KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Wonen - Gestapeld
Artikel 7 Waarde - Archeologie Lage Verwachting
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
2.3 Stedenbouwkundige Uitgangspunten
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Wegverkeerslawaai
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Niet-gesprongen Explosieven
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Bedrijven En Milieuhinder
4.11 Ecologie
4.12 Luchtkwaliteit
4.13 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
5.3 Algemene Regels
5.4 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Stedenbouwkundige Uitgangspunten
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Parkeerbalans
Bijlage 6 Quickscan Conventionele Explosieven
Bijlage 7 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 8 Aerius Berekening Aanlegfase
Bijlage 9 Aerius Berekening Gebruiksfase
Bijlage 10 Quickscan Ecologie
Bijlage 11 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 12 Nota Van Zienswijzen

Moerbessenberg Soesterberg

Bestemmingsplan - Gemeente Soest

Vastgesteld op 14-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Moerbessenberg Soesterberg met identificatienummer NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301 van de gemeente Soest.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving; een praktijkruimte aan huis is hierbij toegestaan.

1.6 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt is of geschikt te maken is.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 gemeentelijke parkeernorm

de parkeernorm, zoals vastgelegd in de Nota parkeernormen auto en fiets' (3e herziening) vastgesteld door de Gemeenteraad d.d. 28 september 2017. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.

1.20 gestapelde woning

een uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden en naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij de voordeur uitkomt op een of meerdere gezamenlijke ontsluitingen.

1.21 geluidluwe gevel

Een gevel of geveldeel van een gebouw, waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een afgeschermde buitenruimte (daaronder mede begrepen een serre of loggia) wordt gerealiseerd waardoor deze voorkeursgrenswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.23 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.24 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.25 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.26 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.27 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.28 wonen

het gehuisvest zijn in een woning.

1.29 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, rijbanen, inclusief in-, uitvoeg- en opstelstroken, verkeerstekens en verkeersborden
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' tevens voor openbaar toegankelijke parkeerplaatsen;

met de daarbij behorende:

  1. c. parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen;
  2. d. voet- en fietspaden;
  3. e. groen- en speelvoorzieningen
  4. f. bermen en overige verhardingen;
  5. g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. h. overige voorzieningen, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en kleinschalige infrastructurele voorzieningen;

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met aan huis gebonden beroepen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 6 Wonen - Gestapeld

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met aan huis gebonden beroepen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie Lage Verwachting

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - archeologie lage verwachting' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende regels:

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Bevoegd gezag kan het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - archeologie lage verwachting' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Algemene bepaling voor ondergronds bouwen

Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:

  1. a. de verticale bouwdiepte mag maximaal 3,30 meter bedragen;
  2. b. het deel van de kelder, dat verder reikt dan het oppervlak van het gebouw vanaf peil wordt meegeteld bij de oppervlaktebebouwing buiten het bouwvlak en bedraagt niet meer dan de maxima zoals deze zijn gesteld in de daar voorkomende bestemming;
  3. c. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel van de kelder worden gebouwd;
  4. d. toelaatbaar zijn uitsluitend ondergrondse ruimten, die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen.

9.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Gebruik van gronden en bouwwerken

Onverminderd het bepaalde in Artikel 15 (Overgangsrecht) is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen. Onder het verboden gebruik valt in ieder geval het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.

10.2 Verboden gebruik

Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens het plan;
  2. b. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking of het beheer van de bestemming;
  3. c. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte;

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Geluidzone - weg

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg' mogen in afwijking van hoofdstuk 'Bestemmingsregels', geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, geluidsgevoelige ruimten worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen, waardoor die aangemerkt kunnen worden als geluidsgevoelig object, tenzij:
    1. 1. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden;
    2. 2. voor deze woningen een hogere grenswaarde is verleend op grond van artikel 110 van de Wet geluidhinder;
    3. 3. de geluidsgevoelige ruimten in de woningen of andere geluidsgevoelige objecten zodanig worden vernieuwd, veranderd of vergroot dat:
      • daarbij de afstand tot de weg niet wordt verkleind of;
      • de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de gevels van de woning of geluidsgevoelige ruimte niet hoger zal zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of;
      • de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de woning of de geluidsgevoelige ruimte niet hoger zal zijn dan een vastgestelde hogere grenswaarde.
  1. b. het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.1 onder a ten behoeve van de bouw of uitbreiding van een woning of ander geluidsgevoelig object, met dien verstande dat de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten vanwege het wegverkeerslawaai niet hoger zal zijn dan de verkregen of daarbij te verkrijgen hogere grenswaarde.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:

  1. a. voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. b. voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  3. c. voor het toestaan van bijzondere dakvormen;
  4. d. voor het bouwen van portieken, liftschachten en stedenbouwkundige accenten;
  5. e. voor de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken bij een woning voor de stalling van scootmobielen of daaraan gelijk te stellen vervoersmiddelen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
  6. f. voor het plaatsen van beeldende kunstwerken met een maximale bouwhoogte van 5 meter.

12.2 Criteria

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de begrenzing van bestemmings- en bouwvlakken wijzigen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij de wijziging betrokken vlakken en zones niet meer dan 20% wordt verkleind of vergroot.

13.2 Wijziging gemeentelijke parkeernorm

Burgemeester en wethouders kunnen voor het toepassen van de gemeentelijke parkeernorm het bestemmingsplan, voor wat betreft artikel 1 onder 1.19, wijzigen voor zover dit nodig is in verband met een nieuwe door de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijke parkeernota.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Moerbessenberg Soesterberg'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningbouwcorporatie Portaal gaat 32 appartementen aan de Moerbessenberg in Soesterberg vervangen door een nieuw appartementengebouw met 60 woningen. De bestaande woningen voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Het nieuwe gebouw wordt gasloos en energiezuinig.

De ontwikkeling is echter strijdig met het geldende bestemmingsplan.

Om de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

De zuidzijde van het plangebied grenst aan de Moerbessenberg. Aan de westzijde ligt de Generaal Winkelmanstraat. De noordzijde van het plangebied grenst aan de achterzijde van de winkels aan de Rademakerstraat. Aan de oostzijde bevindt zich een voormalig militair kantoorgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland 2018)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is 'Soesterberg', vastgesteld op 4 juli 2013. De locatie heeft de bestemming Wonen en is verdeeld in twee bouwvlakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0003.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Soesterberg met onderstaand de geplande ontwikkelingen van het Dorpsplein en de Moerbessenberg (ruimtelijke plannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Aan de Moerbessenberg in Soesterberg staan twee blokken met in totaal 32 duplexwoningen. De woningen zijn centraal gelegen in Soesterberg; aan de achterzijde van de woningen bevindt zich de Rademakerstraat, de centrale winkelstraat van het dorp.

Deze woningen zijn gebouwd in de jaren '50 van de vorige eeuw en bevinden zich in twee aparte gebouwen van twee bouwlagen met een kap. Beide gebouwen zijn in beheer van de woningcorporatie Portaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige woningen (bron: Portaal Wonen)

2.2 Beoogde Ontwikkeling

De huidige woningen voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. De woningen die terug worden gebouwd, zijn comfortabel en energiezuinig. Met de bouw van 60 appartementen worden 28 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad in Soesterberg, hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het tekort aan sociale huurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0005.png"

Figuur 2.2: Impressie beoogde massa nieuwe situatie (bron: Portaal Wonen)

Het nieuwe gebouw krijgt vier bouwlagen. Het nieuwe ontwerp is modern, maar de symmetrische uitstraling van de huidige woonblokken komt terug in het nieuwe gebouw. De twee gebouwen worden verbonden door een glazen entree met lift. Op het achterterrein worden bergingen geplaatst. Aan de oost- en westzijde van het achterterrein worden parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0006.png"

Figuur 2.3: Beoogde indeling perceel (bron: Portaal Wonen)

De positionering en verkaveling van het bouwplan is goed ingepast in de directe omgeving. Het nieuwe gebouw houdt rekening met de bestaande rooilijn, symmetrie en stijlkenmerken van de bestaande bebouwing en voldoet daarnaast aan de bouwkundige eisen van deze tijd.

Het stedenbouwkundig beeld wordt versterkt, omdat er ten opzichte van het vorige ensemble meer differentiatie wordt toegepast. Dit past beter in de diversiteit van gebouwen in de straat en resulteert in een levendiger straatbeeld. Desondanks is het nog steeds sterk gebaseerd op het verleden en is het geen nieuwe ontwikkeling die niet in de context past.

2.3 Stedenbouwkundige Uitgangspunten

Deze stedenbouwkundige uitgangspunten hebben tot doel een ruimtelijk kader te bieden voor het ontwerp van de beoogde nieuwbouw ten noorden van de Moerbessenberg. Er worden criteria omschreven waaraan de bebouwing en de daaromheen gelegen ruimte aan zouden moeten voldoen.

Het stedenbouwkundig plan is toegevoegd in bijlage 2.

De belangrijkste uitgangspunten zijn als volgt:

  • Het beoogde gebouw wordt uitgevoerd in 3 bouwlagen met een kapverdieping.
  • Qua hoofdopzet wordt zoveel mogelijk de footprint van de bestaande bebouwing aangehouden.
  • Het appartementenblok zal bestaan uit twee bouwblokken verbonden door een terugliggende tussenruimte. Deze tussenruimte dient zo transparant mogelijk te worden uitgevoerd.
  • Op de kop van de bebouwing aan de Generaal Winkelmanstraat wordt een verbijzondering in de kapvorm toegepast door middel van een gedraaide kap.
  • Langs de lange doorlopende gevels wordt een verticale verbijzondering in een andere materialisatie toegepast.
  • De balkons worden terugliggend in de gevel gesitueerd.
  • De galerij wordt aan de achterzijde van het gebouw gesitueerd.
  • De begane-grond appartementen hebben hun voordeur aan de straatzijde. Zo wordt een achterkant situatie aan de Moerbessenberg voorkomen. De voordeuren aan de straat zorgen voor sociale veiligheid en dynamiek.

Buitenruimte

Ook voor de inrichting van de buitenruimte zijn ontwerpuitgangspunten opgesteld. De uitgangspunten zijn:

  • Terrassen bij de woningen liggen iets terug ten opzichte van de voorgevel, net als bij de balkons op de verdiepingen.
  • De voortuinen worden afgescheiden van de openbare ruimte middels een haag.
  • De hoeveelheid verharding van het achterterrein wordt zoveel mogelijk beperkt en het achterterrein krijgt een zo groen mogelijk karakter.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het beleid op Rijksniveau.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

De ontwikkeling maakt de toevoeging van 28 woningen mogelijk, hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In april 2019 heeft er een update van de provinciale woningmarktmonitor plaatsgevonden en zijn de

ontwikkelingen op de koop- en de huurmarkt geactualiseerd (Companen, Actualisatie cijfers

plancapaciteit, koop- en huurmarkt). De provincie Utrecht heeft in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) de ambitie opgesteld om in die periode 68.330 woningen te realiseren. Dit komt neer op een gemiddelde bouwproductie van 4.500 woningen per jaar. In de periode 2013 tot en met 2018 zijn er ruim 28.000 woningen gerealiseerd. In de periode 2020-2028 ligt er nog een opgave van 40.255 woningen om de PRS-ambitie te halen. Op basis van de planmonitor is de plancapaciteit per 1-1-2019 geïnventariseerd. Hieruit blijkt dat de totale plancapaciteit in de provincie ruim 79.600 woningen bedraagt. Hierbij is circa 20% bestempeld als harde plancapaciteit en 80% als zachte plancapaciteit. De grote opgave in de komende periode ligt dan ook in het omzetten van zachte plancapaciteit naar harde plancapaciteit. Dit geldt ook voor de regio Amersfoort waar Soest deel van uitmaakt. Hier is onvoldoende harde plancapaciteit (circa 5460 woningen om in de woningbehoefte (circa 13.700 woningen) te kunnen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0007.png"

Figuur 3.1 PRS-programma, realisatie en restant programma (bron: Actualisatie woningmarktmonitor)

In Soest was de opgave 1150 woningen, waarvan ongeveer éénderde is gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0008.png"

Figuur 3.2 Opgave 2013-2028, realisatie en plancapaciteit Soest (bron: woningmarktmonitor

Utrecht)

Masterplan Wonen Soest

Door Companen is in 2019 een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek dient als basis voor het Masterplan Wonen. Binnen de gemeente Soest is vraag naar sociale huurappartementen (zie figuur 3.3) In Soesterberg ligt het accent iets meer op goedkope koopwoningen (vooral eengezins, maar ook meergezinswoningen), de sociale huur en goedkopere koopappartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0009.png"

Figuur 3.3: Verwachte vraag en aanbod naar woningen 2020-2025 gemeente Soest (bron: Woningbehoefteonderzoek Gemeente Soest 2019)

Conclusie

Het toevoegen van 28 sociale huurappartementen is passend binnen de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar woningen in de gemeente Soest. Hiermee wordt voldaan aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (geconsolideerde versie 20-12-2018)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie Utrecht. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld en dus van belang voor de gemeenten. Met behoud van ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt krijgen de gemeente meer eigen invulling, zolang dit past binnen de gestelde kaders. Op 12 december 2016 is de herijking 2016 vastgesteld.

Binnen de kaart Wonen en Werken valt de locatie onder de 'binnenstedelijke woningbouw'. Het streven is minstens twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren te realiseren. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provincie Utrecht heeft op 4 februari 2013 de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze verordening is een doorvertaling van de PRS in regels waar lagere overheden aan moeten voldoen bij het opstellen van hun beleid.

De contouren in de verordening komen overeen met de contouren zoals deze in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn opgenomen.

Wonen en werken

Binnen de kaart 'wonen en werken' valt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Binnen dit gebied is verstedelijking toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0010.png"

Figuur 3.4: Uitsnede kaart wonen en werken (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Cultuurhistorie

Binnen de kaart 'cultuurhistorie' valt het plangebied binnen de historische buitenplaatszone en de zone militair erfgoed van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Militair erfgoed

Binnen het gebied militair erfgoed valt het plangebied binnen 'Soesterberg en omgeving'. Camouflage, afgeslotenheid, forse infrastructuur en opeenvolgende kampementen zijn de sleutelbegrippen van dit uitgestrekte militaire oefengebied. Er is een web van brede banen en wegen ontstaan met verspreid gelegen kazernes, bunkers en observatieposten. Binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, zolang onevenredige aantasting van de genoemde waarden in het gebied wordt voorkomen. Behoud door ontwikkeling houdt ook in dat kleine aantastingen van waarden aanvaardbaar zijn als die waarden tegelijkertijd op structuurniveau worden versterkt, bijvoorbeeld door het herstel van verkavelingen, het open maken van zichtlijnen en dergelijke.

Historische buitenplaatszone

Binnen het gebied historische buitenplaatszone valt het plangebied binnen de 'Amersfoortseweg'. De Amersfoortseweg (N237) is in 1653 aangelegd als zeer brede, kaarsrechte, met bomen beplante weg in formele landschapsstijl, tussen Amersfoort en Utrecht. Het elf kilometer lange traject tussen de Amersfoortse Galgenberg en de buitenplaats Vollenhoven kreeg een regelmatige vakkenverkaveling (24 vakken van ieder honderd roeden breed) voor de aanleg van buitenplaatsen. Het is het grootste infrastructurele project uit de zeventiende eeuw in de provincie Utrecht. Essentieel voor de Amersfoortseweg is het symmetrisch-monumentale karakter. De cultuurhistorische kwaliteit ligt vooral in de nog geheel aanwezige verkavelingsritmiek met haakse dwarsassen (sorties), die rond Huis ter Heide en Soesterberg in de loop der tijd aan weerszijden van de weg naar achteren zijn verlengd.

Binnen deze zone is behoud door ontwikkeling het uitgangspunt.

Verstedelijking binnen de zone Cultuurhistorische hoofdstructuur is toegestaan indien sprake is van kleinschalige verstedelijking en zorgvuldige inpassing in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0011.png"Figuur 3.5: Uitsnede kaart cultuurhistorie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie

Het plangebied ligt in het stedelijk gebied en de functie is reeds aanwezig. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden van het militair erfgoed. Het plangebied maakt daarnaast geen deel uit van een historische buitenplaats. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Soest (2009-2030)

In de structuurvisie is globaal vastgelegd hoe de gemeente Soest er in 2030 ongeveer uit moet zien. De kracht van de structuurvisie zit in de samenhang tussen elementen als aantal en soort woningen, werkgelegenheid, voorzieningen en verkeersafwikkeling. Het speerpunt van de structuurvisie is om het dorp Soest levendig en groen houden. In de structuurvisie wordt gestreefd naar een evenwichtige bevolkingsopbouw. Alle bevolkingsgroepen moeten kunnen blijven wonen, werken en gebruik maken van voorzieningen in de gemeente Soest. Daarom wordt er gebouwd voor de eigen bevolking en wordt rekening gehouden met een kleine instroom.

Het toevoegen van woningen, voornamelijk voor het goedkope segment en voor doorstromers, mag niet ten koste gaan van het groene en dorpse karakter. Het combineren van deze punten leidt tot een integrale visie voor de kern Soest met enkele nieuwe ontwikkelmogelijkheden. Deze nieuwe mogelijkheden worden, waar mogelijk vertaald naar het bestemmingsplan. Omdat nog niet alle mogelijkheden voldoende zijn uitgekristalliseerd is het niet altijd mogelijk om alle maatregelen uit de structuurvisie direct mee te nemen in het bestemmingsplan.

Toetsing

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK), beoordeelt of het bouwplan aan de (welstands)eisen voldoet. Door het afstemmen van het ontwerp op het heersende straatbeeld en doorzichten te waarborgen, vindt er geen negatief effect plaats op de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied. De bouw van de appartementen gaat niet ten koste van het groene en dorpse karakter.

3.4.2 Masterplan Wonen Soest

De afgelopen jaren is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen. De prijzen voor koopwoningen stijgen. Mensen met een lager of middeninkomen hebben minder mogelijkheden om een huis te kopen. Bovendien is het aantal woningzoekenden aanzienlijk groter dan het aanbod. Met name in een centraal gelegen regio als Soest.

Met het vaststellen van het Masterplan Wonen Soest geeft de gemeenteraad richting aan de nieuwbouw in de kern Soest. De gemeente streeft naar de realisatie van 700 tot 800 woningen in de kern Soest tot 2025. De focus ligt hierbij op het sociale en betaalbare segment. Daarmee zorgt de gemeenteraad ervoor dat voor de Soesters de zo gewenste woningen beschikbaar komen.

Het Masterplan Wonen heeft drie belangrijke uitgangspunten:

  • De woningbouw moet inspelen op de kwalitatieve woningbehoefte van onze inwoners
  • Met de woningbouw willen we de doorstroming op de woningmarkt stimuleren
  • We streven naar een gevarieerd aanbod in de nieuwbouw (woningtype, eigendom en prijsklasse)

In 2019 is de kwantitatieve woningbehoefte in de gemeente Soest onderzocht. Dit onderzoek leverde een woningbehoefte van 770 woningen op voor de periode tot en met 2025. Deze behoefte wordt al deels ingevuld met bestaande plannen, waardoor de resterende woningbehoefte uitkomt op 635 woningen. Hiervoor zijn ruim 50 woningbouwlocaties beschikbaar, die samen goed zijn voor ongeveer 1.000 woningen.

De kwalitatieve woningbehoefte in Soest richt zich de komende jaren op twee soorten woningen:

  • Huurappartementen: een vraag van senioren die willen verhuizen naar een levensloopgeschikte woning;
  • Betaalbare koopwoningen voor starters, jonge doorstromers en (in beperkte mate) senioren die een koopappartement zoeken.

Toetsing

De woningen aan de Moerbessenberg worden gerealiseerd in de sociale huursector. Hiermee wordt bijgedragen aan het aanbod van huurappartementen in de gemeente Soest. De ontwikkeling is in lijn met het Masterplan Wonen Soest.

3.4.3 Beleidsnota bescherming en kap van bomen

De gemeente Soest kenmerkt zich door haar groene karakter. Voor een groot deel wordt deze uitstraling bepaald door de bomen in de gemeente, de groene parels. Zij bepalen de sfeer van de openbare ruimte, zijn structuurbepalend en kunnen een cultuurhistorische, ecologische en educatieve waarde hebben.

De beschermde bomen en bomenstructuren zijn vastgelegd op de bomenkaart. Binnen het plangebied zijn geen beschermde bomen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0012.png"

Figuur 3.6: Uitsnede bomenkaart met in rood gearceerd het plangebied (bron: Bomenkaart Soest)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In dit bestemmingsplan worden 60 appartementen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling valt onder categorie D11.2, ofwel de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het project betrekking heeft op 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder deze drempelwaarde.

Omdat de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft wordt volstaan met een vormvrije m.e.r-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 1. Het bevoegd gezag neemt een mer-beoordelingsbeslissing.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de N237 en ligt aan de 30 km/uur weg de Moerbessenberg. Om te bepalen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 4. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel wordt overschreden.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Verkeer En Parkeren

Er moet rekening worden gehouden met de effecten die nieuwe ontwikkelingen hebben op de aspecten verkeer en parkeren. In deze paragraaf wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de beoogde woningbouw berekend en beoordeeld.

Toetsingskader

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren' (2018). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Nota parkeernormen auto en fiets, 3e herziening, slimmer en beter, gemeente Soest, 2018). Voor het juiste kencijfer/parkeernorm wordt een ligging in de schil centrum gehanteerd, de gemeente Soest wordt op basis van adressendichtheid getypeerd als matig stedelijk gebied. Gezien het gemiddelde autobezit in Soest wordt er uitgegaan van het gemiddelde binnen de bandbreedte van het kencijfer/de parkeernorm.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De zuidzijde van het plangebied grenst aan de Moerbessenberg en de westzijde aan de Generaal Winkelmanstraat. Via deze straten wordt het plangebied dan ook ontsloten. Beide zijn erftoegangswegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De Moerbessenberg is een doorgaande woonstraat, de Generaal Winkelmanstraat is een doodlopende straat die voor autoverkeer enkel vanaf de Moerbessenberg bereikbaar is.

Vanaf het plangebied kan via Moerbessenberg in zuidoostelijke richting via de Kampweg en Richelleweg een aansluiting op de A28 worden bereikt. In noordwestelijke richting kan vanaf het plangebied via Dorpsplein, de Professor Lorenzlaan en Rademakerstraat de N237 worden bereikt.

Langzaam verkeer

Fietsers delen op de Moerbessenberg de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. De Generaal Winkelmanstraat is geen doodlopende weg voor fietsverkeer en verbindt het winkelgebied van Soesterberg met de zuidelijk gelegen wijken. Langs de Moerbessenweg en Generaal Winkelmanstraat zijn voetpaden aanwezig.

Openbaar vervoer

Op circa 300 meter loopafstand bevindt zich de dichtbijgelegen bushalte Soesterberg, 't Zwaantje. Hier halteert bus 73 tussen Station Maarssen - Soesterberg en nachtbuslijn 452 tussen Utrecht CS Jaarbeurszijde – Soest. Ook halteert ter plaatse bus 56 tussen Zeist en Amersfoort CS en bus 575 tussen Soest via het Nationaal Militair Museum naar Driebergen-Rijsenburg.

Vanaf busstation Soesterberg-Oost vertrekken langs de N237 snelle U-link bussen naar Zeist en Utrecht Science Park en vanaf busstation P+R Soesterberg langs de A28 vertrekken in de spits tot 18 bussen per uur naar Utrecht Science Park.

Treinstation den Dolder ligt op circa 5,5 km afstand en treinstation Soest Zuid ligt op circa 7 km afstand van het plangebied. Vanaf beide stations vertrekken sprinters in de richtingen Baarn en Utrecht Centraal.

Parkeren

Parkeerbehoefte

In de 'Nota parkeernormen auto en fiets (3e herziening) d.d. 26 maart 2018' van de gemeente Soest zijn onder andere specifieke parkeernormen voor diverse woningtypes opgenomen. Het plan voorziet in de realisatie van 60 appartementen van verschillende groottes, deze zijn verdeeld over de twee bouwblokken. In bijlage 5 is een parkeerbalans toegevoegd. Op basis van deze parkeerbalans komt het aantal te realiseren parkeerplaatsen uit op 33.

Parkeeraanbod

Aan de Moerbessenberg wordt een inrit gecreëerd die leidt naar een parkeerterrein achter het appartementencomplex. Hier komen 13 parkeerplaatsen. Aan de Generaal Winkelmanstraat wordt een tweede inrit gecreëerd die leidt naar een parkeerterrein achter het appartementencomplex, deze beschikt over 18 parkeerplaatsen. Langs de Moerbessenberg komen bij de hoofdentree 2 parkeervakken. Daarmee bestaat het totale parkeeraanbod op uit 33 openbare parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.

In de bouwblokken worden 32 bergingen gerealiseerd. Aan de achterzijde van het appartementencomplex worden 28 losse bergingen gerealiseerd. Daarmee beschikt elk appartement over een individuele berging waar fietsen in kunnen worden gestald.

Bij de hoofdentree van het appartementencomplex wordt verder nog extra stallingsruimte voor fietsen gecreëerd, bedoeld voor bezoekers van de woningen.

Verkeersgeneratie en –afwikkeling

De sloop van 32 duplexwoningen en bouw van 60 appartementen leidt tot een toename van de verkeersgeneratie van het plangebied. Deze toename kan worden berekend aan de hand van kencijfers uit CROW publicatie 381. Tabel 4.1 toont de berekende verkeersgeneratie (huidige en toekomstige situatie).

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie

Woningtype Aantal Kencijfer Verkeersgeneratie
Huidige situatie Huur, appartement, sociale huur 32 woningen 3,4 per woning 109 mvt/etmaal
Toekomstige situatie Huur, appartement, sociale huur 60 woningen 3,4 per woning 204 mvt/etmaal
Toename 28 woningen 95 mvt/etmaal

De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 95 motorvoertuigbewegingen per etmaal (weekdaggemiddelde). Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling 106 mvt/etmaal. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 10 mvt. Deze verkeerstoename is dusdanig beperkt dat het zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

Conclusie verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied is goed. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is beperkt en zal nauwelijks merkbaar zijn op het omliggende wegennet. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.5 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Overleg waterbeheerder

Via de digitale watertoets (dossiercode 20200416-23045) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Uit de reactie van de waterbeheerder blijkt dat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen, die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Sinds 1 januari 2013 zijn waterschap Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd tot het waterschap Vallei en Veluwe. Voor de periode 2016-2021 heeft het waterschap een waterbeheerprogramma opgesteld. Op basis van de strategische doelstellingen uit de Langetermijnvisie, de Deltabeslissingen, de aanbevelingen uit het in 2014 gepresenteerde OESO-rapport en de Kaderrichtlijn Water zijn in dit programma tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt samen met de partners concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Per 1 januari 2014 is ook een nieuwe Keur ingetreden voor het gehele waterschapsgebied. In de Keur staat wat er wel en niet mag in watergangen, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken en met grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden.

Gemeentelijk water- en rioleringsplan Baarn en Soest 2018-2022

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Soest-Baarn 2018-2022 heeft betrekking op alle gemeentelijke watertaken (afvalwater, hemelwater en grondwater), het stedelijk oppervlaktewater en de integratie met de leefomgeving. Het plan beschrijft de achtergronden, het beleid, het programma en de financiën. Ook komen de rollen van gemeente, waterschap, bewoners en bedrijven aan bod. Daarnaast houdt het plan rekening met recente ontwikkelingen en het pas afgeronde technische onderzoek Basiswaterketenplan.

Doelstelling is het maken van een duurzaam en robuust watersysteem en rioleringsstelsel, zodat deze de effecten van de klimaatverandering kunnen opvangen. Dit gebeurt in samenhang met andere ingrepen in de (stedelijke) omgeving, waarbij de kansen worden benut en effectgericht wordt gewerkt.

Nieuwe ontwikkelingen worden 'waterneutraal' ontworpen (geen extra afvoer van hemelwater). Het afvalwater wordt als bron van grondstoffen en energie gezien. Waar kansen zich voordoen, maken we het afvalwater onderdeel van de circulaire economie. Het grond- en oppervlaktewaterbeleid richt zich op waterbestendig bouwen, zodat de natuurlijke waterhuishouding behouden blijft. Onder het motto wat groen is moet groen blijven probeert het gemeentebestuur het verharden van tuinen te beperken.

Door de klimaatverandering zal hevige neerslag vaker voorkomen en nog heviger worden.

Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bewoners en bedrijven zullen vaker hinder ondervinden, maar de gemeente wil de kans op overlast beperken en waterschade zoveel mogelijk voorkomen. De gemeente zet het beleid voort om vuil water en schoon hemelwater te scheiden.

Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Dit afkoppelen is duurzaam en nodig om de gemeente klimaatbestendig te maken.

Voor nieuwbouw is de inzet om de ideale situatie steeds meer te benaderen op basis van de stand van de techniek. Dit vraagt om een vroegtijdige verbinding tussen disciplines als ruimtelijke ordening en stedelijk waterbeheer. De initiatiefnemer zal over de definitieve uitvoering in overleg treden met gemeente.

Huidige situatie

In de huidige situatie zijn er in het plangebied woningen en bijbehorende tuinen te vinden. De bewoners hebben de vrijheid gebruikt om delen van hun achtertuin te verharden. Het bouwvlak van de bestaande woningen is 1140 m2. De achtertuinen op particuliere percelen beslaan circa 2000 m2 en worden voor 50% toegerekend aan verhard oppervlak. De totale hoeveelheid verhard oppervlak in het plangebied bedraagt momenteel 2140 m2.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.

Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Soesterberg is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Op circa 500 meter afstand van het plangebied bestaat de bodem uit haarpodzolgronden; grof zand en duinvaaggronden; leemarm en zwak lemig fijn zand. Er is sprake van grondwatertrap VIII. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) dieper dan 140 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 160 centimeter onder maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 16,1-16,6 meter +NAP.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen watergangen aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel, bestaande uit een gemengd stelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een appartementencomplex waarbij het aantal woningen met 28 toeneemt. Het beoogde appartementencomplex bestaat uit 4 bouwlagen met bergingen en parkeerplaatsen op het maaiveld. Het bouwvlak van de nieuwe appartementen bedraagt 1.484 m2. Van de bestaande achtertuinen wordt de helft (1.000 m2) gebruikt voor parkeerplaatsen. De andere helft wordt ingericht als gezamenlijke tuin, deze wordt voor 50% toegerekend aan het verhard oppervlak. De hoeveelheid verhard oppervlak bedraagt in de toekomstige situatie 2.984 m2. Er is een toename van verhard oppervlak met 834 m2.

Bodem en grondwater

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Volgens het beleid van Waterschap Vallei en Veluwe dient een toename van het verhard oppervlak gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. Dit geldt bij nieuwe ontwikkelingen groter dan 1.500m2 in stedelijk gebied en 4.000m2 in het buitengebied. Door de beoogde ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen met 834m2. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Wel worden infiltratiekratten toegevoegd voor het vertraagd afvoeren van hemelwater. Hiermee wordt ook in extra bergingscapaciteit voorzien bij extreme buien.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor de beoogde ontwikkeling is op basis van de Keur geen vergunning noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft vervangende nieuwbouw van woningen en voorziet ten opzichte van de vigerende planologische situatie niet in een functiewijziging. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is daarom geen bodemonderzoek vereist. Voor de aanvraag omgevingsvergunning dient echter wel een actueel bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in oktober 2020 (Bijlage 3). Hieruit blijkt dat de kwaliteit van de bodem voldoende is en dat nader onderzoek niet is vereist. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen monumentale gebouwen aanwezig. Volgens 'Tussen Eem en Heuvelrug, de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Soest, Deel 1, RAAP-rapport 2758' uit 2014 is er sprake van een gemiddelde cultuurhistorische waarde. In paragraaf 3.3.2 is de Culthuurhistorische Hoofdstructuur beschreven. De beoogde ontwikkeling doet hier geen afbreuk aan.

Archeologie

Conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Soest kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde (AWV-3). Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De beoogde ontwikkeling valt (ruim) onder deze drempelwaarde.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Niet-gesprongen Explosieven

Toetsingskader

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen uit de Tweede Wereldoorlog. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het explosieve materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) is ingezet, verschoten of afgeworpen, tussen de zeven en vijftien procent om verschillende redenen niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid.

Onderzoek

Om te bepalen of het plangebied verdacht is van niet-gesprongen explosieven, is een quickscan uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in bijlage 6. In de geraadpleegde bronnen zijn diverse oorlogshandelingen naar voren gekomen welke zich in de directe nabijheid van het plangebied hebben plaatsgevonden. Een aantal van deze oorlogshandelingen bevinden zich op (zeer) korte afstand van

het plangebied.

Het is echter onduidelijk of op basis van deze indicaties gesteld kan worden dat er CE in onderhavig plangebied verwacht kunnen worden. Om vast te kunnen stellen of er een verhoogde kans op aantreffen van CE in de bodem van het plangebied is, is een historisch vooronderzoek conform het Werkveldspecifiek Cerificatieschema voor het Systeemcerificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE), uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 7.

Uit de geraadpleegde literatuur, archiefstukken, luchtfoto’s en andere geraadpleegde bronnen blijkt dat het onderzoeksgebied Moerbessenberg te Soesterberg niet verdacht is op het aantreffen van CE.

Dit aspect vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit informatie van de professionele risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via het spoor, het water en door buisleidingen. Wel is er sprake van transport van gevaarlijke stoffen via de Amersfoortestraat (N237) en de A28. Ook is er nabij het plangebied een risicovolle inrichting (verkooppunt vuurwerk) gelegen. Zie figuur 4.1.

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N237. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door de maatgevende stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 280 meter. Een deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied. Omdat de afstand groter dan 200 meter is, worden er geen beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik. Wel moet vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld.

Ten zuiden van het plangebied ligt de Rijksweg A28. Het invloedsgebied van deze weg wordt ook bepaald door de maatgevende stofcategorie GF3 en bedraagt hierdoor 355 meter. Voor deze transportroute is tevens een plasbrandaandachtsgebied (PAG) opgenomen, dit is een zone van 30 meter naast de infrastructuur waarin aanvullende bouweisen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het plangebied ligt op circa 825 meter van de A28. Omdat de beoogde ontwikkeling buiten het invloedsgebied en het PAG ligt worden er geen beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik.
Bij het vrijkomen van een toxische wolk vanaf de A28 kan de zelfredzaamheid worden vergroot door de beoogde bebouwing te gebruiken als schuillocatie. Hiervoor is het noodzakelijk dat men zich van de buitenlucht kan onttrekken. Het gebouw wordt voorzien van een uit te schakelen

mechanisch ventilatiesysteem.

Vuurwerk

Op de risicokaart is Rademakerstraat 5 weergegeven middels een rode ster. Op deze locatie vindt opslag en verkoop van vuurwerk plaats. In de aanwezige opslagbuffer mag maximaal 2 ton aan vuurwerk worden opgeslagen. Vanaf de toegangsdeur van de vuurwerkopslag moet rekening gehouden worden met een veiligheidsafstand van 8 meter, gemeten in een halve bol vanaf de toegangsdeur. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten als bedoeld in het Vuurwerkbesluit zijn gelegen. De beoogde ontwikkeling vindt plaats buiten deze contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0013.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Professionele risicokaart

Beknopte verantwoording groepsrisico

De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico zal nader worden uitgewerkt op basis van het advies van de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via verschillende wegen, waaronder de Kampweg, Generaal Winkelmanstraat en Van Angerenstraat. Deze straten sluiten allen aan op het verdere wegennetwerk van Soesterberg. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in vier richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met explosieve stoffen geldt dat die zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en voldoende vluchtmogelijkheden aanwezig zijn. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N237 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen relevante risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

De bestaande woningen worden gesloopt en vervangen door 60 appartementen. Hierdoor wordt een milieugevoelige functie gerealiseerd die getoetst moet worden aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-publicatie. De oostzijde van het plangebied grenst aan een voormalig militair kantoor. Ten noorden van het plangebied liggen verschillende bedrijven, detailhandel en horeca aan de Rademakerstraat. Conform de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering is gekeken naar mogelijke verstorende bestemmingen in de omgeving van het plangebied (tabel 4.2). Hierbij wordt uitgegaan van een rustige woonwijk.

Tabel 4.2 Mogelijke verstoringen van milieugevoelige functie

Bestemming Adres Milieucategorie Richtafstand in meters Werkelijke afstand in meters Voldoet wel/niet
Maatschappelijk (militaire zaken) Kampweg 2 1 10 15 wel
Centrum Rademakerstraat 1 - 29 1 10 35 wel
Bedrijf Rademakerstraat 31 2 30 10 niet
Horeca Rademakerstraat 29B 1 10 75 wel

Alle mogelijk verstorende bestemmingen bevinden zich op voldoende afstand om niet in functievoering te worden beperkt of het woonklimaat van de beoogde ontwikkeling te verstoren. Alleen het bedrijf (tankstation) aan de Rademakerstraat voldoet niet aan de richtafstand en zou op basis van het aspect geluid verstorend zijn voor het woonklimaat. Op gelijke afstand tot dit bedrijf kunnen echter percelen worden gevonden met de bestemming wonen. Om die reden kan redelijkerwijs de inschatting worden gemaakt dat de geluidshinder niet significant is en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook wordt het bedrijf door deze woningen niet in zijn bedrijfsvoering beperkt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven of andere bestemmingen aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun functievoering worden beperkt.

4.11 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese

netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of

beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en

vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen ligt op circa 12 kilometer ten oosten van het plangebied (figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0032-0301_0014.png"Figuur 4.2: Ligging Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS calculator)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Wel zijn er gevolgen mogelijk door stikstofemissies. Er wordt gasloos gebouwd waardoor er geen gebouwemissies zijn. Dat betekent dat het plan enkel stikstofemissies veroorzaakt als gevolg van de verkeersgeneratie.

Effecten als vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is een stikstofberekening uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. Na berekening geeft het programma aan dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. De resultaten zijn toegevoegd in bijlage 8 en 9.

Soortenbescherming

Door middel van een quickscan ecologie is het plangebied onderzocht en beoordeeld op de aanwezigheid van door de Wet natuurbescherming beschermde plant- en diersoorten. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 10. Uit bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat het mogelijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van de in de Wet natuurbescherming beschermde vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen.

Nader onderzoek naar deze soorten is noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd van april 2020 tot oktober 2020. Hieruit blijkt dat ter plaatse nesten van huismussen aanwezig zijn. Voor het voorkomen van de huismus wordt een ontheffing in het kader van de wet natuurbescherming aangevraagd. Daarnaast blijkt dat twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. Ook voor het voorkomen van deze verblijfplaatsen wordt een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd.

Omdat de verblijfplaatsen aan de Moerbessenberg niet langer gebruikt kunnen worden zijn tijdelijke

maatregelen voorzien. Conform richtlijnen moeten dan in de directe omgeving tijdelijk 8

vleermuiskasten worden opgehangen en zal er later in het werk permanente voorzieningen moeten

worden aangebracht. Voor de huismus zijn 50 nestkastjes voorzien. Deze worden aan de bebouwing aan de overzijde van de Moerbessenberg geplaatst.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³
Fijn stof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 60 appartementen. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Amersfoortsestraat (N237). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 23,8 µg/m³ voor NO2, 18,6 µg/m³ voor PM10 en 10,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,6. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.13 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt

gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van

gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden

voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De strook onbebouwde grond aan de zuidzijde van het appartementencomplex en de tuin aan de achterzijde heeft de bestemming Tuin. Binnen deze bestemming is geen bebouwing mogelijk.

Artikel 4 Verkeer

De inritten en de openbare parkeerplaatsen zijn bestemd als Verkeer.

Artikel 5 Wonen

De strook waar bergingen worden gerealiseerd heeft de bestemming Wonen. Binnen de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Artikel 6 Wonen - Gestapeld

De woningen zijn mogelijk binnen de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Het hoofdgebouw is toegestaan binnen het bouwvlak.

Artikel 7 Waarde - archeologie lage verwachting

Dit artikel borgt de archeologische waarden ter plaatse. Bij werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 dient archeologisch onderzoek verricht te worden.

5.3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te

voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval

(onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat twee algemene bepalingen. De eerste bepaling omvat regels voor ondergronds bouwen. De tweede bepaling betreft 'ondergeschikte bouwdelen', waarbij ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, gevelversieringen en liftschachten buiten beschouwing worden gelaten indien de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling wordt voor een aantal zaken expliciet aangegeven, dat deze als strijdig gebruik worden aangemerkt en daarmee onder het verbod vallen zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Voor het hele plangebied is een aanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. Deze regel stelt voorwaarden bij de ontwikkeling van nieuwe woningen, andere geluidgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige ruimten in het kader van de Wet geluidhinder.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan

worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor

alle bestemmingen in het plan.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Het plan bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kunnen bestemmings- en bouwgrenzen en grenzen van aanduidingen op de verbeelding in beperkte mate worden verschoven. Ook kan de van toepassing zijnde 'Parkeernormen auto en fiets' worden aangepast.

Artikel 14 Overige regels

Dit artikel bevat de bepaling "Werking wettelijke regeling". Hierin is bepaald dat wanneer in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen, deze gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is in dit artikel geborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte.

5.4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

In artikel 14 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 14.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 14.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 16 Slotregel

De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor de geplande ontwikkeling. Portaal heeft aannemelijk gemaakt over voldoende financiële middelen te beschikken om deze ontwikkeling te realiseren. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. Hierdoor is het plan financieel haalbaar.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt.

Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade er is tevens een planschadeverhaalsovereenkomst opgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Participatie

Voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt een inloopavond georganiseerd. De resultaten worden in deze paragraaf verwerkt.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.

Ter inzagelegging

Voor dit bestemmingsplan is de coördinatieregeling van toepassing verklaard. Het ontwerp bestemmingsplan is gelijktijdig met de ontwerp omgevingsvergunning gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Deze is samengevat en beantwoord in de nota van zienswijzen (Bijlage 12).

Bijlage 1 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 1 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Stedenbouwkundige Uitgangspunten

Bijlage 2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Parkeerbalans

Bijlage 5 Parkeerbalans

Bijlage 6 Quickscan Conventionele Explosieven

Bijlage 6 Quickscan conventionele explosieven

Bijlage 7 Vooronderzoek Conventionele Explosieven

Bijlage 7 Vooronderzoek conventionele explosieven

Bijlage 8 Aerius Berekening Aanlegfase

Bijlage 8 AERIUS berekening aanlegfase

Bijlage 9 Aerius Berekening Gebruiksfase

Bijlage 9 AERIUS berekening gebruiksfase

Bijlage 10 Quickscan Ecologie

Bijlage 10 Quickscan ecologie

Bijlage 11 Nader Ecologisch Onderzoek

Bijlage 11 Nader ecologisch onderzoek

Bijlage 12 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 12 Nota van zienswijzen