen aangetroffen. Het gewogen gehalte aan asbest in de puinlaag ter plaatse komt hierdoor op 158 mg/kg. Dit gehalte overschrijdt hiermee de hergebruiksnorm voor asbest. Aangezien het geen bodem betreft maar een puinlaag, is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de puinlaag ter plaatse van de overige asbestgaten is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen.
- Op het overige terrein zijn plaatselijk sporen puin tot matige bijmengingen met puin en baksteen en resten slib in de bodem aangetroffen.
- Ter plaatse van de bedrijfswoning aan de Beusichemseweg 3a is een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. In de kleiige grond onder de puinlaag is een sterke verontreiniging met OCB's aanwezig. De sterke verontreiniging is middels mengmonsters horizontaal en verticaal uitgekarteerd. Het volume sterk verontreinigde grond wordt geschat op circa 50 m3 (opp. ca. 120 m2; dieptetraject 0,4 m). De sterke verontreiniging met OCB's levert geen onaanvaardbare humane risico's en hoeft niet met spoed gesaneerd te worden.
- In de kleiige, zintuiglijk schone toplaag op de gehele onderzoekslocatie zijn licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, DDD en/of DDE aanwezig. De in 2008 aangetroffen sterke verontreinigingen met OCB's op het terrein aan de Albers Pistoriusweg 1 is hiermee voldoende in kaart gebracht.
- In de zintuiglijk schone ondergrond is maximaal een licht verhoogd gehalte aan DDE aanwezig.
- In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties barium aanwezig.
- De waterbodem van de grotendeels droogstaande sloot mag verspreid worden over aangrenzend perceel.
Conclusie
Op basis van het infiltratieonderzoek kan worden gesteld dat binnen het perceel de bodemdoorlatendheid varieert van slecht tot goed doorlatend. In het kader van de toekomstige inrichting van het gebied dient ten behoeve van eventuele infiltratievoorzieningen rekening gehouden te worden met de lokale bodemopbouw.
De hypothese dat de bovengrond verdacht is voor verontreiniging met bestrijdingsmiddelen kan worden geaccepteerd. De hypothese dat de ondergrond onverdacht is voor bodemverontreiniging dient formeel te worden verworpen vanwege het aangetoonde licht verhoogde gehalte aan DDE.
De aangetoonde sterke verontreiniging met OCB's brengt beperkingen met zich mee voor de voorgenomen ontwikkelingen. In de huidige situatie en ook bij het toekomstige gebruik Wonen met tuin zijn er echter geen onaanvaardbare risico's aanwezig.
De aangetoonde licht verhoogde gehalten brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen risico's met zich mee bij het voorgenomen gebruik wonen met tuin.
Een nader onderzoek naar de verontreiniging met asbest in puin en naar de verontreiniging met bestrijdingsmiddelen wordt niet noodzakelijk geacht. De volgende aanbevelingen zullen worden opgevolgd:
- in het kader van de ontwikkeling van het gebied de verontreiniging met asbest in puin verwijderen en de sterke verontreiniging met bestrijdingsmiddelen saneren op basis van een BUS-melding of saneringsplan. Indien ter plaatse van de sterke verontreiniging met bestrijdingsmiddelen geen inrichtingsmaatregelen plaatsvinden, kan deze verontreiniging eventueel blijven liggen, omdat het geen spoedeisend geval van ernstige verontreiniging betreft. In de huidige situatie leveren de verontreiniging met asbest in puin en de sterke verontreiniging met bestrijdingsmiddelen geen onaanvaardbare humane risico's op. De verontreinigingen zijn onder een klinkerverharding gelegen. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen van het terrein dient rekening te worden gehouden met de verontreinigingen met asbest en bestrijdingsmiddelen.
- Bij grondverzet dient rekening te worden gehouden dat de toplaag (0,0-03 m-mv) waarschijnlijk grotendeels valt in klasse Industrie volgens het Besluit bodemkwaliteit, vanwege verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen.
- Opgemerkt zij dat een verkennend bodemonderzoek geen erkend bewijsmiddel is voor de kwaliteit van toe te passen grond. De kwaliteit van toe te passen grond dient bepaald te worden door middel van een partijkeuring volgens Besluit bodemkwaliteit.
- Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van (licht) verontreinigde grond, welke kunnen leiden tot extra kosten. Bij grondverzet (licht) wordt verontreinigde grond zoveel mogelijk op de locatie zelf gelaten.
4.3 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
Voor de bestaande woningen aan de westzijde van het spoor is akoestisch onderzoek niet nodig. Deze zijn immers reeds gerealiseerd.
Uit eerder uitgevoerd onderzoek voor het plangebied Loerik III Noord (ten zuiden van Loerik VI) blijkt dat woningbouw tot op relatief korte afstand van het spoor mogelijk is. Ter hoogte van plangebied Loerik VI bevindt zich echter, in tegenstelling tot het plangebied Loerik III Noord, geen geluidsscherm. Tenzij alsnog een geluidsscherm gerealiseerd wordt levert dit beperkingen op voor de realisatie van gevoelige bestemmingen langs de spoorlijn. De afscherming van gevoelige bestemmingen ten opzichte van de spoorlijn kan ook bewerkstelligd worden door een aaneengesloten bedrijfsbebouwing. Een andere mogelijkheid is het realiseren van bebouwing voorzien van een zogenaamde "dove gevel".
Gedetailleerd akoestisch onderzoek naar de akoestische situatie moet plaatsvinden in het kader van de uitwerking.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
In en nabij het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd. Voor de bestaande situatie is dat in het kader van dit bestemmingsplan niet relevant. De bestaande woningen aan de Albers Pistoriusweg waren reeds gerealiseerd bij aanvang van de huidige bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied. In dat kader is reeds afgewogen, dat er in de nabijheid geen bedrijven aanwezig zijn / mogelijk zijn met een hindercontour die van invloed is op het woon- en leefklimaat van dat deel van het plangebied.
Om mogelijke hinder als gevolg van deze of toekomstige bedrijfsactiviteiten te voorkomen geldt dat er bij het opstellen van het uitwerkingsplan sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. In het ruimtelijk spoor, i.c. bij het opstellen van het uitwerkingsplan, moet worden gewaarborgd dat het gebied zodanig wordt ingevuld dat er sprake is van een goed woon- en leeflimaat. In dat kader zijn er grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van nieuwe functies de bedrijfsactiviteiten.
Het oostelijk deel van het plangebied is bestemd als 'Gemengd - Uit te werken. In dit gebied, waar de mogelijkheid wordt geboden voor de vestiging van bedrijven, kantoren, woningen, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, cultuur en ontspanning is de vestiging van milieuhinderlijke bedrijven ongewenst. Op grond van dit uitgangspunt is gesteld, dat voor wat betreft bedrijven maximaal categorie-2 bedrijven uit de bij dit bestemmingsplan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Door enerzijds bij de invulling van het gebied rekening te houden met voldoende afstand tussen de beoogde bedrijven en gevoelige functies en anderzijds de flankerende milieuwetgeving wordt toegezien op een passende relatie met de (woon-)omgeving.
4.5 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Situatie
Het westelijk deel van het voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Ten aanzien van het oostelijk deel geldt dat het aantal te realiseren nieuwe woningen (veel) kleiner is dan de grenswaarde waarboven sprake is van een “in betekenende mate” bijdrage aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Verkeersbewegingen ten gevolge van het bestemmingsplan zitten al in het rekenmodel voor luchtkwaliteitsberekeningen. De luchtkwaliteit ter plaatse voldoet ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor PM10 en NO2. Als er al een negatieve invloed zou zijn dan nog wordt voldaan aan de grenswaarden. Onderzoek inzake luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
4.6 Externe Veiligheid
Beleidskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- 1. inrichtingen;
- 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, daaronder begrepen aardgastransportleidingen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Met het Bevb/Revb is de circulaire "zonering langs hoge druk aardgasleidingen" uit 1984 vervangen.
In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire RNVGS (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi.
Voor zowel de behandelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico (10-6 /jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) dan wel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatie waarde (BEVI) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs).
Situatie
Over het spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De risicokaart geeft aan dat in het plangebied verder geen elementen aanwezig zijn die een risico vormen vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Voor de uit te werken bestemming wordt aangesloten bij de bestaande bestemming, waarbij aanvullend ook maatschappelijke functies, sport en cultuur en ontspanning worden toegestaan. Een onderzoek naar externe veiligheid is nodig vanwege het spoor. Het rapport van AVIV dat is bijgevoegd bij het bestemmingsplan Loerik VI - Het Spoor past niet op onderhavig bestemmingsplan. Er is uitgegaan van de aanwezigheid van 600 personen (deelgebied 12) in de dagperiode. Aangezien het bestemmingsplan wonen toestaat (50% aanwezigheid dag en 100% in de nacht), 30.000 m2 in totaal aan kantoordoeleinden, maatschappelijke activiteiten, gebouwde sportvoorzieningen en cultuur en ontspanning en daarnaast ook bedrijven dient er mogelijk is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
In opdracht van de gemeente Houten heeft adviesbureau AVIV ten behoeve van de bestemmingsplannen Loerik en Pistoriusweg een rapportage opgesteld over de externe veiligheidsaspecten van de spoorlijn die Houten doorsnijdt. Dit rapport is als bijlage 2 bijgevoegd. Na voltooiing van dit rapport is de bestemming van bouwvlak 12 (volgens het AVIV-rapport) gewijzigd (dit bouwvlak komt overeen met de bestemming Gemengd- Uit te werken in het bestemmingsplan). In dit bouwvlak is nu ook een woonbestemming berekend. De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft beoordeeld of voor deze wijziging al dan niet een nieuwe risicoberekening vereist is. Het resultaat van deze beoordeling is gepresenteerd in een adviesnota d.d. 28 september 2012 en is als bijlage 3 bijgevoegd. Uit dit aanvullende advies volgt het volgende. In het AVIV-rapport is berekend dat het groepsrisico op basis van de uitgangspunten van het Basisnet Spoor 0,63 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. In vlak 12 neemt de personendichtheid door de wijziging af van 600 tot 130. Dit zal in principe een gunstig effect voor het groepsrisico betekenen, ondanks dat in de nieuwe situatie ook in de nachtperiode personen aanwezig zullen zijn. Het nieuwe groepsrisico zal dan ook naar verwachting kleiner zijn dan de eerder berekende waarde. Omdat de wijziging van bouwvlak 12 ten opzichte van de totale in de AVIV-berekeningen betrokken personendichtheden slechts ondergeschikt is, zal het nieuwe groepsrisico slechts marginaal kleiner zijn. De wijziging vormt daarom geen aanleiding voor een herberekening van het groepsrisico. De wijziging heeft op grond van bovenstaande beoordeling geen gevolgen voor de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan.
4.7 Flora En Fauna
De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.
Situatie
In de omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. In het plangebied of direct grenzend daaraan komt geen EHS (Ecologische Hoofdstructuur) of EVZ (Ecologische Verbindingszone) voor.
Gezien de toekomstige ontwikkelingen in dit gebied, welke door middel van het bestemmingsplan vastgelegd worden, wordt is ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan een natuurtoets uitgevoerd.
Onderzoek
In opdracht van de gemeente is een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten van de natuurtoets (Oranjewoud, 18 oktober 2012, nr. 256548) zijn als bijlage 5 toegevoegd.
Uit het onderzoek volgt dat voorafgaand aan herinrichting van het terrein en sloop van gebouwen nader onderzoek nodig is naar het voorkomen van nesten van huismussen respectievelijk het voorkomen van vleermuizen. Bij het voorkomen van één van deze soorten en als er negatieve effecten optreden ten gevolge van de herinrichting of sloop, dan zal ontheffing van de Flora- en faunawet of het voorkomen van deze negatieve effecten nodig zijn. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd bij de uitwerking van het plan.
Op basis van het onderzoek kan namelijk worden gesteld, dat het aannemelijk is dat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet belemmerd. Door het treffen van mitigerende maatregelen zijn effecten op strikt beschermde soorten uit te sluiten. In dat kader is in de uitwerkingsregels een bepaling opgenomen ter bescherming van de ecologische waarden.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg heeft de gemeente de zorgplicht voor de archeologie. De wet komt voort uit het verdrag van Malta (soms ook Valletta genoemd). Dit verdrag en ook de wet is gericht op behoud van waardevolle archeologie in de bodem. Het plangebied valt niet onder het paraplubestemmingsplan archeologie (vastgesteld op 27 juli 2011), dat vrijwel uitsluitend voor het buitengebied van de gemeente is vastgesteld.
Voor het gehele gebied van Houten is wel een beleidskaart archeologie gemaakt, waarin de verwachtingswaarde is weergegeven en waarin uitspraken zijn gedaan over de noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen. Het gehele plangebied kent een lage tot geen archeologische verwachtingswaarde (zie de onderstaande uitsnede uit de archeologische maatregelenkaart). Dit betekent dat geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd.
Figuur 1: uitsnede uit de archeologische maatrgelenkaart met daarin globaal aangegeven het plangebied Loerik VI Albers-Pastoriusweg
Wel geldt een archeologische meldingsplicht cf art 53 van de monumentenwet 1988 in gebieden met een lage of geen verwachting, of op terreinen en in gebieden, waar binnen de vrijstellingsregels gebleven wordt, maar er toch archeologische vondsten of sporen worden aangetroffen.
Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht in het bestemmingsplan met cultuurhistorische waarden rekening te houden. In dat kader is in opdracht van de gemeente een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd (Cuijpers Advies, 15 januari 2013, nr 46004-04). Uit dit onderzoek blijkt het volgende. Het plangebied wordt omringd door recente woonuitbreidingen van Houten. Het plangebied maakte deel uit van de akkergronden rondom de kern Houten en behoorde tot de buurtschap Loerik. Van de historische structuur is aan het oppervlak niet veel overgebleven; alleen de bestaande bebouwing aan de zuidwestkant van het plangebied vormt samen een ensemble met cultuurhistorische waarde. Er zijn voor het overige geen belangrijke historische waarden in het gebied meer aanwezig. In het bestemmingsplan behoeven geen maatregelen opgenomen worden voor het behoud van cultuurhistorische waarden in de vorm van het ensemble. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4.
4.9 Water
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Houten en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd. Enkele van de plannen zijn beschreven in hoofdstuk 3:
- Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterwet;
- Provinciaal waterbeleid: Provinciaal waterplan 2010-2015;
- Gemeentelijk waterbeleid: Gemeentelijk Rioleringsplan, Waterplan Houten 2006-2009;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015 [2] “Water voorop!”, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Waterstructuurvisie 2002.
Als lokaal beleid ten aanzien van de waterhuishouding gelden de afspraken zoals vastgelegd d.d. op 12 maart 2012. Voor een beschrijving van het watersysteem wordt verwezen naar het (gemeentelijk) Waterplan Houten 2006-2009.
Situatie
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Op grond van het waterschapsreglement is het waterschap belast met de taak van integraal waterbeheer binnen het beheersgebied, inclusief het stedelijk gebied. Deze taak omvat zowel de zorg voor het oppervlaktewater in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. De taken worden uitgevoerd overeenkomstig de in het waterhuishoudingsplan en integrale waterbeheersplannen vastgestelde doelstellingen. De gemeente zorgt in stedelijk gebied in het algemeen voor de afwatering.
Ten tijde van de planvorming van Houten-Zuid is in samenwerking met het HDSR een integraal waterplan gemaakt voor geheel Houten-Vinex en omgeving. De voorgestelde ontwikkelingen zijn passend in dit waterplan. Wel is geconstateerd, dat de waterafvoerduiker onder het spoor door in westelijke richting zijn maximale capaciteit heeft bereikt. De afvoer van het water zal derhalve door middel van infiltratie in combinatie van afvoer van piekbuien via het gemengd stelsel moeten plaatsvinden. Uiteraard kan het Hoogheemraadschap bij de verdere planvorming worden betrokken, teneinde de afstemming tussen de ontwikkelingen en waterhuishouding te optimaliseren.
De afvoer van het water zal door middel van infiltratie in combinatie met afvoer van piekbuien via het gemengd stelsel moeten plaatsvinden. Wij zullen bij de afvoer van hemelwater extra maatregelen treffen, waarbij hemelwater vertraagd wordt afgevoerd. Deze maatregelen dragen dan ook bij aan het voorkomen van water op straat bij hevige regenbuien. Daarbij moet een nadere keuze worden gemaakt uit tenminste de volgende opties voor infiltratiemaatregelen:
- aanleggen halfdoorlatende straatverharding;
- benutten groenvoorzieningen of grond onder bestrating voor tijdelijke waterberging (bijvoorbeeld door het aanleggen van wadi's met of zonder slokop, greppels of infiltratieriolering).
Maatregelen om hemelwater te infiltreren worden vooraf afgestemd met het waterschap. Er wordt gestreefd naar minimaal 20% afgekoppeld gebied.
4.10 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt onderbouwd hoe de verkeerssituatie is toegerust op de toekomstige bestemmingen.
Maatregelen voor openbaar vervoer en fiets
In de bereikbaarheidsvisie heeft de gemeente het beeld geschetst van het huidige gebruik van verkeer en vervoer ook voor bedrijventerreinen. De wens bestaat bij de gemeente om het gebruik van fiets en openbaar vervoer te vergroten, maar hier heeft het bestemmingsplan in dit geval geen invloed op.
Het is wel waard te vermelden dat ter weerszijden van Het Spoor per juli 2013 twee bushalten worden aangelegd voor lijn 45 tussen Schalkwijk, 't Goy, Tull en 't Waal, NS Station Castellum, en Houten. De bushalten worden aangelegd in de nabijheid van de polikliniek van het Sint Antoniusziekenhuis in aanbouw en het Eerstelijns Medisch Centrum. Zij zullen ook een functie vervullen voor het gebied Loerik VI. Voorts is van belang dat in 2013 langs de westzijde van Het Spoor een tweede fietsstraat/fietspad zal worden aangelegd. Hierdoor wordt het gebied zeer goed bereikbaar per fiets. Bij de uitwerking zal ook gelet worden op voldoende en goede stallingsmogelijkheden voor fietsen.
Parkeren
Ten aanzien van parkeren geldt, dat bij ontwikkelingen het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. Hiervoor is in het bestemmingsplan dan ook geen onderzoek noodzakelijk. Dit is in de regels vastgelegd.
Huidige situatie, ontsluiting per auto
Loerik VI is met een aantal aantakkingen aangesloten op Het Spoor. Het Spoor is een tweebaansweg met één rijstrook per rij richting en aan beide zijden ventwegen c.q. fietsstraten, die leiden naar de aangelegen kantoren en woningen. Het Spoor dient als ontsluitingsweg van het woongebied Loerik, de hier gelegen kantoren en voorts als auto-ontsluiting voor winkelcentrum Castellum.
Het Spoor is aangesloten op het hoofdwegennet via rotonde de Koppeling-Oost. Deze rotonde is in 2010 vergroot tot een dubbelstrooksrotonde. De Koppeling leidt vervolgens naar de Rondweg. Deze Rondweg geeft aansluiting op de aansluiting Houten op de A27, en, rond 2015 op de nieuwe aansluiting (genoemd A12 Salto) op de A12 ter hoogte van Bunnik.
Afbeelding: luchtfoto huidige situatie rotonde De Koppeling - Oost
In de huidige situatie verloopt de verkeersafwikkeling rond Loerik VI zonder stagnatie. Een belangrijke factor daarbij is de aanwezigheid van de dubbelstrooksrotonde Koppeling-Oost.
De verkeersafwikkeling op de Koppeling en de vormgeving van de rotonde Oost zijn onderbouwd in het rapport “Verkeerafwikkeling De Koppeling(17 nov 2000, Goudappel Coffeng)”. In dit rapport wordt in 2015 rekening gehouden met een intensiteit op Het Spoor in de ochtend- resp. avondspits van 700 resp. 850 motorvoertuigen (op- en afrijdend verkeer). Op de Molen wordt rekening gehouden met een intensiteit van 900 resp. 1200 motorvoertuigen. Uit dit gegeven en een kruispuntberekening is geconstateerd, dat een dubbelstrooksrotonde nodig was voor de verkeersafwikkeling.
Toekomstige situatie
Het bestuur Regio Utrecht heeft van de verkeerssituatie in 2002 een model gebouwd. Dit model is verouderd, maar geeft wel enig inzicht in de toekomstige verkeersintensiteiten. Het geeft onder andere inzicht in de capaciteiten van Het Spoor en De Molen, de twee toeleidende wegen op de rotonde.
De Molen krijgt in 2020 per etmaal 8600 motorvoertuigen te verwerken, Het Spoor 4500. Hierbij is rekening gehouden met de komst van ca. 1300 werknemers, in 2002 gelijk te stellen aan 32.000 m2 bvo kantoren in Loerik VI (25 m2 per werkplek). Hierdoor zou het mogelijk worden dat ca. 2000 werknemers in Loerik VI gehuisvest zouden kunnen worden in de kantoorcapaciteit a 30.000 m2 bvo in dit bestemmingsplan.De uitbreiding van de mogelijke bestemming naar maatschappelijke doeleinden, cultuur en indoorsport zal geen extra verkeersruk opleveren, ten opzichte van de functie kantoren. De mogelijke bestemmingen bedrijven in categorie en wonen veroorzaken ook minder verkeersdruk dan kantoren. De functie kantoren is van de mogelijke bestemmingen is het meest verkeersbelastend, en daarmee bepalend voor de beoordeling of de huidige ontsluiting is toegerust voor de toekomst. Met huidige flexwerkconcepten in kantoren is de maat van een gemiddelde werkplek gedaald naar ca. 15 m2.
Afbeelding: beeld van verkeersintensiteiten rond rotonde Koppeling Oost (bron VRU model, 2010)
Met de nieuwe aansluiting A12 Salto zal het verkeersbeeld op de Koppeling niet veranderen zo is de verwachting op grond van het verkeersmodel. Uit het VRU verkeersmodel is af te leiden dat de maximale verkeersbelasting voor een aantakking op de rotonde Koppeling-Oost 8500 motorvoertuigen per etmaal bedraagt, zoals de toekomstige situatie in 2020 voor de Molen is berekend. Voor Het Spoor is een verkeersbelasting van 4500 motorvoertuigen per uur berekend. Dit betekent dat Het Spoor nog een ruime restcapaciteit heeft voor een intensief gebruik van het gebied Loerik VI.
In de toekomst zullen er meerdere aantakkingen voor de auto op Het Spoor zijn: ten eerste het bestaande Hofspoor, ten tweede de twee bestaande aantakkingen ter weerszijden van de bestaande kerk aan Het Spoor. Het Hofspoor en één van de twee aantakkingen bij de kerk zullen in de toekomst doorgetrokken worden naar het gebied Loerik VI. De Beusichemseweg tussen Albers Pistoriusweg en Het Spoor zal te zijner tijd worden ingericht als fietspad, die de fietspaden Smalspoor en het fietspad over de Vijfwalbrug zal verbinden. De ontsluiting van de Beusichemseweg en de Albers Pistoriusweg zal plaatsvinden via de te handhaven auto- aantakkingen op Het Spoor. De Albers Pistoriusweg Oost zal niet als auto-ontsluiting voor Loerik VI worden gebruikt vanwege de te geringe breedte van de weg.
Conclusie
De ontsluiting van Loerik VI per auto via Het Spoor en de Koppeling is berekend op eventuele intensieve bebouwing in Loerik VI, zoals mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. In het verkeersmodel VRU is voor het jaar 2020 rekening gehouden met een verkeersbelasting op Het Spoor met 4500 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm), gebaseerd op bebouwing met circa 30.000 m2 kantoren. De capaciteit van de aansluiting van Het Spoor op de rotonde de Koppeling Oost is ruim groter dan de berekende intensiteit op basis van 30.000 m2 kantoren en is gelijk aan de verkeersbelasting op de Molen (8500 mvt/etm).
Per fiets en openbaar vervoer is het gebied, na realisatie van bushalten op Het Spoor en fietspaden langs Het Spoor in 2013, ook goed ontsloten.
Verder onderzoek in het kader van het voorliggend globaal bestemmingsplan wordt niet nodig geacht. In het kader van de uitwerking van het gebied is verder onderzoek nodig naar de ontsluiting binnen het gebied Loerik VI zelf en de precieze effecten van de bebouwing en de aan te leggen wegen op de omgeving, zowel verkeerstechnisch als de akoestische effecten.
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De uit te werken bestemming en de wijzigingsbevoegdheid die middels dit bestemmingsplan vastgelegd worden, maken functies als wonen, bedrijven, kantoren en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een stedelijk onwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, mogelijk maakt.
Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten
Het bestemmingsplan maakt door middel van de uit te werken bestemming en de wijzigingsbevoegdheid woningen, bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen (gebouwd) en bedrijven op het gebied van cultuur en onstpanning mogelijk. Er kan naast wonen en bedrijven maximaal 30.000 m2 aan voorzieningen worden gerealiseerd. Er kunnen alleen bedrijven tot milieucategorie 2 worden gevestigd, hetgeen een relatief lage milieubelasting met zich mee brengt. Gezien het in deze situatie gaat om een beperkt oppervlak waarop (een combinatie van) woningen, bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning en gebouwde sportvoorzieningen gesitueerd kunnen worden, is de verwachting dat dit niet gepaard zal gaan met een grote toename aan verkeersintensiteiten en gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Als gevolg van de realisatie van bedrijven tot categorie 2, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, gebouwde sportvoorzieningen en actviteiten gericht op cultuur, spel, vermaak en ontspanning zijn er naar verwachting ook nauwelijke effecten op het milieu te verwachten.
De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving met daaromheen wegen, wonen, het spoor en bedrijven. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.
De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
In dit hoofdstuk wordt nadere uitleg gegeven over de planregels. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregels.
Vervolgens is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008, versie 2010.
5.2 Inleidende Regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit eerste artikel is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities teneinde misverstanden te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Het tweede artikel regelt hoe gemeten wordt.
5.3 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
- bestemmingsomschrijving (in ieder geval);
- bouwregels (in ieder geval);
- afwijken van de bouwregels (indien van toepassing);
- specifieke gebruiksregels (indien van toepassing);
- afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing);
- omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden (indien van toepassing).
De volgende bestemmingen komen voor in dit bestemmingsplan:
Artikel 3 Gemengd - Uit te werken
De gronden van het oostelijk deel van het plangebied worden voorzien van de bestemming Gemengd - Uit te werken. Deze bestemming biedt de mogelijkheid om de gronden voor uiteenlopende doeleinden in gebruik te nemen (kantoren, wonen, bedrijven, maatschapelijke activiteiten, gebouwde sportvoorzieningen en cultuur en ontspanning), maar slechts, nadat een uitwerkingsplan in werking is getreden. In dat kader moet voldaan worden aan de regels in het bestemmingsplan.
Artikel 4 Groen
Deze bestemming is toegekend aan de openbare groenelementen binnen het plangebied. Binnen de bestemming Groen mogen naast groenvoorzieningen onder meer ook water en fiets- en voetpaden gerealiseerd worden. Ten behoeve van de bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Artikel 5 Tuin - Voortuin
De voor ''Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, erkers, balkons of luifels behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, inritten ten behoeve van parkeren, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er mogen uitsluitend erkers, balkons en luifels behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming worden gebouwd. Hiervoor, en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn regels opgenomen.
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer
De gronden binnen de verkeersbestemming zijn bestemd voor verkeersafwikkeling, voet- en fietspaden en (openbare) parkeervoorzieningen. Ook zijn groenvoorzieningen en water toegestaan. Ten aanzien van bouwwerken, zoals abri's en nutsgebouwen, zijn diverse bouwregels opgenomen.
Artikel 7 Wonen - Vrijstaand
De gronden binnen Wonen - Vrijstaand zijn bestemd voor vrijstaande woningen. Binnen de woonbestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan. Ten behoeve van de bestemming zijn diverse bouwregels opgenomen.
5.4 Algemene Regels
Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
In artikel 8 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van bouwvergunningen, niet nogmaals meegeteld kunnen worden.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Deze regel bepaalt hoe omgegaan wordt met bestaande bouwwerken die afwijken van de bouwregels. Hierbij geldt dat de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk de bestemmingsregels is voorgeschreven, ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden. Vervolgens is aangegeven dat in geval van herbouw dit uitsluitend van toepassing is, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. In geval van nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken op een andere plaats binnen het bouwperceel dan de bestaande bebouwing geldt, dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlaktematen en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m, de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,2 m en de totale oppervlakte van nieuw te bouwen bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 50 m2.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. De algemene gebruiksregels in artikel 10 omvatten daarom alleen een verbod om gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven te gebruiken. Het plangebied zal als gemengd gebied worden ingericht, waarin een aantal bestaande woningen worden ingepast, plus de mogelijkheid voor de bouw van meer woningen. Het gemeentebestuur is van mening dat in een woongebied seksinrichtingen ongewenst zijn vanwege de uitstraling die dit gebruik heeft. De kwaliteit van de woon- en leefomgeving wordt hierdoor negatief beïnvloed.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt voor het college van burgemeester en wethouders om onder voorwaarden de bestemming te wijzigingen ten behoeve van het toevoegen van een bouwvlak, waarbinnen de bouw van maximaal 2 woningen (vrijstaande woningen of twee-aaneen gebouwde woningen) is toegestaan.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
De bepaling biedt de mogelijkheid om voor kleinschalige afwijkingen van het bestemmingsplan alsnog toestemming te kunnen verlenen.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Hierin wordt onder andere geregeld dat bij omgevingsvergunning mag worden afgeweken van bepaalde hoogten, percentages en afstandseisen, dat bouw- en bestemmingsgrenzen worden overschreden en dat enkele bouwhoogten worden vergroot. Hieraan zijn enkele voorwaarden en beperkingen verbonden.
5.5 Overgangs- En Slotregel
Dit hoofdstuk bevat de volgende drie artikelen:
Artikel 14 Overgangsrecht
Het eerste lid van het overgangsrecht betreft regels ten aanzien van bestaande bouwwerken die niet (geheel) passen in dit nieuwe bestemmingsplan. De regeling is conform de verplichte standaard uit het Bro. Het tweede lid van het overgangsrecht betreft regels ten aanzien van bestaand gebruik dat niet (geheel) past in dit nieuwe bestemmingsplan. De regeling is conform de verplichte standaard uit het Bro.
Artikel 15 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden (titel van het bestemmingsplan).
5.6 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008
Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008, versie 2010). Deze SVBP2008 maakt onderdeel uit van een set RO Standaarden 2008 die door het ministerie van Infrastructuur en Milieu ontwikkeld is.
De SVBP2008 schrijft voor op welke wijze de verbeelding (plankaart) verbeeld moet worden. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik standaard voorgeschreven zijn. De functie wonen valt altijd onder de bestemming "Wonen" danwel "Woongebied" en krijgt de kleur geel. In de SVBP2008 wordt uitgegaan van hoofdgroepen van bestemmingen die verplicht gehanteerd moeten worden. Zo is een aparte bestemming "Park" niet meer mogelijk. Een park moet onder de (hoofd)bestemming Groen vallen. Daarnaast zijn er vaste hoofdgroepen van dubbelbestemmingen (niet van toepassing op dit plan). Tevens is er een grote groep aanduidingen die gehanteerd kunnen worden. Deze kunnen opgedeeld worden naar gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen en bouwaanduidingen. Tot slot zijn er diverse symbolen voor maatvoering (goothoogte, aantal wooneenheden, dakhelling, e.d.) en figuren (gevellijn en as van de weg bijvoorbeeld). De manier waarop deze (dubbel)bestemmingen, aanduidingen, maatvoering en figuren verbeeld worden, is dus geüniformeerd. Dit moet de duidelijkheid, vergelijkbaarheid en raadpleegbaarheid ten goede komen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan.
In het onderhavige geval is sprake van een consoliderend plan, waarin geen nieuwe directe ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. Wel is voor diverse percelen een uitwerkingsplicht opgenomen. In het kader van het uitwerkingsplan moet aandacht worden besteed aan de economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
Onderzoek naar economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk, als het terrein is uitgegeven of in eigendom is van de gemeente. Een (globaal) exploitatieplan moet worden opgesteld als de gemeente geen grondeigenaar is en er geen anterieure overeenkomsten zijn gesloten met de particuliere eigenaars.
De gronden waarvoor de uitwerkingsplicht geldt zijn grotendeels in eigendom van de gemeente, met uitzondering van de gronden van het landbouwmechanisatiebedrijf. De gemeente heeft een overeenkomst met het in het plangebied gelegen landbouwmechanisatiebedrijf.
Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat de financiële uitvoerbaarheid pas aan de orde hoeft te komen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. De gemeentelijke kosten kunnen of via een anterieure overeenkomst of via een exploitatieplan bij het wijzigingsplan worden verhaald op de initiatiefnemer. Met deze mogelijkheden is de financiële uitvoerbaarheid ook verzekerd.
Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld voor dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Betrokkenheid
Voorafgaand aan het bestemingsplan zijn er inventarisatiekaarten gemaakt. Deze inventarisatiekaarten hebben ter inzage gelegen. Na vrijgave van het voorontwerp bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders is een ieder de mogelijkheid geboden een inspraakreactie in te dienen. Hiertoe heeft het plan gedurende 6 weken ter inzage gelegen. De ingekomen reacties zijn in de 'Antwoordnota vooroverleg en inspraak Voorontwerpbestemmingsplan Loerik VI – Albers Pistoriusweg' samengevat en voorzien van een antwoord. Tevens is, waar nodig, aangegeven of de reactie leidt tot aanpassing van het voorontwerp. De Antwoordnota is als bijlage 6 bijgevoegd.
7.2 Vooroverleg
Het voorontwerp-bestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners, zoals genoemd in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. De ingekomen reacties zijn samengevat en voorzien van een antwoord in de Antwoordnota vooroverleg en inspraak Voorontwerpbestemmingsplan Loerik VI – Albers Pistoriusweg. De Antwoordnota is als bijlage 6 bijgevoegd.
7.3 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp van het bestemmingsplan Loerik VI-Albers Pistoriusweg heeft vanaf donderdag 7 februari november tot en met woensdag 20 maart 2013 (zes weken) voor een ieder ter inzage ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpplan is één zienswijze ingediend. In de Nota van Zienswijzen is deze zienswijze samengevat en van een antwoord voorzien. De ingebrachte zienswijze heeft tot een aanpassing van het bestemmingsplan geleid. De Nota van Zienswijzen is als bijlage 7 opgenomen.
De aanpassing naar aanleiding van de zienswijze houdt in dat de mogelijkheid is opgenomen om via een wijzigingsbevoegdheid twee nieuwe woningen te realiseren. De gronden waar dat mogelijk is zijn aangeduid op de verbeelding met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'.
Binnen de grenzen van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'Wro-zone wijzigingsgebied 1' heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bouw van maximaal 2 woningen toe te staan via een wijzigingsplan. Het gaat daar bij om vrijstaande of twee-aaneen gebouwde woningen. Deze wijzigingsbevoegdheid geldt voor een deel van het perceel ten oosten van de woning Albers Pistoriusweg 7.
Deze wijzigingsbevoegdheid is ruimtelijk inpasbaar, omdat het perceel is gelegen midden in een gebied, dat voor woningbouw, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen is bestemd en tevens een 'gat' vult in de bebouwing in de Albers Pistoriusweg 1 en 7.
Er zijn voldoende mogelijkheden op het perceel om te voldoen aan de eisen vanuit de Wet geluidhinder ten opzichte van de hinder van spoorweglawaai: er is afscherming door een reeds aanwezig geluidscherm, een woning met het bijgebouw en, toekomstig, de te realiseren bebouwing op het gemeentelijk perceel. Als er een hogere geluidswaarde op de gevel is dan kan dit worden opgevangen door toepassing van een dove gevel, of verlening van een hogere waarde in het kader van het wijzigingsplan. Het is voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoering van dat plan niet belemmert. Gedetailleerd akoestisch onderzoek naar de akoestische situatie moet plaatsvinden in het kader van de uitwerking.
In het onderzoek naar externe veiligheid (zie paragraaf 4.6) is rekening gehouden met een personendichtheid, die geen belemmering vormt voor de bouw van deze woningen. Vanuit het Flora - en fauna onderzoek (zie paragraaf 4.7) volgt dat deze wet geen belemmering is voor de uitvoering van het wijzigingsplan. Wel zal in het kader van het wijzigingplan een natuurtoets moeten worden uitgevoerd. Zoals in paragraaf 4.8 beschreven kent het plangebied geen archeologische of cultuurhistorische beperkingen. In het kader van het aspect bodem geldt dat bij het wijzigingsplan een verkennend bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd. Bij het wijzigingspolan dient rekening te worden gehouden met het naastgelegen bedrijf (Albers Pistoriusweg 1). Het aspect luchtkwaliteit is gezien de beperkte omvang van de wijzigingsbevoegdheid geen belemmering. Ten aanzien van het aspect water wordt verwezen naar paragraaf 4.9. In de wijzigingsregels is opgenomen dat in het kader van het wijzigingsplan een waterparagraaf dient te worden gemaakt waarbij advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap De Stichte Rijnlanden.
De Albers Pistoriusweg voldoet als ontsluiting voor 2 extra woningen. Wel zal de inrichting moeten worden aangepast, zodat het geschikt is als woonstraat, en er ook inritmogelijkheid is naar de nieuwe woningen.
Het plan wordt maatschappelijk uitvoerbaar geacht. De geplande woning- of bedrijfsbouw op het naastgelegen gemeentelijk perceel ontmoet geen weerstand van inwoners of overheden. Dit wordt ook niet verwacht voor deze wijzigingsbevoegdheid.
De financiële uitvoerbaarheid hoeft pas aan de orde te komen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. De gemeentelijke kosten kunnen of via een anterieure overeenkomst of via een exploitatieplan bij het wijzigingsplan worden verhaald op de initiatiefnemer. Met deze mogelijkheden is de financiële uitvoerbaarheid ook verzekerd.
De wijzigingsbevoegdheid is geregeld in artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie 1 “Horeca - licht”
Categorie 1 wordt lichte horeca genoemd, omdat de horeca-activiteiten overdag en ’s avonds plaats vinden, verder omdat er slechts van een geringe geluidsbelasting sprake is en omdat het hoofddoel niet is gericht op het schenken van alcoholhoudende dranken. Binnen categorie 1 worden drie deelcategorieën onderscheiden: categorie 1a bevat de winkelondersteunende horeca, categorie 1b alleen kleinschalige horeca, categorie 1c ook de grootschaliger activiteiten in de lichte horeca. Een specifieke deelcategorie binnen de lichte horeca is de bezorgdienst van eten- en drinkenswaren.
Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 1
- 1. Categorie 1a: automatiek, broodjeszaak, croissanterie, koffiebar, lunchroom, tearoom, traiteur, ijssalon
- 2. Categorie 1b: bistro, restaurant, hotel, snackbar, cafeteria, bed & breakfast
- 3. Categorie 1c: 1 a+b > 250m²
- 4. Categorie 1d: bezorgdiensten
Categorie 2 “Horeca - middelzwaar”
Onder middelzware horeca worden horeca-activiteiten verstaan met enerzijds late openingstijden, een hogere geluidsbelasting, het accent op het schenken van alcohol, maar anderzijds met een relatief gering volume, waardoor het aantal verkeersbewegingen en parkeeroppervlak beperkt blijft.
Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 2
Bar, café, shoarma/grill-room, bierhuis, proeflokaal, zalenverhuur (zonder regulier gebruik muziek/dans)
Categorie 3 “Horeca - zwaar”
Het verschil met de middelzware horeca is dat er bij zware horeca sprake is van een fors volume. Hierdoor gaat deze horeca gepaard met een grote verkeersaantrekkende werking en een grote behoefte aan parkeergelegenheid.
Voorbeelden van horeca-activiteiten in categorie 3
Dancing, disco, nachtclub, partycentrum (met regulier gebruik muziek/dans)
Categorie 4: Ondergeschikte horeca
Als categorie 4 wordt de ondergeschikte horeca onderscheiden. Onder ondergeschikte horeca valt ook de paracommerciële horeca. Een instelling wordt aangemerkt als ondergeschikte horeca als horeca een ondergeschikte doelstelling is naast en ten dienste aan de hoofdactiviteit. De hoofdfunctie is bijvoorbeeld van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. De ondergeschikte doelstelling ten aanzien van horeca wordt door middel van beperkende voorwaarden, bijvoorbeeld ten aanzien van alcoholschenktijden en aantal m2, gekoppeld aan de hoofdfunctie. Hierdoor onderscheidt deze categorie zich van de eerste drie categorieën.
Voorbeelden van ondergeschikte horeca-activiteiten in categorie 4
Sportkantine, zalenverhuur (zonder regulier gebruik muziek/dans), sociale culturele centra en overige paracommerciële activiteiten
Uitzonderingen: coffeeshop, sexclubs
Buiten deze categorisering vallen door de gemeente Houten als ongewenst gekenmerkte horeca-activiteiten, zoals coffeeshops en sexclubs.
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Externe Veiligheid 1
Bijlage 2 Externe veiligheid 1
Bijlage 3 Externe Veiligheid 2
Bijlage 3 Externe veiligheid 2
Bijlage 4 Cultuurhistorie
Bijlage 5 Natuurtoets
Bijlage 6 Antwoordnota Vooroverleg En Inspraak
Bijlage 6 Antwoordnota vooroverleg en inspraak