Dorp 76 Polsbroek
Bestemmingsplan - Gemeente Lopik
Vastgesteld op 05-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan Dorp 76 Polsbroek met identificatienummer NL.IMRO.0331.01Dorp76-BP01 van de gemeente Lopik.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Aanbouw
een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 Agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij;
- c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
- d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- e. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
- f. bollenteelt: de teelt van bollen;
- g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
- h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
- i. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- j. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijdactiviteiten, paardrijschool en manege;
1.8 Archeologisch deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;
1.9 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;
1.10 Afwijking
een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo;
1.11 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 Bebouwingsgrens
een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.13 Bebouwingspercentage
een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.14 Bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het (voor)ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.15 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.18 Bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.19 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping;
1.22 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.24 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 Bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.27 Bruto-vloeroppervlakte (bvo)
de bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
1.28 Cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);
1.29 Duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan redelijkerwijs is aan te nemen dat dit gedurende planperiode een omvang zal hebben van ten minste een volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang en dat voldoet aan de geldende milieueisen en ook op lange termijn aan deze eisen kan blijven voldoen;
1.30 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 Grondgebonden veehouderij
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van melk- en ander vee, geheel of nagenoeg geheel op open grond waar het bedrijf over kan beschikken (onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij);
1.32 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 Internetverkoop
Het aanbieden van producten of diensten via internet, om deze vervolgens in hoofdzaak te (laten) afleveren respectievelijk uitsluitend uit te (laten) voeren bij een afnemer. Dit inclusief de bijbehorende opslag van goederen en het voorhanden hebben van een afhaalmogelijkheid;
1.34 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.35 Mantelzorg
noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenende beroep wordt verleend;
1.36 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.37 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.38 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.39 Peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld;
1.40 Plangrens
de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;
1.41 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.42 Seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 Uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.44 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.45 Voorgevellijn
de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van een bouwperceel; bij het bepalen van de ligging van de voorgevellijn wordt geen rekening gehouden met ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in artikel 7.2;
1.46 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste niet in verticale richting beweegbare punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 De inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat maximaal 1 woning per bouwvlak is toegestaan;
- b. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2.
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. woningen;
- b. bijgebouwen en overkappingen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde;
- d. de maxima genoemd in de volgende tabel worden in acht genomen:
Max. aantal per bouwvlak | Max. inhoud | Max. oppervlakte | Max. goothoogte | Max. bouwhoogte | |
woningen (inclusief aanbouwen) | één | 600 m³ | 3,5 m | 10 m | |
bijgebouwen en overkappingen per woning | 50m² | 3 m | 6 m | ||
erf- of terreinafscheidingen op bouwvlakken | 2 m | ||||
terreinafscheidingen - voor de voorgevel - achter de voorgevel | 1m 2m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde | 20 m2 | 3 m |
- e. woningen mogen uitsluitend in een bouwvlak worden opgericht.
3.3 nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Op de in artikel 4.1.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m² en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen regionale waterkering.
5.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd;
- b. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van onderhavige dubbelbestemming, mag maximaal 3 m bedragen;
- d. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing indien voor de desbetreffende activiteit onherroepelijk vergunning is verleend in de zin van de Waterwet;
- e. Het bepaalde onder a en b is evenmin van toepassing voor herbouw van bestaande bouwwerken op bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, indien het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Aanduidingen
- a. Bij toepassing van de bouwregels worden de bouwaanduidingen in de verbeelding in acht genomen;
- b. Voor het bepalen van de maximaal toegelaten omvang van bouwwerken zijn de bouwaanduidingen in de verbeelding van het bestemmingsplan bepalend, zo nodig in afwijking van de bepalingen van hoofdstuk 1 en 2 van dit bestemmingsplan.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
7.3 Zijdelingse bouwgrens
De afstand van gebouwen tot een zijdelingse bouwperceelgrens moet ten minste 2 m te bedragen, tenzij de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gevormd door een gemeenschappelijke sloot. In dat geval moet de afstand van gebouwen tot de bovenkant van de insteek van deze sloot ten minste 2 m bedragen.
7.4 Ondergronds bouwen
De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
- b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil;
- c. het bepaalde in artikel 7.2 is van overeenkomstige toepassing op het bouwen.
7.5 Bestaande bouwwerken
Bestaande bouwwerken welke niet voldoen aan de bouwregels van hoofdstuk 2 zijn toegestaan en mogen op dezelfde locatie geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing op bebouwing welke wordt geamoveerd of getransformeerd als compensatie voor een stedelijke ontwikkeling.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verbod
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwjikingen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning ter afwijking te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van waterstaatkundige redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn.
9.2 Verordening Ruimte
Bij de toepassing van de in dit plan opgenomen afwijkingsregels wordt rekening gehouden met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/ of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen en het bestemmingsvlak niet meer dan 10% mag worden vergroot, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
- b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
10.2 Voorwaarden
De in artikel 10.1 genoemde wijzigingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Hetgeen bepaald onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dorp 76 Polsbroek'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Het voornemen bestaat om het perceel aan Dorp 76 in Polsbroek te splitsen en het deel met de bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere woonbestemming. Hiertoe is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Momenteel heeft het perceel de bestemming bedrijfsdoeleinden. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt hieraan medewerking verleend. In dit document wordt dit nader toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan Dorp 76 in de kern Polsbroek, dat onderdeel uitmaakt van de gemeente Lopik. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: www.openstreetmap.org)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
De kern Polsbroek bestaat uit een lang lint van bebouwing aan weerszijden van een water (de Polsbroeker Voorwetering). Het is een overwegend agrarisch gebied met een zekere landschappelijke openheid. Aan het lint zijn overwegend woningen aanwezig, afgewisseld met bedrijvigheid en agrarische functies. Het plangebied Dorp 76 in gelegen aan de westzijde van het lint, ten zuiden van de Polsbroeker Voorwetering. Het achterterrein is momenteel in gebruik als aannemersbedrijf met een bedrijfswoning aan de straatzijde.
Huidige situatie: bedrijfswoning aan Dorp 76 met rechts de toegang naar het achterterrein
2.2 Toekomstige Situatie
Het voornemen bestaat om het perceel te splitsen en de bestemming van het deel met de bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere woonbestemming. Het plangebied betreft het noordoostelijk deel van het perceel waar nu de bedrijfswoning staat. Door aan de bedrijfswoning een reguliere woonbestemming toe te kennen wordt de woning afgesplitst van de bedrijfsactiviteiten op het achterterrein. Het gaat om een planologische wijziging, aan het uiterlijk van de woning verandert niets.
Ligging plangebied binnen het perceel Dorp 76 (stippellijn) (bron: www.openstreetmap.org)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
De Ladder duurzame verstedelijking is hier niet aan de orde, omdat het aantal woningen niet toeneemt.
3.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:
- Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
- Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.
Planspecifiek
Het initiatief omvat slechts een planologische wijziging van een bestaande woning en heeft geen effect op de omgeving. De hoeveelheid bebouwing neemt niet toe en er zijn geen provinciale belangen mee gemoeid. Het initiatief past in het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Landelijk gebied gemeente Lopik. De tweede herziening is in 2010 is vastgesteld. Het perceel Dorp 76 heeft de bestemming bedrijfsdoeleinden met milieucategorie 2. Het voornemen bestaat om het perceel te splitsen en het deel met de bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere woonbestemming. Hiertoe is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Uitsnede bestemmingsplan Landelijk Gebied gemeente Lopik (bron: gemeente Lopik)
Nota LopikMEERwaard
In de nota LopikMEERwaard heeft de gemeente Lopik vastgelegd op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente verbeterd kan worden. Daarbij ligt de nadruk op het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkelingen om op die manier de kwaliteit van bebouwingslinten en/of het landschap in de gemeente te verhogen.
Toekomstvisie Lopik
Op 1 februari 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente Lopik de Toekomstvisie Lopik 2030 vastgesteld. De gemeente Lopik beschrijft in de toekomstvisie dat men actief keuzes wil maken om ontwikkelingen binnen en buiten de kernen van de gemeente te sturen. Functies als wonen, werken en recreëren in het buitengebied zijn belangrijk voor het behoud van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten (landschap, karakteristieke bebouwing) en meer algemeen de vitaliteit in het landelijk gebied. Het toestaan van een diversiteit aan functies biedt daarom kansen voor het buitengebied.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft enkel een planologische wijziging van bedrijfs- naar reguliere woning. Er vinden geen wijzigingen plaats in de ruimtelijke verschijning en het gebruik, en heeft geen invloed op de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. De afwisseling van wonen en bedrijvigheid sluit aan bij de beoogde functiemix. Het initiatief is in lijn met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij voorliggend initiatief vinden geen bodemingrepen plaats en de desbetreffende gronden zijn reeds bebouwd met een woning. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.1.2 Lucht
Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit. Ten aanzien van dit aspect verandert er niets ten opzichte van de huidige situatie. Uit oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plan is uitvoerbaar op het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten zoals woningen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Er is geen spoorweg in de nabije omgeving en een toetsing op het aspect wegverkeerslawaai is niet nodig, omdat het hier een reeds bestaande woning betreft. Ook een toetsing op het aspect industrielawaai is niet nodig omdat er geen gezoneerd industrieterrein in de buurt is gelegen. Het aspect bedrijfslawaai komt aan bod in paragraaf 4.1.5.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat.
In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
4.1.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het bestemmingsplan staat op het achterliggende terrein bedrijvigheid toe tot en met categorie 2 van voornoemde VNG-uitgave. De bijhorende indicatief aan te houden afstand tot gevoelige functies is 30 m. In onderhavige situatie wordt deze afstand niet gehaald omdat er al woningen dichterbij liggen (dit is een hele gebruikelijke situatie. Veel kleine bedrijfjes liggen verweven in oudere kernen en linten). Bedrijven moeten op basis van het Activiteitenbesluit al rekening houden met dichtbij gelegen woningen om het woon- en leefklimaat van de bewoners te waarborgen. Dat is voor bedrijven ook prima mogelijk, doorgaans door bijvoorbeeld alleen in de dagperiode geluid te maken (geluid in de avond en nacht telt heel zwaar mee. Maar menig bedrijf kan prima functioneren zonder in de nacht actief te zijn. Het blijft in dat geval een bedrijf in de categorie van de VNG, maar het feitelijke effect is veel kleiner).
Omdat in onderhavig initiatief reeds sprake is van een bestaande woning, treedt er geen verandering op ten opzichte van de bestaande situatie waarbij bedrijfslawaai het leidende milieuaspect is. De strook langs de woning zal in gebruik blijven voor de ontsluiting van de bedrijfsactiviteiten op het achterliggende terrein. De afstand van deze strook tot de om te zetten bedrijfswoning op 76 is gelijk aan de afstand tot de zuidelijk geleden reeds aanwezige woning op nummer 74. Daarmee voldoet het bedrijf aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid. Vanuit het aspect milieuzonering is het plan uitvoerbaar.
4.1.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Omdat in onderhavig initiatief reeds sprake is van een bestaande woning, treedt er geen verandering op ten opzichte van de bestaande situatie. Vanuit het aspect externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
4.2 Water
Water is een belangrijk aspect binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21 eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten.
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is verantwoordelijk voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in het zuidelijke deel van de Provincie Utrecht en een klein deel van de Provincie Zuid-Holland. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van dit waterschap en grenst aan de noordzijde aan een watergang, waarbij een beschermingszone is geprojecteerd. In onderhavig plan blijft de uiterlijke situatie echter onveranderd, er wordt geen bebouwing of verharding toegevoegd. Het plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming (Nationaal Natuurnetwerk, voorheen de EHS, waaronder ook alle Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten vallen) en soortenbescherming (via de Flora- en faunawet).
Voor onderhavig initiatief is het onderwerp ecologie echter niet van belang, omdat het hier alleen om een planologische wijziging betreft van een reeds bestaande woning. Eventueel aanwezige natuurwaarden zullen niet worden aangetast. Het plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van ecologie.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voor onderhavig initiatief verandert er echter niets aan de bestaande situatie. Het pand is en blijft in gebruik als woning. Het plan is uitvoerbaar op het gebied van verkeer.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
Elk ruimtelijk plan dient een beschrijving te bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden wordt omgegaan.
De planlocatie aan 't Dorp 76 ligt in het Hollandse veenweidegebied. De ontginning vond hier plaats vanaf de oeverwallen langs de Hollandse IJssel. Het ontginningspatroon, de slagenverkaveling, is nog zichtbaar en gaaf aanwezig in het landschap. De gemeente Lopik heeft in 2010 een Nota archeologiebeleid vastgesteld. Hieruit is af te leiden dat een hoge verwachtingswaarde (categorie 3) is toegekend aan het perceel 't Dorp 76. In de bestemmingsregels is de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 opgenomen waarbij ingrepen in de bodem groter dan 200 m² en dieper dan 50 cm beneden maaiveld voorafgegaan dienen te worden door archeologisch onderzoek.
Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: archeologiebeleid gemeente Lopik)
Omdat onderhavig initiatief slechts een planologische wijziging van de bestaande woning betreft, heeft dit geen gevolgen voor het cultuurhistorische patroon en de archeologie.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of projectbesluit dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
De plankosten voor onderhavig plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid zeker gesteld.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- Wonen, waarbij de bedrijfswoning wordt omgezet in reguliere woning;
- Waarde - Archeologie 3, ten behoeve van behoud en bescherming van archeologische waarden;
- Waterstaat - Waterkering (strook noordzijde plangebied), ten behoeve van bescherming van het functioneren van de nabijgelegen waterkering.
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
Inspraak
Voor dit plan is geen inspraak nodig. Het plan is van zeer beperkte omvang en reeds bekend bij de omwonenden.
Overleg
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan afgezien worden van dit overleg. Gezien de zeer beperkte omvang van voorliggend initiatief is dit als zodanig te beschouwen waardoor overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro achterwege kan blijven
Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van woensdag 21 februari 2018 tot en met dinsdag 3 april 2018 ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.