Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.
Bestemmingsplan - Utrecht
Onherroepelijk op 12-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan NL.IMRO.0344.BPACTUALISATIEDGLR-0401 van de gemeente Utrecht.
1.2 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en ten minste degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;
hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- h. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
- i. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- j. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
- k. een paardenfokkerij en paardenhouderij.
1.6 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.8 atelier:
werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.11 bed & breakfast:
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs) woning.
1.12 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.14 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
- 1. aanwezig is én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
- 2. nog kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.15 bestaand gebruik:
het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan
1.16 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPACTUALISATIEDGLR-0601 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bevi-inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 brutovloeroppervlak:
de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.
1.27 consumentenvuurwerk:
consumentenvuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.
1.28 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.29 dak:
een bovenbeëindiging van een gebouw.
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden niet verstaan afhaalzaken.
1.31 dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.
1.32 evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.35 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.36 industrieterrein:
terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.37 kampeermiddelen:
- a. tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans;
- b. enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is;
een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.38 kantoorruimte:
een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met vergaderruimten; de werkzaamheden zijn onder meer:
- 1. administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
- 2. commerciële, creatieve en technische bureaugebonden werkzaamheden, inclusief callcenter, desktop-publishing en softwareproductie;
- 3. werkzaamheden aan desktop, laptop, CAD-CAM-apparatuur;
- 4. zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen en presentaties, ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
- 5. entree en receptiehal;
- 6. interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
- 7. multifunctionele zaalruimte waarvan het gebruik wisselend kan worden ingezet wordt beschouwd als kantoorruimte;
- 8. functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.
1.39 kassen:
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 meter of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.40 kelder:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het (straat)peil is gelegen.
1.41 Lijst van Bedrijfsactiviteiten:
de Lijst van Bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.
1.42 Lijst van Bedrijven 'functiemenging':
de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.
1.43 Lijst van Horeca-activiteiten:
de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.
1.44 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.45 manege:
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, al dan niet in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke) logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.46 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.47 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld; - c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.48 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.49 (raam)prostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats.
1.50 recreatiewoning:
een permanent gebouw, geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt als recreatieverblijf, door personen die hun hoofdverbiljf elders hebben.
1.51 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.52 stacaravan:
een caravan die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omgevingsvergunningplichtig is.
1.53 erfzone:
de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw in het achtererfgebied.
1.54 verkoopvloeroppervlakte (vvo):
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.55 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
1.56 volkstuinen:
gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
1.57 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.58 voorgevelrooilijn:
De lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied (zoals de weg, openbaar groen of water) gekeerde voorgevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.
1.59 Wgh- inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.60 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.61 zomerseizoen:
de periode van 1 april tot en met 31 oktober van een jaar.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
2.5 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van glastuinbouw, sierteelt, intensieve veehouderij, bosbouw, intensieve kwekerij en boomkwekerij, alsmede voor de instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- b. één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf;
- c. ander gebruik als ondergeschikte nevenactiviteit van de agrarische bedrijfsvoering, namelijk:
- 1. bewerking en opslag van agrarische producten
- 2. verkoop van zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
- 3. natuur- en landschapsbeheer;
- d. de bij de bestemming behorende water, waterbeheer, waterberging, paden, tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
3.3 Specifieke gebruiksregels
In afwijking van het bepaalde in artikel 40 wordt onder strijdig gebruik niet verstaan het gebruik van agrarische gronden voor recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- 1. kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan tijdens het zomerseizoen;
- 2. maximaal 10 plaatsen voor kampeermiddelen per agrarisch bedrijf zijn toegestaan.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de agrarische bestemming ten behoeve van het perceel Thematerweg 16 te wijzigen in de bestemming wonen, met in achtneming van de volgende regels:
- 1. het agrarisch bedrijf blijvend is beëindigd;
- 2. bij sloop van bedrijfsgebouwen, deze bedrijfsgebouwen niet cultuurhistorisch waardevol zijn;
- 3. bij sloop van de bestaande bedrijfswoning maximaal één nieuwe woning mag worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- de woning uit maximaal één bouwlaag met kap bestaat, waarbij de kaprichting is gericht naar de openbare weg;
- de breedte van de woning maximaal 12 meter bedraagt;
- de diepte van de woning minimaal 10 meter bedraagt;
- de goothoogte van de woning maximaal 3,2 meter bedraagt;
- de bouwhoogte maximaal 7 meter bedraagt;
- de woning op minimaal 10 afstand van de aan de weg gelegen perceelsgrens wordt gebouwd, in het verlengde van de bestaande schuur aan de zijde van de Thematerweg;
- de inhoud van de woning, exclusief bijbehorende bouwwerken, maximaal 900 m3 bedraagt;
- de woning op het oorspronkelijke bouwperceel wordt gebouwd;
- nabij gelegen agrarische bedrijven niet onevenredig in de bedrijfsvoering worden benadeeld;
- de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden dan wel versterkt; - 4. bij instandhouding van de bestaande bedrijfswoning mag de functie wonen uitsluitend worden uitgeoefend in deze bestaande bedrijfswoning;
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de agrarische bestemming ten behoeve van het perceel Thematerweg 14A te wijzigen in de bestemming wonen, met in achtneming van de volgende regels:
- 1. het agrarisch bedrijf blijvend is beëindigd;
- 2. bij sloop van bedrijfsgebouwen, deze bedrijfsgebouwen niet cultuurhistorisch waardevol zijn;
- 3. bij sloop van de bestaande bedrijfswoning maximaal één nieuwe woning mag worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- de inhoud van de woning, exclusief bijbehorende bouwwerken, 600 m3 bedraagt;
- de woning op minimaal 10 en maximaal 20 meter afstand van de aan de weg gelegen perceelsgrens wordt gebouwd;
- de woning op minimaal 5 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;
- de goothoogte van de woning maximaal de bestaande goothoogte van de bestaande agrarische bedrijfswoning mag bedragen, plus 0,5 meter;
- de nieuwe woning wordt gebouwd op het oorspronkelijke bouwperceel;
- nabij gelegen agrarische bedrijven niet onevenredig worden benadeeld in de bedrijfsvoering;
- de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden dan wel versterkt; - voor overtollige bedrijfsgebouwen dient bij het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid een nadere gebruiksregeling te worden getroffen; - 4. bij instandhouding van de bestaande bedrijfswoning mag de functie wonen uitsluitend worden uitgeoefend in deze bestaande bedrijfswoning.
Artikel 4 Agrarisch - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf ten behoeve van weide-, akker- of tuinbouw zonder glas en fruitteelt, alsmede voor de instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- b. de bij de bestemming behorende water, waterbeheer, waterberging, paden, tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, tot en met categorie A en/of B1, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijven 'functiemenging';
- b. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' tevens voor een garagebedrijf;
- a. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden is niet toegestaan;
- c. kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 30% van de brutovloeroppervlakte en/of meer dan 2.000 m2 is niet toegestaan.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoemd in 5.1 onder a, door bedrijven toe te laten die niet in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn vermeld en/of één categorie hoger dan in lid 5.1 onder a vermeld, voorzover deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan de categorieën van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', zoals in lid 5.1 onder a vermeld.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 6 Bedrijf - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, in de categorie 1 tot en met 3.1, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens een bedrijfswoning;
- c. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;
- d. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. inrichtingen die zijn vermeld in bijlage C en D van het besluit m.e.r. 1994 zijn niet toegestaan;
- e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden is niet toegestaan;
- f. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
- g. kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 30% van de brutovloeroppervlakte en meer dan
2.000 m2 per bedrijf is, is niet toegestaan.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 6.1 onder a, door bedrijven toe te laten die niet in de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfsactiviteiten zijn vermeld en/of één categorie hoger dan in artikel 6.1 onder a vermeld, voorzover deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan de categorieën van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten, zoals in artikel 6.1 onder a vermeld.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten, wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
- b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
7.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 8 Bedrijventerrein
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, tot en met categorie 3.1, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfsactiviteiten;
- b. tevens bedrijven en activiteiten die hierna zijn aangegeven:
bedrijven: ter plaatse van de aanduiding: een bedrijf in het ontwikkelen en produceren van overslag- en baggergrijpers 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' een transportbedrijf en bedrijf in kraanverhuur 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' een groothandel in hout - en bouwmaterialen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 3' - c. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte onder de volgende voorwaarden dat per bedrijf een maximum van 50% van de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte is toegestaan;
- d. detailhandel als nevenactiviteit en gerelateerd of ondersteunend aan de hoofdactiviteit in het betreffende bedrijf, is toegestaan mits:
- de verkoopvloeroppervlakte in het betreffende bedrijf niet meer dan 250 m² bedraagt;
- de detailhandel niet betreft voedings- en genotmiddelen, kleding en schoenen en daarbij behorende accessoires, behoudens werkkleding en -schoenen; - e. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
8.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder a. voor het wijzigen van de situering van de bestaande gebouwen, mits:
- a. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' niet wordt overschreden;
- b. geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- 1. het bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. inrichtingen die zijn vermeld in bijlage C en D van het besluit m.e.r. 1994 zijn niet toegestaan;
- e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden is niet toegestaan;
- f. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
- g. kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 30% van de brutovloeroppervlakte en meer dan 2000 m2 per bedrijf is, is niet toegestaan.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 8.1 onder a. door bedrijven toe te laten die niet in de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfsactiviteiten zijn vermeld en/of één categorie hoger dan in artikel 8.1 onder a. vermeld, voorzover deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan de categorieën van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten, zoals in artikel 8.1 onder a. vermeld.
8.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten, wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 9 Gemengd
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan- huis- verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast, uitsluitend op de eerste bouwlaag en hoger;
- b. horeca tot en met categorie B van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- c. dienstverlening, uitsluitend op de eerste bouwlaag, met inneming van het bepaalde in artikel 9.3.3;
- d. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- e. bedrijven in de categorieën A of B1, zoals vermeld in de bij dit bestemmingsplan behorende Lijst vanBedrijven 'functiemenging', uitsluitend op de eerste bouwlaag,
- f. kantoren, uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- g. de bij de bestemming behorende (nuts)voorzieningen, verkeersvoorzieningen, expeditiestraten en (gebouwde) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
9.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:
- a. artikel 9.3.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging''.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijven 'functiemenging', wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 10 Gemengd - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan- huis- verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast, uitsluitend op de tweede bouwlaag en hoger, waarbij de toegangen en bij de woning en bij de woning behorende bergingen ook op de begane grondlaag zijn toegestaan;
- b. in afwijking van het gestelde onder a. is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' wonen, al dan niet in combinatie met een aan- huis- verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast, op alle bouwlagen toegestaan;
- c. detailhandel, uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- d. horeca tot en met categorie B van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten,uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- e. ten behoeve van horecavoorzieningen zijn daarbij behorende terrassen toegestaan;
- f. dienstverlening, uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens voor maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de eerste bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.3.3;
- h. de bij de bestemming behorende (nuts)voorzieningen, verkeersvoorzieningen, expeditiestraten en (gebouwde) parkeervoo rzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
Met dien verstande dat:
ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; bruto (m²)' de totale maximum bruto vloeroppervlakte van de in lid 10.1 onder c bedoelde detailhandel niet meer mag bedragen dan 11.200 m², en indien deze aanduiding in meerdere bestemmingsvlakken voorkomt, de maximum vloeroppervlakte van detailhandel voor al die vlakken gezamenlijk geldt.
10.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 10.3.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst vanBedrijven 'functiemenging'.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 11 Gemengd - 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan- huis- verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast, uitsluitend op de tweede bouwlaag en hoger;
- b. dienstverlening;
- c. horeca tot en met categorie B van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
- d. ten behoeve van horecavoorzieningen zijn daarbij behorende terrassen toegestaan;
- e. detailhandel;
- f. de bij deze bestemming behorende (nuts)voorzieningen, ontsluitingswegen en -paden, (gebouwde) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
11.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
11.3 Specifieke gebruiksregels
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 11.3.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van deLijst vanBedrijven 'functiemenging'.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 12 Gemengd - 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen tot maximaal 1.200 bvo, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.4.3;
- b. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast;
- c. de bij de bestemming behorende parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
12.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de handhaving van de oorspronkelijke parcellering;
- g. de handhaving van de diversiteit van het bebouwingsbeeld;
- h. de situering van het laden en lossen op het perceel.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst vanBedrijven 'functiemenging'.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 13 Gemengd - 4
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, met in achtneming van het gestelde in artikel 13.4;
- b. dienstverlening;
- c. bedrijven, zoals opgenomen in de categorieën A en/of B1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Lijstvan Bedrijven 'functiemenging';
- d. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
13.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de handhaving van de oorspronkelijke parcellering;
- g. de handhaving van de diversiteit van het bebouwingsbeeld;
- h. de situering van het laden en lossen op het perceel.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Maatschappelijke voorzieningen zoals bedoeld in artikel 13.1 onder a. zijn slechts toegestaan als is aangetoond dat er, voor de realisatie, geen milieutechnische belemmeringen zijn vanuit de milieuaspecten: luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en akoestiek.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijven 'functiemenging', wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 14 Groen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- b. fiets-en voetpaden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' tevens voor een geluidswal of –scherm;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- g. water, oevers, waterbeheer en waterberging;
- h. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en) Verkeer;
- i. de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.
14.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 15 Maatschappelijk
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen: uitsluitend een kinderdagopvang, met in achtneming van het gestelde in artikel 15.3;
- b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
15.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
15.3 Specifieke gebruiksregels
Maatschappelijke voorzieningen zoals bedoeld in artikel 15.1 onder a. zijn slechts toegestaan als is aangetoond dat er, voor de realisatie, geen milieutechnische belemmeringen zijn vanuit de milieuaspecten: luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en akoestiek.
Artikel 16 Natuur
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden, in een afwisseling van natte en droge zones;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', tevens een hoogstamboomgaard ten behoeve van fruitteelt;
- c. water, waterbeheer, waterberging en waterhuishouding, alsmede waterzuivering;
- d. de bij de bestemming behorende voorzieningen, fiets- en voetpaden en nutsvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is vereist voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
- 1. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van eventuele oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
- 2. het aanbrengen van boven en/of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- 3. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem waaronder begrepen het ophogen met bagger- of grondspecie;
- 4. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
- 5. het aanleggen van overbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
- 6. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
- 7. het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
- 8. het permanent aanleggen van dammen of soortgelijke constructies, die de watergang beïnvloeden, in waterlopen.
- b. de omgevingsvergunningsplicht als bedoeld onder a. geldt niet voor werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- 4. vallen onder de Boswet of krachtens die wet gestelde voorschriften.
- c. de in onder a. vermelde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van het gebied ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' en 'wro-zone-wijzigingsgebied 2' te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een watermolen met een horecabedrijf en/of een educatieve functie met in achtneming van de volgende voorwaarden:
- a. maximaal één watermolen is toegestaan in combinatie met maximaal één horecabedrijf en/of educatieve voorziening (al dan niet in combinatie met een verhuurpunt voor recreatieve middelen), ofwel in 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' ofwel in 'wro-zone-wijzigingsgebied 2';
- b. horeca is uitsluitend toegestaan tot en met categorie C zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
- c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 18 meter;
- d. de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 80 m2 bvo, exclusief bijbehorende bouwwerken;
- e. bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot maximaal 50 m2 bvo, waarbij de goothoogte van de bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter mag bedragen;
- f. de afstand van gebouwen tot de grens met de bestemming 'Verkeer' dient tenminste 5 meter te bedragen;
- g. op eigen terrein dient te worden voorzien in minimaal 10 parkeerplaatsen.
Artikel 17 Sport
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
- b. met de sportactiviteiten samenhangende, ondergeschikte detailhandel;
- c. water, waterbeheer en waterberging;
- a. de bij de bestemming behorende clubgebouwen, tribunes, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen, alsmede overkappingen uitsluitend ter plaatse van de aanduidin 'specifieke bouwaanduiding -1'.
17.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 18 Sport - Manege
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport - Manege aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een manege;
- b. met de sportactiviteiten samenhangende, ondergeschikte detailhandel;
- c. water, waterbeheer en waterberging;
- d. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, overkappingen, erven en terreinen.
18.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 19 Tuin
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.
19.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 20 Tuin - 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woning zoals vermeld in artikel
30 Wonen - 2.
20.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
20.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 20.2.1 onder f. voor de voor het bouwen van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens indien:
- 1. de bestaande cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden of de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet worden aangetast, of;
- 2. de bestaande afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens reeds kleiner is dan 5 meter, onder de voorwaarde dat de afstand niet kleiner wordt dan de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
20.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van de situering van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en/of de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Artikel 21 Verkeer
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijwegen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. water en kruisingen met water;
- e. waterbeheer en waterberging;
- f. hoogwaardig openbaar vervoerbanen;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend voor parkeervoorzieningen;
- i. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstwerken.
21.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 22 Verkeer - Openbaar Vervoer
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Openbaar vervoer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een hoogwaardige openbaarvervoerbaan (HOV-baan), in de vorm van een busbaan;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. water en kruisingen met water;
- e. kruisingen met wegen
- f. onderhoudspaden, stroken en tijdelijke werkterreinen ten behoeve van openbaar vervoer;
- g. halteplaatsen;
- h. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstwerken.
22.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m2 per gebouw;
- b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter, gemeten vanaf de busbaan;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ter geleiding, begeleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 meter bedragen, gemeten vanaf de bovenkant van de busbaan;
- d. in afwijking van het bepaalde genoemd onder c. bedraagt de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer dan 6 meter.
Artikel 23 Verkeer - Verblijfsgebied
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
- b. water, waterbeheer en waterberging;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. de bij de bestemming behorende verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken en geluidwerende voorzieningen.
23.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
23.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 23.2 onder a en artikel 23.2 onder b. voor:
- a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m².
- b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.
Artikel 24 Gemengd (Uit Te Werken)
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd (uit te werken) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan- huis- verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast;
- b. detailhandel, uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- c. horeca tot en met categorie B van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten,uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- d. dienstverlening, uitsluitend op de eerste bouwlaag;
- e. maatschappelijke voorzieningen;
- f. de bij de bestemming behorende (nuts)voorzieningen, verkeersvoorzieningen, expeditiestraten en (gebouwde) parkeervoo rzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen;
Met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; bruto (m²)' de totale maximum bruto vloeroppervlakte van de in artikel 24.1 onder b. bedoelde detailhandel niet meer mag bedragen dan 11.200 m², en indien deze aanduiding in meerdere bestemmingsvlakken voorkomt, de maximum vloeroppervlakte van detailhandel voor al die vlakken gezamenlijk geldt.
24.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in artikel 24.1 bedoelde bestemming uit met inachtneming van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening en de volgende uitwerkingsregels:
- a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 18 meter;
- b. het bestemmingsvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;
- c. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met wonen uitsluitend is toegestaan indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf niet groter is dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 60 m², inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
- 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, maximaal 60 m2 bedraagt, indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorende bouwwerk wordt uitgeoefend;
- 3. het, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten betreft in maximaal categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' dan wel bedrijfsactiviteiten waarvoor geen milieuvergunning is vereist;geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- d. de uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met wonen uitsluitend toegestaan is uitsluitend toegestaan indien de hoofdbewoner minimaal 50% van het bruto vloeroppervlak van de woning in gebruik houdt voor wonen.
- e. ter plaatse van de aanduiding 'zone industrielawaai' zijn gevoelige functies zoals bedoeld in het Besluit Geluidhinder niet toegestaan.
24.3 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en krachtens het in een zodanig plan bepaalde.
24.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voordat de bestemming overeenkomstig artikel 24.3 is uitgewerkt en onherroepelijk is geworden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a. de op te richten bebouwing in overeenstemming is met een reeds vastgestelde uitwerkingsplan of met een daarvoor gemaakt ontwerp, ofwel met een document zoals een concept-uitwerkingsplan, waaruit de inpasbaarheid in de integrale uitwerking redelijkerwijs overzienbaar is;
- b. een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan dan wel het bouwplan mondeling en/of schriftelijk kenbaar te maken.
Artikel 25 Gemengd - 1 (Uit Te Werken)
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 1 (uit te werken) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot ten hoogste categorie 4.1 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfsactiviteiten;
- b. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;
- c. kantoren;
- d. maatschappelijke voorzieningen;
- e. sport en recreatie, volkstuinen daaronder begrepen;
- f. detailhandel in volumineuze goederen;
- g. horeca tot en met categorie A1 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst vanHoreca-activiteiten;
- h. verkooppunten voor motorbrandstoffen;
- i. dienstverlening;
- j. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, alsmede waterrecreatie, tracé's voor openbaar vervoer, nutsvoorzieningen, leidingen, water, tuinen, erven en terreinen.
25.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in artikel 25.1 bedoelde bestemming uit met inachtneming van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening en de volgende uitwerkingsregels:
- a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 18 meter;
- b. het bestemmingsvlak mag voor ten hoogste 70% worden bebouwd;
- c. de omvang van de waterberging van de Plas Strijkviertel dient behouden te blijven, dan wel anderszins gegarandeerd;
- d. gevoelige functies zoals bedoeld in het Besluit Geluidhinder zijn binnen de op de verbeelding opgenomen zone industrielawaai niet toegestaan.
25.3 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en krachtens het in een zodanig plan bepaalde.
25.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 25.3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voordat de bestemming overeenkomstig artikel 25.3 is uitgewerkt en onherroepelijk is geworden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a. de op te richten bebouwing in overeenstemming is met een reeds vastgestelde uitwerkingsplan of met een daarvoor gemaakt ontwerp, ofwel met een document zoals een concept-uitwerkingsplan, waaruit de inpasbaarheid in de integrale uitwerking redelijkerwijs overzienbaar is;
- b. een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan dan wel het bouwplan mondeling en/of schriftelijk kenbaar te maken.
Artikel 26 Vrijwaringszone - Straalpad
Van bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels van dit plan en die zijn gelegen binnen de voor Vrijwaringszone - Straalpad aangewezen gronden, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de bij het straalpad aangegeven hoogtebeperking.
Artikel 27 Water
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. kruisingen met wegverkeer;
- e. recreatie;
- f. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren .
27.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd waarvan de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 meter mag bedragen;
- c. bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet voldoen aan het bepaalde vermeld onder a. en b. mogen worden gehandhaafd en/of vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet worden vergroot.
Artikel 28 Wonen
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen al dan niet in combinatie met een aan- huis- verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens voor maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de eerste bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in artikel 28.4.3;
- c. (gebouwde) parkeervoorzieningen voor de functies vermeld in lid a. en b. tevens ten behoeve van de functies zoals gesteld in de naastgelegen bestemmingen Gemengd en Gemengd - 1;
- d. de bij deze bestemming behorende (nuts)voorzieningen, tuinen, expeditiestraten, ontsluitingswegen en -paden, (gebouwde) parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
28.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende voorwaarden:
28.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van de situering van bebouwing ten opzichte van een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
28.4 Specifieke gebruiksregels
28.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 28.4.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieu aspecten) geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'.
28.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 29 Wonen - 1
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 1 gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven en al dan niet in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven dan wel een bed & breakfast;
- b. de bij deze bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
29.2 Bouwregels
Op of in de in artikel lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
29.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van de situering van bebouwing ten opzichte van een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
29.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in lid 29.2.2 onder e voor de uitbreiding van een hoofdgebouw op een kortere afstand:
- a. tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de achterste perceelsgrens indien de bestaande afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens reeds kleiner is dan 5 meter, onder de voorwaarde dat de afstand niet kleiner wordt dan de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, of;
- b. tot de achterste perceelsgrens indien de bestaande cultuurhistorische waarden of de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet worden aangetast, of;
- c. tot de zijdelingse perceelsgrens indien het bouwperceel smaller dan 16 meter is en op een kortere afstand tot de achterste perceelsgrens indien het bouwperceel minder diep is dan 20 meter.
29.5 Specifieke gebruiksregels
29.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.5.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'.
29.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 30 Wonen - 2
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast.
30.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
30.3 Specifieke gebruiksregels
30.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 30.3.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'.
30.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 31 Wonen - 3
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast,
- b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten uit de categorie A en B1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Lijst van Bedrijven 'functiemenging', voor zover aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor een kantoor;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijf - 1' tevens voor het bedrijfsmatig fokken en houden van rundvee;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' tevens voor een garagebedrijf;
- f. de bij de bestemming behorende parkeervoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
31.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
31.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot:
- a. de situering van bebouwing ten opzichte van een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende bouwperceel.
31.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 31.2.1 onder d. voor het vergroten van het bouwvolume, indien:
- 1. de omvang van het perceel 2.000 m2 of meer bedraagt, en
- 2. de vergroting niet meer bedraagt dan 15% van het oorspronkelijke bouwvolume, en
- 3. de bestaande cultuurhistorische waarden, de bebouwingskarakteristiek of bebouwingsbeeld van de omgeving niet worden aangetast;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 31.2.1 onder e. voor het verhogen van de bouw- en goothoogte van de woning indien:
- 1. de goothoogte niet verder wordt verhoogf tot 6 meter en de bouwhoogte tot maximaal 9 meter, en
- 2. de bestaande cultuurhistorische waarden, de bebouwingskarakteristiek of bebouwingsbeeld van de omgeving niet worden aangetast, en
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 31.2.1 onder g. voor het bouwen van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens indien:
- 1. de bestaande cultuurhistorische waarden, de bebouwingskarakteristiek of bebouwingsbeeld van de omgeving niet worden aangetast, of
- 2. de bestaande afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens reeds kleiner is dan 3 meter, onder de voorwaarde dat de afstand niet kleiner wordt dan de reeds bestaande afstandf tot de zijdelingse perceelsgrens;
- d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 31.2.1 onder onder i. voor het vergroten van de inhoud van de woning indien:
- 1. de inhoud van de woning niet meer dan 15% toeneemt, en
- 2. de bestaande cultuurhistorische waarden, de bebouwingskarakteristiek of bebouwingsbeeld van de omgeving niet worden aangetast, en
- 3. er geen onevenredige negatieve ruimtelijke gevolgen ontstaan voor de aangrenzende gronden;
31.5 Specifieke gebruiksregels
31.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 31.1 onder b. en in artikel 31.5.1 onder c. voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven'functiemenging', indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'.
31.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 32 Wonen (Uit Te Werken)
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen (uit te werken) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan- huis- verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast;
- b. de bij deze bestemming behorende (nuts)voorzieningen, tuinen, expeditiestraten, ontsluitingswegen en -paden, (gebouwde) parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
32.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in artikel 32.1 bedoelde bestemming uit met inachtneming van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening en de volgende uitwerkingsregels:
- a. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 18 meter bedragen;
- b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf niet groter is dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 60 m², inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
- 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, maximaal 60 m2 bedraagt, indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorende bouwwerk wordt uitgeoefend;
- 3. het, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten betreft in maximaal categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' dan wel bedrijfsactiviteiten waarvoor geen milieuvergunning is vereist;geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- c. de uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met wonen uitsluitend toegestaan is uitsluitend toegestaan indien de hoofdbewoner minimaal 50% van het bruto vloeroppervlak van de woning in gebruik houdt voor wonen.
32.3 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en krachtens het in een zodanig plan bepaalde.
32.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 32.3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voordat de bestemming overeenkomstig artikel 32.3 is uitgewerkt en onherroepelijk is geworden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a. de op te richten bebouwing in overeenstemming is met een reeds vastgestelde uitwerkingsplan of met een daarvoor gemaakt ontwerp, ofwel met een document zoals een concept-uitwerkingsplan, waaruit de inpasbaarheid in de integrale uitwerking redelijkerwijs overzienbaar is;
- b. een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan dan wel het bouwplan mondeling en/of schriftelijk kenbaar te maken.
Artikel 33 Leiding - Hoogspanning
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een al dan niet ondergrondse elektriciteitsleiding;
33.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
33.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 33.2 voor:
- a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding;
- b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
Artikel 34 Leiding - Riool
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een ondergrondse rioolpersleiding.
34.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
34.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 34.2 voor:
- a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding;
- b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
Artikel 35 Leiding - Water
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een ondergrondse hoofdwaterleiding.
35.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
35.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 35.2 voor:
- a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding;
- b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
Artikel 36 Waarde - Archeologie
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
36.2 Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Artikel 37 Waterstaat - Waterkering
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.
37.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
37.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 37.2 voor:
- a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering;
- b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 38 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 39 Algemene Bouwregels
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde vermeld onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
- c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
- 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 4. laad- en losmogelijkheden;
- 5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 40 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
Artikel 41 Algemene Regels M.b.t. Parkeergelegenheid
Op grond van het bepaalde in de planregels mogen de voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen binnen die bestemming wordt gerealiseerd of in stand gehouden.
Artikel 42 Algemene Aanduidingsregels
42.1 Geluidszone industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone industrie' ligt de rond het industrieterrein gelegen zone als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder buiten welke zone de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50dB(A) niet te boven mag gaan.
42.2 Veiligheidszone - bevi
Ter plaatse van de aanduiding Veiligheidszone - bevi zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.
42.3 Vrijwaringszone -straalpad
Artikel 43 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 55 meter;
- h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Artikel 44 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om:
- a. de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een kinderdagverblijf, mits deze geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omgeving heeft in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat voor de realisatie van het kinderdagverblijf geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai;
- c. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' te wijzigen door de grens van de aanduiding dichter bij het betreffende bedrijf te leggen of de aanduiding als zodanig uit het plan te verwijderen, indien, met instemming van de exploitant van het betreffende bedrijf, het bedrijf in mindere mate of in het geheel niet meer kan worden aangemerkt als een Bevi-inrichting.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 45 Overgangsrecht
45.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
- 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
45.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
- 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 46 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o..
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doelstelling
In november 2003 heeft de gemeenteraad opdracht gegeven voor het actualiseren van een groot aantal Utrechtse bestemmingsplannen. In 2010 is deze raadsopdracht geactualiseerd. Het doel van deze opdracht is om gehele gemeente Utrecht vóór medio 2013 te voorzien van moderne, actuele bestemmingsplannen voor alle wijken. Diverse wijken van Leidsche Rijn en Vleuten De Meern vallen onder deze actualiseringsopgave. De gebieden in deze wijken die nog niet eerder zijn geactualiseerd, maken nu onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Deze wijken behoren grotendeels tot het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999 en de hierbij behorende uitwerkingsplannen, en het bestemmingsplannen Veldhuizen en Haarrijnse Plas.
De actualiseringsopgave is de belangrijkste aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan.
Het nieuwe bestemmingsplan heeft als doel de totstandkoming van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling. Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. In het plan worden de wijzigingen in de wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan wordt aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, waarbij wordt gestreefd naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft diverse gebieden in Leidsche Rijn. Het betreft de volgende gebieden:
- 1. Winkelcentrum Terwijde
- 2. Van Lawick van Pabstlaan 1A (Veldhuizen)
- 3. Twee kavels aan de Haarlerberg, gelegen naast Haarlerberg 52 (Veldhuizen)
- 4. Voorn, gelegen rondom de Strijlandweg, inclusief de woningen gelegen aan Strijlandweg 1/1A en Park Voorn 3
- 5. Rijksstraatweg e.o., betreffende de lintbebouwing aan Rijksstraatweg nummers 6 tot en met 34, en het achterliggend bedrijventerrein grenzend aan de noordzijde van de Strijkviertelplas (deel Rijnvliet en deel Oudenrijn)
- 6. Strijkviertel/Rijnvliet:, betreffende het Sportpark Rijnvliet en ten zuiden hiervan het gebied Strijkviertel tot aan de grens met de A12, en de Strijkviertelplas
- 7. Lintbebouwing langs de Smalle Themaat en Thematerweg en achterliggende natuurgebied
- 8. Gebied gelegen nabij het verkeersplein Hooggelegen.
Overzichtskaart
1.3 Vigerende Plannen
Binnen het plangebied vigeren meerdere plannen en verordeningen. In dit geval gaat het om een aantal bestemmingsplannen.
Bestemmingsplannen
Binnen het plangebied vigeren momenteel diverse plannen:
- 1. Winkelcentrum Terwijde
Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Jazzboulevard (ook wel de Mijl genoemd) en aan de zuidzijde door de Louis Armstrongboulevard. Daarnaast wordt het winkelcentrum aan de westzijde begrensd door de toekomstige doortrekking van de Musicallaan en aan de oostzijde door de Rijnkennemerlaan.
Plannen | Vastgesteld door de raad/college | Goedgekeurd door GS | |||
BP Leidsche Rijn Utrecht 1999 | 28 oktober 1999 | 8 juni 2000 | |||
1e herziening bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999/1e herziening bestemmingsplan HOV De Meern | 9 december 2004 | 15 maart 2005 | |||
UP Winkelcentrum Terwijde | 10 juli 2007 | n.v.t. |
- 2. Veldhuizen: perceel Van Lawick van Pabstlaan
Het gebied ligt tussen de Van Lawick van Pabstlaan, Keerderberg en Archemerberg in.
Plannen | Vastgesteld door de raad | Goedgekeurd door GS | |
BP Veldhuizen | 31 maart 2000 | n.v.t. |
- 3. Veldhuizen: perceel Haarlerberg
Het gebied ligt aan de Haarlerberg, gelegen naast Haarlerberg 52.
Plannen | Vastgesteld door de raad | Goedgekeurd door GS | |
BP Veldhuizen | 31 maart 2000 | n.v.t. |
- 4. Deelgebied Voorn (deel rondom Strijlandweg)
Het gebied wordt ten noorden begrensd door de Hogeweidebaan, ten oosten loopt de grens door naar de Strijlandweg, en loopt vanuit de Strijlandweg schuin naar het noorden naar de Hogeweidebaan ter hoogte van de kruising met de Burgemeester Verderlaan.
Plannen | Vastgesteld door de raad | Goedgekeurd door GS | |||
BP Zuidelijke Stadsas Oost | 1 oktober 2009 | n.v.t. | |||
BP Hogeweide | 23 juni 1960 | 5 december 1960 | |||
BP Langerak 2 | 14 september 2004 | n.v.t. | |||
Landelijk gebied Vleuten-De Meern | 18 juni 1974 | 11 juli 1975 | |||
BP Leidsche Rijn Utrecht 1999 | 28 oktober 1999 | 8 juni 2000 | |||
1e herziening bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999/1e herziening bestemmingsplan HOV De Meern | 9 december 2004 | 15 maart 2005 |
- 5. Rijksstraatweg e.o. (deel Rijnvliet en deel Oudenrijn)
Het gebied wordt ten noorden begrensd door de Rijksstraatweg, ten oosten door de Stadsbaan en loopt ten zuiden achter de woningen van de Rijksstraatweg door, waar ter hoogte van Rijksstraatweg 30a t/m 32 het gebied zuidelijker gaat tot de busbaan Rijnvliet en vervolgens achter de woningen aan de Rijksstraatweg doorloopt tot Strijkviertel.
Plannen | Vastgesteld door de raad | Goedgekeurd door GS | ||||||
Landelijk gebied Vleuten-De Meern | 18 juni 1974 | 11 juli 1975 | ||||||
BP Leidsche Rijn Utrecht 1999 | 28 oktober 1999 | 8 juni 2000 | ||||||
1e herziening bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999/1e herziening bestemmingsplan HOV De Meern | 9 december 2004 | 15 maart 2005 | ||||||
Bedrijfsterrein Oudenrijn | 9 december 2004 | 28 juni 2005 |
- 6. Strijkviertel/Rijnvliet
Het gebied wordt ten noorden begrensd door de noordzijde van de Strijkviertelplas en loop parallel aan de Rijksstraatweg door naar de kruising met de Stadsweg en de busbaan naar Papendorp. Ten oosten loopt het gebied tot de rijksweg A2 en ten zuiden tot de rijksweg A12, waarna het gebied aan de westzijde wordt begrensd door Strijkviertel.
Plannen | Vastgesteld door de raad | Goedgekeurd door GS | ||||||
BP HOV-baan Rijnvliet | 29 juni 2010 | n.v.t. | ||||||
BP Leidsche Rijn Utrecht 1999 | 28 oktober 1999 | 8 juni 2000 | ||||||
UP Sportpark Rijnvliet | 17 juli 2007 | 11 september 2007 | ||||||
UP Manege Strijkviertel | 15 februari 2011 | n.v.t. | ||||||
UP tennisbanen Rijnvliet | 19 april 2011 | n.v.t. | ||||||
BP Leidsche Rijn Utrecht 1999 | 28 oktober 1999 | 8 juni 2000 | ||||||
1e herziening bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999/1e herziening bestemmingsplan HOV De Meern | 9 december 2004 | 15 maart 2005 | ||||||
BP A2 Hogeweide Oudenrijn | 7 december 2006 | 17 juli 2007 |
- 7. Bestaande lintbebouwing gelegen aan de Smalle Themaat en Thematerweg
Het gebied wordt ten noorden begrensd door natuurgebied langs de Haarrijnse Plas, ten oosten door de Haarrijnse Rading/Het Lint Vleuten, ten zuiden door de Smalle Themaat en de Thematerweg tot aan de ten zuiden (en buiten het plangebied) gelegen Joostenlaan.
Plannen | Vastgesteld door de raad | Goedgekeurd door GS | ||||||
Haarrijnseplas | 8 februari 2000 | 5 september 2000 |
10. Gebied gelegen nabij het verkeersplein Hooggelegen
Het gebied wordt ten noorden begrensd door het verkeersplein Hooggelegen, ten oosten door de A2, ten zuiden door de Busbaan Papendorp/Busbaan Rijnvliet (Marinus van Tyrusviaduct), en ten westen door de Stadsbaan.
Plannen | Vastgesteld door de raad | Goedgekeurd door GS | ||||||
Landelijk gebied Vleuten-De Meern | 18 juni 1974 | 11 juli 1975 | ||||||
BP Leidsche Rijn Utrecht 1999 | 28 oktober 1999 | 8 juni 2000 | ||||||
1e herziening bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999/1e herziening bestemmingsplan HOV De Meern | 9 december 2004 | 15 maart 2005 |
1.4 Bestemmingsplanmethodiek
1.4.1 Algemeen
Het bestemmingsplan richt zich op de actualisering van het ruimtelijk beleid voor deelgebieden binnen Leidsche Rijn. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur vormt de basis. Aan de te verwachten ontwikkelingen voor de komende 10 jaar wordt, voor zo ver wenselijk en mogelijk, ruimte geboden. Er worden op maat gesneden regelingen geformuleerd ter bescherming van specifieke kwaliteiten (bijvoorbeeld monumenten) of juist om voldoende flexibiliteit naar de toekomst toe te kunnen bieden (bijvoorbeeld rekening houden met voorzienbare woonwensen).
Ten aanzien van gebieden waar mogelijk veranderingen zullen gaan plaatsvinden heeft de gemeenteraad op 1 september 2005 besloten dat deze veranderingen alleen in een op 'beheer' gericht bestemmingsplan worden meegenomen als de ontwikkelingen voldoende uitgekristalliseerd zijn. In alle andere gevallen zal aan deze gebieden een conserverende bestemming worden gegeven, die zoveel mogelijk aansluit bij de geldende bestemming en het bestaande (legale) gebruik.
Deze keuze hangt samen met de opdracht van de gemeenteraad, om de gehele gemeente Utrecht vóór medio 2013 te voorzien van moderne, actuele bestemmingsplannen. Wachten op nu nog onzekere bouwplannen houdt het plan- en besluitvormingsproces van op beheer gerichte bestemmingsplannen teveel op. Deze methode draagt er aan bij dat het bestemmingsplan, ondanks de complexiteit van het plangebied, binnen twee jaar vastgesteld kan worden.
Overigens is het natuurlijk wel zo dat, indien zich actuele ontwikkelingen voordoen tijdens de planprocedure, telkens overwogen zal worden of en hoe deze ontwikkelingen in het bestemmingsplan kunnen worden betrokken. Toekomstige ontwikkelingen worden dus niet op voorhand afgewezen. Als de ontwikkeling niet in het bestemmingsplan kan worden opgenomen volgt een afzonderlijk planvormingtraject en een afzonderlijke planologisch-juridische procedure. Uitvoering ervan zal dus te zijner tijd mogelijk gemaakt moeten worden met behulp van een herziening van het bestemmingsplan.
1.4.2 Het plan
Bij het bestemmen van de verschillende deelgebieden geldt - vanuit het principe van het respecteren van bestaande rechten en het voorkomen van planschade die voor rekening van de gemeente kan komen - dat de inhoud van het vigerende bestemmingsplan in het voorliggende actualiseringsplan wordt 'overgenomen', tenzij er geen zicht is op het gebruik van de - ten opzichte van de bestaande situatie - bestaande extra planologische ruimte. Dit kan het gevolg zijn van (a) nieuw beleid en/of (b) de onmogelijkheid om zonder grote integrale ingrepen die bestemming te realiseren.
Nieuwe ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan dat is gericht op het actualiseren van de gebieden, niet meegenomen. Deze worden in deze toelichting - met het oog op de rechtszekerheid - wel beschreven. Hierdoor is het voor omwonenden en belanghebbenden helder wat er in de toekomst mogelijk gaat veranderen in de omgeving. Beschrijven van visies o.i.d. is ook nodig om aan te geven dat dergelijke visies nog wel degelijk tot uitvoering worden gebracht ondanks het actualiseren nu.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 zijn de desbetreffende beleidskader aangegeven. Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de bestaande situatie en eventuele ontwikkelingen in de diverse deelgebieden. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies heeft hier een plek. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De hoofdstukken 5 en 6 behelzen respectievelijk de juridische aspecten en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Inleiding
Op verschillende bestuurlijke niveaus zijn uitspraken gedaan die voor de lange en korte termijn van belang zijn voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de diverse deelgebieden die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden de gevolgen van relevante beleidskaders van nationaal tot lokaal niveau voor het plangebied besproken. Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken van belang. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal en nationaal beleid. Specifiek voor de stad Utrecht is een structuurvisie vastgesteld. Deze visie werkt door in de bestemmingsplannen. Daarnaast zijn er diverse sectorale beleidsnota's die consequenties hebben voor bestemmingsplannen. De belangrijkste conclusies hiervan zijn in deze paragraaf weergegeven.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.
Het Rijk wil dat de van nature aanwezige economische groeikracht maximaal benut wordt. De ambitie voor 2040 draait in dat licht om leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2028) zijn:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland, waarbij door het rijk vooral wordt ingezet op mainports, brainports en greenports;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De stad Utrecht maakt deel uit van de MIRT-regio Utrecht (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport). Deze regio beslaat de provincie Utrecht en is onderdeel van het gebied 'Noordvleugel van de Randstad'. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
- het goed laten functioneren van de 'draaischijf' Nederland (weg, spoor- en vaarweg);
- realiseren van de waterveiligheidsopgave langs de Lek en Neder-Rijn (Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier, deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma) en zoetwatervoorziening via het hoofdwatersysteem;
- het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden;
- het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380kV) en het accommoderen van de inzet van de regio op geothermie en warmte-koudeopslag;
- op lange termijn stimuleren van regionale ontwikkeling van de A12-zone.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met ecologische en archeologische waarden op basis van de Flora- en faunawet en het Verdrag van Malta. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met deze aspecten is omgegaan.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Het provinciale en regionale beleid dat van toepassing is op dit plangebied zijn de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013- 2028 (2013) en de Ontwikkelingsvisie van
NV-Utrecht (samenwerkingsverband tussen Hilversum, Amersfoort en Utrecht en omliggende regio).
De bovenvermelde nota's vullen elkaar aan: er wordt gekozen voor een beheerste groei door verdere verdichting van het stedelijke gebied om zo de landschappen te sparen. In de Ontwikkelingsvisie wordt dit al wat verder uitgewerkt op de lange termijn voor het 'Noordvleugel-gebied' (Amersfoort, Hilversum, Utrecht en de omliggende regiogemeenten).
Via het ruimtelijk beleid wil de provincie bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De twee belangrijkste beleidsopgaven van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) richten zich op het aantrekkelijk houden van de provincie Utrecht als vestigingsplaats. Het accent ligt op de binnenstedelijke opgave. De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer, en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave. Tevens wil de provincie de kwaliteit van het landelijk gebied behouden en versterken. Een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen is zowel in het belang van het landelijk gebied zelf, als van het stedelijk gebied.
De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn onderdeel van de binnenstedelijke opgave. De provincie gaat uit van een woningbouwprogramma in de planperiode van ongeveer 11.500 woningen in Leidsche Rijn. De nog binnen het plangebied te realiseren woningen vallen binnen het woningbouwprogramma van Leidsche Rijn.
Het structuurplan voorziet niet in de uitbreiding met nieuwe bedrijventerreinen, vanwege de grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen in de regio, die is vastgelegd in bestemmingsplannen waaronder bedrijventerrein De Wetering. De uitbreidingslocatie Strijkviertel is niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locatie kan wel een rol spelen bij de herijking van de structuurvisie over vier jaar, waarbij in regionaal verband afstemming dient plaats te vinden.
2.3.1 Waterstructuurvisie en waterbeheerplan, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Waterbeheersplan van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden '(2010-2015) beschrijft de doelstellingen en het beleid voor zowel het waterkwaliteits- als het waterkwantiteitsbeheer. Het beleid is vooral gericht op het minimaliseren van wateroverlast en watertekort, het zoveel mogelijk voorkomen van het inlaten van gebiedsvreemd water van minder goede kwaliteit, het tegengaan van verdroging en het bestrijden van eutrofiëring. In de Waterstructuurvisie (2002) is een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen die aan de orde zijn. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer, voor zowel bestaand als nieuwbouwgebied. Het gaat dan met name om schoon water schoonhouden en zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen, daar waar mogelijk aanleggen van een verbeterde gescheiden riolering en het realiseren van voldoende waterberging. De effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden door de waterbeheerder afgewogen in een watertoets. Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied wordt standaard een watertoets toegepast.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
Utrecht is de stad met drie kernkwaliteiten, welke in de structuurvisie zijn uitgewerkt in de drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.
De Markt: Utrecht als Randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
De opgave van De Markt valt uiteen in:
- een hoogstedelijke ontwikkeling van de centrale zone langs de A2 en deels A12: voor het versterken van de nationale positie van Utrecht,en
- het herontwikkelen van een aantal locaties in de stadsrand om een compleet aanbod te kunnen bieden van de verschillende vestigingsmilieus, zowel voor wonen als werken.
Voor het in Haarrijn te ontwikkelen woongebied is in de structuurvisie een ontwikkeling in relatie met de landschapskwaliteit aangegeven. Strijkviertel is aangeduid als gebieden met hoogstedelijke ontwikkelingen met het accent op werken. Voor het deelgebied Voorn is het perspectief een hoogstedelijke ontwikkeling met het accent op wonen.
Het Podium: Utrecht als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie. De opgaven van Het Podium zijn te verdelen in:
- de (her)ontwikkeling van de Utrechtse ontmoetingsplaatsen en podia en
- het verbeteren van het trage netwerk als verbinding tussen de podia: water, groen- en fietsverbindingen.
Dit perspectief is van toepassing op De Haarrijnseplas en de Strijkviertelplas: deze zijn aangemerkt als recreatiegebieden.
De Binnentuinen: Utrecht als de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken. De twee ruimtelijke opgaven voor De Binnentuinen zijn:
- het onderhouden van de wijken als eenheden, met hun eigen identiteit en dynamiek en wijkvoorzieningen;
- het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren binnen een wijk.
Dit perspectief is van toepassing op het gebied van het toekomstige winkelcentrum Terwijde, in De Woerd en in het gebied langs de Rijksstraatweg. De locatie van het winkelcentrum Terwijde is aangegeven als concentratie van voorzieningen.
2.4.2 Planhistorie Leidsche Rijn
Het Masterplan Leidsche Rijn vormde in 1995 het ruimtelijke en programmatische startpunt voor de ontwikkeling en de realisatie van de plannen voor het 'aangewezen 'VINEX'-gebied. Het Masterplan ging uit van de realisering van in totaal 30.000 woningen binnen Leidsche Rijn. Het Masterplan was vooral bedoeld om richting te geven aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, maar heeft geen juridisch bindende status. Het Masterplan was erop gericht Leidsche Rijn te ontwikkelen tot een stedelijk gebied met als doel een bijdrage te leveren aan de oplossing van de woningnood in de regio Utrecht.
In de visie die aan het Masterplan ten grondslag lag nemen drie begrippen een centrale plaats in:
- 1. compactheid
- 2. duurzaamheid
- 3. identiteit.
Bij compactheid gaat het niet zozeer om een hoge dichtheid, maar vooral om een sterke verbondenheid met bestaande concentraties van bebouwing. Met duurzaamheid wordt gedoeld op het streven naar een evenwicht van ecologische en economische aspecten. Tenslotte heeft identiteit te maken met karakter. Behoud van identiteit dient onder meer te worden nagestreefd door rekening te houden met de onderling sterk verschillende karakters van de stad Utrecht enerzijds en de kernen Vleuten en De Meern anderzijds. Hierbij dienden veel kleine wijken met eigen stedenbouwkundige en architectonische identiteit te worden ontwikkeld.
In de Ontwikkelingsvisie Utrechts deel Leidsche Rijn (januari 1997) zijn voor het Utrechtse deel van Leidsche Rijn de programmatische en stedenbouwkundige randvoorwaarden en kwalitatieve eisen gegeven voor alle deelgebieden. Dit geheel vormt zo een integraal programma van eisen. De Ontwikkelingsvisie zorgt er verder voor dat bij de opdeling in deelplannen en deelprojecten de samenhang niet verloren zal gaan. Bovenstaande akkoorden, visies en uitgangspunten zijn uiteindelijk, voor het destijds Utrechtse deel van Leidsche Rijn, planologisch juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999. Binnen het plangebied geldt dit voor het winkelcentrum in Terwijde, de Strijkviertelplas, Strijkviertel, Sportpark Rijnvliet, delen van bedrijventerrein Oudenrijn en het lint van de Rijksstraatweg. Voor Leeuwenstein Zuid, het gebied ten noorden van Park Voorn en een deel van de Rijksstraatweg, is goedkeuring onthouden en heeft het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999 geen werking.
In de Structuurschets Vleuten–De Meern (1997) heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente
Vleuten–De Meern een samenhangend ontwerp voor de hoofdstructuur van de nieuwe wijk vastgelegd voor het deel van Leidsche Rijn dat binnen de toenmalige gemeente viel. De bovenvermelde ruimtelijke uitgangspunten zijn verder uitgewerkt en uiteindelijk planologisch juridisch vastgelegd in bestemmingsplannen. Binnen het plangebied zijn dit de bestemmingsplannen Haarrijnseplas en Veldhuizen (de twee vrije kavels).
In de Actualisatie Ontwikkelingsvisie 2003 wordt voortgebouwd op de Ontwikkelingsvisie uit 1997 en de actualisatie daarvan in 1999, en op de Structuurschets Vleuten-De Meern 1997. Vleuten-De Meern en Utrecht zijn inmiddels één gemeente. Aanpassingen betreffen vooral verkeer, parkeren en het woningbouwprogramma die een doorwerking hebben naar de stedenbouwkundige invulling.
De actualisering heeft voor de planontwikkeling van de Centrale Zone rond de A2 geleid tot de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone (2005). In de Centrale Zone moeten de bestaande stad en Leidsche Rijn met een diversiteit aan wijken tot een eenheid worden gesmeed. In het noorden grenst het gebied aan bedrijventerrein De Wetering en in het zuiden loopt het door tot knooppunt Oudenrijn. Met onder meer
6.800 woningen, het Leidsche Rijn Centrum, bedrijven, parken, wegen en een sportpark, vormt de Centrale Zone het sluitstuk van de ontwikkeling van Leidsche Rijn.
Met betrekking tot het plangebied is een aantal opgaven geformuleerd. Voor Rijnvliet richt de opgave zich op een aantrekkelijk woongebied met een recreatieve route langs de sportvelden naar de Strijkviertelplas. De opgave voor het gebied Voorn dat het landgoed Park Voorn, het kantorenpark Voorn en het gebied rond de PTT-centrale omvat, richt zich op een ruimtelijke invulling met respect voor het landgoed Park Voorn. Voor Leeuwenstein Zuid is de opgave het realiseren van een woongebied dat Leidsche Rijn en Kanaleneiland dichter bij elkaar brengt en Leidsche Rijn over een breed front langs het Amsterdam Rijnkanaal een gezicht geeft naar de bestaande stad. De opgave voor Strijkviertel richt zich op een aantrekkelijk bedrijventerrein dat profiteert van de perfecte bereikbaarheid vanaf de A12 en de A2. Speciale aandacht gaat uit naar de mogelijkheid om dit gebied in de toekomst door te verbinden met Rijnenburg.
Voor een aantal deelgebieden is een nadere uitwerking gemaakt. Er zijn stedenbouwkundige plannen vastgesteld voor de Haarrijn (10 januari 2008) en De Woerd (15 februari 2005). Voor winkelcentrum Terwijde (2007) is een uitwerkingen gemaakt van het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999.
2.4.3 Hoogbouwvisie (2005)
In de Hoogbouwvisie wordt een toetsingskader gegeven voor hoogbouwplannen. De indeling is grotendeels gebaseerd op de ontwikkelingsperspectieven uit de Structuurvisie Utrecht. Een accent in De Binnentuinen vervult een rol op het niveau van de wijk of buurt en niet van de stad. Accenten moeten daarom altijd passen in de context van de wijk of buurt en hebben tot doel een bijzondere plek in de wijk of buurt te markeren. De vraag waar accenten in De Binnentuinen gezet kunnen worden, blijft te allen tijde maatwerk. Uitgaande van de 'menselijke maat' kan in woongebieden waar veel laagbouw aanwezig is, af en toe een hoger gebouw worden toegestaan. De Hoogbouwvisie gaat uit van een basismaat van 9 meter met incidentele accenten tot het dubbele van de omliggende bebouwing. Het hoogbouwregime van De Binnentuinen is van toepassing op de delen van het plangebied in Terwijde, De Woerd, de zone langs de Rijksstraatweg en is ook van toepassing op de twee vrije kavels.
Accenten in de Centrale Zone dragen bij aan het profiel van Utrecht als economisch centrum binnen de Randstad. Hoogbouwaccenten in de Centrale Zone moeten passen in de context van de directe omgeving maar voldoende uitstraling hebben om de (boven)stedelijke uitstraling te vergroten. Uitgangspunt voor hoogbouw in de Centrale zone is een basismaat van 15 meter met al dan niet gegroepeerde accenten tot het dubbele van de omliggende bebouwing. Het hoogbouwregime van de Centrale Zone is van toepassing op het nabij de A2 gelegen deel van het gebied bij Strijkviertel, het gebied ten noorden van Park Voorn en Leeuwenstein Zuid.
2.4.4 Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De welstandsnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aansluiting op het bestemmingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect' en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen. Binnen het plangebied zijn de verschillende beleidsniveaus van toepassing.
'Open'
Voor het beleidsniveau 'Open' geldt dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk is, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:
- een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld;
- er is ruimte voor vernieuwing en
- bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.
Dit beleidsniveau geldt binnen het plangebied voor verschillende delen waaronder bedrijventerrein Oudenrijn, de Strijkviertelplas en het gebied achter het lint van de Zandweg. De gebieden Leeuwenstein Zuid en Haarrijn zijn aangemerkt als ontwikkelgebied.
'Respect'
Bij het beleidsniveau 'Respect'-gebied wordt uitgegaan van het respecteren van de essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken. Dit betekent:
- samenhang en structuur van het stedelijke (en landelijke) beeld staat voorop;
- respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm en
- nieuwe interpretaties, veranderingen en transformaties zijn mogelijk.
Dit beleidsniveau geldt voor het gebied in Terwijde, met uitzondering van de voormalig boerderij, en delen van het lint van de Rijksstraatweg.
'Behoud'
Het beleidsniveau 'Behoud' richt zich op behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard. Dit betekent:
- primaire oriëntatie op monumentale en beeldbepalende kwaliteiten en eigenschappen van de gebouwen;
- authenticiteit staat voorop, zowel voor nieuwe als voor bestaande gebouwen;
- geen nabouwen van maar voortbouwen op de historische context en
- nieuwe interpretaties zijn mogelijk.
Het beleidsniveau 'Behoud' is van toepassing op gebieden met cultuurhistorische waarde en de aanwezige monumenten. Binnen het plangebied zijn dit delen van het lint van de Rijksstraatweg, de voormalige boerderij in Terwijde, het gebied ten noorden van Park Voorn en de twee vrije kavels.
2.4.5 Woonvisie 2009-2019 (2009)
In de Visie Wonen 2030 en daarop volgend de Woonvisie 2009-2019 zijn kaders geschetst van het woonbeleid voor de gemeente Utrecht op de lange termijn. In het Actieprogramma Wonen is de kwantitatieve woningbouwopgave geformuleerd.
De woningbehoefte in Utrecht is veel hoger dan het aanbod. In deze nota worden de prioriteiten benoemd die de gemeente stelt om de enorme druk op de Utrechtse woningmarkt het hoofd te bieden. Naast verruiming van het aanbod door nieuwbouw in Leidsche Rijn en Rijnenburg, wil de gemeente ook de kwaliteit van de woningen in de bestaande stad verbeteren.
Binnen dezelfde woonmilieus kunnen mensen met uiteenlopende leefstijlen wonen. De woonvisie geeft daarom aan dat bij de invulling van concrete woningbouwprojecten rekening gehouden moet worden met die verschillende leefstijlen op grond van woonbelevingsgroepen. Diversiteit in het aanbod is daarbij van belang, zodat het voor alle doelgroepen mogelijk is om een passende woning te vinden. De ontwikkelingen binnen het plangebied sluiten aan bij deze gedachte.
2.4.6 Afsprakenkader kantoorontwikkelingen 2008-2015 en Kantorenstrategie 2012
Om helderheid te scheppen over de stedelijke ontwikkelingsstrategie is het Afsprakenkader Kantoorontwikkelingen 2008-2015 opgesteld. Hierin zijn de hoofdlijnen en bindende afspraken vastgelegd voor de ontwikkeling van kantoren in de stad Utrecht. Zo is voor ontwikkelaars, beleggers en kantoorgebruikers duidelijk op welke locaties er kantoren bijgebouwd mogen worden, om welke soort kantoren het daarbij gaat en hoeveel.
Het karakter van de kantorenmarkt is in de laatste jaren sterk veranderd van een groeimarkt naar een verplaatsingsmarkt. Op sterke locaties in de stad is nog steeds vraag naar nieuwbouw. Maar op minder goede locaties is het aanbod groter dan de vraag. De stad Utrecht voert al vele jaren een restrictief kantorenbeleid en staat in hoofdzaak alleen nieuwbouw toe op drie sterke locaties: Papendorp, Leidsche Rijn Centrum en het Stationsgebied. Buiten die drie locaties gaat de gemeente traditioneel zeer terughoudend om met nieuwbouw en uitbreiding. Op locaties waar de leegstand toeneemt is uitbreiding van kantoorruimte niet aan de orde maar spant de gemeente zich juist in om kantoorruimte te transformeren naar een andere functie. Om de kantorenmarkt in Utrecht gezond te houden, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten selectiever nieuwe kavels uit te geven. De focus is gericht op behoud van een gezonde markt voor de bestaande kantoren en op transformatie van leegstaande gebouwen. Het college wil kritisch selecteren waar de komende jaren kantoorbouw mag plaatsvinden. De drie belangrijkste prioritaire locaties hebben elk hun eigen profiel:
- Het Stationsgebied als grootstedelijke locatie;
- De strook langs de Rijksweg A2 in Leidsche Rijn Centrum, bij het nieuwe NS-station;
- Het zuidelijke deel van Papendorp voor middelgrote kantoren.
De verschillende deelgebieden van het bestemmingsplan vallen buiten deze kantorenlocaties. Incidenteel blijft er ruimte voor kleine initiatieven (maximaal 1.500 m2 bvo) maar daar zal zeer terughoudend mee worden omgegaan. Het principe is 'nee', tenzij de economische of ruimtelijke noodzaak aangetoond kan worden.
Functieverbreding (transformatie) wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt door verschillende functies in de kantoorgebouwen mogelijk te maken, met als doel om leegstand te voorkomen.
2.4.7 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2005)
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente is voor de periode 2005-2020 vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren, worden de economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden, de verblijfsgebieden, en de gebieden rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. De gemeente wil groei van mobiliteit selectief faciliteren. In de piekuren wil de gemeente de groei van met name de automobiliteit afvlakken door het totale vervoersnetwerk beter te benutten. Buiten de piekuren zorgt de gemeente dat de groeiende vraag naar mobiliteit kan worden verwerkt. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets.
De verschillende delen van het plangebied zijn aangesloten op de hoofdstructuur van het autonetwerk. In Leidsche Rijn zijn er twee centrale ontsluitingsassen (secundaire assen). De noordelijke as wordt gevormd door de Parkweg, de Rivierkom, de Stroomrugbaan, de Huis te Vleutenbaan en de Vleutensebaan die aansluit op het centrum van Leidsche Rijn. De zuidelijke as bestaat uit de Landschapsbaan, de Burgemeester Middelweerdbaan en de Langerakbaan. Deze ontsluitingassen zijn verbonden met de grootste wegen van de wijk Leidsche Rijn (primaire assen). De primaire assen zijn verbonden met opknooppunten van de snelwegen A2 en A12, het centrum van Leidsche Rijn en met primaire assen van de bestaande stad. Een deel van deze primaire assen bevindt zich langs de snelwegen A2 en A12. Dit zijn de Stadsbaan, Soestwetering,
C.H. Letschertweg en Veldhuizerweg. Daarnaast zijn de primaire assen Haarrijnse Rading, Grauwaartsingel en Oudenrijnseweg aangesloten op de centrale ontsluitingsassen van de wijk. De woonbuurten zijn met uitzondering van de wijkontsluitingswegen ingericht als 30 km/uur gebied.
In het GVVP is het bestaande fietsbeleid opgenomen. Het hoofdfietsnetwerk uit de nota 'Verder met de fiets' (2002) en het regionale kernfietsnet uit het RVVP zijn overgenomen. In Leidsche Rijn zijn er diverse hoofdfietsroutes die het gebied in verschillende richtingen doorkruisen. De verschillende delen van het plangebied sluiten aan op deze hoofdfietsroutes.
De spoorlijn Utrecht richting Den Haag/Rotterdam grenst aan een deel van het plangebied in Terwijde. Station Terwijde is een knooppunt in het openbaar vervoersnetwerk en onderdeel van het Randstadspoor. Deze spoorlijn is tevens aangemerkt als primaire as voor het lange afstand vervoer van goederen.
2.4.8 Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012 (2012)
De doelstelling van het ontwikkelingskader is het formuleren van de richting waarin, en de kaders waarbinnen, de horecasector zich kan ontwikkelen in de stad Utrecht. Voor de verschillende gebieden wordt uitgegaan van profielgebieden. Voor het plangebied is een drietal profielen van toepassing:
- 1. Winkelcentra, buurtwinkelcentra en voorzieningenstrips en oude dorpskernen
- 2. Leidsche Rijn en Vleuten – De Meern
- 3. Stationslocaties
Het profiel 'Winkelcentra, buurtwinkelcentra en voorzieningenstrips en oude dorpskernen' is van toepassing op het winkelcentrum van Terwijde en The Wall. De ontwikkelingsvisie richt zich op het ontwikkelen van een compleet winkelaanbod met horeca-ondersteunende functie voor de dag en de vroege avond. In het Ontwikkelingskader wordt voorgesteld om in bestemmingsplannen en brancheringsprogramma's horeca B, C, D1 en D2 toe te staan.
Het profiel voor 'Leidsche Rijn en Vleuten – De Meern' richt zich op (buurt)winkelcentra, radialen en de locaties in de wijk. Het toevoegen van horeca in de deelgebieden Leidsche Rijn en Vleuten- De Meern is van belang voor het realiseren van een volledig voorzieningenniveau. De gemeente ondersteunt de ontwikkeling van horeca in beide wijken door het hanteren van een regime van 'ja, mits...' De gemeente Utrecht ondersteunt het initiatief van Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Utrecht, die heeft aangekondigd samen met wijkbewoners locaties te zoeken waar horeca mogelijk is en dit onder de aandacht van ondernemers te brengen.
Het profiel 'Stationslocaties' richt zich op reizigers en is van toepassing op het stationsgebied Terwijde. De ontwikkeling van horeca is voor alle stations gericht op horeca C (fastfood) en horeca D2 (daghoreca). Op stations met een centrumfunctie voor de directe omgeving is horeca B (cafés) en restaurants (horeca D1) mogelijk.
Het profiel 'Bedrijventerreinen en kantorenlocaties' is van toepassing op het werkgebied Oudenrijn.
2.4.9 Beleidsnota Hotels Utrecht 2010 – 2020, A Room with a View
Op dit moment telt de stad circa 1.400 hotelkamers. De hotelbranche speelt een belangrijke rol in de Utrechtse ambities op het gebied van kennis en cultuur. Utrecht wil vooral bijzondere kwaliteiten toevoegen en biedt ruimte voor kleinschalige hotels, low budget hotels, bed & breakfasts en hotels die een uniek concept aan het hotelaanbod toevoegen (zogenaamde 'experience hotels'). De realisatie daarvan is minder locatiegebonden. Grotere hotels kunnen in Leidsche Rijn Centrum, Papendorp en in het Stationsgebied gerealiseerd worden. Utrecht verwacht de komende 10 jaar zowel meer zakelijke bezoekers als individuele toeristen naar de stad te trekken met aantrekkelijke evenementen, groei van de zakelijke dienstverlening en een uitgebreid cultureel voorzieningenniveau en programma.
2.4.10 Ontwikkelingskader Detailhandel 2012 (2012)
Het Ontwikkelingskader Detailhandel 2012 beschrijft de wijze waarop de gemeente nu en in de komende jaren de totstandkoming van detailhandelsplannen wil begeleiden, faciliteren en toetsen. Daarnaast beschrijft dit kader hoe de gemeente wil omgaan met ontwikkelingen in de bestaande winkelgebieden. Het is een algemeen beleidskader op basis waarvan specifieke gebieden en plannen op maat ontwikkeld en beoordeeld kunnen worden.
Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur. De huidige winkelstructuur die op basis van een strakke regie en planologie tot stand is gekomen, wordt daar waar mogelijk ook behouden. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. Bij een concentratie van winkels ontstaat een meerwaarde voor de betreffende bedrijven. De bedrijven kunnen profiteren van elkaars nabijheid, aantrekkingskracht en gemeenschappelijke faciliteiten. Winkelcentrum Terwijde is in het Ontwikkelingskader Detailhandel aangemerkt als wijkwinkelcentrum.
The Wall is aangeduid als cluster van grootschalige detailhandel dat zich richt op grootschalig, doelgericht winkelbezoek. Een winkelunit dient een minimale omvang van 2.000 m2 te hebben. De branches warenhuis, mode en supermarkten zijn niet toegestaan. Voor The Wall is binnen de afspraken geen uitbreiding van detailhandel meer, aangezien het beschikbare winkeloppervlak is gevuld. Het gebouw is echter nog niet gevuld. Dit betekent dat creatief naar andere functies gekeken moet worden, wellicht in combinatie met en aanvullend op de te realiseren functies in de directe omgeving.
In de detailhandel is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Dat is van belang voor de kwaliteit van de detailhandelsstructuur, die door ondermeer internetverkoop sterk onder druk staat. Daarom kan bij de bestemming detailhandel een afwijkingsmogelijkheid worden opgenomen waarbij ondergeschikte horeca wordt toegestaan. Hierbij moet gedacht worden aan een winkel waar een klein deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt voor het nuttigen van ter plaatse bereide en verkochte etenswaren. Daarbij hanteert de gemeente de volgende criteria:
- het horecadeel mag niet direct vanaf de straatzijde zichtbaar zijn. Het pand moet het aanzicht behouden van winkel;
- voor winkels tot 1.000 m2 bvo geldt in principe een maximale ratio tussen horeca en publiektoegankelijke winkelvloeroppervlak van 30:70.
- er moet een directe relatie zijn met de producten die in de winkel verkocht worden, het gaat primair om proeven van producten die in de winkel worden verkocht;
- voor winkels boven de 1.000 m2 bvo geldt dat een ondersteunende horecafunctie kan worden toegestaan op maximaal 20% van het bebouwd oppervlak;
- de vestiging moet zich houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.
Voor internetwinkels in of bij woningen is in het Ontwikkelingskader Detailhandel aangegeven dat de vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt, en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.
2.4.11 Vitale Stadswijken, functiewijziging in woonwijken
Met het vaststellen (2013) van het beleidskader 'Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken' optimaliseert het college de flexibiliteit voor kleinschalig ondernemerschap in de Utrechtse stadswijken. Dit met het doel de economische levendigheid in de Utrechtse wijken te vergroten en flexibiliteit en ruimte te bieden aan kleinschalig ondernemerschap in de wijk. Dit zal onder meer resulteren in meer flexibiliteit voor werken in de wijk in zowel bestemmingsplannen als bij het afwijken van bestemmingsplannen en in het verruimen van de regeling Bedrijf en Beroep aan huis. De ambitie voor vitale stadswijken is geformuleerd in de Economische Agenda Utrecht 2012-2018 die in maart 2012 is vastgesteld door de Utrechtse gemeenteraad. De inhoudelijke regeling ten behoeve van de bestemmingslannen wordt op moment uitgewerkt en in het vervolgproces ook in dit bestemmingsplan opgenomen.
Programma wijkeconomie en kleinschalig ondernemerschap
In het programma staat het stimuleren van het ondernemerschap in de wijken centraal door vakmanschap, verstigingsklimaat en verbondenheid. Verschillende concrete maatregelen worden in het programma voorgesteld. Het bestemmingsplan biedt - buiten de voor functiemenging aangewezen zones - ruimte voor het uitoefenen van beroep- en bedrijf aan huis.
2.4.12 Bedrijventerreinenstrategie 2012
De nieuwe Utrechtse bedrijventerreinen Strategie 2012 zet een duidelijke nieuwe lijn in ten opzichte van het vigerende bedrijventerreinenbeleid. Er wordt nadrukkelijker ingezet op de bestaande gebieden en de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt alleen overwogen indien er ook in regionaal verband geen overtollig aanbod meer is. Door het nadrukkelijker hanteren van de SER-ladder wordt nog meer gekeken naar uitbreidings- en vestigingsmogelijkheden op bestaande terreinen. Ten behoeve van het toekomstbestendig houden van de bestaande Utrechtse bedrijventerreinen worden niet alleen bestaande transformatie, revitaliserings- en herstructureringsprojecten voortgezet, maar wordt ook pro-actief ingezet op terreinen die onder druk staan, zoals Oudenrijn en Demkaterrein. Ook een duidelijkere profilering (onder meer door het toestaan van functiemenging), het inzetten op kwaliteit en het continueren van de inzet op schoon, heel, veilig en aantrekkelijk moet bijdragen aan de toekomstbestendigheid van de Utrechtse bedrijventerreinen. Dit zal op basis van maatwerk en in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven worden opgepakt.
Hoewel functiemenging op bepaalde bedrijventerreinen wenselijk is, geldt dit niet voor het toevoegen van meer kantoorgebouwen. De ontwikkeling van kantoorruimte is voorbehouden aan specifieke kantorenlocaties, zoals verwoord in de Utrechtse kantorenstrategie. Het verder verkantoriseren van bedrijventerreinen gaat ten koste van de ruimte voor bedrijven waarvoor het gebied bedoeld is en leidt tot een verdere toename van de kantorenleegstand. De Utrechtse bedrijventerreinen beschikken wel over kantoorruimte die deel uitmaakt van een bedrijfscomplex. Voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen op de Utrechtse bedrijventerreinen wordt hierbij als richtlijn een maximum van 30% kantoorruimte gehanteerd.
2.4.13 Ontwikkelings- en toetsingkader grootschalige leisurevoorzieningen gemeente Utrecht 2003-2015
Het ontwikkelings- en toetsingskader grootschalige leisurevoorzieningen dient leisureontwikkelingen in de markt zoveel mogelijk te faciliteren. Hierbij wordt leisure gedefinieerd als: grootschalige commerciële en niet commerciële (combinaties van) voorzieningen in de sectoren sport en recreatie, cultuur, welness, uitgaan/entertainment en attracties.
In de gemeente is behoefte aan ontwikkeling van grootschalige leisurevoorzieningen. Er is gekozen om Utrecht te positioneren op de drie leisure kenmerken 'cultuur', 'shopping' en 'entertainment en uitgaan', waarbij ruimte is voor twee leisureconcentratiegebieden en vier locaties voor specifieke leisurefuncties. Leidsche Rijn Centrum is met het Stationsgebied aangegeven als één van de twee leisureconcentratiegebieden. De vier specifieke locaties zijn The Wall, Máximapark, Haarrijnseplas en Maarschalkerweerd.
2.4.14 Nota Externe veiligheid
De nota Externe veiligheid gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. Wel spreekt de gemeente Utrecht zich nadrukkelijk uit over de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (voor beperkt kwetsbare objecten) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Utrecht respecteert zowel die richtwaarde als die oriëntatiewaarde en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt, of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd.
Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kan beheersen.
Aangezien dit bestemmingsplan in hoofdzaak uitgaat van bestaande situaties, hebben de beleidskeuzes ten aanzien van zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen consequenties voor het plangebied.
2.4.15 Ambitiedocument 'Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar' 2012
Het Ambitiedocument 'Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar', vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2012, geeft de hoofdlijnen aan waarlangs de doelen een aantrekkelijk en bereikbaar Utrecht kunnen worden bereikt. De ambities voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn neergelegd in zeven beleidsprincipes:
- 1. De gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid
- 2. Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen
- 3. Levendige centra op knooppunten
- 4. De plaats bepaalt de mobiliteitskeuze
- 5. RSS en HOV (tram) als basis OV-systeem
- 6. De fiets als primair vervoermiddel in de stad
- 7. De stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.
2.4.16 Nota Stallen en Parkeren
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
2.4.17 Groen en ecologie
Het Groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) heeft als centrale doelstelling het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. Gebleken is dat een gevarieerde natuur- en soortendiversiteit in flora en fauna een grote bijdrage levert aan een positieve waardering van het groen en de openbare ruimte door de bewoners. Om de natuurwaarden in het stadsgroen te behouden en te verbeteren is het noodzakelijk dat er groene verbindingen zijn tussen het groene buitengebied en het groen in de stad, en tussen groene kerngebieden onderling.
In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch, recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Deze zones moeten in principe groen blijven. Bij de (her)inrichting moet rekening worden gehouden met de ecologische functie. Functieverandering is alleen toegestaan na bestuurlijke afweging. Afname in omvang en/of kwaliteit moet gecompenseerd worden.
Naar aanleiding van het Groenstructuurplan is een afzonderlijk beleid voor de bomen en bomenlanen in Utrecht ontwikkeld, omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek kennen. Dit is het Bomenbeleid Utrecht, Verbeterde regelgeving voor beheer, behoud en ontwikkeling van bomen (2009). Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aan te vullen om zo een samenhangende structuur te creëren en door het verder verbeteren van de bomenstructuur door middel van extra zorg voor beheer en onderhoud.
Verschillende delen binnen het plangebied zijn onderdeel van de stedelijke groenstructuur.
Haarrijnseplas is onderdeel van de stedelijke groenstructuur waarbij de Thematerweg een groene verbinding vormt. In Haarrijn is er een groene verbinding aangegeven in het verlengde van de Rijnkennemerlaan.
Er is een wenselijke groenverbinding aangegeven langs de Burt Bacharachstraat via De Wetering Zuid richting de Plas Lageweide aan de overzijde van de A2.
De Strijkviertelplas is onderdeel van de stedelijke groenstructuur. Langs de Strijkviertelplas is een groene verbinding aangegeven die aansluit op de groene verbinding langs de Leidsche Rijn en tevens Rijnenburg verbindt. Ook is er een groene verbinding aangegeven die vanaf de Strijkviertelplas langs sportpark Rijnvliet naar Papendorp loopt via Leeuwenstein Zuid. Langs het Amsterdam Rijnkanaal is er eveneens een groene verbinding aangegeven. Deze loopt langs Leeuwenstein Zuid.
Het gebiedje ten noorden van Park Voorn grenst aan de groene verbindingen in het verlengde van de Langerakbaan en Rijnkennemerlaan.
De Woerd grenst aan de groene verbinding langs de Leidsche Rijn. Ook grenst De Woerd aan het Máximapark. Beide worden verbonden met een groene verbinding die door De Woerd loopt.
Het gebied in Terwijde bevindt zich tussen de groenverbinding van de Rijnkennemerlaan en het Waterwinpark.
De twee vrije kavels liggen nabij het Milan de Viscontipark dat onderdeel is van de stedelijke groenstructuur
Binnen het plangebied is een aantal boomstructuren onderdeel van de stedelijke boomstructuur.
Dit zijn de boomstructuren langs de Thematerweg, de Soestwetering, de Zandweg en het verlengde van de Rijnkennemerlaan. Verder zijn dit de boomstructuur langs de Burt Bacharachstraat richting de Plas Lageweide aan de overzijde van de A2 en de boomstructuur langs de noordkant van Leeuwestein Zuid.
2.5 Conclusie
Uit de beschrijving van het relevante landelijke, provinciale en regionale beleid blijkt de verschillende delen van het plangebied een rol hebben in de opvang van de groei en de ontwikkelingen van de Utrechtse regio als stedelijk kerngebied. Zo is een deel van het woningbouwprogramma in dit gebied gepland. De uitbreidingslocatie Strijkviertel kan op termijn een rol spelen als nieuw bedrijventerrein, bij een herijking van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.
Uit de gemeentelijke nota's blijkt dat de deelgebieden van het plangebied op verschillende wijze een rol moeten vervullen in Leidsche Rijn. Er is grote variatie tussen de deelgebieden waaronder een toekomstige inrichting als woongebied, winkelgebied, bedrijventerrein, park of waterplas met recreatieve functie of sportterrein. Voorn maakt daarnaast deel uit van De Centrale Zone die de Leidsche Rijn en de bestaande stad aaneen moet smeden.
In de beleidsdocumenten wordt veelal ingegaan op de gewenste ontwikkelingsrichting van de diverse deelgebieden. Vanwege de wettelijke actualiseringsplicht die afgerond dient te zijn op 1 juli 2013 is voor het plangebied een conserverend plankader opgesteld waarin bestaande rechten worden geactualiseerd. Hoewel er voor (delen) van het plangebied ontwikkelingen voorzien worden in de komende plantermijn, zijn die ontwikkelingen thans onvoldoende concreet om daarmee in dit bestemmingsplan reeds rekening te houden.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie En Ontwikkelingen Per Deelgebied
3.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend van aard. Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in de diverse deelgebieden van het plangebied en analyseert per deelgebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
3.2 Ontwikkelingen
In het grootste deel van het plangebied wordt de bestaande situatie vastgelegd, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is sprake van een klein aantal locaties waar nog ontwikkelingen gaan plaatsvinden. Aangezien voor een aantal ontwikkelingen nog geen concrete plannen zijn, kunnen deze nog niet juridisch mogelijk gemaakt worden. Deze ontwikkelingen zijn hieronder alleen beschreven. Voor andere ontwikkelingen zijn reeds vergunningen verleend en/of ontheffingsprocedures doorlopen. Deze bouwplannen zijn in het bestemmingsplan opgenomen en hiermee mogelijk gemaakt.
Naast deze ontwikkelingslocatie is een aantal algemene ruimtelijke en functionele uitgangspunten geformuleerd, die vertaald zijn in de juridische regeling. In dit hoofdstuk worden eerst de algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd. Vervolgens wordt ingegaan op de nieuwe ontwikkelingen.
3.3 Winkelcentrum Terwijde
Luchtfoto Winkelcentrum Terwijde
3.3.1 Bestaande situatie
Voorheen was het gebied grotendeels in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden, behorende bij de boerderij 'Hof ter Weyde'.
Het gebied is momenteel in ontwikkeling en voor diverse bouwvelden is inmiddels vergunning verleend ten behoeve van voornamelijk de functies wonen en detailhandel.
3.3.2 Toekomstige situatie
De ruimtelijke basis van Terwijde Winkelcentrum wordt gevormd door acht bouwblokken, vier langs de Mijl en vier langs de Louis Armstrongboulevard. In het hart van het plangebied bevindt zich de verspringende winkelstraat en het centrale plein met de boerderij Hof ter Weyde. Gemeenschappelijk kenmerk van de bouwblokken is, dat het parkeren voor de bewoners van ieder blok binnen de bouwblokken wordt opgelost. Het expeditieverkeer voor de winkels wordt deels inpandig opgelost of zoveel mogelijk afgeschermd van het openbare gebied.
Blok A: het bouwblok wordt functioneel opgedeeld in twee subblokken: in het zuidelijke deel bevindt zich detailhandel (supermarkt) met hierboven appartementen en in het noordelijke deel appartementen en eengezinswoningen, met op de begane grond ruimte voor onder meer dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Het parkeren vindt plaats in twee lagen. Op de begane grond: parkeren ten behoeve van het winkelen, op de verdieping: parkeren voor bewoners. De expeditie voor de supermarkt wordt zoveel mogelijk gescheiden van overige verkeersstromen. Voor bouwblok A is op 28 december 2012 de vergunning verleend.
Blokken B en C: de blokken B en C bestaan hoofdzakelijk uit grondgebonden woningen. Aan de zuidzijde kleinere winkels met hierboven appartementen. Bevoorrading zal dan vanaf de winkelstraat plaatsvinden. Alle grondgebonden woningen krijgen tuinen, daarnaast biedt het binnenhof ruimte aan de benodigde bewonersparkeerplaatsen. Voor deze bouwblokken zijn op 27 september 2012 de vergunningen van de 1e fase verleend. De 2e fase volgt medio 2013.
Blokken D en E: de blokken D en E bestaan uit een combinatie van appartementen en grondgebonden woningen. Ook hier wordt in de binnenhoven parkeren voorgestaan. Deze blokken zijn nog niet vergund.
Blok F1: blok F1 bestaat op de begane grond geheel uit winkels met op de verdiepingen appartementen. Voor bouwblok F is op 20 maart 2013 de vergunning verleend.
Blok F2: op het kleine plein komt een gebouw van een laag met een kap in een expressieve materialisering. Het biedt ruimte aan winkels. Aan de zuidzijde van het gebouw ligt een grote parkeerplaats. Voor dit bouwblok is op 20 maart 2013 de vergunning verleend.
Blok G: blok G bestaat op de begane grond geheel uit winkelareaal en een gemeenschappelijke parkeergarage voor de bewoners van de appartementen. Boven de winkels zijn woningen gesitueerd met een groene binnentuin. Voor bouwblok G is op 11 oktober 2011 de vergunning verleend.
Blok H: blok H wordt op de begane grond aan drie zijden voorzien van winkels. Ook hier in het hart een parkeergarage voor de bewoners. Op de verdiepingen appartementen. Voor bouwblok H is op 2 oktober 2012 de vergunning verleend.
Het programma van het gebied Winkelcentrum Terwijde bedraagt circa 450 woningen, waarvan het grootste deel bestaat uit appartementen. Uitgangspunt is om de plinten op een zodanige manier te programmeren dat het winkelcentrum een levendige uitstraling krijgt. Het programma is afgeleid van de Voorzieningennota 2003 welke is vastgesteld door de raad. De detailhandel is exact overgenomen.
Naast het wonen en winkelen zal horeca een plaats krijgen in het winkelcentrum. Zo wordt in de boerderij Hof ter Weyde, cruciaal aan de winkelstraat gelegen, onder andere horeca toegestaan.
Voor het winkelcentrum Terwijde is op 10 juli 2007 het uitwerkingsplan 'Terwijde Winkelcentrum' door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Dit uitwerkingsplan maakt bovenstaande ontwikkelingen mogelijk en is nu vertaald c.q. overgenomen in dit bestemmingsplan.
3.4 Veldhuizen
3.4.1 Bestaande situatie
In de wijk Veldhuizen liggen nog percelen waarvoor nog geen actueel bestemmingsplan is opgesteld. Deze percelen betreffen een perceel aan de Van Lawick van Pabstlaan en een perceel gelegen aan de Haarlerberg.
Luchtfoto percelen Van Lawick van Pabstlaan 1A en Haarlerberg
3.4.2 Perceel Van Lawick van Pabstlaan 1A
Op het perceel Van Lawick van Pabstlaan 1A is op 1 juni 2007 voor de duur van 2 jaar een vergunning verleend voor een noodlokaal voor de naastgelegen school. Onderwijsdoeleinden zijn rechtstreeks mogelijk gemaakt op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan Veldhuizen, Vleuten De Meern (door de raad vastgesteld op 31 maart 2000).
Op de plek van de tijdelijke noodlokalen is inmiddels een kinderdagverblijf en huiskamer gevestigd. De tijdelijke vergunning hiervoor is op 21 december 2009 verleend voor de duur van 5 jaar. De verwachting is dat ook na afloop van deze 5 jaar deze locatie een geschikte plek zal blijven voor maatschappelijke voorzieningen.
Naast maatschappelijke voorzieningen is de locatie ook geschikt voor eventuele woningbouw, hetgeen op grond van het bestemmingsplan Veldhuizen ook al mogelijk was. In de directe omgeving van het perceel is ook al sprake van diverse woonblokken, als onderdeel van het woongebied Veldhuizen. Zowel de functies maatschappelijk als wonen zijn dan ook wenselijk voor de invulling van dit perceel.
3.4.3 Perceel Haarlerberg
Het perceel Haarlerberg is momenteel een braakliggend stuk grond, waar al vergaande bouwplannen zijn ontwikkeld voor een twee-onder-een-kap woning. Het perceel ligt in het verlengde van een aantal reeds gerealiseerde woningen aan de Haarlerberg. Op grond van het bestemmingsplan Veldhuizen waren woningen op deze locatie reeds toegestaan. Op dit perceel zal dan ook de woonfunctie worden mogelijk gemaakt.
3.4.4 Conclusie
Op het perceel van de Van Lawick van Pabstlaan 1a zijn maatschappelijke functies gevestigd en behoort de functie wonen tot de reële mogelijkheden binnen de looptijd van dit bestemmingsplan.
Op het perceel Haarlerberg waren woningen op grond van het bestemmingsplan Veldhuizen planologisch juridisch al toegestaan en deze woonfunctie zal ook in dit bestemmingsplan worden voortgezet.
3.5 Voorn
Luchtfoto Voorn
3.5.1 Bestaande situatie
Een groot deel van het plangebied wordt ingenomen door de centrale van de KPN. Het plangebied Voorn bevat tevens een tweetal woningen.
Dit deelgebied is een onderdeel van het complete gebied Voorn. Dit complete gebied is gelegen tussen de Leidsche Rijn en de Langerakbaan en omvat het landgoed Park Voorn, het kantorenpark Voorn en het gebied rond de KPN-centrale. Dit deelgebied omvat enkel het gebied rond de KPN-centrale.
De opgave voor dit gebied is om voor het oprukken van Leidsche Rijn een vorm te vinden die respect toont aan het landgoed Park Voorn.
Van oorsprong lag het landgoed in het buitengebied. In de afgelopen decennia is Park Voorn langzaam dichter bij de stad komen te liggen. Met de planvorming van Leidsche Rijn, en de Centrale Zone in het bijzonder, komt het park definitief in de stad te liggen. Vanwege het bijzondere en historische karakter van het landgoed is Park Voorn inmiddels aangewezen tot rijksmonument.
De infrastructuurbundel van het nieuwe tracé A2 en de stadsweg loopt deels over Park Voorn. De inpassing van Park Voorn in Leidsche Rijn dient respectvol te geschieden, waarbij een goede overgang tussen het park en de verlegde A2 tot stand komt. Met bebouwingsmogelijkheden in de drie hoekpunten zal de oorspronkelijke vorm van het park worden benadrukt.
Ten noorden van het park krijgt in het gebied Voorn de Rijnkennemerlaan z'n beëindiging. Door het gebied Voorn loopt een fietsroute vanaf de Stadsweg via de rand van het park door naar de Rijksstraatweg en Rijnvliet, als rechtstreekse route van en naar Leidsche Rijn Centrum. Langzaam verkeer naar de stad wordt geleid via het gebiedje De Wiel.
Op grond van de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone is in het complete gebied Voorn ruimte voor 75 à 125 gestapelde woningen, te ontsluiten vanuit het gebied.
3.5.2 Toekomstige situatie
In dit gebied worden vooralsnog geen concrete ontwikkelingen voorzien.
3.6 Rijksstraatweg En Deel Bedrijfsterrein Oudenrijn
Luchtfoto Rijksstraatweg en deel Bedrijfsterrein Oudenrijn
3.6.1 Bestaande situatie
In het gebied is lintbebouwing aanwezig langs de Rijksstraatweg. De woonfunctie overheerst, maar op verschillende plaatsen zijn bedrijven en andere functies aanwezig. Aan de westzijde van het plangebied is een aantal bedrijven aanwezig. Het lint wordt in noord-zuidrichting doorsneden door een transportleiding. In het plangebied is ook een nutsvoorziening aanwezig.
Langs de Rijksstraatweg ligt een groot aantal belangrijke gebouwen, waaronder enkele gemeentelijke monumenten (Rijksstraatweg 5 ‘Rhijnoord’, Rijksstraatweg 6-7 ‘Rhijnshoek’, Rijksstraatweg 13 ‘Rhijnzathe’ en Rijksstraatweg 14, 17, 19, 20 en 21) en een rijksmonument (Rijksstraatweg 12 ‘Rhijnzicht’).
Binnen het bestaande woonlint zijn de volgende bedrijven aanwezig:
- opslag op Rijksstraatweg 8A (categorie B1);
- installatiebedrijf op Rijksstraatweg 11/11A (categorie B1);
- een bedrijf in restauratie van kunstobjecten, workshops, beeldhouwen en opslag op Rijksstraatweg 12A (categorie A);
- een schildersbedrijf op Rijksstraatweg 18 (categorie A);
- een garagebedrijf op Rijksstraatweg 21 (De Doelen, categorie B2);
- een makelaar en investeringsmaatschappij op Rijksstraatweg 26 (kantoor);
- een fijnmechanisch atelier (constructiewerkplaats < 200 m² b.o.) op Rijksstraatweg 28 (categorie B1);
- een agrarische schuur op Rijksstraatweg 30 (categorie 3.1).
Daarnaast wordt het voormalige gebouw van Metak op dit moment gebruikt voor maatschappelijke functies.
Tenslotte is op Rijksstraatweg 32F een autobedrijf (categorie B2) aanwezig en een productiebedrijf in overslag en baggergrijpers (categorie 3.2 ), alsmede een kraanverhuur en transportbedrijf (categorie 3.2) en een groothandel in hout en bouwmaterialen (categorie 3.2) aan Strijkviertel.
3.6.2 Toekomstige situatie
In het gebied worden geen concrete ontwikkelingen voorzien, met uitzondering van een initiatief voor de bouw van garageboxen op het perceel Rijksstraatweg 21 waarvoor een aparte procedure wordt doorlopen. Ten zuiden van het plangebied ligt deelgebied Rijnvliet. Dit gebied zal de komende jaren tot ontwikkeling worden gebracht als onderdeel van de wijk Leidsche Rijn. Rijnvliet is een nieuwbouwwijk tussen de Rijksstraatweg, de stadsbaan en Sportpark Rijnvliet. De basis voor deelgebied Rijnvliet is vastgelegd in de ontwikkelingsvisie Centrale Zone uit 2006 en het structuurplan Rijnvliet uit 2008. Beiden zijn vastgesteld door de gemeenteraad. In juni 2011 is het concept stedenbouwkundig plan Rijnvliet vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en vrijgegeven voor inspraak. In april 2012 is het definitieve Stedenbouwkundig plan Rijnvliet samen met de beantwoording van de inspraakreacties vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
In Rijnvliet komen circa 1.050 woningen en een basisschool. Daarnaast is er ruimte voor enkele bedrijven en een kantoor. Rijnvliet is een woongebied met voornamelijk grondgebonden woningen, maar ook enkele appartementen. Rijnvliet wordt een groene wijk met veel water die goed aansluit bij de bestaande bebouwing aan de Rijksstraatweg en een duidelijke verbinding legt met de Strijkviertelplas. De Busbaan die tussen het woongebied en het sportpark komt te liggen, wordt eind 2013 aangelegd.
3.7 Strijkviertel
Luchtfoto Strijkviertel
3.7.1 Bestaande situatie
Het gebied is in gebruik als sportpark (voor onder andere tennis) en een manege. Aan de noordzijde is (buiten het plangebied) de HOV verbinding aanwezig. In het meest westelijk deel is de bestaande recreatieplas Strijkviertel aanwezig. In het zuidelijk en oostelijk deel is een brede groenzone aanwezig tussen de Rijksweg A2 en de Letschertweg. In het meest zuidwestelijk deel is een bedrijf (in en verkoop van pallets) aanwezig. Voor het overige is het gebied nog niet ingevuld en wordt tijdelijk agrarisch gebruikt in afwachting van de transformatie van het gebied.
3.7.2 Toekomstige situatie
Voor het deel van het gebied dat nog niet is ingevuld wordt voorzien in de uitgifte van gronden ten behoeve van bedrijven en andere stedelijke functies. Voor het overige zijn geen wijzigingen in de bestaande situatie voorzien.
3.8 Lintbebouwing Smalle Themaat En Thematerweg
Luchtfoto lintbebouwing Thematerweg en Smalle Themaat en achterliggend natuurgebied
3.8.1 Bestaande situatie
De gronden ten noorden van de Thematerweg/Smalle Themaat worden voornamelijk agrarisch gebruikt of hebben een ecologische functie. In het westen van de Thematerweg zijn nog enkele boomgaarden aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die een belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. In De Wetering-noord is een tankstation met LPG gelegen. De afstand tot de woningen en het strand is echter zo groot, dat dit geen probleem vormt wat betreft externe veiligheid.
De meeste bebouwing langs de Thematerweg en Smalle Themaat wordt gevormd door voormalige boerderijen of voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu alleen nog een woonfunctie hebben.
De zuidkant van de Haarrijnseplas heeft een belangrijke functie op het gebied van ecologie. De oever zorgt voor een ecologische verbinding tussen het groengebied Haarzuilens en Máximapark. Loodrecht op de lengte van de plas liggen lange smalle kavels. Deze reeks van bestaande lange smalle elementen (waarbinnen enkele boomgaarden) die loodrecht staan op de open ruimte, is het ruimtelijke thema van deze, vrij jonge, ecologische zone. Deze reeks bouwt in grootte af van Haarzuilens naar het Máximapark, ten zuiden van het plangebied. Het totale oppervlak is circa 50 hectare. Dit is inclusief circa 10 hectare particuliere kavels. De rand richting de Plas is rafelig. Als gevolg van het agrarische gebruik in het recente verleden zijn de natuurwaarden nu nog beperkt, maar de goede waterkwaliteit en de natuurlijke waterpeilfluctuaties dragen zorg voor optimale ecologische ontwikkelingsmogelijkheden.
Er zijn in dit gebied twee monumenten aanwezig: een rijksmonument en een gemeentelijk monument. Het rijksmonument, 1686, is gelegen aan de Thematerweg 18. Het gemeentelijk monument is gelegen aan de Thematerweg 11. Daarnaast zijn de Smalle Themaat en de Thematerweg historische linten en zorgt het verlengde van de Joostenlaan voor een zichtlijn die bewaard dient te blijven.
3.8.2 Toekomstige situatie
Binnen de bestaande lintbebouwing langs de Smalle Themaat en de Thematerweg zijn geen ontwikkelingen voorzien. De enige ontwikkeling is gelegen in de wijzigingsbevoegdheid om binnen de bestemming 'Natuur' op een van de twee hiervoor aangewezen locaties een watermolen te vestigen, met een horecabedrijf en/of een educatieve functie met inachtneming van de aan de wijzigingsbevoegdheid verbonden randvoorwaarden.
3.9 Gebied Gelegen Nabij Verkeersplein Hooggelegen
Luchtfoto gebied gelegen nabij verkeersplein Hooggelegen
3.9.1 Bestaande situatie
Het gebied is gelegen naast de rijksweg A2, het knooppunt Hooggelegen, de Stadsbaan en de Busbaan Papendorp/Rijnvliet. Momenteel is dit gebied hoofdzakelijk een groene strook, waar geen bebouwing aanwezig is.
3.9.2 Toekomstige situatie
Het gebied zal waarschijnlijk worden herontwikkeld. De exacte invulling hiervan is nog niet bekend.
Hoofdstuk 4 Onderzoek En Randvoorwaarden
4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van welke milieuaspecten er in het plangebied relevant zijn en wat daarvan de consequenties zijn.
4.2 Milieu-effectrapportage
4.2.1 Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
4.2.2 Plansituatie en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden daarom met dit bestemmingsplan geen activiteiten plaats die de geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschrijden. Tevens zijn er, zoals blijkt uit de beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
4.3 Geluidhinder
4.3.1 Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven.
De regels van de Wet geluidhinder, ter bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen (wonen, onderwijs en zorg) zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De Wet geluidhinder ziet alleen toe op zaken die nieuw zijn of veranderen, zoals:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of gezoneerde industrieterreinen;
- bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe wegen (niet bij wegen waarvoor een maximum snelheid van minder dan 50 km/u geldt);
- reconstructie van wegen of wijzigen van gezoneerde industrieterreinen.
Voor bestemmingsplannen waarbij sprake is van een uitwerking- of een wijzigingsbevoegdheid (als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening) mag op grond van de Wet geluidhinder de toetsing aan de Wet geluidhinder ook plaatsvinden bij de opstelling van het uitwerkingsplan of wijzigingsplan. Zo zijn voor een tweetal blokken in het deelgebied Winkelcentrum Terwijde niet alle omgevingsvergunningen van de blokken verleend op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan. Dat wil zeggen dat deze blokken gezien moeten worden als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze blokken is in dit bestemmingsplan een uit te werken woonbestemming en een uit te werken gemengde bestemming opgenomen.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde en een maximale ontheffingswaarde. In onderstaande tabel zijn de normen voor nieuwe woningen per bronsoort gegeven. Voor wijzigingen van geluidsbronnen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelden afwijkende normen.
Voorkeursgrenswaarde | Maximale ontheffingswaarde | ||||
Wegverkeer | Binnenstedelijk | 48 dB | 63 dB | ||
Buitenstedelijk (rijkswegen) | 48 dB | 53 dB | |||
Railverkeer | 55 dB | 68 dB | |||
Industrielawaai | 50 dB(A) | 55 dB(A) |
Indien de geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde bevindt, zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan (uitgezonderd zogeheten 'dove gevels'). Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient het bestuur op basis van een akoestisch onderzoek een afweging te maken. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De procedure voor het verlenen van een ontheffing loopt parallel met de planprocedure (bestemmingsplan dan wel wijzigingsplan of uitwerkingsplan).
Op grond van de Geluidnota Utrecht 2007 gelden de volgende voorwaarden bij een hogere waarde:
- 1. er dient een reden te zijn om van de voorkeursgrenswaarde af te wijken, die past binnen de ontheffingscriteria;
- 2. er dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden:
- iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
- de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
- indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.
4.3.2 Plangebied en conclusie
Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in het direct bestemmen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, industrieterreinen of het wijzigen van infrastructuur of industrieterreinen in situaties waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Op een aantal plaatsen worden via een uitwerkingsplicht (woonfuncties en gemengde functies, waaronder maatschappelijke voorzieningen, in Winkelcentrum Terwijde) nieuwe ontwikkelingen toegestaan, waarbij vermoedelijk de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overeenkomstig de Wet geluidhinder is het mogelijk om de formele toetsing aan het gestelde in de Wet geluidhinder bij de vaststelling van het wijzigingsplan of het uitwerkingsplan plaats te laten vinden.
Desondanks is in het kader van de beschouwing van een goede ruimtelijke ordening, de geluidssituatie bij de planvorming afgewogen. Deze afweging heeft op hoog abstractieniveau plaats gevonden op basis van de resultaten van de EU kartering 2011 of recent uitgevoerde onderzoeken in het kader van andere planvorming. Voor de gebieden met een uitwerkingsplicht of een wijzigingsbevoegdheid geldt dat de geluidsbelasting naar huidig inzicht de maximale ontheffingswaarde niet overschrijdt. Derhalve kan thans worden gesteld dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening gerelateerd aan het voorliggende planniveau. Dit is mede van belang in relatie tot de beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4 Geur
4.4.1 Kader
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder, maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.
4.4.2 Plangebied en conclusie
Binnen het plangebied of in de directe omgeving ervan worden geen nieuwe bedrijven toegestaan (industriële) welke geurhinder veroorzaken. Daarnaast worden ook geen nieuwe functies toegestaan (met een directe bouwtitel) die als geurgevoelig aangemerkt worden (wonen, ziekenhuizen, scholen, verblijfsrecreatie). Gezien vorenstaande is een onderzoek voor wat betreft het aspect geur niet noodzakelijk.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Kader
Het werken met en de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in:
- de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs; voor transport over weg, spoor en water)
- het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; voor transportleidingen)
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; voor bedrijven)
Voor uitgebreidere achtergrondinformatie wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting: 'Toetsing en verantwoording externe veiligheid'.
4.5.2 Plangebied
4.5.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over spoor, wegen en water
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (tankwagon, schip) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding en/of door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankwagen tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.
Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens de uitgangspunten van het Basisnet. Dit Basisnet zal op korte termijn wettelijk worden verankerd door middel van aanpassing van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het nieuw vast te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Het Betv zal de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen gaan beschrijven. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden met uitzondering van verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Landelijk is een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen ontwikkeld. Het Basisnet geeft zekerheid over de te verwachten transportfrequenties en de daarbij behorende zonering. In de loop van 2013 zal de wetgeving zodanig worden aangepast dat de uitgangspunten van het Basisnet, waaronder de transportfrequenties waarmee gemeenten bij risicoanalyses dienen te rekenen, wettelijk worden verankerd. Dit gebeurt door het aanpassen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en een nieuw vast te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Vooruitlopend hierop zijn die uitgangspunten nu reeds vastgelegd in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Van de bevoegde gezagen wordt verwacht dat zij toepassing geven aan de circulaire en daarmee anticiperen op het Basisnet. De transportfrequenties, opgenomen in de circulaire corresponderen met de maximale gebruiksruimte voor het vervoer. Voor de berekening van de risico's ten behoeve van dit plan is om bovenstaande reden uitsluitend gerekend met de Basisnet uitgangspunten.
Vervoer over de A2 en A12 m.b.t. deelgebied Strijkviertel
Bebouwing bevindt zich vrijwel uitsluitend ten noorden van de A12. In de noordwest-oksel van het knooppunt Oudenrijn, bevindt zich het plangebied, met grotendeels geprojecteerde bebouwing, grenzend aan zowel de A2 als de A12, en in de noordoost-oksel bevindt zich het kantorenpark Papendorp. Ten zuiden van de A12 is op enkele woningen na, geen bebouwing.
De uitgangspunten van het Basisnet worden onder andere bepaald door de transportfrequenties. Deze bedragen voor het aan het plangebied grenzende trajectdeel van de A2: 3164 voertuigen met brandbare gassen (LPG, propaan) per jaar. Voor het aan het plangebied grenzende trajectdeel van de A12 bedragen deze: 8468 voertuigen met brandbare gassen (LPG, propaan) per jaar.
Over de A2 en A12 worden ook andere gevaarlijke stoffen vervoerd (brandbare vloeistoffen zoals benzine, toxische vloeistoffen zoals acrylnitril), maar van alle gevaarlijke stoffen zijn de brandbare gassen maatgevend voor het groepsrisico.
De transportfrequenties en nog enkele andere uitgangspunten zijn opgenomen in bijlage 2 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Bij het verlenen van de openstellingsvergunning voor de overkapping van de A2 is, gezien het gewenste gebruik van alle tunnelbuizen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (inclusief parallelbanen), door de Minister bevestigd (brief d.d. 5 maart 2012) dat afgesproken risicocontouren ongewijzigd zullen blijven.
De 10-7 contour voor het plaatsgebonden risico blijft daarmee op 76 m vanaf de wegas liggen, conform de berekeningen bij de gezamenlijke verantwoording voor dit gebied. In de risicoanalyse is een zodanige combinatie van wegbreedte en vervoersfrequentie gekozen dat de 10-7 contour op 76 m ligt vanaf de wegas.
Toetsing plaatsgebonden risico
Op basis van de uitgangspunten van het Basisnet is er rond de A2 geen PR=10-6 contour aanwezig. Rond de A12 bestaat er voor het relevante trajectdeel een PR=10-6 contour van 28 meter, gerekend vanaf het midden van de weg. De contour komt daarmee net niet buiten de grens van het snelwegtracé. Ook de contouren behorend bij de lussen van het knooppunt Oudenrijn komen niet buiten de grens van het snelwegtracé dan wel buiten het bestemmingsvlak 'Verkeer' van knooppunt Oudenrijn. Gelet daarop hoeft voor zowel de A2, de A12 als het knooppunt geen toets plaats te vinden naar de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten. Wel bestaat er een zogenaamd plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, gerekend vanaf de rand van de weg van zowel de A2, de A12 als het knooppunt Oudenrijn. Op grond van het toekomstige Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev) zal een verantwoordingsplicht gaan gelden indien binnen deze zone (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt. Dit heeft te maken met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Voor het plangebied is er op geen enkele plek een overlap met bouwvlakken van de diverse bestemmingen. Binnen de PAG zone zijn daardoor geen bebouwingsmogelijkheden volgens dit bestemmingsplan.
Verantwoording groepsrisico
Anticiperend op het Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev) moet een zogenaamde verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd. Aangezien het plan nog grotendeels moet worden uitgewerkt (bestemming 'Gemengd') is een volledige verantwoording op dit moment niet zinvol. Dat zal te zijner tijd worden gedaan bij het uitwerkingsplan/de uitwerkingsplannen. Volstaan is hier met het berekenen van het groepsrisico op basis een personenbezetting van circa 70 personen per ha voor het bestemmingsvlak 'Gemengd'. De berekening resulteerde in een groepsrisico van circa 0,5 keer de oriëntatiewaarde. Aangezien deze berekening vooral tot doel had om de haalbaarheid van het plan te verifiëren zijn tevens personenaantallen voor het nog te ontwikkelen woongebied ten noorden van het sportpark in het rekenmodel ingevoerd. Dit gebied is in het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999 als woonbestemming opgenomen. Omdat het gebied nog voor het grootste deel onbebouwd is en nog uitgewerkt moet worden is het resultaat van de berekening zeer indicatief. Om die reden is ervan afgezien om een rapportage aan het plan toe te voegen.
Conclusies vervoer over de A2 en de A12
Voor zover PR = 10-6 contouren bestaan, blijven deze overal binnen de bestemming 'Verkeer'.
Voor zowel A2, A12 als knooppunt Oudenrijn bestaan plasbrandaandachtsgebieden (PAG's). Binnen de PAG zones zijn geen bebouwingsmogelijkheden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Het groepsrisico is indicatief berekend en blijft ruim onder de oriëntatiewaarde.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 en A12 legt geen beperkingen op aan het vaststellen van dit bestemmingsplan. Bij de uitwerking van het plangebied zal een volledige verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd en kunnen zo nodig extra randvoorwaarden worden geformuleerd.
4.5.4 Vervoer door aardgasleidingen
Het risico bij aardgasleidingen wordt vooral veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging bij graafwerkzaamheden et cetera. Het vrijkomende gas zal tot een ontploffing leiden gevolgd door brand.
In het plangebied zelf lopen geen gasleidingen. Wel lopen gasleidingen in het nabij gelegen gebied De Wetering Noord.
Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het Bevb beschrijft de afstanden tussen buisleidingen en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Op geen enkele plek langs de beschreven tracés bestaat er een PR=10-6 contour. Binnen de belemmeringenstrook bevinden zich geen gebouwde objecten. Volgens uitgevoerde berekeningen van de groepsrisico's bestaan er bij geen van de aardgasleidingen overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Het groepsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
De onderbouwing van de conclusies en de verantwoording van het groepsrisico zijn weergegeven in bijlage 'Kwantitatieve risicoanalyse aardgasleidingen Terwijde e.o.'.
4.5.5 Bedrijven die vallen onder het Bevi
Nabij het plangebied ligt één tankstation waar ook LPG wordt verkocht. De verkoop van LPG leidt tot veiligheidsrisico's vanwege het mogelijk vrij kunnen komen van LPG, en het ontbranden daarvan, en het ontploffen van een LPG tankauto. Vanwege de veiligheidsrisico's bij het tankstation is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevi beschrijft de afstanden tussen risicovolle bedrijven en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
LPG verkooppunt Proostwetering
Aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico m.b.t. het LPG vulpunt wordt voldaan. Aan de richtwaarden voor het plaatsgebonden risico met betrekking tot het LPG vulpunt wordt eveneens voldaan.
Aan de overige afstandscriteria m.b.t. de ondergrondse LPG tank en de afleverzuil wordt voldaan.
Volgens een uitgevoerde berekening van het groepsrisico is er geen een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Bij die berekening is niet uitgegaan van een hittewerende coating op de tankauto's; rekening houdend met deze coatings (aangebracht in 2010) zou het groepsrisico nog lager uitvallen. Door het instellen van zogenaamde venstertijden zou het groepsrisico nog verder teruggebracht kunnen worden. Hierover zullen nog onderhandelingen worden gestart. Bij gebleken haalbaarheid zal een procedure gestart worden tot wijziging van de milieuvergunning.
Het groepsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, ook zonder het realiseren van de genoemde venstertijden.
De onderbouwing van de conclusies en de verantwoording van het groepsrisico zijn weergegeven in de bijlage 'Kwantitatieve risicoanalyse Tankstation Schmieman'.
BASF
Iets buiten het plangebied (ten westen van de plas Strijkviertel) bevindt zich één bedrijf dat veiligheidsrisico's met zich mee brengt voor het plangebied en die onder het Bevi valt. Het gaat om het bedrijf BASF dat katalysatoren maakt. Het betreft een zogenaamd Brzo bedrijf. Bij het bedrijf bevinden zich onder andere een ondergrondse opslag voor ethanol, een bovengrondse opslag voor gasflessencylinders met waterstof, en bovengrondse opslagtanks voor geconcentreerd ammonia, zoutzuur en salpeterzuur. Ethanol en waterstof zijn zeer brandbare stoffen. De op- en overslag hiervan brengt veiligheidsrisico's met zich mee welke bestaan uit de kans op brand en/of ontploffing. De andere stoffen kunnen, indien deze vrijkomen bij bijvoorbeeld lekkage, een voor de mens schadelijk wolk vormen.
De plaatsgebonden risicocontouren van het bedrijf blijven buiten het plangebied. Toetsing is niet aan de orde.
Het invloedsgebied heeft slechts een zeer beperkte overlap met het plangebied. De overlap betreft een boog waarvan de overlap varieert van 0 tot ca. 15 meter over een lengte van ca. 140 meter. De overlap betreft een deel van de oever van de plas Strijkviertel. Op mooie dagen kunnen hier grote groepen personen aanwezig zijn, maar dat is grotendeels buiten het invloedsgebied. Gelet op de zeer geringe overlap en het geringe aantal personen (over het hele jaar beschouwd) is hier afgezien van een verantwoording van het groepsrisico.
Voor BASF is overigens een rampbestrijdingsplan (RBP) opgesteld. Dit plan voorziet er in dat de hulpdiensten goed zijn voorbereid op een eventuele calamiteit en dat draaiboeken klaarliggen voor onder andere een snelle evacuatie van de plas Strijkviertel. Dit is van belang omdat bepaalde effecten tot buiten het invloedsgebied kunnen optreden.
4.6 Milieuhinder Bedrijvigheid
4.6.1 Kader
De in het plangebied opgenomen bedrijvigheid is hoofdzakelijk bestemd voor bedrijventerrein. Een bedrijventerrein moet door zijn hinderveroorzakende functie rekening houden met gevoelige objecten zoals woningen, scholen of ziekenhuizen, maar ook natuur of het buitengebied is als gevoelig te betitelen.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is de bescherming van de omliggende woonwijken van belang. Met de bescherming van woningen is in dit plan rekening gehouden. Door op het terrein een inwaartse zonering toe te passen worden de meest hindergevende bedrijven op de grootst mogelijke afstand van gevoelige objecten toegestaan
Omgevingstype
De gemeente Utrecht heeft de richtwaarden voor het geluid van bedrijven in de Geluidnota Utrecht 2007 vastgelegd. Het geluid van bedrijven mag bij woningen langs drukke wegen hoger zijn dan langs een rustige weg. Op basis van vele referentiemetingen is een beeld verkregen van wat de drukke wegen en rustige woonwijken zijn. Dit is middels een kaart in de Geluidnota gevisualiseerd.
Inwaartse zonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Utrecht de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering", gelden er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen.
Via een zonering wordt er, in aanvulling op de algehele beperking tot lichte en middelzware bedrijvigheid, voor gezorgd dat het gebruik van een bedrijf niet milieuhinderlijk wordt voor woningen/andere gevoelige functies. Aan de hand van een 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten' (ook gebaseerd op de publicatie van de VNG) wordt een lijst van bedrijfsactiviteiten gegeven die binnen het plangebied toelaatbaar zijn. In deze lijst zijn de verschillende bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een aantal milieucategorieën. Iedere milieucategorie kent een eigen minimale afstand die aangehouden moet worden tot woonbebouwing/andere gevoelige functies. Het aantal categorieën dat wordt onderscheiden in de VNG-uitgave is zes, waarbij de categorieën 1 en 2 betrekking hebben op lichte bedrijven en waarbij de hoogste categorie (categorie 6) de meeste hinder veroorzaakt. Per categorie wordt een grootste indicatieve afstand aangegeven. Die grootste afstand geeft de minimaal aan te houden afstand weer:
Milieu- categorie | Minimale afstand |
1 | 0 en 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
De omgevingsvergunning inzake het aspect milieu is vervolgens het maatwerk, waarmee aan de hand van de precieze aard en omvang van het bedrijf, kan worden beoordeeld wat acceptabel en toelaatbaar is.
Bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Dit heeft tot gevolg dat bij de invulling van het bedrijventerrein minder belastende activiteiten op kleine afstand en meer belastende activiteiten op grotere afstand worden toegelaten.
4.6.2 Plangebied en conclusie
Bij het bestemmen van de bedrijven is zoveel mogelijk aangesloten bij de milieucategorieën die zijn toegestaan in de vigerende bestemmingsplannen, waarbij tevens is gekeken naar de aanwezigheid van gevoelige functies in de nabijheid.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende bestemmingsplan geldt dat hierin nauwelijks nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt met een directe bouwtitel. Het betreft een actualiseringplan, gericht op het vastleggen van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan bevat wel de mogelijkheid tot meer functiemenging. Voorwaarde voor het toepassen van deze mogelijkheid is dat er geen sprake mag zijn van verkeersaantrekkende werking.
4.7.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een samenwerkingsprogramma tussen Rijk, provincies en gemeenten, dat ertoe leidt dat Nederland tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit kan voldoen. Nederland heeft van de Europese Commissie uitstel gekregen van de huidige grenswaarden, omdat het NSL voldoende garandeert dat hiermee binnen de gestelde termijnen wél aan de grenswaarden kan worden voldaan. Nederland moest in juni 2011 aan de norm voor fijn stof (PM10) voldoen en op 1 januari 2015 aan de norm voor stikstofdioxide (NO2). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd van 5 jaar (tot augustus 2014).
4.7.3 Conclusie
Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Op voorhand kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat sprake is van negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit. Daarnaast maken de deelgebieden in Leidsche Rijn van dit bestemmingsplan deel uit van de in het NSL opgenomen ontwikkeling (onder NSL-projectnummer 1310) van het projectgebied 'Leidsche Rijn'. De transformatie van het gebied Strijkviertel is reeds opgenomen in het Utrechtse Verkeersmodel en het NSL. Deze transformatie is overigens niet rechtstreeks mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan (met uitzondering van de reeds vergunde situaties), maar bestaan uit een uit te werken bestemming, waarbij aansluiting is gezocht bij de uit te werken bestemmingen zoals deze voorheen golden in het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999.
Een afzonderlijke toets van dit bestemmingsplan aan de Wet luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering bij het vaststellen van dit bestemmingsplan, zodat geen aandacht besteedt hoeft te worden aan effecten op de luchtkwaliteit en geen luchtonderzoek nodig is.
4.8 Bodem
4.8.1 Kader
Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:
- Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten. - Bodemsanering
Ernstig verontreinigde locaties dienen te worden gesaneerd indien er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging. - Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe 'wat schoon is moet schoon blijven' en 'wat vies is mag niet viezer worden'. Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.
Bij werkzaamheden op of in de bodem (zoals afgraven of afvoeren van grond of grondwateronttrekkingen) moet aan de regels uit het Besluit bodemkwaliteit en de Wet bodembescherming worden voldaan. In het geval van sloop- of bouwwerkzaamheden, moet voor de bodemkwaliteit alsnog een onderzoek worden verricht. Informatie over de bodemkwaliteit voor bijvoorbeeld een specifiek adres is te vinden op www.utrecht.nl/milieu/bodem. Bovendien dient bij een aanvraag om omgevingsvergunning, een functiewijziging of aan- dan wel verkoop dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht te worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. De resultaten van het onderzoek dienen bij de in te dienen bouwaanvraag te worden overlegd voor deze in behandeling wordt genomen. Hierbij dient te worden aangetoond dat de grond ter plaatse geschikt is voor de uitoefening van de functie.
4.8.2 Plangebied en conclusie
In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of functiewijzigingen direct mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan legt de bestaande (planologisch-juridische) situatie vast waardoor op voorhand geen bodemonderzoek uitgevoerd hoeft te worden.
4.9 Flora En Fauna
4.9.1 Kader
De Flora en Faunawet legt een zorgplicht op ten aanzien van natuur, planten en dieren. Indien een initiatief mogelijk de bestaande natuurwaarden kan verminderen moet de initiatiefnemer aangeven hoe dat beperkt en/of gecompenseerd gaat worden. Bij grote ingrepen of een behoorlijke aantasting waarbij beschermde planten of diersoorten in het geding zijn dient een Flora en Faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert, moet middels een flora-fauna inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten en diersoorten.
4.9.2 Plangebied en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt. Dit plan genereert daarmee geen directe initiatieven die gevolgen kunnen hebben voor de aanwezige beschermde flora en fauna. Uitvoeren van een onderzoek is in het kader van onderhavig bestemmingsplan gezien vorenstaande niet noodzakelijk. Bij aanvragen van omgevingsvergunningen zal daarbij getoetst moeten worden aan de voorwaarden van de Flora- en faunawet.
4.10 Water
4.10.1 Inleiding
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie waarin tevens de afstemming en de afspraken in het kader van de watertoets zijn verankerd. Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen. Het doel van de watertoets is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te toetsen aan het desbetreffende beleid en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. De resultaten van de watertoets worden weergegeven in deze paragraaf. Deze paragraaf is opgesteld in overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).
Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een ruimtelijk plan inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen. Door vroegtijdige afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
4.10.2 Actualisatieplan
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. In de Wro is de verplichting opgenomen bestemmingsplannen elke 10 jaar te herzien. De sanctie voor het niet tijdig herzien is dat er geen leges geheven mogen worden in gebieden waar oudere plannen gelden. De invoeringswet van de Wro heeft bepaald dat gemeenten vijf jaar, dus tot 1 juli 2013, de tijd hebben om aan de wettelijke eis te voldoen dat bestemmingsplannen niet ouder dan 10 jaar mogen zijn. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wro zijn al veel bestemmingsplannen geactualiseerd. Dat gebeurde op basis van de notitie 'Bestemmingsplannen actualiseren, productie tot 2010' (uit 2002; actualisatie d.d. 2010), waarin het actualiseringsprogramma wordt weergegeven en de kosten voor het actualiseren.
In het kader van deze actualisatieopgave zijn beheerbestemmingsplan opgesteld waarin enkel de bestaande situatie is vastgelegd. Voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn specifieke bestemmingsplannen opgesteld. Als gevolg van lokale ontwikkelingen kon een deel van de stad niet worden meegenomen in de wijkbestemmingsplannen. Om de bestemmingen van deze resterende gebieden toch te kunnen actualiseren, zijn 'veegbestemmingsplannen' opgesteld, waaronder dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zijn alle gebieden opgenomen in Leidsche Rijn die buiten de overige bestemmingsplannen in Leidsche Rijn zijn gehouden.
De in de bijlage toegevoegde integrale waterparagraaf beschrijft enkel watergerelateerde beleidsaspecten die als kaderstellende randvoorwaarden fungeren. Maatwerk voor onderhavig bestemmingsplan is gezien de diversiteit van de deelgebieden niet goed uitvoerbaar en gezien het doel van dit bestemmingsplan (actualisering) niet noodzakelijk. Met deze 'waterparagraaf' worden echter geen nieuwe bestemmingen of functies (die waterbelangen kunnen schaden) mogelijk gemaakt. Zodra er binnen het bestemmingsplangebied lokale ontwikkelingen worden opgestart, dan dient een watertoetsproces met het waterschap doorlopen en een specifieke waterparagraaf opgesteld te worden.
4.10.3 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder
Bij het opstellen van het advies 'toetst' het waterschap of het plan aan de criteria voor de waterhuishouding voldoet. Als algemeen criterium voor ruimtelijke plannen geldt dat minimaal het stand-still moet worden gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de waterhuishouding niet mag verslechteren. In dit geval gaat het om een conserverend bestemmingsplan, waarbij aan dat uitgangspunt wordt voldaan.
Op 29 april 2013 heeft het waterschap aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van de in de bijlage toegevoegde waterparagraaf. Ten aanzien van een eventuele toename van verhard oppervlak heeft HDSR aangegeven onderstaande passages in dit kader onder de aandacht te willen brengen:
Toename verhard oppervlak
Conform de Keur van het waterschap dient er watercompensatie plaats te vinden wanneer het totale oppervlak aan verharding (gebouwen en niet waterdoorlatende verharding) meer dan 500 m2 (in stedelijk gebied) en 1000 m2 (in landelijk gebied) bedraagt. Het verhard oppervlak zorgt namelijk er voor dat regenwater versneld tot afstroming komt naar oppervlaktewater. Dit leidt tot ongewenste peilstijgingen.
Infiltreren of compenseren in open water
Een versnelde afvoer richting oppervlaktewater moet voorkomen (door middel van infiltratie) of gecompenseerd worden.
1. Voorkomen door middel van infiltratie.
Afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem en de beschikbare ruimte is het wellicht mogelijk om een infiltratievoorziening (wadi of greppel) aan te leggen. Bij het berekenen van de bergingscapaciteit van de infiltratievoorziening adviseren wij u uit te gaan van 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlak.
2. Compensatie in open water
Indien infiltratie niet mogelijk is, dan dient 15% van de toename aan verhard oppervlak te worden gecompenseerd. De keuze voor infiltratie of compensatie en het ontwerp van de gekozen maatregel wordt in overleg met het waterschap bepaald.
4.11 Archeologie
4.11.1 Wettelijke kader
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Voor dit gebied in Leidsche Rijn geldt op sommige locaties een archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding hieronder). Voor deze locaties geldt een onderzoeksplicht en een aanlegvergunningsstelsel en gelden in beginsel bouwregels bij elke ontwikkeling.
Afbeelding: Uitsnede plangebied uit de Waardenkaart Archeologie: Winkelcentrum Terwijde (deelgebied 3)
Afbeelding: Uitsnede plangebied uit de Waardenkaart Archeologie: percelen Veldhuizen, Voorn, Rijksstraatweg e.o., Strijkviertel/Rijnvliet en het 'Passtuk (deelgebieden 5, 6, 7, 8, 9 en 11).
Afbeelding: Uitsnede plangebied uit de Waardenkaart Archeologie: lintbebouwing Smalle Themaat en Thematerweg (deelgebied 11) en een uitsnede plangebied uit de Waardenkaart Archeologie
Voor gebieden van hoge en lage archeologische verwachting geldt vanaf november 2008 beleid dat wordt beschreven in de 'Nota archeologiebeleid Gemeente Utrecht november 2008' . Dit beleid is mede gebaseerd op de recent herziene Monumentenwet (de herziening wordt ook wel de Wet op de Archeologische Monumentenzorg genoemd).
4.11.2 Verordening op de archeologische monumentenzorg
Op grond van het Verdrag van Malta dat vertaald is in hoofdstuk V van de Monumentenwet 1988 zijn gemeenten verplicht om het archeologisch erfgoed te beschermen. De wet biedt de mogelijkheid om een verordening vast te stellen en om de bescherming via bestemmingsplannen te regelen. Het is mogelijk om beide wegen te bewandelen. Gezien de complicaties die optreden bij het beschermen van het archeologisch erfgoed in bestemmingsplannen, is gekozen voor een verordening, en voor een verwijzing daarnaar in bestemmingsplannen.
In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In het bestemmingsplan wordt, wanneer sprake is van archeologische waarden of verwachting een arcering opgenomen op de kaart (verbeelding) met de bestemming Waarde- archeologisch. In de regels wordt in deze dubbelbestemming opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. In een specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Het bestemmingsplan houdt op deze manier rekening met de archeologische waarden en verwachting, terwijl in strijd handelen met de specifieke gebruiksregel een economisch delict is.
Hoofdstuk V van de Monumentenwet 1988 (artikel 38 en verder) regelt de archeologische monumentenzorg. De wetgever heeft voor de bescherming van het archeologische erfgoed de gemeente de bevoegdheden toegekend waarmee onderzoek afgedwongen kan worden bij verstoring van de grond en waarmee eisen aan dat onderzoek gesteld kunnen worden.
4.11.3 Plangebied
Beschermd archeologisch Rijksmonument
In het plangebied bevindt zich geen beschermd archeologisch Rijksmonument.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rode gebieden)
De gebieden met een hoge archeologische waarden bevatten aangetoonde archeologisch sporen waarbij geldt dat, ongeacht de te verstoren oppervlakte, een archeologievergunning moet worden aangevraagd. Op het bedrijventerrein Oudenrijn loopt een dergelijk 'rood gebied'.
Gebieden van hoge archeologische verwachting (gele gebieden)
In gebieden met een hoge archeologische verwachting (zie de gele gebieden in de afbeelding hierboven), dient een vergunning aangevraagd te worden indien het te verstoren gebied een oppervlakte heeft van meer dan 100 m2 en de verstoringsdiepte groter is dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld.
In de lintbebouwing langs de Rijksstraatweg, delen van Strijkviertel/Rijnvliet en in het gebied Voorn van het plangebied is sprake van een hoge archeologische verwachting.
Gebied van archeologische verwachting (groene gebieden)
In gebieden met een archeologische verwachting (zie de groene gebieden in de afbeelding hierboven) dient een vergunning aangevraagd te worden indien het te verstoren gebied een oppervlakte heeft van meer dan 1000 m2 en de verstoringsdiepte groter is dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld.
Op de Waardenkaart archeologie zijn delen van enkele deelgebieden (de percelen in Veldhuizen, gebied Voorn, Strijkviertel/Rijnvliet en de lintbebouwing langs de Smalle Themaat en Thematerweg, plus achterliggende natuurgebied) bestempeld tot een gebied met een archeologische verwachting. Tot nu toe zijn echter geen vindplaatsen deze gebieden bekend. Door de ervaring elders in Leidsche Rijn blijkt dat er bij dergelijke gebieden kans is op het aantreffen van archeologische waarden. Bij ontwikkelingen > 1.000 m2 zal dan ook een archeologievergunning moeten worden aangevraagd.
4.11.4 Conclusie
De gebieden met archeologische verwachtingen en -waarde in het plangebied worden beschermd via het vergunningenstelsel in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de specifieke gebruiksregel in het bestemmingsplan.
Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-286 3990 te worden gedaan.
4.12 Kabels En Leidingen
4.12.1 Leidingen
In het plangebied is een aantal regionale aardgastransportleidingen aanwezig. Het gaat om zes leidingen, waarvan er zich vier slechts voor een heel klein deel in het plangebied bevinden. Deze vier leidingen lopen onder de A2 door en eindigen iets achter het geluidsscherm van de A2. De andere twee leidingen doorkruisen het plangebied vanaf het punt waar de vier leidingen vanaf de A2 eindigen.
Voor regionale aardgastransportleidingen geldt dat deze een belemmerde strook hebben van 4 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leidingen. Bij planologische ontwikkelingen geldt dat rekening gehouden moet worden met de belemmerde strook van de aanwezige aardgastransportleiding. De belemmerde strook is de strook die de Gasunie nodig heeft voor het veilig kunnen bedrijven van de leiding. Tevens is deze strook nodig voor inspectie- en onderhoudsdoeleinden. Binnen deze strook gelden bestemmingsplanregels ter bescherming van de aardgastransportleiding en haar omgeving. De leidingen zijn op de verbeelding weergegeven met een dubbelbestemming.
In de overige deelgebieden bevinden zich geen planologisch relevante kabels- en leidingen.
4.13 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.13.1 Duurzaamheid
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op duurzaamheidgebied met als speerpunt energie een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen, gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens een kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Naast energie gaat het duurzaamheidbeleid ook over de milieubelasting vanwege materiaalgebruik, binnenmilieu/gezondheid, ruimtegebruik et cetera. Met prestatie-eis gerichte duurzaamheidinstrumenten kan de duurzame kwaliteit van plannen 'gemeten' worden.
Uitvoeringsprogramma Utrechtse Energie!
Deelprogramma's Bedrijven en Duurzame herontwikkeling.
In Utrecht wordt het grootste deel van de CO2-uitstoot veroorzaakt door werkgevers in de stad. Duurzame bedrijfsvoering is voor steeds meer bedrijven interessant, omdat het kosten bespaart, maar ook omdat het aantoonbaar maatschappelijk verantwoord ondernemen een concurrentiefactor is. Zo geeft 60% van de MKB bedrijven aan dat zij worden aangesproken op duurzaamheid door klanten of toeleveranciers. De gemeente stimuleert alle werkgevers met meer dan vijf werknemers om te verduurzamen.
Die worden ondersteund in een branche- of gebiedsaanpak. Met de verschillende ondernemersverenigingen van bedrijventerreinen worden gesprekken gevoerd over welke aanpak het beste aansluit bij het betreffende terrein. Bij een gebiedsgerichte aanpak staat de vitaliteit en de kwaliteit van de leefomgeving centraal.
Omdat de bedrijven die zijn gelegen in het plangebied van dit bestemmingsplan reeds bestaande bedrijven zijn met bestaande bedrijfsvoering, is de toepassing van duurzaamheidsmaatregelen slechts beperkt relevant. Met name bij (her)ontwikkelen van bedrijven of delen van het terrein, dient rekening te worden gehouden met het bovenstaande beleid.
4.14 Gezondheid
Gelet op de voorgaande paragrafen is aan het aspect gezondheid voldoende aandacht besteed.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.1.1 Beheergebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de actualisatie van diverse deelgebieden in Leidsche Rijn en betreft in principe een conserverend bestemmingsplan: de bestaande planologisch-juridische situatie worden in principe overgenomen. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt, waardoor er ook geen sprake is van mogelijke planschade, dan wel de mogelijkheid van kostenverhaal. Er behoeven ook geen kosten gemaakt te worden voor de uitvoering van dit deel van het bestemmingsplan (de gemeente draagt voor dit deel de plankosten).
Het plan voorziet naast de bestaande situatie in de gebruikelijke juridisch-planologische (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden van die bestaande functies. Het betreft in alle gevallen particuliere initiatieven waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.
5.1.2 Kostenverhaal
Voor de bepaling van de financieel economische uitvoerbaarheid zijn de financiële consequenties van dit bestemmingsplan in beeld gebracht. Het bestemmingsplan is grotendeels een beheerplan en de gemeente Utrecht neemt geen initiatieven met betrekking tot een (verdere) ontwikkeling van het plangebied in het kader van dit bestemmingsplan.
5.1.3 Planschade
Planschade is mogelijkerwijs aan de orde, daar waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Aangezien in dit bestemmingsplan de bestaande planologisch-juridische situatie is overgenomen en in dit plan geen nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk worden gemaakt, ligt een eventuele tegemoetkoming in de planschade niet in de lijn der verwachting.
5.1.4 Conclusie
Het plan is economisch uitvoerbaar.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De Provincie Utrecht en het HDSR hebben ingestemd met dit bestemmingsplan. De reacties hebben dan ook niet geleid tot aanpassing van het plan.
5.2.2 Advies wijkraad
Het bestemmingsplan is toegezonden aan de Wijkraad Leidsche Rijn. De reactie van de Wijkraad zal worden beantwoord.
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.
Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:
De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen' ;hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.
6.3 Planvorm
Dit bestemmingsplan kenmerkt zich door combinatie van een gedetailleerde bestemmingsregeling, zowel op de verbeelding als in de regels, voor de in het gebied aanwezige functies en bebouwing, alsmede een aantal uit te werken bestemmingen.
Het bestemmingsplan maakt deel uit van de actualiseringreeks van de gemeente en heeft vooral een conserverend karakter. Dit betekent dat de bestaande situatie qua bebouwing en gebruik is vastgelegd, waarbij alleen in die gevallen, waarin al voldoende zicht bestaat op een nadere ontwikkeling of uitvoering van gemeentelijk beleid gewenst is daarvoor een regeling is opgenomen in het plan.
6.4 Opbouw Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijken van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
- afwijken van de gebruiksregels;
- eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
- waar nodig: een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht;
6.4.1 Nadere eisen
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enzovoorts.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.
Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
- Stedenbouwkundige aspecten;
- Landschappelijke en of ecologische aspecten;
- Milieukundige aspecten;
- Cultuurhistorische aspecten;
- Verkeersaspecten;
- Sociale veiligheid;
- De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden de verschillende aspecten nader toegelicht.
Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.
Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.
Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
Verkeersaspecten;
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.
6.5 Regeling Bijbehorende Bouwwerken
6.5.1 Inleiding
Utrecht hanteert regels voor erfbebouwing. Deze worden in alle bestemmingsplannen opgenomen. Hierbij wordt uitgegaan van uniforme regels voor de hele stad die, waar nodig, aan specifieke situaties en gebiedskarakteristieken kunnen worden aangepast. Uitgangspunten voor deze regels zijn:
- het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat. Dit houdt onder andere in dat op alle erven voldoende licht, lucht en ruimte aanwezig kan zijn, en dus ook dat erfbebouwing op het ene perceel geen onevenredig grote negatieve gevolgen heeft voor de naastgelegen percelen;
- het mogelijk maken van groen (bomen, tuinen) op erven;
- het waarborgen van goede verhoudingen in maat en schaal tussen hoofd- en bijgebouwen;
- voor de grotere percelen: het in stand houden en versterken van bestaande landschappelijke structuren.
6.5.2 Aanleiding
De tot nu toe gehanteerde erfbebouwingsregels voldoen in de meeste situaties. Op een aantal punten moeten ze echter worden aangepast:
- de bestaande regeling vertoont een discontinuïteit in bebouwingsmogelijkheden op de overgang van kleine naar middelgrote percelen;
- voor de grote en zeer grote percelen is er momenteel geen eenduidige uniforme regeling, maar is sprake van verschillende onderling afwijkende regelingen;
- de bestaande regeling houdt geen rekening met de mogelijkheden om zonder vergunning bijbehorende bouwwerken op te richten.
De nieuwe opzet van de erfbebouwingsregels sluit qua bouwmogelijkheden in verreweg de meeste gevallen aan op de bestaande regels, maar voorziet tevens in een oplossing voor de hierboven vermelde punten.
6.5.3 De regeling
Voor de nieuwe regeling zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen in stedelijk gebied zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet. De nieuwe erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden.
De basisregels van de nieuwe erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:
- uitsluitend op het achtererf, minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
- de erfzone* grenzend aan het hoofdgebouw mag volledig worden bebouwd;
- de diepte van bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) bedraagt maximaal 3 meter.
* Erfzone is de zone van 2,5 meter diep direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw (overgenomen uit de Wabo).
In aanvulling op deze basisregels is een uitsplitsing gemaakt naar de grootte van het achtererf:
1. Een achtererf tot 300 m2:
- bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 50 % van het achtererfgebied, inclusief de erfzone, tot maximaal 30 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
- goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter;
- nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 4,5 meter
2. Een achtererf tussen 300-1500 m2:
- bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 10% van het achtererfgebied, inclusief erfzone, tot maximaal 75 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
- goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3meter;
- nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 4,5 meter.
3. Een achtererf groter dan 1.500 m2:
- bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 5 % van het achtererfgebied, inclusief erfzone, tot maximaal 125 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
- goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter;
- nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 6 meter;
- aangebouwde bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) maximaal 3 meter diep.
Deze nieuwe erfbebouwingsregels zijn vertaald in de regels van de woonbestemming(en) en de bestemmingen waar de functie wonen met bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt.
6.6 Nadere Toelichting Begripsomschrijvingen
Een aantal begripsomschrijvingen vraagt om nadere toelichting.
Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Zo wordt onder een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf ook een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang verstaan. Door de beperking van de maatvoering van een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de bestemmingen waar dat is toegestaan (maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 40 m²), is de kleinschaligheid gegarandeerd.
Bebouwingspercentage
Het bebouwingspercentage is gerelateerd aan de oppervlakte van het bouwperceel, ofwel aan de oppervlakte van de gronden die bij eenzelfde bedrijf, instelling, woning of ander hoofdgebouw behoren.
Daarmee wordt voorkomen dat, als het maximum bebouwingspercentage op bijvoorbeeld 70% is gesteld, een bedrijf, instelling, woning of ander hoofdgebouw op eigen terrein (het eigen bouwperceel) meer dan 70% en zelfs 100% bouwt. Dat zou tot gevolg hebben dat op andere bouwpercelen (die behoren bij andere bedrijven, instellingen, enzovoorts) het percentage van 70% niet (meer) kan worden gehaald of mogelijk zelfs helemaal niets kan worden gebouwd.
Bijbehorend bouwwerk
Dit begrip, met deze omschrijving, wordt gehanteerd in Bijlage II van het Bor (Besluit omgevingsrecht), als verzamelbegrip voor de voorheen gehanteerde begrippen 'aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen', bij het bepalen van de mogelijkheden van 'omgevingsvergunningvrij' bouwen.
Met het oog op de praktische toepassing wordt ditzelfde begrip nu ook gehanteerd in het bestemmingsplan. Immers, ook in het bestemmingsplan kunnen, onder voorwaarden, bijbehorende bouwwerken 'omgevingsvergunningvrij' zijn.
Belhuis
Bij het begrip belhuis is een zodanige omschrijving gekozen, dat daaronder ook internetcafés vallen.
Evenementen
Evenementen moeten op grond van recente jurisprudentie in een bestemmingsplan zijn toegestaan als er sprake is van grootschalige, periodieke meerdaagse evenementen op dezelfde locatie. In dit bestemmingsplan zijn geen evenementen die aan deze voorwaarden voldoen. Voor overige evenementen is een 'vergunning openbare ruimte' nodig op grond van de APV (Algemene Plaatselijke Verordening).
6.7 Systematiek Van De Bestemming Wonen
Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Een ander belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden beroep of –bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 40 m². Het beroep of bedrijf mag zowel in de woning als in de aanbouwen en bijgebouwen worden uitgeoefend. Via een aantal nadere voorwaarden is bepaald dat geen hinder (milieucategorie A of B1 van de LvB als maximum) en geen verkeersaantrekkende werking of parkeerdruk mogen ontstaan voor de omgeving. Ook mag bij een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijf geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.
In een beperkt aantal gevallen, namelijk wanneer de woonoppervlakte van een woning groter is dan 200 m², kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de oppervlaktemaat voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 60 m². Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten.
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het handhaven van parkeergelegenheid op eigen terrein. Door het toenemend autobezit en het toenemend aantal woninguitbreidingen "tot het maximaal mogelijke" zou de situatie kunnen ontstaan, dat parkeergelegenheid op eigen terrein vervalt of onvoldoende wordt. In deze gevallen is het wenselijk te kunnen "sturen" en door middel van het stellen van nadere eisen parkeergelegenheid op eigen terrein te kunnen behouden in de bestemming Woondoeleinden.
Ook kan het uit een oogpunt van de bebouwingskarakteristiek in de omgeving of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken nodig of gewenst zijn nadere eisen te stellen aan de situering van bebouwing ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens.
6.8 Artikelsgewijze Toelichting
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
Artikel 3 Agrarisch
Voor de agrarische bedrijven is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling uit het voorheen geldende bestemmingsplan 'Haarrijnseplas'. De bebouwing moet binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) worden gebouwd. Niet alle soorten agrarische bedrijven zijn toegestaan. In de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk gemaakt om de agrarische bedrijfswoning onder bepaalde voorwaarden om te zetten naar een burgerwoning. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan 'Haarrijnseplas', en gekeken naar de huidige stedenbouwkundige kaders.
Artikel 4 Agrarisch - 1
Binnen deze bestemming valt een agrarisch stuk grond gelegen aan de Rijksstraatweg, waarop enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn gesitueerd. Deze bestaande situatie is vastgelegd in de regels.
Artikel 5 Bedrijf en Artikel 6 Bedrijf - 1
De verschillende bedrijven zijn in de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Aan het plan is (als bijlage bij de regels) een 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten' toegevoegd. Een uitgebreide toelichting op deze lijst is opgenomen in de bijlage van de regels.
Voor één locatie in het bestaande lint gelegen aan de Rijksstraatweg is de bestemming Bedrijf - 1 opgenomen. Bebouwing kan slechts plaatsvinden binnen het bouwvlak. Binnen deze bestemming is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
Artikel 7 Bedrijf - nutsvoorziening
De grotere nutsgebouwen, zoals gebouwen ten behoeve van elektriciteitsvoorzieningen, gebouwen van de stadsverwarming en dergelijke zijn in deze bestemming ondergebracht, inclusief de ontsluitingsverhardingen. Deze nutsgebouwen zijn groter dan de nutsgebouwtjes die op grond van de algemene afwijkingsregels kunnen worden toegelaten en zijn dan ook vanwege hun omvang apart bestemd op de verbeelding. In het deelgebied Voorn valt onder deze bestemming de KPN-centrale.
Artikel 8 Bedrijventerrein
Binnen deze bestemming ligt (een deel van) het bedrijventerrein Oudenrijn. Voor dit bedrijventerrein geldt dat, gelet op de directe omgeving, zware bedrijven niet gewenst zijn. Om die reden worden bedrijven uit de categorie 3.1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, die deel uitmaakt van de regels, rechtstreeks toegelaten en worden de bestaande bedrijven uit een hogere categorie voorzien van een aanduiding. Hierdoor kunnen zij blijven functioneren op deze locatie.
Op het bedrijventerrein Oudenrijn, vallend binnen het plangebied, zijn ondergeschikte bij het bedrijf behorende kantooractiviteiten toegestaan tot maximaal 50% van de brutovloeroppervlakte.
Het bebouwingspercentage is gebaseerd op de bestaande bebouwing, met een uitbreidingsmogelijkheid van 10%. De bouwhoogte voor gebouwen is gebaseerd op de bestaande hoogte en bedraagt 6 meter. Daar waar sprake is van een afwijkende bouwhoogte is deze hoogte eveneens toegestaan, maar is een verder afwijking niet mogelijk. De bestaande situering van de bestaande gebouwen zijn vastgelegd in de regels om te voorkomen dat verschuiven leidt tot ongewenst situaties. In de regels is wel een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de bestaande situering te wijzigen onder de voorwaarde dat het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' niet wordt overschreden en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 9 Gemengd en Artikel 10 Gemengd - 1
Deze bestemmingen zijn opgenomen voor de blokken in het deelgebied Terwijde Winkelcentrum. Hierbij is aansluiting gezocht bij het voorheen geldende uitwerkingsplan Winkelcentrum Terwijde, op basis waarvan de bouwhoogte en functies zijn vastgesteld. Op basis van dit uitwerkingsplan is het totale maximum bruto vloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel eveneens overgenomen. In deze bestemming is opgenomen dat horeca is toegestaan tot en met categorie B van de bij de regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten. Hier wordt bedoeld dat categorie D tot en met categorie B is toegestaan. Categorie B is een zwaardere categorie dan categorie D. Met andere woorden: als de zwaardere categorie mag (in casu B), dan mag een lichtere categorie eveneens.
Artikel 11 Gemengd - 2
De Boerderij Hof ter Weyde gekregen heeft een gemengde bestemming gekregen, met de functies detailhandel, dienstverlening, horeca en wonen. Hierbij is aangesloten bij het nu geldende planologische regime (uitwerkingsplan Winkel Centrum Terwijde) wat de ruimtelijke invulling binnen de planvorming van Leidsche Rijn, reeds mogelijk maakt. Ook hier geldt dat horeca is toegestaan tot en met categorie B (categorie D tot en met categorie B) is van de bij de regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten.
Artikel 12 Gemengd - 3
De bestemming Gemengd - 7 is toegekend aan het perceel aan de Van Lawick van Pabstlaan 1A in Veldhuizen. Met deze bestemming wordt aangesloten op het huidige gebruik (maatschappelijk) en de mogelijkheid om hier in de toekomst eventueel woningen te bouwen.
Artikel 13 Gemengd - 4
Deze bestemming ziet op een bestaand gebouw aan de Rijksstraatweg, voormalige Metakkerk, waarbij is aangesloten op het huidige gebruik met de mogelijkheid van functieverbreding.
Artikel 14 Groen
De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één bestemming. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als groenstrook, plantsoen of als speelplek.
Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De kleinere watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.
Artikel 15 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming is de maatschappelijke functie kinderopvang toegestaan. Op dit moment is binnen deze bestemming een kinderdagverblijf gevestigd aan de Thematerweg.
Artikel 16 Natuur
Binnen de bestemming 'Natuur' is een ecologische verbindingszone ontwikkeld met vochtige en droge zones. Hierop zijn de regels ook geënt: weinig bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden. De ecologische zone zal tevens dienst doen als helofytenfiltersysteem, van belang voor de zuivering van oppervlaktewater.
In aansluiting op het vorige bestemmingsplan 'Haarrijnseplas' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één van de twee zones een watermolen op te richten. In deze watermolen is een mogelijkheid voor een horecabedrijf en/of een educatieve functie. Aangezien nog geen duidelijkheid is over de exacte locatie, is een tweetal zones opgenomen waarvan één zone gewijzigd kan worden, waardoor de watermolen kan worden gerealiseerd. Het betreft hier de mogelijkheid om een echte watermolen te realiseren die in alle opzichten de kern vormt van eventuele bebouwing ter plaatse en een meerwaarde vormt voor de Haarrijnseplas (voorbeeld: Kortrijkse molen te Breukelen).
In het gebied is een fruitteeltbedrijf gevestigd. Dit bedrijf heeft een functieaanduiding 'fruitteelt' gekregen. In de regels is aangegeven dat ter plaatse van deze aanduiding een hoogstamboomgaard ten behoeve van fruitteelt is gesitueerd.
Artikel 17 Sport
Binnen deze bestemming is het Sportpark Rijnvliet gerealiseerd. Deze bestaande situatie wordt juridisch planologisch vastgelegd. De gronden die in gebruik zijn voor sport, krijgen de bestemming Sport. De bouwmogelijkheden zijn overgenomen uit het nu voorheen uitwerkingsplan 'Sportpark Rijnvliet' van het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999.
Artikel 18 Sport - Manege
Ook hier geldt dat de bestaande situatie juridisch planologisch wordt vastgelegd. De gronden die in gebruik zijn voor sport, krijgen de bestemming Sport. De bouwmogelijkheden zijn overgenomen uit het voorheen geldende uitwerkingsplan 'Manege Voornruiters - Strijkviertel' van het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999.
Artikel 19 Tuin
Deze bestemming is opgenomen voor een stuk grond, behorend bij het naastgelegen bedrijf in het zuiden van het deelgebied Strijkviertel.
Artikel 20 Tuin - 1
Deze bestemming is opgenomen voor het gebied rondom het hoofdgebouw binnen het bouwvlak, tevens bestemmingsvlak, met de bestemming 'Wonen - 2'. Binnen deze bestemming zijn tuinen toegestaan behorende bij het bijbehorende hoofdgebouw in de direct naastgelegen bestemming 'Wonen - 2'. Door de omliggende gronden van de woning tot tuin te bestemmen, wordt aangesloten op de wijze van bestemmen van de nabij gelegen woningen Park Voorn 1 en Park Voorn 5, die eveneens gerelateerd zijn aan het Park Voorn. Qua bebouwingsmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken is de standaard regeling voor erfbebouwing toegepast.
Artikel 21 Verkeer
Deze bestemming is van toepassing op de wegen waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Dit betreft diverse wegen in het gehele plangebied.
Artikel 22 Verkeer - Openbaar vervoer
Binnen deze bestemming in Rijnvliet komt de busbaan Rijnvliet te lopen.
Artikel 23 Verkeer - Verblijfsgebied
De meeste wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.
Artikel 24 Gemengd (uit te werken)
Deze bestemming is toegekend aan blok D van het Winkelcentrum Terwijde. Bij het opstellen van de uitwerkingsregels is zoveel mogelijk aangesloten bij het voorheen geldende uitwerkingsplan 'Winkelcentrum Terwijde'. Vanwege de geluidssituatie is ervoor gekozen om dit blok, dat nog niet is vergund, onder te brengen in een uit te werken bestemming.
Artikel 25 Gemengd - 1 (uit te werken)
Deze uit te werken bestemming is opgenomen voor het gebied Strijkviertel. Hierbij is aangesloten bij het nu geldende planlogische regime wat de ruimtelijke invulling binnen de planvorming van Leidsche Rijn, reeds mogelijk maakt. Het voorheen geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999, waar eveneens een uit te werken bestemming op de gronden rustte.
Binnen deze uit te werken bestemmingen zijn kantoren opgenomen, ondanks dat Strijkviertel buiten de prioritaire locaties valt op grond van de Kantorenstrategie 2012. Incidenteel blijft er echter ruimte voor initiatieven. Het principe is 'nee', tenzij de economische of ruimtelijke noodzaak aangetoond kan worden. Bij de uitwerking van dit gebied zal deze afweging worden gemaakt op basis van de dan geldende beleidskaders.
Artikel 26 Vrijwaringszone - Straalpad
Binnen deze zone loopt een straalpad, op basis waarvan de bouwhoogte van bouwwerken die hier op grond van de desbetreffende bestemming zijn toegestaan, worden beperkt.
Artikel 27 Water
Water is in het plangebied een structurerend element. De grotere watergangen zijn in de bestemming 'Water' opgenomen. Bij de bestemmingsomschrijving van verkeer, verkeer en verblijfsgebied, staat onder andere het gebruik water en kruisingen met water. De regeling uit de keur blijft onverkort naast het bestemmingsplan van kracht. Bij de bestemmingsomschrijving van Verkeer en Verkeer en verblijf, staat onder andere de bestemming ‘water’.
In de meeste andere bestemmingen zijn waterbeheer, waterberging en sierwater eveneens toegestaan, in het belang van waterbeheer en waterberging.
Artikel 28 Wonen
De bouwmogelijkheden zijn overgenomen uit het nu geldende uitwerkingsplan. De bestemmingen zijn voornamelijk 'Wonen' voor de woonblokken en 'Gemengd' daar waar naast wonen ook andere functies zijn toegestaan waaronder detailhandel. De Boerderij Hof ter Weyde gekregen heeft een gemengde bestemming gekregen, met de functies detailhandel, dienstverlening en wonen. Hierbij is aangesloten bij het nu geldende planlogische regime wat de ruimtelijke invulling binnen de planvorming van Leidsche Rijn, reeds mogelijk maakt.
Artikel 29 Wonen - 1
Deze bestemming is toegekend aan percelen in Veldhuizen, percelen aan de Haarlerberg, waar nieuwbouw van woningen wordt ingepland. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn in de regels opgenomen.
Artikel 30 Wonen - 2
Deze bestemming is toegekend aan de woningen gelegen in het gebied Voorn. Het betreft hier enkel het hoofdgebouw en niet de omliggende, bijbehorende gronden. Deze omliggende en bijbehorende gronden zijn bestemd als Tuin - 1. Hierbij is aangesloten bij de wijze van bestemmen van de percelen Park Voorn 1 en Park Voorn 3, in verband met het Park Voorn. Binnen de bestemming Tuin - 1 is de standaard bebouwingsregeling opgenomen behorende bij een woning.
Artikel 31 Wonen - 3
Deze bestemming is toegekend aan de van oudsher in het gebied aanwezige woningen en woongebouwen met bijbehorende tuinen. Hier is de bestaande situatie juridisch planologisch vastgelegd. Per perceel is één woning toegestaan. De locatie van de woningen is niet strikt vastgelegd, waardoor aanpassing van de panden mogelijk blijft. Wel is een maximale inhoudsmaat opgenomen. De regels bevatten een specifieke bepaling voor woningen die reeds een groter volume hebben. Bestaande bedrijven in de categorie A en B1 (lichte bedrijven) zijn toegestaan. Bedrijven die daar niet onder vallen of die niet als regulier bedrijf kunnen worden getypeerd, krijgen een specifieke aanduiding.
Artikel 32 Wonen (uit te werken)
Deze bestemming is toegekend aan de blokken D en E van het Winkelcentrum Terwijde. Bij het opstellen van de uitwerkingsregels is zoveel mogelijk aangesloten bij het voorheen geldende uitwerkingsplan Winkelcentrum Terwijde. Vanwege de geluidssituatie is ervoor gekozen om dit blok, dat nog niet is vergund, onder te brengen in een uit te werken bestemming.
Artikel 33 Leiding - Hoogspanning
De in het plangebied voorkomende hoogspanningleidingen hebben deze dubbelbestemming gekregen. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.
Artikel 34 Leiding - Riool
De bestemming is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige ondergrondse rioolpersleiding. Voor de leiding is zowel door de bestemming als door het in de planregels opgenomen aanlegvergunningenstelsel planologisch bescherming gegeven.
Artikel 35 Leiding - Water
In het plangebied lopen ondergrondse WRK-leidingen. Ten behoeve van deze leidingen is een dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming is het verboden te bouwen of aanlegwerkzaamheden uit te voeren zonder toestemming van de leidingbeheerder.
Artikel 36 Waarde - Archeologie
De bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden is binnen de gemeente vastgelegd in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Voor een archeologisch waardevol gebied geldt het volgende regime:
- bij bouwwerken wordt de archeologie gekoppeld aan de omgevingsvergunning;
- alvorens het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleent, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijk archeoloog over de gevolgen van voorgenomen werken of werkzaamheden voor het behoud van de archeologische waarden in het gebied;
- de gemeente beslist op basis van het advies of en onder welke voorwaarden de vergunning wordt verleend.
Artikel 37 Waterstaat - Waterkering
De gronden aan de zuidzijde van de Leidsche Rijn, hebben een waterkerende functie. Om deze functie veilig te stellen, is een dubbelbestemming opgenomen.
Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de waterkering. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.
Deze regeling in het bestemmingsplan laat onverlet de bepalingen die gelden voor activiteiten (zoals grondroeringen) op, in of nabij waterkeringen, uit hoofde van de Keur van het betreffende waterschap of enige, andere specifieke regelgeving.
Artikel 38 Anti-dubbeltelregel
De bedoeling van deze bepaling te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een bouwvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals (dubbel) wordt betrokken. Deze formulering van de anti-dubbeltelbepaling is letterlijk voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 39 Algemene bouwregels
Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte onderdelen of uitstekende delen van gebouwen te bouwen met overschrijding van in het plan gelegde grenzen. In de bouwverordening zijn ook regels opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke regels uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven (de parkeernormen is een onderwerp dat in de Bouwverordening geregeld wordt).
Artikel 40 Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt een aantal vormen van gebruik expliciet als verboden gebruik aangemerkt. Zo zijn seksinrichtingen expliciet niet toegestaan. Zonder een dergelijk verbod zouden deze, als vallend onder de 'reguliere' bedrijfsbestemming, niet kunnen worden geweigerd op het bedrijventerrein. Vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor bewoning worden gebruikt; dat zou namelijk tot onaanvaardbare toestanden, zoals illegale (zelfstandige) bewoning en kamerverhuur, op achtererven kunnen leiden. De genoemde gebruiksvormen dienen vanzelfsprekend niet verboden te zijn als ze verband houden met (de realisering van) de bestemming, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van caravans of bouwketen (onderkomens) op het terrein van een bedrijf dat daarin handelt.
Artikel 41 Algemene regels m.b.t. parkeergelegenheid
Artikel 41 regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop- nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
Artikel 42 Algemene aanduidingsregels
Hier zijn (beperkende) bepalingen opgenomen die samenhangen met gebiedsaanduidingen die over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan gaat het om:
- 1. de 'geluidzone – industrie' (zone als bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden);
- 2. de 'veiligheidszone bevi' (zone rondom een bevi-inrichting);
- 3. daar waar straalpaden voorkomen, de aanduiding 'vrijwaringszone – straalpad.
Artikel 43 Algemene afwijkingsregels
Hierin zijn vooral de ontheffingsregelingen opgenomen, die kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen al een ontheffing verleend kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het plaatsen van zend- en/of sirenemasten, of hoge waarschuwingsmasten.
Artikel 44 Algemene wijzigingsregels
Deze wijzigingsbevoegdheid bevat de mogelijkheid om de grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduidingen te verschuiven ten behoeve van technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.
Met deze wijzigingsbevoegdheid kan een aanduiding 'veiligheidszone - bevi' worden verkleind of worden verwijderd, indien het veiligheidsrisico van de betreffende bevi lager is geworden (bijvoorbeeld door maatregelen binnen de inrichting) of geheel is verdwenen (en de bevi dus geen bevi meer is).
Artikel 45 Overgangsrecht en Artikel 46 Slotregel
De overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee planregels:
- Artikel 45 Overgangsrecht
Hierin is bepaald dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen die afwijken van het plan, onder bepaalde voorwaarden, mogen blijven voortbestaan. Deze afwijkingen worden gedoogd, zolang ze blijven en mogen blijven bestaan. Deze formulering van het overgangsrecht is letterlijk voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening.
In de (nieuwe) Wro is in artikel 3.1 bepaald dat de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en daarvoor regels geeft. De (oude) WRO kende artikel 10 op grond waarvan bestemmingsplanvoorschriften slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik mochten inhouden. Juist deze zin was voor de Kroon aanleiding voor het verplicht stellen van de toverformule.
De bepaling over het meest doelmatige gebruik is in de Wro geschrapt naar aanleiding van het advies van de evaluatiecommissie WRO/Bro '85. Deze commissie vond deze bepaling overbodig omdat het voldoen aan deze eis al is verankerd in het begrip goede ruimtelijke ordening Dit betekent dat opname van de toverformule niet meer mogelijk is.
- Artikel 46 Slotregel
In het laatste artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Deze formulering van de slotregel is letterlijk voorgeschreven door de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen).
6.9 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Ter bescherming van het beschermd en het waardevol stadsgezicht is een vergunningenstelsel opgenomen. Bij de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is aangegeven dat de gronden die de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' of 'waardevol stadsgezicht' hebben, tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de het beschermd respectievelijk waardevol stadsgezicht. Het is verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Het betreft werken en werkzaamheden zoals: het wijzigen van het gevelaanzicht, het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van het beschermd of waardevol stadsgezicht.
Ook zijn vergunningplichten opgenomen in de regeling van de bestemming Groen met de nadere aanduidingen ecologische verbindingszone en ecologische kerngebied. Ook in deze gevallen is er een omgevingsvergunning noodzakelijk ter bescherming van de aanwezige waarden, omdat de vermelde werkzaamheden deze waarden onherstelbaar kunnen aantasten. Het is daarom van belang om die werkzaamheden aan een vergunningsvereiste te koppelen zodat een afweging kan worden gemaakt voordat zij worden uitgevoerd.
6.10 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
6.10.1 Algemeen
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is de Lijst van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
6.10.2 Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2006).
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied.
Omgevingstype rustige woonwijk
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.
Omgevingstype gemengd gebied
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.
Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
6.10.3 Te hanteren richtafstanden
De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk (in meters) | Richtafstand gemengd gebied | |
1 | 10 | 0 | |
2 | 30 | 10 | |
3.1 | 50 | 30 | |
3.2 | 100 | 50 | |
4.1 | 200 | 100 | |
4.2 | 300 | 200 | |
5.1 | 500 | 300 | |
5.2 | 700 | 500 | |
5.3 | 1.000 | 700 | |
6 | 1.500 | 1.000 |
6.10.4 Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen
Bepaalde bedrijven vallen onder een specifieke wettelijke regeling. Het betreft:
- bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn;
- bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
- bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen.
6.10.5 De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten
De Staat van Bedrijfsactiviteiten is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op een punt is een andere werkwijze toegepast:
In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan.
De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de digitale verbeelding (plankaart) van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten).
6.10.6 Flexibiliteit
De Staat van bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van de regels en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de planregels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een afwijkingsbevoegdheid. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
In de SvB is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de SvB aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovenvermelde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.
6.11 Lijst Van Horeca-inrichtingen
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in 'harde' tot 'zachte' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type/de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
Categorie A1 | discotheek, bar-dancing |
Categorie A2 | zaalverhuur |
Categorie B | café, bar, brasserie |
Categorie C | cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant, automatiek, snelbuffet |
Categorie D1 | restaurant, bistro, crêperie |
Categorie D2 | lunchroom, ijssalon, koffiebar, koffie/theehuis |
In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Horeca-activiteiten.
6.12 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Hoe wordt gehandhaafd
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorde regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven 'Functiemenging'
Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Toepassing Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
- 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
- 2. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging':
- niet van toepassing of niet relevant < kleiner dan > groter = gelijk aan cat. categorie e.d. en dergelijke kl. klasse n.e.g. niet elders vermeld | o.c. opslagcapaciteit p.c. productiecapaciteit p.o. productieoppervlak b.o. bedrijfsoppervlak v.c. verwerkingscapaciteit u uur d dag w week j jaar | ||||||||
SBI-CODE 1993 | SBI-CODE 2008 | OMSCHRIJVING | |||||||
nummer | CATEGORIE | ||||||||
01 | 01 | - | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW | ||||||
014 | 016 | 0 | Dienstverlening ten behoeve van de landbouw: | ||||||
014 | 016 | 2 | - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² | B1 | |||||
014 | 016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² | B1 | |||||
15 | 10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | ||||||
151 | 101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | ||||||
151 | 101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² | B2 | |||||
1552 | 1052 | 2 | Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² | B1 | |||||
1581 | 1071 | 1 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg meel/week | B1 | |||||
1584 | 10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | ||||||
1584 | 10821 | 3 | - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² | B1 | |||||
1584 | 10821 | 6 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² | B1 | |||||
1593 t/m 1595 | 1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke | B1 | ||||||
17 | 13 | - | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | ||||||
174, 175 | 139 | Vervaardiging van textielwaren | B2 | ||||||
176, 177 | 139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | B2 | ||||||
18 | 14 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | ||||||
181 | 141 | Vervaardiging kleding van leer | B2 | ||||||
20 | 16 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE | ||||||
203, 204, 205 | 162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² | B2 | |||||
205 | 162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | B1 | ||||||
22 | 58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | ||||||
2222.6 | 18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | B1 | ||||||
2223 | 1814 | A | Grafische afwerking | A | |||||
2223 | 1814 | B | Binderijen | B1 | |||||
2224 | 1813 | Grafische reproductie en zetten | B1 | ||||||
2225 | 1814 | Overige grafische activiteiten | B1 | ||||||
223 | 182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | A | ||||||
24 | 20 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | ||||||
2442 | 2120 | 0 | Farmaceutische productenfabrieken: | ||||||
2442 | 2120 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | B1 | |||||
26 | 23 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | ||||||
2615 | 231 | Glasbewerkingsbedrijven | B2 | ||||||
262, 263 | 232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | ||||||
262, 263 | 232, 234 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | B1 | |||||
267 | 237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | ||||||
267 | 237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² | B2 | |||||
2681 | 2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | B2 | ||||||
28 | 25 | - | VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN) | ||||||
281 | 251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² | B2 | |||||
284 | 255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² | B2 | |||||
2852 | 2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² | B2 | |||||
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² | B2 | |||||
30 | 26, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | ||||||
30 | 26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties | B1 | |||||
33 | 26, 32, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | ||||||
33 | 26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties | B | |||||
36 | 31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | ||||||
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² | A | |||||
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden en dergelijke | B1 | ||||||
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | B1 | ||||||
3663.1 | 32991 | Sociale werkvoorziening | B1 | ||||||
40 | 35 | - | PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | ||||||
40 | 35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | ||||||
40 | 35 | C1 | - < 10 MVA | B1 | |||||
40 | 35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | ||||||
40 | 35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A | A | |||||
40 | 35 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C | B1 | |||||
40 | 35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | ||||||
40 | 35 | E2 | - blokverwarming | B1 | |||||
41 | 36 | - | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | ||||||
41 | 36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | ||||||
41 | 36 | B1 | - < 1 MW | B1 | |||||
45 | 41, 42, 43 | - | BOUWNIJVERHEID | ||||||
45 | 41, 42, 43 | 3 | Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² | B1 | |||||
50 | 45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | ||||||
501, 502, 504 | 451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | B1 | ||||||
5020.4 | 45204 | B | Autobeklederijen | A | |||||
5020.5 | 45205 | Autowasserijen | B1 | ||||||
503, 504 | 453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | B1 | ||||||
51 | 46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | ||||||
5134 | 4634 | Groothandel in dranken | C | ||||||
5135 | 4635 | Groothandel in tabaksproducten | C | ||||||
5136 | 4636 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | C | ||||||
5137 | 4637 | Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen | C | ||||||
514 | 464, 46733 | Groothandel in overige consumentenartikelen | C | ||||||
5148.7 | 46499 | 0 | Groothandel in vuurwerk en munitie: | ||||||
5148.7 | 46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | B1 | |||||
5153 | 4673 | 0 | Groothandel in hout en bouwmaterialen: | ||||||
5153 | 5153 | 1 | - algemeen | C | |||||
5153 | 4673 | 2 | - indien b.o. < 2.000 m² | B1 | |||||
5153.4 | 5153.4 | 4 | Zand en grind: | ||||||
5153.4 | 46735 | 6 | - indien b.o. < 200 m² | B1 | |||||
5154 | 4674 | 0 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | ||||||
5154 | 5154 | 1 | - algemeen | C | |||||
5154 | 4674 | 2 | - indien b.o. < 2.000 m² | B1 | |||||
5156 | 4676 | Groothandel in overige intermediaire goederen | C | ||||||
52 | 47 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN | ||||||
527 | 952 | Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) | A | ||||||
60 | 49 | - | VERVOER OVER LAND | ||||||
6022 | 493 | Taxibedrijven | B1 | ||||||
6024 | 494 | 0 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² | C | |||||
603 | 495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | B1 | ||||||
63 | 52 | - | DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER | ||||||
64 | 53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | ||||||
641 | 531, 532 | Post- en koeriersdiensten | C | ||||||
71 | 77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | ||||||
711 | 7711 | Personenautoverhuurbedrijven | B2 | ||||||
712 | 7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) | C | ||||||
713 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | C | ||||||
72 | 62 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | ||||||
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke | A | |||||
72 | 58, 63 | B | Datacentra | B1 | |||||
73 | 72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | ||||||
732 | 722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A | ||||||
74 | 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | ||||||
7481.3 | 74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | C | ||||||
7484.4 | 82992 | Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke | A | ||||||
90 | 37, 38, 39 | MILIEUDIENSTVERLENING | |||||||
9001 | 3700 | B | Rioolgemalen | B1 | |||||
93 | 96 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | ||||||
9301.3 | 96013 | A | Wasverzendinrichtingen | B1 |
Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten
Toelichting Lijst van Horeca-activiteiten
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 18 juni 2012 in werking getreden Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012 en overgenomen in onderstaande Lijst van Horeca-activiteiten.
In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'harde' tot 'zachte' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
De Lijst van Horeca-inrichtingen kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting. De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat:
Categorie A1 | discotheek, bar-dancing |
Categorie A2 | zaalverhuur |
Categorie B | café, bar, brasserie |
Categorie C | cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant, automatiek, snelbuffet |
Categorie D1 | restaurant, bistro, crêperie |
Categorie D2 | lunchroom, ijssalon, koffiebar, koffie/theehuis |
Onderscheid café-disco
Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van de inrichting.
Onderscheid cafetaria-snackbar
Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij behorende stank- en geluidsoverlast.
Detailhandel met horeca
In de detailhandel is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Hierbij moet worden gedacht aan een winkel waar een klein deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt voor het nuttigen van ter plaatse bereide en verkochte etenswaren. Om dit te kunnen faciliteren is bij de bestemming detailhandel in de regels een afwijkingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan ondergeschikte horeca mogelijk wordt gemaakt, onder de volgende voorwaarden:
- a. het horecadeel mag niet direct vanaf de straatzijde zichtbaar zijn en het pand moet het aanzicht behouden van een winkel;
- b. voor winkels tot 1.000 m2 bvo geldt in principe een maximale ratio tussen horeca en publiekstoegankelijke winkelvloeroppervlak van 30:70 en er moet een directe relatie zijn met de producten die in de winkel verkocht worden; het gaat primair om het proeven van producten die in de winkel worden verkocht;
- c. voor winkels boven de 1.000 m2 bvo geldt dat een ondersteunende horecafunctie kan worden toegestaan tot maximaal 20% van het bebouwd oppervlak; dit geldt ook voor de non-food, zoals kledingwinkels, boekwinkels, schoenenzaken et cetera;
- d. de vestiging moet zich houden aan de algemene gehanteerde winkeltijden.
Afhaalcentra
Een winkel met als nevenfunctie een horecavoorziening valt bestemmingsplan technisch gezien onder de detailhandelsfunctie. Voorwaarde is dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van de tijd veranderen in horecafuncties. Definitie afhaalcentrum: "detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van de horeca-exploitatieverordening Utrecht".
Additionele horeca
Bij additionele horeca gaat het om horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie 'horeca' begrepen, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling waar sprake is van sociaal-culturele, maatschappelijke, en (sportief-) recreatieve doeleinden. Hiermee worden onder meer bedoeld de kantines bij buurthuizen, scholen en sportfaciliteiten, of horecavoorzieningen bij musea en dergelijke.
Bij additionele horeca gaat het erom dat:
- de uitstraling van deze horeca moet passen bij de hoofdfunctie. Passend betekent dat deze horeca hoort bij de hoofdfuntie en open is tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie. Daar bij is het niet toegestaan dat de additionele horecaruimte wordt verhuurd of anderszins in gebruik wordt gegeven aan derden ten behoeve van feesten en partijen;
- de gelegenheid ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie en de hoofdfunctie moet ondersteunen. Ondersteunend wil zeggen dat de additionele horeca de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of completeert. Ondergeschikt betekent dat er duidelijk sprake moet zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie absoluut als maximum geldt. Dit maximum geldt voor kleinschalige functies; voor grootschalige functies kan door de gemeente een maximumomvang in vierkante meters worden vastgesteld. Er moet duidelijk sprake zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie qua vloeroppervlak, inzet van personeel en onderdeel van de begroting;
- de horeca niet zelfstandig mag worden uitgeoefend of toegankelijk los van de hoofdfunctie. Wanneer sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie, is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten die vallen onder de horecacategorieën.
Coffeeshops
Coffeeshops worden gereguleerd middels de Algemene Politieverordening (APV). In de Lijst van Horeca-activiteiten vallen coffeeshops in de horecacategorie D. In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid.
Lijst van Horeca-activiteiten
Voor de toepassing van deze Lijst van Horeca-inrichtingen wordt onder een horecabedrijf het volgende begrepen: een bedrijf of instelling waar
1. bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of;
2. bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.
Categorie: | Inrichting: | Activiteiten: | |
A1 | discotheek bar-dancing | Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse, al dan niet met levende muziek en al dan niet met kleine etenswaren. Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen. | |
A2 | zaalverhuur | Een horecabedrijf dat voorziet in zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten zoals bruiloften. Al dan niet met muziek, verstrekking van (alcoholhoudende) dranken en etenswaren. | |
B | café bar brasserie | Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden. Mogelijkheid tot dansen in het weekend. Het accent ligt op de verstrekking van drank. | |
C | cafetaria snackbar grill-room fastfood-restaurant automatiek snelbuffet | Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije dranken. H Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleine etenswaren. | |
D1 | restaurant bistro crêperie | Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Geen dansen na restauranttijden. Het accent ligt op de verstrekking van etenswaren voor consumptie ter plaatse. | |
D2 | lunchroom, ijssalon, koffiebar koffie-/theehuis | Daghoreca gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden. Tevens horeca waarbij de bedrijfsactiviteiten is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied. |
Bijlage 1 Qra Schmieman Proostwetering Utrecht Daft
Bijlage 1 QRA Schmieman Proostwetering Utrecht DAFT
Bijlage 2 Kwantitatieve Risicoanalyse Terwijde E O
Bijlage 2 Kwantitatieve risicoanalyse Terwijde e o