KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Detailhandel
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Horeca
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Verkeer - Railverkeer
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Leiding
Artikel 14 Leiding - Gas
Artikel 15 Waarde - Archeologie
Artikel 16 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Algemene Regel Parkeergelegenheid
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Ligging In Groter Verband
3.3 Historische Structuur
3.4 Ruimtelijk - Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Verruiming En Vereenvoudiging Van De Bouwmogelijkheden
4.3 Opname Van Één Ruime Bestemming Bedrijventerrein
4.4 Aanpassen Gezoneerde Industrieterrein
4.5 Terugdringen Van Geurhinder
4.6 Een Nieuwe Regeling Voor Aan Bedrijven Ondergeschikte En Daarbij Behorende Kantoren
4.7 Het Bieden Van De Mogelijkheid Van Verhuur Leegstaande Bedrijfsruimte Als Zelfstandig Kantoor
4.8 Opname Van Detailhandelsmogelijkheden
4.9 Verruiming Functionele Mogelijkheden Plint Woongebied Aakplein
4.10 Aansluiting Bij Stedelijke Parkeernormen En Verkeersbestemmingen
4.11 Visie Werkspoorkwartier
4.12 Niet Opgenomen Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
5.2 Verkeer: Bereikbaarheid En Parkeren
5.3 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieubeoordeling
5.4 Geluid
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Bodemkwaliteit
5.10 Flora En Fauna
5.11 Kwaliteit Van De Leefomgeving
5.12 Waterhuishouding En Huishouding
5.13 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.14 Archeologie
5.15 Gezondheid
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Inleiding
6.2 Planvorm
6.3 Opbouw Regels
6.4 Artikelsgewijze Toelichting
6.5 Regeling Bijbehorende Bouwwerken
6.6 Bijzondere Onderwerpen
6.7 Handhaving
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Resultaten Participatie Op Concept Voorontwerp
7.2 Resultaten Inspraak
7.3 Resultaten Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Besluit Ruimtelijke Ordening
7.4 Resultaten Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Nieuwe Ontwikkelingen
8.2 Planschade
8.3 Geen Exploitatieplan
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven Functiemenging
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Toelichting Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Externe Veiligheid
Bijlage 2 Externe Veiligheid Rapport Spoor
Bijlage 3 Kwantitateve Risicoanalyse Lpg Tankstation Aan De Cartesiusweg 140
Bijlage 4 Kwantitatieve Risicoanalyse Aardgasleidingen
Bijlage 5 Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 6 Ontwerpbesluit Hogere Grenswaarden
Bijlage 7 Flora En Fauna
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 10 Besluit Hogere Grenswaarden

Cartesiusweg eo

Bestemmingsplan - Utrecht

Vastgesteld op 12-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. van de gemeente Utrecht.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 (raam-)prostitutiebedrijf:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin prostitutie plaatsvindt, bij een raamoprostitutiebedrijf voorzien van één of meer vitrines. Hieronder vallen oook erotische massagesalons en prostitutiehotels.

1.4 aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf:

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;
hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam-)prostitutiebedrijf; hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied:

het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw.

1.8 additionele horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

1.9 (internet)afhaalpunt:

een locatie uitsluitend bedoeld voor opslag en distributie van artikelen, waar consumenten de via internet bestelde en betaalde producten kunnen afhalen. Op de locatie vindt geen rechtstreekse verkoop of productadvisering via winkel, showroom of etalage plaats.

1.10 afhaalzaak:

een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.

1.11 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.12 antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.13 atelier:

werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.16 bed & breakfast:

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs-)woning.

1.17 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.18 bedrijfsruimte:

een gebouw of ruimte waar hoofdzakelijk:

  1. a. fysieke goederen worden vervaardigd, bewerkt, geïnstalleerd, getest, hersteld, opgeslagen of gedistribueerd;
  2. b. bevoorrading van materiaal voor de buitendienst;
  3. c. laboratorium, chemisch of natuurkundig/technisch, cleanrooms;
  4. d. studio/atelierruimte zonder bureau-/vergaderopstelling waar fysieke producten worden ontworpen en vervaardigd;
  5. e. showroomruimte waarin fysieke producten worden getoond ten behoeve van een zakelijke presentatie, niet toegankelijk voor consumenten;
  6. f. technische training en praktijkopleiding in een technische omgeving/werkplaats, onderdeel van en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  7. g. data-opslag ten behoeve van externe organisaties;
  8. h. opslag van archieven ten behoeve van externe organisaties;
  9. i. buitenopslag van produktiematerialen.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.21 belhuis:

een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.

1.22 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.

1.23 bestaand gebruik:

het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals legaal aanwezig op het moment van het vaststelling van het bestemmingsplan of zoals kan worden gebruikt krachtens een (omgevings)vergunning voor het gebruik.

1.24 bestaand:

bestaand ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.

1.25 bestaande brutovloeroppervlakte, kapvorm, afdekking:

de brutovloeroppervlakte, kapvorm, afdekking zoals die is of rechtens mag zijn op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.

1.26 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 Bevi-inrichting:

een bedrijf als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.29 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.30 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.31 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.32 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.33 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.37 brutovloeroppervlak

de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.

1.38 bunker

zie groepsschuilplaats.

1.39 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik, als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

1.40 creatieve bedrijven:

Bedrijven die zich hoofdzakelijk richten op:

  • creatieve vormgeving; reclamebureaus, grafische bedrijven, architecten en industrieel ontwerpers;
  • het ontwerpen/produceren van beeld/geluid,gaming en tekst met gebruikmaking van radio, televisie, computer, internet, mobile telefonie, print en evenementen;
  • toegepaste kunsten: audiovisuele en fotografiebedrijven, ontwerpbureaus ten behoeve van mode, interieur.

1.41 dak:

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.42 dakopbouw:

een ondergeschikt bouwonderdeel op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.43 detailhandel in volumineuze goederen:

een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in goederen, als auto's, boten, motoren, caravans, tenten en kampeerartikelen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
  2. b. detailhandel in keukens, badkamers, sanitair en tegels;
  3. c. detailhandel in artikelen zoals zonwering, tuinhuisjes, buitenspeeltoestellen, zwembaden, tuinbeelden, haarden, grafzerken, paardentrailers, aanhangwagens, en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare artikelen;
  4. d. brand- en explosiegevaarlijke stoffen, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.

1.44 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; hieronder worden niet verstaan afhaalzaken. Hieronder worden mede verstaan webwinkels waarbij sprake is van een afhaalpunt voor particulieren en een showroom.

1.45 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.

1.46 erfzone:

de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied.

1.47 evenementen:

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.49 groepsschuilplaats:

een op zich zelf staande betonnen verdedigingsstelling, deel uitmakende van de Hollandse Waterlinie, dienende als schuilplaats voor militairen.

1.50 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.51 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.52 hotel:

een specifieke vorm van horeca, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.53 industrieterrein:

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.54 kantoor- en bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw dat dient voor de huisvesting van verschillende afzonderlijke bedrijven en kantoren waarbij eventueel faciliteiten gedeeld worden of kunnen worden, met dien verstande dat maximaal 50% van de totale bedrijfvloeroppervlakte gebruikt mag worden voor zelfstandige kantoorunits waarbij elke kantoorunit niet groter mag zijn dan 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak.

1.55 kantoor:

een gebouw waarin gebruikers meer dan 80% van de ruimte inrichten en gebruiken als kantoorruimte.

1.56 kantoorruimte:

een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met vergaderruimten; de werkzaamheden zijn onder meer:

  1. a. administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
  2. b. commerciële, creatieve en technische bureaugebonden werkzaamheden, inclusief callcenter, desktop-publishing en softwareproductie;
  3. c. werkzaamheden aan desktop, laptop, CAD-CAM-apparatuur;
  4. d. zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen en presentaties, ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
  5. e. entree en receptiehal;
  6. f. interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
  7. g. multifunctionele zaalruimte waarvan het gebruik wisselend kan worden ingezet wordt beschouwd als kantoorruimte;
  8. h. functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.

1.57 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.58 kelder:

het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het (straat-)peil is gelegen.

1.59 Lijst van Bedrijfsactiviteiten:

de Lijst van Bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.60 Lijst van Bedrijven functiemenging:

de Lijst van Bedrijven functiemenging die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende omgeving waar sprake is van menging van woon- en andere functies.

1.61 Lijst van Horeca-activiteiten:

de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.62 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.63 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van boven- of ondergrondse afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.64 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.65 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.66 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.67 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.68 seksinrichting:

hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.69 silo:

een bouwwerk uitsluitend ten behoeve van opslagdoeleinden.

1.70 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende (een gedeelte van) het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatie.

1.71 verkeersleidingspost:

gebouw ten behoeve ten behoeve van het conflictvrij en veilig leiden van het treinverkeer en het daartoe bedienen van de infrastructuur.

1.72 verkoopvloeroppervlakte (vvo):

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.73 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.74 voorgevelrooilijn:

de lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied (zoals de weg, openbaar groen of water) gekeerde voorgevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.

1.75 webwinkel:

een bedrijfsruimte bestemd voor de distributie van goederen die door particulieren via een website zijn besteld en betaald en die ter plaatse ter verzending worden aangeboden. Er is bij deze bedrijfsruimte geen sprake van een afhaalpunt voor particulieren en/of van een showroom.

1.76 Wgh- inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.77 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.78 zelfstandig kantoor:

een kantoor dat niet ondergeschikt is aan en niet samenhangt met andere, ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.

1.79 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven en activiteiten, waar dit specifiek is aangeduid uitsluitend voor:
    bedrijven uit de in bijlage Lijst vanBedrijfsactiviteiten genoemde categorieën: ter plaatse van de aanduiding:
    1 tot en met 3.1 'bedrijf tot en met categorie 3.1' (b=3.1)
    1 tot en met 3.2 'bedrijf tot en met categorie 3.2' (b=3.2)
    1 tot en met 4.1 'bedrijf tot en met categorie 4.1' (b=4.1)
    1 tot en met 4.2 'bedrijf tot en met categorie 4.2' (b=4.2)
  2. b. in aanvulling op het bepaalde onder a, tevens voor autoreparatiebedrijven en autowasserijen tot en met categorie 3.1 en bedrijven en activiteiten die hierna zijn aangegeven:
    bedrijven: ter plaatse van de aanduiding:
    atelier 'atelier' (atl)
    elektriciteitsproductiebedrijf 'specifieke vorm van bedrijf - elektriciteitsproductiebedrijf' (sb-epb)
    sport, speelvoorzieningen, en wellness 'specifieke vorm van gemengd - 2' (sgd-2)
    horeca behorend tot tot de categorie A1 zoals opgenomen in de Lijst van Horeca-activiteiten, vergader- en congrescentrum, opnamestudio 'specifieke vorm van gemengd - 3' (sgd-3)
    muziek- en oefenstudio, culturele en educatieve doeleinden 'specifieke vorm van gemengd - 4' (sgd-4)
    koffiebranderij 'specifieke vorm van bedrijf - koffiebranderij' (sb-kbr)
    maatschappelijke voorzieningen 'maatschappelijk' (m)
    verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml)
    verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' (vm)
    gasontvangststation 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangst station'
    creatieve bedrijven 'specifieke vorm van bedrijf - creatieve bedrijven' (sbt-cb)
    verkeersleidingspost 'specifieke vorm van bedrijf - verkeersleidingspost' (sbt-vp)
    bouwbedrijf tot en met categorie 3.2 , zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfsactiviteiten 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' (sbt-bb)
  3. c. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. voor reeds bestaande gebouwen waarin de verhouding kantoorruimte en bedrijfsruimte reeds 50-50% is, geldt dat per bedrijf een maximum van 50% van de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte mag worden gebruikt;
    2. 2. voor nieuwbouw geldt voor bedrijven tot 500 m² brutovloeroppervlakte een maximum van 50 % van de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte en minimaal 50% voor bedrijfsruimte;
    3. 3. voor overige nieuwbouw geldt dat minimaal 70% van de brutovloeroppervlakte gebruikt moet worden voor bedrijfsruimte en niet meer dan 30% van de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte mag bedragen, doch ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi', met een maximum van 1.500 m²;
  4. d. zelfstandig kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' (k), tot maximaal de bestaande brutovloeroppervlakte van het gebouw dat een kantooraanduiding heeft;
  5. e. ten hoogste één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  6. f. detailhandel als nevenactiviteit en productie en/of installatie gerelateerd of ondersteunend aan de hoofdactiviteit in het betreffende bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-detailhandel-1 (sdh-1)', mits:
    1. 1. de verkoopvloeroppervlakte in het betreffende bedrijf niet meer dan 250 m² bedraagt;
    2. 2. de detailhandel niet betreft voedings- en genotmiddelen, kleding en schoenen en daarbij behorende accessoires, behoudens werkkleding en -schoenen;
  7. g. spoorvoorzieningen voor railverkeer, waaronder begrepen goederensporen;
  8. h. parkeervoorzieningen;
  9. i. de daarbij behorende verkeers-, en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen;
  10. j. webwinkels.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Wgh-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan op het industrieterrein als omschreven in artikel 1, lid 1.53, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'industrieterreinzone';
  2. b. nieuwvestiging van bedrijven waarbij in Bijlage Lijst van Bedrijfsactiviteiten voor het aspect 'geur' een afstand van 100 meter of meer is aangegeven, is slechts toegestaan met inachtneming van het bepaalde in 3.5.1;
  3. c. Bevi-inrichtingen, behoudens bestaande ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi', zijn niet toegestaan;
  4. d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  5. e. inrichtingen en/of installaties die zijn genoemd in bijlage C of D van het Besluit milieu-effectrapportage 1994, waarbij de betreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen worden overschreden;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijven' (sbt-cb) zijn creatieve bedrijven toegestaan tot maximaal 20.000 m2 bvo, waarvan maximaal 5.000 m2 bvo ten behoeve van architecten- en reclamebureaus, en mag een creatief bedrijf per vestiging/unit maximaal 500 m2 bvo bedragen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Detailhandel

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. de daarbij behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
  2. b. nutsvoorzieningen;
  3. c. water, waterbeheer en waterberging;
  4. d. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen;
  5. e. de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals, paden en kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

5.2 Bouwregels

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen welke maximaal 1 meter hoog mogen zijn;
  2. b. het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecavestigingen in categorie C, D1 en D2 van de bij deze regels behorende Lijst vanHoreca-activiteiten;
  2. b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer en waterberging, tuinen, erven en terreinen.

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. de daarbij behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. water en kruisingen met water;
  5. e. waterbeheer en waterberging;
  6. f. hoogwaardig openbaar vervoerbanen;
  7. g. bestaande groepsschuilplaatsen;
  8. h. kruisingen met railverkeer, verblijfsgebied en water;
  9. i. voorzieningen voor railverkeer, waaronder begrepen goederensporen;
  10. j. geluidwerende voorzieningen;
  11. k. faunapassages;
  12. l. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsparkeervoorzieningen, reclame-uitingen en kunstwerken.

8.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  2. b. het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. railverkeer;
  2. b. stationsvoorzieningen en halteplaatsen;
  3. c. waterbeheer en waterberging;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. fietspaden;
  6. f. goederensporen;
  7. g. een onderhoudsloods ten behoeve van treinen en andere aan railverkeer gerelateerde voorzieningen;
  8. h. kruisingen met wegverkeer, verblijfsgebied en water;
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. faunapassages;
  11. k. de bij de bestemming behorende kunstwerken, paden, fietsenstallingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van de onderhoudsloods zoals vermeld onder 9.1 onder g. mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  2. b. de bouwhoogte van overkappingen ten behoeve van het station mag niet meer bedragen dan 5 meter, gemeten ten opzichte van de bovenkant van de rails van de treinbaan;
  3. c. de bouwhoogte van overige overkappingen mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  4. d. de bouwhoogte van fiets- en voetgangersbruggen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  5. e. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  6. f. het gestelde onder e. geldt niet voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ter geleiding, begeleiding en regeling van het (rail-)verkeer.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  2. b. water, waterbeheer en waterberging;
  3. c. kruisingen met wegverkeer, railverkeer en water;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. bij de bestemming behorende wegen, fiets- en voetpaden, geluidwerende voorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, kunstwerken.

10.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m² per gebouw;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  4. d. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag in afwijking van het bepaalde genoemd onder c, niet meer dan 4 meter bedragen;
  5. e. het bepaalde onder c geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2, onder a en b, tot een oppervlakte van 20 m² en een bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
  2. b. waterhuishouding, waterbeheer en waterberging;
  3. c. verkeer te water, met inbegrip van lig-, laad- en losplaatsen en andere water- en havengebonden voorzieningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsvaartuig' (sbt-bv) voor verkoop en levering van scheepsbenodigdheden ten behoeve van de beroepsmatige en particuliere binnenscheepsvaart;
  5. e. kruisingen met wegverkeer, verblijfsgebied en railverkeer;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. kunstwerken en kademuren.

11.2 Bouwregels

  1. a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, waarvan, uitgezonderd kunstobjecten, bruggen en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, de bouwhoogte niet meer dan 20 meter mag bedragen.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang daarmee voor een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf of een bed & breakfast;
  2. b. uitsluitend dienstverlening, detailhandel en bedrijven uit de in de Bijlage Lijst vanBedrijvenfunctiemenging genoemde categorie A of B1, ter plaatse van de aanduiding 'gemengd', op de begane grond;
  3. c. voor horeca behorend tot de categorie C van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.

12.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:

12.3 Specifieke gebruiksregels

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3.3, indien:

  1. a. de oorspronkelijke bruto vloer oppervlakte van een bestaande woning groter is dan of gelijk is aan 140 m2 en;
  2. b. de bruto vloeroppervlakte van een zelfstandige woning niet minder dan 50 m² bedraagt.

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Ter plaatse van de Wro-zone wijzigingsgebied-1 zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming voor wat betreft de functies genoemd onder 13.1 onder b voor wat betreft de begane grondlaag te wijzigen naar de bestemming wonen, mits dit geen onevenredig nadelige gevolgen voor de omgeving heeft en is aangetoond dat er voor het toevoegen van de functie wonen een milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.

Artikel 13 Leiding

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor een warmtetransportleiding en daarbij behorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels

  1. a. Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd ten behoeve van de in 13.1 genoemde doeleinden.
  2. b. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden met inachtneming van de desbetreffende regels, mits:

  1. a. De veiligheid met betrekking tot de warmtetransportleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, en
  2. b. Ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de beheerder van de betreffende leiding is ingewonnen.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de in 13.1 bedoelde gronden, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of uit te doen voeren:
    1. a. het wijzigen van het waterbodemniveau door vergraving of demping;
    2. b. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
  2. 2. Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan hun bevoegdheid tot het verlenen van de onder 1. bedoelde vergunning, indien geen schade ontstaat aan de warmtetransportleiding.Hiertoe winnen zij schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de warmtetransportleiding niet onevenredig worden geschaad, alsmede welke voorwaarden in acht dienen te worden genomen ter voorkoming van eventuele schade aan de warmtetransportleiding.
  3. 3. Het onder 1. bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. noodzakelijk zijn in verband met de aanleg van de warmtetransportleiding of het op de warmtetransportleiding gerichte beheer of gebruik van de gronden;
    3. c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan.

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor aardgastransportleiding met een druk van ten hoogste 40 bar en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.

14.2 Bouwregels

  1. a. Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
  2. b. de diameter en dd druk van de bestaande leiding mogen niet worden gewijzigd;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende regels- uitsluitend worden gebouwd, indien dit betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  4. d. in geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' voorrang krijgt.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, met inachtneming van de desbetreffende regels, mits:

  1. a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, en
  2. b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de beheerder van de betreffende leiding is ingewonnen.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding-Gas zonder of in afwijking van omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. b. het aanbrengen en het rooien/vellen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    3. c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    5. e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    6. f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    7. g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. 2. Het verbod genoemd in het vorige lid is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 14.3 bedoeld;
    2. b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    3. c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. 3. De werken en werkzaamheden, zoals onder 1 in dit lid bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen wint het college van burgemeester en wethouders vooraf advies in bij de beheerder van de betreffende leiding.

Artikel 15 Waarde - Archeologie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

15.2 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.

16.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 16.2 voor:

  1. a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering;
  2. b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Algemene Regel Parkeergelegenheid

Op grond van het bepaalde in de planregels mogen de voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden gebruikt indien zeker is gesteld dat voldoende (fiets)parkeergelegenheid binnen de bestemmingsvlakken dan wel op de gronden met de bestemming 'Verkeer' en 'Verkeer-Verblijfsgebied' is of kan worden gerealiseerd.

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

  1. a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers e.d., mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
  3. c. De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
    1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
    4. 4. laad- en losmogelijkheden;
    5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 20 Algemene Gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
  4. d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  5. e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  6. f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' ligt de rond het industrieterrein gelegen zone als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, buiten welke zone de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

21.2 industrieterreinzone

Wgh-inrichtingen, uitgezonderd een motorcrossterrein, zijn uitsluitend toegestaan op het industrieterrein als omschreven in artikel 1, lid 1.53, ter plaatse van de aanduiding 'industrieterreinzone'.

21.3 veiligheidszone - Bevi

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.

21.4 veiligheidszone

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone' zijn geen kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer toegestaan.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone' zijn binnen een zone van 4 meter gemeten vanaf de rand van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- gasontvangststation' geen beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer toegestaan.

21.5 veiligheidszone-1

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-1' zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer toegestaan.

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze bevoegdheid niet aangewend mag worden voor gronden als bedoeld in artikel 3.1, onder d, zoals vermeld in artikel 3.3.2.
  2. b. de bestemmingsbepalingen voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  4. d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  5. e. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  6. f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  7. g. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 55 meter;
  8. h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro, bevoegd:

  1. a. de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.
  2. b. de aanduiding 'veiligheidszone bevi' te wijzigen door de grens van de aanduiding dichter bij het betreffende bedrijf te leggen of de aanduiding als zodanig uit het plan te verwijderen, indien, met instemming van de exploitant van het betreffende bedrijf, het bedrijf in mindere mate of in het geheel niet meer kan worden aangemerkt als een Bevi-inrichting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Het voornemen tot het opstellen van het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. is opgenomen in de gemeentelijke notitie 'Meerjarenplanning bestemmingsplannen 2000-2010'. De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de totstandkoming van een actuele, eenduidige, samenhangende en toekomstgericht juridisch-planologische regeling voor het plangebied, dat moet inspelen op de wensen van gebruikers en omwonenden van het plangebied.

Het bedrijventerrein Cartesiusweg, met een grootte van ongeveer 40 hectare, wordt gekenmerkt door afwisseling in grootte, leeftijd en activiteit van panden en bedrijven. Op de kleine percelen zijn relatief veel regionaal verzorgende bedrijven gevestigd. De Industriehaven ligt aan de rand van dit deelgebied; dit is de enige (bruikbare) havenkom aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal in de regio.

Het bedrijventerrein biedt werkgelegenheid aan bijna 3.000 arbeidsplaatsen. In 2006 heeft het college het herstructureringsprogramma Lage Weide/Cartesiusweg vastgesteld en in 2007 is gestart met de uitvoering van de revitalisering. Daarnaast wordt flink geïnvesteerd in de infrastructuur, verkeersveiligheid, parkeren, groen en promotie.

Naast het bedrijventerrein Cartesiusweg, bestaat het plangebied uit het terrein van Douwe Egberts, de Cartesiusdriehoek en de woongebieden Schepenbuurt en het Thomas à Kempisplantsoen en het Spinozaplantsoen. Hoewel het daarmee een groot en divers plangebied is met een geheel eigen identiteit per deelgebied, is gekozen om al deze gebieden in een bestemmingsplan samen te voegen. De reden daarvoor is de samenhangende milieuproblematiek die voor het gehele gebied geldt.

Gelet op bovenstaande is het de opdracht om het meest effectieve en doelmatige gebruik van het terrein vast te leggen in dit nieuwe bestemmingsplan. Het gaat om een bestemmingsplan voor de komende 10 jaar, waarin de voorzienbare, wenselijke, voldoende concrete en onderbouwde ontwikkelingen een plek zullen krijgen en waarin ruimte geboden moet worden voor revitalisering.

Het voorliggende bestemmingsplan is tot stand gekomen na veelvuldig overleg met en constructieve bijdragen van belanghebbenden in de periode mei 2010 – november 2010 over het in april 2010 vrijgegeven concept voorontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van de ingekomen reacties en ambtelijke aanpassingen is het bestemmingsplan aangepast tot een definitief ontwerpbestemmingsplan.

Zoals uit het vervolg van deze toelichting, uitgewerkt in met name hoofdstuk 5, zal blijken is het nieuwe bestemmingsplan toekomstgericht voor zowel gebruikers als omwonenden. Zo wordt/worden:

  • voor een groot deel van het plangebied één ruime bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen, met een ruime lijst van toegestane bedrijfsactiviteiten;
  • een milieuzonering opgenomen, om voor nieuwe situaties te voorzien in een optimale scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, waarbij bestaande rechten uitdrukkelijk worden gerespecteerd;
  • de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein aangepast, zodat deze niet meer dwars over perceelsgrenzen loopt;
  • nieuwe geurhinderveroorzakende bedrijven slechts toegestaan indien is aangetoond dat zij door het nemen van maatregelen de geurhinder kunnen terugdringen;
  • het bedrijventerrein versterkt door het tegengaan van verdere verkantorisering;
  • een eenmalige legalisatie gedaan van een aantal kantoorpanden die goed renderen en een kantoorachtige uitstraling hebben;
  • een mogelijkheid van verhuur van leegstaande kantoorruimte gelieerd aan bedrijfsruimte tot zelfstandig kantoor opgenomen.


In het bestemmingsplan zijn daarnaast de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Qua systematiek sluit het bestemmingsplan aan bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente Utrecht, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Daar waar mogelijk is gestreefd naar vereenvoudiging en vermindering van regels.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied van bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. is gelegen aan de westkant van Utrecht en omvat naast het bedrijventerrein Cartesiusweg ook het terrein van Douwe Egberts, de zogenaamde Cartesiusdriehoek (NS-terrein) en de woonwijken Schepenbuurt, Spinozaplantsoen en Thomas à Kempisplantsoen. Een kaart van het plangebied van de ligging in groter verband is opgenomen onder paragraaf 3.2.

1.3 Vigerende Plannen

Binnen het plangebied geldt een aantal bestemmingsplannen. Er is sprake van een versnipperd juridisch kader. De vigerende plannen zijn voor een groot deel verouderd, waardoor in het verleden relatief veel separate planologische procedures (ex .artikel 19 oude WRO) zijn doorlopen.

De afbeelding hieronder geeft, in combinatie met onderstaande tabe, een overzicht van de vigerende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0001.png"

Naam plan Vastgesteld door Raad Goedgekeurd door GS Kroon/
Raad van State
bestemmingsplan Cartesiusweg, 1e deel 15-12-1977 31-01-1979
bestemmingsplan Cartesiusweg, 1e deel, 1e partiële herziening 15-01-1981 02-02-1982
uitbreidingsplan Cartesiusweg 30-06-1949 05-09-1949
uitbreidingsplan Cartesiusweg, 1e herziening 24-08-1950 29-12-1950
uitbreidingsplan Cartesiusweg, 2e herziening 10-03-1977 14-02-1978
facetbestemmingsplan woonwagenstandplaatsen 1982 26-08-1982 13-09-1983 23-10-1985
uitbreidingsplan Vleutenseweg, 1e herziening 29-09-1949 28-02-1950
uitbreidingsplan Vleutenseweg, 3e herziening 17-11-1960 06-03-1961
gedeeltelijke herziening zes bestemmingsplannen industrielawaai Utrecht 25-01-1990 17-07-1990
voorschriften Bebouwde Kom (rood) 27-03-1958

Tabel: Vigerende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt beknopt aandacht besteed aan het bestaande beleidskader dat als basis heeft gediend voor dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies hebben hier een plek. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van o.a. milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 4 worden de mogelijkheden die het plan biedt voor de toekomst beschreven. Dit hoofdstuk is mede gebaseerd op de informatie uit de hoofdstukken 2, 3 en 5. Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de juridische planregeling. Hoofdstuk 7 is ingevuld met de resultaten van de participatie door de verschillende belanghebbendenverenigingen die hebben mogen reageren op het concept voorontwerp. Dit hoofdstuk wordt na het doorlopen van de inspraak en het artikel 3.1.1. Bro-overleg aangevuld met de resultaten uit dat traject. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In de Bijlagen zijn diverse bijlagen te vinden van o.a. onderzoeken die in dit kader van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd en waarvan de conclusies zijn vermeld in hoofdstuk 5 van de toelichting.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau die van belang zijn voor dit plangebied.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nota Ruimte

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen:

  • de versterking van de internationale concurrentiepositie;
  • het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • het borgen van veiligheid.


Bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. levert daaraan een bijdrage, hetgeen volgt uit de verdere toelichting op dit bestemmingsplan.

2.2.2 Structuurvisie Randstad 2040 (2008)

De Structuurvisie Randstad 2040 geeft de ambitie aan om de Randstad tot een duurzame en concurrerende Europese topregio te ontwikkelen. Het kabinet maakt keuzes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Randstad vanuit vier leidende principes:

Principe 1: Leven in een veilige, klimaatbestendige groenblauwe delta;
Principe 2: Kwaliteit maken door een sterke wisselwerking groen, blauw en rood;
Principe 3: Wat internationaal sterk is, sterker maken;
Principe 4: Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid.

De structuurvisie fungeert (met de Nota Ruimte) als ruimtelijke basis voor verschillende sectorale en gebiedsgerichte uitwerkingen met als doel van de Randstad een duurzame en concurrerende topregio te maken. Voor bedrijventerrein Lage Weide wordt gesteld dat het een bedrijventerrein op een unieke locatie is dat richting kan geven aan het economisch kerngebied van de Randstad. In het onderhavige bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan dit beleid. Daarnaast wordt in Randstad 2040 de Cartesiusdriehoek specifiek genoemd bij de grote stedelijke herstructurering- en transformatieopgaven van de Randstad. Op dit laatste aspect wordt verder ingegaan in 4.12.1

2.2.3 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

Het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) is aangekondigd in de Nota Ruimte.1 Het SEV III omvat beleidsuitspraken en beslissingen, tabellen (tabel 1 en 2) en een kaartbeeld (pkb-kaart 1). Het SEV III is een planologische kernbeslissing (pkb). Het doel van het SEV III is het waarborgen van voldoende ruimte voor grootschalige productie en transport van elektriciteit.

Het SEV III betreft globale ruimtereserveringen voor:

  • mogelijke grootschalige vestigingsplaatsen waar tenminste 500 MW elektriciteit kan worden opgewekt;
  • globale trajecten van mogelijke hoogspanningsverbindingen van 220 kV en meer.

Hierin zijn de terreinen van de Nuonlocaties aan zowel de Keulsekade 181 (Centrale Merwedekanaal) de Atoomweg 7-9 (Centrale Lage Weide) aangewezen als vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie.

2.2.4 Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang

Titel 2.8 Elektriciteitsvoorziening' van dit besluit heeft ten doel om de in het SEV III gedane beleidsuitspraken conform de in het SEV III opgenomen uitvoeringsparagraaf om te zetten in regels ten aanzien van bestemmingsplannen. Ondermeer in artikel 2.8.3 (waarborging vestigingsplaats grootschalige elektriciteitsopwekking) zijn deze regels opgenomen. Het besluit heeft in dit bestemmingsplan uitvoering gekregen.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013)

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is het ruimtelijk beleid van de provincie voor de periode tot 2028 beschreven. Hierin is aangegeven welke doelstellingen van provinciaal belang zijn, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe uitvoering gegeven wordt aan het beleid. Voor een deel krijgt het beleid uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Via het ruimtelijk beleid wil de provincie bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De twee belangrijkste beleidsopgaven richten zich op het aantrekkelijk houden van de provincie Utrecht als vestigingsplaats. Het accent ligt op de binnenstedelijke opgave. De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

2.3.2 Regionaal Structuurplan 2005-2015 (2005)

Het Bestuur Regio Utrecht heeft in 2005 het Regionaal Structuurplan (RSP) vastgesteld waarin in grote lijnen is weergegeven hoe de regio Utrecht zich in de komende jaren moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid

Het centrale thema van het plan is 'beheerste dynamiek'. Via dit principe moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling.
Het bedrijventerrein Cartesiusweg wordt gezien als een bedrijfsterrein dat goed functioneert. De centrale ligging van het gebied ten opzichte van de (inter)nationale knooppunten Utrecht Centrum en Leidsche Rijn biedt op termijn echter kansen voor een transformatie van een klein deel van het gebied. Voor de komende jaren kiest de regio er echter voor de bedrijfsfunctie te behouden.

In 2007 hebben de gemeenten gezamenlijke uitvoeringsafspraken geformuleerd en vastgelegd in het uitvoeringscontract RSP 2005-2015. Hierbij is ook het kantorenprogramma vastgesteld. Voor het plangebied is daarvan van belang:

  • De toegestane ontwikkelingsruimte voor Utrecht is met name toegewezen in het stationsgebied en Leidsche Rijn Centrum. Het is niet toegestaan dit nieuwe programma te 'verslepen' naar andere locaties.
  • Herbouw mag, als volume niet toeneemt.
  • Restruimte voor kantoorontwikkeling in oude bestemmingsplannen vallen buiten de uitvoeringsafspraken. Waar mogelijk zullen gemeenten zich inspannen om deze bestemmingsplannen aan te passen en wijzigen in andere functies niet zijnde kantoren.
  • Onder 1.500 m2 is niet geprogrammeerd, maar moet wel worden gemeld
  • Op bedrijfsterreinen geldt een max. tot 2.000 m2 BVO met een max van 50% kantoorhoudend. Hier van kan worden afgeweken tot maximaal 4000 m2. Er moet naar worden gestreefd de ontwikkeling van kantoorfuncties op bedrijfsterreinen zoveel mogelijk te beperken.


Bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. is grotendeels in overeenstemming met bovenstaand beleid.

In dit bestemmingsplan wordt de maximale gestelde maatvoering (tot 2.000 m2, respectievelijk 4.000 m2) voor ondergeschikte bij bedrijven kantoren niet uit het Regionale Structuurplan overgenomen. De reden hiervoor is met name dat zittende bedrijven, die al jaren gesetteld zijn een belangrijke rol hebben in Utrecht (werkgelegenheid, uitstraling, hoofdkantoor). Deze bedrijven hebben vaak een (ondergeschikt) kantoorvolume dat groter is dan 2.000 m2 of zelfs 4.000 m2. Daarnaast gaat het vaak om concentratie van (hoofd)kantoorfuncties, waardoor ook een deel van het kantoorvolume niet direct gekoppeld is aan de lokale productiefaciliteiten, zoals bijvoorbeeld voor HR-activiteiten. Om deze bedrijven uitbreidingsmogelijkheid te geven op dit onderdeel is de beperking uit het Regionaal Structuurplan niet overgenomen. Wel wordt er voor nieuwe (ondergeschikte bij bedrijven behorende kantoor)ontwikkelingen ingezet op een maximum van 30% kantoorhoudend, een strengere norm dan het RSP hanteert. Dit aspect wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.6.

2.3.3 Ontwikkelingsvisie NV Utrecht (2009)

De Stad werkt in Noordvleugelverband samen met Amersfoort en Hilversum en de regio (BRU en Eem- en Gooigemeenten) aan een ontwikkelingsvisie. Doelstelling van het Rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel te versterken. Versterken van de economie, vergroting van de kracht en dynamiek van de steden en ontwikkeling van de bijzondere kwaliteiten en de vitaliteit van het Groene Hart dragen bij aan deze doelstelling.

Binnen het nationaal stedelijke netwerk Randstad Holland zijn drie economische kerngebieden gelegen: De Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht. Belangrijke bestaande kwaliteiten van het economisch kerngebied Utrecht, die behouden en versterkt moeten worden, zijn:

  • Regio Utrecht als centraal knooppunt van infrastructuur;
  • Regio Utrecht als broedplaats van kennis en talent;
  • Regio Utrecht als belangrijk centrum van nationaal georiënteerde zakelijke dienstverlening en maatschappelijke organisaties.


Het onderhavige bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de ontwikkelingsvisie en levert daaraan een bijdrage.

2.3.4 Waterbeheersplan

'Water voorop!' Waterbeheerplan 2010-2015

Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.

In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer.

Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

2.3.5 Waterstructuurvisie (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2002)

Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:

  1. a. het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  2. b. er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  3. c. de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  4. d. de bodemdaling is afgeremd of zo mogelijk stopgezet;
  5. e. er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies;
  6. f. er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  7. g. de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.

In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het

streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:.

  • Vasthouden, bergen, afvoeren;
  • Voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • Vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
  • Grondwater als ordenend principe.

Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies - wonen/werken, landbouw en natuur - is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het waterschap.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied is een watervergunning nodig.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie 2015-2030 (2004)

In de structuurvisie worden de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. In het Ontwikkelingsbeeld tot 2015 worden voor het bestemmingsplangebied de volgende richtlijnen gegeven:

  1. 1. Cartesiusweg:
    Voor de lange termijn (na 2020) kan het deelgebied Cartesiusweg in aanmerking komen voor transformatie.
  2. 2. Schepenbuurt, Thomas a Kempis- en Spinozaplantsoen:
    Kwaliteitsverbetering, woonfunctie dominant.
    Voor de woongebieden geldt dat sterk ingezet wordt op een kwaliteitsverbetering. De woonfunctie is en blijft dominant, ook al zal door herstructurering de aard en samenstelling van de woningvoorraad veranderen. De wijken en buurten zijn autoluw, verkeer wordt zoveel mogelijk weggeleid richting de primaire en secundaire assen.

    Het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. faciliteert met name de uitgangspunten van de eerste richtlijn. De overige aspecten gaan de reikwijdte van de tienjarentermijn van dit bestemmingsplan grotendeels voorbij, zoals blijkt uit de 'Herontwikkeling Cartesiusweg' en 4.12.2.

2.4.2 Hoogbouwvisie (2005)

De doelstelling van de Hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de Hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:

  • Hoogbouw wordt altijd in verhouding gezien met de omgeving;
  • Behoud van het kleinschalige karakter van stadswijken;
  • De zichtlijnen op de Dom moeten behouden blijven (ook vanaf de Rijkswegen);
  • Hoogbouw als middel om de stad beter zichtbaar en herkenbaar te maken. Utrecht wordt één stad met twee centra: het huidige centrum met Stationsgebied en het toekomstige Leidsche Rijn Centrum. De 'kloof' tussen de twee stadsdelen wordt in de toekomst gedicht door de zogeheten Centrale Zone, die ruwweg parallel loopt aan de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.

In het Wensbeeld 2030 van de Hoogbouwvisie is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:

  1. a. De Binnentuinen: 9 tot 15 meter, beiden met de mogelijkheid tot incidentele accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte;
  2. b. De Centrale Zone, waar ook het gebied rond Douwe Egberts deel van uitmaken: 15 of 30 meter. Er zijn accenten tot in het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. In een beperkt zoekgebied, kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst.
  3. c. De Brandpunten: de maximale bebouwingshoogte bedraagt 90 meter, respectievelijk een niet gemaximaliseerde hoogte. Dit kan voorkomen in het Stationsgebied en Leidsche Rijn Centrum.

2.4.3 Welstandsnota

In het plangebied geldt over het algemeen een 'open' regime voor welstand. Dit betekent dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk is, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:

  • een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld;
  • er is ruimte voor vernieuwing;
  • bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.

Voor de koffiefabriek van Douwe Egberts geldt het regime 'respect'. Essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken worden gerespecteerd. Dit betekent:

  • samenhang en structuur van het stedelijke (en landelijke) beeld staat voorop;
  • respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm;
  • nieuwe interpretaties, veranderingen en transformaties zijn mogelijk.


Het aspect welstand wordt niet in het bestemmingsplan geregeld, maar komt aan bod in de toetsing aan de omgevingsvergunningaanvraag en speelt verder dan ook geen rol voor dit bestemmingsplan.

2.4.4 Economisch beleid

2.4.5 Woonbeleid

De vraag naar woningen blijft toenemen in deze regio. In de Visie Wonen 2009 worden uitspraken gedaan over de toekomstige mogelijkheden van woningbouw (na 2015). Zowel bedrijventerrein Cartesiusweg als de Cartesiusdriehoek worden genoemd als potentiële woonlocaties. In de Woonvisie wordt ook aangegeven welke woningbouwtypologieën voor welke locatie geschikt wordt geacht. Cartesiusweg biedt veel potenties voor wonen, maar volgens de Woonvisie alleen als de functie van het gehele gebied wordt getransformeerd in verband met milieuhinder. De Cartesiusdriehoek wordt voorgesteld als een "centrumstedelijk" milieu, met een hoge dichtheid en forse bouwhoogtes in verschillende segmenten. De ligging vraagt wel om creatieve oplossingen, onder meer in verband met geluidhinder en ontsluiting. De betekenis van dit beleid voor dit bestemmingsplan wordt verder uitgewerkt in 'Herontwikkeling Cartesiusweg' en 4.12.1.

2.4.6 Verkeers- en vervoersbeleid

2.4.7 Groen- en waterbeleid

2.4.8 Milieubeleid

Het gemeentelijk milieubeleid geeft de keuzes die er gemaakt worden om de ontwikkelingen die in de stad gaande zijn mogelijk te maken zonder afbreuk te doen aan de leefbaarheid van de stad op het gebied van duurzaamheid, klimaat en hinder (geluid, geur en luchtkwaliteit). In hoofdstuk 5 worden deze aspecten nader uitgewerkt.

2.4.9 Industrieel erfgoed en archeologie

2.4.10 Specifiek beleid voor het plangebied

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het plangebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd. Het vormt tevens een basis voor de voorgestane bestemmingsregeling, zoals die in hoofdstuk 5 "Planbeschrijving" is beschreven.

3.2 Ligging In Groter Verband

Het plangebied wordt vrijwel aan alle zijden begrensd door infrastructuur: aan de noordzijde door de spoorlijn Utrecht Amsterdam, aan de westzijde door het Amsterdam – Rijnkanaal n aan de zuidzijde door spoorlijn Utrecht - Den Haag en gedeeltelijk door het Merwedekanaal, de Keulsekade, Spinozaweg en de Thomas à Kempisweg. Rondom het plangebied liggen hoofdzakelijk woongebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0002.png"


Op bovenstaande afbeelding is de ligging in groter verband van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding terug te vinden.

Het plangebied omvat de volgende deelgebieden (bezien vanuit het centrum):

  • Cartesiusdriehoek
    De zogenaamde Cartesiusdriehoek is voor een groot deel in gebruik als rangeerterrein van de Nederlandse Spoorwegen. Daarnaast zijn kleinere percelen aanwezig waarop bedrijfsbebouwing aanwezig is ten behoeve van spoorwegen en diverse andere gebruikers. Het gebied wordt door de Nederlandse Spoorwegen niet meer beschouwd als een strategisch gebied voor de spoorwegen. Omdat de wens bestaat om het gebied - op termijn - af te stoten, worden de mogelijkheden onderzocht voor transformatie van dit gebied naar woningbouw.
  • Cartesiusweg
    Het bedrijventerrein Cartesiusweg wordt gekenmerkt door afwisseling in grootte, leeftijd en activiteit van panden en bedrijven. Nuon en Eneco nemen een groot deel van de ruimte van Cartesiusweg in beslag. Op de kleine percelen zijn relatief veel regionaal verzorgende bedrijven gevestigd. De Industriehaven ligt aan de rand van dit deelgebied; dit is de enige (bruikbare) havenkom aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal in de regio. Langs de Cartesiusweg en langs de Keulsekade staat een rij woningen.
  • Schepenbuurt
    De Schepenbuurt is een kleine woonbuurt ingeklemd tussen de Cartesiusweg, het Amsterdam-Rijnkanaal, het spoor Utrecht-Vleuten en het bedrijventerrein Cartesiusweg. De bebouwing bestaat uit eengezinsrijtjeswoningen van twee bouwlagen met een kap.
  • Douwe Egberts
  • Op dit terrein zijn de koffiefabriek van DE en enkele kleinschalige bedrijven gevestigd. De bedrijfsbebouwing in dit gebied is voornamelijk laag, veelal niet hoger dan twee tot drie bouwlagen en een groot deel bestaat uit bedrijfshallen en opslagruimte. In het gebied staan grote bedrijfspanden, waaronder het hoofdkantoorgebouw, die beeldbepalend zijn. Ze vormen, in combinatie met de schoorsteenpijp een duidelijk voorbeeld van een markering op stedelijk niveau.
  • Thomas à Kempisplantsoen en Spinozaplantsoen
    De woonbebouwing in het Thomas à Kempisplantsoen/Spinozaplantsoen bestaat uit etagewoningen en varieert van drie tot vijf bouwlagen. Het is een strokenverkaveling.

3.3 Historische Structuur

3.3.1 Historische ontwikkeling

Het plangebied ten noorden van de spoorlijn Utrecht – Den Haag is gedeeltelijk gelegen op de stroomrug van de Vecht. Het gebied behoort tot de oudste in cultuur gebracht gronden bij Utrecht. Het gebied was in gebruik als de stadsweide van Utrecht en was opgedeeld in de Hoge (op de stroomrug van de rivier) en de Lage (de ingeklonken veengebieden) Weide. De Vecht was ooit een sterk meanderende rivier met oeverwallen, die bij elke overstroming verder opgehoogd werden. Achter deze wallen zijn komgronden ontstaan. Deze komgronden liggen lager dan de oeverwallen. De oeverwallen, samen met de dichtgeslibde bedding, vormen de stroomrug, die door de samenstelling van de bodem (lichte klei op een zandige ondergrond) een zeer geschikte ondergrond voor landbouw was. Hiervan is in het gebied echter niets meer terug te vinden.

Ontginning
Tot in de negentiende eeuw was het plangebied een landelijk gebied tussen de stad Utrecht en de gemeenten Maarssen en Zuilen. Het werd gebruikt voor akkerbouw en veeteelt. De Vecht slingerde door het gebied met aan haar oevers enkele buitenplaatsen, steenfabrieken en huizen. De Vecht en de Daalsedijk ten westen van de Vecht zijn de oudste structuren, die de verkaveling van het ontgonnen gebied hebben bepaald en eeuwenlang als enige verkeersaders dienden. Nog verder naar het westen lag de Lageweidsedijk met een wetering. De eerste grote verandering in de structuur van het gebied werd gevormd door de aanleg van de Amsterdamsestraatweg in 1812.

Ontwikkeling spoorwegen
In 1843 kwam de spoorverbinding tussen Utrecht en Amsterdam gereed, de tweede belangrijke verandering in de structuur van het gebied. Deze eerste spoorlijn voor Utrecht begon ten westen van de oude binnenstad en vervolgde zijn weg naar het noorden tussen de Daalsedijk en de Lageweidsedijk door.

In 1863 volgde de derde spoorlijn ten noorden van de stad: die van Utrecht naar Zwolle en Kampen, die geëxploiteerd werd door de Nederlandsche Centraal -Spoorweg -Maatschappij (NCS). Deze lijn begon parallel aan de lijn naar Amsterdam maar boog al gauw naar het oosten af, waardoor hij de Daalsedijk en de Amsterdamsestraatweg doorkruiste.

Ontwikkeling waterwegen en havens
In 1881 werd door de Nederlandse staat besloten om een kanaal aan te leggen van Amsterdam naar de grote rivieren, als handelsverbinding met Duitsland. De stad Utrecht was erop gebrand dat dit kanaal langs Utrecht zou worden aangelegd, wat een enorme verbetering van de economische positie van de stad zou betekenen. De aanleg van dit Merwedekanaal duurde van 1882 tot 1891.

Het kanaal werd zo veel mogelijk parallel langs het spoor van Utrecht naar Amsterdam aangelegd, zodat er alleen een spoorbrug in Zuilen nodig was, waar het kanaal naar het westen afbuigt. Naast de spoorlijnen had het kanaal bovendien een enorme aantrekkingskracht op bedrijven, waardoor het gebied zich nu op grote schaal economisch sterk ging ontwikkelen. Er zouden zich grote productiebedrijven vestigen als Werkspoor, Demka, Douwe Egberts en UTD, maar ook de energiecentrales van Pegus. Er werden enkele jaren later twee havens aan de oostzijde van het kanaal aangelegd: de Industriehaven uit 1922-1924 en de kleinere haven tussen de Nijverheidsweg en de Tractieweg. Het industriegebied kreeg de naam Lage Weide.

Dat het kanaal al snel te smal zou zijn had niemand voorzien. Schepen werden al snel veel breder, maar met verbreding van het Merwedekanaal was bij de planning geen rekening gehouden. Na zestig jaar moest dan ook een nieuwe omleiding worden aangelegd in een brede bocht ten westen van Utrecht: het Amsterdam-Rijnkanaal. In dit nieuwe kanaal zonder sluizen konden grote internationale schepen doorvaren zonder al te veel snelheid te verliezen. Met de voltooiing van het Amsterdam-Rijnkanaal in 1955 werd het industriegebied fors uitgebreid. Er kwamen havenaansluitingen op het Amsterdam-Rijnkanaal: de Energiehaven en het Uraniumkanaal met drie insteken. Er werd voor het gehele terrein een spooraansluiting gemaakt op de spoorlijn Utrecht-Amsterdam.

Na de aanleg van het Merwedekanaal vestigden zich allerlei bedrijven langs het hele tracé bij Utrecht. Hoewel zich direct veel bedrijven in het nieuwe industriegebied vestigden was Lage Weide nog geen succes. Dit kwam pas toen ook de verschillende insteekhavens aan de westzijde van het kanaal gerealiseerd waren.

Bedrijvigheid
Het ontstaan van de eerste bedrijvigheid in Lage Weide heeft te maken met de aanleg van de spoorwegen in de stad Utrecht. In het gebied hebben verschillende spoorwegmaatschappijen hun trajecten aangelegd. Hierdoor is Utrecht een belangrijk knooppunt geworden. Het was daardoor de stad waar ook belangrijke nevenactiviteiten van de spoorwegen zich vestigden: de hoofdadministratiegebouwen maar ook belangrijke werkplaatsen. Het gebied ten westen van de Daalsedijk en in de "oksel" tussen de lijnen naar Rotterdam en naar Zwolle diende als werkplaatsterrein voor de spoorwegmaatschappijen.

In de jaren '80 van de vorige eeuw is het gedeelte tussen de havens en Maarssenbroek ontwikkeld tot een bedrijventerrein zonder specifieke relatie met het spoor of het water. Hiermee had het bedrijventerrein in grote lijnen zijn huidige omvang bereikt.

3.3.2 Cultuurhistorie

Het gebied van Lage Weide behoort tot de oudste in cultuur gebracht gronden bij Utrecht. Voor een deel zijn het blokverkavelingen op de rivierkleigronden rondom de Oude Rijnloop, die vanaf de 10de eeuw in ontginning zijn gebracht. In andere delen is het de langgerekte strokenverkaveling die toegepast werd vanaf de 12e eeuw. Het gebied was in gebruik als de stadsweide van Utrecht en nog voor 1265 is het opgedeeld in de Hoge (op de stroomrug van de rivier) en de Lage (de ingeklonken veengebieden) Weide. Vanwege nijpende geldtekorten van de stad zijn tussen 1432 en 1434 de kavels van de stadsweide verkocht in openbare verkopingen.
Herverkaveling, afgraving van klei gevolgd door inpoldering, en doorbraken hebben de verkavelingsstructuur ondoorzichtig gemaakt. In de 19e en 20e eeuw kwamen er grote infrastructurele werken bij als spoorwegen, rijkswegen en het Amsterdam-Rijnkanaal (als opvolger van het Merwedekanaal).
Door de aanwezigheid van spoorwegen en waterwegen ontwikkelde het zich vanaf midden 19e eeuw steeds meer tot een industriegebied. Allereerst vestigden de spoorwegen hun werkmaatschappijen tussen het spoor en de Daalsedijk, later tussen spoor en Merwedekanaal, waaronder de fabriek van Werkspoor (1913) . In 1916 werd tussen Merwedekanaal en Cartesiusweg een gemeentelijk industrieterrein aangelegd, waarvoor de industriehaven (1922-24) werd gegraven en een havenkom tussen de Tractieweg en de Nijverheidsweg. In 1926 werd hier een nieuwe elektriciteitscentrale van de PEGUS geopend. De industrie vestigde zich aan beide zijden van de industriehaven, maar aan de zuidzijde bleef dit een smalle strook, want direct aansluitend werd een woonbuurtje gebouwd: de Schepenbuurt. Deze twee lange straten zijn in feite de enige bebouwing die hier midden tussen de industrie in ligt. Een deel van de bebouwing dateert overigens van na de oorlog.
Met de voltooiing van het Amsterdam-Rijnkanaal in 1955 werd het industriegebied fors uitgebreid. Er kwamen havenaansluitingen op het Amsterdam-Rijnkanaal: de Energiehaven en het Uraniumkanaal met drie insteken. De Lageweidsedijk zelf is op één fragment na, ook geheel vergraven onder de nieuwe havens. Er werd voor het gehele terrein een spooraansluiting gemaakt op de spoorlijn Utrecht-Amsterdam. In 1957-1958 werd de haven nogmaals uitgebreid. Alle terreinen waren praktisch uitgegeven. Zowel de Atoomweg als de Reactorweg werden doorgetrokken en daartussen werden een 'stamkanaal' (het Uraniumkanaal) en twee nieuwe loshavens gegraven, de Protonhaven en de Mesonhaven.

3.3.3 Cultuurhistorisch waardevolle elementen en gebouwen

Door de forse ingrepen in het gebied, zijn er slechts enkele fragmenten van oudere structuren aanwezig. Dat geldt voor delen van de Lageweidsedijk, nu het tracé van de Maarssenbroeksedijk, Kantonnale weg, de Rutherfordweg en de Nijverheidsweg. Met name de Kantonnale weg heeft door zijn (deels verdwenen) boombeplanting ook nog de uitstraling van een oude dijk.
In het gebied van de Daalsedijk heeft deze dijk als zeer oude en nog steeds herkenbare bochtige structuur een hoge cultuurhistorische waarde. Hier is sprake van directe invloed van de loop van de Vecht, vandaar dat er archeologische verwachtingen zijn (zie ook 3.3.4).

De meeste gebouwen in het gebied hebben een industrieel karakter. In het kader van de inventarisatie van industrieel erfgoed, zijn alle gebouwen in dit gebied bekeken. Industriële gebouwen kunnen een cultuurhistorische waarde hebben vanwege de karakteristieke typologie (kenmerkend voor het productieproces), in samenhang met de architectuur, de stedenbouwkundige situering en de historische verbondenheid met de industriële geschiedenis van de stad. Op basis van deze inventarisatie is een aantal gebouwen aangemerkt als zijnde van hoge cultuurhistorische waarde. Behoud van dit erfgoed is van belang, veranderbaarheid (ten behoeve van bestaande functionaliteit of nieuwe functies) is bespreekbaar. De beschermingsprocedure voor bescherming van de volgende gebouwen is in 2012 gestart. Plaatsing wordt verwacht in 2013.

Het gaat om de volgende gebouwen/complexen:

In de Cartesiusdriehoek:

  • 2e Daalsedijk 6 Reparatieloods van de Maatschappij tot Exploitatie van Staats Spoorwegen (NS), bouwjaar 1891 Wagenmakerij van de Maatschappij tot Exploitatie van Staats Spoorwegen (NS), bouwjaar 1892
  • 2e Daalsedijk 6 Bovenbouwwerkplaats van de Maatschappij tot Exploitatie van Staats Spoorwegen (NS), bouwjaar 1905
  • Concordiastraat 67a Voor de spoorweggebouwen geldt, dat ook de in het maaiveld nog aanwezige spoorlijntjes behoren tot het industriële karakter en dus van waarde zijn.
  • Concordiastraat 67a telegraafwerkplaats van de voormalige Maatschappij tot Exploitatie van Staats Spoorwegen MESS en in 1951 instrumentmakerij op de begane grond (1905)
  • Cartesiusweg 90Werkplaats voor revisie en reparatie van bussen (Centraal Autoherstel Bedrijf), architect Sybold van Ravesteyn, bouwjaar 1948. Inclusief de nog aanwezige restanten van de ingangen en het hekwerk.
  • 2e Daalsedijk 14 - voormalige bovenbouwwerkplaats spoorwegen met ketelhuis incl. de originele ketels, de schoorsteen is afgebroken, tot juni 2012 onderdeel wisselbouwbedrijf, nu wachtend op herbestemming (1905), het transformatorgebouw NS (1925-1940) en een onderdelenwerkplaats (1945¬1960). Het complex is een zeer compleet ensemble.
  • 2e Daalsedijk 4 - voormalige wagenmakerij, schilderswinkel en zadelmakerij voor de voormalige Nederlandsche Centraal Spoorweg Maatschappij NCS (1887)
  • Concordiastraat 67 - voormalige laboratorium voor de afdeling elektriciteit en seinwezen van de NS (1945-1960)

Op het bedrijventerrein Cartesiusweg:

  • Keulsekade 181-182 Elektriciteitscentrale van het Provinciaal en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf (PEGUS), nu NUON, verschillende bouwfasen tussen 1922-1964.
  • Tractieweg 41 Montagehal van Werkspoor, bouwjaar tussen 1950-1964. Inclusief de werkhal, het kantoor en het ketelhuis. Ook de ligging aan de insteekhaven is van stedenbouwkundig belang. De nog aanwezige rails in het maaiveld behoren ook tot het complex.
  • Vlampijpstraat 74-76 Ontspanningsgebouw van Werkspoor, bouwjaar 1939. Inclusief schoorsteen. (De schoorsteen is helaas grotendeels gesloopt).
  • Keulsekade 144 - voormalige gebouwen van 'De Utrechtse Walswerken' erven A.E. Hamburgerreen zinkpletterij met voormalige eigen energiecentrale, sinds 1968 onderdeel Douwe Egberts (1913-1968)
  • Tractieweg 50 (eigendom van de gemeente Utrecht) - vm Werkspoor machinale ijzerbewerking, de hal is in 1964 vernieuwd met instandhouding van een deel van de staalconstructie uit 1912; nu nog steeds metaalnijverheid (1915-1964)
  • Vlampijpstraat 50 (eigendom van de gemeente Utrecht) - voormalig gebouw Werkspoor met o.a. de tekenafdelingen, diverse keren uitgebreid en verbouwd; nu atelierruimtes (1914-1937-1947)
  • Cartesiusweg 127 - de 2 oudste hallen van houthandel RET-Jongeneel aan de 1e Industriehaven, begonnen als Rubber- en Theekisten fabriek van triplex en handel in zachtboard Treetex (1937)

Bij het Spinozaplantsoen e.o.

  • Keulsekade 143

Fabriek van Douwe Egberts (sinds 1924) , oorspronkelijk gebouwd als lampenfabriek. Bouwjaar 1912, latere uitbreidingen tot 1970.

Reeds beschermd als gemeentelijk monument: Twee ophaalbruggen aan de Keulsekade ter plaatse van de insteekhavens: Werkspoorbrug en Industriehavenbrug.

3.3.4 Archeologische waarden

Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied met hoge archeologische verwachting (geel), deels in een gebied met archeologische verwachting (groen). Voor het overgrote deel van het plangebied Cartesiusweg e.o. geldt dat er geen archeologische verwachtingen zijn (wit). Meer hierover in paragraaf 5.14.

Voor het plangebied geldt dat bij bodemingrepen groter dan 100m2 en dieper dan 50 cm. in gele zones een vergunningsplicht geldt. Voor de groene gebieden geldt dit bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm.

Indien bij uitvoering van de werkzaamheden in de witte zones onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan wel de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-2863990, te worden gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0004.png"

3.4 Ruimtelijk - Functionele Structuur

Het plangebied is gelegen aan de noordwestkant van Utrecht in de wijk West en betreft de gebieden en buurten Cartesiusdriehoek, Cartesiusweg, Schepenbuurt, Thomas à Kempisplantsoen (inclusief Douwe Egberts).

Met de komst van Leidsche Rijn ligt het plangebied niet meer aan de rand van de stad, maar is het min of meer omsloten door de stad en vrijwel centraal komen te liggen in Utrecht. Het plangebied zal na de ontwikkeling van Leidsche Rijn Centrum direct naast twee centrumstedelijke gebieden komen te liggen, de relatie van het plangebied met deze hoogstedelijke gebieden is echter zeer beperkt door de zware infrastructuur.

Binnen het plangebied is sprake van een tweetal geconcentreerde woongebieden en nog enkele verspreid liggende woningen. Het plangebied heeft daarmee maar een beperkte functie voor wonen.

Een aantal bedrijven heeft een bedrijfswoning. In het algemeen kunnen bedrijfswoningen beperkingen opleveren voor de bedrijfsvoering van bedrijven in de nabijheid van woningen. In verband daarmee is het niet wenselijk dat verspreid over het bedrijventerrein woningen voorkomen.

De aanwezigheid van groen en water is belangrijk voor het welzijn, welbevinden, economie en milieu. In een verstedelijkte omgeving is groene kwaliteit een essentieel aspect van de openbare ruimte. Binnen het plangebied is in beperkte mate groen aanwezig. In de aanwezige structuur worden geen grootschalige veranderingen verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0005.png"

Functionele structuur Cartesiusweg e.o.

3.4.1 Structuurbepalende elementen

De ruimtelijke structuur in het plangebied wordt in de eerste plaats bepaald door het water. Het Amsterdam-Rijnkanaal is ruimtelijk en functioneel het belangrijkste element en loopt door het plangebied.

Andere structuurbepalende elementen zijn de spoorlijnen. Deze infrastructuur vormt barrières, waardoor het plangebied ondanks de centrale ligging een geïsoleerde positie heeft in de stad. Doordat de infrastructuur aan alle kanten rond het plangebied ligt, ontstaat er een wig in het stedelijk weefsel, die relaties tussen wijken blokkeert. Ook tussen het plangebied zelf en de omringende wijken zijn de ruimtelijke relaties beperkt of ontbreken geheel.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is een aantal autonome gebieden te onderscheiden (zie afbeelding - ligging autonome gebieden), die qua ruimtelijke structuur en aanwezige functies sterk variëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0006.png"

Ligging autonome gebieden

In voorkomende gevallen worden de volgende gebieden afzonderlijk beschreven:

  • Cartesiusdriehoek;
  • Cartesiusweg Douwe Egberts/Spinozaplantsoen/Thomas a Kempisplantsoen;
  • Schepenbuurt.

3.4.2 Specifieke functionele elementen

Naast de dominerende bedrijvenfunctie wordt het gebied echter ook voor uiteenlopende andere functies, die slechts in beperkte mate verband houden met het omringende gebied, gebruikt.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. is een actualiseringsplan, waarbij gekeken is naar de bestaande situatie en de bestaande rechten uit het oude bestemmingsplan. De juridische vertaling die hieruit voortkomt in de vorm van regels en bijbehorende verbeelding is in hoofdstuk 6 beschreven.

4.2 Verruiming En Vereenvoudiging Van De Bouwmogelijkheden


Huidige feitelijke bouwhoogten

De geldende regelingen in de verschillende bestemmingsplannen vormen een onsamenhangende en onoverzichtelijke lappendeken en zijn sterk verouderd. De bestaande bouwhoogtes zijn, behoudens een klein aantal uitzonderingen, relatief laag, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0007.jpg"

Huidige feitelijke bouwhoogten

Bebouwingspercentages die mogelijk zijn volgens het oude bestemmingsplan

De bestaande bebouwingspercentages variëren, afhankelijk van het gebied en samenhangend met het type bedrijvigheid. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0008.png"

Huidige bebouwingspercentages

Toegestane bouwhoogten en bebouwingshoogten bestemmingsplan Cartesiusweg e.o.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt door middel van bebouwingspercentages, bouwhoogtes en waar nodig rooilijnen de gewenste versterking c.q. verdichting van de ruimtelijke structuur mogelijk gemaakt. Er wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van de bestaande situatie met een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden.

Samengevat komt de voorgestelde regeling hierop neer (zie tevens de afbeeldingen met bouwhoogten en bebouwingspercentages).

  1. 1. Voor de Cartesiusdriehoek, tussen de Cartesiusweg en de spoorlijnen wordt de momenteel bestaande bouwhoogte gehandhaafd, maar niet uitgebreid. Het Industrieterrein Cartesiusweg is momenteel al geleidelijk aan het veranderen, waarbij de wijzigingen grotendeels in de bestaande bebouwing plaatsvinden. Voor het noordelijk deel (ten noorden van de Nijverheidsweg) worden de bestaande bouwmogelijkheden overgenomen. Voor het zuidelijk deel wordt de maximale hoogte 15 meter, met een uitzondering voor de energiecentrale.
  2. 2. De koffiefabriek krijgt in de hoogte in beperkte mate uitbreidingsruimte. De zone aan het Merwedekanaal krijgt een maximale bouwhoogte van 15 meter, aansluitend op de bestaande oudere delen van de fabriek. Hierachter is de maximale bouwhoogte 30 meter, waarbij aan de zijde van het Th. a Kempisplantsoen het bouwvlak is teruggelegd.Tevens wordt ruimte geboden voor 1 extra silo.
  3. 3. Voor de woongebieden geldt dat de bestaande maatvoering wordt opgenomen. Hetzelfde geldt voor het gebied tussen de Energiehaven en het spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0009.png"

Toegestane bouwhoogten

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0010.png"

Toegestane bebouwingspercentages

4.3 Opname Van Één Ruime Bestemming Bedrijventerrein

Voor het grootste deel van het plangebied wordt uitgegaan van de globale bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die zijn vermeld in de bij de regels behorende bijlage Lijst van Bedrijfsactiviteiten. De Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een zeer uitgebreide lijst van mogelijke bedrijfsactiviteiten.Functies (niet-bedrijfsfuncties) die niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen maar wel aanwezig zijn ter plaatse, krijgen een maatbestemming.

Door middel van functieaanduidingen is per bestemmingsvlak aangegeven welke categorie van bedrijven waar is toegestaan. Daarbij wordt uitgegaan van milieuzonering: het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. Door hantering van dit zoneringsmodel wordt voor nieuwe situaties met behulp van het planologische instrumentarium nieuwe hinder voorkomen en hebben bedrijven anderzijds geen last van deze gevoelige functies. Het grootste deel van de aanwezige bedrijven op het bedrijventerrein past binnen de voorgestelde milieuzonering. Een aantal bedrijven past niet binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie op basis van het bestemmingsplan. Deze bedrijven worden op de verbeelding aangeduid met een specifieke maatbestemming. Bij uit- en verplaatsing en bedrijfsbeëindiging kan op dezelfde locatie slechts een soortgelijk of minder hinderlijk bedrijf terugkomen. Op deze manier is de toename van milieuhinder uitgesloten. Er is nadrukkelijk nooit sprake van wegbestemmen in het bestemmingsplan. Door uit te gaan van bestemmingsvlakken met daarin de mogelijke milieucategorieën wordt voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat. De grenzen tussen milieucategorieën loopt zodoende nooit dwars over het terrein van een bedrijf heen. Voor een nadere toelichting op het aspect milieuzonering wordt verwezen naar paragraaf 5.5.2.

Zoals eerder aangegeven is de Lijst van Bedrijfsactiviteiten een model, dat bovendien in de loop der jaren veranderd is. Het kan zijn dat bepaalde activiteiten die vroeger werden geduid als bijvoorbeeld categorie 4, nu in 3 vallen. Deze aanpassing van het model betekent dan ook geenszins een beperking van de huidige toegestane activiteiten. De wijze van modellering is veranderd, niet de toegestane bedrijfsactiviteit. Daarnaast zijn niet alle bedrijfsactiviteiten in het model te vangen. Om toch bedrijven toe te staan die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed gelijk gesteld kunnen worden met in de lijst opgenomen bedrijfsactiviteiten is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het college in de planregels. Via een eenvoudige omgevingsvergunningprocedure kunnen deze bedrijven mogelijk worden gemaakt. Dat zelfde geldt voor bedrijven uit een hogere categorie dan de rechtstreeks toegestane bedrijven op een bepaalde plaats, die vanwege – vanwege bijvoorbeeld milieutechnische ingrepen – naar aard en invloed gelijkgesteld kunnen worden met de direct toegestane bedrijfsactiviteiten.Het bestemmingsplan bevat de mogelijkheid om bedrijven die op basis van het bovenstaande milieuzoneringsmodel niet passen toch mogelijk te maken, indien zij door het treffen van technische maatregelen minder hinder veroorzaken dan op basis van hun categorisering wordt verondersteld. Op deze wijze zijn bedrijven toegestaan die in een hogere milieucategorie zitten. Deze flexibiliteitsbepalingen maken het voor bedrijven binnen een maatbestemming ook mogelijk om, onder de voorwaarde dat de hinder voor de omgeving niet mag uitkomen boven het maximum van de maatbestemming, toch uit te breiden of te intensiveren.

4.4 Aanpassen Gezoneerde Industrieterrein

In de vigerende bestemmingsplannen loopt de binnenste zonegrens (grens van het gezoneerde industrieterrein waar grote lawaaimakers zijn toegestaan (gele gebied kaart paragraaf 4.4.3.) niet altijd even logisch wat onduidelijkheid voor de gebruikers en de gemeente met zich brengt bij vergunningverlening. Deze binnenste zonegrens loopt in sommige gevallen dwars door over bestaande bedrijfskavels, terreinen en gebouwen heen. Ter vergroting van duidelijkheid en daarmee rechtszekerheid wordt de begrenzing - evenals de bijbehorende geluidszone- aangepast in dit bestemmingsplan. Voor een verdere uiteenzetting van dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 5.4.4.

4.5 Terugdringen Van Geurhinder

Enkele bedrijven (gevestigd op Lage Weide) veroorzaken geurhinder voor de omgeving van het bedrijventerrein, vooral in Zuilen. In het bestemmingsplan worden nieuwe geuroverlastveroorzakende bedrijven slechts toegestaan indien is aangetoond dat door het treffen van technische maatregelen de geurhinder kan worden teruggebracht, door gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid. Bestaande bedrijven die geuroverlast veroorzaken mogen uiteraard blijven bestaan. Voor een verdere uiteenzetting over dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 5.6.3.

4.6 Een Nieuwe Regeling Voor Aan Bedrijven Ondergeschikte En Daarbij Behorende Kantoren

Ook deze regeling moet worden gezien in het licht van een verdere accentuering van het plangebied als een bedrijventerrein. In de vigerende bestemmingsplannen geldt voor bij het bedrijf behorende ondergeschikte kantooractiviteiten veelal een maximaal percentage van 50% van de brutovloeroppervlakte.

Deze situatie wordt voortgezet voor een tweetal gevallen:

  • de reeds bestaande 50/50 situaties, waarbij bij eventuele uitbreiding het aandeel ondergeschikt kantoor mag meegroeien, mits dit aandeel maar niet groter wordt dan 50%:
  • bedrijven tot een maximale omvang van 500 m2 brutovloeroppervlakte mogen tot een maximum van 50% gelieerde en ondergeschikte kantoorruimte realiseren. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de dringende wens van meerdere belangenverenigingen om voor het midden- en kleinbedrijf voldoende flexibiliteit en toekomstperspectief te bieden.


Voor overige nieuwe situaties geldt dat bij de in het plangebied gevestigde bedrijven ondergeschikte, bij het bedrijf behorende kantooractiviteiten toegestaan zijn tot maximaal 30% van het brutovloeroppervlakte. Er gelden geen beperkingen in vierkante meters.

De redenen voor deze wijziging ten opzichte van de oude bestemmingsplannen zijn de volgende:

  • Utrecht zet voor het bedrijventerrein Cartesiusweg en de Cartesiusdriehoek in principe in op het behoud van het karakter van een echt bedrijventerrein. De ruimte voor bedrijventerrein in Utrecht is schaars en de behoefte bij bedrijfsruimtegebruikers zal blijven bestaan. Wat de gemeente wil voorkomen is prijsopdrijving door verkantorisering en daarmee verdringing van de beoogde bedrijfsfuncties op het terrein;
  • in de praktijk blijkt dat er steeds minder bedrijven zijn die kantoor en bedrijfsprocessen combineren in een 50/50 verhouding. Het resultaat is vaak dat het gebruik van zogenaamde 50/50 gebouwen splitst in losse kantoorgebruikers (verhuur van niet gebruikte kantoorruimte als zelfstandig kantoor, die feitelijk illegaal is, want in strijd met de vigerende planologische regelingen) en losse bedrijfsruimtegebruikers. De opgenomen regeling moet dit voorkomen. Een percentage van 30% blijkt in de praktijk ruim voldoende (zie bijvoorbeeld Wetering Noord);
  • de Utrechtse kantorenmarkt is op zich gezond, maar kampt in het laagste segment en het middensegment wel met een forse leegstand. Medio 2011 zijn de leegstandscijfers van kantoorruimten op Lage Weide 16% en op Kanaleneiland 17%. Daarbij ligt het accent met name op de aan de aan bedrijfsruimte gelieerde kantoorruimte. De leegstand op de Utrechtse toplocaties is daarentegen zeer acceptabel. De eindgebruiker heeft in een ruime markt de neiging om naar een steeds betere locatie te verhuizen. De Utrechtse strategie is er op gericht om alleen nog kantoren en kantoorachtige producten te bouwen op topkantorenlocaties waar de behoefte het grootst is. Met het BRU zijn regionale kantoorafspraken gemaakt over kantoorvolumes en kantoorlocaties. In Utrecht zijn dat het stationsgebied en centrum Leidsche Rijn. Buiten deze locaties mogen geen nieuwe kantoren worden ontwikkeld.

4.7 Het Bieden Van De Mogelijkheid Van Verhuur Leegstaande Bedrijfsruimte Als Zelfstandig Kantoor

In het verleden zijn panden gerealiseerd op Cartesiusweg e.o. in de verhouding 50% ondergeschikte kantoorruimte en 50% bedrijfsruimte. Op dit moment staat een deel van deze kantoorruimte gelieerd aan de bedrijfsruimte leeg. Verhuur van deze ruimte op basis van de vigerende bestemmingsplannen is verboden. Om leegstand van overtollig geworden kantoorruimte te voorkomen en investeringen te stimuleren, wordt ontheffing door B&W onder voorwaarden beperkte vestiging van zelfstandige kantoren in bestaande bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt. Het gaat om maximaal 70 % van de aanwezige bedrijfsruimte die verhuurd mag worden als zelfstandig kantoor tot een maximale oppervlakte van 1.500 m². Deze voorwaarde voorkomt dat volledige afsplitsing van kantoor en bedrijfspand ontstaat en er dus een volledig solitaire kantoorgebruik ontstaat.

Daarnaast dient het betreffende gebouw ouder te zijn dan 3 jaar. De reden voor deze laatste beperking is om te voorkomen dat speculatief wordt gebouwd en panden reeds van het ontstaan af aan worden doorverhuurd aan derden.

4.8 Opname Van Detailhandelsmogelijkheden

Ondernemers hebben gevraagd om verruiming van detailhandelsactiviteiten op het bedrijventerrein. Gelet op het economische beleid van de gemeente is een grootschalige verruiming van detailhandel niet wenselijk (zie hiervoor tevens paragraaf 2.4.4.4). Voor het nieuwe bestemmingsplan zijn de volgende situaties te onderscheiden:

4.8.1 Bestaande detailhandel

Het betreft enkele winkels bouwmaterialen, haarden en kachels. De huidige detailhandel heeft geen meerwaarde voor de gevestigde detailhandel in winkelgebieden. Deze winkels moeten dan ook in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De bestaande winkels worden dan ook positief bestemd in onderhavig bestemmingsplan.

4.8.2 Detailhandel als nevenactiviteit

In het plangebied Cartesiusweg e.o. wordt detailhandel als nevenactiviteit toegestaan. Detailhandel als nevenactiviteit via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid toegestaan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  • voor Cartesiusweg gaat het om aan de hoofdactiviteit productie en/of installatie gerelateerde, of die hoofdactiviteit ondersteunende detailhandel;
  • de detailhandel is ondergeschikt in termen van omzet en/of benutte bedrijfsruimte;
  • de verkoopruimte mag maximaal 250 m2 vvo omvatten;
  • de detailhandel betreft niet voedings- en genotmiddelen, kleding, schoenen en daarbij behorende accessoires, behoudens werkkleding en -schoenen.


Webwinkels

In het in 2011 door het college vastgestelde concept 'Ontwikkelingskader detailhandel' is ten aanzien van internetwinkels het volgende opgenomen over internetwinkels op bedrijventerreinen:

Internetwinkels die geen ruimtelijke uitstraling hebben passen in principe binnen de toepasselijke bedrijvenbestemming. Internetwinkels met een beperkte afhaal- en afrekenmogelijkheid, betreffen een vorm van detailhandel.

Internet wordt in toenemende mate een concurrent van fysieke aankooplocaties. Gezien het feit dat internetzaken vaak bestaan uit een magazijn al dan niet in combinatie met een afhaalpunt richt de vraag naar ruimte voor deze bedrijven zich voor een groot deel op bedrijventerreinen. Concurrentie met de bestaande winkellocaties in Utrecht is een belangrijk aandachtspunt en wordt voorkomen door uitsluitend een afhaalpunt toe te staan en geen showroom. Een webwinkel zonder afhaalpunt past binnen de bestemming bedrijventerrein. Burgemeester en wethouders kunnen met gebruikmaking van een afwijkingsmogelijkheid een afhaalpunt toestaan bij een webwinkel onder de volgende voorwaarden:

  1. a. het afhaalpunt is gevestigd bij een bedrijf dat opslag en distributie als primaire bedrijfsactiviteit heeft;
  2. b. het afhaalpunt maximaal 50 m2 bedraagt;
  3. c. een showroom niet is toegestaan;
  4. d. geen sprake is van onevenredige gevolgen voor de omgeving, in de vorm van verkeers- of parkeeroverlast.

4.9 Verruiming Functionele Mogelijkheden Plint Woongebied Aakplein

In het gemeentelijke beleid is aangegeven dat het van belang is ruimte te bieden voor menging van functies in stedelijke gebieden, waaronder kleinschalige bedrijvigheid. Detailhandel dient behouden te blijven en zoveel mogelijk geconcentreerd te worden. In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor menging van functies in de voormalige winkelstrip aan het Aakplein. Via een wijizgingsbevoegdheid bij Aakplein is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om ook op de begane grond de woonfunctie te hebben.

4.10 Aansluiting Bij Stedelijke Parkeernormen En Verkeersbestemmingen

In het gehele gebied wordt uitgegaan van de bestaande situatie voor wat betreft parkeren. Het uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is parkeren op eigen terrein, hierbij wordt aangesloten op de nieuwe parkeernormen zoals vastgelegd de "Nota stallen en parkeren gemeente Utrecht".
De aanwezige wegen zijn in overeenstemming met de gewenste of bestaande verkeers- of verblijfsfunctie bestemd. Op deze wijze wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de beoogde doorgaande stroomfunctie van het autoverkeer, en het verblijfskarakter van de wegen en het overige openbare gebied in het plangebied. Binnen de diverse verkeersbestemmingen worden voldoende mogelijkheden geboden voor "ondergeschikte" aanpassingen in de bestaande inrichting, waardoor flexibiliteit ontstaat.

4.11 Visie Werkspoorkwartier

In de raadsvergadering van juli 2012 is de Ontwikkelingsvisie Werkspoorkwartier vastgesteld. Met deze visie wordt voor het Cartesiuswegterrein ingezet op een ontwikkeling naar een creatieve hotspot in combinatie met een stadsverzorgende functie.

Vanuit de markt is er op dit moment concrete belangstelling voor herontwikkeling van enkele panden naar creatief/cultureel bedrijvenverzamelgebouw. Het gebied tussen de Cartesiusweg, de sporen naar Rotterdam en Amsterdam en het Amsterdam-Rijnkanaal verandert. Grote, veelal transportgeoriënteerde bedrijven, trekken weg, terwijl kleine en vaak creatieve bedrijven zich er vestigen. De gemeente stelt geen grootschalige transformatie voor, maar kiest voor geleidelijkheid.

Om de ontwikkeling van het Werkspoorterrein voldoende ruimte en kansen te bieden is het belangrijk dat in dit bestemmingsplan een aantal bestaande panden en de Vlampijpzone de bestemming creatieve bedrijvigheid krijgen. Door strak te definiëren welke creatieve bedrijven, die deels normaliter onder de noemer kantoren vallen, zich mogen vestigen, voorkom je dat er ontwikkelingen op gang komen die concurreren met (toekomstige) kantoorlocaties elders in de stad.

Creatieve en stadsgeoriënteerde bedrijven
Creatieve en stadsgeoriënteerde bedrijven krijgen een kans in het Werkspoorkwartier. Draagvlak voor deze ontwikkelingsvisie Werkspoorkwartier is breed. Het terrein is in de loop van de jaren steeds centraler in de stad komen liggen. Het college kiest naast de creatieve bedrijven specifiek voor bedrijven met een stadsverzorgende functie om de verkeersdruk te beperken.

Geen kantoren, grootschalige leisure en woningen
Diverse creatieve bedrijven zijn al in het werkspoorkwartier gevestigd, en er zijn al concrete plannen voor een aantal grotere panden in het gebied. Ook zal voor de strook langs het spoor, de oorspronkelijke grondreservering voor de 'spoorlaan' een stedenbouwkundig plan worden gemaakt. In de ontwikkelingsvisie is de keuze voor de bouw van kantoren, grootschalige leisure en woningen uitgesloten.

Het toekomstperspectief van Werkspoorkwartier ligt in het creëren van een stedelijk werklandschap voor stadsgeoriënteerde bedrijven inclusief een creatieve zone.Vanuit de bestaande situatie zal geleidelijk de gewenste identiteit moeten groeien en betekenis gaan krijgen. Het gaat om ruimte geven aan toekomstige initiatieven wanneer ze binnen de identiteit passen en de kernwaarden van het gebied gaan versterken.

4.11.1 Bestemmingsplanregels

In dit bestemmingsplan wordt aan een specifiek gebied, delen van het Cartesiusterrein/Werkspoor, inclusief de Vlampijpzone (braakliggende strook langs het spoor), de mogelijkheid voor het vestigen van zogenaamde creatieve bedrijven toegevoegd. Een groot deel van bedrijven die onder deze definitie vallen, kunnen zich ook vestigen onder de normale definitie. Tevens wordt er een begripsomschrijving toegevoegd.

Aan de vestiging zijn de volgende randvoorwaarden verbonden:

  • voor het bedrijventerrein Cartesiusweg is de ruimte voor creatieve bedrijvigheid gemaximaliseerd tot 20.000 m2 bvo;
  • architecten- en reclamebureaus zijn gemaximaliseerd tot 5.000 m2 bvo (binnen de 20.000 m2 voor creatieve bedrijven);
  • een creatief bedrijf mag per vestiging/unit maximaal 500 m2 bvo bedragen.


In het bestemmingsplan is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om voldoende flexibiliteit te bieden indien dit wenselijk is. Bovenstaande geldt dus alleen voor die creatieve bedrijven die normaliter onder de noemer kantoren vallen.

Bedrijven die zich hoofdzakelijk richten op:

  • creatieve vormgeving; reclamebureaus, grafische bedrijven, architecten en industrieel ontwerpers;
  • het ontwerpen/produceren van beeld/geluid,gaming en tekst met gebruikmaking van radio, televisie, computer, internet, mobile telefonie, print en evenementen;
  • toegepaste kunsten: audiovisuele en fotografiebedrijven, ontwerpbureaus ten behoeve van mode, interieur.


Op deze wijze is de Ontwikkelingsvisie Werkspoorkwartier juridisch vertaald in de regels van dit bestemmingsplan.

4.12 Niet Opgenomen Ontwikkelingen

Uit de in de bovenstaande paragrafen geschetste aspecten blijkt dat het nieuwe bestemmingsplan toekomstgericht is. Uit de voorgaande hoofdstukken en inventarisatie van het bestaande beleid blijkt dat er een aantal ontwikkelingen zijn die op dit moment nog onvoldoende concreet zijn om op te nemen in dit bestemmingsplannen. Om te bepalen of iets direct wordt opgenomen in het bestemmingsplan is onderstaand beslismodel gehanteerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt in drie typen ontwikkelingen: groene, oranje of rode. Toetsingscriteria zijn zowel stedenbouwkundig als juridisch-planologisch van aard. Groene ontwikkelingen worden direct doorvertaald in het bestemmingsplan. De oranje ontwikkelingslocaties kunnen in de loop van het planproces nog worden doorvertaald in het bestemmingsplan via een directe bestemming, wijzigingsbevoegdheid of uit te werken bestemming. De 'rode' ontwikkelingslocaties worden bestemd conform de vigerende bestemmingslegging of de bestaande/ legale situatie. Hiervoor zal een zelfstandig juridisch traject worden doorlopen om vertraging van het onderhavige bestemmingsplanproces te voorkomen. Gezien het relatief lange tijdpad van de bestemmingsplanprocedure kunnen bepaalde ontwikkelingen tijdens het proces "verkleuren".

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0011.jpg"

In het huidige bestemmingsplan zijn de volgende ontwikkelingen vooralsnog niet verankerd.

4.12.1 Transformatie Cartesiusdriehoek

Van de NS is bekend dat er plannen zijn om het gebied Cartesiusdriehoek af te stoten als reservering voor spoorwegdoeleinden. De gemeente en de NS zijn de mogelijkheden voor transformatie van dit gebied tot onder andere woningbouw aan het onderzoeken. Er worden geen individuele ontwikkelingen mogelijk gemaakt, in afwachting van plannen voor integrale transformatie van het gebied.Omdat er nog onvoldoende bekend is over de toekomstige structuur en invulling van de Cartesiusdriehoek en de invulling pas op langere termijn aan de orde zal zijn, is de ontwikkeling niet opgenomen in het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o.. Het gebied krijgt vooralsnog een bestemmingsregeling die past bij het huidige gebruik.

4.12.2 Herontwikkeling Spinozaplantsoen en Thomas à Kempisplantsoen

Voor het Spinozaplantsoen en het Thomas à Kempisplantsoen wordt in de toekomst een herontwikkeling van het gebied verwacht. De woningen voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. In overleg met de woningcorporaties zal gekeken worden naar de herontwikkeling van dit gebied. Beide locaties zijn opgenomen in het 'Utrecht Vernieuwt' programma. Beperkend aspect hierbij is de ligging naast het Douwe Egberts-complex en de in de directe omgeving veelvuldig aanwezige infrastructuur. In het convenant met Douwe Egberts zijn afspraken gemaakt die bij een eventuele herontwikkeling in acht moeten worden genomen. De plannen voor de herontwikkeling van het Spinozaplansoen en het Thomas à Kempisplantsoen zijn nog niet concreet genoeg om op te nemen in het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. Het gebied is dan ook voorzien van een bestemmingsregeling die past bij het huidige gebruik.

4.12.3 Verruiming leisure mogelijkheden op bedrijventerreinen

Zoals in 2.4.4.5 is aangegeven dat er in de gemeente behoefte aan ruimte bestaat voor leisurevoorzieningen. Hierbij wordt gedacht aan vestiging op bedrijventerreinen. Uit onderzoek blijkt dat goede mogelijkheden zijn voor Cartesiusweg. Meerdere leisurevoorzieningen kunnen echter leiden tot een (wettelijke) m.e.r.(beoordelings)plicht (zie paragraaf 5.3) en moeten worden onderbouwd op milieu-effecten, ov-bereikbaarheid en de gevolgen voor parkeerdruk en verkeersbelasting. De wenselijkheid voor mogelijke leisureactiviteiten op Cartesiusweg zijn niet concreet genoeg om deze te faciliteren in het bestemmingsplan. Verruiming van deze leisuremogelijkheden wordt dan ook niet verder geregeld in dit bestemmingsplan. Leisure ontwikkelingen zullen via een buitenplanse procedure worden gefaciliteerd op het moment dat deze concreet genoeg zijn.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In deze paragraaf is een overzicht gegeven van welke milieuaspecten er in het plangebied gelden en wat daarvan de consequenties zijn.

In het plangebied zijn de volgende aspecten van belang:

  • verkeersaspecten;
  • milieu-effectrapportage ;
  • geluid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • geur;
  • externe veiligheid;
  • luchtkwaliteit;
  • bodemkwaliteit;
  • flora en fauna;
  • kwaliteit van de leefomgeving;
  • waterhuishouding;
  • kabels, leidingen en straalpaden;
  • archeologie;


Dit hoofdstuk gaat in op bovenstaande milieuaspecten voor zover relevant voor het plangebied.

5.2 Verkeer: Bereikbaarheid En Parkeren


Bereikbaarheid

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan (GVVP) 2005-2020 heeft als doelstelling: het bereiken en handhaven van een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu. Daartoe wordt gekozen voor selectieve bereikbaarheid. De economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, worden via verschillende verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (de verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit.

De komende jaren zal de mobiliteit in en rond Utrecht blijven groeien. Om Utrecht als stad en het plangebied in het bijzonder bereikbaar te houden is er een aantal maatregelen genomen.

Parkeren

Het parkeren bij de bedrijven en kantoren dient te geschieden op eigen terrein. De feitelijke parkeerbehoefte is sterk afhankelijk van de precieze bedrijfsvoering. Dit kan derhalve past beoordeeld worden bij de omgevingsvergunningafgifte en de vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer.

5.3 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieubeoordeling

Het doel van een Milieu Effect Rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Ook onder de drempels van de D-lijst moet beoordeeld worden of kan worden uitgesloten dat de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Indien dit niet het geval is dient hiervoor ook een m.e.r-beoordeling te worden opgesteld. Deze beoordeling vindt plaats op grond van de selectiecriteria van bijlage III van de EEG richtlijn milieu-effectbeoordeling.

5.3.1 Plangebied

In het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. wordt een geringe uitbreiding van het aantal meters b.v.o. ten behoeve van bedrijven mogelijk gemaakt. Er vindt een uitbreiding van de bouwhoogte plaats in het zuidelijk deel industrieterrein Cartesiusweg tot max 15 m (m.u.v. energiecentrale). Daarnaast wordt ten behoeve van de koffiebranderij Douwe Egberts beperkte extra mogelijkheden geschapen. Zie voor details hoofdstuk 5. Eventueel opgenomen dubbelbestemmingen leveren geen extra bedrijvigheid op, het gaat slechts om het soort bedrijven dat is toegestaan.

De in dit plan opgenomen activiteiten overschrijden niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. De in dit gebied geplande uitbreidingsmogelijkheden hebben slechts beperkte nadelige gevolgen voor het milieu. De uitbreiding veroorzaakt weliswaar zowel meer autoverkeer als openbaar vervoer, maar de daarmee gepaard gaande geluidseffecten en luchtkwaliteitsaspecten worden beoordeeld als respectievelijk niet significant en niet "in betekenende mate bijdragend aan een verslechtering." Er is geen sprake van bijzondere gevoeligheden of waarden in en om het gebied. De geringe uitbreiding die het plan mogelijk maakt heeft gezien de ligging nauwelijks effecten op de leefbaarheid voor de bewoners van omliggende woonwijken en wordt bovendien gereguleerd met gebruiksregels. Tevens zijn geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen conform de selectiecriteria van bijlage III van de EEG-richtlijnen milieu-effectbeoordeling. Er hoeft voor dit plan geen (plan-)MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.

5.4 Geluid

5.4.1 Inleiding

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object; hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.


De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels', kan hierop een uitzondering worden gemaakt. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachte geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel. De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;

Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

5.4.2 Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden langs alle wegen en spoorlijnen geluidszones, met uitzondering van:

  • woonerven;
  • 30 km / h-gebieden;


Aangezien zich binnen het plangebied geen woonerven en vrijwel geen 30 km/h-wegen bevinden, zijn bijna alle wegen gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. De zonebreedte van een gezoneerde weg is afhankelijk van de ligging en het aantal rijstroken.

Indien binnen de zone van een gezoneerde weg sprake is van een "nieuwe situatie" in de zin van de Wet geluidhinder, dient ingevolge de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Nieuwe situaties doen zich voor bij de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen geluidszones van wegen en de aanleg van nieuwe wegen langs bestaande of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Het is daarom niet nodig om in het kader van wegverkeerslawaai een akoestisch onderzoek uit te laten voeren.

5.4.3 Railverkeerlawaai

In het plangebied wordt op verschillende locaties gereden met treinen. Akoestisch gezien zijn de doorgaande sporen Utrecht-Amsterdam en Utrecht-Den Haag het meest bepalend voor geluid. De geluidsproductie van deze sporen vallen onder de regelgeving van de Wet milieubeheer (Swung). Het bestemmen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen valt onder de Wet geluidhinder. In het kader van het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. vinden geen veranderingen plaats aan het spoor. Er hoeft derhalve geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

5.4.4 Industrielawaai

Algemeen

Wanneer op een industrieterrein conform het bestemmingsplan bedrijven worden toegelaten die veel lawaai kunnen voortbrengen, moet er vanuit de Wet geluidhinder rond dit terrein een geluidszone worden vastgesteld. Deze categorie van bedrijven (de zogeheten 'grote lawaaimakers') staan beschreven in bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. Grote lawaaimakers zijn bijvoorbeeld betonfabrieken, motorcrossterreinen en energiecentrales. Buiten deze geluidszone mag de geluidsbelasting veroorzaakt door het industrieterrein niet hoger zijn dan 50 dB(A). Binnen de zone gelden grenswaarden bij woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

Lage Weide

Een groot deel van industrieterrein Lage Weide (inclusief het Cartesiuswegterrein) is gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder. Onderstaande figuur laat zien op welk deel van Lage Weide (geel) conform het huidige bestemmingsplan grote lawaaimakers zijn toegestaan. Het voormalig grondgebied van de gemeente Maarssen en sommige andere gebieden aan de rand van Lage Weide (bijvoorbeeld nabij de Cartesiusweg) behoren niet tot het gezoneerde deel. Het blauwe gebied in de figuur is de zone; dit ligt deels over het bedrijventerrein en deels over woongebieden zoals Zuilen en de Schepenbuurt. Binnen de zone zijn, na een saneringsoperatie (in 1997), maximaal toelaatbare geluidsniveaus (MTG's) bij woningen vastgelegd van 55 dB(A) etmaalwaarde. Nadien zijn voor nieuwe woningen in de zone (bijvoorbeeld Op Buuren in Maarssen en bestemmingsplan Zuilen) nog grenswaarden (hogere waarden)opgelegd tot 55 dB(A). Genoemde grenswaarden moeten in acht worden genomen bij de verlening van omgevingsvergunningen aan bedrijven in het kader van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0012.png"

Gezoneerde industrieterrein en zone Lage Weide

Aanpassingen zone
Met het nieuwe bestemmingsplan wordt een aantal veranderingen doorgevoerd met betrekking tot het aspect geluid. De hieronder beschreven aanpassingen zijn nader toegelicht in een akoestisch onderzoek (zie bijlage). Daarin wordt aangetoond dat de wijzigingen passen binnen de grenswaarden en geen relevante gevolgen zullen hebben voor de milieuhinder in de omgeving enerzijds en de beschikbare geluidsruimte voor de bedrijven anderzijds.

  • Kleine correcties zonegrens

Aanpassing van de binnenste zonegrens (=grens van het gezoneerde industrieterrein) is gewenst daar waar deze dwars over het terrein van een bedrijf heen loopt. De juridische onduidelijkheden die daaruit voortvloeien, zijn ongewenst. De grens is daarom op een meer logische plek gelegd en volgt zoveel als mogelijk de as van een weg of een kavelgrens. Per geval is, afhankelijk van de akoestische relevantie van het bedrijf, bekeken of het betreffende bedrijf binnen of buiten de grens moet worden geprojecteerd. Het akoestisch rapport in de bijlage gaat hier verder op in. De wijzigingen hebben geen significante gevolgen voor de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein Lage Weide.

Ook de buitenste begrenzing van de zone is op een aantal plaatsen zodanig verlegd dat op een meer logische wijze de lijnen in het veld worden gevolgd (wegen en kavelgrenzen). Er zijn alleen wijzigingen aangebracht binnen het bestemmingsplangebied. De wijzigingen worden in meer detail in de bijlage besproken.

Onderstaande figuur laat de gewijzigde zonegrenzen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0013.png"

Oude en nieuwe zonegrenzen (blauw = oud, rood = nieuw)

  • MTG Schepenbuurt

Uit berekeningen is gebleken dat ter plaatse van een klein aantal woningen in de Schepenbuurt niet wordt voldaan aan de maximale toelaatbare geluidsbelasting zoals die is vastgelegd in het MTG-besluit na afronding van de saneringsoperatie. Voor vier woningen aan de Fregatstraat (huisnummer 181-187) ligt de oorzaak in het feit dat bij de berekeningen destijds de afscherming van het geluid door de loods van RET (voorheen Jongeneel) voor de hele straat is verondersteld. Vier woningen aan het einde (westkant) van de straat vallen echter buiten deze afscherming waardoor de geluidsbelasting hier 2 dB hoger uitvalt.

Voor enkele woningen in de bovenste laag van het woonblok aan de Loggerstraat (huisnummers 10, 12, 22 en 24) geldt, dat de berekende geluidsbelasting 1 dB hoger is dan de huidige vastgestelde grenswaarde. Dit komt omdat bij de vaststelling alleen de geluidsbelasting op een hoogte van 5 meter is bepaald. Op grotere hoogte wordt het geluid minder effectief door de bebouwing in de directe omgeving afgeschermd.

Voor genoemde woningen wordt met een separate hogere grenswaarde procedure een nieuwe grenswaarde vastgelegd om deze fouten te repareren. Met de wijziging wordt overigens niet méér geluid mogelijk gemaakt dan nu in de vergunningen is toegestaan. De huidige geluidsbelasting vanwege Lage Weide is ten opzichte van de situatie na sanering overigens licht afgenomen.

  • Geluidscontouren

Met de hierboven beschreven wijzigingen kan op alle locaties worden voldaan aan de grenswaarden.De afbeelding hieronder laat ter illustratie de actuele 50 en 55 dB(A) geluidscontouren zien. Duidelijk is te zien dat de geluidsbelasting buiten de zone (dus buiten de buitenste rode lijn) nergens boven de 50 dB(A) uitkomt (geel). Het oranje gebied laat zien dat de grenswaarde van 55 dB(A) bij woningen nergens wordt overschreden (uitgezonderd de eerder vermelde woningen in de Schepenbuurt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0014.png"

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Bedrijventerrein Cartesiusweg e.o. is hoofdzakelijk bestemd voor bedrijven met een regionaal en een stedelijk verzorgingsgebied. Een bedrijventerrein moet door zijn hinderveroorzakende functie rekening houden met gevoelige objecten zoals woningen, scholen of ziekenhuizen, maar ook natuur of het buitengebied is als gevoelig te betitelen.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is de bescherming van de omliggende woonwijken van belang. Met de bescherming van woningen is in dit plan rekening gehouden. Door op het terrein een inwaartse zonering toe te passen worden de meest hindergevende bedrijven op de grootst mogelijke afstand van gevoelige objecten toegestaan De gevoelige functies zijn het woongebiedjes van de Schepenbuurt, Thomas á Kempisplantsoen, Spinozaplantsoen.

Omgevingstype

De gemeente Utrecht heeft de richtwaarden voor het geluid van bedrijven in de Geluidnota Utrecht 2007 vastgelegd. Het geluid van bedrijven mag bij woningen langs drukke wegen hoger zijn dan langs een rustige weg. Op basis van vele referentiemetingen is een beeld verkregen van wat de drukke wegen en rustige woonwijken zijn. Dit is middels een kaart in de Geluidnota gevisualiseerd.

5.5.2 Inwaartse zonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Utrecht de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering", gelden er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen.

Via een zonering wordt er, in aanvulling op de algehele beperking tot lichte en middelzware bedrijvigheid, voor gezorgd dat het gebruik van een bedrijf niet milieuhinderlijk wordt voor woningen/ andere gevoelige functies. Aan de hand van een 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten' (ook gebaseerd op de publicatie van de VNG) wordt een lijst van bedrijfsactiviteiten gegeven die binnen het plangebied toelaatbaar zijn. In deze lijst zijn de verschillende bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een aantal milieucategorieën. Iedere milieucategorie kent een eigen minimale afstand die aangehouden moet worden tot woonbebouwing/andere gevoelige functies. Het aantal categorieën dat wordt onderscheiden in de VNG-uitgave is zes, waarbij de categorieën 1 en 2 betrekking hebben op lichte bedrijven en waarbij de hoogste categorie (categorie 6) de meeste hinder veroorzaakt. Per categorie wordt een grootste indicatieve afstand aangegeven. Die grootste afstand geeft de minimaal aan te houden afstand weer:

Milieu-
categorie
Minimale afstand
1 0 en 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m

De omgevingsvergunning inzake het aspect milieu is vervolgens het maatwerk, waarmee aan de hand van de precieze aard en omvang van het bedrijf, kan worden beoordeeld wat acceptabel en toelaatbaar is.

Bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Dit heeft tot gevolg dat bij de invulling van het bedrijventerrein minder belastende activiteiten op kleine afstand en meer belastende activiteiten op grotere afstand worden toegelaten afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0015.png"Milieuzonering in het plangebied

Beoordeling gevestigde bedrijven

Het grootste deel van de aanwezige bedrijven op het bedrijventerrein past binnen de milieuzonering. Een aantal bedrijven past niet binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie. Deze bedrijven wordt op de plankaart aangeduid met een maatbestemming.

Vergelijking met milieucategorieën oude bestemmingsplannen

In de oude bestemmingsplannen is uitgegaan van de de categorie-indeling van de Utrechtse standaardlijst. Bij deze Utrechtse standaardlijst wordt uitgegaan onderstaande afstanden en bijbehorende categorieën.

Afstand tot gevoelige bebouwing Utrechtse standaardlijst afstand tot gevoelige bebouwing
0 meter cat 1
0 meter cat 2
40 meter cat 3
100 meter cat 4
300 meter cat 4a
500 meter cat 5
1.500 meter cat 6

Naast de Utrechtse lijst werd door andere gemeenten in Nederland veelal gebruik gemaakt van de VNG- bedrijvenlijst. Met de landelijke standaardisering van bestemmingsplannen is de gemeente Utrecht overgegaan tot hantering van de VNG lijst zoals die is opgenomen in de VNG Brochure "Bedrijven en milieuzonering" editie 2009.

Deze lijst benoemt voor een breed scala aan milieubelastende activiteiten de gewenste richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Bij het bepalen van de richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddeld' moderne bedrijfsactiviteiten;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijke te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van activiteiten binnen zones met een verschillende milieucategorie.


Onderstaande tabel geeft deze afstanden uitgaande van een rustige woonwijk (zoals de wijk Schepenbuurt).

Richtafstand Milieucategorie
10 m 1
30 m 2
50 m 3.1
100 m 3.2
200 m 4.1
300 m 4.2
500 m 5.1
700 m 5.2


Vergelijking van beide tabellen laat zien dat er een verfijning in de milieucategorieën 3 en 5 is gemaakt. Gemeente Utrecht had categorie 4 al verfijnd om de afstandstappen niet te groot te maken. De verfijning van afstandstappen sluit beter aan bij de praktijk. Waar voorheen in een bestemmingsplan bij een richtafstand van 100 meter milieucategorie 4 was toegestaan, in een nieuw bestemmingsplan bij een afstand van 100 meter categorie 3.2 wordt. De bestaande bedrijven worden door deze nieuwe aanduiding niet in hun bedrijfsvoering geschaad. Zij zijn zodanig bestemd dat zij langdurig kunnen doorfunctioneren, omdat de richtafstand gekoppeld is aan hun bedrijfsactiviteit.

5.6 Geur

5.6.1 Normstelling en beleid

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven hoeveel geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Dit geldt voor bestaande woningen en voor nieuwe woningen.
Voor nieuwe situaties is de norm strenger dan voor bestaande situaties. De hoogte van de acceptabele geurbelasting is afhankelijk van het soort geur. Een bepaalde geurbelasting van bijvoorbeeld koffie is minder hinderlijk dan dezelfde mate van geurbelasting van een rioolwaterzuivering. Daarom verschilt de toegestane geurbelasting per soort bedrijf. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer/Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen).

Kleinere bedrijven zoals horeca of een bakkerij kennen soms ook geurhinder. Via de milieuwetgeving wordt de milieutechnische aanvaardbaarheid hiervan geregeld en gehandhaafd.

5.6.2 Douwe Egberts

De gemeente Utrecht heeft in een convenant met Douwe Egberts) vastgelegd dat voor bestaande en nieuwe woningen binnen de invloedssfeer van de fabriek van Douwe Egberts een geurbelasting van 4,8 ge/m3 bij 98 percentiel acceptabel is. Dat is de norm waaraan getoetst wordt. Bij de vergunning Wet milieubeheer/Wabo van DE (2006) is een gecombineerde geur- en geluidscontour opgenomen waarin op verschillende hoogtes de benodigde afstand voor woningen met betrekking tot de geuremissie van 4,8 ge/m3 en een geluidsbelasting van 55 dB(A) is opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0016.png"

Gecombineerde geur- en geluidscontour Douwe Egberts

De contouren op deze kaart bedragen van binnen naar buiten:
oranje: hoogte 5 meter
groen: hoogte van 10 meter
bruin: hoogte van 15 meter
blauw: hoogte van 20 meter
groen: hoogte van 25 meter
rood: hoogte van 30 meter
zwart: hoogte 49 meter

In het convenant is opgenomen dat de gemeente in ieder relevant bestemmingsplan een maximum bouwhoogte opneemt die niet uitkomt boven de hoogte van de gecombineerde geur- en geluidscontour ter plaatse (zie bovenstaande afbeelding). Dit geldt alleen voor 'geluidsgevoelige bestemmingen'. Dit is om te voorkomen dat DE door nieuwe woningbouw te maken krijgt met klachten en niet meer aan de vergunning kan voldoen. Daarnaast dient woningbouw op 100 meter afstand te blijven van het gedeelte van het bedrijf dat als categorie 4 moet worden bestempeld en 40 meter van het gedeelte van het bedrijf dat als categorie 3 moet worden bestempeld (categorieën en afstanden conform de toen geldende Lijst van bedrijfsactiviteiten).

5.6.3 Overige bedrijven

In de regels van dit bestemmingsplan zal onder meer een afwijkingsmogelijkheid worden opgenomen waardoor nieuwvestiging van bepaalde bedrijven die in de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' geuroverlast veroorzaken op een afstand van 100 m en meer kunnen worden toegelaten indien zij, na het toepassen van BBT c.q. technische maatregelen, nog slechts een verwaarloosbare geurhinder veroorzaken en nieuwe ontwikkelingen rondom het plangebied mogelijk blijven. Nieuwvestiging van geurproducerende bedrijven blijft derhalve, onder bepaalde voorwaarden, mogelijk.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Algemeen

In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) bestaat uit de kans op het overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.

Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet wordt bereikt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.

In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:

  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. Voor het plangebied zijn de spoorlijnen Utrecht-Woerden en Utrecht-Amsterdam en het Amsterdam-Rijnkanaal relevant. De A2 ligt op te grote afstand (meer dan 500 meter) om van invloed te zijn. Over niet-Rijkswegen vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats dat wordt gereguleerd door de gemeentelijke routeringsverordening;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. In het plangebied bevinden zich twee hogedruk aardgastransportleidingen die de Merwedecentrale van gas voorzien;
  • Bedrijven die vallen onder het Bevi. Binnen het plangebied bevindt zich één Bevi bedrijf, het LPG tankstation aan de Cartesiusweg. Buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die een invloedsgebied hebben met een overlap over het plangebied;
  • Gasontvangststation. Binnen het plangebied bevindt zich een dergelijk station, gelegen op het terrein van de Merwedecentrale;
  • Bedrijven die vuurwerk mogen opslaan. Politiepost (Schaverijstraat).


Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in:

  • de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs; voor transport over weg, spoor en water)
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; voor transportleidingen)
  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; voor bedrijven)


Voor uitgebreidere achtergrondinformatie wordt verwezen naar bijlage 1.

5.7.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water

Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (tankwagon, schip) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding en/of door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankwagon tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.

Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens de uitgangspunten van het Basisnet. Dit Basisnet zal op korte termijn wettelijk worden verankerd door middel van aanpassing van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het nieuw vast te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Het Betv zal de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen gaan beschrijven. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Vervoer over het spoor

De spoorlijn Utrecht – Woerden maakt geen deel uit van het Basisnet. Dit betekent dat er voor deze spoorlijn geen risicoruimte wordt opgenomen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en dat in verband met het berekenen van het groepsrisico uitgegaan kan worden van nul transporten. De consequentie hiervan is dat er geen enkele PR contour bestaat en dat het groepsrisico gelijk aan nul is.

De spoorlijn Utrecht – Amsterdam is wel opgenomen in het Basisnet maar voor dit spoor bestaat volgens het Basisnet binnen het plangebied geen PR 10-6 contour.

Ook zijn volgens het Basisnet geen plasbrandaandachtsgebieden aanwezig.

Het groepsrisico is laag en wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

Het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.

Vervoer over het water

Voor het Amsterdam-Rijnkanaal bestaat geen PR 10-6 contour die op de oever komt. Wel zal er op basis van het Basisnet een plasbrandaandachtsgebied gaan gelden. Voor dit bestemmingsplan is dit nog niet relevant omdat de langs het kanaal gelegen bestemmingen al zijn toegestaan op grond van bestaande bestemmingsplannen.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam-Rijnkanaal legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. De onderbouwing van de conclusies is weergegeven in bijlage 1.

5.7.3 Vervoer door aardgasleidingen

Het risico bij aardgasleidingen wordt vooral veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging bij graafwerkzaamheden etc. Het vrijkomende gas zal tot een ontploffing leiden gevolgd door brand.

Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het Bevb beschrijft de afstanden tussen buisleidingen en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Op geen enkele plek langs de beschreven tracé's bestaat er een PR=10-6 contour.

Binnen de belemmeringenstrook bevinden zich op enkele plaatsen gebouwde objecten. In de planregels zijn voorschriften opgenomen die legale bestaande bebouwing binnen de belemmeringenstrook toestaat.

Volgens uitgevoerde berekeningen van de groepsrisico's bestaan er bij geen van de aardgasleidingen overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Het groepsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

De status van het bestemmingsplan is overigens niet afhankelijk van deze berekeningen. Het gaat om een conserverend bestemmingsplan; van toename van het groepsrisico is daarom geen sprake.

Voor een uitgebreidere onderbouwing van de conclusies en de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar de bijlage 1.

5.7.4 Bedrijven die vallen onder het Bevi

Binnen het bestemmingsplangebied ligt één tankstation waar ook LPG wordt verkocht. De verkoop van LPG leidt tot veiligheidsrisico's vanwege het mogelijk vrij kunnen komen van LPG, en het ontbranden daarvan, en het ontploffen van een LPG tankauto. Vanwege de veiligheidsrisico's bij het tankstation is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevi beschrijft de afstanden tussen risicovolle bedrijven en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

LPG verkooppunt Cartesiusweg

Aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico m.b.t. het LPG vulpunt wordt voldaan. Aan de richtwaarden voor het plaatsgebonden risico m.b.t. het LPG vulpunt wordt niet voldaan. Aangezien het om een bestaande situatie gaat (geen saneringsverplichting) wordt dit als acceptabel beschouwd.

Aan de overige afstandscriteria m.b.t. de ondergrondse LPG tank en de afleverzuil wordt voldaan.

Volgens een uitgevoerde berekening van het groepsrisico is er geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico, uitgaande van de aanwezigheid van een hittewerende coating op de tankauto's; deze coatings zijn in de loop van 2010 aangebracht. Door het instellen van zogenaamde venstertijden zou het groepsrisico nog verder teruggebracht kunnen worden. Hierover zullen nog onderhandelingen worden gestart. Bij gebleken haalbaarheid zal een procedure gestart worden tot wijziging van de milieuvergunning.

Het groepsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, ook zonder het realiseren van de genoemde venstertijden.

De onderbouwing van de conclusies over het plaatsgebonden risico van alle vier genoemde bedrijven is weergegeven bij de verantwoording van het groepsrisico in bijlage 1. is opgenomen.

De volgens het Bevi verplichte verantwoording van het groepsrisico voor alle vier bedrijven is opgenomen in bijlage 1.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Inleiding

Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor de plannen:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarden;
  • Een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt "niet in betekende mate" (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).


Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Op 1 augustus 2009 zijn de Implementatiewet alsmede het Derogatiebesluit in werking getreden. Met het Derogatiebesluit heeft Nederland van de Europese Commissie uitstel (derogatie) gekregen van de termijnen waarbinnen aan de grenswaarden moet worden voldaan. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat tevens op 1 augustus 2009 van kracht geworden is, heeft ter onderbouwing gediend van de derogatie.

Het NSL is een samenwerkingsprogramma tussen rijk, provincies en gemeenten, dat erop is gericht om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) aan de grenswaarden te voldoen. Het NSL bevat daartoe een omvangrijk maatregelenpakket, met zowel landelijke, regionale als gemeentelijke maatregelen. Op deze maatregelen rust een uitvoeringsplicht. Het NSL heeft een looptijd van 5 jaar (tot augustus 2014).

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

5.8.2 Conclusie

Ten behoeve van het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. zijn luchtberekeningen uitgevoerd. Daarbij is de luchtkwaliteit op de relevante wegen in het bestemmingsplangebied op drie momenten (2013, 2015 en 2020) inzichtelijk gemaakt. Geconstateerd kan worden dat in alle drie de onderzoeksjaren voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In paragraaf 4.8.1 is aangegeven op welke gronden (genoemd in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer) bestuursorganen hun bevoegdheden (die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit) kunnen uitoefenen.

Op basis van de uitgevoerde luchtkwaliteitberekeningen kan worden geconcludeerd dat in de toekomstige bestemmingsplansituatie aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder a van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Gelet op het vorenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer om het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. vast te stellen.

5.9 Bodemkwaliteit

5.9.1 Bodembeleid

Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.


Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

5.9.2 Onderzoek

In het plangebied is altijd industriële bedrijvigheid aanwezig geweest en nog aanwezig. Het betreft de bedrijventerreinen Cartesiusweg, DE, die grotendeels na 1960 zijn aangelegd, de Cartesiusdriehoek (spoorgebied van NS), het Spinozaplantsoen en Thomas à Kempisplantsoen met woningen en de Schepenbuurt (woonwijk). Op basis van de bodemkwaliteitskaart van 2011 is de Schepenbuurt ingedeeld als middeloude woonbebouwing en de bedrijventerreinen als zware industrie. De stedelijke ophooglaag in de middeloude woonwijken is circa 1 meter dik, en deze is overwegend licht verontreinigd. De stedelijke ophooglaag bij de zware industrie is gemiddeld 1 m dik en bevat licht tot plaatselijk ernstige verontreinigingen. Van de Cartesiusdriehoek was in 2002 separaat een bodemkwaliteitskaart gemaakt en hier is de bovengrond ook licht tot plaatselijk ernstig verontreinigd. De laatste jaren heeft hier veel grondverzet plaatsgevonden, deze bodemkwaliteitskaart is verouderd is en kan niet meer gebruikt worden bij grondverzet.

Informatie over historische gegevens en uitgevoerde bodemonderzoeken is te raadplegen via de website www.utrecht.nl/milieu/bodem.

5.9.3 Grondwater

In en rond de Utrechtse binnenstad is sprake van vermenging van grootschalige diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige organische gechloreerde verbindingen. Deze verontreinigingen zijn niet altijd meer goed als losse pluimen te onderscheiden dan wel aan te pakken. Daarom heeft de gemeente een beleidskader met een gebiedsgerichte aanpak van deze grondwaterverontreinigingen ontwikkeld (mei 2009). Voor een grootschalig gebied rondom het stationsgebied wordt nu een saneringsplan opgesteld (Biowasmachine). De uiterste zuidoosthoek van het plangebied (naast de gebouwen in de Cartesiusdriehoek) bevindt zich waarschijnlijk in dit gebied. Binnen de randvoorwaarden van het saneringsplan zijn in de zuidoosthoek ingrepen in de ondergrond (bijvoorbeeld grondwateronttrekkingen voor bouw of warmte/koude opslag) uitvoerbaar, zonder rekening te houden met de grondwaterverontreinigingen van de binnenstad. De VOCl-verontreiniging aan de Cartesiusweg valt niet binnen het gebied en staat daar nog los van.

5.9.4 Conclusie

Vanwege de aanwezige (bekende en nog onbekende) bodemverontreinigingen moet bij omgevingsvergunningen en grondwaterontrekkingen rekening gehouden worden met bodemonderzoek en/of saneringsmaatregelen. In dit bestemmingsplan wordt voornamelijk de bestaande situatie vastgelegd. De in het plangebied voorkomende functies zijn reeds gerealiseerd. Daarom is in het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan geen milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen welke binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn wordt bij de omgevingsvergunningverlening zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit. Gesteld kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

5.10 Flora En Fauna

5.10.1 Inleiding

Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones zich steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.

In de Flora- en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora- en faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings )plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora- en faunawet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora- en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend

5.10.2 Onderzoek en conclusie

Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert, moet middels een flora en fauna inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten en diersoorten.

Bureau Waardenburg heeft in het kader van dit bestemmingsplan in februari 2013 een quickscan uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. Hierbij zijn verschillende beschermde soorten aangetroffen. Het gehele onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

In Cartesiusweg e.o. is het voorkomen van diverse beschermde soorten vastgesteld. Het betreft veelal soorten die zijn aangepast aan het leven in stedelijk gebied. Het bestemmingsplan actualiseert de bestaand situatie, waardoor geen noemenswaardige conflictsituaties worden verwacht met betrekking tot de Flora- en faunawet. Ingrepen kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, maar door mitigerende maatregelen te treffen kunnen de effecten worden beperkt. Eventueel kunnen compenserende maatregelen worden toegepast, bijvoorbeeld in de vorm van het plaatsen van nestkasten.

De belangrijkste waarden (Flora- en faunawet) zijn:

  • kademuur Industriehaven (zwartsteel, steenbreekvaren, tongvaren)
  • pannengedekte daken (huismus, gierzwaluw)
  • ondergrondse objecten en bunker (mogelijk vleermuizen).


Daarnaast is specifiek op de braakliggende terreinen een hoge biodiversiteit aanwezig.

In Cartesiusweg e.o. zijn geen gebieden aanwezig die zijn beschermd krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 of planologische bescherming genieten in het kader van de Ecologische HoofdStructuur.

Dit bestemmingsplan is actualiserend van aard. Er hoeft daarom geen verder vleermuisonderzoek gedaan te worden om het bestemmingsplan vast te stellen. Wanneer nieuwe ontwikkelingen in het gebied plaatsvinden is verder vleermuisonderzoek noodzakelijk. Bij werkzaamheden aan de kades dient rekening gehouden te worden met de aanwezige varens.

Indien in gebieden met pannengedekte daken werkzaamheden aan de daken worden verricht vormen de aanwezige huismussen en gierzwaluwen aandachtspunten. Er dient dan gedetailleerd onderzoek te worden verricht en eventueel maatregelen te worden genomen.

5.10.3 Groenstructuur projectgebied

In het plangebied is groen spaarzaam aanwezig in de vorm van enkele bomenrijen (voornamelijk populieren), wegbegeleidend groen, (spoor)bermen en enig groen op de bedrijventerreinen.

Groengebied en verbindingen naar buiten

In het bestemmingsplangebied ligt geen ecologische groenstructuur.

De spoorbermen vormen in Utrecht één van de groene verbindingsstructuren. De spoorlijnen hebben vaak een brede stuk groen tussen bebouwing en spoorbaan. Vele reizigers zien Utrecht vanuit de trein. Het groen langs de spoorlijnen biedt deze reizigers en de aanliggende bewoners aantrekkelijke beelden. Tevens bieden de bermen van de spoorlijnen mogelijkheden om groene verbindingen aan te leggen.

5.11 Kwaliteit Van De Leefomgeving

5.11.1 Duurzaamheid

De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op duurzaamheidgebied met als speerpunt energie een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen, gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.

Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens een kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

Naast energie gaat het duurzaamheidbeleid ook over de milieubelasting vanwege materiaalgebruik, binnenmilieu/gezondheid, ruimtegebruik et cetera. Met prestatie-eis gerichte duurzaamheidinstrumenten kan de duurzame kwaliteit van plannen 'gemeten' worden.

Uitvoeringsprogramma Utrechtse Energie!

Deelprogramma's Bedrijven en Duurzame herontwikkeling.

In Utrecht wordt het grootste deel van de CO2-uitstoot veroorzaakt door werkgevers in de stad. Duurzame bedrijfsvoering is voor steeds meer bedrijven interessant, omdat het kosten bespaart, maar ook omdat het aantoonbaar maatschappelijk verantwoord ondernemen een concurrentiefactor is. Zo geeft 60% van de MKB bedrijven aan dat zij worden aangesproken op duurzaamheid door klanten of toeleveranciers. De gemeente stimuleert alle werkgevers met meer dan vijf werknemers om te verduurzamen.

Die worden onersteund in een branche- of gebiedsaanpak. Met de verschillende ondernemersverenigingen van bedrijventerreinen worden gesprekken gevoerd over welke aanpak het beste aansluit bij het betreffende terrein. Bij een gebiedsgerichte aanpak staat de vitaliteit en de kwaliteit van de leefomgeving centraal.

Omdat het bedrijventerrein Cartesiusweg e.o. een reeds bestaand bedrijventerrein is, is toepassing van duurzaamheidsmaatregelen slechts ten dele relevant. Met name bij (her)ontwikkelen van bedrijven of delen van het terrein, dient rekening te worden gehouden met het bovenstaande beleid.

5.12 Waterhuishouding En Huishouding

5.12.1 Aanleiding

Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen èn het functioneren van het stedelijke watersysteem (waterhuishouding en riolering) onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door de ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige- en rioleringssituatie. Met de watertoets worden de gevolgen van een plan voor het stedelijk water vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Voor het bedrijventerrein 'Cartesiusweg' in het noordwesten van Utrecht wordt een beheerbestemmingsplan opgesteld om de bestaande situatie vast te leggen. Een beheergebied is een gebied waar geen grote ruimtelijke ontwikkelingen meer plaatsvinden. Deze waterparagraaf beschrijft de bestaande waterhuishoudkundige- en rioleringssituatie van het bedrijventerrein Cartesiusweg zodat bij het opstellen en uitwerken van strategisch en operationeel beleid de kenmerken en de belangen van het lokale water- en rioleringssysteem kunnen worden gewaarborgd.

5.12.2 Beleidskader

In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, het waterschap HDSR en de gemeente Utrecht gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' te worden gehanteerd. Per overheidsniveau is het waterbeleid in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, WB21, NBW, Waterwet;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2014 [1];
  • Waterschapsbeleid: Waterstructuurvisie 2002 [2], Waterbeheerplan 2010-2015 [2], Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur [3].

[1] De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

[2] Zie bijgevoegde bijlage 'Beleidskader HDSR' voor een toelichting op deze planfiguren.

[3] Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.

5.12.3 Plangebied

Bedrijventerrein Lage Weide bevindt zich in het noordwesten van Utrecht en wordt globaal begrenst door het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK) aan de westzijde, de spoorverbinding Utrecht-Amsterdam aan de noordoostzijde, en de spoorverbinding Utrecht-Gouda aan de zuidzijde. Bedrijventerrein Cartesiusweg wordt gekenmerkt door afwisseling in grootte, leeftijd en activiteit van panden en bedrijven. De energieproducenten Nuon en Eneco nemen een groot deel van het ongeveer 40 hectare grote bedrijventerrein in beslag. Op de kleine percelen zijn relatief veel regionaal dienstverlenende bedrijven gevestigd. De Industriehaven ligt aan de rand van dit deelgebied, de enige functionerende havenkom aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal in de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0017.png"

Analysekaart Lage Weide - Cartesiusweg (bron: Welstandsnota Utrecht - juni 2004)

5.12.4 Oppervlaktewater

Amsterdam-Rijnkanaal

De aanleg van kanalen en havens in de 19e en 20e eeuw heeft de ruimtelijke structuur in het plangebied sterk beïnvloed. In het plangebied zijn het Amsterdam-Rijnkanaal, het Merwedekanaal en de insteekhavens het belangrijkste ruimtelijke structurerend element. Door de aanwezigheid van de havens is er in het plangebied een aantal watergebonden bedrijven gevestigd.

Het Amsterdam-Rijnkanaal is in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (EKRW) aangewezen als waterlichaam van het type M7 (grote diepe kanalen met scheepvaart) en heeft de EKRW-code NL86_5.

Beheer

Het bevoegd gezag van het oppervlaktewater in het plangebied ligt, vanwege de verschillen in functies en belangen, bij een aantal instanties (zie figuur 2):

Rijkswaterstaat heeft de zorg voor het waterstaatkundig-, het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Merwedekanaal (blauwe arcering) en is formeel-juridisch bevoegd gezag van het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer in de havens (gele arcering). Rijkswaterstaat is tevens bevoegd gezag en beheerder van alle waterkeringen in het plangebied.

De gemeente Utrecht is verantwoordelijk voor het waterstaatkundig beheer en het reguliere (operationele) waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de industriehaven en de werkspoorhaven (gele, groene en roze-streep arcering).

Het geheel ligt in het beheergebied van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) dat verantwoordelijk is voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. HDSR is ook bevoegd gezag en beheerder van de waterkeringen langs het Merwedekanaal.

Peilgebieden

In het plangebied Cartesiusweg is relatief weinig oppervlaktewater aanwezig. Aan de westzijde bevindt zich het Amsterdam-Rijnkanaal/ Merwedekanaal dat een streefpeil heeft van NAP -0.40 m.

Aan de noordoostzijde van de Nijverheidsweg/ Cartesiusweg ligt een watervoerende watergang met de status van tertiair water (wijkwatergang) [4]. Deze watergang heeft een belangrijke waterhuishoudkundige functie (afwatering en ontwatering lokaal gebied).

De status van watergangen is van belang voor de breedte van de beschermingszone. Een beschermingszone beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast en de aan/afvoer en berging van water dan wel het onderhoud wordt gehinderd. De breedte van de beschermingszone aan weerszijden van oppervlaktewater is vastgelegd in de Legger [5] van Rijkswaterstaat en waterschap HDSR. Voor lokaal oppervlaktewater dient 2 meter voor tertiaire watergangen te worden gereserveerd [4]. Deze beschermingszone's dienen in het bestemmingsplan als een dubbelbestemming ('waterstaat-water') te worden bestemd.

Bedrijventerrein Cartesiusweg maakt onderdeel uit van het peilgebied Utrecht Centrum en heeft een streefpeil van NAP +0.58 m. Bij hevige neerslaggebeurtenissen mag het waterbezwaar leiden tot een peilstijging van 0,3 m.

[4] Het onderscheid tussen primair, secundair en tertiair oppervlaktewater geldt enkel voor lokaal oppervlaktewater in beheer bij waterschap en gemeente. Door Rijkswaterstaat wordt op nationaal en interregionaal niveau een andere indeling gehanteerd.

[5] Een legger is een verzameling kaarten waarin de afmetingen van elke watergang en elke kade en dijk precies zijn vastgelegd. Eeuwenlang werden de maten bijgehouden op papieren kaarten, tegenwoordig gebeurt dit digitaal met Geografische Informatie Systemen. In de Keur en de leggers is tevens vastgelegd wie voor een watergang of -kering onderhoudsplichtig is en welke voorwaarden van toepassing zijn. Het waterschap controleert of aan deze verplichtingen is voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0018.png"

Beheerderskaart watergangen Cartesiusweg (bron: gemeente Utrecht – juni 2010)

Het peil in het Amsterdam-Rijnkanaal (en het benedenstroomse pand van het Merwedekanaal) wordt beïnvloed door de aanvoer vanuit de rivier de Lek, zijdelingse aanvoer van oppervlakte- en grondwater en door het afvoeren (spuien) van overtollig water naar de Noordzee.

Het getijregime van de Noordzee en het spuiregime van de spuisluizen / gemalen in IJmuiden heeft invloed op het peilregime in het Amsterdam-Rijnkanaal en leidt tot een constante fluctuatie van zo'n 0.2 m, globaal tussen NAP -0.50 en NAP -0.30 m.

Ruimtelijke consequenties

Het functioneren van ondergrondse èn bovengrondse voorzieningen ten behoeve van de inzameling en het transport van afvalwater, de inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast, dient te zijn gewaarborgd. De mate van functioneren is afhankelijk van de conditie èn de dimensies van de voorzieningen. Het huidige ruimtebeslag en afmetingen van bv. riolering, rioolgemalen, persleidingen en watergangen zijn essentieel voor een goede systeemwerking. Verkleining of aanpassing hiervan heeft directe consequenties voor het functioneren van de voorzieningen en is niet toegestaan zonder compenserende maatregelen.

5.12.5 Waterkeringen

In het plangebied is een waterkering aanwezig. Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkering langs het Amsterdam-Rijnkanaal, het waterschap HDSR is de beheerder van de waterkering langs het Merwedekanaal.

'Overige waterkering'
De kaden aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal en de noordoostzijde van het Merwedekanaal (grenzend aan het plangebied) hebben de status van 'overige waterkering'. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag en beheerder van de kade langs het Amsterdam-Rijnkanaal, het waterschap HDSR is bevoegd gezag en beheerder van de kade langs het Merwedekanaal. De gemeente Utrecht is beheerder van de kaden langs de insteekhavens.

Kade Amsterdam-Rijnkanaal
De kade langs het Amsterdam-Rijnkanaal (uitgezonderd de insteekhavens) heeft een waterkeringszone [6] van 30 meter vanuit de beschoeiing waarbinnen in het kader van de Waterwet alle werkzaamheden of activiteiten vergunningsplichtig zijn. Deze waterkering dient in het bestemmingsplan met een zone van 30 m verankerd te worden middels de bestemming 'waterstaat-waterkering'. Het bestemmen van de waterkering inclusief beschermingszones in het bestemmingsplan is een vereiste conform de aanvulling van het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening, dat op 1 oktober 2012 in werking is getreden.

[6] Omdat er geen sprake is van een waterkering met een fysiek dijklichaam met taluds en een zichtbare kruin en teen, wordt er door RWS geen onderscheid gemaakt in kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone.

Kade Merwedekanaal
De kade langs het Merwedekanaal heeft een waterstaatswerkzone/kernzone van 15 meter vanuit de beschoeiing waarbinnen in het kader van de Waterwet alle werkzaamheden of activiteiten vergunningsplichtig zijn. Deze zone dient te worden opgenomen op de verbeelding met de bestemming 'Waterstaat-Waterkering”. Naast deze waterstaatswerkzone/kernzone ligt een 50 m brede beschermingszone. Deze zone hoeft niet op de verbeelding te worden opgenomen. Ontgravingen binnen deze beschermingszone zijn echter wel watervergunningplichtig.

Begripsbepaling
Een waterstaatswerk is een waterkering die als zodanig in de legger is aangegeven. In de beleidsregels wordt het waterstaatswerk onderscheiden in het dijklichaam en de aangrenzende zones. Het dijklichaam is gedefinieerd als “de kruin en de wederzijdse taluds van de waterkering met inbegrip van de bermen tot aan de teen van de waterkering of tot aan de bodem van de naastliggende watergangen en de daarin of daaraan aangebrachte werken”. Wanneer geen sprake is van een talud is het dijklichaam gelijk aan het waterstaatswerk. Het leggerprofiel is het minimale profiel waaraan een waterkering in elk geval dient te voldoen en dat in de legger is vastgelegd.

In de keur wordt uitgegaan van een systeem van kernzones, beschermings- en buitenbeschermingszones. De kernzone is de zone waarin de waterkering zelf ligt, daar gelden de strengste regels. De (buiten)-beschermingszones bevinden zich bezijden de kernzone, in de beschermingszone gelden minder strenge regels. Binnen de beschermingszones mag zonder ontheffing van het hoogheemraadschap niets worden gebouwd en opgeslagen worden. Voorkomen moet worden dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid ervan wordt aangetast, de berging (incl. aan- en afvoer) van de watergang wordt verminderd of het onderhoud wordt gehinderd. Ter bescherming van het waterstaatswerk waterkering zijn voorschriften krachtens de keur van toepassing.

Beleid
Voor werken ter plaatse van primaire, regionale en overige waterkeringen gelden de volgende algemene toetsingscriteria ten aanzien van onderhoud en inspectie: De activiteit mag geen hinder veroorzaken voor het efficiënt kunnen uitvoeren van onderhoud en inspectie aan de waterkering. Dit houdt in dat ook eisen gesteld kunnen worden aan de activiteit, die het onderhoud van de waterkering bevorderen. Daarnaast dient een eventuele onderhoudsstrook vrijgehouden te worden en toegankelijk te zijn voor onderhoud en inspectie. Een vergund object moet in goede staat van onderhoud worden gehouden. De vergunninghouder is onderhoudsplichtig voor de waterkerende onderdelen van het object.

Er mogen tussen 1 oktober en 1 april van ieder jaar geen werkzaamheden plaatsvinden die mogelijk het waterkerend vermogen van een waterkering negatief beïnvloeden. Het betreft met name werkzaamheden waarbij in of naast de waterkering wordt gegraven of waarbij de bekleding van het dijklichaam wordt veranderd of verwijderd. Bij voorgenomen activiteiten in de beschermingszone van de waterkering dient een Watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap.

5.12.6 Keur

Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. Aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem moeten door het Hoogheemraadschap worden vergund. Er geldt een vergunningsplicht op grond van de belangrijkste verordening, de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).

Eventuele vergunningen worden alleen verleend als waterstaatkundige belangen niet in het gedrang komen. Bij het verlenen van een vergunning worden deze belangen altijd afgewogen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de verbrede doelstellingen van de Waterwet, te weten de samenhang met chemische en ecologische aspecten en de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen.

In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewatergangen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewatergangen, waterkeringen of grondwatergangen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden.

In de Keur is daarnaast bepaald dat 'beschermingszones' voor watergangen en waterkeringen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van een waterkering en/of de veiligheid ervan wordt aangetast, de berging (incl. aan- en afvoer) van de watergang wordt verminderd of het onderhoud wordt gehinderd.

5.12.7 Watervergunning

Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.

Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunningsplichtig, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op oppervlaktewater. Ook rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet.

Ook rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet. Voor nieuwbouw (indien niet-omvangrijk) kan volstaan worden met een melding. Het toepassen van uitlogende materialen (lood, koper, zink en bitumen) zonder KOMO-keurmerk op oppervlakken die rechtstreeks lozen op oppervlaktewater is niet toegestaan.

5.12.8 Grondwater

Zorgplicht
De gemeente heeft per 1 januari 2008, voortkomend uit de nieuwe wet 'Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken', de zorgplicht om in openbaar gemeentelijk gebied maatregelen te treffen om "structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken'. Dit is alleen zo als het nemen van maatregelen doelmatig is en het niet onder de verantwoordelijkheid van het waterschap of de provincie valt. De nieuwe gemeentelijke grondwaterzorgplicht stelt de gemeente Utrecht beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van grondwaterproblemen in het bebouwd gebied.

De zorgplicht heeft het karakter van een inspanningsplicht. Dat wil zeggen dat de gemeente niet verantwoordelijk is voor handhaving van het grondwaterpeil in bebouwd gebied. De perceelseigenaar is op eigen terrein zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast. Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor de gemeente als eigenaar van de openbare ruimte. De perceelseigenaar is verantwoordelijk voor de staat van zijn woning en perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier). Bij grondwaterproblemen mag dus in de eerste plaats van de perceelseigenaar worden verwacht, dat hij de vereiste waterhuishoudkundige en/of bouwkundige maatregelen neemt.

Grondwater wordt in de openbare ruimte door de gemeente als overtollig beschouwd indien het ontwateringscriterium van 0,7 meter beneden de as van de weg gedurende meerdere jaren langer dan vijf aaneengesloten dagen per jaar wordt overschreden en als dit daadwerkelijk als grondwateroverlast wordt ervaren. Voor grootschalig openbaar groen en parken wordt gestreefd naar een ontwateringsdiepte van tenminste 0,5 m beneden maaiveld. Afhankelijk van de begroeiing kan hier in overleg met de groenbeheerder van worden afgeweken.

Grondwaterverontreiniging

Biowasmachine

In en rond de Utrechtse binnenstad (zie figuur 3) is sprake van vermenging van grootschalige, diepe grondwaterverontreinigingen met vluchtige organische gechloreerde verbindingen (VOCl). Deze verontreinigingen zijn het gevolg van chemische wasserijen en metaalverwerkende bedrijven die in het verleden in de Utrechtse binnenstad waren gevestigd.

Ook in de uiterste zuidoosthoek van het plangebied op het bedrijventerrein Cartesiusweg in de Cartesiusdriehoek bevind zich een grondwaterverontreiniging (boven de interventiewaarde) in het eerste watervoerend pakket WVP1 (zie figuur 3).

De gemeente Utrecht heeft inmiddels een beleidskader met een gebiedsgerichte aanpak van de grondwaterverontreinigingen ontwikkeld en een saneringsplan opgesteld, de zgn. 'Biowasmachine' waarbij de grondwaterverontreinigingen in de diepe ondergrond op een unieke wijze wordt aangepakt. Bij het concept van de 'biowasmachine' vind voornamelijk natuurlijke biologische afbraak van verontreinigingen in het grondwater plaats (eerste watervoerend pakket WVP1 van 5-50 m -mv). Indien in het gebied bronbemalingen of WKO-installaties in bedrijf worden genomen zal circulatie van het grondwater en daarmee de natuurlijke afbraak van de verontreinigingen worden gestimuleerd. Ook de verhoogde temperatuur die bij warmte- koude opslag ontstaat, heeft een positief effect op de natuurlijke afbraak van de verontreiniging in de ondergrond. Het plangebied grenst aan de werkingsfeer van de Biowasmachine.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0019.png"
Contouren bodemverontreinigingen Utrecht centrum

Bij iedere grondwateronttrekking zal verplaatsing van grondwater en daarmee ook grondwater-verontreinigingen plaatsvinden. De Wet Bodembescherming eist dat deze verontreinigingen niet mogen verplaatsen en indien dit toch plaatsvindt, moeten tegenmaatregelen te worden getroffen (denk aan retourbemalingen). In Utrecht is de verontreinigingssituatie zodanig dat bij de meeste grondwateronttrekkingen hier sprake van zal zijn. Door gebruik te maken van de biowasmachine kunnen deze tegenmaatregelen achterwege blijven. De grondwateronttrekking is daarmee een stuk eenvoudiger te realiseren doordat alleen nog maar op het optreden van humane en ecologische risico's wordt getoetst. Om van de biowasmachine gebruik te kunnen maken is een meldingsprocedure opgesteld, mede om te toetsen of aan de randvoorwaarden van het principe van de Biowasmachine wordt voldaan.

De Biowasmachine is echter niet van toepassing op andere verontreinigingen dan de VOCl tussen 5 en 50 meter -mv binnen de systeemgrens. Voor dergelijke andere verontreinigingen is het 'business as usual'. Dat houdt in dat in het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gekeken moet worden of er van deze verontreinigingen aanwezig zijn en dat als ze onverhoopt door de onttrekking worden verplaatst er tegenmaatregelen moeten worden getroffen om dit tegen te gaan.

Ondertussen heeft de gemeente een aanvulling op de biowasmachine gereed. Als deze aanvulling wordt geaccepteerd is het straks ook mogelijk deze andere verontreinigingen met de biowasmachine mee te laten verspreiden; tegenmaatregelen zijn dan niet nodig. Wel een onderbouwing dat deze verspreiding geen onacceptabele risico's oplevert. Binnen de randvoorwaarden van het saneringsplan zijn ingrepen in de ondergrond in het gebied van de Cartesiusdriehoek uitvoerbaar (bijvoorbeeld grondwateronttrekkingen voor bouw of warmtekoude opslag).

Grondwateronttrekkingen

In het plangebied bevinden zich geen onttrekkingsbronnen voor drinkwaterbereiding.

5.12.9 Riolering

Principe

Op bedrijventerrein Cartesiusweg is in een groot deel (omgeving Vlampijpstraat, Tractieweg, de Cartesiusdriehoek, de Schepenbuurt) een (verbetert) gescheiden stelsel aangelegd. Het hemelwater dat in deze gebieden wordt ingezameld wordt via een separaat stelsel uiteindelijk geloosd op de insteekhavens of op het Amsterdam-Rijnkanaal. Onder de parkeervakken van de Loggerstraat bevindt zich een zandfilter om het ingezamelde hemelwater van de Schepenbuurt gefilterd op het Amsterdam-Rijnkanaal te lozen.

Het vuilwater van bemalingsgebied 18 (omgeving Vlampijpstraat, Tractieweg) wordt via een rioolgemaal en persleiding verpompt naar het gemengd stelsel in de Julianaparklaan vanwaar onder vrijverval naar de rwzi Utrecht (Zandpad) wordt afgevoerd. Het afval- en vuilwater uit het overige gebied wordt via het stamriool in de Cartesiusweg onder vrijverval naar de rwzi afgevoerd.

Aansluitingen
Alle nieuwe woningen en appartementen dienen een aparte huisaansluiting op het vuilwaterstelsel (dwa) van het (verbeterd) gescheiden stelsel te krijgen. Voor de aansluiting van de woningen op de openbare riolering is een aansluitvergunning vereist van de dienst Stadswerken. Bij ontwikkelingen en nieuwbouw dient het hemelwater bovengronds te worden afgevoerd.

Afkoppelen

Uitvoering van de doelstellingen uit het gemeentelijk Afval-, hemel- en grondwaterplan komt in de praktijk neer op het gescheiden, duurzaam en robuust inzamelen, transporteren en verwerken van afvalwater en hemelwater. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd te worden. Bij afkoppelen worden daken en schone verhardingen van het gemengd stelsel afgekoppeld en aangesloten op voorzieningen om het hemelwater duurzaam te verwerken.

Afkoppelen vermindert de belasting op het gemengd stelsel waardoor de overstortemissie reduceert en de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater verbeterd. Bovendien wordt de rwzi minder belast met schoon hemelwater.

Basisinspanning

Ten aanzien van de riolering is er in het plangebied sprake van een opgave. Om aan de basisinspanning te voldoen (einddatum 01-01-2013) dient het afvoerend oppervlak dat op de riolering afstroomt te worden verminderd (afkoppelen) of de berging in de riolering te worden vergroot (aanleg bergbezinkbassins). Doel is om de vuilemissie van de overstorten naar het oppervlaktewater te reduceren.

Bergbezinkbassin
De doelstelling ten aanzien van de beoogde emissiereductie van de riooloverstorten in het plangebied Cartesiusweg omvat de aanleg van een bergbezinkbassin (BBB) ter plaatse van de Nijverheidskade aan de noordoostzijde van de Industriehaven.

5.13 Kabels, Leidingen En Straalpaden


Aardgasleidingen

In het plangebied is een aantal regionale aardgastransportleidingen aanwezig. Voor regionale aardgastransportleidingen geldt dat deze een belemmerde strook hebben van 4 meter ter weerzijde van de hartlijn van de leidingen. Bij planologische ontwikkelingen geldt dat rekening gehouden moet worden met de belemmerde strook van de aanwezige aardgastransportleiding. De belemmerde strook is de strook die Gasunie nodig heeft voor het veilig kunnen bedrijven van de leiding. Tevens is deze strook nodig voor inspectie- en onderhoudsdoeleinden. Binnen deze strook gelden bestemmingsplanregels ter bescherming van de aardgastransportleiding en haar omgeving. De leidingen zijn op de verbeelding weergegeven met een dubbelbestemming.

In hetzelfde tracé liggen de primaire warmtetransportleidingen transporteren de warmte vanuit de centrales (NUON) richting stad waar het verder verspreid wordt. Het betreft een aanvoerleiding met water met een temperatuur van 100 °C voor naar de stad en een retourleiding vanuit de stad naar de centrale (watertemperatuur circa 70 oC). Deze leidingen staan onder druk en zijn cruciaal voor de levering van stadswarmte. De leidingen hebben een doorsnede van 0,6 meter. Aan weerszijden van de warmtetransportleidingen is een zone van 5 meter nodig.

5.14 Archeologie

5.14.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen te worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

5.14.2 Verordening op de archeologische monumentenzorg

De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

5.14.3 Gemeentelijke archeologische waardenkaart

De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

5.14.4 Plangebied

Het plangebied Lage Weide bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart voor een klein gedeelte in een gebied met hoge archeologische verwachting (geel), deels in een gebied met archeologische verwachting (groen). Voor het overgrote deel van het plangebied Lage Weide, Cartesiusweg e.o. geldt dat er geen archeologische verwachtingen zijn (wit).

5.14.5 Conclusie

Voor het plangebied Lage Weide geldt dat bij bodemingrepen groter dan 100m2 en dieper dan 50 cm in gele zones een vergunningsplicht geldt. Voor de groene gebieden geldt dit bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50cm.

Indien bij uitvoering van de werkzaamheden in de witte zones onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-2863990 te worden gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0020.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTESIUSWEG-0401_0021.png"

5.15 Gezondheid

Gelet op de voorgaande paragrafen is aan het aspect gezondheid voldoende aandacht besteed.

Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de in dit plan gelegde bestemmingen en de daarbij behorende regels toegelicht. Allereerst worden in de volgende paragraaf de hoofdprincipes van de juridische regeling toegelicht. Vervolgens wordt in paragraaf 6.4 ingegaan op de bestemmingen. In principe wordt daarbij per bestemming alleen ingegaan op de wat minder toegankelijke onderdelen. Tot slot komen nog enkele bijzondere onderwerpen aan bod die in de afzonderlijke bestemmingen regelmatig terugkomen.

6.2 Planvorm

Gekozen is voor een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin de bestaande ruimtelijke en functionele structuur wordt vastgelegd. Het verlenen van een omgevingsvergunning is daar direct mogelijk.

Het is wenselijk dat het bestemmingsplan tijdens de looptijd flexibel blijft en de mogelijkheid biedt om in te spelen op redelijke en acceptabele veranderingswensen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wro biedt, in de vorm van de daarin opgenomen zogenaamde flexibiliteitbepalingen namelijk de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om af te wijken (ex artikel 3.6 lid 1 c Wro) en het plan te wijzigen (ex artikel 3.6 lid 1 a Wro). De bedoelde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden dienen voldoende "objectief" begrensd te zijn. De kwantitatieve omvang/reikwijdte ervan is vaak al in de betreffende regel zelf bepaald. Daarnaast blijft er een zekere beslissingsmarge voor burgemeester en wethouders.

Ter uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening zijn de planregels per hoofdstuk in alfabetische volgorde weergegeven. In het kader van de standaardisering van de bestemmingsplannen is de Utrechtse Leest opgesteld. Daarin zijn de 'standaardregels' voor de bestemmingsplannen binnen de gemeente Utrecht opgenomen.

6.3 Opbouw Regels

De juridische regeling is gestructureerd in vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat het begrippenkader en de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk bestaat uit algemene regels, die op vrijwel het gehele plangebied van toepassing zijn zoals de algemene afwijkings- en wijzigingsregels. De overgangs- en slotregels zijn neergelegd in hoofdstuk vier.

De opzet en volgorde van de bestemmingsregels is in elk bestemmingsplan gelijk:

  • bestemmingsomschrijving: hierin worden toegestane functies omschreven;
  • bouwregels: in dit deel worden de bouwregels met betrekking tot het hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, beschreven;
  • afwijken van de bouwregels;
  • nadere eisen;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • in voorkomende gevallen kan ook een omgevingsvergunningplicht worden opgenomen ter bescherming van aanwezige waarden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

6.4 Artikelsgewijze Toelichting

Voor een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen. De toelichting is conform de planregels opgesteld. Dit houdt in dat het alfabetisch is weergegeven waarbij eerst de hoofdbestemmingen worden behandeld vervolgens eventuele de dubbelbestemmingen en tot slot de algemene regels. Er kunnen daardoor meerdere regels van toepassing zijn op één perceel.

6.4.1 Bedrijventerrein (BT)

Cartesiusweg e.o. is grotendeels in gebruik als bedrijventerrein. Het is de bedoeling om deze functie in de toekomst te behouden. Het merendeel van de bedrijven krijgt een bedrijventerreinbestemming die is gekoppeld aan de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, die deel uitmaakt van de regels. Er wordt daarbij enerzijds uitgegaan van de bestaande rechten uit het oude bestemmingsplan en anderzijds wordt uitgegaan van interne milieuzonering, waarbij rekening is gehouden met de gevoelige functies in de omgeving van het bedrijventerrein, en waarover meer in paragraaf 5.5 en 6.4.1.2. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in de regels voor het onder bepaalde voorwaarden toelaten van een bedrijf die 1 of 2 milieucategorie hoger is gewaardeerd in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

Ondergeschikte bij het bedrijf behorende kantooractiviteiten zijn toegestaan tot maximaal 30% van de brutovloeroppervlakte. De noodzaak van een dergelijke afwijking moet specifiek worden aangetoond. Bij afwijking mag het kantorendeel nooit meer zijn dan 50% van de brutovloeroppervlakte. Hieronder wordt hier uitgebreider op ingegaan.

Op het bedrijventerrein is een aantal bestaande niet-bedrijvenfuncties aanwezig. Deze percelen krijgen de bestemming bedrijventerein, met een specifieke aanduiding voor het gebruik ter plaatse. De niet-bedrijvenfunctie wordt daarmee positief bestemd. Wanneer de niet-bedrijvenfunctie weggaat, kan eenzelfde functie terugkomen of er kan zich een bedrijf vestigen.

Voor het grootste deel van het plangebied wordt uitgegaan van deze globale bestemming 'Bedrijventerrein'. Op de gronden binnen deze bestemming zijn, naast bedrijfsvestigingen, niet alleen wegen ter ontsluiting van de betreffende bedrijven toegestaan, maar ook fiets- en voetpaden, water, groen, parkeervoorzieningen, nutsgebouwtjes e.d.

De hoofdontsluitingswegen en het structurele groen en water zijn apart bestemd (zie volgende subparagrafen).

Creatieve bedrijven

Op grond van de door de raad in juli 2012 vastgestelde Ontwikkelingsvisie Werkspoorkwartier wordt voor het Cartesiuswegterrein ingezet op een ontwikkeling naar een creatieve hotspot in combinatie met een stadsverzorgende functie. De gemeente stelt geen grootschalige transformatie voor, maar kiest voor geleidelijkheid. Om de ontwikkeling van het Werkspoorterrein voldoende ruimte en kansen te bieden, is het belangrijk dat in het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o. een aantal bestaande panden de bestemming creatieve bedrijvigheid krijgen. Door strak te definiëren welke creatieve bedrijven, die deels normaliter onder de noemer kantoren vallen, zich mogen vestigen, voorkom je dat er ontwikkelingen op gang komen die concurreren met (toekomstige) kantoorlocaties elders in de stad. In de ontwikkelingsvisie is de keuze voor de bouw van kantoren, grootschalige leisure en woningen uitgesloten.

In de regels is ook de aaduiding 'creatieve bedrijven' opgenomen. Deze aanduiding is een vertaling van de Ontwikkelingsvisie Werkspoorkwartier. Het toekomstperspectief van Werkspoorkwartier ligt in het creëren van een stedelijk werklandschap voor stadsgeoriënteerde bedrijven inclusief een creatieve zone.

De aanduiding 'creatieve bedrijven' komt te liggen over een specifiek gebied van het plangebied: delen van het Cartesiusterrein/Werkspoor, inclusief de Vlampijpzone (braakliggende strook langs het spoor). Hier wordt het mogelijk om zogenaamde creatieve bedrijven toe te voegen.

Aan de vestiging zijn de volgende randvoorwaarden verbonden:

voor het bedrijventerrein Cartesiusweg is de ruimte voor creatieve bedrijvigheid gemaximaliseerd tot 20.000 m2 bvo;

architecten- en reclamebureaus zijn gemaximaliseerd tot 5.000 m2 bvo (binnen de 20.000 m2 voor creatieve bedrijvigheid);

per vestiging/unit is de maximale omvang van een bedrijf in de bestemming creatieve bedrijvigheid
500 m2.

Bovenstaande geldt dus alleen voor die creatieve bedrijven die normaliter onder de noemer kantoren vallen. De begripsbepalingen voor creatieve bedrijven luidt als volgt:

Creatieve bedrijven zijn bedrijven die zich hoofdzakelijk richten op:

  • creatieve zakelijke dienstverlening: reclame en grafische bedrijven, architecten, industriële ontwerpers;
  • multimedia: bedrijven die in hoofdzaak producten maken of diensten verlenen op het gebied van beeld, geluid, gaming en tekst met gebruikmaking van radio, televisie, computer, internet, mobiele telefonie, print en evenementen;
  • toegepaste kunsten: audiovisuele en fotografiebedrijven, dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de kunsten, mode en interieurbedrijven;
  • autonome kunsten: zoals beeldend kunstenaar, muzikanten, theatermakers.

6.4.2 Detailhandel

De bouwmarkt aan de Steenhovenweg is bestemd als 'Detailhandel'. Binnen deze bestemming is detailhandel mogelijk gemaakt. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak. De toegestane bouwhoogte staat op de verbeelding aangeduid.

6.4.3 Groen

De verschillende soorten groen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één bestemming 'Groen'. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als plantsoen of als speelplek. Binnen deze bestemming is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voetpaden worden gerealiseerd.

De aanwezigheid van groen en water is belangrijk voor het welzijn, welbevinden, economie en milieu. In een verstedelijkte omgeving is groene kwaliteit een essentieel aspect van de openbare ruimte. Binnen het plangebied is in beperkte mate groen aanwezig.

Het aanwezige structurele openbaar groen wordt in overeenstemming met de huidige functie bestemd. Binnen de bestemming "Groen" worden voldoende mogelijkheden geboden voor "ondergeschikte" aanpassingen in de bestaande inrichting.

Het Amsterdam - Rijnkanaal en belangrijke watergangen worden bestemd tot water.

6.4.4 Horeca

Het bestemmingsplan laat uitsluitend de bestaande horecavestigingen toe. Indien nieuwe horeca zich wil vestigen of de bestaande horeca wil uitbreiding dan wordt beoordeeld of deze plannen binnen het Ontwikkelingskader horeca passen. Binnen het plangebied is een aantal horecavestigingen aanwezig. Het gaat hierbij om restaurants. Deze horecavestigingen in het plangebied hebben de bestemming 'Horeca' gekregen. Binnen deze bestemming is het toegestaan om horeca-activiteiten te ontwikkelen in de categorieën D1 (daghoreca), D2 (restaurant/bistro) en C (cafetaria/fastfood), zoals opgenomen in de Lijst van Horeca-activiteiten (LvH). Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak. De toegestane bouwhoogte staat op de verbeelding aanduid.

Voor Central Studio's is horeca behorend tot de categorie A2 toegestaan ( het perceel heeft de bestemming bedrijventerrein met een functieaanduiding gemengd 3). Naast horeca A2 is een vergader- en congrescentrum en een muziekstudio mogelijk.

Het is niet toegestaan dat de horeca-activiteiten (bijvoorbeeld kantine's) bij de bedrijven concurreren met "echte" horeca. Commerciële activiteiten, bijvoorbeeld in de vorm van verhuur voor bruiloften en partijen zijn niet toegestaan.

6.4.5 Maatschappelijk

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is één instelling gevestigd aan de Cartesiusweg ondergebracht. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak. De toegestane bouwhoogte staat op de verbeelding aangeduid.

6.4.6 Verkeer

Deze bestemming is van toepassing op de wegen waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

6.4.7 Verkeer- Railverkeer

De spoorlijn heeft de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. In deze bestemming zijn de spoorbaan en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan en ook geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Het station Zuilen is in deze bestemming begrepen, evenals de aanwezige spoorbruggen en –viaducten.Ter bevordering van het ontstaan van ecologische verbindingszones zijn in deze bestemming faunapassages toegestaan.

6.4.8 Verkeer - Verblijfsgebied

De meeste wegen in de woongebieden zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit.

6.4.9 Water

Water is in het plangebied een structurerend element. De grotere watergangen zijn in de bestemming 'Water' opgenomen. Aan de bestemmingsomschrijving is in het onderhavige bestemmingsplan toegevoegd dat het water naast 'verkeer te water' ook bestemd is voor 'havengebonden activiteiten op en in het water'. Dit betekent dat ook lig-, laad en losplaatsen mogelijk zijn. De regeling uit de keur blijft onverkort naast het bestemmingsplan van kracht.

Bij de bestemmingsomschrijving van verkeer, verkeer- railverkeer, verkeer en verblijfsgebied, staat onder andere het gebruik water en kruisingen met water.

6.4.10 Wonen

De woongebieden binnen het plangebied zijn "pure" woongebieden. Voor de woongebieden Spinozaplantsoen en het Thomas à Kempisplantsoen, worden weliswaar grootschalige veranderingen voorzien, maar deze zijn nog onvoldoende uitgekristalliseerd om in dit bestemmingsplan op te nemen. De huidige situatie zal daarom worden vastgelegd. Voor de overige woongebied worden geen ontwikkelingen voorzien. De woongebieden Schepenbuurt en Thomas à Kempisplantsoen/Spinozaplantsoen en de woningen langs de Cartesiusweg hebben de bestemming 'Wonen' gekregen.

De bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein worden toegestaan en krijgen een maatbestemming binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Nieuwe bedrijfswoningen worden geweerd. De reden hiervoor is dat dergelijke bedrijfswoningen mogelijk onaanvaardbare milieubelasting ondervinden en een belemmering kunnen vormen voor de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende bedrijven.

Resumerend leidt dit tot de volgende regeling in het bestemmingsplan:

  • Behoud van de bestaande woonfuncties is het uitgangspunt.
  • De niet-bedrijfsgebonden woningen op het bedrijventerrein krijgen een standaard woonbestemming.
  • De woongebieden Schepenbuurt, Spinozaplantsoen en het Thomas à Kempisplantsoen worden volgens de huidige situatie bestemd.
  • De bestaande bedrijfswoningen worden op de verbeelding specifiek aangeduid binnen de bestemming Bedrijventerrein.

De woningen met niet-woonfuncties, met name winkels, op de begane grond, gelegen aan het Thomas à Kempisplantsoen en het tegenoverliggende pand aan de Vleutenseweg, en aan de Fregatstraat bij het Aakplein, hebben de functieaanduiding 'gemengd' gekregen. Voor de betreffende panden is in de regels bepaald dat op de begane grond ook andere functies dan wonen zijn toegestaan, zoals detailhandel, (publieksgerichte) dienstverlening en bedrijvigheid (categorie A en B1 uit de Lijst van Bedrijvenfunctiemenging).

Voor deze bestemming is de gebruikelijke regeling voor hoofdgebouwen (woningen), bijbehorende bouwwerken (vrijstaand of aangebouwd) en overige bouwwerken is opgenomen.De ligging en de maximale maten van de erfbebouwing zijn vastgelegd, zodat op basis van de huidige situatie eventuele uitbreidingsmogelijkheden duidelijk zijn.

Het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven uit milieucategorie A of B1 van de Lijst vanBedrijven functiemenging wordt direct mogelijk gemaakt, mits de woonfunctie overheersend blijft. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, is het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven gemaximaliseerd. Bij aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken en/of belhuizen. Aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven die niet genoemd worden in de Lijst van Bedrijven functiemenging kunnen eveneens toegelaten worden, wanneer deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot milieucategorie A of B1.

Woningsplitsing
Uit onderzoeken is gebleken dat het splitsen van woningen de laatste jaren heeft plaatsgevonden in een aantal gebieden. Deze gebieden hebben het gezamenlijk kenmerk van een specifieke kleinschalige stedenbouwkundige structuur van smalle straten en relatief kleine en betaalbare woningen. Een verdere toename van gesplitste woningen zou tot een onaanvaardbare intensivering leiden en daarmee tot een aantasting van het woon- en leefklimaat. In dit bestemmingsplan is daarom een verbod op het splisten van woningen opgenomen.

Aangezien het splitsen tegemoet komt aan een vraag naar betaalbare woningen voor starters en doorstromers, wordt het over het algemeen toegestaan met een beperking tot de aangewezen gebieden. In een twee gevallen kan worden afgeweken van dit verbod:

  1. 1. Wanneer de woning een oorspronkelijk brutovloeroppervlak heeft van minimaal 140 m². Met het oorspronkelijke brutovloeroppervlak wordt de situatie bedoeld zoals deze was ten tijde van eerste aanvraag voor vergunning op grond waarvan de woning is opgericht. Een latere opbouw wordt dus niet meegeteld in het aantal meters want deze waren niet aanwezig bij oprichting van de woning. In het geval dat er sprake is van een in het verleden samengevoegde boven-benedenwoning worden bij de berekening van het oorspronkelijke brutovloeroppervlak uiteraard de brutovloeroppervlaktes van de oorspronkelijk beneden-bovenwoning opgeteld, of
  2. 2. Wanneer er sprake is van een drukke doorgaande weg in een functiemengingsgebied.


In beide gevallen geldt dat na splitsing een woning een brutovloeroppervlak van 50 m2 dient te hebben.

6.4.11 Leiding- Gas (dubbelbestemming)

De gasleidingen met de daarbij behorende bebouwingsvrije/risicozone hebben deze dubbelbestemming gekregen. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.

6.4.12 Waarde- Archeologie

Op de verbeelding zijn de gebieden waarvan bekend is dat er (vermoedelijk) archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch monument, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

De bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden is binnen de gemeente vastgelegd in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Voor een archeologisch waardevol gebied geldt het volgende regime:

  • bij bouwwerken wordt de archeologie gekoppeld aan de omgevingsvergunning;
  • alvorens B&W een omgevingsvergunning verlenen winnen zij advies in bij de gemeentelijk archeoloog over de gevolgen van voorgenomen werken of werkzaamheden voor het behoud van de archeologische waarden in het gebied;
  • de gemeente beslist op basis van het advies of en onder welke voorwaarden de vergunning wordt verleend.

6.4.13 Waterstaat - Waterkering

De gronden aan weerszijden van het Amsterdam-Rijnkanaal hebben een waterkerende functie. Om deze functie veilig te stellen, is een dubbelbestemming opgenomen.

Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de waterkering. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.

Deze regeling in het bestemmingsplan laat onverlet de bepalingen die gelden voor activiteiten (zoals grondroeringen) op, in of nabij waterkeringen, uit hoofde van de Keur van het betreffende waterschap of enige, andere specifieke regelgeving.

6.4.14 Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels van hoofdstuk 3 'Algemene regels' bevatten de algemene planregels.

  • Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
    De bedoeling van deze bepaling te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een bouwvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals (dubbel) wordt betrokken. Deze formulering van de anti-dubbeltelbepaling is letterlijk voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening.
  • Artikel 19 Algemene bouwregels
    Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte onderdelen of uitstekende delen van gebouwen te bouwen met overschrijding van in het plan gelegde grenzen. In de bouwverordening zijn ook regels opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke regels uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven (de parkeernormen is een onderwerp dat in de Bouwverordneing geregeld wordt).
  • Artikel 20 Algemene gebruiksregels
    In deze bepaling worden een aantal vormen van gebruik expliciet als verboden gebruik aangemerkt. Zo zijn seksinrichtingen expliciet niet toegestaan. Zonder een dergelijk verbod zouden deze, als vallend onder de 'reguliere' bedrijfsbestemming, niet kunnen worden geweigerd op het bedrijventerrein. Vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor bewoning worden gebruikt; dat zou namelijk tot onaanvaardbare toestanden, zoals illegale (zelfstandige) bewoning en kamerverhuur, op achtererven kunnen leiden. De genoemde gebruiksvormen dienen vanzelfsprekend niet verboden te zijn als ze verband houden met (de realisering van) de bestemming, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van caravans of bouwketen (onderkomens) op het terrein van een bedrijf dat daarin handelt.
  • Artikel 21 Algemene aanduidingsregels
    Hier zijn (beperkende) bepalingen opgenomen die samenhangen met gebiedsaanduidingen die over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan gaat het om:
    1. 1. de 'geluidzone – industrie' (zone als bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden);
    2. 2. daar waar straalpaden voorkomen, de aanduiding 'vrijwaringszone – straalpad.
  • Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
    Hierin zijn vooral de ontheffingsregelingen opgenomen, die kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen al een ontheffing verleend kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het plaatsen van zend- en/of sirenemasten, of hoge waarschuwingsmasten.
  • Artikel 23 Algemene wijzigingsregels
    Deze wijzigingsbevoegdheid bevat de mogelijkheid om de grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduidingen te verschuiven ten behoeve van technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan een aanduiding "veiligheidszone - bevi" worden verkleind of worden verwijderd, indien het veiligheidsrisico van de betreffende bevi lager is geworden (bijvoorbeeld door maatregelen binnen de inrichting) of geheel is verdwenen (en de bevi dus geen bevi meer is).

6.4.15 Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'

De overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee planregels:

  • Artikel 24 Overgangsrecht
    Hierin is bepaald dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen die afwijken van het plan, onder bepaalde voorwaarden, mogen blijven voortbestaan. Deze afwijkingen worden gedoogd, zolang ze blijven en mogen blijven bestaan. Deze formulering van het overgangsrecht is letterlijk voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening.

In de (nieuwe) Wro is in artikel 3.1 bepaald dat de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en daarvoor regels geeft. De (oude) WRO kende artikel 10 op grond waarvan bestemmingsplanvoorschriften slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik mochten inhouden. Juist deze zin was voor de Kroon aanleiding voor het verplicht stellen van de toverformule.

De bepaling over het meest doelmatige gebruik is in de Wro geschrapt naar aanleiding van het advies van de evaluatiecommissie WRO/Bro '85. Deze commissie vond deze bepaling overbodig omdat het voldoen aan deze eis al is verankerd in het begrip goede ruimtelijke ordening Dit betekent dat opname van de toverformule niet meer mogelijk is.

  • Artikel 25 Slotregel
    In het laatste artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
    Deze formulering van de slotregel is letterlijk voorgeschreven door de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen).

6.5 Regeling Bijbehorende Bouwwerken

6.5.1 Inleiding

Utrecht hanteert regels voor erfbebouwing. Deze worden in alle bestemmingsplannen opgenomen. Hierbij wordt uitgegaan van uniforme regels voor de hele stad die, waar nodig, aan specifieke situaties en gebiedskarakteristieken kunnen worden aangepast. Uitgangspunten voor deze regels zijn:

  • het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat. Dit houdt onder andere in dat op alle erven voldoende licht, lucht en ruimte aanwezig kan zijn, en dus ook dat erfbebouwing op het ene perceel geen onevenredig grote negatieve gevolgen heeft voor de naastgelegen percelen;
  • het mogelijk maken van groen (bomen, tuinen) op erven;
  • het waarborgen van goede verhoudingen in maat en schaal tussen hoofd- en bijgebouwen;
  • voor de grotere percelen: het in stand houden en versterken van bestaande landschappelijke structuren.

6.5.2 Aanleiding

De tot nu toe gehanteerde erfbebouwingsregels voldoen in de meeste situaties. Op een aantal punten moeten ze echter worden aangepast:

  • de bestaande regeling vertoont een discontinuïteit in bebouwingsmogelijkheden op de overgang van kleine naar middelgrote percelen;
  • voor de grote en zeer grote percelen is er momenteel geen eenduidige uniforme regeling, maar is sprake van verschillende onderling afwijkende regelingen;
  • de bestaande regeling houdt geen rekening met de mogelijkheden om zonder vergunning bijbehorende bouwwerken op te richten.

De nieuwe opzet van de erfbebouwingsregels sluit qua bouwmogelijkheden in verreweg de meeste gevallen aan op de bestaande regels, maar voorziet tevens in een oplossing voor de hierboven vermelde punten.

6.5.3 De regeling

Voor de nieuwe regeling zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen in stedelijk gebied zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet. De nieuwe erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden.

De basisregels van de nieuwe erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:

  • uitsluitend op het achtererf, minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • de erfzone* grenzend aan het hoofdgebouw mag volledig worden bebouwd;
  • de diepte van bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) bedraagt maximaal 3 meter.


* Erfzone is de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw (overgenomen uit de Bor).

In aanvulling op de basisregels is een uitsplitsing gemaakt naar de grote van het achtererf:

1. Een achtererf tot 300 m2:

  • bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 50 % van het achtererfgebied, inclusief de erfzone, tot maximaal 30 m2, exclusief de erfzone;
  • goothoogte bijbehorende vrijstaande bouwwerken maximaal 3 meter;
  • nokhoogte bijgebouwen vrijstaande bouwwerken maximaal 4,5 meter

2. Een achtererf tussen 300-1500 m2:

  • bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 10% van het achtererfgebied, inclusief erfzone, tot maximaal 75 m2 exclusief erfzone;
  • goothoogte bijbehorende vrijstaande bouwwerken maximaal 3meter;
  • nokhoogte bijbehorende vrijstaande bouwwerken maximaal 4,5 meter.

3. Een achtererf groter dan 1.500 m2:

  • bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 5 % van het achterfgebied, inclusief erfzone, tot maximaal 125 m2, exclusief erfzone;
  • goothoogte bijbehorende vrijstaande bouwwerken maximaal 3 meter;
  • nokhoogte bijbehorende vrijstaande bouwwerken maximaal 6 meter;
  • bijbehorende aangebouwde bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) maximaal 3 meter diep.

Deze nieuwe erfbebouwingsregels zijn vertaald in de regels van de woonbestemming(en) en de bestemmingen waar de functie wonen met bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt.

6.6 Bijzondere Onderwerpen

6.6.1 Lijst van Bedrijfsactiviteiten en Bijlage Inrichtingen wet geluidhinder

In bijlage 2 behorende bij de regels is een Lijst met Bedrijfsactiviteiten opgenomen. De Lijst van Bedrijfsactiviteiten heeft als basis de VNG-lijst uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, editie 2009). Deze lijst is speciaal opgesteld voor bedrijventerreinen. Activiteiten waarvan in het algemeen kan worden gesteld dat deze niet passen in een bedrijfsbestemming op een bedrijventerrein staan niet in deze lijst.

In Bijlage 3-Toelichting Lijst van Bedrijfsactiviteiten- bij de regels wordt de inhoud en werking van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten nader toegelicht.

6.6.2 Lijst van bedrijven functiemenging

In bijlage 1 behorende bij de regels is een Lijst van Bedrijven Functiemenging opgenomen. De Lijst van bedrijven heeft als basis de VNG-lijst uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, editie 2009) (functiemengingslijst). In tegenstelling tot de bovengenoemde Lijst van Bedrijfsactiviteiten is de Lijst van Bedrijven Functiemenging meer gericht op gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kunnen worden toegestaan. Er wordt daarbij uitgegaan van een andere categorie-indeling dan de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

6.6.3 Lijst van horeca-activiteiten (LvH)

In bijlage 4 van de regels is een lijst van horeca-inrichtingen opgenomen. De lijst is afkomstig uit het horeca beleid van de gemeente Utrecht. In bijlage wordt het onderscheid tussen de verschillende horecacategorieën nader toegelicht.

6.7 Handhaving

6.7.1 Algemeen

In Utrecht wordt onder handhaven het gemeentelijk handelen verstaan die gericht is op “het bevorderen van de naleving van de rechtsregels of het beëindigen van overtredingen”. Om te kunnen handhaven is het nodig om toezicht uit te oefenen. Onder toezicht wordt het observeren en constateren verstaan of er wel of niet voldaan wordt aan de regels.
De handhaving zoals deze plaats vindt binnen de Uitvoeringsorganisatie, richt zich in hoofdzaak op het observeren van gebeurtenissen, het bepalen of deze gebeurtenissen al dan niet in strijd zijn met de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het handelend optreden wanneer sprake is van strijdigheid.

Zo handhaaft de afdeling VTH namens het college onder andere de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsbepalingen door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toepassing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

6.7.2 Doelstelling

Doel van het bestemmingsplan is om een actueel kader te bieden waarbinnen bouwen en gebruiken kan worden gereguleerd. Doordat voor het plangebied verschillende bestemmingsplannen en stadsvernieuwingsplannen van kracht waren, bleken de voorschriften van en de plankaarten behorende bij de diverse regelingen verouderd. Dit betekende overigens niet dat er niet op de naleving van de regels toegezien werd.

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor bewoners en gebruikers van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot indien er op andere plaatsen – zonder vergunning – bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning geweigerd wordt, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

6.7.3 Instrumentarium

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking, te weten bestuursdwang en dwangsom:

  • bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente afgebroken wordt en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Maar het is bijvoorbeeld ook mogelijk om (indien er zonder omgevingsvergunning gebouwd wordt en de bouw stilgelegd wordt d.m.v. een bouwstop) de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan;
  • een tweede optie is het opleggen van een last onder dwangsom. Dit betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik gestaakt moet worden binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening gebracht worden aan de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat een overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit.

6.7.4 Wat betekent dit voor het plangebied?

In het plangebied zal er gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of in geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een winkel, de winkel niet alsnog in gebruik is genomen.

Voort zal de afdeling VTH toezien op de, onder de Wet milieubeheer vallende, bedrijven. Dit vloeit indirect voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden door de afdeling VTH.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Resultaten Participatie Op Concept Voorontwerp

In afwijking van normale bestemmingsplanproces is tijdens de behandeling van de kadernota voor dit bestemmingsplan afgesproken dat een concept van het voorontwerpbestemmingsplan wordt besproken met de raadscommissie, vóórdat er overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/inspraak over gevoerd wordt. Dit heeft plaatsgevonden.

7.2 Resultaten Inspraak

Het bestemmingsplan Lage Weide, Cartesiusweg e.o. heeft voor de inspraak ter inzage gelegen. De resultaten en de beantwoording van de inspraakreacties zijn te vinden in de bijlagen bij het bestemmingsplan. Na de inspraak is besloten het bestemmingsplan in tweeën te knippen. Een bestemmingsplan voor Lage Weide en een bestemmingsplan voor Cartesiusweg e.o. In de bijlage wordt daarom alleen ingegaan op de inspraakreacties die betrekking hebben op Cartesiusweg e.o. De inspraakreacties die betrekking hebben op het gebied Lage Weide worden beantwoord en verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan Lage Weide.

De reden voor de knip is dat het bestemmingsplan voor 1 juli 2013 moet worden vastgesteld om legesderving voor de gemeente te voorkomen. Vor het gebied Lage Weide zijn er een groot aantal inspraak- en overlegreacties ingediend die de nodige onderzoeken vergen. Voor het gebied Lage Weide is het dan ook niet mogelijk voor 1 juli 2013 een vastgesteld bestemmingsplan te hebben. Wel wordt er naar gestreefd voor 1 juli 2013 een ontwerp-bestemmingsplan voor dit gebied ter inzage te leggen.

Over het gebied Cartesiusweg e.o. is veel minder discussie.Vandaar dat gekozen is voor twee aparte bestemmingsplannen. Voor het bestemmingsplan Cartesiusweg e.o.wordt gestreefd het plan voor 1 juli 2013 vast te stellen.

7.3 Resultaten Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Besluit Ruimtelijke Ordening

Het bestemmingsplan Lage Weide, Cartesiusweg e.o. is voor het vooroverleg gestuurd naar verschillende vooroverlegpartners. De resultaten en de beantwoording van de overlegreacties zijn te vinden in de bijlagen bij het bestemmingsplan. Na de inspraak en overlegronde is besloten het bestemmingsplan in tweeën te knippen, zoals ook in de vrige paragraaf is aangegeven. Een bestemmingsplan voor Lage Weide en een bestemmingsplan voor Cartesiusweg e.o. In de bijlage wordt daarom alleen ingegaan op de overlegreacties die betrekking hebben op Cartesiusweg e.o. De overlegreacties voor zover betrekking op het gebied Lage Weide worden beantwoord en verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan voor Lage Weide.

7.4 Resultaten Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan

Voor een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording hierop, wordt verwezen naar het vaststellingsrapport.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft in de eerste plaats met name tot doel om de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente.

8.1 Nieuwe Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is voor een groot deel consoliderend van aard. Het plan voorziet, naast de gebruikelijke (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies, slechts in zeer beperkte mate in nieuwe ontwikkelingen. Het betreft in alle gevallen particuliere initiatieven waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.
Mochten er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 Wro dienen te worden verhaald, dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de ontheffing of wijziging nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

8.2 Planschade

Planschadekosten zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoel in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen in het belang van de aanvrager.

8.3 Geen Exploitatieplan

Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan vooralsnog niet nodig. Mochten er in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheid vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheid een exploitatieplan op te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven Functiemenging

Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Toepassing Lijst van Bedrijven 'functiemenging'

Algemeen

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden

In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten

De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'

De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  1. 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  2. 2. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

Flexibiliteit

De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven "functiemenging"

- niet van toepassing of niet relevant
< kleiner dan
> groter
= gelijk aan
cat. categorie
e.d. en dergelijke
kl. klasse
n.e.g. niet elders genoemd
o.c. opslagcapaciteit
p.c. productiecapaciteit
p.o. productieoppervlak
b.o. bedrijfsoppervlak
v.c. verwerkingscapaciteit
u uur
d dag
w week
j jaar
SBI-CODE
1993
SBI-CODE 2008 OMSCHRIJVING
nummer CATEGORIE
01 01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
014 016 0 Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014 016 2 - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² B1
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B1
15 10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B2
1552 1052 2 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B1
1581 1071 1 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg meel/week B1
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B1
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B1
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke B1
17 13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175 139 Vervaardiging van textielwaren B2
176, 177 139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B2
18 14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 141 Vervaardiging kleding van leer B2
20 16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
203, 204, 205 162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² B2
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B1
22 58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B1
2223 1814 A Grafische afwerking A
2223 1814 B Binderijen B1
2224 1813 Grafische reproductie en zetten B1
2225 1814 Overige grafische activiteiten B1
223 182 Reproductiebedrijven opgenomen media A
24 20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442 2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken B1
26 23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
2615 231 Glasbewerkingsbedrijven B2
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B1
267 237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 237 2 - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² B2
2681 2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B2
28 25 - VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
281 251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² B2
284 255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² B2
2852 2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² B2
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² B2
30 26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties B1
33 26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties B
36 31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² A
362 321 Fabricage van munten, sieraden en dergelijke B1
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken B1
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening B1
40 35 - PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA B1
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A A
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C B1
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E2 - blokverwarming B1
41 36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
41 36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 36 B1 - < 1 MW B1
45 41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
45 41, 42, 43 3 Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² B1
50 45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B1
5020.4 45204 B Autobeklederijen A
5020.5 45205 Autowasserijen B1
503, 504 453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B1
51 46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5134 4634 Groothandel in dranken C
5135 4635 Groothandel in tabaksproducten C
5136 4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen C
5148.7 46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B1
5153 4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153 5153 1 - algemeen C
5153 4673 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5153.4 5153.4 4 Zand en grind:
5153.4 46735 6 - indien b.o. < 200 m² B1
5154 4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 5154 1 - algemeen C
5154 4674 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5156 4676 Groothandel in overige intermediaire goederen C
52 47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
527 952 Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) A
60 49 - VERVOER OVER LAND
6022 493 Taxibedrijven B1
6024 494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B1
63 52 - DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
64 53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten C
71 77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711 7711 Personenautoverhuurbedrijven B2
712 7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) C
713 773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
72 62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 62 A Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke A
72 58, 63 B Datacentra B1
73 72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
7481.3 74203 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 82992 Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke A
90 37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
9001 3700 B Rioolgemalen B1
93 96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen B1

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Toelichting Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Deze bijlage is ontleend aan 'Bedrijven en milieuzonering', Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

1. Hoofdindeling

Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.

Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:

  1. 1. bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan 'normaal' zijn voor die bedrijven of
  2. 2. het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan.


2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar

Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:

10 m
30 m
50 m
100 m
200 m
300 m
500 m
700 m
1.000 m
1.500 m


Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties.
Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.

3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)

Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van 'risico' aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van 'vuurwerk' opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.

4. Categorie

De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop 'categorie' is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:

Milieucategorie Grootste afstand
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m


5. Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)

Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.

Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.

6. Verklaring gebruikte afkortingen

- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing

Bijlage 4 Lijst Van Horeca-activiteiten


Toelichting Lijst van Horeca-activiteiten

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven. Deze categoriëen zijn vastgelegd in het op 18 juni 2012 in werking getreden Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012 en overgenomen in onderstaande Lijst van Horeca-activiteiten.

In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'harde' tot 'zachte' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

De Lijst van Horeca-inrichtingen kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting. De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat:

Categorie A1 discotheek, bar-dancing
Categorie A2 zaalverhuur
Categorie B café, bar, brasserie
Categorie C cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant, automatiek, snelbuffet
Categorie D1 restaurant, bistro, crêperie
Categorie D2 luchroom, ijssalon, koffiebar, koffie/theehuis

Onderscheid café-disco

Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van de inrichting.

Onderscheid cafetaria-snackbar

Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij behorende stank- en geluidsoverlast.

Detailhandel met horeca

In de detailhandel is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Hierbij moet worden gedacht aan een winkel waar een klein deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt voor het nuttigen van ter plaatse bereide en verkochte etenswaren. Om dit te kunnen faciliteren is bij de bestemming detailhandel in de regels een afwijkingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan ondergeschikte horeca mogelijk wordt gemaakt, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. het horecadeel mag niet direct vanaf de straatzijde zichtbaar zijn en het pand moet het aanzicht behouden van een winkel;
  2. b. voor winkels tot 1.000 m2 bvo geldt in principe een maximale ratio tussen horeca en publiekstoegankelijke winkelvloeroppervlak van 30:70 en er moet een directe relatie zijn met de producten die in de winkel verkocht worden; het gaat primair om het proeven van producten die in de winkel worden verkocht;
  3. c. voor winkels boven de 1.000 m2 bvo geldt dat een ondersteunende horecafunctie kan worden toegestaan tot maximaal 20% van het bebouwd oppervlak; dit geldt ook voor de non-food, zoals kledingwinkels, boekwinkels, schoenenzaken et cetera;
  4. d. de vestiging moet zich houden aan de algemene gehanteerde winkeltijden.

Afhaalcentra

Een winkel met als nevenfunctie een horecavoorziening valt bestemmingsplan technisch gezien onder de detailhandelsfunctie. Voorwaarde is dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van de tijd veranderen in horecafuncties. Definitie afhaalcentrum: "detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van de horeca-exploitatieverordening Utrecht".

Additionele horeca

Bij additionele horeca gaat het om horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie 'horeca' begrepen, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling waar sprake is van sociaal-culturele, maatschappelijke, en (sportief-) recreatieve doeleinden. Hiermee worden onder meer bedoeld de kantines bij buurthuizen, scholen en sportfaciliteiten, of horecavoorzieningen bij musea en dergelijke.

Bij additionele horeca gaat het erom dat:

  • de uitstraling van deze horeca moet passen bij de hoofdfunctie. Passend betekent dat deze horeca hoort bij de hoofdfuntie en open is tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie. Daar bij is het niet toegestaan dat de additionele horecaruimte wordt verhuurd of anderzins in gebruik wordt gegeven aan derden ten behoeve van feesten en partijen;
  • de gelegenheid ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie en de hoofdfunctie moet ondersteunen. Ondersteunend wil zeggen dat de additionele horeca de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of completeert. Ondergeschikt betekent dat er duidelijk sprake moet zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie absoluut als maximum geldt. Dit maximum geldt voor kleinschalige functies; voor grootschalige functies kan door de gemeente een maximumomvang in vierkante meters worden vastgesteld. Er moet duidelijk sprake zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie qua vloeroppervlak, inzet van personeel en onderdeel van de begroting;
  • de horeca niet zelfstandig mag worden uitgeoefend of toegankelijk los van de hoofdfunctie. Wanneer sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie, is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten die vallen onder de horecacategorieën.


Coffeeshops

Coffeeshops worden gereguleerd middels de Algemene Politieverordening (APV). In de Lijst van Horeca-activiteiten vallen coffeeshops in de horecacategorie D. In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid.

Lijst van Horeca-activiteiten

Voor de toepassing van deze Lijst van Horeca-inrichtingen wordt onder een horecabedrijf het volgende begrepen: een bedrijf of instelling waar

1. bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of;

2. bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.

Categorie: Inrichting: Activiteiten:
A1 discotheek
bar-dancing
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse, al dan niet met levende muziek en al dan niet met kleine etenswaren.
Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen.
A2 zaalverhuur Een horecabedrijf dat voorziet in zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten zoals bruiloften. Al dan niet met muziek, verstrekking van (alcoholhoudende) dranken en etenswaren.
B café
bar
brasserie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden. Mogelijkheid tot dansen in het weekend.
Het accent ligt op de verstrekking van drank.
C cafetaria
snackbar
grill-room
fastfood-restaurant automatiek snelbuffet
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije dranken. H
Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleine etenswaren.
D1 restaurant
bistro
crêperie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Geen dansen na restauranttijden.
Het accent ligt op de verstrekking van etenswaren voor consumptie ter plaatse.
D2 lunchroom, ijssalon,
koffiebar
koffie-/theehuis
Daghoreca gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden.

Tevens horeca waarbij de bedrijfsactiviteitn is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied.

Bijlage 1 Externe Veiligheid

Bijlage 1 Externe veiligheid

Bijlage 2 Externe Veiligheid Rapport Spoor

Bijlage 2 Externe veiligheid rapport spoor

Bijlage 3 Kwantitateve Risicoanalyse Lpg Tankstation Aan De Cartesiusweg 140

Bijlage 3 Kwantitateve risicoanalyse LPG Tankstation aan de Cartesiusweg 140

Bijlage 4 Kwantitatieve Risicoanalyse Aardgasleidingen

Bijlage 4 Kwantitatieve risicoanalyse aardgasleidingen

Bijlage 5 Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 5 Onderzoek industrielawaai

Bijlage 6 Ontwerpbesluit Hogere Grenswaarden

Bijlage 6 Ontwerpbesluit hogere grenswaarden

Bijlage 7 Flora En Fauna

Bijlage 7 Flora en fauna

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 9 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 9 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 10 Besluit Hogere Grenswaarden

Bijlage 10 Besluit hogere grenswaarden