2e Asselijnstraat, Dichterswijk
Bestemmingsplan - Utrecht
Onherroepelijk op 13-03-2013 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.3 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.4 antennedrager:
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.5 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.
1.9 bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BP2EASSELIJNSTRAAT-0601 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.20 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld; - c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.21 plan:
het bestemmingsplan 2e Asselijnstraat, Dichterswijk van de gemeente Utrecht.
1.22 recreatiewoonschip:
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als recreatieverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.23 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.24 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
1.25 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.26 woonboot:
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning.
1.27 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- b. fiets-en voetpaden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. water, waterbeheer en waterberging;
- g. de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.
3.2 Bouwregels
- a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder geluidsscherm), mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen welke niet meer dan 1 meter hoog mogen zijn;
- b. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag in afwijking van het bepaalde genoemd onder a., niet meer bedragen dan 4 meter;
- c. het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijweg met maximaal 2 rijstroken;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. water en kruisingen met water ter plaatse van de aanduiding 'water';
- d. waterbeheer en waterberging;
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en kunstwerken.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
4.3 Gebruiksverbod
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden te gebruiken ten behoeve van busverkeer.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
5.2 Specifieke gebruiksregel
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. kruisingen met wegverkeer;
- e. groenvoorzieningen;
- f. kunstwerken en kademuren.
6.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd waarvan de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter mag bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers e.d., mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
- c. De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
- 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- 5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- e. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 2e Asselijnstraat, Dichterswijk.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Tijdens de bouw van de Openbaar Vervoer Terminal (OVT) van het stationsgebied Utrecht moet de OVT met al haar functionaliteiten kunnen blijven functioneren. Tegelijkertijd moet er ook ruimte worden gecreëerd om de nieuwbouw van de OVT mogelijk te maken. Medio 2012 moet ruimte worden gemaakt aan de stadszijde van de OVT en eind 2012 moet ruimte worden gemaakt op het Jaarbeursplein.
De bestaande haltes van de stads- en streekbussen zullen, totdat de nieuwe busterminals in de OVT gereed zijn, naar een tijdelijk (nog te realiseren) busstation achter de Knoopkazerne worden verplaatst. Door de nieuwe busterminals wordt de Mineurslaan gewijzigd en moet voor het TNT-kantoor aan de Mineurslaan 20 een alternatieve en definitieve ontsluitingsweg aangelegd worden. Daarnaast wordt de 2e Asselijnstraat ingezet worden voor de toekomstige ontsluiting van (bouw)ontwikkelingen voor het EKP-terrein en REMU-terrein. De ontsluiting van dit terrein wordt vooruitlopend op die ontwikkeling aangelegd.
Ten slotte dient de 2e Asselijnstraat voor de tijdelijke ontsluiting voor busverkeer naar het busstation aan de westzijde van het Stationgebied.Tevens zal de weg tijdelijk gebruikt worden voor het bouwverkeer ten behoeve van uitvoering van de OV-terminal. Deze twee functies (busverkeer en bouwverkeer) zijn tijdelijk van aard.
1.2 Doelstelling
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan 2e Asselijnstraat, Dichterswijk (hierna bestemmingsplan 2e Asselijnstraat) is het planologisch-juridisch mogelijk maken van de ontwikkeling van de 2e Asselijnstraat.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de bestaande Croeselaan en de geplande busbuffer aan de zijde van het spoor. De 2e Asselijnstraat zal evenwijdig en ten noorden van de huidige Asselijnstraat worden gerealiseerd.
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied
1.4 Vigerend Planologisch Regime
Binnen het plangebied vigeert het stadsvernieuwingsplan Dichterswijk/ Croeselaan dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Utrecht op 12 april 1989 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Utrecht op 13 november 1990.
Het deel waarop de 2e Asselijnstraat gerealiseerd zal worden heeft de bestemming 'Kantoordoeleinden E (Ke)'. Voor een deel van de gronden (ter hoogte van de Kruisvaart) hebben de gronden de bestemming 'Oever-erf' en 'Water'.Ten noorden van de Kruisvaart zijn de gronden bestemd voor 'Bedrijfsdoeleinden (B)'.
Op gronden met de bestemming 'Kantoordoeleinden E (Ke)' kunnen uitsluitend gebruikt worden voor het oprichten en hebben van kantoren, met de daarbij noodzakelijke bouwwerken, waaronder dienstwoningen, en de daarbij behorende open terreinen, waaronder parkeergelegenheid, groenvoorziening en verkeersruimte, één en ander met in acht neming van het renvooi. Vorenstaande betekent dat een ontsluitingsweg ten behoeve van de kantoorbestemming tot de mogelijkheden hoort, maar een ontsluitingsweg ten behoeve van andere functies in strijd is met de bestemming. Bovendien is de aanleg van een brug en ontsluitingsweg binnen de bestemmingen 'Oever-erf' en 'Bedrijfsdoeleinden (B)' niet mogelijk.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de plan beschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 6 komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Hoofdstuk 7 gaat in op de juridische toelichting op de planregels.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: 'decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet'. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is.
Bundeling
Centraal staat het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen.
Gemeente Utrecht maakt deel uit van het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland: "Randstad Holland". Doelstelling van het rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel te versterken. Binnen het nationaal stedelijke netwerk Randstad Holland zijn drie economische kerngebieden gelegen: de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht. Belangrijke bestaande kwaliteiten van het economisch kerngebied Utrecht, die behouden en versterkt moeten worden, zijn:
- Regio Utrecht als centraal knooppunt van infrastructuur;
- Regio Utrecht als broedplaats van kennis en talent;
- Regio Utrecht als belangrijk centrum van nationaal georiënteerde zakelijke dienverlening en maatschappelijke organisaties.
Verdichting
De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.
Structuurvisie Randstad 2040
Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met bestuurders van de Randstad een structuurvisie Randstad 2040 opgesteld. Het kabinet heeft de structuurvisie op 5 september 2008 vastgesteld.
De ambitie is om de Randstad tot een duurzame en concurrerende Europese topregio te ontwikkelen. Het kabinet maakt ruimtelijke keuzes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Randstad vanuit vier leidende principes:
Principe 1: leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta
Principe 2: kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking tussen groen, blauw en rood
Principe 3: wat internationaal sterk is, sterker maken
Principe 4: krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid
Veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta
Als basiswaarde voor toekomstige ontwikkelingen wil het Rijk anticiperen op de klimaatverandering. Voor het waarborgen van de veiligheid wordt ingezet op het drieluik van 1) preventieve maatregelen (investeren in waterkeringen en het watersysteem), 2) een duurzame ruimtelijke planning en 3) een verbeterde rampen-bestrijdingsorganisatie. Een robuustere, groenblauwe delta met grotere eenheden en beter onderling verbonden moet de ruimte bieden om deze opgaven mogelijk te maken, meer differentiatie en kwaliteit opleveren en meer bepalend zijn voor de verstedelijking.
Wisselwerking groen, blauw en rood
Principe 2 zet in op meer diversiteit in woon-, werk- en verblijfsmilieus door combinaties van water, natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken te stimuleren. Binnen de grote groenblauwe delta kiest het kabinet voor een gedifferentieerdere aanpak: bescherming (landschap, natuur) én ontwikkeling (combinaties van groen, rood en blauw) van de groenblauwe structuur.
(Inter)nationale topfuncties
Met principe 3 'Wat internationaal sterk is, sterker maken' wordt gedoeld op het benutten en versterken van (inter)nationale topfuncties die de Randstad te bie2e den heeft. Voor de stad Utrecht zet het kabinet zich in op:
- Versterken van de nationale potenties van Utrecht als draaischijf en kennisstad
- Versterken van de hoogwaardige economische clusters rond de universiteit
'Revival' van de stad
Principe 4 omvat het verstedelijkingsbeleid. Het kabinet kiest bovenal voor een kwaliteitsstrategie. Daarbij hoort een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen. Koppeling van verstedelijking en bereikbaarheid op regionaal niveau biedt kansen voor opschaling van de woningmarkt en arbeidsmarkt en kansen om agglomeratievoordelen beter te benutten.
Conclusie Rijksbeleid
De ontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 2e Asselijnstraat past binnen het Rijksbeleid.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Beleidslijn Nieuwe Wro en provinciaal belang (2008)
Het doel van de Beleidslijn is om na het ingaan van de Wro slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te blijven toepassen. Er zijn enkele wijzigingen ten opzichte van het Streekplan Utrecht 2005-2015 omdat er in de periode 2005 - 2008 nieuwe wetgeving en besluitvorming van provincie en Rijk van kracht is geworden.
Tot het verschijnen van de provinciale Structuurvisie 2013-2025 vormen de delen uit het streekplan Utrecht 2005-2015 die opgenomen zijn als provinciaal belang, de basis voor het dagelijks handelen van Gedeputeerde Staten.
Streekplan Utrecht 2005-2015 (Structuurvisie)
Het primaire doel dat de provincie Utrecht voor ogen staat is een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. In dit streekplan wordt deze doelstelling uitgewerkt aan de hand van zeven criteria die het Rijk hiervoor heeft ontwikkeld. Op basis van deze criteria heeft de provincie in het Streekplan Utrecht 2005-2015 de hoofdbeleidslijnen voor het provinciaal ruimtelijk beleid geformuleerd:
- Zorgvuldig ruimtegebruik. Voor ruimtelijke ontwikkelingen, zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied, is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.
- Water vormt een ordenend principe. Bij nieuwe ruimtelijke afwegingen vormt water een vertrekpunt.
- Infrastructuur. De beschikbaarheid van bestaande infrastructuur en de (toekomstige) capaciteit van deze infrastructuur zijn mede bepalend bij het kiezen van nieuwe verstedelijkingslocaties.
- Verstedelijking. Er wordt gestreefd naar een gedifferentieerd aanbod van wonen, werken en voorzieningen. Nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen worden vooral gerealiseerd in het stadsgewest Utrecht en het gewest Eemland. Daarnaast vormen Veenendaal en Woerden regionale opvangkernen. Elders in de provincie wordt een terughoudend verstedelijkingsbeleid gevoerd.
- Landelijk gebied. Het ruimtelijk ontwikkelingsbeleid is gericht op het versterken van zowel de (cultuurhistorische) identiteit, de landschappelijke diversiteit als de vitaliteit van het landelijk gebied en op de kwaliteit van de natuur en de ecologische samenhang.
De provincie Utrecht wil op reisbetrouwbaarheid op het hoofdwegennet verhogen en de kwetsbaarheid daarvan verminderen. De autosnelwegen die in de provincie een regionale functie vervullen, moeten daarvoor voldoende capaciteit hebben. Dit geldt volgens het streekplan niet alleen voor het hoofdwegennet: ook het onderliggend wegennet moet, vanuit de samenhangende netwerkgedachte, goed functioneren. Met name de wegen die haaks op de autosnelwegen staan zijn volgens de provincie sterk bepalend voor de samenhang in het totale wegennetwerk.
De noodzakelijke capaciteitsvergroting dient primair te worden bereikt door de bestaande infrastructuur beter te benutten.
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV 2009)
Op 21 september 2009 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Het Streekplan 2005 – 2015 (structuurvisie) vormt de inhoudelijke basis voor provinciale belangen die zijn vastgelegd in de verordening.
De provincie Utrecht wil met de PRV de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio veiligstellen, door bindende regels op te nemen voor de doorwerking van de provinciale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Regionaal Structuurplan (RSP 2005)
De regio Utrecht bezit verschillende kwaliteiten die te danken zijn aan de fysieke omgeving: de centrale ligging en de diversiteit in (omgevings)milieus. Deze omgeving scoort hoog qua leefbaarheid en vormt een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor mensen en bedrijven. In die zin is er sprake van een dynamische omgeving.
In het kader van duurzaamheid, denkend aan de lange termijn, dient er volgens het RSP uitermate zorgvuldig met deze wervende omgeving te worden omgegaan. Via het principe “Beheerste dynamiek” moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk (in kwantitatieve en kwalitatieve zin) om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling.
Eén van de meest kenmerkende en waardevolle elementen van de regio Utrecht is volgens het RSP de netwerkstructuur. De ruimtelijk-functionele relaties tussen de gemeenten zijn zeer intensief en zijn slechts ten dele op het centrum van de regio gericht. Dit wordt versterkt door een goede interne ontsluiting per auto tussen werk-, woon- en recreatiegebieden. Volgens het RSP maakt juist dit gegeven het mogelijk de kracht van de regio als samenhangende ruimtelijke structuur verder vorm te geven en uit te buiten.
Belang van bereikbaarheid
Ruimtelijke differentiatie van functies heeft volgens het RSP alleen een meerwaarde als de bereikbaarheid gegarandeerd is. Op de schaal van de regio is dit al duidelijk merkbaar. In diverse kernen, rond stations en langs de A2 en de A12 ontstaan nieuwe centra van activiteiten en voorzieningen. Deze zijn belangrijk geworden voor het ruimtelijk en economisch functioneren van de regio.
Door haar centrale ligging in Nederland, fungeert de regio tevens als de draaischijf tussen de Randstedelijke economie met haar beide mainports, en de economie van overig Nederland en het achterland. Twee van de drie belangrijkste Nederlandse wegverbindingen lopen door de regio: de A2 en A12. Dat betekent dat ook de negatieve effecten, zoals files en milieuvervuiling, hiervan merkbaar zijn in de regio Utrecht.
Conclusie provinciaal en regionaal beleid
Gezien de ligging en omvang van de ontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt op basis van het bestemmingsplan past de ontwikkeling binnen het provinciaal en regionaal beleid.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004) Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.
Conform het ontwikkelingsbeeld 2015 uit de Structuurvisie behoort het plangebied tot de categorie 'Stedelijk en groenstedelijk woonmilieu'. Ten aanzien van 'Infrastructuur' staat daarover het volgende: 'de buurten en wijken worden ontsloten door stedelijke autowegen. De (H)OV-bereikbaarheid verschilt per wijk. De wijken zijn ontsloten door een fijnmazig netwerk van fietsverbindingen.'
Verkeer
Ten aanzien van verkeer en vervoer vormt het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan het belangrijkste kader voor de aanleg van de 2e Asselijnstraat:
- In haar definitieve functie voor de bereikbaarheid van het te ontwikkelen Kruisvaartkwartier, de ontsluiting van het TNT-gebouw;
- In haar tijdelijke functie als één van de twee busontsluitingsroutes van het tijdelijke busstation als onderdeel van de stedelijke hoofdstructuur van HOV- en VOV-lijnen , zolang de verlengde Van Zijstweg nog niet gereed is;
- Voor de functie als tijdelijke aan- en afvoerroute voor bouwverkeer.
Ook de bereikbaarheidsvisie als onderdeel van het Masterplan Stationsgebied vormt een belangrijk kader voor de te ontwikkelen infrastructuur. De 2e Asselijnstraat maakt formeel geen deel uit van het Masterplan Stationsgebied. Omdat deze straat wel binnen het invloedsgebied van het Stationsgebied ligt, wordt hierop in onderstaand wel kort ingegaan.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP)
Het verkeers- en vervoerbeleid voor de gemeente Utrecht voor de periode 2005-2020 is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren wordt in het GVVP gekozen voor selectieve bereikbaarheid. De economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, worden via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (de verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Ook wordt de mobiliteit buiten piek- en spitsuren gefaciliteerd, maar tijdens piek- en spitsuren moet met name de groei van de automobiliteit worden afgevlakt. Dit gebeurt door het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen te verbeteren en door met verkeers- en mobiliteitsmanagement de mobiliteitsvraag zo goed mogelijk over het totale verkeerssysteem te verdelen.
Auto
Utrecht gaat met het GVVP uit van de volgende opbouw van het stedelijke netwerk auto:
- De hoofdstructuur maakt de stad als geheel bereikbaar met de (vracht)auto, voor verplaatsingen van en naar Utrecht en voor verplaatsingen van wijk naar wijk.
De hoofdstructuur bestaat uit: - de RING Utrecht: de parallelbanen van de snelwegen rond Utrecht en de Noordelijke Randweg Utrecht (NRU). De RING vormt de schakel tussen het landelijke net van autosnelwegen en de primaire en secundaire assen;
- primaire assen, die de kerngebieden bereikbaar maken. Het grootste deel van het autoverkeer naar de kerngebieden gaat via deze assen;
- secundaire assen, die zorgen voor aanvullende bereikbaarheid van de kerngebieden;
- De wijkontsluitingswegen (50 km/u) zorgen voor de aansluiting van de wijken op de hoofdstructuur en een goede bereikbaarheid van de wijk- en buurtvoorzieningen (onder meer voor bevoorradend verkeer). Autoverkeer en het ontsluitend openbaar vervoer rijdt bij voorkeur via de wijkontsluitingswegen de wijk in en uit. De rest van de wijk is verkeersluw en wordt zo veel mogelijk ingericht als 30 km/u-gebied.
Bij de opbouw, regelgeving en vormgeving van het netwerk houdt Utrecht zo veel mogelijk de landelijke principes van een duurzaam veilige weginrichting aan. Door deze principes te hanteren kan de automobilist snel herkennen op wat voor type weg hij zich bevindt.
2e Asselijnstraat
De 2e Asselijnstraat wordt aangelegd als definitieve weg ten behoeve van haar toekomstige functie voor de bereikbaarheid van de woningbouwlocatie op het vml. EKP-terrein en het REMU-terein, alsmede voor de bereikbaarheid van het TNT-kantoor. De weg wordt ingericht als 30 km/u-straat. De weg sluit aan op de Croeselaan (wijkontsluitingsweg).
Openbaar Vervoer
Binnen de stad is er de volgende ov-structuur:
- Het regionale vervoer wordt verzorgd door RandstadRail en het streekbusnet;
- De sneltramlijn en snelle buslijnen (HOV- en VOV-lijnen) vormen de stedelijke hoofdstructuur en verbinden de kerngebieden in en rond Utrecht met elkaar en met de stations. Voldoende snelheid, doorstroming, regelmaat en stiptheid zijn hierbij vereist;
- Een fijnmazig stelsel van stadsbuslijnen zorgt voor de ontsluiting van alle delen van de stad. Stadsbuslijnen hebben haltes binnen circa 400 meter van de woning of bestemming.
Het streefbeeld voor het verbindende stelsel (en bijbehorende infrastructuur) wordt met het GVVP vastgelegd en is uitgangspunt voor gemeentelijke plannen.
Daarnaast ontstaat behoefte aan overstapmogelijkheden voor de bus op strategische locaties in de stad, zoals (behalve de stations) transferia en stedelijke kerngebieden.
2e Asselijnstraat
De verlengde Van Zijstweg en de Van Zijstweg maken deel uit van de stedelijke hoofdstructuur van HOV- en VOV-lijnen en sluiten aan op de definitieve OV-Terminal-West resp. het tijdelijke busstation aan de westzijde.
Over enkele jaren zal de busbaan aan de zuidzijde van de Van Zijstweg gereed zijn. Deze busbaan is onderdeel van de HOV-Zuidradiaal (OVT-West – Papendorp - Leidsche Rijn).
De verlengde Van Zijstweg is niet tijdig gereed om aan te sluiten op het tijdelijke busstation, wel zodra de OV-Terminal-West wordt opgeleverd. In die tijdelijke situatie wordt het busverkeer via twee tijdelijke verbindingen op dit tijdelijke busstation aangesloten: via de Croeselaan – Mineurslaan en via de Croeselaan – 2e Asselijnstraat.
De 2e Asselijnstraat krijgt dus een tijdelijke functie als route voor het busverkeer. De baan wordt aangelegd als 30 km/u-weg.
Bouwverkeer
Een categorie goederenvervoer die de komende jaren van groot belang is voor Utrecht is bouwverkeer. Vanwege de grote bouwopgave de komende jaren (Leidsche Rijn, Stationsgebied, DUO, RSS-stations, infrastructuur in Utrecht-West) zullen grote hoeveelheden bouwmateriaal, materieel en sloopafval worden vervoerd van en naar Utrecht. Voor het bouwverkeer wordt geen permanent netwerk aangewezen. Enerzijds vanwege de tijdelijkheid, anderzijds omdat dit verkeer gebruik kan maken van het netwerk lange afstandsvervoer en het netwerk bevoorrading. Projectsgewijs kan echter wel tijdelijk een bouwlogistiek netwerk worden gecreëerd: verplichte rijroutes voor bouwverkeer, realisatie van tijdelijke bouwwegen en overslagvoorzieningen,etc..
De 2e Asselijnstraat zal ten behoeve van de ontsluiting van een aantal bouwlocaties langs het spooremplacement (o.a. bouw OV-Terminal-West) een tijdelijke functie krijgen als weg voor bouwverkeer.
Toekomstige projeten in de directe omgeving
HOV-baan Kruisvaartkwartier Parallel aan het spooremplacement is er aan de westzijde een ruimtereservering voor een busbaan tussen verlengde Van Zijstweg en Vondellaan. In 2011 is een planontwikkeling gestart om deze busbaan te gaan realiseren. Het is de bedoeling dat deze busbaan een functie krijgt als belangrijke tijdelijke busroute tijdens de aanleg van de trambaan in de Adama van Scheltemabaan en als definitieve busroute van/naar de OV-terminal-west.
Van Zijstweg
Zoals de Graadt van Roggenweg en de Daalsetunnel moeten gaan zorgen voor de bereikbaarheid van het oostelijk deel van het Stationsgebied, krijgen de Croeselaan, de Van Zijstweg en de Overste Den Oudenlaan een belangrijke rol in de ontsluiting van het westelijk deel. In de toekomst is de ontsluiting van het parkeerterrein P3 via de Van Zijstweg georganiseerd. Daarom is het plan om de ontsluiting via de Van Zijstweg te verbeteren door reconstructie van de rijstrook voor autoverkeer en met een HOV-baan in twee richtingen en wordt de Overste Den Oudenlaan verdubbeld. Deze oplossing is conform het Masterplan Stationsgebied dat in 2003 is vastgesteld. De plan- en besluitvorming voor de aanpassing van de Van Zijstweg moet nog plaatsvinden, zodat er nog geen definitieve uitvoeringsplanning is. Naar verwachting kan het verkeer in 2015/2016 geheel via de Van Zijstweg – Overste Den Oudenlaan worden afgewikkeld. Dan wordt ter hoogte van het Jaarbeursplein een knip in de Croeselaan gemaakt, die de verbinding met het Westplein afsluit.
Bereikbaarheidsvisie (verkeersparagraaf Masterplan Stationsgebied)
Voorwaarde voor een succesvolle aanpak van het Stationsgebied is een goede bereikbaarheid. Het Stationsgebied moet daarom goed toegankelijk en uitnodigend zijn voor bewoners, bezoekers, werkenden en reizigers. Een goed evenwicht tussen 'er kunnen komen' en 'er willen zijn' is voor elke belanghebbende partij cruciaal. Enkele algemene probleempunten ten aanzien van verkeer en vervoer zijn:
- Een toename van het aantal autoverplaatsingen;
- De verkeersruimte is overwegend beschikbaar voor auto en openbaar vervoer;
- De verkeerssituatie is voor voetgangers en fietsers op meerdere plaatsen onveilig en onoverzichtelijk;
- Er is sprake van barrièrewerking van het Westplein, de Catharijnebaan en de tram/busroute op het Smakkelaarsveld;
- De normen voor luchtkwaliteit worden overschreden in en om het stationsgebied (Graadt van Roggenweg, Westplein, Daalsetunnel en Catharijnesingel Zuid).
Op grond van bovenstaande probleempunten is er voor gekozen om het oostelijke Stationsgebied te ontsluiten via de route Graadt van Roggenweg – Daalsesingel – Paardenveld – Daalsesingel en het westelijk Stationsgebied via de route Overste den Oudenlaan – Van Zijstweg – Croeselaan. In het westelijk Stationsgebied zal de Overste den Oudenlaan worden verbreed naar 2x2 rijstroken. Ook is het de bedoeling om de rijbaan van de Tellegenlaan - Van Zijstweg te reconstrueren. Het parkeerterrein P3 wordt dan rechtstreeks op de Van Zijstweg aangesloten. De ontsluiting via de Croeselaan komt te vervallen.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' (2007)
Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Dit beleidsdocument vervangt de Kadernota Stadsnatuur uit 1998. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.
De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.
De meest kansrijke en belangrijke onderdelen voor de ontwikkeling van de groenstructuur zijn:
- 1. De ontwikkeling van drie groene recreatiegebieden grenzend aan de bebouwde kom: Utrecht-west (Haarzuilens en het IJsselbos), Noorderpark en Groenraven-oost;
- 2. Het Leidsche Rijn Park als groot binnenstedelijk groengebied;
- 3. De versterking van het groen in de na-oorlogse wijken Zuilen, Ondiep, Overvecht, Hoograven en Kanaleneiland.
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is het plangebied niet nader aangeduid.
Bomenbeleid Utrecht (2009)
Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
- Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
- De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Visie Kruisvaartkwartier
Op 27 mei 2003 is de Visie Kruisvaartkwartier door het college van de gemeente Utrecht vastgesteld. De ruimtelijke visie is het ontwikkelingskader voor de private en publieke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar.
Aangezien de nabijheid van het Stationsgebied is de visie in nauw overleg met de Projectorganisatie Stationsgebied Utrecht tot stand gekomen. Met de nadruk word er wel verwezen naar de eigen dynamiek, communicatie en besluitvorming van de twee verschillende gebieden. De plannen in het Kruisvaartkwartier zullen zo gesitueerd, vormgegeven en ontsloten worden dat ze onafhankelijk van de ontwikkelingen in het Stationsgebied gerealiseerd kunnen worden.
In de visie staat expliciet dat door de ontwikkelingen van zowel het Stationsgebied en het Kruisvaartkwartier de autobereikbaarheid verbeterd moet worden, met name de ontsluiting van het EKP-terrein wordt daarbij aangeduid als slecht. Voor de langzaamverkeerverbindingen wordt met name de barierrewerking van het spoor genoemd als aandachtspunt. De fysieke verbinding tussen Dichterswijk en het Station wordt als 'redelijk' gekarakteriseerd.
Eén van de doelen van de Visie Kruisvaartkwartier is het verbeteren van de noord-zuid verbindingen van Dichterswijk en meerdere oost-west verbindingen toe te voegen. De noord-zuid verbindingen binnen het plangebied zijn de Croeselaan en de Mineurslaan/Kruisvaart/Da Costakade. De oost-west verbindingen betreffen de Van Zijstweg/Verlengde van Zijstweg en diverse mogelijke langzaam verkeersverbindingen naar de binnenstad.
In de visie staat aangegeven dat ten behoeve van de ontsluiting van het EKP-terrein de Van Zijstweg tot aan het spoor wordt doorgetrokken. Mogelijke alternatieve ontsluitingen die in de visie worden genoemd zijn die via de Asselijnstraat (red. huidige Asselijnstraat), of volledige ontsluiting via de Da Costakade op de Vondellaan. Deze hebben echter niet de voorkeur vanwege verhoging verkeersdruk en milieubelasting. Op het REMU-terrein kunnen woningen worden ontwikkeld met bijbehorende parkeervoorziening.
Conclusie gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid biedt aanknopingspunten om een ontsluitingsweg over de 2e Asselijnstraat te realiseren. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid dat de realisatie van de 2e Asselijnstraat als definitieve ontsluiting van EKP-terrein, REMU-terrein en TNT-gebouw en tijdelijk ontsluiting van het bus- en bouwverkeer mogelijk gemaakt dient te worden.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie en beschrijft de bestaande functies van het plangebied. Het plangebied strikt op zichzelf beschouwen doet geen recht aan de ruimtelijke context. In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie in een breder kader beschouwd.
3.2 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van het spoorwegemplacement van station Utrecht Centraal. Het plangebied is lang en smal en is opgespannen tussen de geplande busbuffer behorende bij het Station van Utrecht en de Croeselaan.
Karakteristiek van de omgeving
Dichterswijk wordt grotendeels gevormd door de aanwezigheid van de Croeselaan met flankerende woonbebouwing uit de jaren dertig. De bestaande woonbebouwing in Dichterswijk bestaat uit (eengezins)woningen met een bouwhoogte van 2 à 3 lagen met kap én woonblokken bestaande uit drie lagen met een hoge kap.
Tussen de woningen in Dichterswijk en het hoofdkantoor van Rabobank, TNT en de spoorzone bevindt zich het voormalig bedrijfsterrein van REMU waar onderhavig plangebied onderdeel van uitmaakt. Deze bedrijfsterreinen hebben, op het TNT-gebouw na, haar functies verloren.
De woonbebouwing van Dichterswijk gaat momenteel via deze bedrijfsterreinen en het Rabobankgebied over in het Stationsgebied. Op relatief korte afstand van elkaar is sprake van totaal verschillende sferen en grote contrasten in bebouwing. De positie van Dichterswijk, en met name het onderhavige plangebied, is als vrij geïsoleerd en onherkenbaar te karakteriseren, zowel fysiek als qua positionering in de stad.
Het gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van één dominante noord-zuid verbinding (Croeselaan) en een aantal ondergeschikte oost-west verbindingen.
3.3 Conclusie
Voor de ontsluiting van een aantal nieuwe functies in de omliggende delen van het plangebied is tijdelijke en definitieve infrastructuur noodzakelijk. De toevoeging van een nieuwe oost-west verbinding is noodzakelijk voor het beter ontsluiten van het gebied, zowel in een tijdelijke als definitieve situatie.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
Het doet geen recht aan de complexiteit van de ontsluitingsstructuur wanneer de 2e Asselijnstraat volledig op zichzelf beschouwd zou worden. In het kader van de bouw- en inrichtingsontwikkelingen aan de westzijde van het stationsgebied is namelijk bekeken op welke wijze de gewijzigde verkeersbehoefte in zijn totaliteit het beste kan worden afgewikkeld. Hieruit is gebleken dat ten behoeve van de ontsluiting van een aantal (te realiseren) functies in het westelijk stationsgebied is realisatie of upgrading van een aantal ontsluitingswegen noodzakelijk.
Figuur 4.1: Weergave ingrepen infrastructuur
In figuur 4.1 is op hoofdlijnen weergegeven welke wijzigingen er aan de zuidwestzijde van het Station de komende jaren plaats zullen gaan vinden.
- 1. Upgraden van de Mineurslaan om deze geschikt te maken voor bus-, bouw, auto-, en expeditieverkeer;
- 2. Aanleg van tijdelijk busstation;
- 3. Aanleg HOV-baan Verlengde Van Zijstweg (gronden gedeeltelijk niet in eigendom gemeente);
- 4. Aanleg 2e Asselijnstraat;
- 5. Aanleg busbuffer.
2e Asselijnstraat
Zoals bovenstaand is weergegeven is de 2e Asselijnstraat één van de wegen die onderdelen van het zuidwestelijk Stationsgebied moeten gaan ontsluiten.
De 2e Asselijnstraat, waar dit bestemmingsplan voor is opgesteld, dient als definitieve ontsluitingsweg voor het pand aan de Mineurslaan 20 (TNT-kantoor) aan het eind van de Mineurslaan. Deze definitieve ontsluitingsweg is nodig zodra het tijdelijke busstation in bedrijf gaat, waardoor de tijdelijke ontsluiting van het TNT-gebouw via de Mineurslaan niet meer gebruikt kan worden. Daarnaast is de 2e Asselijnstraat noodzakelijk als definitieve ontsluitingsweg van de te herontwikkelen locaties van het voormalige EKP-terrein en het REMU terrein.
Figuur 4.2: VO ontsluitingsstructuur westzijde tijdelijk busstation d.d. 22-11-2010
In de tijdelijke situatie zal deze weg tevens gebruikt worden als tijdelijke ontsluitingsweg voor de busterminal en ontsluitingsweg voor bouwverkeer OV-terminal (OVT).
Tijdelijke busontsluitingroutes
Voor de bouwfasering van de OVT is een tijdelijk busstation nodig aan de westzijde van het station. Bussen die nu op het Jaarbeursplein staan en een deel van de bussen die nu aan de oostzijde hun eind- en beginpunt hebben, worden via dit busstation afgewikkeld. Dit tijdelijk busstation moet begin 2013 in gebruik worden genomen. Voor de ontsluiting hiervan is de verlengde Van Zijstweg bedoeld. Omdat een deel van de grond die benodigd is om de Verlengde Van Zijstweg aan te leggen nog niet in eigendom is van de gemeente kan niet geanticipeerd worden op tijdige ingebruikname van deze weg.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat 2 scenario's denkbaar zijn. In het best-case scenario worden de gronden tijdig verworven en kan de Verlengde Van Zijstweg voor begin 2013 (in gebruik name busstation) worden aangelegd, waardoor het busverkeer geen gebruik hoeft te maken van de 2e Asselijnstraat. In het worst-case scenario zullen de gronden onteigend moeten worden, waarbij een onteigeningsprocedure doorlopen dient te worden. Doordat deze procedure enige tijd in beslag neemt ontstaat de situatie dat de Verlengde Van Zijstweg niet voor begin 2013 kan worden aangelegd. In dit worst-casescenario betekent dit dat de Verlengde Van Zijstweg pas begin 2014 in gebruik genomen kan worden. Ter overbrugging van het in gebruik nemen van de definitieve ontsluiting zal een alternatieve en tijdelijke ontsluiting van het busstation via de 2e Asselijnstraat gebruikt moeten worden. De onteigeningsprocedure is inmiddels in werking gezet. Parallel hier zal getracht worden via minnelijke verwerving de grond in eigendom te krijgen.
Tijdelijke bouwverkeersroutes
Aan de westzijde van het stationsgebied wordt gestart met de realisatie van een drietal bouwprojecten: de bouw van het Stadskantoor, van het Stationsplein West en van de OVT. Deze bouwprojecten genereren bouwverkeer. Voor het Stadskantoor en het Stationsplein West kan dit bouwverkeer gebruik maken van de bestaande infrastructuur via Mineurslaan en Jaarbeursplein. Voor het bouwverkeer naar de OVT-west is de 2e Asselijnstraat als tijdelijke bouwverkeersroute noodzakelijk.
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
De 2e Asselijnstraat zal uitgevoerd worden als rijbaan met tweemaal één rijstrook. Daarnaast zal een fiets- en voetpad worden aangelegd (figuur 4.3). Het profiel van de 2e Asselijnstraat bestaat uit een rijweg (7,00 m), een verhoogde afscheiding (0.5 m), een fietspad in tweerichtingen (2.5 m) met aangrenzend een trottoir (1,5 m). In verband met het 30 km/uur regiem op de 2e Asselijnstraat zullen de rijbanen visuele versmald worden zodat een profiel van 7,80 meter ontstaat.
In de eindsituatie is een inrichting als ontsluitingweg voor het EKP-terrein en REMU-terrein mogelijk. De 2e Asselijnstraat zal dan versmald worden. De rijstroken worden dan 3 meter breed (6 meter in totaal). Vanwege het hoogteverschil tussen de Croeselaan en overzijde van de kruisvaart loopt de 2e Asselijnstraat geleidelijk op in de richting van de brug, met een hoogteverschil van 1 meter.
De aanleg van de weg gaat ten koste van het kunstwerk van Peter Struycken. Dit kunstwerk zal voor de aanleg van de 2e Asselijnstraat gedeeltelijk gesloopt worden. Voor de aanleg van de brug over de Kruisvaart dient een woonboot aan de Reviuskade te worden verplaatst. De bomenrij tussen de huidige Asselijnstraat en de 2e Asselijnstraat zullen zoveel mogelijk gehandhaafd blijven. Er dienen een aantal bomen gekapt te worden die nu in het wegtracé staan.
Figuur 4.3 Doorsnede 2e Asselijnstraat irlt Asselijnstraat
Voor een goede afwikkeling van het verkeer met de Croeselaan en Van Zijstweg wordt de kruising aangepast. Op de aansluiting van de Croeselaan en de Van Zijstweg wordt de ligging van de huidige rechtdoorstrook en de busbaan omgewisseld. Hierdoor is bij de aansluiting van de Croeselaan- 2e Asselijnstraat geen kruisend verkeer aanwezig.
Op het kruispunt Croeselaan – 2e Asselijnstraat zal een tijdelijke verkeersregelinstallatie moeten worden geplaatst ten behoeve van een goede doorstroming van het busverkeer en een veilige afwikkeling van het overige verkeer (auto-, fiets- en voetgangersverkeer). Bij de kruising met de 2e Asselijnstraat komt een verkeersregelinstallatie. De stopstreep wordt gelegd voor de Asselijnstraat, zodat verkeer van Asselijnstraat eenvoudig kan invoegen. Zodra het busverkeer via de definitieve route over de verlengde Van Zijstweg gaat rijden en niet langer van dit tracé gebruik maakt, zal de verkeersregelinstallatie hier worden verwijderd.
Het fietspad aan de oostzijde van de Croeselaan wordt vanaf de Croeselaan (noord) ingericht als tweerichtingsfietspad om aan te sluiten op het tweerichtingsfietspad in de 2e Asselijnstraat. Het éénrichtingsfietspad op de Croeselaan (zuid) sluit hierop aan.
De weg wordt ingericht voor een snelheidregime van 30 km/uur de weg dient als definitieve ontsluitingweg voor de woningen van het EKP- en REMU-terrein en krijgt dan een profiel met rijstroken van 2x 3,00 meter. In de tijdelijke situatie wordt de rijbaan ingericht met rijstroken van 3,50 meter breed, met een visuele versmalling naar 3,40 meter breed. Voor bussen is dit een wegprofiel, waar zij 30 km/uur kunnen rijden.
Bomen
Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan staan in het plangebied 2e Asselijnstraat 15 bomen. Er is in het kader van de velvergunning onderzoek uitgevoerd. Op basis van dat onderzoek blijkt dat niet alle bomen gehandhaafd kunnen worden en een aantal bomen gekapt dienen te worden ten behoeve van de aanleg van de weg.
Op 18 november 2008 heeft het College de Bomenvisie Stationsgebied vastgesteld. Deze bomenvisie is de eerste uitwerking van de nota bomenbeleid Utrecht en bedoeld als gemeentelijk werkdocument en als basis voor vervolgstappen. In deze visie is het bomenbeleid geconcretiseerd voor het Utrechtse Stationsgebied, waarbij is aangegeven dat de bomen die geveld moeten worden elders worden gecompenseerd. Dat wil zeggen dat er minimaal hetzelfde aantal bomen in het Stationsgebied blijft staan als er stonden bij de aanvang van de werkzaamheden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gevelde bomen terugkomen op verschillende locaties in het Stationsgebied.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan moet voor een aantal wettelijk verplichte aspecten aangetoond worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere (ruimtelijke) ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling van de 2e Asselijnstraat ingegaan op de verschillende aspecten. De bijbehorende onderzoeksrapportages zullen als separate bijlagen bij dit bestemmingsplan worden gevoegd.
5.2 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
5.2.1 Inleiding en samenvatting
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om MER(beoordelings)plichtig te zijn. De plannen voor het plangebied hebben echter niet een omvang die het bestemmingsplan MER(beoordelingsplichtig) maken. Hieronder wordt een en ander nader toegelicht.
5.2.2 Toetsingskader
Aan de hand van de in het Besluit m.e.r. omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is. Indien daarvan geen sprake is dient er ook onder de drempelwaarden bekeken te worden of er wellicht toch sprake is van belangrijke nadelige gevolgen zodat toch een MER nodig is.
5.2.3 Conclusie
De in het plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan dus geen aanvullende MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
5.3 Geluidhinder
5.3.1 Geluidhinder - wettelijk kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" (o.a. woningen en scholen). De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
- bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
- reconstructie van wegen;
- geluidsgezoneerde industrieterreinen.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan (uitzondering hierop zijn zogeheten "dove gevels"). De genoemde grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De procedure voor het verlenen van een ontheffing loopt parallel met de bestemmingsplanprocedure of de procedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 zijn:
- 1. Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
- 2. De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
- 3. Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.
5.3.2 Wegverkeer
In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in rapport 'Akoestisch onderzoek Tweede Asselijnstraat Utrecht, Arcadis, 14 december 2011'.
Aangezien op de 2e Asselijnstraat conform het verkeersbesluit een 30 km/uur regime zal gelden bestaat geen wettelijke geluidszone rondom deze weg in het kader van de Wet geluidhinder. In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat is toch onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de woningen in de directe omgeving van de 2e Asselijnstraat. Daarbij zijn de berekende waarden getoetst als ware de Wet geluidhinder en de Geluidnota Utrecht van toepassing.
Op basis van het onderzoek blijkt dat de aanleg van de 2e Asselijnstraat in de toekomst (2022) niet leidt tot overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit komt doordat in de toekomst de bussen niet meer over de 2e Asselijnstraat zullen gaan. In 2013 rijden er mogelijk wel bussen over de 2e Asselijnstraat. In die situatie blijkt uit het onderzoek dat middels het plaatsen van een geluidsscherm van minimaal 3 meter en toepassen van dichtasfaltbeton (voorzieningen in het kader van een goede ruimtelijke ordening) de voorkeurswaarde van 48 dB op de woningen aan de Asselijnstraat in 2013 niet zal worden overschreden. Wanneer de Verlengde Van Zijstweg tijdig gereed is zullen er geen bussen gebruik maken van de 2e Asselijnstraat en zal er geen geluidsscherm gerealiseerd worden.
Geconcludeerd kan worden dat binnen de kaders van het bestemmingsplan een acceptabel woon- en leefklimaat verkregen kan worden voor alle woningen in de directe omgeving van de 2e Asselijnstraat.
5.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
5.4.1 Beleid, wet- en regelgeving
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)
De inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen, hebben volgens het BEVI een plaatsgebonden risicocontour (PR-contour) van een bepaalde afstand. Kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen en ziekenhuizen) dienen buiten deze veiligheidszone te staan.
Inrichtingen die onder het BEVI vallen hebben behalve een PR-contour ook een zogenaamd invloedsgebied (het groepsrisico). Het groepsrisico is afhankelijk aan personendichtheid binnen het invloedsgebied van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde. De gemeente mag als bevoegd gezag van deze norm afwijken als daar belangrijke redenen (motivatiebeginsel) voor zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen (VGS)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is op dit moment gebaseerd op Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota RNVGS, 1996). Met de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen Staatsblad 2004, 147, wordt dit beleid verder verduidelijkt.
Voor nieuwe situaties is de grenswaarde van het PR voor het vervoer gevaarlijke stoffen gesteld op het niveau van 10-6/jaar. Voor bestaande situaties is dit de streefwaarde. De waarde voor het groepsrisico wordt per km-route of -tracé bepaald.
Landelijk Basisnet
Landelijk Basisnet: In de nieuwe Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen heeft de overheid het zogenaamde Landelijke Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangekondigd. Dit basisnet met daaraan gekoppeld gebruiksruimtes en veiligheidszones, moet de spanning verminderen tussen vervoersbelangen en ruimtelijke ordening. Het Basisnet beoogt een netwerk te zijn van bestaande spoor-, weg- en vaarwegverbindingen. De Nota is in januari 2006 in de Tweede Kamer behandeld, maar nog niet goedgekeurd.
Als gevolg van het toekomstige Landelijk Basisnet gaan veiligheidszones gelden voor een aantal belangrijke transportassen. Het Landelijk Basisnet wordt wettelijk verankerd middels het komende Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (Btev). Naar verwachting zal dit Besluit medio 2012 van kracht worden.
AMvB Buisleidingen (BEVB)
Het Rijk wil veiligheidsafstanden creëren voor ondergrondse buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Dit is geregeld in de AMvB Buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) die per 1 januari in 2011 in werking is getreden
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt vanaf 2011 onder meer:
- risico's van en veiligheidszones langs buisleidingen;
- buisleidingen in bestemmingsplannen;
- technische eisen;
- toezicht;
- melding van incidenten en noodplannen.
Alle buisleidingen voor gevaarlijke stoffen en het BEVB geldt, zijn opgenomen op de provinciale risicokaarten.
Daarnaast wil het Rijk locaties aanwijzen voor nieuwe leidingen. Dit moet op termijn geregeld worden in een Structuurvisie Buisleidingen.
5.4.2 Inrichtingen
De 2e Asselijnstraat wordt niet beschouwd als inrichting of als beperkt (kwetsbaar) object in de zin van het BEVI.
5.4.3 Vervoer gevaarlijke stoffen
De 2e Asselijnstraat zelf is geen kwetsbaar object voor vervoer van gevaarlijke stoffen, in de omgeving van de brug bevinden zich echter wel (beperkt)kwetsbare objecten, daarbij zal de 2e Asselijnstraat niet gebruikt worden voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.4 Buisleidingen
In het plangebied liggen geen buisleidingen met een relevante contour voor het PR of het GR.
5.4.5 Conclusie
Het planologisch mogelijk maken van de aanleg van de 2e Asselijnstraat heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
5.5 Luchtkwaliteit
In opdracht van de gemeente Utrecht is het Luchtonderzoek 2e Asselijnstraat Croeselaan Utrecht, Arcadis, d.d. 14 september 2011 naar wegverkeer uitgevoerd. Aanleiding hiervoor is de voorgenomen aanleg van de 2e Asselijnstraat en de fysieke wijziging van de Croeselaan in de gemeente Utrecht. Omdat in het algemeen in de toekomst zowel de emissies per voertuig als de achtergrondconcentraties verlagen en de verkeersintensiteiten toenemen, is het noodzakelijk om voor meerdere peiljaren de luchtkwaliteit te bereken. In dit onderzoek is gerekend voor:
- 2013 (eerste volledige jaar na openstelling en in gebruikiname tijdelijke busstation en Tweede Asselijnstraat)
- 2015 (eerste jaar dat de normering uit de Wet milieubeheer geheel van kracht is)
- 2022 (doorkijk toekomstige (eind)situatie)
Uit de berekeningen van de luchtkwaliteit in de situatie na de voorgenomen aanleg van de 2e Asselijnstraat, blijkt dat voor de drie onderzochte peiljaren de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) onder de grenswaarden blijven. Daarnaast blijkt ook dat het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 en van de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 onder de wettelijke eisen liggen.
Dit project leidt dus niet tot overschrijdingen van de grenswaarden. Daarmee is voldoende onderbouwd dat het project voldoet aan de wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub a Wm).
5.6 Bodemkwaliteit
Bodem
Het project moet voldoen aan de eisen uit de Wet Bodembescherming. Voor een omgevingsvergunningaanvraag moet met een verkennend bodemrapport volgens NEN 5740 te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de geplande functies. Het bodemrapport mag niet ouder zijn dan 5 jaar. Daarbij zal blijken of nader onderzoek vereist is, en of er in het kader van de herontwikkeling gesaneerd moet worden.
Bodemkwaliteit
- 1. Vooronderzoek 2e Asselijnstraat, Tauw, Kenmerk R001-4745659ECZ-agv-V03-NL d.d. 14 september 2011;
- 2. Saneringsonderzoek en –plan Croeselaan 34-46, Chemielinco, kenmerk 22040, d.d. 8 november 2002;
- 3. Aanvullend saneringsplan Croeselaan 34-36, Infrasoil, kenmerk 01.04.301, d.d. 18 feb 2004;
- 4. Interim Evaluatierapport grondsanering Croeselaan 34-46, Infrasoil, kenmerk 01.04.321, d.d. 25 nov 2005;
- 5. Verificatieplan VKB-protocol 6002 Croeselaan 32-46, Infrasoil, kenmerk 01.08.731, d.d. 25 feb 2011.
Op de locatie zijn diverse bodemonderzoeken en een bodemsanering uitgevoerd1. De stedelijke ophooglaag is tot 1,5 m-mv licht tot sterk verontreinigd met zware metalen en PAK.
Op 15 januari 2003 is er op de locatie Croeselaan 34 t/m 46 vastgesteld dat er sprake is van meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging en van urgentie om tot sanering over te gaan voor 1 november 2005. Eveneens is met het saneringsplan2,3 ingestemd. Op de locatie zijn diverse verontreinigingen aanwezig, zoals minerale olie, kwik, aromaten en VOCl in zowel grond als grondwater.
De verontreinigingen zijn gesaneerd in 2004, waarbij enkele kleine restverontreinigingen in de grond zijn achtergebleven (beneden de interventiewaarde)4. Ter plaatse van de ingang van het terrein aan de Croeselaan is de grondwatersanering nog niet afgerond. Het grondwater is hier nog verontreinigd met minerale olie en aromaten. De doelstelling is om tot een stabiele eindsituatie te komen. Door middel van een in-situ sanering wordt geprobeerd de doelstelling te halen voor eind 20125.
Onder de locatie bevindt zich een diepere grondwaterverontreiniging met vluchtige oplosmiddelen (Graad van Roggeweg).
Voor een grootschalig gebied rond de binnenstad is sprake van omvangrijke diepere grondwaterverontreinigingen (dieper dan 5 m-mv) chloorkoolwaterstoffen (VOCl). Om deze verontreinigingen te kunnen aanpakken en beheren, om de omgeving te beschermen en om de ondergrond te kunnen benutten zijn een beleidsregel en een saneringsplan (Biowasmachine) opgesteld, met een gebiedsgerichte aanpak. Het plangebied ligt binnen dit gebied. Dit betekent dat activiteiten die ingrijpen in de ondergrond, zoals bouwputbemalingen, WKO-systemen (bodemenergie), binnen de randvoorwaarden van het saneringsplan (Biowasmachine) uitvoerbaar zijn zonder rekening met de verontreinigingen te houden. Ter beoordeling moet hiervoor een melding worden gedaan bij gemeente Utrecht.
Uit de ontgraving- en toepassingkaart van de bodemkwaliteitskaart blijkt dat het terrein voor onverdachte locaties onder de klasse landbouw/natuur valt voor 0-100 cm-mv. Voor de laag 100-150 cm-mv geldt de klasse wonen.
Gevolgen voor het plan
Er zijn voldoende bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij de kwaliteit van de bodem is vastgelegd. Indien men grond gaat afgraven moet men rekening houden dat de ophooglaag (tot 1,5 m-mv) licht tot sterk is verontreinigd met zware metalen en PAK. De grond is niet vrij toepasbaar.
Bij een grondwateronttrekking moet worden bepaald of er tegenmaatregelen noodzakelijk zijn voor de nabij gelegen grondwaterverontreiniging met minerale olie en aromaten.
5.7 Flora En Fauna
Op 15 december 2010 is door ingenieursbureau TAUW een 'Quickscan projectgebied 2e Asselijnstraat, Utrecht' uitgevoerd met als doel een ecologische beoordeling te geven naar de sloopwerkzaamheden en de aanleg van een weg ter hoogte van de 2e Asselijnstraat te Utrecht.
Bij alle ruimtelijke ingrepen en plannen dient onderbouwd te worden of het voornemen ‘redelijkerwijs uitvoerbaar’ is. Een inschatting van eventuele belemmeringen op het gebied van natuurbescherming is hier onderdeel van. Reeds tijdens de planvorming dient daarom inzichtelijk gemaakt te worden of er (mogelijk) sprake is van effecten op beschermde natuurwaarden, of er voldoende mogelijkheden zijn om eventuele effecten te mitigeren of compenseren, en of hiervoor een ontheffing- of vergunningsplicht geldt.
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van de stad Utrecht en bevindt zich niet in een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Oostelijke Vechtplassen) ligt op een afstand van circa zes kilometer van het plangebied. Gezien de aard van de ingreep en de afstand tot het Natura 2000-gebied, kunnen negatieve effecten door externe werking op voorhand worden uitgesloten. De toetsing van de ingreep aan de Natuurbeschermingswet 1998 is hierdoor niet noodzakelijk.
De planologische bescherming van gebieden aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur vindt primair plaats bij ruimtelijke procedures en andere vergunningaanvragen. Het beoogde plangebied is gelegen in de provincie Utrecht. De afstand tot het meest nabij gelegen gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) bedraagt circa twee kilometer. Gezien de aard van de ingreep en de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS, kunnen op voorhand negatieve effecten op de EHS worden uitgesloten. Toetsing aan het ruimtelijk kader van de EHS is hierdoor niet noodzakelijk.
Soortbescherming
Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Voor de beoogde aanleg van een weg ten noorden van de Asselijnstraat is in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing of nader onderzoek noodzakelijk. Wel zijn er enkele aandachtspunten opgenomen in de quick scan die in acht genomen moeten worden:
- De activiteiten worden uitgevoerd buiten de broedperiode van vogels (grofweg van 15 maart tot 15 juli);
- Het plangebied is in gebruik als fourageergebied en vliegroute voor vleermuizen. Om de negatieve effecten hierop te vermijden, wordt het gebruik van verlichting in de avonduren, zowel de aanleg- als de gebruikersfase, beperkt;
- Door het vroegtijdig verwijderen van drijvend plantenmateriaal kan voortijdige vestiging van broedvogels in de watergang voorkomen worden. Hiermee wordt voorkomen dat nieuwvestiging van broedende vogels de plannen vertragen.
5.8 Water
Aanleiding
De Waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en vormt een wezenlijk element in het gehele watertoetsproces. Het fungeert als een instrument waarin de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan inzichtelijk worden gemaakt, de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar worden vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder wordt opgenomen. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Inleiding
Parallel aan de bestaande Asselijnstraat in de dichterswijk in Utrecht wordt een busbaan aangelegd om de toekomstige Openbaar Vervoer Terminal (OVT) aan de westzijde van het stationsgebied te ontsluiten en te verbinden met de HOV Zuidradiaal (Z80/Z90). De busbaan is onderdeel van het herinrichtingsplan 'Verlengde van Zijstweg e.o.' en koppelt de Croeselaan via een nieuwe brugverbinding over de kruisvaart met de Verlengde Mineurslaan en de busbuffer.
Beleidskader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
- Rijksbeleid: Nationaal Waterplan 2009-2015, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
- Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Provinciaal Waterplan Utrecht 2010-1015, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
- Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010 [1, zie onder];
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur [2, zie onder].
[1] De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010 en binnenkort in het Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
[2] Het waterschap het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.
Betrokken partijen
In dit watertoetsproces participeren de volgende partijen:
- Aanvrager: Gemeente Utrecht, Stadsontwikkeling – Programma's, Stedenbouw;
- Opsteller: Gemeente Utrecht, Stadswerken - IBU Stadsingenieurs;
- Toetser: Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (beheerder oppervlaktewater) Gemeente Utrecht, Stadswerken – Stedelijk Beheer (beheerder riolering, oppervlaktewater)
Plangebied
De locatie is gelegen op een voormalige REMU-terrein en wordt aan de zuidzijde begrensd door de huidige Asselijnstraat, aan de westzijde door de Croeselaan, aan de noordzijde door het bouwterrein van het Rabobankcomplex en aan de oostzijde door het spooremplacement.
Watertoets
Op 09-08-2011 is een digitale watertoets doorlopen op de website www.dewatertoets.nl. De toets is uitgevoerd op een ruimtelijke ontwikkeling in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De samenvatting van deze watertoets zijn separaat bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.
Conclusie
Naar aanleiding van de ingevoerde gegevens bleek in eerste instantie de procedure 'Waterschapsbelang, normale procedure' noodzakelijk. Aanleiding hiervoor was de situering in een 'beperkingsgebied' waardoor de ruimtelijke ontwikkeling '2e Asselijnstraat' gevolgen zou kunnen hebben voor de waterhuishouding.
Op 09-08-2011 heeft vooroverleg plaatsgevonden met dhr. G. Boelhouwer van HDSR en is aanvullende informatie verstrekt. De extra gegevens (overzichtstekening, profielen busbaan en brugconstructie) bevestigde het initiële beeld dat de ruimtelijke ontwikkeling '2e Asselijnstraat' geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft aangegeven akkoord te zijn met bovenstaande watertoets.
Hierbij dient aanvullend op de watertoets opgemerkt te worden dat het afstromend hemelwater van de weg wordt aangesloten op het bestaande gemengde stelsel. Hierdoor wordt het vervuilde hemelwater niet geloosd op het oppervlaktewater, maar naar de zuivering afgevoerd. Door afkoppeling van omliggende gebieden leidt aansluiting van de Asselijnstraat naar verwachting niet tot een verhoging van het aantal overstorten.
Watervergunning
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water, kortom voor alle watergerelateerde aspecten is een Watervergunning (Keurontheffing) van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk.
Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater en lozingen van bemalingswater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunnings- of meldingsplichtig en onder voorwaarden toegestaan. Voor het tijdelijk lozen van bemalingswater op de gemeentelijke riolering en op het oppervlaktewater dient respectievelijk een vergunning bij de gemeente Utrecht en bij het waterschap HDSR te worden aangevraagd. Afhankelijk van de kwantiteit en de kwaliteit van het grondwater kan voor onttrekking en lozing volstaan worden met een melding.
Conform de door SO verstrekte constructietekening 242119-C-2-01/CO blijkt dat de werkvloer van het laagste landhoofd zich op NAP +1.0 m bevindt, circa 0.4 m boven waterniveau. Op basis van deze informatie behoeft er voor de aanleg van de landhoofden van de nieuwe brug niet tijdelijk bemalen te worden. Als dit in een later stadium wel noodzakelijk blijkt te zijn, zal er een ontrekkings- en lozingsmelding worden gedaan.
Het toepassen van uitlogende materialen (lood, koper, zink en bitumen) zonder KOMO-keurmerk is niet toegestaan.
5.9 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied 2e Asselijnstraat bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting (figuur 5.1), waardoor een beschermende dubbelbestemming opgenomen dient te worden voor deze gronden. Bodemingrepen in dit plangebied groter dan 1000m2 en dieper dan 50cm zijn archeologievergunningsplichtig.
Indien tijdens de uitvoering van kleinere, niet archeologievergunningplichtige bodemingrepen, onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-2863990 te worden gedaan.
Figuur 5.1 Uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart en bijbehorende legenda
5.10 Kabels En Leidingen
In het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen.
5.11 Trillingen
In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor hinder en schade door trillingen. Wel zijn er door de Stichting Bouwresearch (SBR) richtlijnen opgesteld voor trillinghinder of schade als gevolg daarvan. Over het algemeen ontstaat er in een binnenstedelijke situatie geen trillinghinder die meer is dan de maximaal toelaatbare trillingsniveaus, zoals opgenomen in de Richtlijn 'hinder voor personen in gebouwen (richtlijn B)'. In situaties waarin drempels worden aangelegd of er overmatige oneffenheden in de weg aanwezig zijn en de afstand tot woningen gering is kan mogelijk sprake zijn van trillinghinder. Bij de aanleg van de 2e Asselijnstraat worden geen drempels toegepast voor het beperken van de rijsnelheid en wordt asfaltbeton gebruikt om de weg een effen structuur te geven.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. De kosten die gemoeid zijn met de aanleg van de 2e Asselijnstraat en de brug over de Kruisvaart worden deels gefinancierd door private partijen en komt deels voor rekening van de grondexploitatie van de Projectorganisatie Stationsgebied. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee zeker gesteld.
Planschade
In het kader van het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van de 2e Asselijnstraat in dit bestemmingsplan is een risicoanalyse planschade uitgevoerd (Planschaderisicoanalyse, Gloudemans, d.d. 12-12-2011). Het risico op planschade zal gedragen worden door de gemeente en is opgenomen in de grondexploitatie.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Bij voorbereiding van het bestemmingsplan is de gemeente verplicht om belanghebbende instanties te betrekken. Nu er geen rijks- of provinciale belangen aan de orde zijn is het bestemmingsplan in principe louter ter kennisgeving aan de provincie en de inspectie ruimtelijke ordening toegezonden. De provincie heeft bij brief d.d. 6 september 2011 aangegeven in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan aangezien geen provinciale belangen in het geding zijn. De Inspectie ruimtelijke ordening heeft bij telefoongesprek d.d. 6 september 2011 aangegeven geen aanleiding te zien op opmerkingen te maken ten aanzien van het bestemmingsplan.
Daarnaast heeft het HDSR aangegeven met het plan in te kunnen stemmen.
6.2.2 Informatieavonden 2e Asselijnstraat
De plannen voor de aanleg van de 2e Asselijnstraat zijn gepresenteerd aan de bewoners van Dichterswijk, en andere geinteresseerden. Op basis van de informatieavonden werd duidelijk dat de bewoners geen voorstanders zijn van aanleg van de 2e Asselijnstraat. Zij zijn met name bezorgd over het tijdelijk gebruik van van de 2e Asselijnstraat door het busverkeer en de impact die dat heeft voor de omwonenden.
6.2.3 Wijkraad
Op voornoemde informatieavonden zijn de plannen ook gepresenteerd aan de leden van de wijkraad. De wijkraad is in de zienswijzenperiode gevraagd een advies uit te brengen omtrent het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
- de verbeelding, de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand;
- de regels;
- de toelichting.
7.2 Opbouw Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels.
7.3 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen opgenomen en verklaard die in de regels van het bestemmingsplan voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Deze bepaling geeft aan op welke wijze aan de meetvoorschriften uitleg moet worden gegeven, bijvoorbeeld om de bouwhoogte van een gebouw te kunnen bepalen.
Artikel 3 Groen
Deze bestemming is primair opgenomen ten dienste van de aanleg van groenvoorzieningen. Gezien de beperkte omvang van de groenbestemming in het plangebied ligt het in de lijn der verwachting dat de gronden grotendeels als plantsoen gebruikt en ingericht zullen worden. Dit laat onverlet dat binnen de bestemming ook speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, water, waterbeheer, en waterberging zijn toegestaan. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.
Artikel 4 Verkeer
Deze bestemming is bedoeld voor de aanleg van het wegvak. Het vlak mag worden gebruikt voor de aanleg van de hoofdweg, de fietsroute, (midden)berm en afwatering. Bebouwing is slechts in beperkte mate toegelaten. Middels de functieaanduiding 'water' is aangegeven dat de gronden tevens bestemd zijn voor water of kruisingen met water.
De essentie van het geluidrapport van het bestemmingsplan 2e Asselijnstraat is in de gebruiksregels van de bestemming Verkeer verankerd. In het geval dat de 2e Asselijnstraat gebruikt wordt voor de tijdelijke ontsluiting van het busstation dient overeenkomstig de eisen uit het akoestisch onderzoek (dat als bijlage is toegevoegd aan dit bestemmingsplan) een geluidsscherm worden opgericht. Overtreding van die gebruiksregels wordt aangemerkt als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
Het gebruiksverbod in artikel 4.3 ziet alleen op het gebruik van de bestemming Verkeer door bussen. Deze bepaling is opgenomen om te borgen dat er geen bussen gebruik maken van de 2e Asselijnstraat. Alle overige vormen van verkeer blijven, na het van kracht worden van het gebruiksverbod, onverminderd van toepassing.
Artikel 5 Waarde - archeologie
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit betekent dat bij de bestemmingsplantoets rekening gehouden dient te worden met de archeologische waarden in het plangebied. Bovendien is er een specifieke gebruiksregel opgenomen dat het handelen in strijd met de Archeologieverordening wordt beschouwd als gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 6 Water
Deze bestemming is gelegd op de ten zuiden van het wegvak gelegen watergang die onderdeel uitmaakt van het watersysteem van Leidsche Rijn.
Artikel 7 Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken en een strafbepaling. Deze hoeven daarom niet in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Het handelen in strijd met aanlegregels of sloopregels valt hier echter niet onder. Overtreding hiervan dient nog steeds in het bestemmingsplan als strafbaar feit te worden aangemerkt.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.
Artikel 11 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 12 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
7.4 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek 2e Asselijnstraat, Arcadis, D.d. 14 December 2011
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek 2e Asselijnstraat, Arcadis, d.d. 14 december 2011
Bijlage 2 Luchtkwaliteitonderzoek 2e Asselijnstraat, Arcadis, D.d. 14 December 2011
Bijlage 2 Luchtkwaliteitonderzoek 2e Asselijnstraat, Arcadis, d.d. 14 december 2011
Bijlage 3 Vooronderzoek 2e Asselijnstraat, Tauw, Kenmerk R001-4745659ecz-agv-v03-nl D.d. 14 September 2011
Bijlage 4 Saneringsonderzoek En –Plan Croeselaan 34-46, Chemielinco, Kenmerk 22040, D.d. 8 November 2002
Bijlage 5 Aanvullend Saneringsplan D.d.18 Februari 2004
Bijlage 5 Aanvullend saneringsplan d.d.18 februari 2004
Bijlage 6 Interim Evaluatierapport Grondsanering Croeselaan 34-46, Infrasoil, Kenmerk 01.04.321, D.d. 25 Nov 2005
Bijlage 7 Verificatieplan Vkb-protocol 6002 Croeselaan 32-46, Infrasoil, Kenmerk 01.08.731, D.d. 25 Feb 2011
Bijlage 8 Samenvatting Watertoets D.d. 08 September 2011
Bijlage 8 Samenvatting watertoets d.d. 08 september 2011
Bijlage 9 Quick Scan Ecologie 2e Asselijnstraat, Tauw, D.d. 15 December 2010
Bijlage 9 Quick scan ecologie 2e Asselijnstraat, Tauw, d.d. 15 december 2010
Bijlage 10 Risicoanalyse Planschade D.d. 12-12-2011, Gloudemans
Bijlage 10 Risicoanalyse planschade d.d. 12-12-2011, Gloudemans