KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelbepaling
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doelstelling
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk En Lokaal Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Beschrijving Van Het Plangebied
3.2 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
3.3 Verkeer
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
5.2 Geluidhinder
5.3 Geur
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Bodemkwaliteit
5.7 Flora En Fauna
5.8 Bomen
5.9 Water
5.10 Archeologie
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Bezonning
5.13 Windhinder
5.14 Duurzaam Bouwen
5.15 Milieuhinder Bedrijven
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding En Planvorm
7.2 Opbouw Regels
7.3 Artikelsgewijze Toelichting
7.4 Handhaving
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven Functiemenging
Bijlage 1 Erratum
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Memo - Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Quickscan Ecologie Wijk Overvecht
Bijlage 5 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 6 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Bodemonderzoek
Bijlage 8 Onderzoek Windhinder
Bijlage 9 Onderzoek Geurhinder
Bijlage 10 Onderzoek Bezonning
Bijlage 11 Nota Van Uitgangspunten
Bijlage 12 Tweekolommenstuk Nvu
Bijlage 13 Planschaderisicoanalyse

Bruisdreef, overvecht

Bestemmingsplan - Utrecht

Onherroepelijk op 02-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;

hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.

1.2 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.4 brutovloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

1.5 beschikking hogere grenswaarde

besluit van het bevoegd gezag waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.

1.6 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.

1.7 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsplan

het bestemmingsplan Bruisdreef, overvecht van de gemeente Utrecht in de geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand: NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0301 met bijbehorende regels en bijlagen.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 dakopbouw:

een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.20 Lijst van bedrijven functiemenging:

de Lijst van Bedrijven functiemenging (LvB) die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.21 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.22 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.23 plan:

het bestemmingsplan Bruisdreef, overvecht van de gemeente Utrecht

1.24 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
  2. b. parken en plantsoenen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. bermen en bermsloten;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. recreatief gebruik;
  8. h. waterbeheer en waterberging;
  9. i. vlonders en steigers;
  10. j. bruggen en tunnels ten behoeve van langzaam verkeerverbindingen
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens halfverdiepte parkeergarages, met toegangswegen naar deze parkeergarages

3.2 Bouwregels

Binnen de bestemming mogen bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  2. b. wegen, voet- en fietspaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. waterbeheer en waterberging;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. geluidwerende voorzieningen;
  9. i. bruggen en tunnels ten behoeve van langzaam verkeersverbindingen;
  10. j. kunstwerken.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep en bedrijf;
  2. b. ondergrondse parkeergarages;
  3. c. de bij de bestemming horende voorzieningen, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 9, onder e. voor het gebruik van woningen ten behoeve van kamerverhuur, mits:

1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de inde omgeving aanwezige functies en waarden;
2 geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

6.2 Specifieke gebruiksregel

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologsiche Monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelbepaling


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

  1. a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers e.d., mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
  3. c. De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
    1. 1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
    2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    3. 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    4. 4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
    5. 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
    6. 6. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  4. d. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
  5. e. kamerverhuur van woningen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels


Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  4. d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  5. e. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  6. f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  7. g. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 55 meter;
  8. h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen en andere ondergeschikte bouwdelen.

Artikel 11 Algemene Procedureregels


Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in deze regels, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:

  1. a. het ontwerpbesluit tot afwijken of het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de onder a bedoelde ter inzage legging tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke en electronische wijze;
  3. c. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplanBruisdreef, overvecht.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 3 oktober 2002 is het Masterplan Voortgezet Onderwijs door de gemeenteraad vastgesteld. Eén van de maatregelen was de verhuizing van de ISK-school, gevestigd op het perceel Bruisdreef 21, naar een andere locatie. Op 25 januari 2005 is ingestemd met de startnotitie Bruisdreef. Hierin is gekozen voor woningbouw op de vrijkomende locatie. Het schoolgebouw is kort daarna gesloopt. In maart 2008 is voor de verdere ontwikkeling van de locatie Bruisdreef de Nota van Uitgangspunten vastgesteld. De woningbouwplannen worden uitgewerkt op basis van die Nota.

1.2 Doelstelling

De doelstelling van het bestemmingsplan is het planologisch-juridisch mogelijk maken van het realiseren van 117 woningen, inclusief halfverdiept parkeren en het inrichten van de omliggende openbare ruimte.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Dit bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals deze geldt vanaf 1 juli 2008. Ook voldoet het plan aan de digitaliseringseisen, zoals die gelden per 1 januari 2010. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bovendien is gebruik gemaakt van de Utrechtse Leest, de standaard voor het opstellen van bestemmingsplannen in Utrecht, die mede zijn basis vindt in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) uit 2008 van de rijksoverheid.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Overvecht. De grens van het gebied wordt globaal gevormd door de Brailledreef, Zamenhofdreef, Bruisdreef en de Taagdreef. Het terrein is circa 1,4 ha groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0601_0001.jpg"

Ligging plangebied

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen het gebied geldt het bestemmingsplan Overvecht (vastgesteld 26-08-1982, GS 6-3-1984 en KB 18-12-1987). Op grond van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Openbare en bijzondere gebouwen en bijbehorende terreinen (BB)', 'Groenvoorziening A', 'Verkooppunt voor Motorbrandstoffen 2' (rood gearceerd) en 'Wegen'. Binnen de bestemming 'BB' zijn de gronden bestemd voor religieuze, educatieve, sociaal-culturele, medische doeleinden, sportdoeleinden en doeleinden ten behoeve van de openbare dienstverlening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0601_0002.jpg"

Uitsnede plankaart

De nieuwe ontwikkeling betreft woningbouw. Dit past niet in de nu geldende bestemming 'BB' en 'Groenvoorziening A'. Daarom is een wijziging van dit bestemmingsplan nodig.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Wabo
Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking (Wabo) getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing etc.

Hieronder geven we de meest voorkomende termen weer:

  • De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen "omgevingsvergunning bouwen".
  • De term sloopvergunning wordt "omgevingsvergunning voor de activiteit slopen" ;hierna te noemen "omgevingsvergunning slopen".
  • De term aanlegvergunning wordt "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden"; hierna te noemen "omgevingsvergunning aanleggen".
  • De term "ontheffing" of "het verlenen van een ontheffing" wordt "afwijking" of "afwijken bij omgevingsvergunning".

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota Ruimte (2006) Structuurvisie en Randstad 2040 (2008)

De ambitie is om de Randstad tot een duurzame en concurrerende Europese topregio te ontwikkelen. Hierbij gelden de volgende beleidsdoelen:

  • Regio Utrecht als centraal knooppunt van infrastructuur;
  • Krachtige steden: bundeling van verstedelijking, economische activiteiten en bereikbaarheid;
  • Verdichting: ruimte in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) verdichten door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Utrecht is één van de dertig bij het Grotestedenbeleid betrokken gemeenten. In de GSB II-periode 2005-2009 richt de gemeente zich met name op de vijf aandachtswijken, waar de grootste stedelijke vernieuwingsopgaven liggen. Overvecht is één van deze vijf aandachtswijken waarvoor de gemeente met het Rijk gerichte resultaatsafspraken heeft vastgesteld.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Structuurvisie Provincie Utrecht 2005-2015 (2004), het Regionaal Structuurplan Utrecht 2005-2015 (2004) en de Ontwikkelingsvisie 2015-2030 (2009)

In de provinciale Structuurvisie en het Regionaal Structuurplan is gekozen voor beheerste groei. Verdere verdichting vindt plaats in het stedelijk gebied om de waardevolle landschappen te sparen. Verdichting en kwaliteitsverbetering is ook de essentie van het beleid in NV Utrecht-verband: binnenstedelijk bouwen om landschappen te sparen.

Voor de wijk Overvecht is het gewenst bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Daarnaast is het beleid voor Overvecht gericht op stedelijke vernieuwing teneinde de leefbaarheid van de wijk te vergroten.

In de Structuurvisie valt het plangebied binnen de aanduiding "stedelijk gebied" . Binnen deze categorie vallen alle stedelijke functies, zoals wonen, werken, voorzieningen en stedelijk groen. Hiervoor stelt de provincie dat stedelijke veranderingsprocessen als stadsvernieuwing, herstructurering en verdichting van groot belang zijn.

In het Regionaal Structuurplan wordt het bestemmingsplangebied aangemerkt als "stedelijk milieu". Hier heeft de woonfunctie een dominante rol en bestaat er een relatief lage graad van functiemenging.

2.2.2 Waterbeheerplan 2010-2015 'Water voorop' (2009)

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is verantwoordelijk voor het waterbeheer in een groot deel van de provincie Utrecht en een klein deel van de provincie Zuid-Holland. Het waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het HDSR in de periode 2010-2015 wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe het HDSR zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.

Om goed waterbeheer voor de toekomst veilig te stellen heeft het HDSR een toekomstbeeld opgesteld. Uit het gewenste toekomstbeeld zijn de volgende punten van belang voor het gebied bij de Bruisdreef:

  • Een robuust en dynamisch watersysteem, waarbij wateroverlast en watertekort binnen maatschappelijk acceptabele grenzen liggen;
  • De stedelijke wateropgave is op een zodanige wijze ingevuld dat wateroverlast en slechte waterkwaliteit niet meer voorkomen.

2.3 Gemeentelijk En Lokaal Beleid

In het gemeentelijk beleid ligt wat betreft dit plangebied de focus op herstructurering van naoorlogse wijken. Zowel in de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 als de woonvisie en 'Utrecht Vernieuwt' worden voor de herstructurering van Overvecht beleidsmaatregelen opgenomen.

2.3.1 Structuurvisie 2015-2030 (2004)

De Structuurvisie Utrecht 2015-2030 bevat de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad Utrecht. Op Overvecht is het ontwikkelingsperspectief 'De Binnentuin' van toepassing. De opgave voor dit ontwikkelingsperspectief ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende wijkstructuren. De woonfunctie domineert. Maatvoering en wijkkenmerken zijn hierbij leidend. Er is een basispakket aan voorzieningen nodig en kleinschalige functiemenging mogelijk. De herstructureringsaanpak van de naoorlogse wijken omvat naast fysieke ingrepen in woningen, investeringen in voorzieningen, scholen, ruimte voor cultuur ('broedplaatsen') en een aantrekkelijke woonomgeving. Bij de uitvoering van het programma 'Utrecht Vernieuwt' zijn 'versnelling' en 'maatwerk' de sleutelwoorden.

2.3.2 Welstandsnota

Voor het plangebied geldt een 'open' welstandsbeleidsniveau. Dat betekent dat er sprake is van een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld, er ruimte is voor vernieuwing is en bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.

2.3.3 Hoogbouwvisie (2005)

De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen door ten eerst na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.

Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:

  • hoogbouw wordt altijd in verhouding gezien met de omgeving;
  • behoud van het kleinschalige karakter van stadswijken;
  • hoogbouw als middel om de stad beter zichtbaar en herkenbaar te maken. Utrecht wordt één stad met twee centra: het huidige centrum met stationsgebied en het toekomstige Centrum Leidsche Rijn. De kloof tussen de twee stadsdelen wordt in de toekomst gedicht door de zogeheten Centrale Zone, die ruwweg parallel loopt aan de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.


Volgens de hoogbouwvisie geldt voor dit gebied (de binnentuin) een gemiddelde hoogte waarbinnen incidenteel accenten mogelijk zijn. De gemiddelde hoogte in dit deel van Overvecht bedraagt 15 meter. Accenten kunnen worden gerealiseerd tot 2 maal de gemiddelde hoogte, dus 30 meter. De accenten hebben tot doel om bijzondere plekken te markeren op de schaal van de wijk.

2.3.4 Woonbeleid

In de Visie Wonen 2030 en daarop volgend de Woonvisie 2009-2019 zijn kaders geschetst van het woonbeleid van de gemeente Utrecht op de lange termijn. In het Actieprogramma Wonen is de kwantitatieve woningbouwopgave geformuleerd. Uit zowel woningbehoefte-onderzoeken in het kader van de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 als de woonvisies is gebleken dat nieuwbouw in de stad zich vooral moet richten op het realiseren van 'centrumstedelijke' en 'dorpsrand/landelijke' woonmilieus. Diversiteit in het aanbod is daarbij van belang, zodat het voor alle doelgroepen mogelijk is om een passende woning te vinden. De hoofdkoers is gericht op de verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats.

De beleidsdoelstellingen 'betere doorstroming op de woningmarkt' en 'verbetering van de kwaliteit van bestaande woningen' zijn van toepassing op het bestemmingsplangebied. Door de differentiatie in woningtype wordt meer keuze geboden, kunnen koopkrachtige huishoudens worden behouden en aangetrokken. Geheel in lijn met de woonvisie worden ook voor starters mogelijkheden geboden in de vorm van kleine goedkopere koop- en huurappartementen.

Rond 2010 zal de woningvoorraad zijn toegenomen tot 135.000 woningen. Het aandeel koopwoningen is dan gegroeid van 40% naar 55%. Verder is berekend dat de regio Midden-Utrecht in de periode 2010-2020 nog behoefte heeft aan een toevoeging van 26.000 woningen en in de periode van 2020-2030 ruim 25.000 woningen.

2.3.5 Verkeers- en vervoersbeleid

Het Gemeentelijk Verkeers- en vervoerbeleid is hoofdzakelijk weergegeven in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Utrecht 2005-2020 (2005). Daarnaast zijn specifieke aspecten, zoals parkeren, in afzonderlijke nota's uitgewerkt.

Het GVVP heeft als uitgangspunt dat Utrecht groeit. De mobiliteit groeit mee, maar Utrecht wil een aantrekkelijke en vitale stad blijven, waar mensen prettig kunnen wonen, recreëren, ondernemen en werken. Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (de verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit.

Het Wijkverkeersplan Overvecht uit 2004 legt de hoofdstructuur voor auto's in 2020 vast. Overvecht is overwegend een verblijfsgebied. De RING Utrecht, de Franciscusdreef en de Einsteindreef maken deel uit van de Hoofdstructuur auto 2020.

De parkeerbehoefte voor het bestemmingsplangebied is bepaald op grond van de parkeernormen, die zijn vastgelegd in de partiële herijking Parkeernormen 2008. Uitgangspunt is dat, rekening houdend met de kenmerken van de locatie, functie en woningtypologie, het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost. De parkeernormen zijn gegeven met een bandbreedte, teneinde optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij het realiseren van bouwplannen. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

2.3.6 Groen- en waterbeleid

Het groen- en waterbeleid is te herleiden uit het Groenstructuurplan Utrecht (2007), het Bomenbeleid Utrecht (2009) en het Waterplan Utrecht (2004). Eén van de kansrijke onderdelen voor de ontwikkeling van de groenstructuur in de stad is het versterken van het groen in de naoorlogse wijken en het versterken van verbindingen en nader ontwikkelen van groene verbindingen, ook naar het buitengebied toe. In de Visie Stedelijk Groenstructuur Utrecht 2030 is voor dit plangebied van belang dat bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur worden beschermd. De randvoorwaarde is dat het groene karakter, de kwaliteiten en het gebruik van groen wordt behouden of verbeterd. De bomenstructuur komt grotendeels overeen met deze stedelijke groenstructuur.

Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor de periode tot 2030 zet de gemeente in op behoud en ontwikkeling van de bomenstructuur. Binnen het plangebied zijn geen monumentale bomen aanwezig. De Brailledreef is als stadslaan bestempeld. De bomen in het bestemmingsplangebied zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie wordt meegenomen bij de inrichtingsplannen voor het gebied. Daarbij is uitgangspunt dat bestaande bomen zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Als een boom op de plek niet te handhaven is, wordt deze in de directe omgeving verplant dan wel gecompenseerd van minimaal gelijke kwaliteit. In 5.8 is aangegeven hoe met de bomen in het gebied wordt omgegaan.

Het waterbeleid is gericht op de ontwikkeling van een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. In Overvecht is een pilotproject 'Scheiden van waterkwaliteiten' opgestart. In 5.9 is het kader en de watertoets opgenomen.

2.3.7 Ruimtelijke visie Overvecht 2004-2020 (2005)

De Ruimtelijke visie Overvecht 2004-2020 biedt het ruimtelijk-programmatisch kader voor alle 'fysieke' vernieuwingsplannen in de wijk. Bij de aanpak van een deelgebied of een project kunnen aan de hand van de visie randvoorwaarden en eisen worden geformuleerd waaraan de plannen moeten voldoen. De visie benoemt de hoofdstructuur. Overvecht kenmerkt zich als een verzameling van woonbuurten gelegen in een groen raamwerk. Voor elke buurt is een bepaald woonmilieu vastgelegd. Uitgangspunt is om te komen tot een grotere verscheidenheid op zowel wijkniveau als van de gehele woningvoorraad in Utrecht.

In de Ruimtelijke Visie Overvecht maakt het plangebied onderdeel uit van het 'stedelijk wonen'. Het gaat in deze gebieden om wonen in gestapelde woningen met voorzieningen op loopafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0601_0003.jpg"

Kaart ruimtelijke visie Overvecht met locatie Bruisdreef (in zwarte cirkel)

2.3.8 Wijkactieplan Overvecht (2007)

In het kader van 'Utrecht Vernieuwt' is voor de wijk Overvecht een Wijkactieplan opgesteld. Om de effectiviteit van de stedelijke vernieuwing in Overvecht te vergroten wordt de focus van de aanpak gelegd op maatregelen die het meest cruciaal zijn voor het realiseren van een trendbreuk in Overvecht. De focus voor dit plan ligt op kinderen tot 12 jaar en hun ouders, omdat de groep kinderen tot 12 jaar als cruciaal wordt gezien voor de toekomst van de wijk.

2.3.9 Gebiedsplan Overvecht Spoorzone

De ambitie in het gebiedsplan Overvecht Spoorzone is om van de Spoorzone een leefbare, toekomstbestendige wijk te maken waar mensen graag wonen. Met het aanpakken van de Spoorzone wil de gemeente onder meer bereiken dat er over 10 jaar meer mensen in de Spoorzone wonen, waarbij sprake is van sociaaleconomische stijging, er meer differentiatie is in het woningaanbod en sprake is van een mooie en verkeersveilige wijk met herkenbare buurten. De rode draad door alle activiteiten en projecten van dit gebiedsplan is leefbaarheid. Dat wordt vormgegeven door het versterken van de sociale samenhang, meer diversiteit, meer ontmoeting tussen diverse bevolkingsgroepen, betere voorzieningen en het vergroten van kansen voor de huidige bewoners. De gemeente wil dat de huidige en toekomstige bewoners meer keuzemogelijkheden krijgen. Daarom zijn de Kansprojecten bedacht. Dit zijn projecten die Overvecht Spoorzone op de kaart kunnen zetten; projecten die de wijk op een nieuwe manier vervlechten met de stad en tegelijkertijd het woon- en werkmilieu in Spoorzone verbeteren. De locatie Bruisdreef is één van die kansprojecten.

2.3.10 Nota van uitgangspunten Bruisdreef (2008)

In de Nota van uitgangspunten staan de voorwaarden waaraan de bouw van de nieuwe woningen op de locatie Bruisdreef moet voldoen. Het ontwerp bestaat uit drie losstaande woongebouwen van acht verdiepingen. In elk gebouw komen 39 appartementen en evenzoveel gebouwde parkeerplaatsen (halfverdiepte parkeergarage). Extra parkeerplaatsen voor bezoekers worden langs de Bruisdreef gerealiseerd. De woningen zijn met name geschikt voor één- en tweepersoonshuishoudens, ouderen, maar ook bewoners uit Overvecht zelf. 2/3 van de woningen zijn bestemd voor de verhuur en de rest worden koopwoningen. Het gebied rondom de gebouwen wordt als groengebied ingericht.

Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt op een aantal punten afgeweken van de Nota van uitgangspunten. Zo is het aantal woningen verhoogd van 90 naar 117, is de bebouwde massa ten opzichte van het omliggende terrein vergroot, staat de bebouwing minder dan 35 meter van de Brailledreef af en is het bezoekersparkeren anders geregeld (1 zijde langsparkeren en 1 zijde dwarsparkeren), ook wordt er gerekend met de nieuwe parkeernormen. Er worden geen entree's van parkeervoorzieningen meer gesitueerd aan de Bruisdreef. Er komt één inrit aan de Taagdreef en één inrit aan de Charmantedreef.

Reden voor de wijzigingen is dat sinds 2008 er ontwikkelingen geweest zijn die de financiële haalbaarheid van het plan sterk onder druk hebben gezet. Twee ontwikkelaars trokken zich terug en de woningmarkt werd minder gunstig. Daarnaast waren ook de inspraakreacties van bewoners reden tot aanpassingen in het plan. De aard en omvang van deze wijzigingen zijn geen reden om een nieuwe Nota van uitgangspunten op te stellen. Een Nota van uitgangspunten schetst de randvoorwaarden op hoofdlijnen voor een te ontwikkelen bouwplan. Concrete bouwplannen kunnen op onderdelen afwijken van die uitgangspunten. Als in de Nota het plan heel strikt wordt vastgelegd, is er geen ruimte voor enige flexibiliteit en dat is onwenselijk.

2.4 Conclusie

Ten aanzien van het plangebied kunnen uit het relevante beleid de volgende conclusies worden getrokken:

  • In de Structuurvisie Utrecht is aangegeven dat voor de woonwijken (de Binnentuinen), zoals Overvecht, de opgave vooral ligt in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren binnen de wijk. Ook wordt in de Woonvisie 2009-2019 (2009) een groot belang gehecht aan de kwaliteit van de wijken en transformatie van de herstructureringswijken. Het plan past ook in de ruimtelijke visie Overvecht en is één van de Kansprojecten genoemd in het Gebiedsplan Spoorzone Overvecht;
  • Het bestemmingsplan ligt in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied: wonen, verkeer, parkeren, economie, groen en water;
  • Het bestemmingsplan legt vast wat in de Nota van Uitgangspunten is opgenomen. Op concrete punten wijkt het bestemmingsplan af van deze nota, in de planbeschrijving in hoofdstuk 4, wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Beschrijving Van Het Plangebied

3.1.1 Historische ontwikkeling

De ontwikkeling van de wijk Overvecht begon met de ontginningen vanaf de Vechtoevers in de twaalfde eeuw. Het doel van de ontginningen was om de woeste grond geschikt voor akkerbouw en begaanbaar te maken. De ontginningen begonnen vanaf de Vecht, waarbij loodrecht op de Vecht een aantal waterlopen en insteekwegen werden gemaakt. De onderverdeling in blokken is te herkennen aan de verspringende bebouwingslinten. Later werden de gronden steeds natter doordat veen werd afgegraven en werden in gebruik genomen als weidegrond. De kenmerkende slagenverkaveling is nog steeds zichtbaar vanaf de Gageldijk.

Tot de negentiende eeuw speelden de voornaamste ontwikkelingen in het gebied zich langs het water af. In 1821 werd begin gemaakt met de aanleg van de forten en bunkers van de Hollandse Waterlinie. Tevens werd in deze periode, in 1860, aan de Vinkenkade een woonbuurtje met arbeiderswoningen gesticht.

In de periode na de Tweede Wereldoorlog kwam de verstedelijking echt op gang. De bebouwing van de stad Utrecht breidde uit en de Gageldijk werd de rand van het stedelijk gebied. De woonwijk Overvecht is gerealiseerd in de jaren zestig. Overvecht is een typisch product van haar tijd. Het idee was om herkenbare buurten te bouwen, die als hechte gemeenschappen functioneerden. Bewoners konden in deze buurten alle functies vinden die ze nodig hadden. Naast een ruime woning en buurtwinkels waren dat scholen, groenvoorzieningen, kerken en gezondheidszorg. Cruciaal voor deze menselijke stad was de geleding: van woning naar buurt naar wijk naar stad. Een tweede aspect dat zorgde voor een verandering van de manier waarop wijken werden gebouwd was dat er in deze naoorlogse periode grote aantallen woningen gerealiseerd dienden te worden. Er werden bouwsystemen ontwikkeld met grote van te voren gefabriceerde elementen die op de bouw in elkaar werden gezet.

Stadsdeel Overvecht is gemaakt voor 45.000 inwoners en is opgedeeld in verschillende buurten in groen. Het groene raamwerk zorgde voor de samenhangende structuur. In het groene raamwerk was naast groene en recreatieve voorzieningen ook plaats voor veel verschillende maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in Overvecht- Zuid en maakt een onderdeel uit van het groene raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0601_0004.jpg"

Na de voltooiing van Overvecht in de jaren '80 is op bepaalde plekken nieuwe bebouwing toegevoegd. Deze nieuwbouw bestaat voornamelijk uit kleinschalige woonbuurtjes in het groen. De laatste jaren is er extra aandacht voor de problemen in de wijken. Overvecht is samen met veertig andere wijken in Nederland, aangewezen als "aandachtswijk" om de leefbaarheid te verbeteren. Hierbij ligt de nadruk op het gebied van wonen, werken, leren, integreren en veiligheid. Dit heeft gezorgd voor zeer veel plannen en projecten, zowel van sociale als fysieke aard.

3.1.2 Structuurbepalende elementen

Het groene raamwerk is de belangrijkste hoofdstructuur van Overvecht. Dit raamwerk bestaat niet alleen uit groene functies, maar ook hoofdwegen en voorzieningenclusters maken onderdeel uit van het raamwerk. Deze wegen en voorzieningen worden omgeven door groen en geven daarmee Overvecht een eigen identiteit. Het raamwerk is ook de belangrijkste publieke ruimte van de wijk. Dit is de plaats waar mensen elkaar ontmoeten; het zorgt voor de samenhang binnen de wijk. Het groen is daardoor nooit ver weg.

3.2 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied

In het plangebied heeft een school voor voortgezet onderwijs gestaan van twee bouwlagen. Ernaast lag een gebouw met twee gymzalen en een bijgebouw. Deze gebouwen werden ontsloten via de Bruisdreef. Daar was ook een parkeerplaats aangelegd met zo'n 15 parkeerplaatsen. Het schoolplein was gesitueerd aan de zijde van de Brailledreef en omgeven door struiken. Om de bebouwing ligt een groenvoorziening van gras, struiken en bomen met parallel aan de Brailledreef een fietspad met een stoep. Tussen het fietspad en de Brailledreef was ooit een benzinepomp gevestigd. Momenteel ligt het plangebied geheel braak, doordat alle bebouwing in 2005 is gesloopt.

3.3 Verkeer


Auto
De Brailledreef vormt een belangrijke verbinding door de wijk Overvecht, die onder meer langs het Winkelcentrum voert. Het betreft eveneens een primaire as. De weg heeft een maximaal snelheidsregime van 70 km/u.

De overige wegen in het plangebied hebben een meer beperkte verkeersfunctie. De belangrijkste ontsluitingswegen van de verschillende buurten hebben de status van wijkontsluitingsweg. Al deze overige wegen hebben een snelheidsregime van 30 km/u.

Fiets
Het hoofdfietsroutenetwerk in Overvecht volgt grotendeels de hoofdwegenstructuur. Het overgrote deel van deze hoofdwegen is voorzien van aparte fietspaden. Waar mogelijk zijn deze fietspaden in tweerichtingen begaanbaar. De fietsroute langs de Brailledreef maakt onderdeel uit van het hoofdfietsroutenetwerk.

Openbaar vervoer
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de spoorlijn van Utrecht naar Amersfoort. Ter hoogte van de kruising met de Tiberdreef bevindt zich het NS-station Overvecht. Het is een voorstadshalte die feitelijk is gelegen op de grens van de Utrechtse wijken Overvecht en Tuindorp. Hiernaast is in de wijk een busstation gelegen en lopen door de wijk diverse buslijnen. Hiermee is de wijk goed ontsloten met het openbaar vervoer.

Parkeren
Binnen de ruime stedenbouwkundige opzet is op de meeste plaatsen voldoende ruimte voor parkeren. Op twee specifieke plaatsen zijn wel parkeerproblemen gesignaleerd.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Op de locatie Bruisdreef worden drie woontorens gerealiseerd van acht bouwlagen. In totaal bieden de torens ruimte voor bijna 120 woningen. Elk gebouw heeft een (half)verdiepte garage voor het parkeren van auto's en fietsen van de bewoners. Voor bezoekers worden parkeerplaatsen langs de Bruisdreef aangelegd. De woningen zijn met name bedoeld voor een- en tweepersoonshuishoudens. Er komen huur- en koopwoningen (2/3 - 1/3). Alle koopwoningen komen in het meest noordelijke gebouw.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Het project betreft wonen op een voormalige schoollocatie in het groene raamwerk. Het raamwerk van Overvecht is de belangrijkste wijkstructuur. In het raamwerk is ruimte om mensen te ontmoeten. In het raamwerk is bebouwing primair alleen bestemd voor functies zoals winkelcentra, scholen en voorzieningen voor ouderen.

In het gebiedsplan Spoorzone is voor deze locatie gekozen voor stedelijk wonen. Dit is in lijn met de Structuurvisie Utrecht en de ruimtelijke visie Overvecht. De locatie is aantrekkelijk voor een woonfunctie vanwege de vrije ligging, het groen, de ligging nabij voorzieningen en uitvalswegen en de nabijheid van de binnenstad.

Bij de afweging van de keuze voor het definitieve stedenbouwkundig plan heeft de bijzondere ligging van het plangebied een grote rol gespeeld. De locatie ligt op een zeer zichtbare plek in het entreegebied van Overvecht-Zuid. De hogere bebouwing werkt op deze bijzondere plek als blikvanger. Aangezien de locatie onderdeel uitmaakt van het groene raamwerk is gekozen voor gebouwen in het groen. De bebouwing wijkt af van de bebouwing in de stempels, waardoor het verschil tussen stempel en raamwerk duidelijk blijft. Dit resulteert in een groene, bebouwingsvrije zone tussen nieuwbouw en de bestaande bebouwing.

Het definitieve plan wijkt op een aantal punten af van de vastgestelde Nota van Uitgangspunten uit 2008 (zie paragraaf 2.3). Redenen hiervoor zijn het terugtrekken van twee ontwikkelaars én de ontwikkelingen op de woningmarkt. Ook de reacties van omwonenden op de Nota hebben tot aanpassingen geleid. Ten eerste acht de nieuwe ontwikkelaar de oorspronkelijke woningen veel te groot en daarom economisch niet haalbaar. Daarom zijn nu kleinere woningen gepland bij een nagenoeg gelijkblijvende omvang van de bebouwing; alleen de breedte van de gebouwen is drie meter toegenomen. Ten tweede heeft de toename van het aantal woningen tot gevolg dat het aantal parkeerplaatsen vergroot moest worden. Doordat er gerekend wordt met nieuwe parkeernormen, wordt deze toename beperkt, maar toch is het bouwplan op grond hiervan aangepast. Er komt nu niet meer één parkeerbak met daarop drie gebouwen, maar voor elke toren wordt een eigen, aparte parkeervoorziening gebouwd. De toename van het aantal woningen en parkeerplaatsen zou leiden tot de bouw van één grote massieve bak, waarbij de woningen ook dichter op elkaar zouden staan. De realisering van drie aparte bakken is positief voor het doorzicht vanaf de Bruisdreef, omdat het groen tussen de gebouwen doorloopt. De drie bakken nemen wel meer ruimte in dan in de NvU voorzien. In de NvU was voorzien in langsparkeren langs beide zijden van de Bruisdreef. Dit is gewijzigd in één zijde langsparkeren en aan de andere zijde dwarsparkeren. Op deze wijze kan aan de parkeernorm worden voldaan. De opdeling in drie verschillende voorzieningen leidt er ook toe dat er drie entrees moeten komen (zie hierover 4.2.1 en 4.2.3). In plaats van één ingang aan de Bruisdreef worden twee van de drie parkeervoorzieningen nu ontsloten via de Taagdreef. Tot slot zijn de torens anders gesitueerd, zodanig dat ze zo ver mogelijk van de woningen van de Bruisdreef afstaan. Eén toren staat op 34 meter afstand in plaats van de 35 meter uit de NvU. Verder naar achteren (richting Brailledreef) plaatsen is niet mogelijk vanwege de daar liggende kabels en leidingen. Het betreft een hoofdleiding warmtetransport. Voorts zijn de drie gebouwen zo ver mogelijk uit elkaar geplaatst en een kwartslag gedraaid. Daardoor zijn de korte kanten van de gebouwen gericht naar de woningen aan de Bruisdreef, blijven de doorkijken voor bewoners van de Bruisdreef gehandhaafd en zijn deze verbeterd ten opzichte van de NvU. De toren aan de Zamenhofdreef is niet gedraaid, omdat deze dan te dicht op de bestaande woningen komt te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0601_0005.png"

Impressie

4.2 Verkeer En Openbare Ruimte

4.2.1 Verkeer

Het plangebied is goed bereikbaar vanaf de Brailledreef en van daaruit richting Overvecht en naar het zuiden en oosten via de Kardinaal De Jongweg. Langs het plangebied ligt een vrijliggend fietspad dat is verbonden met het hoofdfietsnetwerk in Overvecht. Rondom de nieuwbouwlocatie liggen diverse buslijnen en het NS station Overvecht ligt op een afstand van ruim 800 meter.

De verkeersdrukte in de buurt zal toenemen vanwege de toename van het aantal bewoners. Door de keuze voor het positioneren van de in- en uitgangen van twee parkeervoorzieningen aan de Taagdreef zal de verkeersdrukte in de woonstraten slechts beperkt toenemen.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

Het groen rond de bebouwing en de doorzichten naar de Brailledreef zorgen ervoor dat de locatie ruimtelijk deel blijft uitmaken van het groene raamwerk.

De openbare ruimte rondom de gebouwen krijgt een collectief, open en groen karakter en sluit aan bij de groene bermen van de Brailledreef. Langs deze dreef staan forse bomen in een rij. Daarom houdt de nieuwbouw een zekere afstand tot de dreef en vindt de ontsluiting plaats vanuit de buurtzijde. De bebouwing moet duidelijk zichtbaar zijn vanaf de Brailledreef en zich daaraan profileren. Boven op de halverdiepte parkeervoorzieninge is ruimte voor collectieve en privé tuinen en terrassen.

4.2.3 Parkeren

Wat betreft het parkeren voor de nieuwbouw dient te worden voldaan aan de parkeernormen en het gestelde in de parkeernota dat de eigen parkeerbehoefte op eigen terrein en bij voorkeur ondergronds opgelost moet worden. Onderstaande tabel toont het aantal parkeerplaatsen dat nodig is met het programma.

bvo (m²) Aantal woningen Parkeernorm Parkeerplaatsen
Woningtype koop 100 39 1,35 52,7
Woningtype sociale huur 100 31 1,35 41,9
Woningtype dure huur 100 47 1,35 63,5
Totaal 117 158


Elk gebouw krijgt zoals gezegd een eigen halfverdiepte parkeervoorziening op de onderste verdieping met 39 parkeerplaatsen. In totaal worden 117 parkeerplaatsen aangelegd. Dit betekent dat er in de openbare ruimte nog 41 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. In de omgeving zijn nu 23 plekken aanwezig. Er staan langs de Bruisdreef 15 woningen. Bij een norm van 1,35 pp/pw zijn hiervoor 20 parkeerplaatsen nodig. In totaal zijn in de openbare ruimte dus 64 parkeerplaatsen (23 + 41) noodzakelijk. Deze worden aangelegd langs de Bruisdreef: één zijde langsparkeren en één zijde dwarsparkeren.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In het bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. Dit hoofdstuk bevat een overzicht van de relevante milieuaspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd en van toepassing zijn bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.2 Geluidhinder


Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving; geluid kan hinder veroorzaken. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven/industrie. Hinder kan worden voorkomen door afstand te bewaren tussen geluidsbron en gevoelige bestemmingen (wonen, onderwijs, zorg). Omdat dit vanwege de beperkte fysieke ruimte in ons land niet altijd mogelijk is, is het noodzakelijk de geluidsituatie goed te onderzoeken en e.e.a. formeel vast te leggen. De Wet geluidhinder geeft middels een zoneringssystematiek aan binnen welke gebieden een akoestisch onderzoek moet worden utgevoerd en welke grenswaarden daarbij voor de geluidsbelasting gelden.

De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:

  1. 1. bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten zoals o.a. woningen en scholen binnen geluidszones
  2. 2. bestemmingen van gronden voor aanleg van nieuwe (spoor) wegen (niet bij woonerven of 30 km-wegen) en gezoneerde industrieterreinen
  3. 3. wijziging (fysieke aanpassing) van (spoor)wegen
  4. 4. wijzigen van gezoneerde industrieterreinen


Uit het geluidsonderzoek blijkt of er aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Overschrijding van deze waarde is toelaatbaar tot een zekere maximale ontheffingswaarde. Deze zogeheten hogere waarde kan door de gemeente worden verleend wanneer er wordt voldaan aan de randvoorwaarden uit het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de Geluidnota Utrecht. Hierin staat dat de gemeente Utrecht zich inzet voor een leefbare woonsituatie; ook op locaties met een hoge geluidsbelasting. Deze leefbaarheid wordt bewerkstelligd door voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden. De voorwaarden leggen de initiatiefnemer of de beheerder een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie.

De voorwaarden bij het verlenen van een hogere waarde in Utrecht zijn:

  1. 1. Geluidsluwe gevel
    De woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen (of, in sommige gebieden de hogere waarde minus 10 dB);
  2. 2. Woningindeling
    De woning bevat voldoende verblijfsruimte(n) aan de zijde van de geluidsluwe gevel. Dit geldt voor ten minste 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van het oppervlakte van het verblijfsgebied;
  3. 3. Buitenruimte
    Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidsluwe gevel. Deze eis geldt voor maximaal één buitenruimte per woning.

Hieronder wordt verder ingegaan op de geluidsaspecten die vallen onder de Wet geluidhinder.

Weg- en railverkeerslawaai
Conform de Wet geluidhinder bevinden zich langs (spoor)wegen vaste geluidszones waarbinnen in het geval van nieuwe situaties of bij wijziging van wegen onderzoek moet worden gedaan naar de geluidsbelasting. Bij woonerven en in 30 km/uur gebieden is het vanuit de Wet geluidhinder niet nodig akoestisch onderzoek uit te voeren.

Voor het plangebied betekent dit dat voor de Bruisdreef, Brailledreef, Zamenhofdreef, Taagdreef/Loevenhoutsedijk en de spoorlijn Utrecht-Overvecht vanuit de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek relevant is.

Industrielawaai
Wanneer op een industrieterrein bedrijven worden toegelaten die veel lawaai kunnen voortbrengen, dient er rond dit terrein een vastgestelde geluidszone aanwezig te zijn. Deze categorie van bedrijven (de zogeheten 'grote lawaaimakers') staan beschreven in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Buiten deze geluidszone mag de geluidsbelasting van het industrieterrein niet hoger zijn dan 50 dB(A).

Wanneer er binnen de zone nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd, is een geluidsonderzoek nodig. In dit geval liggen de nieuwe woningen binnen de geluidszone van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Zandpad.

Akoestisch onderzoek
Bovengenoemde zaken zijn allen onderzocht en de resultaten zijn weergegeven in rapport Onderzoek geluidsbelasting Bouwplan Bruisdreef te Utrecht van adviesbureau M+P, zie bijlage. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting vanwege weg-, rail- en industrielawaai op veel gevels boven de voorkeurswaarde ligt. De maximale ontheffingswaarde wordt echter nergens overschreden. Aangezien er wordt voldaan aan de eisen uit de Geluidnota Utrecht zal er parallel aan het bestemmingsplan een hogere waarde procedure worden doorlopen.

Conclusie
Op grond van de Wet geluidhinder zijn er geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.

5.3 Geur

De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) is een categorie 5 bedrijf. De milieuhinderzone ervan bedraagt 500 m. Ingeval van nieuwbouw binnen de zone moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan het beleidsuitgangspunt dat nieuwe geurhinder wordt voorkomen. In de NeR (Nederlandse emissie Richtlijnen) zijn voor RWZI´s specifieke geureisen opgenomen. Voor nieuwe woningen en andere geurgevoelige objecten wordt maximaal 1 ge/m3 aangehouden.

In de huidige situatie loopt de 1 ge/m3 contour over het plangebied (zie milieuvergunning DHV sept 2007). Binnen de zone zal ten gevolge van het bouwplan het aantal geurgehinderden toenemen. Dit is in strijd met het algemeen geurbeleid. Maar in plaats van aan de berekende geurbelasting is ook toetsing aan de feitelijke geurbelasting toegestaan. Het vermoeden bestond (er waren al jaren geen klachten geweest) dat die lager zou zijn. Dat blijkt het geval: de 1 ge/m3 contour ligt in feite niet verder dan de grens van het RWZI terrein.

5.4 Externe Veiligheid


Kader
Bij bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Daarnaast kan transport van gevaarlijke stoffen risico's opleveren (transport over weg, spoor en water en door buisleidingen). De normen en richtlijnen komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Kwetsbare bestemmingen moeten voldoende afstand houden tot bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan op een ongeluk. De norm voor het PR is 10-6/jaar. Het groepsrisico geeft de kans aan op het aantal mensen dat kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het Groepsrisico is een zogenaamde oriënterende waarde vastgesteld. Van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.

Plansituatie

Bedrijvigheid
Op ca. 400 meter van het plangebied bevindt zich langs de Brailledreef het vulpunt van een LPG tankstation; dit is een inrichting die onder het Bevi valt. Het invloedsgebied rond het vulpunt bedraagt 150 meter. De overige installatieonderdelen liggen op grotere afstand. Aangezien er geen overlap is van het invloedsgebied met het plangebied, is externe veiligheid niet relevant.

Transport
In de nabijheid van de planlocatie bevindt zich de spoorlijn Utrecht – Amersfoort. Over deze spoorlijn vindt nog zeer beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van de spoorlijn tot aan het plangebied is net iets groter dan 200 meter. Aangezien het invloedsgebied langs de spoorlijn 200 meter bedraagt, bestaat er geen overlap met het plangebied en is externe veiligheid niet relevant.

Voor het transport over weg en water en door buisleidingen geldt dat de afstanden tot het plangebied zo groot zijn (meer dan een kilometer) dat deze niet relevant zijn.

Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.

Conclusie
Het onderdeel externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit


Kader
In artikel 5.16 Wet milieubeheer staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, indien aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Dit betekent dat aannemelijk is dat het project niet meer dan 3% bijdraagt aan de concentraties van fijn stof (PM10) en stikstofoxide (NO2).

Plansituatie
Het project Bruisdreef bestaat uit maximaal 120 woningen. Er worden geen voorzieningen gerealiseerd. De woningbouwlocatie wordt voor autoverkeer van twee zijden ontsloten, voor een kleiner deel via de Bruisdreef, maar hoofdzakelijk via de Taagdreef.

De Regeling NIBM (Niet In Betekenende Mate) van de Wet luchtkwaliteit geeft aan in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is: De getalsmatige grens ligt bij 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en bij 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2). Het woningbouwproject Bruisdreef past daarmee in elk geval, los van de verkeersverdeling op de ontsluitingswegen, rechtstreeks binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden naar het effect van het project op de luchtkwaliteit.

Gelet op de verkeersontsluiting van de woningbouwlocatie Bruisdreef, zijn geen ontwikkelingen voorzien die gebruikmaken of zullen maken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en waarmee op grond van de anticumulatiebepaling uit het Besluit NIBM (artikel 5) rekening moet worden gehouden.

Conclusie
Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder c van de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.

5.6 Bodemkwaliteit


Kader
Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd.
  • Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten worden gesaneerd als er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Dit gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
    Tevens is nieuwbouw op een geval van ernstige bodemverontreiniging niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.


Plansituatie

Algemene bodemkwaliteit
Op basis van de bodemkwaliteitskaart van 2005 is het plangebied ingedeeld als jonge woonwijk, inclusief kantoren en winkels uit de periode 1960 tot heden. Er is relatief weinig bedrijvigheid en de wijken zijn overwegend schoon tot licht verontreinigd. De antropogene laag is gemiddeld 2 m dik.

Gevolgen voor het plan
Voor de herontwikkeling van het terrein aan de Bruisdreef is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Utrecht, dossiernummer 402.34150.027, 22 juli 2010). Tevens is er een nader onderzoek uitgevoerd naar asbest (Aveco de Bondt, projectnummer 100670, 17 mei 2010). Uit de onderzoeken blijkt het volgende:

Op de locatie was een middelbare school aanwezig met gymlokalen. Deze gebouwen zijn gesloopt, het terrein ligt braak. In de grond is tussen 1,5 en 2,5 m-mv is plaatselijk een ernstige verontreiniging met lood aangetroffen (maximaal 50 m3). Voor de rest zijn er lichte verontreinigingen aanwezig met voornamelijk zware metalen tot een diepte van 3 m-mv.
In het grondwater zijn licht verhoogde gehaltes aan arseen, nikkel, zink en naftaleen gemeten en plaatselijk een matig verhoogd gehalte aan barium. Verder onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen. De ernstige verontreiniging met lood moet worden gesaneerd. Bovendien moet rekening gehouden moet worden met meerkosten bij grondafvoer. Indien er een parkeerkelder wordt aangelegd dieper dan 3 m-mv moet er aanvullend onderzoek plaatsvinden naar de bodemkwaliteit. In de nabijheid van de locatie zijn in het grondwater verontreinigingen aanwezig met minerale olie, aromaten en vluchtige gechloreerde oplosmiddelen. Als er voor de nieuwbouw een grondwateronttrekking gaat plaatsvinden moeten naar verwachting tegenmaatregelen worden genomen om deze vlekken niet te verplaatsen. Dan moet een deelsaneringsplan worden ingediend. De proceduretijd voor het afgeven van de definitieve beschikking bedraagt minimaal 15 weken (exclusief bezwaar en beroeptermijn).

Conclusie
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden vormt de bodem geen belemmering voor het plan.

5.7 Flora En Fauna


Ecologie
Het Groenstructuurplan Utrecht (2007) en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) hebben tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. Gevarieerde natuur en soortendiversiteit dragen bij aan een positieve waardering door bewoners. Groene verbindingen tussen buitengebied en het groen in de stad, en tussen groene kerngebieden onderling, zijn nodig om de natuurwaarden in het stadsgroen te behouden en te verbeteren.

Het groenstructuurplan legt de bestaande en gewenste groenstructuren (ecologisch, recreatief en cultuurhistorisch) vast. Deze zones moeten in principe groen blijven. (Her)inrichting moet rekening houden met de ecologische functie. Functieverandering is alleen toegestaan na bestuurlijke afweging. Afname in omvang en/of kwaliteit moet gecompenseerd worden.

De groenstrook langs de Brailledreef maakt deel uit van de stedelijke groenstructuur, als deel van de verbinding tussen park De watertoren en het de Vecht, en blijft als zodanig in stand. Het Flora en Fauna onderzoek onderstreept het belang hiervan.

Flora en fauna
De Flora en Faunawet beschermt inheemse dier- en plantsoorten, en onderscheidt deze in verschillende beschermingscategorieën. Voor soorten van Tabel 1, algemeen voorkomende beschermde soorten, geldt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting vrijstelling van verbodsbepalingen (art. 8, 9, en 11). Soorten van Tabel 2 en 3 zijn zwaarder beschermd, voor deze soorten kan ontheffing worden aangevraagd. Ontheffing op grond van het belang ruimtelijke ontwikkeling en inrichting is niet mogelijk voor soorten van Tabel 3, die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt dat overtreding van verbodsbepalingen voorkomen dient te worden door het treffen van mitigerende maatregelen.

Plansituatie
In het plangebied komen mogelijk Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en/of Rosse vleermuis voor. Dit zijn strikt beschermde soorten (Flora en faunawet Tabel en 3/ Bijlage IV van de Habitatrichtlijn). De geplande ontwikkeling kan hun foerageergebied, vliegroute en/of paarplaats aantasten. Bouwwerkzaamheden en verwijdering van groen hebben vleermuispopulaties in Overvecht sterk aangetast. Verdere aantasting moet absoluut voorkomen worden, aangezien negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie van specifiek de gewone dwergvleermuis niet zijn uit te sluiten..

Aanwezigheid van andere strikt beschermde soorten (Tabel 2/3) in het plangebied is onwaarschijnlijk. Algemene broedvogels (Tabel 5: die genieten dezelfde bescherming als Tabel 3) komen waarschijnlijk wel voor. Daarnaast zijn algemeen voorkomende beschermde soorten (Tabel 1) te verwachten, waaronder veldmuis, egel en bosmuis. Voor deze soorten geldt vrijstelling van verbodsbepalingen.

De volgende mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen om negatieve effecten en overtreding van verbodsbepalingen met betrekking tot vleermuizen te voorkomen. Deze maatregelen dienen nader (ruimtelijk) te worden uitgewerkt.

  • Behoud van de groenstructuur langs de Taagdreef in de richting van de Brailledreef. Positief werkt daarnaast het doortrekken van deze groenstructuur tot aan die langs de watergang aan de Charmantedreef, als behoud en versterking van de vliegroute van vleermuizen.
  • Ontstane gaten in de groenstructuur moeten gedicht worden door de aanplant van bomen van voldoende omvang. Kap en herplant van bomen en struiken moet worden gespreid, om te zorgen voor permanente aanwezigheid.
  • Aanplant van struweel langs de geplande parkeerplaatsen aan de Bruisdreef en langs de oostkant van het fietspad aan de Brailledreef. Dit creëert broedgelegenheid voor vogels en windbeschutting en zo beter foerageergebied voor vleermuizen.
  • Beperking van de buitenverlichting rondom de woontorens. Vleermuizen mijden sterk verlichte plaatsen.
  • Inbouw van enkele nest- en verblijfplaatsen in de woontorens voor vleermuizen.


Om verstoring van overige soorten te voorkomen kunnen de volgende maatregelen genomen worden:

  • Werkzaamheden aan de begroeiing moeten buiten het broedseizoen (maart tot en met juli, watervogels tot en met augustus) plaatsvinden, om verstoring van broedgelegenheid voor vogels te voorkomen.
  • Een eventuele watergang kan het best worden verbonden met aanwezig water, om het leefgebied van water- en oeversoorten te vergroten.
  • Inbouw van nestgelegenheid in de woontorens voor Huismus.


Conclusie
Met inachtneming van de genoemde maatregelen vormt de Flora en Faunawet geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Bomen

Er is een bomeninventarisatie gedaan in het plangebied. Binnen de exploitatiegrens van het plan staan 65 bomen hiervan hebben er 27 een goede conditie, 11 een matig/goede conditie, 23 een matige conditie, 1 een matig/slechte conditie en 3 een slechte conditie. Geen van de bomen is verplantbaar. In de inventarisatie wordt het advies gegeven om vijf Gewone Essen te sparen. Omdat gekozen wordt voor aanleg van een half-verdiepte parkeergarage zijn deze en de andere bomen echter niet te handhaven. De gemeente heeft een vergunning aangevraagd voor alle 65 bomen binnen de exploitatiegrens. Voor het gebied wordt een inrichtingsplan opgesteld waarin de nieuw aan te planten bomen worden opgenomen. Dit inrichtingsplan staat los van de bestemmingsplanprocedure. De bomen langs de Brailledreef vallen buiten de exploitatiegrens en blijven behouden.

5.9 Water


Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden, indien doelmatig, de waterkwaliteitstrits gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken en de waterkwantiteitstrits water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Vierde Nota Waterhuishouding, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk Rioleringsplan 2007-2010;
  • Waterschapsbeleid: KRW, Waterbeheerplan 2010-2015, Keur.


De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010 en binnenkort in het gemeentelijk waterbeleidsplan 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder van is of wordt.

Het waterschap, in dit geval het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR), heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.

Bestaande situatie Watersysteem

Maaiveld en bodem
Het terrein van de voormalige school ligt al enige tijd braak. Het maaiveldniveau van de omliggende wegen bedraagt globaal NAP +1.60 m. Na de sloop van de school is het terrein geëgaliseerd, de gemiddelde nieuwe hoogte van het terrein is onbekend. De kenmerken van de lokale ondergrond zijn bepaald op basis van boorgegevens van TNO-NITG. De bodem is opgebouwd uit een deklaag van klei en/of veen van enkele meters dik met daaronder het eerste watervoerende pakket van fijn tot matig grove zandlagen.

Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Ten zuiden van het plangebied, langs de Brailledreef en de Loevenhoutsedijk, bevind zich een watervoerende watergang, onderdeel van de hoofdwaterstructuur in Utrecht. Deze watergang, in beheer en onderhoud bij HDSR en met een vastpeil van NAP -0.1 m, vormt de verbinding tussen het oppervlaktewater in de wijken Tuindorp/Tuinwijk en de Vecht. Ten noorden van het plangebied, langs de Brailledreef en De Charmantedreef, bevind zich een watervoerende watergang, ook onderdeel van de hoofdwaterstructuur in Utrecht. Deze watergang, in beheer en onderhoud bij HDSR en met een vastpeil van NAP +0.2 m, vormt de verbinding tussen het oppervlaktewater in de wijk Overvecht-Zuid en de Vecht.

In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Voor de stadsuitbreiding Overvecht, bevond zich ter plaatse van de sportvelden de voormalige Kwakkeldijk en Hoofddijksche wetering, onderdeel van de voormalige polder Haverkamp. Deze historische watergang lag buiten het plangebied.

Grondwater
Het langjarig grondwaterregime wordt beïnvloed en gereguleerd door het peilregime in de nabijliggende watergangen. Op basis van de Grondwatercontourkaart Utrecht, eerste watervoerend pakket (Wareco, 26-03-2008), wordt het volgende grondwaterregime verondersteld: droge periode = NAP -0.3 m, natte periode = NAP +0.05 m en gemiddeld = NAP -0.05 m. Deze waarden liggen inderdaad globaal tussen de vaste peilen van bovengenoemde watergangen. Ten aanzien van een maaiveldhoogte van NAP +1.6 m ligt de maximale grondwaterstand op circa 1.55 m –mv.

Ontwateringsdiepte en drooglegging
De ontwateringsdiepte en de drooglegging in het plangebied worden sterk gereguleerd door het peilbeheer in de omliggende watergangen. De ontwateringsdiepte, het niveauverschil tussen maaiveld (NAP +1.6 m) en de gemiddelde maximale grondwaterstand (NAP +0.05 m), bedraagt gemiddeld 1,55 m. Deze waarde voldoet ruimschoots aan de gemeentelijke norm van 0,7 m voor bebouwd gebied. De drooglegging, het niveauverschil tussen maaiveld (NAP +1.6 m) en het gemiddelde hoogste vastpeil (NAP +0.20 m), bedraagt circa 1,4 m.

Toekomstige situatie Watersysteem
In de Nota van Uitgangspunten is in paragraaf 5.4 'Ontwikkelingen' aangegeven dat er "wordt onderzocht of een waterpartij gerealiseerd kan worden die de waterpartijen aan de noordoostzijde en de zuidzijde van het plangebied verbindt. Bovenstaande ontwikkelingen zijn in een verkennend stadium en hebben geen betrekking op het aangegeven bouwvlak." De status van deze eventuele waterverbinding is op dit moment niet bekend. Wel is duidelijk dat een eventuele inpassing lastig wordt, gezien de contouren van de ondergrondse parkeerlaag en flauw aflopende taluds. Bovendien bevind zich in het verlengde van de watergang langs de Brailledreef, langs de voormalige perceelgrens, Stadsverwarmingleidingen (warmtetransport). Ook onder het fietspad liggen verschillende K&L. Bij realisatie van deze waterverbinding dienen deze leidingen en het fietspad verlegd te worden. Naast deze mogelijke waterverbinding is er geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig of gepland.

Om grondwateroverlast bij de geprojecteerde verdiepte parkeerlaag/kelder te voorkomen, dient de constructie waterdicht te zijn of in zijn geheel boven de maximaal optredende grondwaterstand te liggen.


Bestaande situatie Riolering

Riolering
De wegen Zamenhofdreef, de Taagdreef en de Brailledreef zijn voorzien van hoofdtransportriolen van het gemengd stelsel (jaar van aanleg 1960). In de Brailledreef en de Bruisdreef bevinden zich inzamelriolen 300/450 mm op circa NAP -0.20/-0.50 m. Het is niet bekend wat de conditie van deze riolering is. Met een gemengd stelsel wordt het vuil- en hemelwater (gescheiden) ingezameld en vermengd getransporteerd, de verwachting is dat in de oude situatie ook het hemelwater van het verhard, afvoerend oppervlak van het schoolcomplex op het gemengd riool werd geloosd.

Afvoerend oppervlak
Het verhard, afvoerend oppervlak van de voormalige school bedroeg totaal circa 2.350 m2 aan dakvlak en circa 2.000 m2 aan verharding. Het is onbekend of de verharding open (elementenbestrating) of dicht (asfalt) is geweest.

Toekomstige situatie Riolering

Riolering
Het huishoudelijk afvalwater (dwa) van het te realiseren appartementencomplex dient onder vrijverval te worden aangesloten op de bestaande inzamelriolen van het gemengd stelsel in de Brailledreef of Bruisdreef. Alle woningen dienen een aparte huisaansluiting te krijgen. Voor de aansluiting van de woningen op de openbare riolering is een aansluitvergunning nodig van de dienst Stadswerken.

Afvoerend oppervlak
Het verhard, afvoerend oppervlak bestaat in de toekomstige situatie uit de daken van de woontorens en uit verhardingen (open parkeervoorziening, paden, toeritten). Een deel van de parkeervoorziening is onder de woontorens geprojecteerd, een deel ligt buiten de woontorens. Hieronder is een overzicht opgenomen van de bestaande en toekomstige verhardingen van de ontwikkeling van de Bruisdreef. Vergeleken met de voormalige situatie is er sprake van een forse afname van 2550 m2 aan verhard, afvoerend oppervlak.

Met de sloop van het schoolcomplex is circa 4350 m2 afvoerend oppervlak van het gemengd stelsel afgekoppeld. Bij de realisatie van het appartementencomplex wordt circa 2800 m2 uitgevoerd als verhard, afvoerend oppervlak (dak en verhardingen). De bestrating in de verdiepte, open parkeervoorzieningen wordt als infiltreerbare / waterdoorlatende verharding uitgevoerd zodat het hemelwater dat hierop valt zoveel mogelijk aan de bodem wordt toegevoegd.

De afname van afvoerend, aangesloten oppervlak vergroot de waking in het gemengde rioolstelsel en verlaagd de overstortfrequentie bij neerslagcondities. Hierdoor wordt het oppervlaktewatersysteem minder belast met emissies vanuit het gemengd stelsel en zal de waterkwaliteit verbeteren.

Overzicht bestaande en toekomstige verhardingen ontwikkeling Bruisdreef
Locatie Type Omvang [m2] Bijzonderheden
Parkeerplaats school onbekend
- 2000
reeds verwijderd
Plein school onbekend reeds verwijderd
Dak schoolgebouwen vlak dak - 2350 reeds verwijderd
Verharding parkeervoorziening open verharding + 1800 betreft infiltreerbaar oppervlak
Verharding overig (paden, toerit) open verharding + 1000 betreft infiltreerbaar oppervlak
Dak woontorens vlak dak + 1800
Totaal - 2550 afname verhard oppervlak, compensatie niet noodzakelijk

Overzicht bestaande en toekomstige verharding

Door de voor infiltratie ongunstige bodemopbouw (klei/veen) en grondwaterstand is lokale verwerking van de (overtollige) neerslag in de bodem geen optie. Uit overleg met de heer G. Boelhouwer van HDSR is gebleken dat het ingezamelde hemelwater, zonder compenserende maatregelen, op het bestaande oppervlaktewater kan worden geloosd. Er is immers geen sprake van een toename aan verhard oppervlak / belasting van het watersysteem maar van een substantiële afname.

Om vervuiling van bodem en grondwater zoveel mogelijk te voorkomen, dienen er bij voorkeur geen uitloogbare materialen (lood, zink, koper) als dakbekleding en geen chemische onkruidbestrijdingsmiddelen of strooi- en dooizouten te worden toegepast.

Watervergunning
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is een Keurontheffing vereist. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld. Het gaat om:
- eventueel tijdelijk lozen van (grond)water op oppervlaktewater tijdens de bouw;
- permanent lozen van hemelwater naar oppervlaktewater.

Conclusie
Met de geplande nieuwbouw van het appartementencomplex neemt het verhard, afvoerend oppervlak met 2550 m2 af. Het realiseren van meer groen en minder verharding leidt tot het ontlasten van het gemengd stelsel. Het vuilwater wordt afgevoerd naar het bestaande gemengd stelsel en het hemelwater wordt geloosd op het bestaande oppervlaktewater langs De Charmantedreef, hiermee wordt voldaan aan de waterkwaliteitstrits gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken.

De geplande ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding in en rondom het plangebied. De toekomstige waterstromen (vuil en schoon) worden conform het beleid van de waterbeheerders duurzaam gescheiden ingezameld, getransporteerd en verwerkt.

5.9.1 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden.

5.10 Archeologie

Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten zijn volgens de Monumentenwet 1988 beschermde archeologische monumenten. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijksmonument. Voor deze gebieden en voor gebieden van hoge archeologische verwachting en archeologische verwachting geldt de gemeentelijke verordening op de archeologische Monumentenzorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0601_0006.jpg"

Deel archeologische waardenkaart met plangebied

Archeologie in het plangebied

Het plangebied Bruisdreef bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied zonder archeologische verwachting (wit) hier worden geen archeologische resten verwacht. Een deel ligt in een 'gebied van archeologische verwachting' (groen), echter deze verwachting is erg laag waardoor geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Conclusie

Gezien de archeologische verwachting is nader onderzoek niet nodig in het plangebied. Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-2863990 te worden gedaan.

5.11 Kabels En Leidingen

Voor het plangebied is een Klic-melding gedaan. Hieruit blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving een aantal kabels en leidingen aanwezig is. De meest relevante kabels en leidingen zijn indicatief ingetekend op de kaart. In het te bebouwen gebied bevinden zich geen (grote) kabels en leidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0601_0007.jpg"

Kaart ligging kabels en leidingen

5.12 Bezonning

Er is voor de nieuwe situatie een bezonningsstudie verricht door Klunder architecten, d.d. 18 maart 2010. In het onderzoek is op verschillende tijdstippen op maatgevende dagen het effect van de beoogde nieuwbouw op de bezonning van de omliggende percelen in beeld gebracht.

Uit het onderzoek blijkt dat op een aantal plekken in de directe omgeving van het plangebied sprake is van een vermindering van de zonlichttoetreding in de woning of op het perceel. Rond het begin van de zomer zijn er geen gevolgen voor de zonlichttoetreding. De gevolgen voor de zonlichttoetreding zijn echter van dien aard dat dit geen belemmering vormt voor de geplande ontwikkeling.

5.13 Windhinder

Volgens de Hoogbouwvisie (zie paragraaf 2.3) geldt voor dit gebied maximaal een gemiddelde hoogte voor gebouwen. Incidenteel zijn hoogteaccenten mogelijk. De gemiddelde hoogte in dit deel van Overvecht bedraagt 15 meter. Accenten kunnen worden gerealiseerd tot tweemaal deze gemiddelde hoogte, dus 30 meter. De accenten hebben tot doel om bijzondere plekken te markeren op de schaal van de wijk. De nieuwe bebouwing van de Bruisdreef heeft een hoogte van zo'n 25 meter (acht bouwlagen) en past dus binnen de hoogte die voor accenten is gegeven. De locatie van de Bruisdreef is geschikt voor een accent aangezien de bebouwing hier de entree van de wijk Overvecht markeert langs de Brailledreef.

De Utrechtse Hoogbouwvisie adviseert een windhinderonderzoek uit te voeren, als er sprake is van hoogbouw (>30m.) of als de geplande bebouwing meer dan meer dan 1,5x zo hoog is als de gemiddelde omliggende bebouwing. Voor het plan Bruisdreef is het tweede het geval.

Het windklimaat in het plangebied is beoordeeld aan de hand van de NEN 8100 norm. NEN 8100 onderscheidt windcomfort en windgevaar. Het windcomfort is goed, matig of slecht, afhankelijk van het % uren dat de windsnelheid 5 m/sec overschrijdt. De grens tussen de kwaliteitsklassen verschilt afhankelijk van het gebruik. Verblijven stelt de hoogste eisen, doorlopen de laagste, slenteren zit daar tussenin. De mate van windgevaar is afhankelijk van hoe vaak de gemiddelde windsnelheid hoger ligt dan 15m/sec.

Het windonderzoek (M+P, april 2010) geeft het volgende beeld. Aan de noordwest- zuidoostgevels en tussen de bouwblokken is het windklimaat voor verblijven en slenteren matig tot slecht, vooral bij de ingang van de parkeerkelder. Het windklimaat kan ter plekke verbeterd worden door bijvoorbeeld het aanleggen van een bomenrij of wal/scherm ten zuidwesten van de nieuwbouw langs en/of tussen Brailledreef en het aanliggende fietspad.

Omgekeerd zijn de gebieden met kwaliteitsklasse A het meest geschikt voor zit- en speelplekken. Bij de locatiekeus voor dergelijke voorzieningen zijn daarnaast bezonning en geluidsniveau van belang.

Uit vergelijking met de situatie zonder bebouwing blijkt dat het windklimaat bij de bestaande bebouwing niet verslechtert, en voor alle activiteiten als goed beoordeeld wordt. Er is nergens sprake van windgevaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBRUISDREEF-0601_0008.png"

Overschrijdingskans in nieuwbouwsituatie

5.14 Duurzaam Bouwen

Voor alle nieuwbouwwoningen gelden de zes regels volgens de Herziening van het Beleidskader Integrale Woningkwaliteit (2006):

  1. 1. Toepassing van politiekeurmerk veilig wonen;
  2. 2. De plaatsing van een personenlift bij woongebouwen die hoger zijn dan 3 meter en 20 of meer woningen omvatten;
  3. 3. Een bergruimte van tenminste 1.80 meter breed en een oppervlakte van minstens 5 m²; in gestapelde bouw mag 4 m² in de woningen en 1 m² middels een gemeenschappelijke fietsenstalling worden gerealiseerd;
  4. 4. Een buitenruimte van tenminste 4 m² of een gemeenschappelijke buitenruimte ter grootte van het aantal woningen maal 4 m² tot een maximum van 100 m²;
  5. 5. Indien hout wordt toegepast, pas dan gecertificeerd (FSC of Keurhout keurmerk) hout toe;
  6. 6. Gevelbekleding, dakbedekkingen, kiezelbakken, uitlopen e.d. van producten met een beperkte emissie naar water volgens eisen waterbeheerder (volgens de normering van het Waterschap De Stichtse Rijnlanden, HDSR).


Verder wordt aanbevolen om de doelstellingen van het duurzaam bouwen beleid zoals het zuinig omgaan met materiaal en energie en het realiseren van extra woonkwaliteit in de nieuwbouw toe te passen. Deze locatie leent zich daar uitstekend voor. Nagegaan kan worden of er tevens specifieke bewonerswensen zijn die de woonkwaliteit van de toekomstige bewoners vergroot, passend bij de Utrechtse leefstijlenmethodiek (actieve individualisten, huiselijken e.d.).

Vanuit energie is het bijvoorbeeld zeer wenselijk om te onderzoeken of de toekomstige woningen aangesloten kunnen worden op het warmtenet (stadsverwarming) dat ligt bij de Brailledreef en de Taagdreef. De afstand tot deze leidingen is minder dan 100 meter.

5.15 Milieuhinder Bedrijven

De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) is een categorie 5 bedrijf met een milieuzone van 500 m. Binnen de zone moet worden aangetoond dat ten aanzien van de nieuwbouw wordt voldaan aan het beleidsuitgangspunt dat nieuwe geurhinder wordt voorkomen. In paragraaf 5.3 is al geconcludeerd dat hieraan is voldaan. Wellicht wordt in de toekomst een baggerdepot op het RWZI-terrein gevestigd. De consequenties daarvan voor onder andere de geurhinder en de luchtkwaliteit worden in het kader van de Provinciale milieuvergunning nog onderzocht. Complicerende factor hierbij is dat de provincie bevoegd gezag is bij de milieuvergunning en de gemeente de omgevingsvergunning bouwen verleent. Overleg over de planontwikkeling met de RWZI en de provincie is sterk aan te raden.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich het Squash Centrum Utrecht (Taagdreef 130) en de Ambulancedienst Regio Utrecht (Vader Rijndreef 1). Beide bedrijven zijn zogenaamde categorie 2 bedrijven. Hiervoor gelden voor een ruimtelijke afweging geen afstanden voor dit plan. Klachten van omwonenden over deze bedrijven zijn niet bekend.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de bepaling van de financiële economische uitvoerbaarheid zijn de financiële consequenties van dit bestemmingsplan in beeld gebracht.

Nieuwe ontwikkelingen
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling van Bruisdreef. Het betreft een ontwikkelplan waarbij de gemeente door middel van actief grondbeleid de Bruisdreef tot ontwikkeling brengt. In het kader van het Masterplan Voortgezet Onderwijs is de locatie Bruisdreef vrijgevallen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit betekent concreet dat de gemeente de grondexploitatie voert om de gebiedsontwikkeling van de Bruislocatie te realiseren. De inmiddels opgestelde goedgekeurde grondexploitatie (samen met de Nota van Uitgangspunten) heeft een positief saldo, dat te zijner tijd zal worden afgerekend met het Masterplan Voortgezet Onderwijs. De ambtelijke kosten (o.a. de bestemmingsplankosten) voor de begeleiding en toetsing van aanvragen worden door middel van leges gedekt. Indien er (bijv. bij een afwijking) kosten zijn die op grond van artikel 6.13 Wro dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt (aan deze afwijking) nadat er een overeenkomst is gesloten.

Om het plan economisch uitvoerbaar te maken voor de ontwikkelaar hebben er enige wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde NvU plaatsgevonden. Deze wijzigingen zijn beschreven in paragraaf 4.1.2

Kostenverhaal
Binnen dit bestemmingsplan voor de Bruisdreeflocatie zijn de benodigde gronden in eigendom van de gemeente Utrecht. Het volledige kostenverhaal is door middel van de gronduitgifte verzekerd. Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken die niet door de gronduitgifte verhaald kunnen worden, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheid vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen bij wijzigingsbevoegdheid een exploitatieplan op te stellen.

Planschade
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van mogelijke planschade zal in de ontwikkelovereenkomst vrijwaring voor de gemeente worden opgenomen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de VROM-inspectie behartigt. Daarbij is de brief van de minster van VROM van 26 mei 2009 van belang. Met dit plan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.

Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is ingelicht over dit bouwplan. In overleg is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar paragraaf 5.9.

6.2.2 Inspraakresultaten

Bewoners zijn op verschillende manier geïnformeerd, geraadpleegd en betrokken bij de plannen voor nieuwbouw aan de Bruisdreef.

Nota van Uitgangspunten
Over het NvU heeft formele inspraak plaats gevonden conform de inspraakverordening. De plannen hebben 6 weken ter visie gelegen. Er is een inspraakavond georganiseerd voor omwonenden en georganiseerde bewonersgroepen. Ook de wijkraad is uitgenodigd voor deze bijeenkomst en heeft kunnen reageren op het plan.

Bewoners kregen 6 weken de tijd om schriftelijk dan wel digitaal of mondeling op de inspraakavond hun reacties naar voren te brengen. De inspraakreacties zijn verwerkt in een twee-kolommenstuk, zie bijlage. Een deel van de reacties is verwerkt in het bijgestelde NvU. De Raad heeft ingestemd met het NvU en het twee-kolommenstuk.

Na de besluitvorming over het NvU heeft het project een tijd stil gelegen vanwege financiële perikelen en het terugtreden van een van de ontwikkelende partijen.

In september 2009 werden gemeente en Mitros het eens over de grondprijs en kon de planvoorbereiding verder van start gaan.

Bouwplan
Met het NvU als basis heeft Mitros een schetsplan uitgewerkt. Om een haalbaar plan te krijgen moest op een aantal punten afgeweken worden van het NvU. Dit is in nauw overleg met de gemeentelijke vakafdelingen gebeurd. Bewoners zijn geïnformeerd over het schetsplan en over de punten waarop het plan afweek van het NvU. De gemeente heeft samen met Mitros eerst een gesprek gehouden met alle direct omwonenden. In dit gesprek is het schetsplan gepresenteerd, is aan de bewoners uitgelegd wat de overwegingen waren om op onderdelen van het NvU af te wijken. Ook is aangegeven op welke wijze de inspraakreacties verwerkt zijn in het plan. Vervolgens zijn bewoners uitgenodigd om in het vervolgtraject mee te denken over de plannen voor de openbare ruimte.

Na de avond met direct omwonenden is er een inloopbijeenkomst gehouden voor alle bewoners uit de buurt rondom de Bruisdreef. Voor deze bijeenkomst is ook de wijkraad uitgenodigd. Op deze bijeenkomst zijn de plannen getoond en was er gelegenheid voor bewoners om vragen te stellen en opmerkingen te maken over de plannen.
Waar mogelijk zijn de reacties van bewoners verwerkt in het ontwerp bouwplan.

Openbare ruimte
Inmiddels is er een klankbordgroep van een zevental bewoners actief die meedenkt in de plannen voor de openbare ruimte. Deze werkwijze maakt onderdeel uit van de standaardaanpak Participatie. Gekozen is voor het participatieniveau Adviseren. Met de inrichtingsplannen sluiten we zo dicht mogelijk aan bij de wensen van de direct omwonenden bewoners.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding En Planvorm

Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wro in werking en dus van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen in heel Nederland op te stellen, die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde wijze worden verbeeld. Dit leidt tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt bij aan een meer effectieve en efficiënte dienstverlening.

Het bestemmingsplan 'Bruisdreef' betreft de bouw van drie woontorens van acht verdiepingen en de inrichting van de omliggende groene ruimte. Gekozen is voor een gedetailleerde bestemmingsregeling: dit biedt voldoende ruimte voor de nieuwe gebouwen (flexibiliteit), maar het geeft tegelijkertijd zekerheid over de maximale omvang van die gebouwen. Voor elk gebouw is een bouwvlak opgenomen op de verbeelding. De openbare ruimte om de bebouwing krijgt een ruime bestemming, zodat bij de definitieve inrichting ervan zo flexibel mogelijk met de beschikbare ruimte kan worden omgegaan.

7.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest

7.3 Artikelsgewijze Toelichting

7.3.1 Inleidende regels

Het eerste hoofdstuk bevat de 'inleidende regels'. Ter voorkoming van onduidelijkheden over de interpretatie is in Artikel 1 een aantal in de regels gehanteerde begrippen beschreven. In Artikel 2 is vastgelegd op welke wijze de in het bestemmingsplan opgenomen maten moeten worden gemeten.

7.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 vormt de kern van het bestemmingsplan, omdat op grond daarvan het project gerealiseerd kan worden.

Artikel 3 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor het groen rondom de drie gebouwen. In deze bestemmings is tevens de bouw van halfverdiepte parkeergarages mogelijk en de aanleg van ontsluitingswegen naar deze parkeergarages. De halfverdiepte parkeergarages zijn uitsluitend bedoeld ten behoeve van de woonbestemming in het plangebied.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen, stoepen, het parkeerterrein en bermen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Daarbinnen zijn onder meer ook groenvoorzieningen mogelijk.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

De archeologische waarde en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde- Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd, aangezien overtreding van het bestemmingsplan een strafbaar feit is. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarde en verwachting conform de Monumentenwet.

Artikel 5 Wonen

Deze bestemming is gelegd op de gebouwen zelf. Het bestemmingsvlak wordt begrensd door een bouwvlak, waarbinnen bebouwing mogelijk is. Met behulp van maatvoeringsvlakken zijn de maximale bouwhoogten vastgelegd. Onder het gebouw is het mogelijk een halfverdiepte parkeergarage aan te leggen, deze zijn enkel bedoeld ten behoeve van de woonbestemming in het plangebied.

7.3.3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bouwen bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van wegverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.

Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijking verleend kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 11 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die doorlopen dient te worden bij het gebruik maken van een afwijking van de regels.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 13 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen prostitutiebedrijven gevestigd met een APV-vergunning. In Utrecht geldt een maximumstelsel, waardoor nieuwe prostitutiebedrijven niet zijn toegestaan en uitgesloten zijn in de gebruiksbepaling én in het begrip 'aan-huis-verbonden beroep en bedrijf'. Dit stelsel levert geen algemeen verbod op, maar wel een verbod op prostitutiebedrijven in dit bestemmingsplangebied.

7.3.5 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

Een Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

7.4 Handhaving


Algemeen
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels van voorliggend bestemmingsplan. Dit gebeurt door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunningen bouwen, maar kan ook als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de (toekomstige) bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning bouwen, voor een bijgebouw is niet groot indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning bouwen wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan krijgt de overtreder de rekening voor de dwangsom. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit.

Handhaving in het plangebied
In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven Functiemenging

Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Toepassing Lijst van Bedrijven "functiemenging"

Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'

De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  1. 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  2. 2. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven "functiemenging"

- niet van toepassing of niet relevant
< kleiner dan
> groter
= gelijk aan
cat. categorie
e.d. en dergelijke
kl. klasse
n.e.g. niet elders genoemd
o.c. opslagcapaciteit
p.c. productiecapaciteit
p.o. productieoppervlak
b.o. bedrijfsoppervlak
v.c. verwerkingscapaciteit
u uur
d dag
w week
j jaar
SBI-CODE
1993
SBI-CODE 2008 OMSCHRIJVING
nummer CATEGORIE
01 01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
014 016 0 Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014 016 2 - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² B1
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B1
15 10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B2
1552 1052 2 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B1
1581 1071 1 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg meel/week B1
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B1
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B1
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke B1
17 13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175 139 Vervaardiging van textielwaren B2
176, 177 139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B2
18 14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 141 Vervaardiging kleding van leer B2
20 16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
203, 204, 205 162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² B2
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B1
22 58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B1
2223 1814 A Grafische afwerking A
2223 1814 B Binderijen B1
2224 1813 Grafische reproductie en zetten B1
2225 1814 Overige grafische activiteiten B1
223 182 Reproductiebedrijven opgenomen media A
24 20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442 2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken B1
26 23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
2615 231 Glasbewerkingsbedrijven B2
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B1
267 237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 237 2 - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² B2
2681 2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B2
28 25 - VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
281 251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² B2
284 255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² B2
2852 2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² B2
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² B2
30 26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties B1
33 26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties B
36 31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² A
362 321 Fabricage van munten, sieraden en dergelijke B1
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken B1
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening B1
40 35 - PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA B1
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A A
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C B1
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E2 - blokverwarming B1
41 36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
41 36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 36 B1 - < 1 MW B1
45 41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
45 41, 42, 43 3 Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² B1
50 45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B1
5020.4 45204 B Autobeklederijen A
5020.5 45205 Autowasserijen B1
503, 504 453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B1
51 46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5134 4634 Groothandel in dranken C
5135 4635 Groothandel in tabaksproducten C
5136 4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen C
5148.7 46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B1
5153 4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153 5153 1 - algemeen C
5153 4673 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5153.4 5153.4 4 Zand en grind:
5153.4 46735 6 - indien b.o. < 200 m² B1
5154 4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 5154 1 - algemeen C
5154 4674 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5156 4676 Groothandel in overige intermediaire goederen C
52 47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
527 952 Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) A
60 49 - VERVOER OVER LAND
6022 493 Taxibedrijven B1
6024 494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B1
63 52 - DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
64 53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten C
71 77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711 7711 Personenautoverhuurbedrijven B2
712 7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) C
713 773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
72 62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 62 A Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke A
72 58, 63 B Datacentra B1
73 72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
7481.3 74203 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 82992 Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke A
90 37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
9001 3700 B Rioolgemalen B1
93 96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen B1

Bijlage 1 Erratum

Bijlage 1 Erratum

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Memo - Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Memo - akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Quickscan Ecologie Wijk Overvecht

Bijlage 4 Quickscan ecologie wijk Overvecht

Bijlage 5 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 5 Quick scan Flora en Fauna

Bijlage 6 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 7 Bodemonderzoek

Bijlage 7 Bodemonderzoek

Bijlage 8 Onderzoek Windhinder

Bijlage 8 Onderzoek windhinder

Bijlage 9 Onderzoek Geurhinder

Bijlage 9 Onderzoek geurhinder

Bijlage 10 Onderzoek Bezonning

Bijlage 10 Onderzoek bezonning

Bijlage 11 Nota Van Uitgangspunten

Bijlage 11 Nota van Uitgangspunten

Bijlage 12 Tweekolommenstuk Nvu

Bijlage 12 Tweekolommenstuk NvU

Bijlage 13 Planschaderisicoanalyse

Bijlage 13 Planschaderisicoanalyse