Benedeneind NZ 430a
Bestemmingsplan - Gemeente Lopik
Vastgesteld op 18-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Benedeneind NZ 430a van de gemeente Lopik.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0331.01BenedenNZ430a-BP01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bed & breakfast
het verstrekken van logies met ontbijt.
1.11 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.24 dagrecreatie
activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend.
1.25 erf- en terreinafscheiding
een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 kampeermiddel
- a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voor zover geen bouwwerk zijndel
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.29 mantelzorg
een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.30 niet-permanente standplaats
een gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van kampeermiddelen, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober.
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.
1.33 peil
- a. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.34 permanente standplaats
een (gedeelte van) een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een stacaravan die gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn en als nachtverblijf uitsluitend mag worden gebruikt door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.35 stacaravan
een voor recreatieve bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een (permanente/niet-permanente) standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.36 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.37 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.38 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.39 zijerfscheiding
de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
1.40 zomerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf de begane grondvloer tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf de begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een kampeerterrein met niet-permanente standplaatsen voor kampeermiddelen en permanente standplaatsen voor ten hoogste 45 stacaravans met bijbehorende voorzieningen zoals sanitaire voorzieningen, speelruimten en opslagruimten;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast': een bed & breakfast voorziening voor ten hoogste 12 gastenverblijven;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie': dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een midgetgolfterrein, een kleinschalig informatiecentrum en een kleinschalige horecagelegenheid in ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten ten behoeve van de campinggasten, de bed & breakfast en dagrecreanten;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, speeltoestellen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen;
met dien verstande dat:
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning is toegestaan bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het terrein.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de situering, de verhouding breedte-diepte, de nokrichting en de dakvorm van gebouwen, teneinde aldus zeker te stellen dat gebouwen groter dan 6 m2, aansluiten op de in het gebied voorkomende bouwvormen en passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. Daarbij wordt rekening gehouden met de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en de oriëntatie van de voorgevels.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub d teneinde de maximum goothoogte van de woning te verhogen tot maximaal 4,5 m, met dien verstande dat:
- 1. de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
- b. Het bevoegd gezag kan afwijken van de maximale inhoudsmaat van de woning, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m3;
- 2. een woning met een inhoud van 750 m3 past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
- c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 teneinde de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overige gebouwen te verhogen, de afwijkingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
- 1. noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 2. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van bijgebouwen en stacaravans als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- b. het gebruik van bed & breakfast kamers voor permanente bewoning is niet toegestaan;
- c. elke vaste standplaats dient voorzien te zijn van ten minste één parkeerplaats;
- d. op het recreatieterrein dienen ten minste 31 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of waarbij geen diepere verstoring plaatsvindt dan 50 cm -mv of de onderzijde van de bestaande funderingen;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm -mv en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of waarbij geen diepere verstoring plaatsvindt dan 100 cm -mv of de onderzijde van de bestaande funderingen;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm -mv en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage archeologische verwachting.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is alleen van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een m.e.r-plichtig project.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Overschrijding rooilijn
- a. De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
- 3. terreinafscheidingen.
- b. Aanbouwen aan en bijgebouwen bij hoofdgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
9.2 Afstanden tot zijerfscheidingen
- a. De afstand van gebouwen tot de zijerfscheiding moet ten minste 2 m bedragen, tenzij de zijerfscheiding wordt gevormd door een gemeenschappelijke sloot. In dat geval moet de afstand van de gebouwen tot de bovenkant van de insteek van deze sloot ten minste 2 m bedragen.
- b. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder 1 ten behoeve van het bouwen op de zijerfscheiding of op een kleinere afstand tot de zijerfscheiding indien:
- 1. er sprake is van een erg smal perceel;
- 2. afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen;
- 3. de bezonningssituatie van het naastgelegen perceel niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan afwijken van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m3 mag bedragen;
- b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
- c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
- d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de omgevingsvergunning voor afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
- e. aanvrager een verklaring van zijn arts dient te overleggen waaruit blijkt dat huisvesting ten behoeve van mantelzorg noodzakelijk is. Indien er geen verklaring van de arts kan worden overlegd wint het bevoegd gezag ten behoeve van de indicatiestelling advies in bij een door hen aan te wijzen indicatieorgaan;
- f. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning voor afwijken in, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak vanuit oogpunt van de mantelzorg niet meer nodig is.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Waarde archeologie
het bevoegd gezag kan een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Benedeneind NZ 430a'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Benedeneind NZ 430a in Benschop is de camping 'Midden op 't Landt' gelegen. Het is een kleinschalige camping die hoofdzakelijk is gericht op het aanbieden van vaste standplaatsen voor het gehele toeristenseizoen. Daarnaast biedt de camping ook enkele toeristische plaatsen aan trekkers en passanten. Het oppervlak van het bij de camping behorende terrein bedraagt circa 2,3 ha.
Voor een efficiënte bedrijfsvoering en voor het bijhouden van het, in de APV verplicht gestelde, nachtregister dient er elke dag iemand op de camping aanwezig te zijn. Daarnaast dient er bij een calamiteit directe ondersteuning aan de hulpverlening geboden te worden. De afstand tot de huidige woning van de eigenaren in Benschop is hiervoor te groot. Een bedrijfswoning op de camping zelf is voor de bedrijfsvoering, het nachtregister en de uitvoering van het calamiteitenplan noodzakelijk. De eigenaren hebben daarom bij de gemeente Lopik aangegeven graag een bedrijfswoning te willen bouwen op het perceel van de camping. Naast een nieuwe bedrijfswoning wensen zij de camping ook uit te breiden en te verbreden. Hiermee zullen zij voorzien in een invulling van het recreatieve beleid van de gemeente Lopik. Dit zal gepaard gaan met de nodige kwaliteitsverbetering.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Benedeneind NZ 430a in Benschop. Het perceel ligt ten westen van de kern Benschop.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied (2007) van de gemeente Lopik is het perceel bestemd voor Verblijfsrecreatieve doeleinden met de subbestemming 'kampeerterrein'. Een bedrijfswoning is niet toegestaan en op de plankaart is aangegeven dat er maximaal 22 vaste standplaatsen zijn toegestaan.
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan voorziet in een gedetailleerde regeling. Inhoudelijk is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de actuele juridisch-planologische regelingen in het bestemmingsplan Landelijk gebied en het bestemmingsplan Landelijk gebied 2e herziening.
1.5 Leeswijzer
Voor de opzet van de toelichting is gekozen voor de volgende hoofdstukindeling. In hoofdstuk 2 is de gebiedsvisie beschreven. Hierin wordt de huidige situatie beschreven en is de visie op het plangebied weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Het betreft de hoofdlijnen van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, gevolgd door een conclusie.
In het daaropvolgende hoofdstuk worden de bestaande kenmerken en kwaliteiten van het gebied beschreven vanuit de verschillende sectorale invalshoeken, zoals milieu, ecologie en water. Hoofdstuk 5 behandelt de resultaten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro en de inspraakprocedure. Tevens komt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 6 volgt de juridische planbeschrijving. De juridische planbeschrijving geeft een nadere verklaring voor de gekozen bestemmingslegging van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
In de huidige situatie zijn de onderstaande elementen op de camping aanwezig. Op figuur 2.1 is met cijfers de locatie van de diverse elementen aangegeven. De cijfers corresponderen met de cijfers welke tussen haakjes staan achter de onderstaande tekstblokken.
Figuur 2.1 Huidige situatie
- 22 vaste standplaatsen, te boeken voor het gehele toeristenseizoen. Elke standplaats bestaat uit een eigen veldje waarop ruimte is voor een stacaravan en een kleine bergruimte. Elke standplaats is aangesloten op water, elektra en riolering. De auto dient op het eigen veld geparkeerd te worden. (1)
- Veld voor toeristische standplaatsen (toercaravans en tenten) voor trekkers en passanten. (2)
- Een voormalige kippenschuur (circa 45 m bij 15 m) waarin materiaal en machines voor het rietdekkersbedrijf staan opgeslagen. Het voorste gedeelte van de schuur is ingericht als speelruimte voor de campinggasten. Kinderen kunnen hier binnen spelen tijdens slecht weer. Ook wordt deze ruimte gebruikt bij feestjes op de camping, zoals de jaarlijkse barbecue voor de gasten. (3)
- Voor op het perceel is het hoofdgebouw gelegen. Voorin het hoofdgebouw is met toestemming van de gemeente een tijdelijke woning gerealiseerd, welke op basis van een persoongebonden gedoogbeschikking bewoond wordt. Achterin in het hoofdgebouw is een klein informatiecentrum gelegen, waar bezoekers van de camping informatie over de regio kunnen vergaren. (4)
- Achter het hoofdgebouw staat een bijgebouw, waarin speelattributen voor de camping zijn opgeslagen (skelters en dergelijke) en waarin gasten van de camping hun fietsen kunnen stallen. (5)
- Op diverse plaatsen op het terrein zijn cabines met sanitaire voorzieningen geplaatst.
- Er is geen bedrijfswoning aanwezig op het terrein. Tijdens het hoogseizoen verblijft één van de eigenaren noodgedwongen in een stacaravan op het terrein.
2.2 Visie Op Gewenste Ontwikkeling
De beoogde situatie omvat de volgende veranderingen ten opzichte van de huidige situatie.
- De bouw van een bedrijfswoning. Toezicht op de camping is gewenst en noodzakelijk voor een goede uitvoering van het calamiteitenplan. Voor direct contact met de hulpdiensten (brandweer, politie, ambulance) is de afstand tot de huidige woning te groot. Voor het noodzakelijke toezicht op de camping is een bedrijfswoning op het terrein zelf noodzakelijk. De nieuwe bedrijfswoning wordt halverwege het perceel gebouwd, zodat de bedrijfswoning een centrale positie op de camping krijgt, waarvandaan de gehele camping overzien kan worden. Tevens blijft hierdoor het beeld van de camping vanaf de Benedeneind NZ gelijk en herkenbaar.
- De sloop van de voormalige kippenschuur. Deze schuur bevat asbest en dient daarom gesloopt te worden.
- Uitbreiding en verbreding van de camping
- 1. Uitbreiding naar 45 vaste standplaatsen op het bestaande perceel en aan de zuidwestkant van dit perceel. De vaste standplaatsen blijven het hele jaar beschikbaar. De standplaatsen zijn niet bedoeld voor permanente bewoning.
- 2. Verbreding van het toeristische aanbod van de camping door:
- a. ontwikkeling van bed & breakfast-voorzieningen ten behoeve van fietstoeristen. Op het terrein wordt een bed & breakfastaccommodatie neergezet waarin twaalf bed & breakfast-kamers gerealiseerd kunnen worden. In de kamers wordt geen kookgelegenheid geplaatst. Het ontbijt kan genuttigd worden in de (nieuwe) horecagelegenheid. Hierdoor zijn de kamers niet geschikt voor permanente bewoning;
- b. ontwikkeling van een midgetgolfbaan met kleinschalige horecagelegenheid, buitenterrasen speelterrein voor de campinggasten en passanten. De horecagelegenheid zal ondergeschikt blijven aan de camping en niet gebruikt worden voor zalenverhuur of zelfstandige exploitatie. Wel zal de horecagelegenheid het hele jaar open zijn, onder meer ter ondersteuning van de bed & breakfast;
- c. uitbreiding van het bestaande informatiecentrum, bereikbaar vanuit de horecagelegenheid zodat deze toegankelijk is voor zowel campinggasten als passanten.
- Herinrichting van het terrein en verbetering van de ruimtelijke uitstraling. Momenteel wordt reeds gewerkt aan een verbetering van de landschappelijke inpassing van de vaste standplaatsen. Na de realisatie van de nieuwe elementen op de camping, zoals bovenstaand beschreven, zal het gehele terrein voorzien worden van passende, gebiedseigen beplanting. Hierdoor zal de ruimtelijke uitstraling van de gehele camping verbeteren.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een inrichtingsplan (zie Bijlage 1) gemaakt. De gemeente en de provincie Utrecht hebben het inrichtingsplan goedgekeurd. Dit inrichtingsplan vormt de basis voor het bestemmingsplan. In figuur 2.2 is de inrichtingsschets opgenomen, zoals deze ook in het inrichtingsplan is opgenomen.
Figuur 2.2 Inrichtingsschets
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. Gezien het lokale karakter van de ontwikkeling, is rijksbeleid niet van toepassing op de locatie. In de volgende paragraven wordt ingegaan op het provinciaal en regionaal beleid en op het gemeentelijk beleid.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Ontwerp Provinciaal ruimtelijke structuurvisie en Provinciale ruimtelijke verordening (2012)
Op de bouw van een nieuwe bedrijfswoning in het buitengebied is het provinciale ruimtelijke beleidskader van toepassing. In het ontwerp Provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Utrecht staat het volgende beschreven over nieuwe woningen in bebouwingslinten.
Artikel 4.4 Bebouwingsenclaves en -linten
- 1. Als 'Landelijk gebied' wordt aangewezen het gebied dat als zodanig is verbeeld op de bij deze regeling behorende kaart.
- 2. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. verstedelijking resulteert in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
- b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
- c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
- 3. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.
Toelichting Artikel 4.4 Bebouwingsenclaves – en linten
Tweede lid, onder a: Voor kwaliteitsverhoging bestaan verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. Cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast en de inhoud van de woning moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
Derde lid: Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd.
In de provinciale verordening worden de volgende begrippen als volgt gedefinieerd:
- verstedelijking: nieuwe vestiging van niet-agrarische bedrijven en woningen, detailhandel en voor-zieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak.
- bebouwingsenclave: geconcentreerde bebouwing kleiner dan 5 ha, waarvoor geen rode contour is opgenomen;
- bebouwingslint: aaneengesloten bebouwing in een langgerekte vorm, waarvoor geen rode contour is opgenomen;
- beeldkwaliteitsparagraaf: een onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing dat aangeeft op welke wijze de beoogde ruimtelijke ontwikkeling optimaal in de omgeving wordt ingepast. Basis daarvoor is een analyse van de kwaliteiten van het omringende landschap. Uitgewerkt wordt het in een schets of beschrijving, waarop de bouwmassa's (bestaand en beoogd, zo mogelijk met kapvorm en –richting), het beoogde grondgebruik, de beplanting en wegenstructuur zijn aangegeven.
Hieruit blijkt dat de bouw van een nieuwe bedrijfswoning in bebouwingslinten buiten de rode contour (zoals de Benedeneind NZ) mogelijk is, mits sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Structuurvisie Nationale Landschappen (2009)
De ontwerp-Structuurvisie voor de Nationale Landschappen is vastgesteld op 15 december 2009. Dit is een gedeeltelijke herziening van de (integrale) Structuurvisie 2005-2015. Deze Structuurvisie vult het ruimtelijk beleid uit de structuurvisie 2005-2015 aan voor de Nationale Landschappen Arkemheen-Eemland, Groene Hart, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Rivierengebied en Stelling van Amsterdam. De structuurvisie gaat over de onderwerpen: begrenzing, kernkwaliteiten van het landschap en 'migratiesaldo nul' (regels voor woningbouw).
De locatie Benedeneind NZ 430a is gelegen in het Nationaal Landschap Groene Hart. De drie Groene Hartprovincies onderscheiden vier kernkwaliteiten voor het Groene Hart:
- landschappelijke diversiteit;
- (veen-)weidekarakter;
- openheid;
- rust & stilte.
Behoud, versterking en ontwikkeling van deze kernkwaliteiten is uitgangspunt van beleid en dus van ruimtelijke ontwikkelingen in het Groene Hart. De vier kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn een bundeling van alle kwaliteiten die het Groene Hart kent.
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Waarden en Venen'. Voor het deelgebied de Waarden en de Venen geldt het algemene beleid zoals verwoord voor het gehele Groene Hart. Voor de kernkwaliteiten is er een nadere uitwerking:
"Behoud, herstel en ontwikkeling van het karakteristieke veenweidelandschap staat centraal. Openheid is ook een belangrijke waarde in deze gebieden waar de cultuurhistorie nog goed zichtbaar is. In grote delen heerst rust en stilte. Landbouw is de belangrijkste drager en beheerder van deze gebieden (m.n. melkveehouderij). Voor het behoud van de kernkwaliteiten is florerende landbouw dan ook een voorwaarde. Belangrijke delen van de Waarden en de Venen zijn kwetsbaar voor bodemdaling. Voor landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking wordt de mogelijkheid van ruwvoerteelten die gepaard gaan met bodembewerking, zoals maïsteelt, uitgesloten via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan."
Bij de (her)inrichting van de camping wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Groene Hart en het deelgebied Waarden en Venen. Vooral het (veen)-weidekarakter en de openheid van het landschap zijn belangrijke waarden die bij de inrichting van de camping in acht worden genomen.
Utrechters er op uit! (2011)
Het hoofddoel van het onderzoek was om inzicht te verkrijgen in de (on)mogelijkheden van de huidige en geplande recreatievoorzieningen en -routes rondom de stad Utrecht om de recreatiedruk op te vangen. Tevens inzicht te krijgen in eventuele benodigde toevoegingen aan of veranderingen in het huidige aanbod om beter aan de behoefte van de Utrechtse stedeling te kunnen voldoen.
De behoefte aan recreatieactiviteiten in het groen om de stad zal blijven bestaan. Wandelen en fietsen zullen naar verwachting de meest populaire activiteiten voor buitenrecreatie blijven. De Utrechtse bevolking neemt toe en de kwantitatieve recreatiebehoefte lijkt evenredig mee te groeien. Wat betreft de kwalitatieve behoefte, is met name de groei van de groep alleenstaanden van invloed op de toekomstige recreatieve behoefte. Daarnaast speelt ook de toenemende behoefte aan keuzevrijheid en afwisseling, waarbij de pret-factor een steeds belangrijkere rol gaat spelen. Momenteel worden in het kader van ROdS al groene gebieden rondom de stad ontsloten voor recreanten. Hiermee wordt voor een deel tegemoet gekomen aan de behoefte. Bij uitvoering van alle geplande ROdS gebieden, wordt aan het recreatief tekort in de toekomst voor een groot deel tegemoet gekomen. Echter, het huidige aanbod zal de toenemende behoefte als gevolg van de bevolkingsgroei niet geheel ondervangen. Uit paragraaf 6.2 komt naar voren dat met name voor wandelen nog het nodige moet worden ontwikkeld. Ook de recreatieve druk vanuit de omliggende gemeenten, die wel sterker vergrijzen, zal toenemen. Wanneer de volledige aanleg van ROdS (800ha) zoals gepland doorgang vindt, zal de extra aandacht zich de komende jaren vooral op de kwalitatieve behoefte moeten richten.
De camping is gelegen in diverse recreatieve routestructuren door de provincie Utrecht. De verwachting is dat wandelen en fietsen de meest populaire activiteiten blijven. Dit is gunstig voor de te ontwikkelen horecagelegenheid en midgetgolfbaan, aangezien deze zich richt op passerende wandelaars en fietsers. Daarnaast draagt de verbreding van de camping bij aan de diversiteit van het recreatieve aanbod in de provincie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Bestemmingsplan Landelijk Gebied (2007)
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied van de gemeente Lopik is het perceel bestemd voor Verblijfsrecreatieve doeleinden met de subbestemming 'kampeerterrein'. Een bedrijfswoning is niet toegestaan en op de plankaart is aangegeven dat er maximaal 22 vaste standplaatsen zijn toegestaan.
Toekomstvisie gemeente Lopik 2030 (2011)
De Toekomstvisie bevat de strategische hoofdlijnen, een missie en een aantal ambities die de gemeente Lopik richting 2030 wil realiseren. Kijkend naar het Lopik anno 2010, de trends en de ontwikkelingen die op de gemeente afkomen en de wens tot behoud en verdere versterking van de Lopikse kwaliteiten, is de volgende missie voor de gemeente Lopik 2030 geformuleerd: De gemeente Lopik streeft naar behoud en versterking van de kwaliteiten van de dorpse gemeenschap met een ondernemende en agrarische mentaliteit, profiterend van de ligging in het Groene Hart en aan de Lek, nabij stedelijk gebied. Om de missie verder te concretiseren en richting te geven aan de kansen en kwaliteiten zijn vier ambities voor de toekomst opgesteld:
- Landelijk gebied versterken en ontsluiten;
- Levendige linten;
- Ondernemend Lopik in MKB en ZZP;
- Vitale schakel in de Lopikerwaard.
De beoogde (her)ontwikkeling van de camping past binnen deze ambities. Het draagt bij aan het recreatieve aanbod van het landelijk gebied, de levendigheid van het lint Benedeneind en het zorgt ervoor dat de camping kan blijven bestaan en dus bijdraagt aan de ecomische situatie van de gemeente Lopik.
Beleidsplan Recreatie en Toerisme (2005)
De koers voor de verdere recreatieve en toeristische ontwikkeling van de gemeente is kernachtig verwoord in onderstaande missie: Uitgaande van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en kwaliteiten stelt de gemeente zichzelf ten doel de duurzame ontwikkeling van recreatie en toerisme te stimuleren tot een toegankelijke, gastvrije en aantrekkelijke bestemming, afgestemd op de behoeften van de recreant en toerist.
Eén van de beleidsuitgangspunten van de gemeente is dat (agrarische) ondernemers worden gestimuleerd om karaktervolle accommodaties te ontwikkelen, in verbondenheid met de omgeving. Dit kan zowel dag- als verblijfrecreatief zijn. Bij voorkeur komen deze voorzieningen tot stand op of nabij een knooppunt dan wel in de nabijheid van de recreatieve habitat.
Voor alle toeristisch-recreatieve accommodaties geldt dat een goede landschappelijke inpassing voorwaarde is voor vergunningverlening. Deze inpassing wordt vertaald met:
- Beperkt zichtbaar vanaf openbare weg of fiets- c.q. wandelpad;
- Natuur en landschap worden zoveel mogelijk integraal opgenomen in de accommodatie dan wel de architectuur sluit nauw aan bij deze waarden;
- De bouwstijl sluit naar aard en omvang aan bij de oorspronkelijke kwaliteiten van Lopik. Daarbij passen ook vernieuwende bouwstijlen mits deze belevingswaarde en kwaliteit toevoegen aan het verblijf in de gemeente.
De recreatieve (her)ontwikkeling van het plangebied past in het recreatiebeleid van de gemeente.
3.4 Conclusie
Vanuit het ruimtelijk beleid van zowel de gemeente als de provincie is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van groot belang. Hieronder wordt toegelicht waarom het inrichtingsplan dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan leidt tot voldoende kwaliteitsverbetering.
- De nieuwe inrichting leidt tot een zeer grote verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door:
- 1. de sloop van de kippenschuur;
- 2. de concentratie van de bebouwing aan de voorzijde van het perceel, in lijn met de overige lintbebouwing;
- 3. een betere landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting.
- De nieuwe bebouwing wordt beter ingepast in de omgeving en buiten het zichtveld vanaf de openbare weg gehouden. De bebouwing komt los in het groen te staan, op enige afstand van de erfgrens en omringende functies.
- Door de ontwikkeling van een groene buffer tussen de weg en het perceel en door de groene aankleding van de midgetgolfbaan wordt het aanzicht vanaf de weg groener en aantrekkelijker. De midgetgolfbaan vormt zodoende geen verstoring in het lint. Het is echter wel van belang dat de groene aankleding transparant is, zodat er vanaf de weg doorzichten zullen zijn over zowel de midgetgolfbaan als het open slagenlandschap. Het is immers essentieel voor het succes van de recreatievoorziening dat er zicht vanaf de weg is op de activiteiten.
Een belangrijk aspect voor de gemeente en de provincie is de bijdrage die de camping zal gaan leveren aan het recreatieve aanbod in de regio. Zowel de gemeente als de provincie willen de Lopikerwaard aantrekkelijker maken voor recreanten. Onderstaand wordt beschreven hoe het inrichtingsplan aansluit bij het recreatieve beleid van de gemeente Lopik zoals verwoord in het beleidsplan 'Ruimte voor recreatie, beleidsplan Recreatie en Toerisme'.
- Door de ontwikkeling van nieuwe jaarplaatsen en een bed & breakfast neemt het aantal logiesplaatsen toe. Dit sluit aan bij het geformuleerde wensbeeld in het beleidsplan om meer overnachtingsmogelijkheden te creëren binnen de gemeente.
- De ontwikkeling van een kleinschalige recreatieve horecagelegenheid, die kan dienen als tussenstop tijdens dagtochten, sluit aan bij het geformuleerde wensbeeld in het beleidsplan om dagtochten binnen de gemeente aantrekkelijker te maken.
- De ontwikkeling van een midgetgolfbaan als nieuwe dagrecreatieve activiteit binnen de gemeente sluit aan bij het geformuleerde wensbeeld in het beleidsplan om meer aantrekkelijke activiteiten te creëren binnen de gemeente.
In de horecavoorziening wordt een klein informatiecentrum geopend met informatie over routes en activiteiten in de omgeving. Deze informatie is zowel voor gasten van de camping en bed & breakfast als van de horeca toegankelijk. Recreatieondernemers uit de omgeving kunnen gebruikmaken van dit informatiecentrum om hun producten en diensten te promoten.
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.
4.2 Verkeer En Infrastructuur
Verkeersstructuur
De camping wordt ontsloten vanaf het Benedeneind Noordzijde. Deze weg geeft via het Benedeneind Zuidzijde in oostelijke richting aansluiting op de N204. De wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig wordt het langzaam verkeer gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Op het Benedeneind Zuidzijde zijn fietssuggestiestroken gelegen, dit komt de verkeersveiligheid ten goede.
Parkeren
Ten behoeve van de verschillende functies op de camping zijn parkeerplaatsen benodigd. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van kencijfers uit publicatie 182 (CROW).
Vaste standplaatsen
Uitgangspunt:
1 parkeerplaats op de standplaats.
Aantal te realiseren parkeerplaatsen:
0,15 parkeerplaatsen in openbare ruimte voor bezoekers per jaarplaats = 45 plaatsen * 0,15 = 7 parkeerplaatsen.
Niet-permanente (toeristische) standplaatsen
Uitgangspunt:
1 parkeerplaats op de standplaats.
Geen parkeerplaats voor bezoekers in de openbare ruimte aangezien aangenomen kan worden dat toeristische plaatsen weinig / geen bezoekers krijgen. Indien er toch bezoekers komen kunnen deze gebruiken maken van de parkeerplaatsen voor de bezoekers van de jaarplaatsen aangezien deze niet elke dag allemaal bezet zijn.
Bed & breakfast
Uitgangspunt:
Geen parkeerplaats bij de gastenverblijven en geen parkeerplaats voor bezoekers in de openbare ruimte aangezien aangenomen kan worden dat ook de bed & breakfast weinig / geen bezoekers krijgen. Indien er toch bezoekers komen kunnen deze gebruiken maken van de parkeerplaatsen voor de bezoekers van de jaarplaatsen aangezien deze niet elke dag allemaal bezet zijn.
Aantal te realiseren parkeerplaatsen:
1 parkeerplaats in openbare ruimte per gastenverblijf = 12 gastenverblijven * 1 = 12 parkeerplaatsen.
Horeca en midgetgolf
Uitgangspunt:
Voor de horeca is uitgegaan van het parkeerkencijfer voor café/bar/cafetaria uit publicatie 182 (CROW). Aangenomen kan worden dat deze parkeerplaatsen eveneens voor de midgetgolf gebruikt kunnen worden gelet op het feit dat:
- de bezoekers van de camping en de midgetgolf voor een deel gebruik zullen maken van deze functies;
- de externe bezoekers van de horeca eveneens komen midgetgolfen;
- een deel van de externe bezoekers van de midgetgolf op de fiets komt.
Aantal te realiseren parkeerplaatsen:
6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo = 195 m2 bvo / 100 m2 bvo * 6 = 12 parkeerplaatsen.
Uit bovenstaande berekeningen blijkt dat in totaal 31 parkeerplaatsen in de openbare ruimte nodig zijn om in de eigen parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Deze parkeerplaatsen worden centraal op het terrein gerealiseerd.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De uitbreiding van het aantal vaste standplaatsen (van 22 naar 45) en de realisatie van de bedrijfswoning, bed & breakfast, horeca en midgetgolf zullen leiden tot extra verkeer van en naar het plangebied. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 272. Hierbij is uitgegaan van een ligging in het buitengebied.
Voor de vaste standplaatsen en de bed & breakfast is uitgegaan van het kencijfer voor campings.
Voor de horeca en midgetgolf zijn geen normen bekend. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is daarom uitgegaan van het eerder berekende aantal parkeerplaatsen en dat een parkeerplaats per dag 1 maal bezet wordt. De verkeersgeneratie bedraagt dan 12 parkeerplaatsen * 2 (heen en terug) = 24 mvt/etmaal.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie
functie | Eenheden of oppervlakte | kencijfer | weekdag |
Vaste standplaatsen | 23 plaatsen | 3,6 mvt/10 standplaatsen | 9 mvt/etmaal |
Bed & breakfast | 12 units | 3,6 mvt/10 standplaatsen | 5 mvt/etmaal |
bedrijfswoning | 1 | 6 mvt/etmaal per woning | 6 mvt/etmaal |
Horeca en midgetgolf | 24 mvt/etmaal | ||
Totaal | 44 mvt/etmaal |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het extra verkeer van en naar het plangebied 44 mvt/etmaal bedraagt. Daar tegenover staat dat het aantal passantenplaatsen en het dagelijkse verkeer dat daarmee samenhangt, afneemt. Het totaal aantal motorvoertuigen per etmaal bedraagt op de Benedeneind NZ 2.100 mvt/etmaal en op de Benedeneind ZZ 4.150 mvt/etmaal. Een toename van 44 mvt/etmaal afgewikkeld via beiden wegen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Conclusie
De bereikbaarheid van de camping is goed. Door de aanleg van 31 parkeerplaatsen op het terrein van de camping zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te kunnen voorzien. De afname van het aantal passantenplaatsen zal leiden tot een afname van het aantal verkeersbewegingen. De nieuwe activiteiten leiden tot een extra verkeersbeweging van 44 mvt/etmaal. Dit geringe aandeel extra verkeer ten gevolge van de ontwikkelingen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Het aspect verkeer staat de realisatie van de plannen dan ook niet in de weg.
4.3 Bodem
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied een historische activiteit bekend is die mogelijk heeft geleid tot bodemvervuiling. Om dit nader te onderzoeken is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Hieronder zijn de conclusies van dit onderzoek opgenomen.
Figuur 4.1 Bodemverontreiniging (bron: www.bodemloket.nl)
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem plaatselijk licht is verontreinigd met zware metalen en met minerale olie en plaatselijk sterk is verontreinigd met PAK en niet is verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen en PCB’s. Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen voor de woning en de bed & breakfast is, afhankelijk van de gekozen locaties, nader bodemonderzoek noodzakelijk. In het kader van het bestemmingsplan is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in afdoende mate vastgesteld.
4.4 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
Waterschapsbeleid
In de Waterstructuurvisie (2002) is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.
Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. In het waterbeheerplan is een overzicht gegeven van:
- de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
- de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.
Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.
Tevens is dit waterbeheerplan een regionale uitwerking van Europees (KRW) en nationaal (WB21) beleid.
Beleidsregels Keur 2009
Beleidsregel 13
Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).
Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:
- a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
- b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
- c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
- d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
- e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.
Het waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.
Gemeentelijk beleid
De gemeentes Oudewater, Lopik en Montfoort hebben samen met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden het Waterplan Blauwe Driehoek opgesteld (16 december 2008).
De Watervisie geeft inzicht in wat de gemeenten met en voor het water willen bereiken in de periode tot en met 2020. In het uitvoeringsporogramma staan de maatregelen voor de periode 2009-2015 bescherven, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de watervisie. De watervisie vormt samen met het uitvoeringsplan het Waterplan Blauwe Driehoek.
Het doel van het waterplan is het weergeven van een samenhangende en gebiedsgericht visie op integraal en duurzaam waterbeheer in 2020. Het beoogde resultaat is een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving voor de inwoners van de betrokken gemeenten.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in Benschop, de gemeente Lopik, aan de Benedeneind NZ 430a en bestaat uit Camping 'Midden op 't Landt'.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengronden. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,40 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,80 en 1,20 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse is circa NAP -0,70 m.
Figuur 4.2 Bodemkaart met grondwatertrap (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
Rondom het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen voor de afwatering van het gebied. In het plangebied is geen wateroverlast bekend. Tevens ligt het plangebied niet in een zoekgebied voor waterberging.
Figuur 4.3 Waterberging
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied is geen KRW-waterlichaam gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Langs de Benedeneind is een regionale waterkering gelegen. Het plangebied ligt deels in de beschermingszone van de waterkering.
Figuur 4.4 Waterkeringen
Toekomstige situatie
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de uitbreiding van de camping en het realiseren van een bedrijfswoning, een bed & breakfast, een horecagelegenheid en een midgetgolf. Voor deze ontwikkelingen wordt de bestaande kippenschuur gesloopt.
Waterkwantiteit
Door de ontwikkeling zal aan de ene kant het verhard oppervlak afnemen door de sloop van de kippenschuur, maar aan de andere kant neemt het verhard oppervlak toe door de bouw van de bedrijfswoning en het bed & breakfast. Naast de kippenschuur is nog zo'n 400 m2 aan verspreid liggende verharding aanwezig, dit wordt in het kader van de kwaliteitsverbetering in het plangebied verwijderd. Hiermee wordt ruimschoots meer verharding verwijderd dan er wordt toegevoegd. Compensatie is dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterkwaliteit ter plaatse.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- a. hemelwater vasthouden voor benutting,
- b. (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- c. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- d. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.5 Ecologie
Deze paragraaf omvat de conclusies van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2 en het naar aanleiding hiervan uitgevoerde ecologische onderzoek zoals opgenomen in Bijlage 3.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een langgerekt perceel dat in gebruik is als camping.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in (her)ontwikkeling van de camping. Het aantal standplaatsen wordt uitgebreid, er worden een Bed & breakfast en bedrijfswoning gebouwd en het terrein wordt heringericht. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- verwijderen beplanting en bomen;
- sloopwerkzaamheden;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de kleinschalige ingreep in het plangebied. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
In het plangebied zijn geen strikt beschermde soorten aangetroffen tijdens het veldonderzoek (Bijlage 3). De bebouwing en de bomen op het plangebied zijn ongeschikt voor jaarrond beschermde nesten van huismus en gierzwaluw. De te slopen bebouwing betreft laagbouw met hoge graad van verstoring door mensen en katten, en is mede daardoor tevens ongeschikt voor het herbergen van vleermuisverblijven. De te verwijderen vegetatie bevat geen holen of spleten welke mogelijk voor vleermuizen van belang kunnen zijn. De Flora- en faunawet staat uitvoer van de plannen niet in de weg indien kap, sloop en bouwrijp maken niet gedurende het broedseizoen wordt uitgevoerd. Aanbeveling vanuit de ecologie betreft het inpassen van vogelvriendelijke voorzieningen in het nieuwe plan om te komen tot duurzame landschappelijke inpassing.
Conclusie
De Natuurbeschermingswet 1998, het EHS-beleid van de provincie en de Flora- en faunawet staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6 Landschap
Het plangebied is gelegen in een bebouwingslint in de Lopikerwaard. In het landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek, vastgesteld in 2005, is het volgende geschreven over de bebouwingslinten: Een van de meest kenmerkende onderdelen van het landschap zijn de bebouwingslinten. Om het verschil tussen de linten aan te geven is een verschil gemaakt tussen dichtere hoofdlinten, opener nevenlinten en dijklinten. Het hoofdlint bestaat uit een wetering of riviertje met aan beide zijden een dichte bebouwing met erfbeplanting. Tussen de historische boerderijen, veelal langgevelboerderijen en een enkele krukboerderij, is in verschillende tijden nieuwe bebouwing geplaatst. Zo ligt tussen de boerderijlinten van de Lopikerwetering een derde lint van woningen. De linten langs weteringen zijn recht en de linten langs riviertjes hebben een bochtig verloop. En ontstaan vanuit de agrarische bedrijven andersoortige ondernemingen, die vaak haaks staan op het lint. De achterkade met beplanting vormt vaak de erfgrens. Tot de hoofdlinten behoren de lintbebouwingen van Polsbroek-Polsbroekerdam-Benschop en Zevender-Cabauw-Lopik-Lopikerkapel.
Ontwikkelingsdoelstellingen voor de Lopikerwaard, die relevant zijn voor het plangebied, zijn:
- Behouden en ontwikkelen beeldkwaliteit, inclusief beplantingen van de dubbelzijdig linten Blokland, Polsbroeker Voorwetering,Benschopper Voorwetering en Lopikerwetering.
- Ontwikkelen recreatieve routes volgens voorgenomen plan, realiseren wandeling vanuit kernen.
- Ontwikkelen groenelementen en recreatieve paden ten westen van IJsselstein. Denk hierbij aan een afwisseling van hoogstamfruitboom gaarden, (griend)bossen, plas-dras situaties, plassen, bomenrijen, beplantingssingels, populierenbossen, e.d., waarbij de inrichting gebaseerd is op het verkavelkingspatroon.
- Stimuleren van de aanleg van beplanting bij bebouwingslinten (hoogstamboomgaard, hagen, erfbeplanting).
Landschappelijke inpassing
Bij de (her)inrichting van de camping wordt met deze doelstellingen rekening gehouden door het aanbrengen van een landschappelijke inpassing.
Het perceel en de ontwikkelingen daarop worden in hoofdlijnen landschappelijk ingepast door met bomen en beplanting de richting van het slagenlandschap te ondersteunen en te versterken. Ter plaatse van de waterlopen, de ontsluitingsstructuur van de camping en tussen de campingplaatsen in wordt in de richting van de slagen (noordwest-zuidoost) het perceel beplant met inheemse boomsoorten van het veengebied.
Aan de straatzijde van de camping vormt een groenstrook een bufferzone tussen de straat en de bebouwing. Deze strook wordt beplant met planten- en boomsoorten, waarbij van belang is dat er doorzichten aanwezig zijn, zodat recreatie zich kan etaleren aan de straatzijde en eveneens het open landschap daarachter zichtbaar is vanuit de straat.
De campingplaatsen worden van elkaar gescheiden door middel van hagen, die 1 tot 2 meter hoog zijn.
Een dicht beplante erfafscheiding ten zuiden van de te ontwikkelen bed & breakfast draagt bij aan aangename buitenruimtes ervan.
De ruimte voor de toeristische plaatsen is een open grasveld waarbij geen fysieke scheiding tussen de staanplaatsen wordt aangebracht.
Ten behoeve van de privacy van de eigenaren wordt de tuin van de bedrijfswoning afgeschermd door middel van een haag, die 1 tot 2 meter hoog is.
Voor alle locaties die hierboven worden genoemd geldt dat de beplanting dient te bestaan uit inheemse boom- en plantensoorten die voorkomen in het veengebied.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Erfgoedverordening gemeente Lopik 2010
In de gemeentelijke erfgoedverordening staan voorschriften en regels met betrekking tot cultureel erfgoed, zowel voor monumenten, archeologie als het cultuurlandschap. Eveneens zijn de wettelijke taken van de gemeente met betrekking tot Rijksmonumenten in een erfgoedverordening nader uitgewerkt. De regels over het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en archeologische verwachtingsgebieden, en weigeringsgronden voor het afgeven van een omgevingsvergunning zijn ook opgenomen in de erfgoedverordening.
Beleidsnota archeologie
De gemeente Lopik heeft een beleidsnota archeologie en een gemeentedekkende archeologische beleidskaart ontwikkeld. Deze is tot stand gekomen door een analyse van wat er bekend is over het bodemarchief en de landschappelijke mogelijkheden voor bewoning en gebruik door de mens in het verleden, vanaf de prehistorie tot aan de huidige tijd. Deze gegevens zijn gecombineerd met zoveel mogelijk 'harde' informatie over de staat van het bodemarchief (aantasting of vernietiging door veenwinning, woningbouw, aanleg infrastructuur, bedrijvigheid, sanering, etc.). Het resultaat is een set van zowel analoge als digitale kaarten, gekoppeld aan onderzoekseisen en vrijstellingen die de gemeente hanteert in het geval van vergunningplichtige bodemingrepen die een bedreiging kunnen vormen voor de informatiewaarde van het bodemarchief.
Onderzoek
Archeologie
Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Lopik blijkt dat er voor het plangebied sprake is van een hoge, middelhoge en lage verwachting op archeologische sporen aan of nabij het oppervlak. Archeologisch onderzoek is bij een:
- hoge verwachtingswaarde noodzakelijk bij ingrepen groter of gelijk aan 200 m2 en dieper dan 50 cm -mv;
- middelhoge verwachtingswaarden noodzakelijk bij ingrepen groter of gelijk aan 2.500 m2 en dieper dan 100 cm -mv;
- lage verwachtingswaarde noodzakelijk bij m.e.r-plichtige projecten.
Figuur 4.5 Uitsnede Waarde- en verwachtingenkaart
De nieuwe bedrijfswoning en de nieuwe bebouwing voor de bed & breakfast zijn gelegen in de zone 'hoge verwachtingswaarde'. De nieuwe bebouwing is groter dan 200 m2 en zal ook dieper dan 50 cm de grond ingaan in verband met fundering en onderheiing. Hierdoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk op de locatie van de nieuwe bebouwing. In Bijlage 4 is de rapportage van het archeologisch onderzoek opgenomen. Uit het rapport blijkt dat er geen archeologische sporen zijn aangetroffen en dat er een lage verwachting geldt. Nader onderzoek op de te ontwikkelen locaties is dan ook niet noodzakelijk.
Voor de niet onderzochte delen van het plangebied geldt nog steeds de gemeentelijke verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij toekomstige ontwikkelingen nader onderzoek nodig is.
Cultuurhistorie
Het plangebied is gelegen in de Lopikerwaard. De Lopikerwaard is vanaf de randen van de waard ontgonnen. Voor de ontginning was een goed afwateringssysteem een vereiste, hiertoe werd een stelsel van evenwijdige en rechte sloten gegraven. De oeverwallen en kleiruggen vormden de ontginningsbases. De ontginning (cope-ontginning) vond planmatig plaats volgens strikte regels, zoals kavelbreedte (112 m) en -lengte (1.250 m). Evenwijzig aan en op een bepaalde afstand van de eerste ontginningsbasis is een nieuwe ontginningsbasis gelegd. Op deze wijze ontstond een oost-west gerichte ontsluitingsstructuur van de ontginningsbases met haaks daarop een noordzuidgerichte verkavelingsstructuur. De bebouwing is geconcentreerd in de dorpen en langs de ontginningsbases. De komgronden worden gekenmerkt door een grootschalige openheid.
Ter plaatse van het plangebied is het lint vrij verdicht. Er is weinig sprake van doorzichten naar de open komgronden. Een deel van de aanwezige bebouwing is redelijk karakteristiek, een stenen voetmuur met brede zwart geverfde planken met gepotdekselde betimmering, voor de Lopikerwaard. In het plangebied is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument.
In de nieuwe situatie wordt beoogd het perceel beter landschappelijk in te passen met gebiedseigen beplanting. Tegelijkertijd wordt getracht meer doorzichten naar de open komgronden te realiseren. De nieuwe bebouwing wordt zoveel mogelijk met karakteristieke elementen uitgevoerd.
Conclusie
Bij de ontwikkelingen in het plangebied wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden in en rond het plangebied.
Op de te ontwikkelen locaties in het plangebied zijn geen archeologische waarden aanwezig en geldt daarom nu een lage verwachtingswaarde. Voor de overige delen in het plangebied zijn in de regels vanwege de geldende middelhoge en hoge verwachtingswaarden archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Eventuele vondsten gedaan tijdens werkzaamheden, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
4.8 Stiltegebied
Beleid
In de provincie Utrecht zijn 13 stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden dient de rust die aanwezig is te worden gehandhaafd. Negatieve beïnvloeding van de geluidsbelasting kan zich voor doen bij toevoeging van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, functiewijziging van beëindigende agrarische bedrijven en bij ontwikkelingen ter plaatse van bestaande niet-agrarische bedrijven. Voorkomen moet worden dat hierdoor een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting in het stiltegebied, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden. Bestaande functies (ook de stilteverstorende functies) binnen het stiltegebied kunnen blijven bestaan. Binnen het stiltegebied blijven ontwikkelingen die bij het gebied horen, zoals agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie mogelijk. Het beleid is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Het instellen van stiltegebieden is hierbij een belangrijk hulpmiddel.
Onderzoek
Een gedeelte van het plangebied is gelegen in het stiltegebied Willeskop/Benschop. Het betreft het noordelijke deel van het plangebied waar de seizoensplaatsen zijn gelegen. Deze gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan reeds bestemd voor verblijfsrecreatie. In het onderliggende bestemmingsplan wijzigt deze bestemming niet. Wel mag het aantal seizoensplaatsen uitgebreidt worden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Hier staat tegenover dat het aantal toeristische standplaatsen afneemt. In totaal neemt het aantal standplaatsen op de totale camping niet toe. De dagrecreatieve activiteiten (kleinschalige horeca en midgetgolf) welke met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, worden op gronden buiten het stiltegebied gerealiseerd. Deze activiteiten zullen de rust in het stiltegebied niet aantasten.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid ten aanzien van stiltegebieden. Het aspect stiltegebied staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De bedrijfswoning wordt gerealiseerd ten behoeve van de huidige en toekomstige verblijfsrecreatieve functies ter plaatse (Bed&Breakfast, kleinschalige horeca, camping). Een bedrijfswoning is voor de eigen inrichting niet milieugevoelig. Het perceel wordt, buiten de eigen recreatieve functie, omringd door woningen in de bestaande lintbebouwing. Het aanwezige bedrijf aan Benedeneind Zuidzijde 399 (loonbedrijf) wordt door de beoogde ontwikkeling niet beperkt. Voor een dergelijke bedrijf geldt volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 50 m ten opzichte van het omgevingstype rustig buitengebied. De afstand tussen het bedrijf en de bedrijfswoning bedraagt circa 80 m. Bovendien zijn de bestaande woningen aan de Benedeneind Zuidzijde 395 en Benedeneind Noordzijde 432 en 430 op kleinere afstand gelegen dan de nieuwe bedrijfswoning. Het bedrijf dient in zijn bedrijfsvoering dan ook al rekening te houden met deze bestaande woningen. Ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning is gelet op de afstand ten opzichte van het bedrijf sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaaste van de beoogde woningen, gelet op de aard van de omgeving, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.10 Milieuhinder Agrarische Bedrijven
Toetsingskader
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 4.2):
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
- daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.
Tabel 4.2 Geldende waarden/afstanden veehouderijen
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | ||
binnen bebouwde kom | diercatego- rieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ | min. 50 m |
andere diercatego- rieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | ||
buiten bebouwde kom | diercatego- rieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ | min. 25 m |
Gemeentelijke geurgebiedsvisie
De gemeente Lopik heeft een eigen gebiedvisie opgesteld om lokaal maatwerk te kunnen leveren door voor de gemeente afwijkende normen en afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij vast te stellen. De gemeente lopik hanteert voor het uitbreidingsgebied van Uitweg en Benschop een soepelere norm en voor het overige gebied sluit zij aan bij de wettelijke normen.
Voor het plangebied geldt op basis van deze gebiedsvisie een maximale geurbelasting van 8 ouE/m³ en een afstand van de buitenzijde van het dierverblijf tot aan de buitenzijde van het geurgevoelig object van minimaal 25 m.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven liggen op ruim 25 m afstand van het plangebied en leveren dus geen belemmering op voor de boogde ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat ter plaaste van het plangebied, gelet op de aard van de omgeving, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.11 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Ook in de omgeving van het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen voor.
Daarnaast vindt er in (de omgeving van) het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.
Figuur 4.6 Uitsnede Risicokaart
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.12 Planologisch Relevante Leidingen
Beleid en normstelling
Voor planologisch relevante buisleidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de bestemmingslegging rekening moet worden gehouden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.13 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen moet de luchtkwaliteit worden onderzocht. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm, en de bijbehorende regeling, is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden.
Onderzoek
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 44 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,03 µg/m³ en van fijn stof van 0,01 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Polsbroekerdam (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.14 Wegverkeerslawaai
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied wordt een nieuwe bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.6 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2006 is gebruik gemaakt.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Benedeneind Noordzijde en de Benedeneind Zuidzijde. Deze wegen hebben een geluidszone van 250 m uitgaande van 1-2 rijstroken en een buitenstedelijke ligging.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 5.
De gehanteerde verkeersintensiteiten staan vermeld in tabel 4.2. De verkeersintensiteit op het Benedeneind Zuidzijde is verkregen van de gemeente Lopik en gebaseerd op verkeerstellingen in 2011. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar (2023) is uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar.
Van het Benedeneind Noordzijde zijn geen intensiteiten bekend. Aangenomen is dat deze intensiteit de helft van de intensiteit op het Benedeneind Zuidzijde bedraagt.
Tabel 4.2 verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 50 tallen)
2023 | |
Benedeneind Zuidzijde | 4.150 |
Benedeneind Noordzijde | 2.100 |
Voor de voertuigverdeling van het verkeer is voor het Benedeneind Noordzijde uitgegaan van een standaard verdeling van het verkeer op een plattelandsweg en voor het Benedeneind Zuidzijde van een landelijke ontsluitingsweg. De wegdekverharding op beide wegen bestaat uit dicht asfaltbeton.
Resultaten gezoneerde wegen
De 48 dB-contour ten gevolge van het verkeer op het Benedeneind Noordzijde is op een maximale afstand van 26 m uit de as van de wegas gelegen. De woning wordt op minimaal 50 m uit de as van de wegas gerealiseerd. Ten gevolge van het verkeer op het Benedeneind Zuidzijde ligt de 48 dB-contour op een maximale afstand van 66 m uit de as van de weg. De nieuwe woning wordt op minimaal 80 m uit de as van de wegas gerealiseerd. Ter plaatse van de nieuwe woning is daarom sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de beide wegen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de gevel van de woning niet overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie dan ook niet in de weg.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1.1 Overleg ex art. 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Benedeneind NZ 430a' is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden.
Van vier instanties is een reactie op het bestemmingsplan ontvangen. In de Nota beantwoording vooroverlegreacties zijn deze overlegreacties behandeld. De overlegreactie van de provincie Utrecht betreft het stiltegebied Willeskop/Benschop en leidt tot aanpassing van de toelichting van het bestemmingsplan. De overige overlegreacties leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
5.1.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Benedeneind NZ 430a' heeft van 22 augustus tot en met 2 oktober 2012 voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn vier schriftelijke zienswijzen ingediend. In de Nota van beantwoording zienswijzen, zie Bijlage 7, zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. In de in de nota opgenomen Staat van Wijzigingen worden de voorgestelde (ambtshalve) wijzigingen beschreven.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Financiële uitvoerbaarheid
Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt. In het plangebied is i.c. géén sprake van een gemeentelijke exploitatie. Er is één particuliere grondexploitant. Door deze ondernemer is informatie overhandigd waaruit blijkt dat de opbrengst de kosten overstijgt waarmee het plan financieel uitvoer wordt geacht.
Kostenverhaal
Dit bestemmingsplan ziet op de ontwikkeling van een bed & breakfast en een bedrijfswoning en uitbreiding van de camping. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening betreft dit een ontwikkeling waarvoor de verplichting geldt om kosten te verhalen op particuliere grondexploitanten (zoals de aanleg van nutsvoorzieningen). Dit moet door middel van de vaststelling van een exploitatieplan bij het ruimtelijk plan. Van deze verplichting kan worden afgezien indien de gemeente het kostenverhaal op een andere wijze heeft verzekerd en de gemeente het voorts niet noodzakelijk acht nadere eisen te stellen en een fasering in de bouw aan te brengen. Voor de plankosten en planschade zal in dit geval een anterieure overeenkomst gesloten worden.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting op 1 juli 2009 is gebruikgemaakt van de SVBP2008 voor de planregels en de verbeelding.
6.2 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.3 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is het volgende stramien gehanteerd.
Bestemmingsomschrijving
Een omschrijving van de functies die binnen de bestemming mogelijk zijn.
Bouwregels
Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden. Daarnaast komen in sommige bestemmingsplanregels ook nog de volgende onderdelen voor: De mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels, nadere eisen en wijzigingsregels.
6.4 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Artikel 10 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Met deze regeling wordt vastgelegd welke regels uit de bouwverordening aanvullend op de regels van dit bestemmingsplan van toepassing zijn.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regelgeving zodanig dat een bijgebouw kan worden gebruikt als afhankelijke woonruimte. Een dergelijke bewoning moet noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Er zijn ook een aantal algemene wijzigingsregels. Concreet gaat het om:
- verwijderen bestemming Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4 en Waarde – Archeologie 5 als uit nader onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 13 Overige regels
Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
6.5 Overgangsrecht En Slotregels
Artikel 14 Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 14.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Lid 14.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 15 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Bureauonderzoek Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een langgerekt perceel dat in gebruik is als camping.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in (her)ontwikkeling van de camping. Het aantal standplaatsen wordt uitgebreid, er worden een Bed & Breakfast en bedrijfswoning gebouwd en het terrein wordt heringericht. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- 4. verwijderen beplanting en bomen;
- 5. sloopwerkzaamheden;
- 6. bouwrijp maken;
- 7. bouwwerkzaamheden.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Utrecht in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- 1. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- 2. er geen alternatief is;
- 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- e. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- f. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- g. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de kleinschalige ingreep in het plangebied. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Vaatplanten
In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de licht beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de eveneens licht beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, boerenzwaluw, steenuil en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De te kappen bomen en de te slopen kippenschuur zijn echter ongeschikt (te dunne stammen en ongeïsoleerd zonder spouwmuren) voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Het groen en de waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. In de Lopikerwaard komt de rugstreeppad voor. De soort zou door grondwerkzaamheden in het plangebied aangetrokken kunnen worden.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in (her)ontwikkeling van de camping. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- In de te slopen schuur zijn mogelijk vaste verblijfplaatsen van de huismus en/of boerenzwaluw en/of steenuil aanwezig. Dit dient nader onderzocht te worden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn of indien maatregelen worden getroffen om overtreding van de Ffw te voorkomen. Deze maatregelen betreffen bijvoorbeeld het creëren van nieuwe nestplaatsen aan de nieuwe bedrijfswoning en overige bebouwing voordat de schuur gesloopt wordt.
- Nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) is niet noodzakelijk. In de te kappen bomen en te slopen bebouwing worden geen verblijfplaatsen verwacht en de functie als foerageergebied en/of migratieroute (langs de randen) wordt niet aangetast door de ontwikkelingen in het plangebied.
- In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Er vinden in het plangebied echter geen werkzaamheden aan de watergang plaats. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.
- Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek