KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen -1
Artikel 4 Groen-2
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Beschrijving Van Het Plangebied
3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
4.3 Conclusie
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Geluidhinder
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
5.5 Geur
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Bodem
5.9 Bomen
5.10 Natuurbescherming
5.11 Water
5.12 Archeologie
5.13 Explosieven
5.14 Kabels En Leidingen
5.15 Gezondheid
5.16 Duurzaamheid
5.17 Trillingshinder
5.18 Conclusies
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Plantoelichting
7.1 Inleiding
7.2 Planvorm
7.3 Opbouw Regels
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
7.5 Regeling Bijbehorende Bouwwerken
7.6 Lijst Van Bedrijven Functiemenging
7.7 Lijst Van Horeca-activiteiten
7.8 Handhaving
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven Functiemenging
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Koersdocument
Bijlage 2 Ladderonderzoek
Bijlage 3 Basisdocument Verkeer En Parkeren
Bijlage 4 Verkeer En Parkeren Fase 1
Bijlage 5 Notitie Verkeer Koersdocument
Bijlage 6 Onderzoek Geluid
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Peutz 2017
Bijlage 8 Mer Beoordeling
Bijlage 9 Stemgeluid Terras
Bijlage 10 Aanvullend Onderzoek Geluid Solitair
Bijlage 11 Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 12 Geuronderzoek
Bijlage 13 Onderzoek Externe Veiligheid November 2019
Bijlage 14 Aanvullend Externe Veiligheidonderzoek
Bijlage 15 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 16 Evaluatierapport Bodem Cartesiusdriehoek
Bijlage 17 Aanvullend Trillingsonderzoek Extra Maatregelen
Bijlage 18 Beschikking Evaluatieverslag
Bijlage 19 Memo Status Bodem
Bijlage 20 Bomenonderzoek
Bijlage 21 Waterparagraaf
Bijlage 22 Flora En Faunaonderzoek
Bijlage 23 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 24 Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 25 Explosievenonderzoek 1
Bijlage 26 Explosievenonderzoek 2
Bijlage 27 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 28 Onderzoek Trillingshinder
Bijlage 29 Aanvullend Trillingsonderzoek
Bijlage 30 Bezonningsstudie

Cartesiusdriehoek, fase 1

Bestemmingsplan - gemeente Utrecht

Vastgesteld op 01-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Cartesiusdriehoek, fase 1 met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01 van de gemeente Utrecht.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 (internet)Afhaalpunt

Een locatie uitsluitend bedoeld voor opslag en distributie van artikelen, waar consumenten de via internet bestelde en betaalde producten kunnen afhalen. Op de locatie vindt geen rechtstreekse verkoop of productadvisering via winkel, showroom of etalage plaats.

1.4 (raam)Prostitutiebedrijf

Een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats.

1.5 Aan-huis-verbonden bedrijf

Beroep of bedrijf dat in een woning of een daarbij bijhorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent bewoner van de woning is.

Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een seksinrichting; hieronder wordt onder andere wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.

1.6 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 Afhaalzaak

Een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.

1.9 Ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.10 Archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een bedrijf dat beschikt over het in artikel 1, eerste lid, van de Erfgoedwet, bedoelde certificaat.

1.11 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 Atelier

Werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden.

1.13 Atelierwoning

Woningen gecombineerd met een atelier dat door de hoofdbewoner wordt gebruikt.

1.14 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 Bebouwingspercentage

Het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.16 Bed & breakfast

Het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning.

1.17 Bedrijf

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.18 (Bedrijfs)vloeroppervlak

De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

1.19 Besluit Hogere waarde

Besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.

1.20 Bestaand

  1. a. Bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
  2. b. Bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
    1. 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
    2. 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.

1.21 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.22 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 Bevi-inrichting

Een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.24 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.25 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.27 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 Bouwperceelsgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.29 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 Brutovloeroppervlak

De totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.

1.32 (Sta)caravan

Een caravan of stacaravan die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omgevingsvergunningplichtig is .

1.33 Consumentenvuurwerk

Consumentenvuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

1.34 Culturele voorzieningen

Voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, musea, ateliers en muziekcentra.

1.35 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder wordt mede verstaan een webwinkel waarbij sprake is van een afhaalpunt voor particulieren en een showroom. Hieronder wordt niet verstaan een afhaalzaak.

1.36 Dienstverlening

Dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.

1.37 Eigen toegang

Een deur die direct toegang geeft tot de woning, die bereikbaar is via de straatzijde of vanuit een gemeenschappelijke hal en die voorzien is van een door de gemeente verleend huisnummer.

1.38 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.40 Horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.41 Kampeermiddelen

  1. a. Tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans.
  2. b. Enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is.


Een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.42 Kampeerterrein

Een terrein met daarbijbehorende voorzieningen dat is ingericht voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf.

1.43 Kantoor

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening, alsmede seminars en congressen die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van een kantoorhoudende onderneming en kunnen worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie.

1.44 Kap

Een gesloten en hellend of gedeeltelijk hellend dak.

1.45 Lijst van Bedrijven functiemenging

De Lijst van Bedrijven functiemenging die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.46 Lijst van Horeca-activiteiten

De Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.47 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.48 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.49 Omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.50 Omzetting (van een woning)

Een zelfstandige woning, of een deel daarvan, in gebruik geven of laten geven als onzelfstandige woonruimte.

1.51 Onzelfstandige woonruimte

Woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling zelfstandige woonruimte.

1.52 Peil

  1. a. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
  2. b. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld.
  3. c. Voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.53 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.54 Recreatiewoning

Een permanent gebouw, geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt als recreatieverblijf, door personen die hun hoofdverbiljf elders hebben.

1.55 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.56 Verblijfsmiddelen

Voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, woonketen, arken, caravans en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voorzover deze geen bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn.

1.57 Verkoopvloeroppervlakte (vvo)

De totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.58 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:

De sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.

1.59 Voorgevelrooilijn

Een lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied, zoals de weg, openbaar groen of water, gekeerde gevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.

1.60 Woning

Een complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.61 Woningvorming

Een woning verbouwen tot twee of meer woningen of het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan.

1.62 Woonruimte

Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning van één huishouden.

1.63 Zelfstandige woonruimte

Woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals badruimte, toilet en keuken, buiten de woonruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.

2.5 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen -1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen -1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
  2. 2. fiets- en voetpaden;
  3. 3. speelvoorzieningen;
  4. 4. water, waterbeheer en waterberging;
  5. 5. onderhoudspaden en -stroken voor de aangrenzende bestemming(en);
  6. 6. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, kabels en leidingen, civieltechnische kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

3.4 Specifieke bouwregels

  1. 1. In afwijking van artikel 9.2 zijn uitsluitend balkons voor de woningen in de naastgelegen bestemming Wonen toegestaan met een maximale diepte van 2,50 meter, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 4,20 meter bedraagt.
  2. 2. In afwijking van de regel onder 1 zijn delen van balkons toegestaan aan de halfopen zijde van de gebouwen in de naastgelegen bestemming Wonen zoals bedoeld in 6.2.1 sub 4 met een maximale diepte van 0,60 meter, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 3.00 meter bedraagt.

Artikel 4 Groen-2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. groenvoorzieningen;
  2. 2. water, waterbeheer en waterberging;
  3. 3. verkeers- en verblijfsgebied voor langzaam verkeer;
  4. 4. een ontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer met een maximale breedte van 5,50 meter;
  5. 5. parkeervoorzieningen met inachtneming van de regel in 4.3;
  6. 6. speelvoorzieningen;
  7. 7. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals groenvoorzieningen, fietsenstallingen, civieltechnische kunstwerken, kabels en leidingen en geluidwerende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Parkeren op straat is uitsluitend toegestaan voor deelauto's en invaliden parkeren.

4.4 Specifieke bouwregels

  1. 1. In afwijking van artikel 9.2 zijn uitsluitend balkons voor de woningen in de naastgelegen bestemming Wonen toegestaan met een maximale diepte van 2,50 meter, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 4,20 meter bedraagt.
  2. 2. In afwijking van de regel onder 1 zijn delen van balkons toegestaan van de gebouwen in de naastgelegen bestemming Wonen met een maximale diepte van 0,60 meter.

Artikel 5 Verkeer - Railverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. railverkeer;
  2. 2. stationsvoorzieningen en halteplaatsen;
  3. 3. waterbeheer en waterberging;
  4. 4. parkeervoorzieningen;
  5. 5. geluidwerende voorzieningen;
  6. 6. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen en kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorzieningen

  1. 1. De geluidwerende voorzieningen, zoals bedoeld in de regel 5.1 onder 5 mogen uitsluitend geluidsabsorberend worden uitgevoerd of met maatregelen met vergelijkbaar effect op de geluidsreflectie.
  2. 2. De geluidwerende voorzieningen zoals bedoeld in de regel 5.1 onder 5 moeten in stand worden gehouden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. wonen, eventueel met een aan-huis-verbonden bedrijf of een bed & breakfast;
  2. 2. water, waterberging;
  3. 3. Ter plaatse van de functieaanduiding 'gemengd' zijn de gronden, uitsluitend op de begane grond, bestemd voor:
    1. a. culturele voorzieningen;
    2. b. dienstverlening;
    3. c. sportvoorzieningen;
    4. d. maatschappelijke voorzieningen;
    5. e. horeca-activiteiten in categorie D3 van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
    6. f. de bij de functies genoemd onder a t/m e behorende ondergeschikte detailhandel en kantooractiviteiten;
    7. g. atelierwoningen.
  4. 4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - doorgang'; één of meerdere doorgangen met een breedte van ten minste 5 meter en een hoogte van ten minste 4,5 meter behoudens ter plaatse van een verbindingsbrug.
  5. 5. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen, zoals (half)ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gemengd', parkeren voor auto's niet is toegestaan.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, voor:

  1. 1. stedenbouwkundige aspecten;
  2. 2. de verkeersaspecten waaronder mede begrepen het fietsparkeren;
  3. 3. de milieusituatie;
  4. 4. de duurzaamheidscriteria;
  5. 5. het waterbergend vermogen van het bouwperceel;
  6. 6. de sociale veiligheid;
  7. 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  8. 8. maatregelen en voorzieningen ter beperking van windhinder;
  9. 9. de situering van het laden en lossen op het perceel.

6.4 Voorwaardelijke verplichting over verkeersbewegingen

  1. 1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen moet met behulp van een berekening vast staan dat het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen van de beoogde ontwikkeling in dit plan de 23 motorvoertuigen per uur op de Cartesiusweg op het drukste moment van de dag niet overschrijdt.
  2. 2. Het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen zoals genoemd onder 1 moet worden berekend overeenkomstig de rekenwijze van de Beleidsregels Autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk.
  3. 3. Als de onder regel 2 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regel in artikel 6.5.3 onder sub 3 voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven functiemenging, voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm en de aangegeven maatgevende milieuaspecten, vergelijkbaar zijn met categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regel in artikel 6.5.1 onder 6 voor het realiseren van een terras behorend bij een naastgelegen horecagelegenheid, mits wordt aangetoond dat het gecumuleerde langtijdgemiddelde geluidniveau ten gevolge van stemgeluid vanaf de rand van het terras en invallend op de gevels van omliggende geluidsgevoelige functies niet meer bedraagt dan 55 dB(A) voor de dagperiode (7-19 uur), 50 dB(A) voor de avondperiode (19-23 uur) en 45 dB(A) voor de nachtperiode (23-7 uur).

6.7 Gebruiksverbod

  1. 3. Het gebruik van gebouwen mag na oprichting niet wijzigen.
  2. 4. Burgemeester en wethouders kunnen door verlening van een omgevingsvergunning afwijken van de regel onder 1, wanneer met behulp van een berekening vast staat dat door de wijziging van het gebruik het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen van de beoogde ontwikkeling de 23 motorvoertuigen per uur op de Cartesiusweg op het drukste moment van de dag niet overschrijdt.
  3. 5. Lid 6.4 onder 2 en 3 is van overeenkomstige toepassing.

6.8 Voorwaardelijke verplichting parkeergelegenheid

  1. 1. In aanvulling op artikel 9.3 mag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruik, uitsluitend door het toepassen van de minimale normen uit de beleidsregels Parkeernormen Fiets en Auto 2019 (Bijlage I van de Nota Stallen en Parkeren 2013), parkeergelegenheid worden gerealiseerd.
  2. 2. De parkeergelegenheid mag, met uitzondering van parkeergelegenheid voor deelauto's en mindervaliden, alleen in parkeergarages worden aangelegd binnen de Cartesiusdriehoek.
  3. 3. Uitsluitend het aantal parkeerplaatsen dat overeenkomt met het aan te leggen aantal parkeerplaatsen zoals opgenomen in de berekening zoals bedoeld in lid 6.4 en 6.7 mag worden aangelegd.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

7.2 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan

Een bouwgrens, niet zijnde bestemmingsgrens, mag, ongeacht de ter plaatse geldende aanduidingen en regels over maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's en afdaken of andere ondergeschikte bouwdelen.

9.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrens is toegestaan

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bestemming en bij omgevingsvergunning toestaan dat een bouw- en bestemmingsgrens, ongeacht de ter plaatse geldende aanduidingen en regels over bestemmingen, maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door:
    1. a. bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's;
    2. b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals bij gebouwen horende stoepen, stoeptreden, hellingbanen;
    3. c. balkons, erkers en afdaken, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 2,2 meter bedraagt.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde omgevingsvergunning niet als:
    1. a. de overschrijding niet te verenigen is met de aard van de bestemming;
    2. b. of de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft.

9.3 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

  1. 1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de Nota Parkeernormen Fiets en Auto, die als bijlage 1 bij de Parkeernota Stallen en Parkeren 2013 hoort, wordt gerealiseerd.
  2. 2. Als de onder regel 1 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehoud. en

9.4 Voorwaardelijke verplichting over trillingen

  1. 1. Het bouwen van bouwwerken voor de functie wonen volgens regel in 6.1 is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-trillingshinder spoor' uitsluitend toegestaan wanneer minimaal uit een dynamische berekening van de trillingssterkte blijkt dat de streefwaarden voor 'Wonen nieuwe situatie', zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.
  2. 2. Alleen als uit een deskundigenonderzoek blijkt dat niet doelmatig en/of kosteneffectief kan worden voldaan aan de streefwaarden voor 'Wonen nieuwe situatie' kan er worden afgeweken van lid 1 voor zover het de maximale trillingssterkte Vmax betreft onder de volgende voorwaarden:
    1. a. uit een deskundigenonderzoek blijkt dat alle doelmatige en/of kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen en;
    2. b. uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarden voor 'Wonen in bestaande situatie', zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.

9.5 Woningvorming en omzetting

  1. 1. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder 1 en woningvorming en omzetting toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het woon- en leefmilieu;
    2. b. de privacy van omwonenden;
    3. c. het verkeer en de parkeersituatie;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Met uitzondering van de gevallen waarin de bestemmingsregeling dat gebruik expliciet toestaat, is strijdig met de bestemming het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. 1. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. 2. onbebouwde gronden of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. 3. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
  4. 4. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  5. 5. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als woonruimte;
  6. 6. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. 7. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

10.2 Woningvorming en omzetting zonder bouwkundige aanpassingen

  1. 1. Een gebruiksverandering waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is, mag niet leiden tot de omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a en woningvorming en omzetting toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het woon- en leefmilieu;
    2. b. de privacy van omwonenden;
    3. c. het verkeer en de parkeersituatie;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Geluidszone-industrie

Ter plaatse van de aanduiding: 'Geluidszone-industrie' ligt de rond het industrieterrein gelegen zone als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder buiten welke zone de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. 1. de in het plan opgenomen (goot)hoogtematen en bebouwingspercentages tot niet meer dan 10% van deze maten en percentages;
  2. 2. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. 3. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  4. 4. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  5. 5. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  6. 6. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  7. 7. de regels voor de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro, bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 14 Overige Regels

Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming moet vast staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), volgens het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 16 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Cartesiusdriehoek, fase 1.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

De Cartesiusdriehoek is een bedrijventerrein van ruim 15 hectare in Utrecht dat ingeklemd ligt tussen de Cartesiusweg en de sporen naar Amsterdam en Den Haag/Rotterdam. Het gebied behoort tot het erfgoed van de spoorwegen en is eigendom van NS Stations.

De Cartesiusdriehoek wordt getransformeerd naar een gemengd stedelijk gebied. Utrecht is een gewilde stad en groeit snel. Veel vraag gaat uit naar binnenstedelijke locaties waar nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Als eigenaar van het gebied heeft NS Stations besloten om in samenwerking met de gemeente Utrecht het gebied te transformeren naar een stedelijk woonwerkgebied. Hiervoor heeft de gemeenteraad van Utrecht op 21 september 2017 het Koersdocument Cartesiusdriehoek vastgesteld.

Als eerste fase zal het deelgebied zuidoostelijk grenzend aan het CAB-gebouw worden ontwikkeld. In het verleden is deze grond door NS verkocht aan een ontwikkelaar. Aanvankelijk was het plan om op deze locatie studentenwoningen te realiseren. De betreffende marktpartij kreeg de planvorming echter niet financieel rond en heeft de locatie overgedragen aan Keystone Vastgoed. Keystone heeft besloten zich aan te sluiten bij de ambities en uitgangspunten van het koersdocument.

De ontwikkeling van fase 1 bestaat uit circa 322 reguliere woningen, 770 m2 voorzieningen en 11 atelierwoningen. De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.

De geplande ontwikkeling voor Cartesiusdriehoek, fase 1 wordt via dit bestemmingsplan juridisch planologisch mogelijk gemaakt. Dit plan loopt vooruit op de herziening van het bestemmingsplan van het overige deel van de Cartesiusdriehoek.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De Cartesiusdriehoek ligt in Utrecht, ingeklemd tussen de Cartesiusweg en de sporen naar Amsterdam en Den Haag/Rotterdam. Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op het eigendom van Keystone en op de locatie waarop de geluidwerende voorzieningen zijn voorzien die noodzakelijk voor de geplande ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldende Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Onherroepelijk
Cartesiusweg e.o. 12 september 2013
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik 30 november 2017

De huidige bestemming is Bedrijventerrein en voor het gedeelte langs het spoor geldt de bestemming Verkeer-Railverkeer. De beoogde woningbouw is niet mogelijk op basis van de bestemming Bedrijventerrein. Het gedeelte met de bestemming Verkeer-Railverkeer is meegenomen, omdat de benodigde geluidsschermen niet passen binnen deze bestemming.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

In de bijlagen zijn de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de Structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de nieuwe AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte is in december 2011 in werking getreden.

Conclusie

Het SVIR bevat geen specifieke aandachtspunten voor het plangebied.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  1. 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  2. 2. kustfundament;
  3. 3. grote rivieren;
  4. 4. Waddenzee en waddengebied;
  5. 5. defensie, en
  6. 6. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In het Rarro zijn nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen.

Conclusie
In het Barro is aangegeven dat het plangebied gelegen is ter plaatse van de Romeinse Limes. De bescherming hiervan is verder uitgewerkt in de Provinciale verordening. Verder zijn in het Barro geen specifieke regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.

Het plangebied ligt in een radarverstoringsgebied van radarstation Soesterberg, zoals aangegeven in het Rarro. In dit gebied gelden beperkingen voor bestemmingsplannen voor een goede werking van de radar op het radarstation. Het gaat hier om hoogtebeperkingen voor bouwen, bouwwerken en windturbines. De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne. De hoogte van de radarantenne van Soesterberg is 25m +NAP. De ontwikkeling in het plangebied heeft een maximale bouwhoogte van 18 meter. Deze hoogte ligt ruim onder het radarverstoringsgebied. Het Rarro vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede en derde lid) (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Woningbouwbehoefte

Utrecht behoort op dit moment tot één van de sterk groeiende provincies van Nederland. In de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om woningtekort niet verder te laten groeien. In de provinciale ruimtelijke structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van ruim 40.000 (2013-2028) woningen opgenomen, gebaseerd op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven. Dit klopt met de behoefte van 61.000 woningen, zoals die uit de regionale woningmarktmonitor blijkt.

Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.

Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten, zoals de Merwedekanaalzone, de 2e Daalsedijk en het Veemarktterrein. Buiten de rode contour zijn in de polder Rijnenburg vanaf 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien.

Uit de actualisering van de Woonvisie blijkt dat in Utrecht nog altijd een woningtekort bestaat. Deze ontwikkeling draagt bij aan vermindering van dit tekort. Er worden maximaal zo'n 330 woningen gerealiseerd in Cartesiusdriehoek, fase 1. Hiervan komen er circa 242 in het Spoorblok en circa 88 (inclusief atelierwoningen) in het Solitair. Het gaat om woningen in verschillende categorieën in een centrumstedelijk woonmilieu.

Behoefte niet-woonfuncties

In het plangebied is voorzien in maximaal 770 m2 aan niet-woonfuncties. Het gaat daarbij om culturele voorzieningen, dienstverlening, sportvoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen en horeca (in categorie D1 t/m 3). Deze voorzieningen zijn gericht op de nieuwe bewoners in de Cartesiusdriehoek en hebben een lokale functie.

Voor het programma in dit bestemmingsplan is een onderbouwing ladder duurzame verstedelijking gemaakt (Bijlage 2 Ladderonderzoek).

Hieruit blijkt dat er behoefte is aan een nieuw onderscheidend stedelijk woon- en leefmilieu in Utrecht, binnen de invloedssfeer van station Utrecht Centraal. Het plangebied biedt hier de basisingrediënten en de fysieke ruimte voor.

De exacte invulling van het niet-woonprogramma in het plangebied ligt niet vast, om de nodige flexibiliteit te bieden. In het bestemmingsplan is 770 m2 beschikbaar voor diverse niet-woonfuncties. Voor de aanvaardbaarheid van effecten per afzonderlijk programma-onderdeel is uitgegaan van de maximum ruimte die het bestemmingsplan biedt.

Op basis van de analyse in het Ladderonderzoek is de conclusie dat er voldoende behoefte is aan de woningbouwontwikkeling met bijbehorende voorzieningen. Enerzijds komt de behoefte voort uit de eigen vraag van de gebiedsontwikkeling, anderzijds uit het feit dat voor bepaalde functies een benedengemiddeld aanbod is gevestigd in de wijk/buurt. De functies passen bij het hoogstedelijke karakter van de herontwikkelingslocatie. Omdat het beoogde hoogstedelijke woonmilieu elders in de stad niet voorhanden is, zal hiervan geen onaanvaardbaar effect uitgaan op het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

De toevoeging van horeca past in het Ontwikkelingskader horeca. Hierin is aangegeven dat met deze zogenaamde wijkhoreca de wijkfunctie en sociale cohesie en sociale controle kan worden versterkt. In het Ontwikkelingskader is voor het Cartesiusgebied aangegeven dat horeca in categorie D1 t/m 3 is toegestaan.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

De geplande ontwikkeling van de locatie Keystone in de Cartesiusdriehoek vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013 (en herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld en op 12 december 2016 herijkt. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving
  • beschermen kwaliteiten
  • vitale dorpen en steden
  • dynamisch landelijk gebied

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd wordt. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Op 12 december 2016 hebben Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht (GS) de Herijking van de PRS en PRV vastgesteld. De Herijking voorziet de provincie van een actueel ruimtelijk beleidsinstrumentarium, dat ruimte biedt en uitnodigt tot ontwikkelingen die bijdragen aan meer ruimtelijke kwaliteit en aan bescherming van deze kwaliteit, maar ook sturingsmogelijkheden biedt om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen.

De Herijking 2016 bevat een langetermijnvisie voor de provincie: Utrecht2040, Van Strategie naar Uitvoering. De kern van de langetermijnvisie betreft een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht. De visie streeft naar een uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de regio, waarbij binnen stedelijk gebied ruimte is voor goed wonen en werken en een goede bereikbaarheid.

Conclusie
De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek voorziet in een binnenstedelijk project en levert een bijdrage aan de woningbouwopgave en de ruimtelijke kwaliteit en is daarom in overeenstemming met de provinciale structuurvisie en verordening.

2.2.2 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling (2016)

Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.

De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:

  • Een aanbod van stedelijke milieus passend bij de vraag. Waaronder het realiseren van een passend woningaanbod, het transformeren, revitaliseren of creëren van werklocaties en het in stand houden en creëren van aantrekkelijke centrumgebieden.
  • Een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Waaronder het realiseren van binnenstedelijke woningbouw, transformatie van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en beleefbaar water en groen in het stedelijk gebied.


De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen om bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.

Conclusie

De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek is in overeenstemming met het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling.

2.2.3 Economische visie 2020

In september 2011 is de Economische Visie 2020 'Focus op Kennis en Creativiteit' van de provincie Utrecht verschenen. Er is beschreven hoe de provincie de economische ontwikkeling voor zich ziet en hoe zij daaraan de komende tien jaar een bijdrage wil leveren. De economische visie is een toekomstbeeld met een aantal opgaven en is bedoeld als kapstok voor programma's en projecten op het terrein van economie.

De uitgangspositie voor de economische ontwikkeling van de provincie Utrecht is uitstekend. Vier factoren liggen ten grondslag aan het economische succes van de provincie, ook in de toekomst. Het zijn de grote concentratie aan opleidings- en kennisinstituten, stedelijkheid, cultuur en historie, aantrekkelijke en gevarieerde landschappen en de knooppuntpositie in het hart van Nederland, in de Randstad en vlakbij Schiphol.

De economische strategie van de provincie bestaat uit:

  • een focus op kennis en creativiteit door middel van een gericht stimuleringsbeleid
  • het accommoderen van de dynamiek van de gevestigde economische sectoren

Om onderscheidend te kunnen zijn binnen het grote aantal regio's en steden dat zich toelegt op kennis en creativiteit profileert de provincie zich met een aantal specifieke speerpunten binnen life sciences, de creatieve industrie en de duurzaamheidseconomie. Deze sectoren zijn kansrijk, onderscheidend en belangrijk voor de economische ontwikkeling in de provincie.

Naast de focus op kennis en creativiteit voert de provincie een accommoderingsbeleid voor de gevestigde sectoren als de zakelijke dienstverlening, onderwijs, horeca, zorg, handel en transport. De provincie wil er aan meewerken dat deze sectoren zich duurzaam kunnen ontwikkelen.

Conclusie

De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek draagt bij aan de Economische visie 2020 van de provincie. Het plan biedt ruimte aan (zakelijke) dienstverlening en horeca.

2.2.4 Mobiliteitsplan 2015-2028

Het Mobiliteitsplan bestaat uit een Mobiliteitsvisie en een Mobiliteitsprogramma en is vastgesteld door Provinciale Staten op 7 juli 2014. De Mobiliteitsvisie bevat de langetermijndoelen om de unieke verbindende knooppuntpositie van de provincie goed te laten functioneren. Daarnaast beschrijft de visie welke rol de provincie op zich neemt om deze doelen te realiseren, zonder dit af te wentelen op toekomstige generaties en andere gebieden. Dit wordt iedere vier jaar geconcretiseerd in een Mobiliteitsprogramma waarin is verwoord welke acties (op kortere termijn) nodig zijn en welke samenhang deze hebben met de langetermijndoelen.

Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de kracht, aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van de provincie. Er wordt ingezet op een mobiliteitsnetwerk dat mensen en goederen snel op hun bestemming brengt, maar dat ook dienstbaar is aan de maatschappelijke behoeftes als duurzame welvaart, leefbaarheid en welzijn.

Van belang hierbij is:

  • het versterken van bestaande netwerken
  • het verbinden van netwerken
  • het verbinden van vraag en aanbod aan infrastructuur en mobiliteitsdiensten

Conclusie

Het plangebied wordt ingericht overeenkomstig het mobiliteitsplan 2015-2028.

2.2.5 Provinciale milieuverordening 2013

De Provinciale milieuverordening 2013 is door Provinciale Staten op 4 februari 2013 vastgesteld en op 1 mei 2013 in werking getreden. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) is de provincie verplicht een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen. De provincie geeft aan deze verplichting invulling via de Provinciale Milieuverordening Utrecht 2013 (PMV).

In de Provinciale milieuverordening zijn grondwaterbeschermingszones en stiltegebieden aangewezen. In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwatervoorziening. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het behoud en de bescherming van stiltegebieden.

Conclusie

Het plangebied wordt niet als een stiltegebied aangemerkt en het plangebied maakt geen deel uit van een grondwaterbeschermingszone. De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek is hiermee in overeenstemming met de Provinciale milieuverordening.

2.2.6 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021

De provincie Utrecht legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021 in het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan).

Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven, ook wel prioriteiten genoemd. De prioriteiten zijn: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Deze prioriteiten dragen rechtstreeks bij aan de kerntaken van de provincie (economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed).

Naast prioriteiten heeft de provincie basiskwaliteiten benoemd voor het bodem-, water- en milieubeleid. Deze zijn bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (inclusief geur en licht) en externe veiligheid. Deze zes basiskwaliteiten zijn voorwaardelijk voor het uitvoeren van de provinciale kerntaken en het realiseren van de ontwikkelopgaven en vormen een stevige basis voor een veilige, gezonde en duurzame woon-, werk- en leefomgeving. Aan de basiskwaliteiten liggen wettelijke normen ten grondslag waarmee de minimumkwaliteit bepaald is. Waar de basiskwaliteiten in bestaande situaties niet voldoen aan de eisen en wensen van het gebruik, biedt het bodem-, water- en milieubeleid handvatten die het oplossen of verminderen van de problemen ondersteunen.

Conclusie

Het plan voldoet aan de eisen van het BMW-plan. Een nadere onderbouwing hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

2.2.7 Cultuur- en erfgoednota 2016-2019

De Cultuur- en erfgoednota 2016-2019 'Alles is NU' is in april 2016 verschenen. De provincie staat midden in de maatschappelijke, economische en bestuurlijke dynamiek. In het cultuur- en erfgoedbeleid zijn opgaven geformuleerd aan de hand van trends. De opgaven zijn:

  • onderzoeken en ontwikkelen: voor het draagvlak en de draagkracht van culturele instellingen is het essentieel dat zij midden in de samenleving staan, met een open blik kijken naar de ontwikkelingen en de kansen die zich voordoen, met een nieuwsgierige en leergierige houding andere wegen verkennen en samenwerkingsverbanden aangaan;
  • hebben en houden: de provincie staat, samen met andere overheden en particuliere eigenaren, voor de maatschappelijke opgave het cultureel erfgoed in stand te houden. Het verankeren van cultuurhistorische waarden in het ruimtelijk beleid is belangrijk;
  • promoten en profileren: cultuur en erfgoed zijn publieke waarden, de provincie vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen daarvan genieten en gebruik maken. Initiatieven die ertoe bijdragen erfgoed zichtbaar en beleefbaar te maken worden gestimuleerd;
  • kennen en kunnen: investeren in de ontwikkeling van mensen is een belangrijke opgave voor het provinciale cultuur- en erfgoedbeleid.

Conclusie

De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek draagt bij aan de Cultuur – en erfgoednota 2016-2019 van de provincie. Het plan biedt ruimte voor culturele voorzieningen.

Regionaal

2.2.8 Waterkoers 2016-2021

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Het waterschap heeft haar ambities en visies vastgelegd in de Waterkoers 2016-2021. De koers is een omslag in denken, waarbij het waterschap zich flexibel opstelt en daarbij ruimte laat voor initiatieven uit de samenleving. Andere onderwerpen die in de Waterkoers aan de orde komen zijn waterveiligheid, voldoende water, gezond water, gezuiverd afvalwater en genieten van water.

Conclusie

In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het aspect water. Er wordt voldaan aan het beleid van het Hoogheemraadschap.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

  • Plaats voor iedereen

Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

  • Gezonde groei voor iedereen

Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

  • De kracht van iedereen

Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:

  • samen met marktpartijen maken we vanaf het begin van deze collegeperiode afspraken over het verhogen van het tempo in gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën;
  • we streven er naar dat in 2040 in Utrecht 35% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 25% tot de middencategorie;
  • bij nieuwe ontwikkelingen zijn groen, een hoogwaardige en toegankelijke openbare ruimte en circulaire bouw belangrijk. We bevorderen klimaatadaptatie bijvoorbeeld via verticale bossen (hoogbouw), groene gevels en het voorkomen van verstening;
  • één van de manieren om ruimte te maken voor een goede openbare ruimte is meer focussen op hoogbouw;
  • dierenwelzijn heeft onze zorg. Bij bouwen houden we rekening met stadsvogels en vleermuizen. Daarnaast hebben we oog voor het beschermen van inheemse soorten.

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:

  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
  • (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.

Conclusie

Het plan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling en heeft een hoge ambitie op het gebied van duurzaamheid en gezonde verstedelijking en sluit daarom aan bij het coalitieakkoord.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  1. 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  2. 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  3. 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.

De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.4 Conclusie

De conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de beschreven beleidskaders.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

3.2 Beschrijving Van Het Plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

De Cartesiusdriehoek, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, maakte lang onderdeel uit van de voormalige stadsweide van Utrecht. Deze weide lag ten noordwesten van de Middeleeuwse ommuurde stad en was een ontginning waar de stadsburgers hun vee konden houden. De stadsweide behoort tot de oudste in cultuur gebrachte gronden bij Utrecht. Met de komst van de spoorwegen halverwege de negentiende eeuw werd een grootschalige verandering ingeluid voor het hele gebied ten noordwesten van de oude stad. In 1843 kwam als eerste de spoorlijn naar Amsterdam gereed. In 1858 volgde de spoorlijn naar Rotterdam en in 1863 de spoorlijn naar Zwolle. De trajecten waren eigendom van verschillende spoorwegmaatschappijen, en als belangrijk knooppunt van die lijnen werd Utrecht een plek voor werkplaatsen en industrie. Grondstoffen en producten konden gemakkelijk worden aan en afgevoerd. Met de opening van het Merwedekanaal in 1892 kreeg de industrie in dit stadsdeel nog een extra impuls. Voor de arbeiders werden woonwijken als de Schepenbuurt, Elinkwijk en Majellapark gebouwd.

De Cartesiusdriehoek behoort met de 2e Daalsedijk en Werkspoor tot het erfgoed van spoorwerkplaatsen in Utrecht. De Cartesiusdriehoek was lang in gebruik als rangeerterrein, stapelplaats en lasplaats voor rails. Van cultuurhistorische waarde is het CAB gebouw aan de Cartesiusweg, het voormalige Centraal Autoherstel Bedrijf uit 1949 dat ontworpen is door spoorwegenarchitect Sybold van Ravensteyn. Naast eigenaar van het sporennet was de NS ook grootaandeelhouder van veel bus- en trammaatschappijen. Om al die bussen te onderhouden besloot de NS hier een centrale revisiewerkplaats in te richten. Het gebouw is inmiddels in gebruik door een aantal creatieve bedrijven en voor tijdelijke opslag.

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

De Cartesiusdriehoek is een bedrijventerrein van circa 16 hectare dat ingeklemd ligt tussen de Cartesiusweg en de sporen naar Amsterdam en Den Haag/Rotterdam. Het plangebied is eigendom van NS Stations. NS stations heeft het voornemen de gronden te verkopen. De Cartesiusdriehoek behoort met de 2e Daalsedijk tot het erfgoed van de spoorwegen in Utrecht, de stad waar het grootste spoorwegknooppunt van Nederland ligt. Van oudsher werd de Cartesiusdriehoek gebruikt als rangeerterrein en werkplaats van de NS. Omdat de NS de werkplaatsen niet meer nodig had werden in de loop der jaren verschillende kavels in het gebied in gebruik genomen door andere bedrijven.

Voor een deel is deze bedrijvigheid nog steeds gerelateerd aan de spoorwegen zoals het recente NVLU van Prorail en spoorwegbouwer VolkerRail van VolkerWessels. Maar inmiddels kent het gebied meer variatie, uiteenlopend van gemeentewerken, autoschade en opslagruimten tot trainingscentrum, creatieve industrie en muziekstudio's.

Van hoge cultuurhistorische waarde is het CAB-gebouw aan Cab-Rondom 90-90A dat een gemeentelijk monument (nr. 3441536) is. Het betreft het voormalige Centraal Autoherstel Bedrijf uit 1949 dat ontworpen is door spoorwegenarchitect Sybold van Ravensteyn. Het gebouw behoort tot een van de eerste naoorlogse grote industriële hallen van Utrecht, is daarmee zeldzaam en heeft unieke monumentale waarden. Het gebouw is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische waarde als karakteristieke werkplaats met kantoor en als onderdeel van het spoorwegerfgoed in Utrecht. Het gebouw is van hoge architectonische waarde als atypisch en eigenzinnig voorbeeld van het traditionalisme en meer specifiek als onderdeel van het (steeds zeldzamer wordende) oeuvre van Sybold van Ravesteyn. Het gebouw is tevens van stedenbouwkundig belang als beeldbepalend object langs de Cartesiusweg en de sporen.

Naast eigenaar van het sporennet was de NS ook grootaandeelhouder van veel bus- en trammaatschappijen. Om al die bussen te onderhouden besloot de NS hier een Centrale Werkplaats in te richten. Het gebouw is inmiddels in gebruik door creatieve bedrijven (Nutrecht, dB Studio) naast opslagruimten (City Box).

Op het terrein dat bestemd is voor de nieuwbouw van Keystone Development (direct naast het CAB-gebied, aan de zuidzijde van het gebouw) staat geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of andere bebouwing, het is een leeg, onbebouwd terrein. Er stonden enkele bedrijfshallen uit de jaren 1960-70, mogelijk voor de laswerkplaats van spoorstaven en de opslag van spoorbielzen langs onder andere de Locomotiefstraat, of voor de transportbedrijven van de NS. Deze hallen zijn in 2013 gesloopt.

In de ondergrond bevinden zich mogelijk oude fundamenten van historische boerderijen, sporen van oude waterlopen (sloten) en de verkaveling van de voormalige polder (zuidelijke deel van polder Lageweide), de exacte plaats daarvan is moeilijk te bepalen op grond van oude kadastrale kaarten, tenzij archeologisch (bureau) onderzoek daarover meer informatie geeft (zie paragraaf archeologie).

3.2.3 Structuurbepalende elementen

De Cartesiusdriehoek is een binnengebied, dat weinig uitnodigend is door de overwegend laagwaardige inrichting met afrasteringen, braakliggende delen en deels povere gebouwen. Tussen de bedrijvigheid zelf bestaat nagenoeg geen samenhang. Activiteiten vinden plaats binnen de gebouwen of de kavels en daarmee zijn er weinig tot geen onderlinge interacties. Doordat delen onbebouwd zijn bestaat het gevoel van een overmaat aan buitenruimte. Al met al maakt dit de driehoek een verborgen, onbekend en onbetreden stuk stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0002.png"

Afbeelding 3.1 Bestaande situatie Cartesiusdriehoek (Bron: Koersdocument)

Het gebied heeft geen publieke groenvoorzieningen. Een deel van de Cartesiusdriehoek, waaronder het plangebied van fase 1, is braakliggend terrein dat is ingezaaid met gras. Aan het einde van de Perronlaan staan tegen het spoor aan een aantal grote bomen.

De Cartesiusdriehoek beschikt over een overzichtelijke wegenstructuur op het terrein. De Perronlaan is in de huidige situatie voor het autoverkeer de exclusieve ontsluitingsweg op de Cartesiusweg.

3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied

Momenteel is de Cartesiusdriehoek een gemengd bedrijventerrein van 15,4 hectare. Voor een beperkt deel is de bedrijvigheid nog gerelateerd aan de spoorwegen – zoals de verkeersleidingpost van ProRail en een vestiging van spoorwegbouwer VolkerRail. Maar inmiddels kent het gebied een grote variatie aan bedrijven waaronder gemeentewerken, een autoschadebedrijf, een vestiging van PostNL en een trainingscentrum van Falck. In een aantal onopvallende loodsen zijn diverse kleinere bedrijven actief. In het CAB-gebouw zitten opslagruimten en creatieve bedrijven waaronder bierpub Oproer en dB’s met haar muziekstudio’s, café en popzaal. In 2015 is een vestiging van Sligro geopend.

Ten zuiden van de Cartesiusdriehoek bevindt zich een emplacement.

De bestaande functies in het plangebied zullen grotendeels verdwijnen voor de herontwikkeling van de Cartesiusdriehoek. Uitzondering hierop is een aantal creatieve bedrijven in het CAB-gebouw, de Sligro, VolkerRail en de verkeersleidingspost van Prorail.

Het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is onbebouwd.

3.4 Conclusie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Cartesiusdriehoek. Het terrein is nu in gebruik als bedrijventerrein. De meeste bedrijven zullen verdwijnen voor de herontwikkeling. Het plangebied voor fase 1 is nu onbebouwd.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Het programma voor de gehele Cartesiusdriehoek bestaat voornamelijk uit wonen aangevuld met werken, maatschappelijke en commerciële voorzieningen en cultuur. In de nieuwe Cartesiusdriehoek wordt stedelijk gewoond. De locatie zal aantrekkelijk zijn voor een mix van doelgroepen die de voorkeur heeft voor stedelijk wonen.

Het totale geraamde woonprogramma in de Cartesiusdriehoek bestaat uit circa 2.200 tot 2.860 woningen (koop en huur). Hiervan zijn minimaal 580 sociale huurwoningen, waarvan circa 500 in de vorm van een collectief huisvestingsconcept voor een bepaalde groep jongeren of ouderen waar wonen, werken, leren en ontspannen geïntegreerd worden.

De voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan betreft de eerste fase van deze ontwikkeling en voorziet in 322 woningen en 11 atelierwoningen, hoofdzakelijk in het middenhuur segment.

Het gaat om 305 woningen met een oppervlakte van 50-80 m2 en 17 woningen > 80 m2 gebruiksvloeroppervlakte.

Daarnaast is er ruimte voor maximaal 770m2 aan voorzieningen in de plint. Het gaat hierbij om culturele voorzieningen, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen of dienstverlening.

Het plan biedt ook de mogelijkheid om op de begane grond, 11 extra (atelier)woningen te bouwen (50-80 m2). Daarom zijn in de regels van dit bestemmingsplan maximaal 322 woningen mogelijk gemaakt en 11 atelierwoningen. Op de begane grond in Het Solitair zijn alleen atelierwoningen toestaan, geen 'gewone' woningen. De atelierwoningen zorgen voor de nodige levendigheid in de plint, net als de andere voorzieningen.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan Cartesiusdriehoek

Gebaseerd op de thema’s Enclave-Stedelijk-Ontmoeten en Gezond is in het Koersdocument Cartesiusdriehoek een ruimtelijk raamwerk gemaakt voor de Cartesiusdriehoek. Binnen het ruimtelijk raamwerk zijn bouwvelden gesitueerd die gefaseerd en onafhankelijk van elkaar ontwikkeld kunnen worden. De bouwvelden liggen bijna allemaal direct aan één zijde aan het Cartesiuspark (groen hart) en met de andere zijde naar de groene lus (buitenrand plangebied). De ontsluiting van de diverse bouwblokken is naar de buitenzijde gelegd, zodat het binnengebied autovrij is en ruimte biedt aan het thema Ontmoeten. Gezond is middels directe fiets- en voetverbindingen door het plangebied geborgd. Door compacte gebouwen aan de randen te maken, waar wonen, werken en ontspannen in gehuisvest kunnen worden ontstaat een hoogstedelijk gebied, wat bijdraagt aan de nieuwe identiteit van de Cartesiusdriehoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0003.png"

Afbeelding 4.1 Ruimtelijk raamwerk Cartesiusdriehoek (Bron: Koersdocument)

De bouwblokken schermen aan de zijde van de groene lus het geluid af van het spoor. Aan de zijde van het Cartesiuspark openen de bouwblokken zich naar het park zodat alle woningen een relatie hebben met Cartesiuspark. De binnenruimte van de bouwblokken wordt ingericht met collectieve buitenruimtes en privé buitenruimtes. Alle woningen krijgen een eigen buitenruimte in de vorm van een tuin, (dak)terras of balkon.

Dit bestemmingsplan voorziet in een gedeelte van de invulling van de wand langs het spoor (noordelijke deel, aangeduid als spoorblok) en het solitaire element in het Cartesiuspark (aangeduid als solitair).

4.1.3 Ruimtelijke opzet fase 1

De ontwikkeling van fase 1 bestaat uit twee bouwblokken: het spoorblok en het solitair.

Het Spoorblok

De spoorblok ontwikkeling bestaat uit een aantal losse bouwvolumes die allemaal anders zijn, maar wel familie van elkaar zijn. Hierdoor ontstaat een gevarieerd beeld. Aan de zijde van het spoor zijn de gebouwen wat groter en vormen zo een wand langs het spoor. Hierdoor wordt het geluid van het spoor zoveel mogelijk afgeschermd, zodat een rustig binnengebied ontstaat. Aan de zijde van het Cartesiuspark zijn de volumes kleiner en ontstaat er een verbinding tussen het park en de binnentuin. Minimaal 40% van deze zijde is open zodat er een goede relatie gemaakt kan worden tussen de collectieve binnentuin en het Cartesiuspark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0004.png"

Afbeelding 4.2 Ruimtelijke opzet Spoorblok

De bebouwing bestaat uit maximaal 5 bouwlagen met circa 242 appartementen. Onder de gebouwen (en de binnentuin) wordt een (half)ondergrondse parkeergarage gerealiseerd. De toegang tot deze parkeergarage ligt aan de lus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0005.png"

Afbeelding 4.3 Doorsnede Spoorblok met ondergrondse parkeervoorziening

Tussen en onder de gebouwen door zijn verschillende doorgangen/verbindingen met het binnengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0006.png"

Afbeelding 4.4 Impressie Spoorblok

Het Solitair

In het Cartesiuspark wordt het woonblok Solitair gesitueerd. Dit is een bijzonder vormgegeven en alzijdig georiënteerd gebouw. Het Solitair heeft een hoogte van maximaal 6 bouwlagen.

In dit gebouw komen circa 88 appartementen. Op de begane grond zullen, naast de noodzakelijke bergingen en entree, bijzondere functies worden gerealiseerd, die de centrale plek van het solitair in het binnengebied versterken. De volgende functies zijn mogelijk gemaakt: culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, horeca, dienstverlening en sportvoorzieningen.

Ook is het mogelijk om naast de niet-woonfuncties maximaal 11 atelierwoningen in het blok te realiseren. Gewone woningen zijn op de begane grond niet toegestaan.

Er worden geen parkeerplaatsen gerealiseerd binnen of onder het gebouw. Een fietsenstalling moet uit het zicht worden gerealiseerd en bergingen worden inpandig gerealiseerd. De bewoners van het Solitair en het personeel van de voorzieningen in het Solitair maken gebruik van de autoparkeerplaatsen onder het Spoorblok.

De bezoekers van het Solitair en het Spoorblok parkeren in het parkeerblok dat door de ontwikkelaar van Cartesiusdriehoek fase 2 t/m 6 gebouwd wordt (bouwblok 9).

4.2 Verkeer En Openbare Ruimte

4.2.1 Verkeer

Fiets

Het fietsgebruik is essentieel onderdeel van het mobiliteitsconcept. Met een excellente situatie voor het fietsgebruik hebben mensen voor korte ritten een goed alternatief voor de auto en wordt de drempel voor OV-gebruik verlaagd (door een verbeterd voor- en natransport). De maatregelen om het fietsen te stimuleren in de Cartesiusdriehoek zijn in lijn met de ambities uit het Mobiliteitsplan van de gemeente en zijn randvoorwaardelijk voor de beperking van het aantal motorvoertuigen in de spits.

Op dit moment is de Cartesiusdriehoek per fiets alleen bereikbaar via het fietspad langs de Cartesiusweg (onderdeel van het doorfietsroutenetwerk). De bereikbaarheid per fiets wordt aanzienlijk verbeterd met de onderdoorgang voor langzaam verkeer naar de 2e Daalsedijk. De fietsafstand naar Utrecht Centraal en de binnenstad wordt hierdoor flink verkort. De Cartesiusdriehoek komt hiermee aan een tweede snelle doorfietsroute te liggen. Voorts is de uiteindelijke inrichting van de fietsroutes in de Cartesiusdriehoek van belang (bestrating, verlichting, begeleiding, geen omwegen e.d.).

Het uitgangspunt is dat het stallen van de fiets binnen de wooncomplexen uiterst comfortabel en zonder belemmeringen is. Het principe daarbij is dat de fietsenstallingen voor bewoners worden geïntegreerd in het appartementencomplex. Het gemak helpt in de keuze om de fiets te pakken. Dit is feitelijk een ontwerpopgave op het niveau van het specifieke gebouw. In zowel het spoorblok als het solitair is voorzien in een inpandige fietsenstalling. Voor bezoekers worden voldoende, logisch gesitueerde en passende fietsnietjes in de buitenruimte toegevoegd.

Verder zijn er mogelijkheden in het gebied om aanvullende fietsvoorzieningen te realiseren en maatregelen ten gunste van elektrische fietsen.

Openbaar vervoer

Een goed openbaar vervoernetwerk is essentieel voor het mobiliteitsconcept, om daarmee een volwaardig alternatief voor de auto aan te kunnen bieden. De Cartesiusdriehoek ligt op slechts twee kilometer afstand van Utrecht Centraal, van waaruit grote delen van de provincie, de Randstad en de rest van Nederland snel en comfortabel per trein te bereiken. En vanaf Utrecht Centraal kan vrijwel de hele stad en regio snel per bus en tram worden bereikt.

Auto

Om te voorkomen dat het verkeer (en OV) vastloopt als gevolg van de planontwikkeling, is beperking van het aantal verkeersbewegingen in de spits randvoorwaardelijk voor de plannen. Het verkeer van en naar de Cartesiusdriehoek moet op de kruisingen op de Cartesiusweg afgewikkeld worden. Daarom wordt het maximale aantal extra verkeersbewegingen vastgelegd ten opzichte van de huidige situatie. De huidige situatie is bepaald door het in 2016 aanwezige aantal m2 BVO te vermenigvuldigen met het kengetal van de verkeersgeneratie van CROW voor de betreffende functies.

Bij vaststelling van het Koersdocument Cartesiusdriehoek heeft de gemeenteraad bepaald dat het aantal motorvoertuigen van/naar het Cartesiusgebied op de drukste momenten van de dag, wordt gemaximeerd op 370 motorvoertuigen per uur. Voor fase 1 betekent het dat het programma maximaal 23 mtv/uur in de spits met zich mee mag brengen.

In de Beleidsregels Autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk, is een rekenmethodiek opgenomen hoe dit moet worden berekend. Om er voor te zorgen dat we ook in de toekomst grip houden op de verkeersgeneratie is er via een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan een verplichte toets aan deze beleidregels opgelegd voor elke bouwaanvraag. Ook bij enkel een gebruikswijziging zal hieraan getoetst moeten worden. Zie verder 7.3.3.

De ontsluiting van Cartesiusdriehoek, fase 1 zal in eerste instantie via de bestaande wegenstructuur plaatsvinden (de Perronlaan). Als de rest van de Cartesiusdriehoek wordt ontwikkeld zal er een nieuwe ontsluiting worden gemaakt langs het CAB-gebouw om het Spoorblok te ontsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0007.png"

Afbeelding 4.6 Ontsluiting rondom Spoorblok en Solitair

In het Koersdocument zijn maatregelen benoemd om de automobiliteit van toekomstige bewoners en bezoekers te beperken en duurzame vervoerswijzen te stimuleren. Zo wordt bijvoorbeeld ingezet op de inzet van deelauto's, de aanleg van een langzaam verkeer tunnel tussen de Cartesiusdriehoek en de Tweede Daalsedijk, parkeren aan de rand van de wijk voor bezoekers en een parkeertarief dat vergelijkbaar is met de binnenstad.

De gemeente Utrecht maakt bijzonder maatwerk, zoals de maatregelen benoemd in het Koersdocument, mogelijk. Om die reden is bij het bepalen van de parkeereis gerekend met zowel 'standaard' als 'bijzonder' maatwerk. De onderdelen van het bijzonder maatwerk zijn als volgt:

  • De Cartesiusdriehoek bevindt zich in A2 gereguleerd gebied (dit is inmiddels door de raad besloten).
  • Toepassen van groot percentage deelauto's.
  • Realiseren van extra fietsparkeerplaatsen.
  • De parkeernorm voor sociale huur en middenhuur (bewoners- en bezoekersdeel) in de categorie wonen is 25% lager dan gebruikelijk conform addendum Nota Parkeernormen vastgesteld door de gemeenteraad op 28 maart 2019.

Bij de ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek wordt scherp ingezet op een zo laag mogelijk autogebruik. Dit bestaat uit een autoluwe ruimtelijke inrichting, een uiterst fiets- en voetgangersvriendelijke inrichting, goede ontsluiting met het openbaar vervoer, aanvullende innovatieve mobiliteitsservices en sturend parkeerbeleid conform de Nota Stallen en Parkeren. Er wordt uitgegaan van standaard maatwerk en bijzonder maatwerk.

Hierbij zal voor de gehele Cartesiusdriehoek het Mobility as a Service-concept (MaaS) worden toegepast. Het Cartesius-MaaS zorgt voor een verdere verduurzaming van de mobiliteit van de toekomstige bewoners en bezoekers van de Cartesiusdriehoek. De uitgangspunten zijn als volgt:

  • Keystone biedt bij oplevering van de woningen 16 deelauto's aan. Bij meer vraag naar deelauto's zal de deelauto-aanbieder het aanbod verhogen.
  • Deel-E-bikes worden vanaf oplevering op basis van behoefte beschikbaar gesteld.
  • Alle Cartesius bewoners krijgen gedurende een ingroeiperiode van 3 jaar gratis toegang tot een kennismakingsabonnement voor zowel deelauto, e-bike als OV van QBuzz. Na drie jaar is de verwachting dat bewoners hun mobiliteitsgedrag hebben aangepast.
  • In de praktijk zal het vervoer voor bewoners 1 dag per week geregeld zijn (gedurende drie jaar).
  • Deze ambitie is zeer realistisch in combinatie met het integrale MaaS pakket van deelauto's, deelfietsen en openbaar vervoer.

In bijlage 3 is het MaaS-concept nader toegelicht. Uit deze notitie blijkt ook dat, door het toepassen van het Cartesius-MaaS, de verkeersgeneratie voor het plangebied maximaal 23 auto's per uur betreft (in de avondspits).

In bijlage 4 is de verkeersgeneratie voor de gehele Cartesiusdriehoek in beeld gebracht. Met bijzonder maatwerk is de verkeerstoename in de ochtend- en avondspits voor het voorlopige programma respectievelijk 293 en 366 motorvoertuigen per uur. Dit past binnen de verkeersgeneratienorm van 370 motorvoertuigen per uur.

4.2.2 Parkeren

Parkeerconcept

In de stedenbouwkundige opzet voor de gehele Cartesiusdriehoek zijn auto's grotendeels uit het zicht. Er zijn dan ook geen parkeerplaatsen langs de straten gesitueerd (met uitzondering van deelauto's en parkeerplaatsen voor invaliden). Het bewonersparkeren wordt gesitueerd binnen de eigen wooncomplexen (half verdiept parkeren). Bewoners komen daarnaast niet in aanmerking voor een parkeervergunning.

Het bezoekersparkeren vindt plaats in een tweetal collectieve parkeergarages (in de noordelijke en zuidwestelijke hoek). Een eventuele derde parkeergarage (in de zuidoostelijke hoek) is nog optioneel; in de uitwerking van de ontwikkelplannen wordt de nut en noodzaak hiervan nader bezien. Met bezoekers worden zowel het bezoek aan de bewoners als het bezoek aan de voorzieningen en de werkruimtes bedoeld. Hiervoor geldt uiteraard betaald parkeren. Het aantal parkeerplaatsen in deze garages wordt nu nog niet vastgesteld. Een business case volgt in de uitwerking van de ontwikkelplannen. Het benodigde aantal parkeerplaatsen is vanzelfsprekend afhankelijk van de precieze programmering van voorzieningen. Bovendien wordt zoveel mogelijk gestuurd op dubbelgebruik.

Parkeernorm

Het mobiliteitsconcept voor de Cartesiusdriehoek gaat uit van een veel lager autobezit en autogebruik dan gebruikelijk. De verkeersgeneratie die het gevolg is van de nieuwe ontwikkelingen moet zodanig laag zijn dat deze nog kan worden afgewikkeld op de vernieuwde Cartesiusweg (westelijke stadsboulevard).

Een lage parkeernorm en het invoeren van betaald parkeren is hiervoor een voorwaarde. Uit een door het bureau Goudappel Coffeng uitgevoerde elasticiteitberekening blijkt dat verreweg het grootste effect op een lager autogebruik wordt behaald met het (fors) verlagen van de parkeernormen. Het verlagen van de parkeernormen zorgt ervoor dat per huishouden of per bedrijf minder (tot in het uiterste geval geen) parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

De gemeente Utrecht hanteert een zone-indeling bij het bepalen van autoparkeernormen. Er is onderscheid gemaakt naar een zestal zones:

A1-gebied = hoogstedelijk gebied met betaald parkeren

A2-gebied = centraal stedelijk gebied met betaald parkeren

B1-gebied = stedelijk gebied met betaald parkeren

B2-gebied = stedelijk gebied zonder betaald parkeren

C1-gebied = suburbaan gebied

C2-gebied = buitenstedelijk gebied

In 2019 heeft de raad besloten dat de Cartesiusdriehoek A2-gebied wordt (dit was B2). Het verlagen van de parkeernorm naar B1-gebied leidt volgens Goudappel tot een (relatief beperkte) afname van het totaal aantal autoritten. Het verlagen naar A2-gebied draagt daarentegen bij aan een afname van maar liefst 50% van het totaal aantal autoritten. De elasticiteitberekening leert dat dit soort fors lagere parkeernormen nodig zijn om binnen het mobiliteitsconcept de gewenste verkeersgeneratie te willen realiseren. Zie Bijlage 5 Notitie verkeer Koersdocument.

De Cartesiusdriehoek kan goed functioneren als centrumgebied. Voorzieningen zijn dichtbij, er zijn hoge dichtheden en goede verbindingen voor fiets, voetgangers en het openbaar vervoer.

In het Koersdocument zijn maatregelen benoemd om de automobiliteit van toekomstige bewoners en bezoekers te beperken en duurzame vervoerwijzen te stimuleren. Met het MaaS-concept (Mobility as a Service) wordt hieraan invulling gegeven. Zo wordt bijvoorbeeld ingezet op de inzet van deelauto's, de aanleg van een langzaam verkeer tunnel tussen de Cartesiusdriehoek en de Tweede Daalsedijk, parkeren op afstand voor bezoekers en een parkeertarief dat vergelijkbaar is met de binnenstad. In 2019 is gestart met de ontwikkeling van de tunnel.

Voor de ontwikkeling is een parkeerbalans opgesteld (zie 4). Hierbij is rekening gehouden met het bijzonder maatwerk en het MaaS-concept, zie paragraaf 4.2.1. Het programma voor het Solitair is nog niet definitief maar op basis van het voorlopige programma zijn er de volgende parkeerplaatsen nodig:

Voor bewoners: 55 parkeerplaatsen

Voor deelauto's: 20 parkeerplaatsen

Voor bezoekers (kortparkeren): 35 parkeerplaatsen

Voor niet-woonfuncties: 9 parkeerplaatsen.

Het plan bevat de volgende parkeerplaatsen:

  • 63 parkeerplaatsen voor bewoners in de verdiepte parkeergarage onder het bouwblok. Hiervan zijn er 61 bestemd voor het parkeren van bewoners en deelauto's en worden er twee gereserveerd voor het stallen van fietsen met een bijzondere afmeting, zoals bakfietsen.
  • 17 parkeerplaatsen op maaiveld langs de verkeerslus nabij de entree's van het bouwblok. Hiervan zijn er 10 bestemd voor deelauto's, worden er 4 gereserveerd voor uitbreiding van de deelauto's en zijn er 3 beschikbaarbaar voor laden en lossen en minder validen.
  • 44 parkeerplaatsen voor bezoekers in de collectieve parkeergarage P1 op de naastgelegen kavel 9. Hier parkeren alle bezoekers.

Het definitief aantal parkeerplaatsen wordt berekend op basis van het gemeentelijke verkeersmodel, zie bijlage 3 en 4.

Dit parkeeraanbod past bij de parkeerbehoefte.

4.2.3 Openbare ruimte en groen

De buitenruimte in de Cartesiusdriehoek bestaat uit vijf onderdelen waarin op verschillende wijzen het groene karakter van het gebied tot uiting komt. De ontsluitingsweg langs het spoor vormt samen met de taluds de groene lus waar de auto te gast is. Het centrale groene midden wordt gevormd door het Cartesiuspark en het Cartesiusplein rondom het CAB gebouw. De ruimte tussen de Cartesiusweg en het CAB-gebouw vormt samen met de stationsomgeving van station Zuilen één geheel. Binnen de bouwblokken zijn collectieve tuinen gesitueerd en iedere woning heeft een privé buitenruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0009.png"

Afbeelding 4.9 Onderdelen openbare ruimte

De stedenbouwkundige opzet van de Cartesiusdriehoek met het autovrije groene middengebied is ideaal voor de voetganger. De nieuwe woonwerkomgeving is als buurt klein genoeg om alles te voet te kunnen doen. Voetgangers krijgen letterlijk onbelemmerde ruimte om buiten te spelen, te wandelen of te sporten. Daarnaast is het belangrijk om de Cartesiusdriehoek voor voetgangers ook goed met de directe omgeving te verbinden. Vrije voetgangerspaden en veilige oversteekplekken maken onderdeel uit van het ruimtelijke raamwerk. De looproutes naar de voorzieningen en de trein- en bushaltes worden zoveel mogelijk gestrekt.

In de openbare ruimte wordt ter hoogte van het spoor richting Amsterdam een geluidsscherm opgericht. Dit scherm wordt gerealiseerd voor de ontwikkeling in de Cartesiusdriehoek in zijn geheel. Het scherm krijgt een hoogte van 5 meter en strekt zich uit van station Zuilen tot aan de nieuwe onderdoorgang bij de Locomotiefstraat. Prorail zal dit scherm bouwen op verzoek van de ontwikkelaars.

Voor nadere informatie over de reden voor het geluidscherm verwijzen we naar paragraaf 5.3 Geluidhinder.

4.3 Conclusie

De ontwikkeling leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan sluit goed aan bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in het Koersdocument.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteiten activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Voor ontwikkelingen die de drempelwaarde overschrijden geldt een formele m.e.r.-beoordelingsplicht.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van de gehele Cartesiusdriehoek, een ontwikkeling van circa 2.860 woningen en 32.000 m2 aan commerciële voorzieningen. Deze ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarde, daarom is door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld.

Op basis van deze aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling moet het bevoegd gezag (in dit geval het college van B&W van de gemeente Utrecht) een besluit nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen. Het bevoegd gezag neemt dit besluit voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

In de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling Utrecht Cartesiusdriehoek is de conclusie dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er dus geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Het college van B&W heeft op basis van de aanmeldingsnotitie besloten om voor dit bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure toe te passen.

De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 8.

Naar aanleiding van ingediende zienswijzen over geluidreflecties door realisering van het geluidsscherm, is paragraaf 5.3 aangepast. Uit deze paragraaf volgt dat er geen nadelige milieugevolgen te verwachten zijn. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie artikel 5.3). Deze voorwaardelijke verplichting moet worden aangemerkt als een mitigerende maatregel ter voorkoming van nadelige effecten. De conclusies uit de m.e.r.-beoordeling blijven onveranderd.

5.3 Geluidhinder

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.


De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • iedere woning moet beschikken over een geluidsluwe gevel, (bij woningen kleiner dan 30 m2 geldt dat voor 50% van het totaal aantal woningen) waarbij onder geluidluw wordt verstaan dat het geluidsniveau op deze gevel niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen;
  • de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • wanneer de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

Plansituatie

Voor het plangebied is geluidsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6). Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten.

In afbeelding 5.1 zijn de geluidbelastingen vanwege het railverkeerslawaai weergegeven op het maximale bouwvolume dat binnen het plangebied 'wonen' mogelijk is. Dit is een maximale hoogte van 18 meter. De hoogste waarneemhoogte is hierbij 17 meter.

Uitgangspunt is hierbij al de realisatie van een 5 meter hoog scherm. Zonder schermen is de geluidsbelasting maximaal 67 dB. Omdat in de planvorming een ambitiewaarde van 63 dB is gesteld kan hier alleen met hoge geluidschermen aan voldaan worden omdat ook de bebouwing relatief hoog is. In de omgeving van het plangebied wordt uitgegaan van de huidige bebouwing omdat de toekomstige realisatie van de overige bebouwing onvoldoende juridische geborgd is.

Uit de resultaten blijkt dat op meerdere gevels op het bouwblok van zowel kavel 3 als 10 de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden, maar dat er geen sprake is van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. De overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde bevinden zich op de hogere waarneemhoogten. De maximale geluidbelasting bedraagt 59 dB.

De geluidsbelastingen vanwege het railverkeerslawaai veroorzaken overschrijdingen van de voorkeurswaarde van 55 dB uit de Wet geluidhinder op zowel de geplande nieuwbouw in kavel 3 als 10. Het verder verlagen van de geluidbelasting met maatregelen aan het spoor lijkt niet mogelijk. Op enkele locaties wordt niet zonder meer voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Dit geldt met name voor de eenzijdig naar het spoor georiënteerde appartementen. Ook op de hoeken van de bouwblokken wordt vaak op de zijgevel niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Met de slimme toepassing zoals inpandige balkons met gesloten balustrades of loggia's kunnen deze gevels geluidsluw gemaakt worden.

Wegverkeer
De toekomstige geluidbelastingen vanwege het wegverkeerslawaai van de Cartesiusweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij kavel 10 met 1 dB. Hiervoor wordt een ontheffing verleend (hogere waarde).

Industrielawaai
Uit de geluidsberekeningen blijkt dat de geluidsbelasting, vermeerderd met de 1,5 dB nog te vullen geluidruimte, op de hogere bouwlagen van de Solitair (kavel 10) de voorkeurgrenswaarde voor industrielawaai met 1 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 51 dB(A). Ook voor het geluid vanwege deze geluidbron is een ontheffing nodig.

Emplacement
De geluidbelastingen vanwege het industrielawaai afkomstig van het emplacement zijn lager dan 55 dB(A) en daarmee kan de situatie conform het gemeentelijk geluidsbeleid beoordeeld worden als een goede ruimtelijke ordening.

Cumulatie
Als er hogere waarden aangevraagd moeten worden in het kader van de Wet geluidhinder is het nodig om de cumulatie van geluid in de beoordeling te betrekken. Het onderzoeken van cumulatie is conform het Reken- en meetvoorschrift alleen van belang als de voorkeurswaarde door meerdere geluidsbronnen wordt overschreden. Alleen bij het Solitair wordt de voorkeurswaarde van twee bronnen overschreden. De maximale cumulatieve waarde bedraagt 57 dB. Aangezien het cumulatieve niveau de grenswaarden die de Wet geluidhinder nog als toelaatbaar acht niet overschrijdt, is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Voorwaarden voor ontheffing
Voor weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai is voor een deel van de woningen een hogere waarde nodig. Er moet dan voldaan worden aan een aantal voorwaarden met betrekking tot een geluidsluwe gevel en de mogelijkheid tot het akoestisch gunstig indelen van woningen. De 'goede RO'-wegen geven procedureel geen problemen maar de geluidsbelastingen vereisen wel gevelmaatregelen om aan het Bouwbesluit te kunnen voldoen.

Reflecties op woningen in de omgeving door geluidscherm
Een geluidsscherm langs het spoor wordt in praktijk altijd geluidsabsorberend uitgevoerd om te voorkomen dat geluidsreflecties tussen scherm en treinstel 'omhoogkruipen' waardoor het geluid deels alsnog over het scherm heen gaat (zie https://www.spoorbeeld.nl/visie-op-geluidsschermen).

Ook is onderzoek uitgevoerd naar geluidsreflecties ten gevolge van de realisering van het geluidsscherm (zie Bijlage 7). Bij toepassing van dergelijke geluidsabsorberende schermen blijft het reflectie-effect naar de andere zijde (Bloemenbuurt) beperkt tot minder dan 0.2 dB, hetgeen als verwaarloosbaar aangemerkt kan worden. Een geluidsscherm kan qua materiaal absorberend zijn (bijvoorbeeld cassettescherm, kokowall of schanskorf) of toch 'hard'(bijvoorbeeld glas) maar door een schuine stand het geluid naar beneden weerkaatsen waardoor het effect hetzelfde is. Laatstgenoemde zou echter misschien toch het geluid van een aankomende trein in verkeerde richting kunnen weerkaatsen waardoor er wel een voorkeur is voor toepassing van absorberend materiaal. In het bestemmingsplan is daarom een zogenoemde voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is geborgd dat het geluidsscherm absorberend wordt uitgevoerd dan wel op andere wijze geluidseffecten worden voorkomen (zie artikel 5.3).

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Wel zijn er hogere waarden nodig.

5.4 Bedrijven En Milieuzonering

Kader

De gemeente Utrecht streeft naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moeten we voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.

Plansituatie

De ontwikkelingslocatie ligt op bedrijventerein Cartesiusweg. Dit bedrijventerrein is (groten)deels nog in gebruik. Ten noorden van de Cartesiusweg ligt bedrijventerrein Lage Weide. Aan de andere zijde van het spoor ligt de 2e Daalsedijk. Hier is in de huidige situatie ook bedrijvigheid aanwezig. De rondom het plangebied gelegen planologisch toegestane bedrijvigheid is geïnventariseerd. In onderstaande afbeelding is deze bedrijvigheid weergegeven met een aanduiding van de toegestane milieucategorie.

Overige bedrijvigheid rondom het plangebied is als niet relevant beschouwd. Hierbij is ervan uitgegaan dat de locatie 2e Daalsedijk (ten noorden van het plangebied) wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0010.png"

Afbeelding 5.2 Planologisch toegestane bedrijvigheid (met aanduiding milieucategorie)

In onderstaande afbeelding zijn de richtafstanden weergegeven voor de planologisch toegestane bedrijvigheid rondom het plangebied. Hierbij is, gezien de centrumstedelijke ligging en de nabijheid van drukke wegen en spoorwegen, uitgegaan van gemengd gebied. Voor de leesbaarheid zijn alleen de hindercirkels weergegeven die over het plangebied lopen. Voor de overige bedrijvigheid is de afstand tot het plangebied groter dan de richtafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0011.png"

Afbeelding 5.3 Weergave richtafstanden voor de maatgevende bedrijvigheid rondom het plangebied – maximaal planologische situatie

Op basis van de maximaal planologische mogelijkheden is er sprake van een hindercirkel over het plangebied voor de volgende bedrijfslocaties:

  • emplacement (4.2)
  • 4 bedrijfslocaties direct rondom de planlocatie (3.2)

De 4 bedrijvenlocaties betreffen Falck, Stadsbedrijven, het CAB-gebouw en een braakliggend terrein. Falck is inmiddels weg uit het gebied. Stadsbedrijven zal in 2020 verdwijnen.

Het Emplacement en een deel van de bedrijvigheid in het CAB-gebouw zullen wel blijven voortbestaan, daar wordt hieronder nader op ingegaan.

Emplacement

Ten zuiden van het plangebied ligt het spoorwegemplacement. Spoorwegemplacementen worden gekwalificeerd als milieucategorie 4.2, met een richtafstand tot woningen (gemengd gebied) van 200 meter. Geluid en gevaar zijn maatgevend voor deze richtafstand, overige milieuaspecten (geur, stof) zijn in dit geval niet relevant. Omdat op het emplacement volgens de huidige milieuvergunning geen rangeeractiviteiten met wagons met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, is ook dit aspect in deze situatie niet relevant.

In het geluidsonderzoek is het emplacement nader beschouwd. Hieruit blijkt dat de maximale geluidbelasting 49 dB bedraagt. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het Emplacement wordt niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0012.png"

Afbeelding 5.4 Omliggende bedrijven met feitelijke milieucategorie

CAB-gebouw

Ten noordwesten van het plangebied ligt het CAB-gebouw. In dit gebouw zijn nu diverse bedrijven gevestigd, onder andere opslagruimten en creatieve bedrijven. Het programma van de Cartesiusdriehoek voorziet in een gedeeltelijk gewijzigd gebruik van het gebouw.

In de bestaande situatie is aan de relevante zijde van het gebouw City Box Properties (Shurgard) gevestigd. Dit bedrijf verhuurt opslagruimten en kan gekwalificeerd worden als bedrijf van milieucategorie 2, met een richtafstand tot woningen (gemengd gebied) van 10 meter. Dit bedrijf zal in 2020 verdwijnen.

De overige bedrijven in het CAB-gebouw (Meubel XL, Camelot, dB's, Oproer) liggen op grotere afstand van de nieuwe woningen (meer dan 50 meter) en zijn daarom niet relevant.

Nieuwe bedrijven nabij het plangebied

Het is in principe mogelijk dat zich na de beëindiging van de huidige bedrijvigheid opnieuw bedrijvigheid vestigt nabij de beoogde woningbouw, het bestemmingsplan laat dit immers nog toe. Na terinzagelegging van het bestemmingsplan voor de woningbouw kunnen deze woningen gekwalificeerd worden als “geprojecteerde woningen”. Eventuele nieuwe bedrijvigheid zal vanaf dat moment bij vestiging rekening moeten houden met de aanwezigheid van de woningen. De geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit zullen bijvoorbeeld van toepassing zijn op de nieuw te vestigen bedrijven. Hiermee is geborgd dat het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen niet onevenredig geschaad wordt door nieuwe bedrijvigheid rondom het plangebied.

Bedrijvigheid in het plangebied

In het plangebied (begane grond Solitair) is beperkte mogelijkheid (770m2) voor bedrijvigheid. Het gaat hierbij om aan huis verbonden bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en horeca. Uitgangspunt hierbij is dat de functies geschikt zijn om in een gebied met functiemenging aanwezig te zijn (conform de functiemengingslijst van de VNG).

Op de begane grond van het Solitair is lichte horeca (categorie D3) voorzien. Deze is direct naast woningbouw inpasbaar.

Bij deze horeca kan (via een binnenplanse ontheffing) een terras gerealiseerd worden. Boven de horeca worden appartementen gerealiseerd. Daarom is er onderzoek nodig naar het stemgeluid van het terras. Terrassen worden in de regels alleen toegestaan (via een binnenplanse ontheffing) als aangetoond wordt, dat voldaan kan worden aan de daarvoor maximale geluidniveaus, genoemd in de regels.

De geluidwering van de woningen zal afgestemd worden op de berekende geluidniveaus, zodat in de woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

De exacte invulling van het Solitair zal anders worden dan waar in het onderzoek vanuit is gegaan, maar naar verwachting levert een andere invulling vergelijkbare resultaten op. Op basis van het definitieve ontwerp wordt bepaald of en welke geluidsmaatregelen nodig zijn.

Conclusie

Voor het thema bedrijven en milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. De relevante omliggende bedrijven zullen op korte termijn verdwijnen. Uitzondering hierop is het Emplacement. Hierbij is geluid maatgevend. In het bouwplan worden geluidmaatregelen genomen. Hierdoor ontstaat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en zal het Emplacement niet belemmerd worden.

Binnen het plangebied zijn alleen bedrijven toegestaan die op grond van de functiemengingslijst passend zijn in een woonomgeving.

Als er bij de horeca een terras wordt gerealiseerd, zullen voorzover nodig geluidwerende voorzieningen gemaakt worden bij de bovenliggende appartementen om geluidsoverlast te voorkomen.

5.5 Geur

Kader

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.

Het landelijk geurbeleid is verwoord in de brief van de minister van VROM aan de Tweede Kamer (juni 1995) welke integraal is opgenomen in de Nederlandse Emissierichtlijn. Het beleid is erop gericht nieuwe geurhinder te voorkomen waarbij de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd orgaan.

Plansituatie

Door de ligging van het plangebied nabij koffieproducent Jacobs Douwe Egberts (JDE) is beoordeeld of er enerzijds bij de ontwikkeling van 'Keystone' (en de Cartesiusdriehoek als geheel) sprake is van een gezond leef- en woonklimaat, en anderzijds of de planontwikkeling de vergunde milieuruimte van JDE niet beperkt. Zie Bijlage 12.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van het, door de gemeente Utrecht beschikbaar gestelde, meest recente geuronderzoek van JDE. Het geuronderzoek van JDE is uitgevoerd voor een melding in het kader van het Activiteitenbesluit voor een uitbreiding van de productiecapaciteit en een aanpassing van de verpakkingslijnen. In het onderzoek is de geuremissie van de volledige inrichting beschouwd.

Het acceptabele hinderniveau veroorzaakt door JDE ter hoogte van geurgevoelige objecten is in de huidige vergunning en in de 'Bestuurlijke Ontwikkel Overeenkomst' die op 7 februari 2006 is ondertekend door (destijds) Sara Lee en de gemeente Utrecht, vastgelegd op 2,4 ouE/m3 als 98 percentiel (in de 'oude' geureenheden is dit 4,8 ge/m3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0013.png"

Afbeelding 5.5 Geurcontouren JDE

(oranje = vigerende situatie na uitbreiding productiecapaciteit en groen = voor de uitbreiding)

In bovenstaande afbeelding zijn de geurcontouren weergegeven van JDE van het acceptabele hinderniveau voor de situatie voor en na de uitbreiding. In de rechterbovenhoek zijn ook de zuidoostelijkste delen van de plangebieden Cartesiusdriehoek (gele lijn) en 'Keystone' (blauwe lijn) opgenomen.

Uit de afbeelding blijkt duidelijk dat de contour van het acceptabele geurhinderniveau niet verder reikt dan de spoorlijn, en dus niet over het plangebied Cartesiusdriehoek, of over 'Keystone' is gelegen.

Conclusie
Het aspect geurhinder brengt geen belemmeringen met zich mee voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Externe Veiligheid


Wettelijk kader

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving volgens wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daarvoor moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Bevt voor transport over wegen, spoorwegen en vaarwegen geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee soorten risico's beschreven waarop normen en richtlijnen van toepassing zijn. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt ook een extra afstandsbepaling, het zogenoemde plasbrandaandachtsgebied. Voor bebouwing binnen deze zone gelden extra bouwkundige eisen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is wanneer een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevt verplicht ertoe dat bij omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van de bestemming, het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.

Plansituatie

De nieuwbouw is gelegen tussen de Cartesiusweg, het spoortraject Breukelen – Lunetten (waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd) en het spoortraject Vleuten – Utrecht. Het plangebied is op minimaal 20 meter ten zuid-westen van het spoortraject Breukelen – Lunetten gesitueerd.

Voor de gehele ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek is onderzoek gedaan naar externe veiligheid (zie 13).

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de conclusie:

  • het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar door het spoortraject Breukelen-Lunetten. Er wordt voldaan aan de grenswaarde;
  • ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een plasbrandaandachtgebied;
  • met betrekking tot het groepsrisico is voor de maatgevende kilometer van het beschouwde spoortraject bepaald dat in de toekomstige situatie het groepsrisico toeneemt (van 0,160*OW naar 0,509*OW).

Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en in bepaalde gevallen een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is voor het plan Cartesiusdriehoek van toepassing (groepsrisico neemt toe en bedraagt meer dan 10% van de OW).

Verantwoording groepsrisico

Omdat in de nieuwe situatie het groepsrisico hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en met meer dan 10 % toeneemt, moet deze in het ruimtelijke besluit volledig worden verantwoord. Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen te worden beschouwd. In genoemd onderzoek zijn alle elementen beschouwd. Bij dit spoortraject kan een plasbrand of een BLEVE optreden. Ook kan door het ontsporen, lekraken en in brand raken van een wagon met een toxische vloeistof, een toxische (rook)wolk ontstaan. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. In het onderzoek worden de scenario's verduidelijkt. Op basis van de beschouwing worden de risico's aanvaardbaar geacht.

In het onderzoek van Peutz worden diverse aandachtspunten op hoofdlijnen beschreven met betrekking tot de bescherming van personen binnen gebouwen en de zelfredzaamheid:

  • (Nood)uitgangen aan de van het spoor afgekeerde zijden van gebouwen
  • Afsluitbare mechanische ventilatiesystemen
  • Brandwerende/brandvertragende constructies zoals brandwerende gevels, splinterwerend/brandwerend glas etc.
  • Goed getrainde BHV organisaties en afstemming van BHV organisaties onderling

Deze maatregelen kunnen niet worden geborgd in dit bestemmingsplan. Ze zullen in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) nadrukkelijk aan de orde moeten komen

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Plansituatie

Voor de gehele ontwikkeling in de Cartesiusdriehoek is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit (zie Bijlage15).

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • de ontwikkeling niet zal leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5);
  • ter plaatse van de Cartesiusdriehoek (en dus ook het plangebied van fase 1) ruimschoots wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden, zodat vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.8 Bodem

Kader

Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er ook sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie

Een groot deel van de Cartesiusdriehoek is in 2002 door de gemeente Utrecht aangemerkt als één ernstig geval van bodemverontreiniging (niet spoedeisend). Ook is destijds een bodembeheerplan ingediend, dat beschouwd werd als een raamsaneringsplan. In de loop van de tijd zijn diverse bodemsaneringen en grondwerken uitgevoerd met als consequentie dat de aanduiding “ernstig geval” niet meer adequaat was voor deze situatie.

Om een einde te maken aan de registratie als geval van ernstige bodemverontreiniging voor de gehele Cartesiusdriehoek, zijn de gemeente Utrecht en de Stichting Bodemsanering NS (SBNS, nu opgeheven) overeengekomen om een geïntegreerd evaluatieverslag voor de gehele Cartesiusdriehoek op te stellen. Daarin worden alle saneringen besproken en wordt aangegeven waarom op de plekken waar niet gesaneerd is, geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Het evaluatieverslag is in overleg met de gemeente Utrecht definitief ingediend op 14 april 2016. In het geïntegreerde evaluatieverslag zijn de destijds bekende bodemrapporten en beschikkingen opgenomen. Zie hiervoor rapportage “Cartesiusdriehoek, geïntegreerd evaluatieverslag, projectnummer 406.112, 5 april 2016, Witteveen + Bos, ref. SBNS51-35/16-005.951”(Bijlage 16). Op 21 juli 2016 heeft het bevoegd gezag ingestemd met het evaluatieverslag (beschikkingskenmerk 16.506016, locatiecode AA034400333, Bijlage 18). Hiermee is geen sprake meer van één groot geval van ernstige bodemverontreiniging maar is enkel nog sprake van een enkele lokale restverontreinigingen en/ of is sprake van nazorg of gebruiksbeperkingen. Bij sloop-, bouwrijpmaak- en bouwwerkzaamheden zal rekening gehouden moeten worden met deze verontreiniging in de grond en het grondwater. In hoofdstuk 5 (Referenties, pag. 16 t/m 18) van onderhavig rapport zijn alle referenties van bodemonderzoeken en beschikking opgenomen. In bijlage D is deze referentielijst opgenomen aangevuld met de rapporten en beschikkingen die nadien nog zijn opgesteld of genomen.

Sanering CAB-terrein

Er is sprake van een verontreiniging onder het CAB-gebouw die nu door NS Stations wordt gesaneerd. Het betreft een omvangrijke verontreiniging met oplosmiddelen (gechloreerde koolwaterstoffen) in het grondwater (Wbb-geval 6) waarvan de sanering als spoedeisend is beschikt. Met het saneringsplan “Utrecht CS, CAB-terrein, Wbb 6, SA, Witteveen en Bos, kenmerk 406104, d.d. 18 mei 2016” is door de gemeente Utrecht op 29 juni 2016 ingestemd (beschikking met kenmerk 3469985/160628). Medio juli 2016 is de SBNS gestart met de sanering. De aanpak bestaat uit het stimuleren van de biologische afbraak met aansluitend monitoring om het bereiken van een stabiele eindsituatie aan te kunnen tonen. Van de aanlegfase is een evaluatieverslag opgesteld; “Interim evaluatieverslag sanering CAB-terrein te Utrecht, Witteveen en Bos, kenmerk 406104, d.d. 21 oktober 2016”. De RUD Utrecht heeft per brief (kenmerk Z-16/571766-523112, d.d. 27 juli 2017) ingestemd met de conclusies uit voornoemd evaluatieverslag en onderschrijven daarmee de aanpak. Er is voorzien in een monitoring voor de komende 10 jaar met mogelijk een tussentijdse extra stimulatie van de biologische afbraak.

Restverontreinigingen & aanvullend onderzoek

Op het overige deel van het terrein is een groot aantal saneringen uitgevoerd. Daarbij is in een aantal gevallen een restverontreiniging achter gebleven omdat deze niet volledig kon worden verwijderd. Deze restverontreinigingen zijn weergegeven op de tekening in onderstaande afbeelding. Op delen die niet zijn gesaneerd, is daar waar nodig, aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeken bevestigen dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat ten hoogste bodem met een kwaliteitsklasse industrie is aangetroffen. Binnen het plangebied van Cartesius, fase 1 zijn twee restverontreinigingen aanwezig (nrs. 1 en 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0014.png"

Afbeelding 5.6 Restverontreinigingen

Met de beschikking op het geïntegreerd evaluatieverslag kan het raamsaneringsplan als beëindigd worden beschouwd. Er is, met uitzondering van de verontreiniging onder het CAB-gebouw, geen sprake meer van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Op een aantal locaties is een restverontreiniging achtergebleven die geraakt kan worden bij de toekomstige herontwikkeling van het gebied. Bij sloop-, bouwrijpmaak- en bouwwerkzaamheden moet rekening gehouden worden met deze verontreiniging in de grond en het grondwater. Bovenstaande is nader toegelicht in de memo van NS over de status van de bodem (zie Bijlage 19).

Grondwaterverontreiniging Amsterdamsestraatweg 312 - 314

Ten noordwesten van het plangebied is een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. De grondwaterverontreiniging strekt zich uit tot onder het plangebied. Het grondwater in het eerste watervoerende pakket is tot circa 40 m-mv diepte verontreinigd met gechloreerde koolwaterstoffen. Deze grondwaterverontreiniging raakt/is vermengd met de grondwaterverontreiniging onder het CAB-terrein. De grondwaterverontreiniging is beschreven in het rapport Nader bodemonderzoek Amsterdamsestraatweg 312 en 314, Grontmij, nr. 13/99100166/FN, revisie D1, d.d. 23-09-2010. De omvang van de grondwaterverontreiniging is in 2018 door de gemeente geactualiseerd.

Bij sloop-, bouwrijpmaak- en bouwwerkzaamheden zal rekening gehouden moeten worden met deze verontreiniging in de grond en het grondwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0015.png"

Afbeelding 5.7 Grond- en grondwaterverontreiniging

Aan de Spoordijk 17 (gelegen buiten het plangebied) heeft een brandoefenlocatie gelegen, waardoor de bodem ter plaatse verontreinigd is met PFAS /PFOA. Deze verontreiniging beperkt zich in de grond tot de brandoefenlocatie. De verontreinigingssituatie is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0016.png"

In het grondwater heeft deze verontreiniging zich net tot buiten de locatie verspreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0017.png"

In onderstaande figuur staat de locatie van het plangebied. Deze kaartjes combinerend blijkt dat het plangebied doorloopt tot over het terrein Spoordijk 17. Het deel van dit terrein is verontreinigd met PFAS. NS stations gaat de locatie Spoordijk 17 saneren. Na sanering is het plangebied ook voor PFAS geschikt voor het beoogde gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0018.png"

Overige bodemaspecten

Het plangebied ligt binnen de Bodemkwaliteitszone “Industrie (zwaar)” van de Nota bodembeheer 2017-2027. Het plangebied is uitgesloten van de Bodemkwaliteitskaart; de ontgravingsklasse van de bovengrond en de toepassingseis is niet vastgesteld. Bij het toepassen van grond moet voldaan worden aan de toekomstige gebruiksfunctie.

Er is sprake van een archeologische verwachting in het plangebied. Dit betekent dat er afhankelijk van de mate van verstoring een vergunning nodig kan zijn. De bodem in het plangebied is minder gevoelig voor zetting. Er moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van enkele gedempte sloten in het gebied.

Het plangebied bevindt zich in de dynamische zone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. Dit betekent dat er diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige stoffen aanwezig zijn en dat er een dieptebeperking voor bodemenergie of boringen geldt tot circa 50 m-mv. Bij een grondwateronttrekking of bemaling moet men rekening houden met saneringsmaatregelen, of er kan aansluiting worden gezocht bij de aanpak van het Gebiedsplan.

Het is verstandig om ook het toekomstig ondergronds ruimtegebruik (bijvoorbeeld voor archeologie, bodemenergie, waterberging, boomwortels, kabels en leidingen, riolering, parkeerkelders, infrastructuur) inzichtelijk te maken, om vooraf te kunnen sturen op eventuele knelpunten met (ander) ondergronds en bovengronds gebruik.

Conclusie

Op basis van de huidige onderzoeksgegevens is er is binnen het plangebied in de bovenste meter(s) geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er zijn twee restverontreinigingen aanwezig. Bij graafwerkzaamheden moet rekening gehouden worden met saneringsmaatregelen bij deze twee restverontreinigingen. Ditzelfde geldt voor bemalingen en onttrekkingen, waarbij aanwezige of nabij gelegen grondwaterverontreinigingen worden beïnvloed. Met in achtneming van deze voorwaarden voor onderzoek en als dit nodig is voor sanering, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het plan. Wel moet mogelijk nog een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd worden in verband met de ouderdom van bestaande onderzoeksgegevens en “nieuwe” stoffen als PFAS /PFOA.

5.9 Bomen

Kader

Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid (nota Bomenbeleid) is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.

Plangebied

De aanwezige bomen in het plangebied zijn geïnventariseerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 20.

Er zijn circa 40 bomen aanwezig. De Gewone berk en de Canadese populier komen het meeste voor. Vooral de populieren zijn vrijwel allemaal voluit gegroeide exemplaren. Verder komen onder andere voor: walnoot, sierkers en schietwilg.

De conditie van de onderzochte bomen is overwegend redelijk. Vijf bomen hebben een matige conditie. De staat van onderhoud is over het algemeen achterstallig. De kwaliteit van de houtopstand is grotendeels matig. Zo vertonen diverse bomen gebreken, ziekten en aantastingen.

Verschillende bomen zijn niet duurzaam (>15 jaar) te behouden. Veel andere bomen zijn van matige kwaliteit, zoals het ontbreken van een doorgaande top, (natuurlijke) scheefstand of onderstandigheid. Ook komen er veel zaailingen voor van onder andere wilg. Gezien het ontwerp zijn deze bomen niet in te passen. De in het gebied aanwezige populieren komen, vanwege de leeftijd en dikte, aan het eind van hun omlooptijd. Ook zijn ze van matige kwaliteit. Hierdoor zijn ook deze bomen niet in te passen.

Alle 40 bomen worden gekapt omdat deze niet inpasbaar zijn. Deze bomen worden volledig gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen in de binnentuin, het park en langs de groene lus.

Conclusie

De aanwezige bomen, op het terrein zijn van dermate matige kwaliteit, dat deze niet duurzaam in te passen zijn, zeker niet in combinatie met de voorgenomen werkzaamheden. Daarom worden alle bomen gekapt en gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen in de binnentuin, het park en langs de groene lus.

5.10 Natuurbescherming

Wettelijk kader

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht, de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 en de Utrechtse Soortenlijst.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  1. 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  2. 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  3. 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Beleidsregels: Utrechtse soortenlijst

In de voormalige Flora en faunawet werden soorten beschermd die niet meer beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Hieronder vallen diverse kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. Deze soorten zijn in de Utrechtse soortenlijst genoemd.

De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.

Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.

De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid. https://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/groen/2018-Nota-Utrechtse-Soortenlijst.pdf

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).

Plangebied

Voor het plangebied is een Natuurtoets uitgevoerd (bijlage 22).

Beschermde dier- en plantensoorten

Op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek zijn in bedrijfsgebouwen geen geschikte nestlocaties, verblijfplaatsen, voor huismussen aanwezig. Het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek heeft geen betekenis als broedgebied voor huismussen. Huismussen uit de omliggende wijk aan de overzijde van de Cartesiusweg foerageren incidenteel in het plangebied (deelgebied 2 en deelgebied 9, 3b).

Op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek zijn in bedrijfsgebouwen geen geschikte nestlocaties, verblijfplaatsen, voor gierzwaluw aanwezig. Het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek heeft geen betekenis als broedgebied voor gierzwaluw. De deelgebieden 5 en 6 op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek hebben betekenis voor zomer- en paarverblijven van enkele gewone dwergvleermuizen met een jachtplek bij de bosjes in deelgebied 3B/5 en deelgebied 6. Er zijn geen indicaties dat de bedrijfsgebouwen op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek een functie hebben als kraam- of (massa)winterverblijven voor vleermuizen. Het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek heeft geen betekenis voor kraam- of (massa)winterverblijven voor vleermuizen. De beplanting rond het terrein tussen Spoordijk, Locomotiefstraat en Rijtuigstraat (deelgebied 3B, 5 en 6) vormt geschikte nestgelegenheid voor algemene broedvogels van stedelijk gebied. Als bomen, struiken en ander hoog opgaand groen verwijderd moet worden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen.

De braakliggende terreinen en het opgaande groen in plangebied vormen geschikt leefgebied voor algemeen voorkomende soorten kleine zoogdieren van het ‘Beschermingsregime andere soorten’ waarvoor een vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen. Het plangebied heeft géén betekenis voor andere beschermde soorten grondgebonden zoogdieren.

Utrechtse soortenlijst

De huidige betekenis van het plangebied voor soorten van de Utrechtse soortenlijst is zeer beperkt. Tijdens de veldbezoeken in 2019 is wilde reseda waargenomen, op het braakliggende terrein langs CAB-Rondom. Deze groeiplaats zal met de woningbouw verdwijnen. Verder zijn waarnemingen bekend van resedamaskerbij en wouw, brede wespenorchis, aardaker en zwartsteel.

Aanbevelingen:

  • Bermen: Voor soorten van droge en schrale bodems als aardaker, brede lathyrus, wilde reseda en wouw biedt het spoor en het braakliggende terrein langs CAB-Rondom mogelijkheden. De toekomstige bermen bieden bij een schrale, zandige bodem potenties voor klokjes (grasklokje, prachtklokje) en de diverse nectarplanten voor wilde bijen zoals wilde marjolein. Daarnaast zijn deze bodems geschikt voor grondbijen.
  • Parken en plantsoenen: Openbaar groen met bomen en struiken biedt mogelijkheden voor merel en voor paddenstoelen als iepenbuisjeszwam en robijnboleet. Ook kunnen ze een functie hebben als foerageergebied voor huismus en vleermuizen.
  • Bebouwing: Muren bieden in potentie groeiplaatsen voor muurplanten als gele helmbloem en klein glaskruid. Varens zijn meer gebonden aan vochtige groeiplaatsen, zo bieden straatputten in potentie groeiplaatsen voor diverse soorten varens waaronder tongvarens, deze zijn bekend van de aangrenzende wijk. Bij de toekomstige bebouwing kan ook rekening gehouden worden met mogelijkheden voor nestlocaties voor huismus en gierzwaluw en verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen

Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruim 4,5 km afstand van het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Het plangebied ligt in het centrum van Utrecht, omgeven door bebouwing met een drukke verkeersinfrastructuur. Rondom het centrum lopen rijkswegen en de Utrechtse Ring. Verstorende effecten zijn op grond van de afstand niet te verwachten en staan in geen verhouding tot de achtergrond van geluid, licht, emissies van de stad Utrecht. De toekomstige woningbouw draagt bij aan de emissie van stoffen als stikstof, de verspreiding daarvan wordt beperkt door de omliggende bebouwing. Eerdere bedrijvigheid op het terrein van Fase 1 is inmiddels beëindigd met een plaatselijke afname van emissie tot gevolg. Effecten op het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen en verder gelegen gebied zijn er niet. Dit blijkt ook uit de uitgevoerde stikstofberekeningen (27).

Voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase is de bijdrage aan de stikstofdepositie ter hoogte van de omliggende Natura 2000-gebieden 0,00 mol N/ha/jaar. Hierdoor zijn significant negatieve effecten uit te sluiten, en vormt de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstofdepositie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op 2,5 km afstand van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aan de rand van de bebouwing van Utrecht. Directe effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing.

Conclusie

Op basis van het verrichte onderzoek is de conclusie dat er voor natuur geen belemmeringen bestaan die de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling in de weg staan.

5.11 Water

Algemeen

Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Beleidskader

In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV (Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden, bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019;
  • Waterschapsbeleid HDSR: Waterschapsbeleid: Waterwet, Waterbeheerplan “Waterkoers 2016-2021”,
  • Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur.

Plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik als bedrijventerrein en voor een groot deel verhard en deels braakliggend (groen). In de toekomstige situatie zal het terrein worden herontwikkeld tot woningbouwlocatie met diverse voorzieningen. In het plangebied zal een groot park worden aangelegd, waardoor circa 30% van het plangebied onverhard/groen zal zijn. De binnenterreinen van de blokken zullen als groene binnentuinen worden aangelegd.

Nieuwe ontwikkelingen dienen “klimaatproof” te worden ingericht. De gemeente en het waterschap stellen aan deze ontwikkeling de volgende eisen:

  • het vloerpeil van panden ligt minimaal 0,15 m boven straatpeil;
  • het gebied dient zo ingericht te worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Hieraan wordt voldaan als een extreme bui van 80 mm in één uur verwerkt kan worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en aan de vitale infrastructuur, zoals nutsvoorzieningen, door instromend regenwater en er ook geen gezond- en veiligheidsrisico's kunnen optreden, zoals bijvoorbeeld door opdrijvende putdeksels. Een bui van 80 mm per uur is tot op heden de zwaarste bui die tot op heden door een weerstation van het KNMI is geregistreerd (Herwijnen, 2011);
  • er moet 45 mm binnen het bouwblok worden vasthouden en verwerkt, dit kan door groene daken te realiseren of berging in de vorm van wadi's of ondergrondse infiltratie;
  • er geldt ook een 45 mm (van de 80 mm) buffer voor de openbare ruimte, ten opzichte van verhard oppervlak;
  • de ledigingstijd van een buffer is maximaal 48 uur. De buffer dient hierna weer volledig beschikbaar te zijn voor nieuwe buien;
  • de overige 35 mm (van de 80 mm/u ontwerpbui) bufferen binnen straatprofiel openbare ruimte of afwentelen op de omgeving.

Met deze eisen kan de herontwikkeling als waterneutraal worden beschouwd. Een uitgebreide waterparagraaf voor de hele Cartesiusdriehoek is opgenomen in21.

Conclusie

Met de ontwikkeling zal een goede waterhuishoudkundige situatie ontstaan.

5.12 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist .

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het Plangebied
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting (groen). In gebieden waar een archeologische verwachting (groen) geldt, moet op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 1.000 m2 een vergunning aangevraagd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0020.png"

Afbeelding 5.9 Uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart

Archeologisch bureauonderzoek

Voor het plangebied is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 23) hierin wordt geadviseerd verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren.

Archeologische resten uit de nieuwe tijd C worden direct onder het recente ophoog- of egalisatiepakket verwacht. De oudere archeologische niveaus komen voor vanaf respectievelijk 100 en 360 cm –mv. Gezien de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied (gedeeltelijke sloop bestaande panden, realisatie nieuwe woning- en multifunctionele panden) bestaat er een grote kans dat eventueel aanwezige archeologische resten verstoord, dan wel vernietigd, zullen gaan worden.

Op basis van het bureauonderzoek is in overleg met bevoegd gezag gebleken dat verkennend booronderzoek nodig is.

Archeologisch booronderzoek

Uit het archeologisch booronderzoek (Bijlage 24) blijkt dat voor de zuidwestelijke vleugel van de voormalige bebouwing en het noordelijk aangrenzende, gesaneerde gebied rondom het CAB-gebouw een lage archeologische verwachting geldt voor alle perioden. Dit gedeelte van het plangebied wordt geadviseerd vrij te geven aangaande het eventueel aantreffen van archeologische resten.

Voor de overige gebieden binnen het plangebied geldt een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten vanaf de ijzertijd/Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd B.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01_0021.png"

Afbeelding 5.10 Archeologische verwachting op basis van booronderzoek (lichtgeel = lage verwachting, oranje = middelhoge verwachting)

Gezien de geplande verstoringen van circa 3 m –mv ter hoogte van het geplande bouwblok en tot circa 1m –mv bij overige ingrepen (en heipalen leiden tot veel diepere verstoring en overige herinrichtingwerkzaamheden (bomen, bestrating etc. Ofwel: alle ingrepen dieper dan 50 cm vallen hieronder (ook heipalen, en soms zelfs ook grootschalige ophoging) bestaat er een gerede kans dat in de gebieden met een middelhoge verwachting eventueel aanwezige archeologische resten verstoord/vernietigd zullen worden door de voorgenomen werkzaamheden.

Een eventueel aanwezige vindplaats zal tijdens de werkzaamheden in meer of mindere mate verstoord gaan worden. Dus wordt in het onderzoek geadviseerd om bij bodemverstoringen die dieper reiken dan 50 cm –mv in de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (zie afbeelding) de archeologische verwachting te toetsen en aan te vullen door middel van een proefsleuvenonderzoek.

Voorafgaand aan dit onderzoek moet een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) worden opgesteld, waarin de eisen waaraan dit onderzoek moet voldoen, worden vastgelegd.

Bovenstaand advies is beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeentelijk archeoloog van de gemeente Utrecht). Het advies is door het bevoegd gezag in z’n geheel overgenomen. Dit houdt in dat er een besluit ligt om een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren voor gebieden met een middelhoge verwachting. Het advies om de zone met een lage verwachting vrij te geven van nader archeologisch onderzoek wordt eveneens overgenomen, met de opmerking dat de begrenzing van de lage verwachting arbitrair is en dat eventuele archeologische resten mogelijk tussen de boringen 10 en 14 nog aanwezig kunnen zijn. Voor zones waarvoor geen archeologische verwachting (meer) geldt, geldt wel de wettelijke meldingsplicht bij toevalsvondsten (artikel 5.10 van de Erfgoedwet).

Conclusie

Voor het hele plangebied moet een dubbelbestemming Waarde archeologie worden opgenomen, omdat deze bestemming gekoppeld is aan onze Archeologische waardenkaart en daarop dit gebied een archeologische verwachting heeft. In de toelichting hierop wordt gespecificeerd in welke zones nader archeologisch onderzoek nodig is en waar niet.

5.13 Explosieven

Kader

In het plangebied zullen bodemroerende werkzaamheden worden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werk-plek. Uit dien hoofde dient een onderzoek naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE) te worden uitgevoerd.

Plangebied en conclusie

In het plangebied zijn twee onderzoeken uitgevoerd (Bijlage 25 en Bijlage 26).

In de voor dit vooronderzoek geraadpleegde literatuur- en archiefgegevens, alsmede op de geanalyseerd luchtfoto's, zijn feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van CE binnen het projectgebied aangetroffen. Het projectgebied kan worden beschouwd als verdacht op:

Afwerpmunitie (500 lb, 1000 lb, geallieerd, afgeworpen)

Uit de beschikbare gegevens is gebleken dat er binnen het huidige projectgebied als gevolg van bombardementen door Britse jachtbommenwerpers mogelijk CE in de vorm van afwerpmunitie van 500 lb en 1000 lb (Brits), zijn achtergebleven. Dergelijke CE kunnen worden aangetroffen op een maximale diepte van 5,70m-MV ofwel 4,90 meter-NAP.

Geschutmunitie (min. 2 cm, max. 15 cm, Duits, achtergelaten)

Het bronnenmateriaal heeft uitgewezen dat er binnen het projectgebied verschillende stellingen voor luchtafweer aanwezig waren. Ter plaatse van de op het luchtfotomateriaal gesignaleerde (Duitse) stellingen voor luchtdoelgeschut kunnen CE worden aangetroffen in de vorm van achtergelaten geschutmunitie, tot een diepte van 2,50m-MV ofwel 1,70 meter+NAP.

Weggeslingerde CE (Klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten, munitie voor granaatwerpers, geschutmunitie en raketten)

Het bronnenmateriaal heeft uitgewezen dat er binnen het projectgebied weggeslingerde CE kan worden aangetroffen als gevolg van de ontploffing van een munitieschip. Gezien het zeer beperkte penetrerende vermogen van deze CE zullen deze niet dieper dan 50cm minus huidig maaiveld zijn doorgedrongen. Weggeslingerd CE kan worden aangetroffen op een maximale diepte van 0,30 meter+NAP.

Voorafgaande aan het uitvoeren van de geplande werkzaamheden in verdacht gebied, wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek kan, afhankelijk van de aard van de geplande werkzaamheden, bestaan uit het uitvoeren van een PRA-OCE, het uitvoeren van een opsporingsproces of het nemen van overige beheersmaatregelen.

5.14 Kabels En Leidingen

Kader

Bepaalde leidingen moeten vanuit regelgeving of rijksbeleid in het bestemmingsplan worden opgenomen. Dit is het geval bij bovengrondse hoogspanningslijnen en buisleidingen. Bij andere leidingen bepaald bevoegd gezag of dit wenselijk is.

Conclusie

Er zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied.

5.15 Gezondheid

Kader

Gezondheid toetsen we op onderstaande punten:

  • de druk op gezondheid zo laag mogelijk houden. Adviezen zijn gericht op het bouwen van woningen op een redelijke afstand van de snelweg, een schonere lucht, een betere water- en bodemkwaliteit en op minder geluidhinder. Het gaat hier om meer dan alleen het naleven van de milieunormen;
  • de inrichting van de leefomgeving wordt door mensen als prettig ervaren. Het gaat er dan om of de omgeving levendig, afwisselend en veilig is ingericht. Is er bijvoorbeeld voldoende bereikbaar, aantrekkelijk en bruikbaar groen? Is er voldoende ruimte voor ontmoeting? Is er voldoende aangename geur en kleur?;
  • de leefomgeving nodigt uit tot gezond gedrag. Belangrijk is dat mensen elkaar ontmoeten en voldoende bewegen. Dat kan onder meer door dagelijkse beweging in de buurt beter te faciliteren met goede wandel- en fietsroutes, fietsparkeervoorzieningen en speelmogelijkheden.


De in het Volksgezondheidsbeleid beschreven milieudruk is onder andere gericht op het garanderen van goede luchtkwaliteit, geringe geluidshinder en een gezonde omgeving met voldoende stilteplekken. Per buurt zijn er accentverschillen in de aandachtspunten. Het gaat daarbij onder andere om het vergroenen van strategische locaties, het beheer en het gebruik van de buitenruimte in combinatie met verkeersveiligheid, het verbeteren van de verkeersdynamiek en aandacht voor gezondheid en het pedagogisch klimaat. Veel van deze aspecten komen in het hoofdstuk milieu aan de orde. Via milieutechnische onderzoek wordt op dit vlak een gezonde en leefbare omgeving gewaarborgd. Deze onderwerpen kwamen terug in de oude Nota Volksgezondheid (Bouwen aan een gezonde toekomst) en hebben in de nieuwe Nota (Gezondheid voor iedereen) een nog belangrijkere plek gekregen.

Plangebied

Bij de transformatie van de Cartesiusdriehoek wordt op alle mogelijke wijzen gestreefd naar het creëren van een gezonde leefomgeving. De inrichting van dit stukje stad wordt daarmee één van de pronkjuwelen voor gezonde verstedelijking in Utrecht. De afstand tot de Cartesiusweg is vanaf de noordwestpunt van het plangebied bijna 100 meter. Het nieuwe Volksgezondheidsbeleid vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.

De diverse aspecten om een gezonde verstedelijking te realiseren krijgen elders in dit koersdocument veel aandacht. Samengevat gaat het om de volgende maatregelen:

Fysieke gezondheidsbevorderende maatregelen:

Veel groene buitenruimten, veel ontmoetingsruimten waaronder binnen elk woonblok, veel fietsvoorzieningen, snelle fietsverbindingen, speelplekken, sport stimulerende maatregelen (zoals hardloop- / wandelrondje langs de lus), veel voorzieningen in de buurt, mogelijkheden voor het aanleg van moestuinen, mogelijke komst vershal etc.

Mentale gezondheidsbevorderende maatregelen:

Het groene en rustige binnengebied, de sociale interactie, het autoluwe karakter, een veilige en schone openbare ruimte.

Gezondheidsbeschermende maatregelen:

Bescherming geluidsoverlast vanaf het spoor, door het positioneren van de (woon)blokken, drastische beperking van het autoverkeer, gevoelige bestemmingen op afstand van de weg, de groene lus waardoor het autoverkeer buiten het plangebied omgaat, duurzame energie, klimaatbestendige maatregelen, etc.

Op een aantal aspecten wil de Cartesiusdriehoek echt excelleren en zich profileren.

  • In de eerste plaats betreft dit de overkoepelende nieuwe gebiedsidentiteit, waarbij ondubbelzinnig gekozen is om ‘gezond’ als thema te hanteren en het gebied in te richten naar de principes van de gezonde stad.
  • In de tweede plaats betreft dit mobiliteit, waar maatregelen gaan zorgen voor enerzijds een forse beperking van het autogebruik en anderzijds voor het stimuleren van het gebruik van de fiets en het OV.
  • In de derde plaats betreft dit de groene autovrije parkachtige inrichting, die de condities scheppen om te spelen, te bewegen en te ontspannen. Dit is daarbij ook een goede plek om anderen te ontmoeten, waardoor het kan bijdragen aan de sociale cohesie in de buurt.
  • In de vierde plaats betreft dit de expliciete programmering en inrichting om ontmoetingen te stimuleren, met publieksgerichte functies in het CAB gebouw, verblijfselementen in het Cartesiuspark en collectieve buitenruimtes bij elk woonblok.
  • In de vijfde plaats tenslotte betreft dit de keuze voor duurzame klimaatbestendige maatregelen op het vlak van energie en inrichtingsprincipes.

Conclusie

Het creëren van een gezonde leefomgeving is een van de belangrijkste uitgangspunten voor de Cartesiusdriehoek. De ontwikkeling sluit aan bij het Volksgezondheidsbeleid.

5.16 Duurzaamheid

Kader

Het uitgangspunt van de gemeente Utrecht is te streven naar duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Dit houdt een streven in naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert ook kostenbesparing op en het is goed voor het milieu.

Klimaatneutraal

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Klimaatneutraliteit houdt in dat er op jaarbasis net zo veel energie in het gebied wordt opgewekt als gebruikt. Dit geldt voor:

- de gebouwgebonden energievraag;

- de gebruiksgebonden energievraag en

- het energiegebruik in de openbare ruimte.

Het is daarbij de ambitie de energievraag zo laag mogelijk te houden en de benodigde energie op te wekken met duurzame energiebronnen. Vanzelfsprekend wordt alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd.

In de warmtevisie zijn hiervoor de eerste beleidsregels vastgelegd (Visie warmtevoorziening Utrecht). Concreet betekent dit op dit moment voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte (BENG 1) te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuur warmteafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast dienen voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel het gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw, conform motie 2017/61: Utrecht bouwt BENG.

Op basis van het Utrechtse energieprotocol worden de volgende richtlijnen gesteld:

Warmte koude vraag

Op gebouwniveau zo laag mogelijke energievraag realiseren, voor woningen met energiebehoefte BENG1 = 25 kWh/m2.a. Uitgangspunt is dat het gebied zelfvoorzienend is in de warmte- en koudebehoefte van de bebouwing. Optimalisatie van energievraag, waarbij mogelijk meer energie opgewekt, dan nodig binnen het plangebied. Eventuele energie-overschotten worden (tegen vergoeding) beschikbaar gemaakt voor de omgeving door systemen te koppelen. Door deze koppeling kunnen ook alle gebouwen in het plangebied gedurende de bouwfase – waarin enkele bronnen nog niet operationeel zijn of tijdelijk moeten worden afgeschakeld – van warmte/koude worden voorzien.. Afwijken van deze ambitie kan alleen als onderbouwd kan worden dat het plan dan onhaalbaar wordt en andere gemeentelijke ambities onmogelijk worden.

Als op basis van een onderbouwing blijkt dat het gebied niet zelfvoorzienend kan zijn dan is regeneratie met warmte- of koudebronnen van buiten het gebied mogelijk, zoals stadsverwarming of TEO.

Elektriciteitsvraag

Op gebouwniveau zo laag mogelijke elektriciteitsvraag realiseren. Energieneutraal op gebiedsniveau.

Optimalisatie van de energievraag, waarbij mogelijk meer energie wordt opgewekt, dan nodig is in het plangebied. Eventuele elektriciteits- overschotten worden beschikbaar gesteld aan de omgeving. Als energieneutraliteit op perceels- of gebiedsniveau niet mogelijk is dan is duurzame opwek buiten het plangebied mogelijk, onder strikte voorwaarden.

Voor de concrete vereisten aan onderbouwingen en voorwaarden wordt verwezen naar het Utrechtse Energieprotocol.

Energie ondergrond

Het wordt steeds drukker in de Utrechtse bodem. Door de toenemende vraag naar duurzame energie in Utrecht stijgt ook de vraag naar bodemenergie. Hierdoor is er meer sturing nodig op de verdeling in de ondergrond. Als warmte en koude niet goed verdeeld zijn, dan kunnen minder huizen en woningen gebruik maken van bodemenergie. Daarom heeft de gemeente een verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen vastgesteld, die per 1 november 2018 van kracht is.

Door de verordening regelt de gemeente de verdeling van bodemenergie. Vraag en aanbod in de bodem worden op elkaar afgestemd. Voor een goede diepere grondwaterkwaliteit is er een verbod op het doorboren van de waterscheidende laag tussen 1e en 2e watervoerende pakket (ca. 50 m dieptebeperking). In de bodemverordening staan nadere regels. In het Bodemenergieplan 2e Daalsedijk en Cartesiusdriehoek te Utrecht zijn specifieke randvoorwaarden voor Cartesiusdriehoek opgenomen.

De positie van nieuwe bronnen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden door de provincie in het Bodem-, Water- en Milieuplan (https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/bodemenergie/beleid-bodemenergie). De provincie geeft een vergunning af ten aanzien van bronpositie en gebruik (onttrekking), op basis van o.a. verwachte koude- en warmtevraag van een bepaald gebied of bouwplan. De vergunning is dus een manier om een claim op de ondergrond te borgen.

Circulair bouwen

In Utrecht is circulair bouwen de norm, zoals gesteld in motie 252 te 2016. De Utrechtse ambitie is dat we in 2050 een circulaire, oftewel een oneindig hernieuwbare stad willen zijn. Dit betekent dat we optimaal gebruik van grondstoffen en materialen, duurzame energiebronnen en menselijk kapitaal in onze stad, op een manier die goed is voor inwoners en hun omgeving. We bouwen daarom met minder nieuwe, en zoveel mogelijk hergebruikte en hernieuwbare grondstoffen. De materialen die we gebruiken zijn goed voor de leefomgeving en geschikt voor hergebruik. Gebouwen ontwerpen en construeren we zó dat ze hun waarde behouden, doordat ze zolang mogelijk opnieuw te (her)gebruiken zijn; in hun oorspronkelijke vorm of in delen, voor dezelfde of andere functies.

Klimaatadaptatie

De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen worden verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met hedendaags. In het stedelijk gebied leidt dit met name tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en beperken hittestress in gebouwen en openbare ruimte. Gemeentelijke plannen moeten bijdragen aan voldoende waterberging op eigen terrein en het beperken van hittestress. De ambities ten aanzien van water staan verwoord in paragraaf 5.11.

Om hittestress in gebouwen te voorkomen moet het gebouw zo worden gebouwd, dat gevels koel blijven, een goede ventilatie in het gebouw aanwezig is en in de zomer geen directe zoninval optreed.

Diervriendelijk bouwen

De gemeente heeft ook ambitie om diervriendelijk te bouwen. Onder “diervriendelijk” bouwen wordt verstaan: bouwen met relatief kleine ingrepen, die verblijfsplekken creëren voor verschillende dieren in het stedelijk landschap. Met “diervriendelijk” bouwen wordt de biodiversiteit van de stad vergroot.

Plangebied

De ambitie is om van de Cartesiusdriehoek een duurzame en gezonde gebiedsontwikkeling te maken. In de Cartesiusdriehoek wordt een integrale benadering nagestreefd. Duurzaamheid heeft immers betrekking op een breed palet aan thema's zoals bodem, water, geluid, emissies, mobiliteit, stedelijk groen, ruimtegebruik, materialen en energie. De ambities liggen in ieder geval hoog. NS en gemeente hebben in het koersdocument bewust gekozen voor een duurzame transitie. Dit past binnen het gemeentelijke streven om zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. In het coalitieakkoord is duurzaamheid een belangrijk thema. Concreet wil de stad inzetten op het reduceren van energiegebruik en het opwekken van duurzame energie binnen de gemeentegrenzen, energiezuinige en kwalitatief goede woningen, duurzaam ruimtegebruik door inbreiding/herontwikkeling in bestaand stedelijk gebied, stimuleren van schoon vervoer, verbeteren van de luchtkwaliteit, verminderen van geluidsbelasting en het stimuleren van sport en bewegen in de openbare ruimte. Op nieuwbouwlocaties als deze valt vanzelfsprekend veel winst te behalen.

Het project moet een Integraal prestatiegerichte duurzaamheidsinstrument (GPR) van tenminste een 8 scoren (op een schaal van 1 tot 10). De extra trillingsdempende maatregelen worden niet meegenomen in de berekening. De gemeente Utrecht wenst, in haar streven om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn, aardgas uit te faseren op de plekken waar dit kan. Op nieuwbouwlocaties is het vanzelfsprekend eenvoudig om vanaf het begin aardgasloos te ontwikkelen en duurzame energieconcepten toe te passen. De nieuwe Cartesiusdriehoek wordt dan ook aardgasloos. Nieuwe gebouwen hebben sowieso te maken met steeds hogere duurzaamheidsnormen voor energie. De Cartesiusdriehoek wil echter een hogere ambitie voor duurzame energie dan de wettelijke normen. Wettelijk uitgangspunt voor nieuwbouw zijn momenteel de geldende EPC eisen. Vanaf 2021 zullen nieuwe – strengere – eisen gesteld gaan worden, de BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). Voor de gehele Cartesiusdriehoek is energieneutraal het uitgangspunt.

Voor Cartesiusdriehoek, fase 1 is gekozen voor aansluiting op het warmtenet van Eneco (stadsverwarming). Vanwege de nieuwe biomassacentrale met ingang van april 2019 is dit een duurzame oplossing (40% klimaatneutraal en CO2-reductie van 80.000 ton/jaar) met een opwekrendement (EOR) van 150%. Eneco verwacht dat deze EOR in 2022 (bij de oplevering van de woningen in fase 1) circa zal 200% bedragen.

Circulair bouwen

In fase 1 Cartesiusdriehoek wordt aandacht geven aan circulair bouwen door onder andere deels gerecycled beton toe te passen. De bouwmethode is gericht op efficiënt materiaalgebruik en met na levensduur her te gebruiken materialen wordt deels rekening gehouden.

Klimaatadaptatie

Binnen fase 1 Cartesiusdriehoek is aandacht voor klimaatadaptatie door het toepassen van groen op gevels onderbouw , balkons en daken. Er zijn zones met groter groen (bomen en grote planten) tussen dek en park. Op de groene daken en het groene binnenterrein is waterberging en infiltratie.

Conclusie

De ambitie is om van de Cartesiusdriehoek een duurzame en gezonde gebiedsontwikkeling te maken. Voor fase 1 is gekozen voor aansluiting op het warmtenet van Eneco, er is aandacht voor circulair bouwen en klimaatadaptatie. Er wordt gestreefd naar een GPR op gebouwniveau van 8.

5.17 Trillingshinder

Kader

Voor de beoordeling van de in de woning te verwachten trillingen kan worden uitgegaan van de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssnelheden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006.

Plansituatie

Er is onderzoek verricht naar de te verwachten trillingniveaus vanwege railverkeer in geprojecteerde woningen in de Cartesiusdriehoek (zie Bijlage 28). Deze locatie is gesitueerd op korte afstand van de spoorlijn Utrecht -Amsterdam. Daartoe zijn binnen het plangebied onbemande trillingmetingen in de bodem verricht.

Op basis van de verrichte metingen kan worden geconcludeerd dat de in het kader van trillinghinder in woningen na te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006 zullen worden overschreden.

Teneinde te voldoen aan de criteria van de SBR B dienen de trillingsterkten naar verwachting met een factor 5 gereduceerd te worden. Op basis van ervaring dient een dergelijke mate van reductie normaliter nog als technisch oplosbaar te worden gekwalificeerd. De exacte maatregelen kunnen pas in een later stadium worden gedimensioneerd. Middels deze maatregelen kan een acceptabel woonklimaat worden gewaarborgd zodat qua trillingen geen belemmeringen bestaan om het bestemmingsplan vast te stellen.

Conclusie

Op basis van het verrichte onderzoek wordt geconcludeerd dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen aanvullend onderzoek nodig is naar de trillingshinder en de noodzakelijke maatregelen aan de bebouwing. Teneinde te voldoen aan de criteria van de SBR B dienen de trillingsterkten naar verwachting met een factor 5 gereduceerd te worden. Op basis van ervaring dient een dergelijke mate van reductie normaliter nog als technisch oplosbaar te worden gekwalificeerd.

5.18 Conclusies

Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkelingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Anterieure overeenkomst/exploitatieovereenkomst
Wanneer voor gronden een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, moet volgens artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

In dit geval is het kostenverhaal verzekerd door middel van een anterieure/exploitatie overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, zodat het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.

Planschade
Ten aanzien van de aansprakelijkheid voor mogelijke planschade is in de genoemde overeenkomst vrijwaring voor de gemeente opgenomen. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegestuurd voor een reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De reacties van het vooroverleg zijn hieronder weergegeven en beantwoord.

1. N.V. Nederlandse Gasunie
Op 26 juli 2019 heeft de Gasunie per e-mail een reactie ingediend.

1.1 De Gasunie heeft het bestemmingsplan getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen leiding van de Gasunie. Hierdoor vormen de leidingen van de Gasunie geen beperking voor het plangebied.

Reactie:
Deze opmerking nemen we voor kennisgeving aan.

2. Prorail
Per brief van 20 augustus 2019 (verzonden op 22 augustus 2019) heeft Prorail een reactie ingediend.

2.1 Paragraaf 5.3 beschrijft de realisatie van een 5 meter hoog scherm. Vanwege het benodigde ruimtebeslag past het scherm niet in het huidige talud. Wanneer het talud voor het geluidsscherm uitgebreid moet worden, komt dit te liggen in de bestemming 'Groen-2'. De bestemming 'Groen-2' maakt geluidwerende voorzieningen alleen mogelijk voor de 'Groen-2' bestemming. ProRail verzoekt om in de bestemming 'Groen-2' een aparte regel op te nemen (vergelijkbaar met artikel 5.1 sub 5), die het mogelijk maakt om binnen deze bestemming ook geluidwerende voorzieningen te realiseren die behoren bij de bestemming 'Verkeer-Railverkeer'.

Reactie:
Artikel 4 lid 4.1 sub 8 van de bestemmingsplanregels staat geluidwerende voorzieningen binnen de bestemming 'Groen-2' toe. Binnen deze bestemming mogen ook geluidwerende voorzieningen voor het railverkeer worden gerealiseerd. Hoewel de regel geluidwerende voorzieningen expliciet mogelijk maakt, wordt aan de toelichting toegevoegd dat binnen de bestemming 'Groen-2' geluidwerende voorzieningen voor railverkeer zijn toegestaan.

2.2 In paragraaf 5.2 van het Trillinghinderrapport van Peutz (kenmerk HC 5534-5-RA-001 van 6 juni 2018) wordt verwezen naar 3 soorten maatregelen: bron- en overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan het gebouw. Vervolgens wordt in paragraaf 6 de conclusie getrokken dat exacte maatregelen pas in een later stadium worden gedimensioneerd. In de toelichting en regels van het voorontwerp-bestemmingsplan is duidelijk opgenomen dat vervolgonderzoek noodzakelijk is om de exacte maatregelen aan de bebouwing te bepalen. ProRail vraagt om dit aspect in de conclusie van de rapportage van Peutz te verduidelijken om onterechte verwarring rondom bron- en overdrachtsmaatregelen (paragraaf 5.2) te voorkomen.

Reactie:
Voor trillingen is een voorwaardelijke verplichting in de bestemmingsplanregels opgenomen. Deze houdt in dat het bouwen van bouwwerken voor de functie wonen uitsluitend is toegestaan wanneer minimaal uit aanvullende trillingsmetingen, conform de SBR-B Richtlijn en een dynamische berekening van de trillingssterkte blijkt dat de streefwaarden voor Wonen nieuwe situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.

Wanneer blijkt dat alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen en uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarden voor Wonen in bestaande situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, worden gehaald is dit toegestaan.

In het rapport van Peutz staat dat hoewel bronmaatregelen meestal het meest effectief zijn, dit in de praktijk bij een bestaand spoor vaak niet meer realistisch is. In het rapport worden daarnaast voorbeelden gegeven van maatregelen die aan een gebouw zelf genomen kunnen worden. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat aan de voorwaardelijke verplichting over trillingen wordt voldaan. Hoe (via bron-, overdracht- en/of maatregelen aan het gebouw) aan de relevante richtlijnen wordt voldaan maakt bij de beoordeling of aan de voorwaardelijke verplichting wordt voldaan niet uit. Het is dan ook niet nodig dat de conclusie van de rapportage van Peutz hierop wordt aangepast.

3. Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
Per brief van 29 augustus 2019 heeft de VRU een reactie ingediend.

3.1 Door het planvoornemen wordt meer dan 10% van de oriënterende waarde overschreden en moet het groepsrisico in lijn met artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes verantwoord worden. Het advies van de VRU bespreekt mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de spoorlijn Utrecht-Amsterdam en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid in het plangebied voor de verantwoording van het groepsrisico. De VRU adviseert:

  • bij de verantwoording van de hulpverlening gebruik te maken van de informatie in de toelichting van het advies over de 'voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp' en over de 'zelfredzaamheid';
  • bij de verdere uitwerking en inrichting van het plangebied fase 1 de VRU detailleringstekeningen/stedenbouwkundige ontwerpen voor te leggen ter advisering op de thema's bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen;
  • in nader overleg met de VRU vlucht- en toetredingsmogelijkheden (met een hart op hart afstand van 250 meter) in het ontwerp van het geluidscherm langs het spoor toe te passen, een en ander in lijn met het Prorail Handboek Geluidschermen;
  • als voorschrift in de omgevingsvergunning activiteit bouw op te nemen dat woningen, voorzien worden van een mechanisch ventilatiesysteem en dat dit systeem individueel (per woning) en eenvoudig uit te schakelen is;
  • in de omgevingsvergunning activiteit bouw als voorschrift op te nemen dat ten tijde van een plasbrand of (dreigende) BLEVE van het gebouw weggevlucht kan worden in de richting van de stralingsluwe zijde (zuidwestelijke richting). Ook verdient het de voorkeur om de appartementsgebouwen langs het spoor te voorzien van een inpandige ontsluiting;
  • toekomstige bewoners te informeren over de omgevingsveiligheidsrisico's en het gewenste handelingsperspectief m.b.t. de verschillende incidentscenario's.

Reactie:
Het bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de aanvraag om omgevingsvergunning. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouw wordt het bouwplan ook ter toetsing aan de VRU aangeboden. Aan de hand van deze stukken kan de VRU de thema's veiligheid, bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen nader beoordelen. De door de VRU geadviseerde voorschriften worden aan de omgevingsvergunning verbonden.

De verantwoording van de hulpverlening is niet nader aangevuld met de toelichting over 'voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp' en over 'zelfredzaamheid'. Deze thema's komen voldoende terug in het rapport 'Cartesiusdriehoek te Utrecht, onderzoek externe veiligheid' van 21 maart 2019 (rapportnummer HC 5534-2-RA-002) dat is opgesteld door Peutz en in de toelichting van het bestemmingsplan. Daarnaast worden deze aspecten beoordeeld bij de aanvraag om omgevingsvergunning.

4. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
Op 2 september 2019 heeft de HDSR per brief een reactie ingediend.

4.1 Het HDSR adviseert om in het gebied een buffercapaciteit te creëren van minimaal 45 mm ten opzichte van het aanwezige verhard oppervlak. Hierdoor ontstaat er minder kans op wateroverlast en dit draagt bij aan de reductie van hittestress en droogte, waardoor er minder kans op wateroverlast ontstaat. Op basis van het toekomstig verhard oppervlak moet de klimaatopgave (in m3) worden berekend en worden aangegeven hoe hier aan wordt voldaan en worden opgenomen in paragraaf 5.11 van de toelichting. Daarnaast adviseert het HDSR om in het plan rekening te houden met de volgende punten:

  • het vloerpeil van de panden ligt minimaal 0,15 meter boven straatpeil;
  • het gebied dient zo ingericht te worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Hieraan wordt voldaan als een extreme bui van 80 mm in één uur verwerkt kan worden zonder schade. Hiervan wordt 45 mm ten opzichte van verhard oppervlak binnen het plangebied vastgehouden en verwerkt;
  • de ledigingstijd van infiltratievoorzieningen bedraagt circa 48 uur. De buffer dient hierna weer volledig beschikbaar te zijn voor nieuwe buien.

Reactie:
In lijn met de reactie van de HDSR is paragraaf 5.11 onder het kopje 'plangebied' aangepast. De aangepaste paragraaf is voor de terinzagelegging –zoals gevraagd- afgestemd met de HDSR. HDSR heeft inmiddels aangegeven akkoord te zijn met de aanpassingen.

6.2.2 Advies wijkraad

Het plan was voorgelegd aan de wijkraad west. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren.

Hoofdstuk 7 Juridische Plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Het bestemmingsplan is globaal van opzet. De begrenzing van de bouwvlakken voor Wonen is vastgelegd. Verder is de hoofdstructuur van de openbare ruimte weergegeven. Binnen de bouwvlakken is ruimte voor een flexibele invulling.

7.3 Opbouw Regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden.

7.3.1 Het gebruik van het woord of

Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.3.2 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • stedenbouwkundige aspecten;
  • landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • milieukundige aspecten;
  • cultuurhistorische aspecten;
  • verkeersaspecten;
  • sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.

Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw of vanuit hogere gebouwen.

Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.

Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.

Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.

Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.

7.3.3 Beleidsregels Autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk

Voorwaardelijke verplichting over verkeersbewegingen
Bij vaststelling van het Koersdocument Cartesiusdriehoek heeft de gemeenteraad bepaald dat het aantal motorvoertuigen van/naar het Cartesiusgebied op de drukste momenten van de dag, wordt gemaximeerd op 370 motorvoertuigen per uur. Voor fases 1 geldt dat deze fase maximaal 23 mtv/uur in de spits met zich mee mag brengen. Dit betekent dat de verkeersgeneratie van fases 2 tot en met 6 maximaal 347 mtv/uur in de spits met zich mag meebrengen. Om ervoor te zorgen dat dit vastgestelde aantal motorvoertuigen niet wordt overschreden geldt voor een omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaardelijke verplichting dat met behulp van een berekening moet vaststaan dat het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen dat de aangevraagde ontwikkeling met zich meebrengt niet wordt overschreden. Deze berekening moet worden uitgevoerd aan de hand van de berekeningswijze van de Beleidsregels Autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk. Deze berekeningswijze gaat uit van de aanname dat door het beperken van de hoeveelheid parkeerplaatsen ook de hoeveelheid verkeersbewegingen (de verkeersgeneratie) afneemt.

Algemeen gebruiksverbod

Om te kunnen toetsen of het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen, dat bestuurlijk is vastgelegd, wat de ontwikkelingen in fase 1met zich mogen meebrengen niet wordt overschreden zijn de Beleidsregels Autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk opgesteld. Ook wanneer de woningen en voorzieningen zijn gebouwd, is het belangrijk dat bij het wijzigen van het vergunde gebruik van de gebouwen nog steeds wordt getoetst of hiermee de verkeersgeneratie die fase 1 met zich mag meebrengen, niet wordt overschreden. Dit algemene gebruiksverbod houdt in dat ook wanneer dit bestemmingsplan een ander gebruik in principe toestaat, hiervoor toch een omgevingsvergunning voor het afwijken benodigd is, zodat getoetst kan worden of met de wijziging van het gebruik het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen van 23 mtv/uur in de spits niet wordt overschreden. De berekening kan dus ook uitwijzen dat het nieuwe gebruik tot minder of evenveel verkeersbewegingen leidt. Ook dan moet dit via een omgevingsvergunning worden vastgelegd.

7.4 Artikelsgewijze Toelichting

Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.

Artikel 3 Groen -1

De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één bestemming. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als plantsoen of als speelplek.

Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De kleinere watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.

Artikel 4 Groen-2

De wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming Groen-2. Normaal gesproken kiezen we voor de bestemming Verkeer-Verblijf maar voor het gehele plan Cartesisusdriehoek is de groene uitstraling van het gebied van groot belang. Vandaar dat hiervoor gekozen is. Een weg met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer is toegestaan. Parkeren op straat is beperkt tot specials zoals deelauto's en invalidenparkeerplaatsen. Binnen de bestemming Groen-2 zijn geluidwerende voorzieningen voor het railverkeer ook toegestaan. De rest van de bestemming moet zoveel als mogelijk groen worden ingericht.


Artikel 5 Verkeer - Railverkeer

De spoorlijn heeft de bestemming 'Verkeer-Railverkeer'. In deze bestemming zijn de spoorbaan en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan en ook geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Om nadelige geluidseffecten te voorkomen voor omwonenden als gevolg van de realisering van geluidsvoorzieningen is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Doormiddel van deze voorwaardelijke verplichting is geborgd dat het geluidscherm absorberend wordt uitgevoerd en dat dit scherm ook in stand wordt gehouden.

Artikel 6 Wonen

De beoogde bebouwing van het Spoorblok en Solitair is bestemd als 'Wonen'. De maximale bouwhoogte en bebouwingspercentage zijn aangegeven op de verbeelding. Er mogen in totaal maximaal 322 woningen (dit zijn zelfstandige woonruimtes, maar hiervan mogen er ook maximaal 10 onzelfstandig zijn) en 11 atelierwoningen worden gerealiseerd.

Op grond van artikel 6.5.1. mogen maximaal tien woningen gebruikt worden als onzelfstandige woonruimte. In deze woningen mogen meerdere huishoudens van een woning gebruik maken.

Ter plaatse van de aanduiding (gd) zijn op de begane grond ook voorzieningen toegestaan. Het gaat om culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, horeca (in categorie D3) en dienstverlening. Het maximum oppervlak van deze voorzieningen samen is maximaal 770m2. Autoparkeren is hier niet toegestaan.

Bij het Spoorblok is aan de zijde van het park een 'gevellijn - open verbinding' opgenomen. Ter plaatse van deze gevellijn moet minimaal 40% onbebouwd blijven. Dit om een ruimtelijke relatie tussen het park en de binnentuin te krijgen. Ook is een doorgang door het bestemmingsvlak noodzakelijk.

Aan-huis-verbonden bedrijf

Een onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Deze regeling is niet ook nog als aanvulling bedoeld voor de atelierwoningen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. Aan-huis-verbonden-bedrijven zijn toegestaan onder de voorwaarden dat de vloeroppervlakte niet groter is dan een derde deel van de vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 60 m2. De vloeroppervlakte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag ook niet groter zijn dan 60 m2. Er mogen bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden in categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van bedrijven.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het gebied is een (dubbel)bestemming opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezig bodemarchief. Er dient getoetst te worden aan de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

Voorwaardelijke verplichting ter uitvoering van het parkeerbeleid
Lid 2 regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop- nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld. De Nota Stallen en Parkeren is gewijzigd via het op 28 maart 2019 vastgestelde addendum Nota parkeernormen fiets en auto.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels


Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

De overgangs- en slotregels van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee regels.

Artikel 14 Overige regels

Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 15 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 16 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.5 Regeling Bijbehorende Bouwwerken

In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.

7.6 Lijst Van Bedrijven Functiemenging

Toepassing Lijst van Bedrijven functiemenging
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven functiemenging is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijven functiemenging wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van Bedrijven functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van Bedrijven functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van Bedrijven functiemenging worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:

  • kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van Bedrijven functiemenging
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven functiemenging. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  1. 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  2. 2. In de Lijst van Bedrijven functiemenging is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven functiemenging niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

7.7 Lijst Van Horeca-activiteiten

Een horecabedrijf heeft door het komen en gaan van bezoekers invloed op de beleving van zijn omgeving. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het nodig zijn de omgeving te beschermen tegen geluids- en verkeersoverlast als gevolg van horecabedrijven. In hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 is een lijst opgenomen, waarin horeca-activiteiten aan de hand van ruimtelijk relevante criteria zoals de omvang, de ruimtelijke uitstraling en de parkeerdruk naar zwaarte in categorieën zijn ingedeeld. Met 'zwaarte' wordt het normaal te verwachten effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving bedoeld. Bij de zwaarste categorie, discotheek, is het effect het grootst door de grote aantallen bezoekers en de harde muziek en bij de lichtste categorie, lunchroom, is het effect het kleinst, vanwege het kleinschalige karakter en omdat deze vorm van horeca alleen open is, als de winkels open mogen zijn. Het beleid over hotels is niet in het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 opgenomen. De uitleg hieronder gaat alleen over horecabedrijven die geen hotel zijn.

In de regels van het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Lijst van Horeca-activiteiten die inhoudelijk gelijk is aan de lijst in hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018. Bij het opstellen van de lijst is uitgegaan van de volgende begripsomschrijving van een horecabedrijf:

een horecabedrijf is een bedrijf of instelling waar:

  • bedrijfsmatig drank en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt of
  • bedrijfsmatig een zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

De activiteit 'hotel' valt niet onder deze definitie en een coffeeshop of een shishalounge ook niet. Deze activiteiten zijn dus niet in de lijst opgenomen en zijn op grond van de regels van dit bestemmingsplan niet toegestaan. De lijst bevat de volgende categorieën, van 'licht' naar 'zwaar': D3 (lichte horeca plus), D2 (lichte horeca), D1 (middelzware horeca), C (snelle horeca), B (zware horeca), A2 (grootschalige zware horeca) en A1 (grootschalige zware horeca).

Onderscheid tussen de categorieën A2 , A1 en B
Bij de activiteit A2 ligt het accent op zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten, zoals bruiloften, al dan niet met muziek, verstrekking van dranken en etenswaren. Bij de activiteit A1, disco, ligt het accent op het gelegenheid geven tot dansen op muziek, als wezenlijk onderdeel van de inrichting. In een café is het schenken van dranken voor consumptie ter plaatse de belangrijkste activiteit.

Onderscheid tussen de categorieën C en D
Een cafetaria of snackbar (categorie C) is een laagdrempelige inrichting met veel in- en uitgaande bewegingen, die vaak laat open is. Bij deze categorie ligt het accent op het snel verstrekken van etenswaren en alcoholvrije dranken voor consumptie ter plaatse. Bij dit soort gelegenheden nemen bezoekers de gekochte waren ook vaak mee, in plaats van ze ter plaatse te nuttigen. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door geluidsoverlast van bezoekers die komen en gaan, of door bezoekers die buiten de inrichting eten en door stankoverlast.
In restaurants of lunchrooms worden de maaltijden rustig in het pand gegeten. De lichtere variant, categorie D2, richt zich op het winkelende publiek en is gebonden aan de sluitingstijden zoals die gelden voor detailhandel. De lichte horeca plus, categorie D3, is dag- en avondhoreca voor consumptie ter plaatse met een sluitingstijd om 23.00 uur.

Coffeeshop, shishalounge
In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in een maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid. Een coffeeshop is veelal een horecavestiging in de categorie D en past dan alleen in panden met die bestemming.
Een shishalounge is een bedrijf dat zich vooral richt op het aanbieden van een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Daarbij wordt ook wel een drankje en een hapje aangeboden, waarmee zo'n bedrijf horeca-achtig wordt. Dergelijke bedrijven hebben niet de naam een positieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van de leefkwaliteit van een straat. Daar komt bij dat shishalounges zich vaak niet aan winkeltijden houden en zich niet richten op winkelend publiek. In een rustige woonwijk en in een wijkwinkelcentrum zijn dergelijke bedrijven daarom niet gewenst.

Horeca-achtige activiteiten
Afhaalzaak
Een afhaalzaak is een bijzondere vorm van detailhandel. In een afhaalzaak worden etenswaren bereid die niet ter plaatse genuttigd worden. Het horeca-aspect, het bereiden van het voedsel, is een ondergeschikt deel. In bestemmingsplannen worden afhaalzaken apart bestemd, omdat de planologische uitstraling vaak lijkt op een cafetaria, door de openingstijden, de geur, de brommers van de bezorgservice, het komen en gaan van bezoekers en het voor de deur opeten van het voedsel.

Ondersteunende horeca
In de detailhandelsbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Dit is horeca die een relatie heeft met en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Dat moet blijken uit de aard van de hoofdfunctie en uit de omvang van de horecafunctie.

Het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 geeft hiervoor de volgende randvoorwaarden:

  • het horecadeel mag niet direct vanaf de straatzijde zichtbaar zijn en het pand moet het aanzicht behouden van een winkel;
  • het vloeroppervlak van de horecafunctie bedraagt voor vestigingen met een bruto vloeroppervlak tot 1.000 m2 maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van de vestiging en voor vestigingen met een bruto vloeroppervlak dat groter is dan 1.000 m2 maximaal 20% van het bruto vloeroppervlak van de vestiging;
  • in vestigingen met een bruto vloeroppervlak tot 1.000 m2 moet er een directe relatie zijn met de producten die in de winkel verkocht worden;
  • de vestiging moet zich houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.


Additionele horeca
Additionele horeca is een horeca-activiteit die als vanzelfsprekend hoort bij de hoofdfunctie. Deze activiteit wordt gezien als normale activiteit bij de hoofdfunctie. Voorbeelden van additionele horeca zijn de kantines bij buurthuizen, scholen, sportfaciliteiten, kantoren, bedrijven, theaters, bioscopen en musea. De bestemming is in deze voorbeelden 'maatschappelijk', 'sport', 'kantoor', 'bedrijf' en 'cultuur en ontspanning'. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:4039) volgt dat duidelijk moet zijn waar de additionele horeca-activiteiten mogen plaatsvinden. Daarom is additionele horeca alleen in een bovengenoemde bestemmingen toegestaan, als additionele horeca in de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen is opgenomen.

Kenmerken van additionele horeca zijn:

  • de horeca-activiteit hoort bij de hoofdfunctie en is alleen open tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie;
  • de ruimte voor de horeca-activiteit wordt niet los van de hoofdfunctie gebruikt; de ruimte wordt dus niet verhuurd of anderszins in gebruik gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen;
  • de horeca-activiteit completeert of vergroot de kwaliteit van de hoofdfunctie;
  • de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdfunctie, wat blijkt uit het feit dat de horecafunctie een beperkt vloeroppervlak gebruikt, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie doorgaans als maximum geldt.

7.8 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven Functiemenging

Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven functiemenging:

- niet van toepassing of niet relevant
< kleiner dan
> groter
= gelijk aan
cat. categorie
e.d. en dergelijke
kl. klasse
n.e.g. niet elders vermeld
o.c. opslagcapaciteit
p.c. productiecapaciteit
p.o. productieoppervlak
b.o. bedrijfsoppervlak
v.c. verwerkingscapaciteit
u uur
d dag
w week
j jaar
SBI-CODE
1993
SBI-CODE 2008 OMSCHRIJVING
nummer CATEGORIE
01 01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
014 016 0 Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014 016 2 - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² B1
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B1
15 10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN
151 101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B2
1552 1052 2 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B1
1581 1071 1 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2.500 kg meel/week B1
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B1
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B1
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke B1
17 13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175 139 Vervaardiging van textielwaren B2
176, 177 139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B2
18 14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 141 Vervaardiging kleding van leer B2
20 16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
203, 204, 205 162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² B2
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B1
22 58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B1
2223 1814 A Grafische afwerking A
2223 1814 B Binderijen B1
2224 1813 Grafische reproductie en zetten B1
2225 1814 Overige grafische activiteiten B1
223 182 Reproductiebedrijven opgenomen media A
24 20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442 2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken B1
26 23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
2615 231 Glasbewerkingsbedrijven B2
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B1
267 237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 237 2 - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² B2
2681 2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B2
28 25 - VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
281 251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² B2
284 255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² B2
2852 2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² B2
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² B2
30 26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties B1
33 26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties B
36 31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² A
362 321 Fabricage van munten, sieraden en dergelijke B1
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken B1
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening B1
40 35 - PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA B1
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A A
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C B1
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E2 - blokverwarming B1
41 36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
41 36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 36 B1 - < 1 MW B1
45 41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
45 41, 42, 43 3 Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² B1
50 45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B1
5020.4 45204 B Autobeklederijen A
5020.5 45205 Autowasserijen B1
503, 504 453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B1
51 46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5134 4634 Groothandel in drank C
5135 4635 Groothandel in tabaksproducten C
5136 4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen C
5148.7 46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton C
5153 4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153 5153 1 - algemeen C
5153 4673 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5153.4 5153.4 4 Zand en grind:
5153.4 46735 6 - indien b.o. < 200 m² B1
5154 4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 5154 1 - algemeen C
5154 4674 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5156 4676 Groothandel in overige intermediaire goederen C
52 47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
527 952 Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) A
60 49 - VERVOER OVER LAND
6022 493 Taxibedrijven B1
6024 494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B1
63 52 - DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
64 53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten C
71 77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711 7711 Personenautoverhuurbedrijven B2
712 7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) C
713 773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
72 62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 62 A Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke A
72 58, 63 B Datacentra B1
73 72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
7481.3 74203 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 82992 Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke A
90 37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
9001 3700 B Rioolgemalen B1
93 96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen B1

Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Lijst van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Koersdocument

Bijlage 1 Koersdocument

Bijlage 2 Ladderonderzoek

Bijlage 2 Ladderonderzoek

Bijlage 3 Basisdocument Verkeer En Parkeren

Bijlage 3 Basisdocument verkeer en parkeren

Bijlage 4 Verkeer En Parkeren Fase 1

Bijlage 4 Verkeer en Parkeren fase 1

Bijlage 5 Notitie Verkeer Koersdocument

Bijlage 5 Notitie verkeer Koersdocument

Bijlage 6 Onderzoek Geluid

Bijlage 6 Onderzoek geluid

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Peutz 2017

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek Peutz 2017

Bijlage 8 Mer Beoordeling

Bijlage 8 MER beoordeling

Bijlage 9 Stemgeluid Terras

Bijlage 9 Stemgeluid terras

Bijlage 10 Aanvullend Onderzoek Geluid Solitair

Bijlage 10 Aanvullend onderzoek geluid Solitair

Bijlage 11 Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 11 Onderzoek bedrijven en milieuzonering

Bijlage 12 Geuronderzoek

Bijlage 12 Geuronderzoek

Bijlage 13 Onderzoek Externe Veiligheid November 2019

Bijlage 13 Onderzoek externe veiligheid november 2019

Bijlage 14 Aanvullend Externe Veiligheidonderzoek

Bijlage 14 Aanvullend externe veiligheidonderzoek

Bijlage 15 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 15 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 16 Evaluatierapport Bodem Cartesiusdriehoek

Bijlage 16 Evaluatierapport bodem Cartesiusdriehoek

Bijlage 17 Aanvullend Trillingsonderzoek Extra Maatregelen

Bijlage 17 Aanvullend trillingsonderzoek extra maatregelen

Bijlage 18 Beschikking Evaluatieverslag

Bijlage 18 Beschikking evaluatieverslag

Bijlage 19 Memo Status Bodem

Bijlage 19 Memo status bodem

Bijlage 20 Bomenonderzoek

Bijlage 20 Bomenonderzoek

Bijlage 21 Waterparagraaf

Bijlage 21 Waterparagraaf

Bijlage 22 Flora En Faunaonderzoek

Bijlage 22 Flora en faunaonderzoek

Bijlage 23 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 23 Archeologisch onderzoek

Bijlage 24 Archeologisch Booronderzoek

Bijlage 24 Archeologisch booronderzoek

Bijlage 25 Explosievenonderzoek 1

Bijlage 25 Explosievenonderzoek 1

Bijlage 26 Explosievenonderzoek 2

Bijlage 26 Explosievenonderzoek 2

Bijlage 27 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 27 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 28 Onderzoek Trillingshinder

Bijlage 28 Onderzoek trillingshinder

Bijlage 29 Aanvullend Trillingsonderzoek

Bijlage 29 Aanvullend trillingsonderzoek

Bijlage 30 Bezonningsstudie

Bijlage 30 Bezonningsstudie