KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied: Ligging En Omvang
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Functie En Bebouwing
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Milieuzonering
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Water
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9 Niet Gesprongen Explosieven
5.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 6 Juridische Beschrijving
6.1 Het Juridisch Plan
6.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Verkeer
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Brandweerkazerne
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Commentaarnota
Bijlage 7 Ambtshalve Wijzigingen

Bestemmingsplan Achterbergsestraatweg tegenover nr. 120

Bestemmingsplan - gemeente Rhenen

Vastgesteld op 16-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Achterbergsestraatweg tegenover nr. 120 met identificatienummer NL.IMRO.0340.BPAchterbstrweg120-VA01 van de gemeente Rhenen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtergevel

Gevel aan de achterkant van een gebouw.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van een bestemmings- of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.8 bed and breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.9 bedrijf aan huis

Het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.10 Beroep aan huis

De uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede een beroep op het terrein van persoonlijke verzorging, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.

1.11 bestaande bebouwing

Bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelders.

1.18 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bouwwerk, geen gebouw zijnde

Bouwwerk, geen gebouw en overkapping zijnde.

1.23 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en aan de verkoop verbonden reparatie.

1.24 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 hoofdgebouw

Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 huishouden

de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen:

  1. a. een woongroep van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking;
  2. b. de gezamenlijke huisvesting van een groep van maximaal vier personen die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning;

1.27 inwoning

Twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.

1.28 mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voorvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte door een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.29 opslag

Het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde puin, afvalstoffen en aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar-, vlieg-, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan.

1.30 peil

  1. 1. Voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het hoofdgebouw en waar geen sprake is van een hoofdgebouw de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het bouwwerk.

1.31 praktijkruimte

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.32 tijdelijke woonunit

Een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is.

1.33 voorgevel

De naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.34 voorste bouwgrens

De aan een weg of openbaar gebied gelegen bouwgrens, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.35 waarden

De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur en/of ecologie.

1.36 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en reclameuitingen aan de gevel buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. plantsoenen;
  2. b. gazons;
  3. c. beplantingen;
  4. d. voetpaden;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. speelplaatsjes;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    met de daarbij behorende:
  9. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. a. Het bouwen van gebouwen, uitgezonderd ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen, is niet toegestaan.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met dien verstande dat een woning door maximaal één huishouden mag worden bewoond;
  2. b. beroep- en bedrijf aan huis;
  3. c. bed and breakfast;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
  5. e. doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden,
    met de daarbij behorende:
  6. f. tuinen en erven;
  7. g. wegen en paden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,
    nadere eisen stellen aan:
  1. a. de plaats van gebouwen in die zin dat bijbehorende bouwwerken 3 m achter de voorgevel van de woning moeten worden gebouwd;
  2. b. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.

4.4 Voorwaardelijke verplichtingen

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 5.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    1. 1. of vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    2. 2. of een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m²;
    3. 3. of het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    4. 4. of een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning of een vergunning met dezelfde strekking is verleend zoals bedoeld in artikel 5.3 of waarbij onomstotelijk door foto's of anderzins wordt aangetoond dat er sprake is van geroerde grond, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en geen diepere graafwerkzaamheden plaatsvinden.

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. b. Omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3 sub a. wordt verleend indien bij de aanvraag omgevingsvergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    1. 1. de archologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. 3. er geen archeologische waarden zijn.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3 sub a. kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende regels verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwaliticatief.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen en ontgraven (onder andere door saneren) van de bodem;
    2. 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
    5. 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    6. 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    7. 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
    8. 8. het aanleggen van bos of boomgaard;
    9. 9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    10. 10. het scheuren van grasland;
    11. 11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  2. b. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, waarvoor het verbod onder a. geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een, door het bevoegde gezag aan te wijzen, archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen;
    3. 3. begeleiding van de werkzaamheden door een daartoe bevoegde instantie.
  3. c. Het verbod, als bedoeld onder a, is niet van toepassing indien:
    1. 1. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd op gronden waarbij de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd;
    2. 2. de werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden een oppervlakte hebben tot ten hoogste 100 m²;
    3. 3. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    4. 4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
    5. 5. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    6. 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Onderkeldering

Onderkeldering is uitsluitend toegestaan onder woningen en bijbehorende bouwwerken en in maximaal één laag waarvan de diepte niet meer dan 4 m mag bedragen, met dien verstande dat meerdere ondergrondse lagen zijn toegestaan indien en voor zover in de regels is bepaald.

7.2 Nutsvoorzieningen

Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat deze -indien het een gebouw betreft- geen grotere inhoud hebben dan 60 m³ en geen grotere goothoogte dan 4 m, en -indien het een bouwwerk, geen gebouw betreft- geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m² en geen grotere bouwhoogte dan 4 m.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten behoeve van (zelfstandige) bewoning, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines/windmolens en zendmasten/antennemasten;
  3. c. het gebruik van de gronden voor paardenbakken en/of tennisbanen.

8.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van ambulante handel, weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, of ontheffing is verleend.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  1. a. de in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate worden overschreden, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  4. d. de bestemmingsregels en toestaan dat paden, wegen, parkeerplaatsen en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer worden aangelegd;
  5. e. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer bedraagt dan 30 m²;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

Bij de toepassing van de bevoegdheid tot omgevingsvergunningverlening dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, water en archeologie, in acht te worden genomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Achterbergsestraatweg tegenover nr. 120.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten behoeve van de herinrichting van het kruispunt Achterbergsestraatweg - provinciale weg N233, wordt de woning aan de Achterbergsestraatweg 120 door de provincie Utrecht gesloopt. Ter vervanging van deze woning heeft de eigenaar ingestemd met de bouw van een nieuwe woning aan de westzijde van de Achterbergsestraatweg direct ten noorden van de brandweerkazerne.

Om de nieuwe woning mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan Stad Rhenen nodig. Het bestemmingsplan 'Achterbergsestraatweg tegenover nr. 120' bevat de juridisch planologische regeling die de realisatie van de vervangende woning mogelijk maakt. Voorliggend document geeft een nadere motivering waarom aan dit plan medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Plangebied: Ligging En Omvang

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Rhenen, aan de rand van de woonwijk Helling Bergweg. Het perceel wordt ontsloten door de Achterbergsestraatweg die aansluit op de provinciale weg N233. Vanwege de sloop van de woning aan de Achterbergsestraatweg 120, wordt laatstgenoemde perceel meegenomen in dit bestemmingsplan. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbstrweg120-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012', vastgesteld op 28 mei 2013 en onherroepelijk op 28 januari 2014. Het te bebouwen perceel in het plangebied heeft de bestemming 'Tuin' en 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Realisatie van een woning is niet mogelijk. Het perceel met de te slopen woning heeft de bestemming 'Wonen' met eveneens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Onderstaande figuur toont het geldende bestemmingsplan ten behoeve van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbstrweg120-VA01_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Utrecht en de gemeente Rhenen weergegeven. De omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden en een beschrijving van het plan, komen in hoofdstuk 4 en 5 aan bod. In hoofdstuk 6 wordt de juridische toelichting beschreven. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

De nieuwe woning wordt gebouwd aan de westzijde van de Achterbergsestraatweg, tussen de brandweerkazerne en de vrijstaande woning op de hoek van de Achterbergsestraatweg en de Bergweg. Het perceel wordt dus aan twee zijden begrensd door een openbare weg. Aan de overzijde van het terrein bevindt zich tussen de Achterbergsestraatweg en de provinciale weg N233 het perceel waarop de bestaande woning wordt gesloopt. De Achterbergsestraatweg is een van de doorgaande routes van noord naar zuid Rhenen en sluit aan op de N233.

Het betreffende perceel is gelegen in de omgeving Rhenen Noord, aan de rand van de woonwijk Helling Bergweg. De omgeving kent verschillende typen woningen. Aan de Achterbergsestraatweg en in de woonwijk Helling Bergweg staan voornamelijk vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen. De woningen aan de Achterbergsestraatweg staan in een duidelijke rooilijn en bestaan uit twee bouwlagen met een flauwe zadelkap. De kleine villawijk aan de Helling wordt gekenmerkt door vrijstaande villa's in een kring gebouwd. Het plangebied ligt een stuk lager dan de 'Helling'.

Tenslotte is het plangebied gelegen in een bosrijke omgeving met aan de zuidzijde een maatschappelijke functie, namelijk een brandweerkazerne. Onderstaande foto geeft de huidige situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbstrweg120-VA01_0003.jpg"

Foto plangebied, bron: www.googlemaps.nl

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Functie En Bebouwing

Het plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning op het perceel aan de Achterbergsestraatweg, kadastraal bekend onder nummer 3755 en gedeeltelijk 4421, te Rhenen. De nieuwbouw dient ter vervanging van de bestaande woning aan de overzijde van het betreffende perceel. Laatstgenoemde woning wordt gesloopt.

Uitgangspunt is dat de nieuwe vrijstaande woning wordt georiënteerd op de Achterbergsestraatweg en staat in dezelfde rooilijn als de woning gelegen aan Bergweg 72. De woning bestaat uit één bouwlaag met kap en een aangebouwde garage van circa 50 m2. De woning wordt maximaal 8,5 m hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbstrweg120-VA01_0004.jpg"

Situatietekening, bron: SW Architecten, 10 juli 2015.

3.2 Verkeer En Parkeren

De woning wordt ontsloten via de Achterbergsestraatweg om het karakter van het hoger gelegen gebied 'De Helling' zo min mogelijk te verstoren. Voor het parkeren dient het plan te voldoen aan het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen. Bij de toetsing aan het Parkeerbeleidsplan is de maximale parkeernorm per woning voor de betreffende woningcategorie het uitgangspunt (hetgeen betekent 2 parkeerplaatsen op eigen terrein). Er is voldoende ruimte aanwezig op eigen terrein om te kunnen voldoen aan deze parkeernorm.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit bestemmingsplan voort.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering dient te worden voorkomen.

Het Bro stelt overheden verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de Ladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient een aantal stappen te worden gezet die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.

  1. 1. beschreven moet worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen;
  2. 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één vrijstaand woonhuis in stedelijk gebied ter vervanging van een bestaande woning. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) (vastgesteld 4 februari 2013) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.

De provincie Utrecht moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV is tot stand gekomen in nauw overleg met gemeenten, maatschappelijke organisaties, en belangenorganisaties en heeft ter inzage gelegen. De PRV laat de belangen uit de PRS doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De PRV bevat regels omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend bestemmingsplan:

Artikel 3.1 Stedelijk gebied

Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. Voorwaarde is dat het gebied binnen 'stedelijk gebied' ligt.

Artikel 3.8 Mobiliteitstoets

De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan.

Artikel 2.3 Infiltratie

Aan een nieuwe functie in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug moet een integrale afweging ten grondslag liggen. Ook moeten er maatregelen zijn genomen om emissie naar grondwater te voorkomen.

Artikel 2.10 Cultuurhistorische hoofdstructuur

De Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de Stelling van Amsterdam worden aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Deze dienen in medewind door de provincies te worden beschermd.

Artikel 4.9 Landschap

De kernkwaliteiten van het landschap de Utrechtse Heuvelrug dienen te worden beschermd. Zie voor een uitgebreide beschrijving 'de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen'.

Het bestemmingsplan sluit aan bij de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het plangebied ligt binnen stedelijk gebied, namelijk in de kern van Rhenen. Omdat voorliggend plan enkel de vervanging van een bestaande woning mogelijk maakt, is een aanzienlijke toename van het aantal vervoersverplaatsingen niet te verwachten. Het aspect water en het aspect cultuurhistorie worden nader beschreven in Hoofdstuk 5Omgevingsaspecten. Met de beoogde nieuwbouw in de kern Rhenen zijn geen landschappelijke waarden van landschap De Utrechtse Heuvelrug in het geding.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen

De gemeente heeft in 2008 'De Stedenbouwkundige Structuurvisie Elst, Achterberg, Rhenen, woningbouwlocaties tot 2020' opgesteld. De structuurvisie biedt kansen voor de woningbouw op de langere termijn in genoemde kernen.

Vanuit deze stedenbouwkundige structuurvisie zijn voor Rhenen stad de volgende ontwikkelingen van belang:

  • Het realiseren van diverse stedelijke ontwikkelingen verspreid door de kern.
  • Aandacht voor de beeldkwaliteit van de stadsentrees vanaf de N233.

Onderhavige ontwikkeling past binnen de Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen. Het plan maakt de vervanging van een woning mogelijk binnen de kern van Rhenen. Deze ontwikkeling komt tot stand als gevolg van de herinrichting van het kruispunt Achterbergsestraatweg - Provincialeweg N233.

4.3.2 Woonvisie

Op 15 oktober 2013 heeft de gemeenteraad ingestemd met de geactualiseerde Woonvisie. De actualisatie gaat in op de wijzigingen in de economie, maatschappij en de woningmarkt.

De gemeente Rhenen wil zich de komende jaren een andere rol aanmeten dan in het verleden. Zij gaat meer uit van de zelfredzaamheid van de maatschappij. Alleen op thema’s waarin de gemeente het algemeen belang of het lange termijn belang bewaakt, wil de gemeente regisseren. De gemeente Rhenen gaat nieuwbouw hoofdzakelijk faciliteren en stimuleren. De nieuwbouwproductie is vooral een taak van de marktpartijen. Het aantal mogelijke toevoegingen per jaar wordt geschat op 40 tot 45 woningen per jaar, exclusief de vervangende nieuwbouw in de herstructurering door de Rhenense Woningstichting (RWs). De gemeente gaat zich niet inzetten voor Faseren en Doseren van bouwplannen. Wel gaat de gemeente procedures waar mogelijk versnellen en kaders en eisen (behoudens het bovengenoemde voor seniorenhuisvesting) verminderen. Daarnaast informeert de gemeente de ontwikkelaars over de bevindingen op de woningmarkt en het totale bouwprogramma. Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria:

  • Het plan is planologisch aanvaardbaar.
  • Het plan moet de identiteit en kwaliteiten van een kern versterken, met bijzondere aandacht voor niches en particulier opdrachtgeverschap.
  • Plannen in en rond de binnenstad van Rhenen zijn voorzien van een woning-plattegrond die voldoet aan de eisen van Woonkeur.
  • Alle woningen zijn bij voorkeur aanpasbaar.
  • De gemeentelijke kosten ten behoeve van het plan zijn gedekt.

Uit deze toetsing volgt een advies van de gemeente aan de indiener voor de ontwikkeling van het plan. Afhankelijk van de reactie op het advies, wordt beoordeeld in welke mate de gemeente medewerking verleent aan het plan.

Het onderhavige plan betreft de vervanging van een bestaande woning als gevolg van de herinrichting van het kruispunt Achterbergsestraatweg - Provincialeweg N233. Door middel van de stedenbouwkundige onderbouwing aandacht besteed aan de identiteit en kwaliteiten van het plangebied, zie hoofdstuk 3. Onderhavige ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de Woonvisie.

4.3.3 Duurzaam Bouwen

De gemeente Rhenen heeft ambities voor duurzaam bouwen in beleid vastgesteld. Deze ambities zijn gebaseerd op het pakket GPR gebouw, versie 3.2, waarbij voor zes verschillende modules een bepaalde score gerealiseerd kan worden. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een bepalingsmethode voor de milieuprestatie van een gebouw.

In het nieuwe pakket GPR versie 4.0 zijn 5 verschillende modules, namelijk energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Dit maakt voor de gemeentelijke ambities geen verschil. De gemeentelijke ambities zijn:

  • Alle nieuwbouw(woningen) waarbij de gemeente bij de ontwikkeling betrokken is laten voldoen aan het GPR-gebouw ambitieniveau met een gemiddelde van minimaal een 7. Voor het onderdeel energie is het ambitieniveau een 7,4. Het minimum per prestatieveld is een 6.
  • Per bouwproject wordt het ambitieniveau opnieuw bekeken. In veel gevallen kan en zal een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
  • Als gebouwd wordt op grond in eigendom van de gemeente kan in ieder geval een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.

Het bestemmingsplan Achterbergsestraatweg 120 maakt juridische planologisch de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. De wijze waarop de gemeentelijke ambities vertaald zijn in het plan komt aan bod bij de aanvraag omgevingsvergunning waarin het bouwplan op dit niveau is uitgewerkt. Hierdoor is voor het bestemmingsplan nu voldoende duidelijk dat aan de minimale ambities kan worden voldaan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Voor het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik, op grond van de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Verkennend bodemonderzoek

Op 14 april 2016 is door het bureau Van Dijk Geo- en Milieutechniek een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, ter plaatse van het plangebied tussen de Achterbergsestraatweg en De Helling te Rhenen, zie . Het vooronderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de norm NEN 5725. Het bodemonderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de norm NEN 5740. Het terrein is momenteel deels in gebruik als volkstuin en deels als groenstrook. Ook is er een kleine stenen schuur (stal) aanwezig. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is met enkele zware metalen, PAK en PCB. De onderlaag is niet verontreinigd. De verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan van oudsher gebruik van het terrein.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er gezien de geringe mate van verontreiniging, geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.

5.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid. Geluidgevoelige functies worden beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij het realiseren van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

Plangebied

Voorliggende ontwikkeling betreft het slopen van de bestaande woning aan de Achterbergsestraatweg 120 te Rhenen en de realisatie van een nieuwe woning aan de Achterbergsestraatweg 135. Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 18 augustus 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd door bureau De Roever Omgevingsadvies, zie het akoestisch rapport opgenomen in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek verkeer. In dit rapport wordt het onderzoek naar de geluidbelasting door het wegverkeer en het railverkeer in de omgeving op de te realiseren woning aan de Achterbergsestraatweg naast nummer 135 beschreven.

Uit de berekeningen van het onderzoek blijkt dat een hogere waarde procedure moet worden gevolgd. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB (wegverkeer) en 68 dB (spoorwegverkeer) wordt niet overschreden. Het is niet mogelijk/ gewenst om maatregelen te treffen om de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 16 mei 2017 ex artikel 110a Wgh hogere grenswaarden vastgesteld, nadat tegen het ontwerp daarvan geen zienswijzen zijn ingediend.

Bij het definitieve ontwerp van de woning wordt onderzocht of de karakteristieke geluidwering van de geveldelen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Dit wordt te zijner tijd in een aparte rapportage onderzocht. Nader onderzoek is alleen noodzakelijk voor de geveldelen die een scheiding tussen een verblijfsruimte en de buitenlucht vormen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid zijn voor voorliggende ontwikkeling, aangezien er hogere waarden zijn vastgesteld en er bij het definitieve ontwerp van de woning rekening wordt gehouden met de geluidwering van gevels.

5.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Conclusie

De bouw van een vrijstaande woning kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

5.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.

Plangebied

De gemeente Rhenen wil in de directe omgeving van een bedrijf (brandweerkazerne) een woning realiseren. Met het oog op de planologische regeling in In het onderhavige geval betekent dit dat moet worden beoordeeld of de brandweerkazerne hinder veroorzaakt voor de nieuwe woning en andersom.

Het plangebied kan worden gekarakteriseerd als 'gemengd gebied met matige functiemenging'. Direct naast het plangebied is een brandweerkazerne gelegen. Ook ligt het plangebied naast de hoofdinfrastructuur, namelijk de Achterbergsestraatweg en provincialeweg N233. Formeel is de functie brandweerkazerne een categorie 3.1 bedrijf met een hinderafstand van 50 m. Deze richtafstand geldt ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstand kan gelet op de ligging in gemengd gebied met één afstandsstap worden verlaagd, dus van 50 naar 30 meter. De afstand tussen het bouwvlak van de brandweerkazerne en het bouwvlak van de nieuwe woning op het betreffende perceel betreft circa 24 meter. Daarmee wordt dus niet voldaan aan de richtafstand van 30 m.

Daarom is een Akoestisch onderzoek brandweerkazerne uitgevoerd, dat als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. Daarin is onderzocht of er sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning in relatie tot de naastgelegen brandweerkazerne. In het akoestisch onderzoek is inzichtelijk gemaakt wat de werkelijke geluidbelasting door de brandweerkazerne op de nieuwe woning is en of er maatregelen noodzakelijk en mogelijk zijn.

Uit het onderzoek blijkt dat aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.

Ook wordt aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voldaan, waardoor geen sprake is van een belemmering voor de brandweerkazerne. Voor het maximale geluidsniveau voldoet het wel aan het Activiteitenbesluit, maar wordt niet voldaan aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voldaan. Aangezien de overschrijdingen niet redelijkerwijs zijn terug te dringen met mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, wordt geadviseerd om aandacht te schenken aan een geluidluwe buitenruimte en een dusdanige geluidwering van de gevels om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen.

In de nieuw te bouwen woning is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het voldoet aan de normen. Wel wordt geadviseerd om de gevels voldoende geluidwerend te maken om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen.

Conclusie

De eventuele (geluids)hinder van de brandweerkazerne is niet zodanig dat dit de bouw van de nieuwe woning belemmerd. Er kan sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd leidt de bouw van de woning niet tot belemmeringen voor de brandweerkazerne.

5.5 Externe Veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR) en een plaatsgebonden risico (PR). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van het voormalige ministerie van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico's moet worden omgegaan.

Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Om een eerste indicatie te krijgen van aanwezige risicobronnen in of bij het plangebied is de Risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbstrweg120-VA01_0005.jpg"

Uitsnede professionele risicokaart, bron: www.risicokaart.nl (rode cirkel: ligging perceel)

Plangebied

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk. Een woning is een kwetsbaar object. In de omgeving van het plangebied bevindt zich de transportroute gevaarlijke stoffen over de N233 (Veenendaal - Rhenen). Door de provincie Utrecht is in 2008 onderzoek gedaan naar de routering vervoer gevaarlijke stoffen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de contour van het plaatsgebonden risico op de weg ligt. Er doen zich geen knelpunten voor ten aanzien van het groepsrisico.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor onderhavige ontwikkeling.

5.6 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen, zie Bijlage 5 Watertoets.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Achterbergsestraatweg tegenover nr. 120 is op 12 juli 2016 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger)
  • Provincie Utrecht (Provinciaal waterplan, Grondwaterplan, provinciale milieuverordening)
  • Gemeente Rhenen (Waterplan, GRP, Milieuplan).

Basisprincipes omgaan met water:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)

Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt gering toe (zie de Keur bepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen.
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

Afvoer hemelwater

Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie.

Afvalwater

Afvalwater wordt door een gescheiden stelsel afgevoerd.

Toekomstige ontwikkelingen

Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Hiervan is geen sprake.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn derhalve geen belemmeringen voor de realisering van het project te verwachten.

5.7 Ecologie

5.7.1 Kader

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 13 juli 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

5.7.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Achterbergsestraatweg aan de rand van het stedelijke gebied van Rhenen. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich de brandweerkazerne en ten oosten ligt de N233. Het plangebied bestaat uit een perceel met ruigte kruiden, een schuur en een verhard tegelpad. Langs de randen zijn groenstructuren aanwezig in de vorm van hagen en kleine bomen. Permanent oppervlaktewater is niet aanwezig. De beoogde plannen bestaan uit sloop van de schuur en de realisatie van een woning.
afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbstrweg120-VA01_0006.jpg"

Impressie plangebied 13 juli 2016, bron: BügelHajema Adviseurs

5.7.3 Flora- en faunawet

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex. artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 15-07-2016 11:34:59) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse zwaarder beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Voor de meeste van deze soorten geldt dat ze niet te verwachten zijn in het plangebied, maar veelal voorkomen in nabijgelegen gevarieerde natuurterreinen. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.

In het plangebied zijn plantensoorten als perzikkruid en knopkruid aangetroffen. Langs de randen staan diverse aangeplante bomen en struikensoorten waaronder esdoorn, meidoorn en vlier. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid ook niet in het plangebied verwacht.

Aanwijzingen (zoals nesten en braakballen) die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van broedvogels, zoals uilen en roofvogels, zijn niet in het plangebied aangetroffen. Daarnaast is de aanwezige bebouwing gezien de constructie en gekozen bouwmaterialen ook niet geschikt voor een soort als huismus of gierzwaluw. Wel vormen met name de groenstructuren langs de randen geschikt broedbiotoop voor meer algemene broedvogelsoorten zoals merel, houtduif, roodborst, vink, winterkoning en zanglijster.

In de bomen langs de randen van het plangebied zijn geen voor vleermuizen geschikte ruimten (zoals holten en scheuren) aangetroffen die kunnen dienen als verblijfplaats. De aanwezige bebouwing is gezien de constructie (er is bijvoorbeeld geen spouw aanwezig) niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Naar verwachting wordt het plangebied wel door enkele vleermuizen (bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis) als foerageergebied gebruikt.

Van zwaarder beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals eekhoorn zijn geen aanwijzingen (zoals verblijfplaatsen en vraatsporen) aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een verblijfplaats of onmisbaar leefgebied. Wel zijn in het plangebied enkele licht beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals egel, bosmuis, bosspitsmuis en rosse woelmuis te verwachten.

Verder zijn in het plangebied enkele licht beschermde amfibieën zoals gewone pad en bruine kikker overwinterend te verwachten. Gezien het ontbreken van geschikt biotoop zijn geen beschermde reptielen, vissen en ongewervelden te verwachten.

Gezien de aard van het plangebied, de kennis over leefgebieden van soorten en de beschikbare gegevens, kan van alle soortengroepen met voldoende zekerheid een oordeel worden gegeven over het voorkomen van beschermde soorten in het gebied.

Toetsing

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Hoewel de inrichting van het plangebied verandert, zal deze geschikt blijven als foerageergebied voor vleermuizen. Daarnaast is in de omgeving van het plangebied geschikt foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op deze soortgroep zijn niet te verwachten.

5.7.4 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijk Verordening, Provincie Utrecht 2013. In de EHS staat natuur voorop en ontwikkelingen zijn daarom alleen onder strikte voorwaarden toegestaan.

Natuur buiten de EHS

Naast de EHS wijst de provincie Utrecht ook landbouwgronden aan als Groene Contour. Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour wil de provincie Utrecht omvormen tot natuurgebied om daarmee de EHS te versterken. Na realisatie wordt de nieuwe natuur opgenomen als EHS.

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 en de gronden zijn niet aangewezen als EHS of Groene Contour. De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde gebieden uit de Nbw 1998 is circa 1,2 kilometer. Dit betreft Natura 2000-gebied Rijntakken, ten zuiden van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van circa 80 meter aan de andere zijde van de N233. Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour liggen op een afstand van circa 50 meter. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

Toetsing

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

5.7.5 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

5.8 Archeologie En Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden. Hiertoe heeft de gemeente Rhenen een archeologische beleidskaart op laten stellen.

Plangebied

Op 31 januari 2017 heeft Bureau voor Archeologie een archeologische inventarisatie uitgevoerd in het plangebied, zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek. Uit het onderzoek komt naar voren dat er in het plangebied grotendeels sprake is van intacte bodemopbouw, ondanks het feit dat door het plangebied vermoedelijk een weg heeft gelopen. In één boorprofiel (nr. 4) is de bodem verstoord tot in de C horizon (75 cm -mv). Op grond van de bodemopbouw en vondsten in de directe omgeving van het plangebied kan niet worden uitgesloten dat archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Archeologische waarden kunnen zich bevinden in de akkerlaag of dieper dan 55 cm -mv. Aanbevolen wordt om graafwerkzaamheden dieper dan 55 cm -mv te voorzien van een archeologische begeleiding. Archeologische waarden kunnen dan worden gedocumenteerd voordat deze worden vernietigd.

Conclusie

Voor het perceel waar de huidige woning staat is conform het geldend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Voor het perceel waar de nieuwe woning gerealiseerd wordt, is een regeling opgenomen in het bestemmingsplan (zie artikel 4.4.2 Voorwaardelijke verplichting in verband met archeologische waarden). Deze regeling houdt in dat grondwerkzaamheden ten behoeve van het bouwplan uitsluitend dieper dan 55 cm -mv zijn toegestaan indien de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige worden begeleid, tenzij uit een nader overgelegd rapport blijkt dat ter plaatse geen sprake is van archeologische waarden. Hiermee wordt verstoring van archeologische vondsten voorkomen.

Met het opnemen van deze archeologische regelingen is de bescherming van het archeologisch erfgoed voldoende geregeld. Het aspect archeologie vormt dan geen belemmering meer voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8.2 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Plangebied

In en om het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling verstoort de cultuurhistorische waarde van het gebied niet. Hiermee vormt cultuurhistorie geen belemmering voor dit bestemmingsplan, noch voor de realisering van het bouwplan.

5.9 Niet Gesprongen Explosieven

Het plangebied grenst aan een zone waarvoor in het kader van Opsporing Conventionele Explosieven (OCE) een onderzoek is gedaan in opdracht van Prorail. Hierin is de zone ter hoogte van de te bouwen woning aangemerkt als verdacht gebied op het aantreffen van CE waar naoorlogs grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Uit het archeologisch vooronderzoek is echter gebleken dat de ondergrond nog grotendeels intact is. In potentie zou hier dus nog sprake kunnen zijn van niet gesprongen Conventionele Explosieven in de niet naoorlogs geroerde grond. Bij de voorbereidingen van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

5.10 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen van dusdanige aard aanwezig, dat deze nadere bescherming behoeven.

Hoofdstuk 6 Juridische Beschrijving

6.1 Het Juridisch Plan

Inleiding

Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012'. De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijhorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Daarnaast zijn de aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

In de regels zijn de wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelregel. Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is nu in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Algemene toelichting regels

De regels zijn opgebouwd volgens de SVBP 2012 en zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: “Inleidende regels” bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels en zijn deels overgenomen uit het SVBP 2012.

Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform SVBP 2012), in zoverre deze relevant zijn voor het betreffende artikel:

Bestemmingsomschrijving

Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd), namelijk o.a. voor wonen;

Bouwregels

In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringeisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen en op welke plek gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd mogen worden;

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. De maatvoering van het gebouw is binnen het bouwvlak aangegeven door middel van de aanduiding “maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)”.

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. De volgende artikelen zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

  • Anti-dubbeltelregel
    De anti-dubbeltelregel is rechtstreeks overgenomen uit artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • Algemene bouwregels
    In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot afwijkende maatvoeringen en voor eventuele nutsvoorzieningen.
  • Algemene gebruiksregels

In dit artikel is aangegeven welk gebruik in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod uit artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tot een strijdig gebruik behoort het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, behoudens voorzover toegelaten in de overige regels van het plan.

Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregel” bevat het overgangsrecht en de slotregel:

  • Overgangsrecht
    In dit artikel is de standaardbepaling met betrekking tot het overgangsrecht uit artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen.
  • Slotregel
    In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.

6.2 Bestemmingen

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor “Wonen” en "Groen". Daarnaast is voor het perceel waar de huidige woning staat een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Voorts zijn bouwaanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. De regels zijn opgebouwd volgens de systematiek van het bestemmingsplan "Rhenen Stad 2012".

Vermeldingswaardig is de voorwaardelijke verplichting voor het slopen van de bestaande woning. Ter plaatse van het perceel aan de Achterbergsestraatweg 120 geldt dat aangetoond moet worden dat de bestaande bouwwerken gesloopt worden alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning kan afgeven. De voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan de aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting'.

In de planregels is een verplichting opgenomen om grondwerkzaamheden die dieper dan 55 cm onder maaiveld plaats vinden, te voorzien van archeologische begeleiding.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het plan is voorgelegd aan Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden door middel van de digitale watertoets (zie paragraaf 5.6). Op basis daarvan heeft het Hoogheemraadschap geen bezwaren te hebben tegen de planontwikkeling.

Per brief van 18 oktober 2016 heeft de provincie Utrecht, team GRO, aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het plaatsen opmerkingen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.

Per mail van 11 oktober 2016 heeft de Gasunie aangegeven dat de dichtsbij gelegen gasleiding geen invloed heeft op de planontwikkeling.

Per brief van 9 november 2016 heeft Mooisticht aangegeven vanuit oogpunt van welstand te kunnen instemmen met het bestemmingsplan.

Per brief van 7 december 2016 heeft de Veiligheisregio Utrecht gereageerd op het plan. Vanuit het oogpunt van de externe veiligheid ziet de Veiligheidsregio geen belemmerkingen ten aanzien van het plangebied. Wel is in eerste instantie een opmerking gemaakt over de bluswatervoorzieningen. Die zouden op meer dan de vereiste afstand van 100 m aanwezig zijn. Naderhand is evenwel per mail bevestigd dat de afstand tot de dichtsbijgelegen brandkraan ca 75 m bedraagt en daarmee voldoet aan de norm van 100 m.

7.1.2 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 februari 2017 voor een ieder ter inzage gelegen van donderdag 9 maart 2017 tot en met woensdag 19 april 2017. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn drie zienswijzen ingediend. In de commentaarnota (zie bijlage 6 Commentaarnota) wordt ingegaan op de zienswijzen. De zienswijzen geven geen aanleiding het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. In de fase na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) de overlegreactie van 17 mei 2017 ontvangen, welke aanleiding geeft het bestemmingsplan ambtshalve gewijzigd ten opzichte van het ontwerp dat ter inzage lag, vast te stellen. De ambtshalve wijzigingen zijn opgenomen in bijlage 7 Ambtshalve wijzigingen.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige plan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

De initiatiefnemer en de gemeente Rhenen gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Verkeer

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek verkeer

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Brandweerkazerne

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek brandweerkazerne

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Commentaarnota

Bijlage 6 Commentaarnota

Bijlage 7 Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 7 Ambtshalve wijzigingen