De Gaard e.o, Tuindorp Oost
Bestemmingsplan - gemeente Utrecht
Vastgesteld op 09-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 (internet)Afhaalpunt
Een locatie uitsluitend bedoeld voor opslag en distributie van artikelen, waar consumenten de via internet bestelde en betaalde producten kunnen afhalen. Op de locatie vindt geen rechtstreekse verkoop of productadvisering via winkel, showroom of etalage plaats.
1.2 (raam)Prostitutiebedrijf
Een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats.
1.3 Aan-huis-verbonden bedrijf
Beroep of bedrijf dat in een woning of een daarbij bijhorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent bewoner van de woning is.
Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een seksinrichting; hieronder wordt onder andere wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Additionele horeca:
het verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie, inpandig zijn en niet los van de hoofdfunctie toegankelijk zijn.
1.7 Afhaalzaak
Een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.
1.8 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 Antennedrager
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.
1.11 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 Bebouwingspercentage
Het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.14 Bed & breakfast
Het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs) woning.
1.15 Bedrijf
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.16 Bedrijfsvloeroppervlak
De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.
1.17 Belhuis
Een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.
1.18 Besluit Hogere waarde
Besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
1.19 Bestaand
- a. Bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
- b. Bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
- 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
- 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.20 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.21 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.22 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.24 Bijzondere bouwlaag
- a. Een bouwlaag die aan de voorzijde en/of eventueel aan de achterzijde een hellend dakvlak heeft en voor het overige deel plat is afgedekt, dan wel;
- b. Een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.
1.25 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.26 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.27 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw, een kap en een bijzondere bouwlaag.
1.28 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 Bouwperceelsgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.30 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.32 Brutovloeroppervlak
De totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.
1.33 (Sta)caravan
Een caravan of stacaravan die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omgevingsvergunningplichtig is.
1.34 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder wordt mede verstaan een showroom alsmede een winkel waarbij tevens sprake is van een afhaalpunt waar consumenten via internet bestelde en betaalde producten kunnen afhalen. Hieronder wordt niet verstaan een afhaalzaak.
1.35 Dienstverlening
Dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.
1.36 Dove gevel
een dove gevel conform de Wet geluidhinder.
1.37 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.39 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van drank of etenswaren voor gebruik ter plaatse of het exploiteren van zaalaccommodatie. Hieronder worden niet begrepen een coffeeshop of een gelegenheid die zich vooral richt op het bieden van de mogelijkheid tot roken, zoals een shisha lounge.
1.40 Kampeermiddelen
- a. Tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans.
- b. Enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is.
Een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.41 Kampeerterrein
Een terrein met daarbijbehorende voorzieningen dat is ingericht voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf.
1.42 Kap
Een gesloten en hellend of gedeeltelijk hellend dak.
1.43 Kelder
Het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat dat geheel onder het peil ligt.
1.44 Lijst van Bedrijven functiemenging
De Lijst van Bedrijven functiemenging die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.
1.45 Lijst van Horeca-activiteiten
De Lijst van horeca-activiteiten die als bijlage deel uitmaakt van deze regels, met een categorie-indeling van horeca-activiteiten aan de hand van het te verwachten effect van een activiteit op de woonomgeving.
1.46 Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.47 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.48 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.49 Onderbouw
Een kelder of een souterrain.
1.50 Ondersteunende horeca
Horeca in een detailhandelsvestiging, waarbij als voorwaarden gelden dat:
- a. het horecadeel niet direct zichtbaar is vanaf de straatzijde;
- b. het pand het aanzicht en de uitstraling behoudt van een detailhandelsvestiging;
- c. voor detailhandel tot en met 1.000 m2 bvo de verhouding tussen horeca en publiekstoegankelijke detailhandel 30:70 bedraagt en er een directe relatie is met de producten die in de winkel worden verkocht (het gaat primair om het proeven van producten die in de winkel worden verkocht);
- d. voor detailhandel die meer bedraagt dan 1.000 m2 de horeca maximaal 20% bedraagt van het bebouwd oppervlak;
- e. de vestiging zich houdt aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.
1.51 Peil
- a. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
- b. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld. - c. Voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.52 Plan
Het bestemmingsplan De Gaard e.o, Tuindorp Oost met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPDEGAARDTUINOOST-VA01 van de gemeente Utrecht.
1.53 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.54 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.55 Souterrain
Het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 m boven het (straat)peil is gelegen.
1.56 Verblijfsmiddelen
Voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, woonketen, arken, caravans en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voor zover deze geen bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn.
1.57 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
De sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
1.58 Voorgevelrooilijn
Een lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied, zoals de weg, openbaar groen of water, gekeerde gevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.
1.59 Woning
Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de hoogte van een kap:
Vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. dienstverlening;
- c. verkeer en verblijfsgebied;
- d. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en erven.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond en in de kelder, al dan niet in combinatie met ondersteunende horeca;
- b. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond en in de kelder;
- c. horeca in categorie C, D1 en D2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond en in de kelder, met dien verstande dat het totale bedrijfsvloeroppervlak van horeca maximaal 600 m2 bedraagt waarbij voor horeca in categorie C een maximum van 200 m2 geldt;
- d. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond en in de kelder;
- e. wonen, uitsluitend op de verdiepingen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf of een bed & breakfast;
- f. een gebouwde parkeervoorziening in de vorm van een parkeerdek uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeervoorziening';
- g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting (os)' voor de ontsluiting van de gebouwde parkeervoorziening onder f.
- h. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven alsmede bergingen en ontsluitingen voor het wonen op de verdiepingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regel in artikel 4.3.2 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven functiemenging, voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm en de aangegeven maatgevende milieuaspecten, vergelijkbaar zijn met categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- b. fiets-en voetpaden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. water, waterbeheer en waterberging;
- f. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);
- g. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijwegenbestaande uit twee keer één rijstrook, in- en uitvoegstroken daar niet bij inbegrepen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. water en kruisingen met water;
- e. waterbeheer en waterberging;
- f. geluidwerende voorzieningen;
- g. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstwerken.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
- b. water, waterbeheer en waterberging;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken en geluidwerende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels in artikel 8.2 onder a en b voor:
- a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m².
- b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. kruisingen met wegverkeer;
- e. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren.
9.2 Bouwregels
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 meter.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
10.2 Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.
11.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regel in artikel 11.2 voor:
- a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering;
- b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Overschrijden bouwgrens
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde vermeld onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
13.2 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de Nota Parkeernormen Fiets en Auto die als bijlage 1 bij de Parkeernota Stallen en Parkeren 2013 hoort, wordt gerealiseerd.
- b. Als de onder a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
13.3 Woningvorming en omzetting
- a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a en omzetting of woningvorming toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de Beleidsregels Hoofdstuk 4 Huisvestingsverordening 2015, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefmilieu;
- 2. de privacy van omwonenden;
- 3. het verkeer en de parkeersituatie;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
14.1 Strijdig gebruik
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als terrein;
- e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
14.2 Woningvorming en omzetting zonder bouwkundige aanpassingen
- a. Een gebruiksverandering waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is mag niet leiden tot de omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a en omzetting of woningvorming toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de Beleidsregels Hoofdstuk 4 Huisvestingsverordening 2015, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefmilieu;
- 2. de privacy van omwonenden;
- 3. het verkeer en de parkeersituatie;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- g. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro, bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
Artikel 17 Overige Regels
Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
- 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
- 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan De Gaard e.o, Tuindorp Oost.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op verzoek van de eigenaar van winkelcentrum De Gaard, een ontwikkelaar en de winkeliers is gestart met een proces om tot vernieuwing van het winkelcentrum te komen. De Gaard is een goed functionerend winkelcentrum in de wijk Noordoost te Utrecht. Het winkelcentrum is echter verouderd, te veel naar binnen gekeerd en te klein voor de functie die het heeft. In de huidige situatie bestaan er knelpunten op het gebied van verkeer, parkeren en laden en lossen. Daarnaast is er sprake van onderbewinkeling in Noordoost, waardoor er relatief veel afvloeiing naar andere wijken is. Met de ontwikkeling van woningbouw op de Veemarkt zal het aantal inwoners van Noordoost toenemen en daarmee de relatieve onderbewinkeling. Er is daarom potentie en noodzaak om het winkelaanbod uit te breiden en een kwaliteitsslag te maken. Een belangrijk uitgangspunt in het gemeentelijke detailhandelsbeleid is het behoud van winkelvoorzieningen in de nabijheid van de bewoners van Utrecht. Dit betekent dat onder andere schaalvergroting en vernieuwing kan worden toegestaan in winkelgebieden die in de basis een goede kwaliteit hebben. Winkelcentrum de Gaard heeft door de centrale, strategische ligging en het huidige bovengemiddelde functioneren een goede uitgangspositie voor vernieuwing. De uitbreiding van het winkelcentrum sluit aan bij de ambitie van het Utrechtse detailhandelsbeleid om schaalvergroting in dit winkelcentrum te faciliteren.
De basis voor dit bestemmingsplan is het op 25 juni 2015 door de gemeenteraad met amendementen vastgestelde Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE).
1.2 Doelstelling
De geplande ontwikkeling voorziet in de realisering van 15 nieuwe woningen, een uitbreiding van het winkelcentrum en de herinrichting van de openbare ruimte. De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de nieuwe functionele en ruimtelijke structuur.
De herontwikkelings- en uitbreidingsopgave van Winkelcentrum De Gaard en omgeving heeft als doel om in dit gebied een kwaliteitsverbetering te realiseren van zowel het (winkel)centrum als de openbare ruimte. Hiermee kan het winkelcentrum worden gemoderniseerd en kunnen de problemen in het omliggende openbare gebied worden aangepakt. Met de uitbreiding en verbetering krijgt het winkelcentrum een winkelaanbod dat passend is bij de wijkfunctie voor Noordoost. Daarnaast zorgt de herontwikkeling ervoor dat het winkelcentrum minder naar binnen gericht is en beter op de omgeving aanhaakt. Het winkelcentrum vormt daarmee een dynamisch hart van de wijk. Een goed functionerend openbaar gebied is voorwaarde voor een goed functioneren van het (winkel)centrum.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Utrecht, in de wijk Noordoost en de buurt Tuindorp Oost. Aan de noordwestzijde wordt het plangebied begrensd door de Eykmanlaan. Aan de westzijde wordt de grens gevormd door de Valetonlaan. Aan de Noordoostzijde vormen de Kapteynlaan en Lamerislaan de grens en aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door de Obbinklaan. In het plangebied bevinden zich een winkelcentrum met daarboven woningen, een parkeerterrein, een flat met woningen en een kerk.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het gebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | onherroepelijk | |
Actualisering diverse gebieden | 31 oktober 2013 | 15 oktober 2014 | |
Beheersverordening Pijlsweerd, Tuinwijk, Tuindorp Oost e.o. | 4 december 2014 | n.v.t. |
Het grootste deel van het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden'. Dit bestemmingsplan is op 31 oktober 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Het bestemmingsplan heeft betrekking op verschillende gebieden, waaronder Winkelcentrum De Gaard en de omgeving. Dit gebied wordt in het plan aangeduid als deelgebied J. Op grond van dit bestemmingsplan gelden voor de gronden de bestemmingen 'Detailhandel', 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Verkeer – 1', 'Verkeer – Verblijfsgebied' en 'Water'. Op een deel van de gronden is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen.
Een deel van het plangebied, een strook ten noorden van het de Eykmanlaan is gelegen binnen de plangrenzen van de Beheersverordening Pijlsweerd, Tuinwijk, Tuindorp Oost e.o. Deze beheersverordening is vastgesteld op 4 december 2014. Op grond van de beheersverordening mogen de gronden en bestaande bouwwerken gebruikt worden overeenkomstig het bestaande gebruik. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
Het voornemen om 15 nieuwe woningen te realiseren, het winkelcentrum uit te breiden en de openbare ruimte te herinrichten past niet binnen het bestemmingsplan. De navolgende afbeelding toont de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
Afbeelding: Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (zwart kader), een deel van het plangebied met rode kader dat is gelegen binnen de Beheersverordening Pijlsweerd, Tuinwijk, Tuindorp Oost e.o..
1.5 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving en een beschrijving van de haalbaarheidsaspecten. Tevens worden hierin de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR 2012)
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral door de gemeente. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld en vervangt de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied raken geen van de nationale belangen en zijn niet in strijd met het rijksbeleid.
2.1.2 AMvB Ruimte
De nationale belangen uit de SVIR worden in de AMvB Ruimte juridisch geborgd. Deze AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Per 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Bestemmingsplannen moeten zoveel mogelijk hun bijdrage leveren aan de uitvoering van dit rijksbeleid.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling heeft geen of nauwelijks invloed op de doelen van het rijksbeleid, zoals opgenomen in de AMvB Ruimte.
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in werking getreden. Dit besluit bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken, zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro is een aantal projecten die van rijksbelang zijn, opgenomen en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Ten tijde van de inwerkingtreding van het Barro waren zes 'projecten' beschreven:
- Project Mainport ontwikkeling Rotterdam.
- Kustfundament.
- Grote rivieren.
- Waddenzee en Waddengebied.
- Defensie.
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Na de publicatie van het Barro, is het besluit per 1 oktober 2012 gewijzigd. Met de wijziging zijn algemene regels voor bestemmingsplannen aan het besluit toegevoegd. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringzone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductie-installaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Toetsing
Het plangebied is niet gelegen binnen een in het Barro aangewezen gebied of object waarvoor een planologische bescherming geldt. Het beoogde plan is niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en is eveneens niet in strijd met de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.
2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en dient overprogrammering te worden voorkomen. Middels de 'ladder voor duurzame verstedelijking' vindt een toetsing door de gemeente plaats. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Toetsing
Stedelijke ontwikkeling: Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat bij onderhavig project, de herinrichting van openbaar gebied, de uitbreiding van een winkelcentrum en de realisatie van woningen, sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Stap 1: In 2008 heeft Strabo uitgebreid onderzoek verricht naar het draagvlak voor de uitbreiding van Winkelcentrum de Gaard. In 2014 heeft een actualisering van dit onderzoek plaatsgevonden. De effectenanalyse is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de toetsing aan de ladder is een apart hoofdstuk opgenomen. In de eerste trede wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte. Deze eerste trede verplicht de overheid om de nieuwe stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Die behoefte kan zowel zien op de omvang als de kwaliteit van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De uitbreiding van het winkelcentrum richt zich op een lokale behoefte. Op dit moment is er sprake van een hoge druk op de bestaande winkelvoorzieningen van Winkelcentrum De Gaard. In de toekomst neemt de druk onder andere door de woningbouwontwikkeling op de Veemarktlocatie verder toe. Strabo becijfert de uitbreidingsruimte aan detailhandel op circa 4.115 m2 wvo in 2020, welke daarna gestaag oploopt doordat het draagvlak verder toeneemt. De geplande uitbreiding in het plangebied bedraagt slechts circa 2.700 m2 wvo en valt daarmee ruimschoots binnen de berekende marktruimte.
De wijk Noordoost kenmerkt zich door een lage binding en sterke afvloeiing. De wijk Noordoost in zijn geheel kent voor de dagelijkse sector een binding van slechts 45%. Dit betekent dat 45% van alle bestedingen in de dagelijkse sector door inwoners van Noordoost in Noordoost zelf terecht komt. 55% van de bestedingen in de dagelijks sector worden dus elders gedaan. Dit leidt tot een relatief hoge mate van afvloeiing van de bestedingen naar andere delen van Utrecht en plaatsen als De Bilt en Bunnik. Het betreft met name een afvloeiing binnen Utrecht. De koop oriëntatie van de bewoners van Noordoost is wat de dagelijkse goederen voor 95% gericht op Utrecht en wat de niet dagelijkse goederen voor 80%.
Naast de uitbreiding van het winkelcentrum worden 15 woningen toegevoegd. Utrecht behoort op dit moment tot één van de weinige sterk groeiende provincies van Nederland. In de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om het woningtekort niet verder te laten groeien. De toevoeging van de 15 woningen past binnen de regionale ruimtevraag.
Hiermee wordt voldaan aan stap 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Stap 2: Het plangebied bevindt zich binnen het stedelijk gebied. De locatie betreft een bestaand bebouwd gebied waarbij sprake is van herstructurering van het huidige winkelcentrum. Het detailhandelsbeleid van gemeente is er op gericht om goede winkelvoorzieningen in de nabijheid van de bewoners de behouden en te versterken. Schaalvergroting vormt hier een (noodzakelijk) onderdeel van. De Gaard heeft qua ligging en verzorgingsfunctie de potentie van een wijkwinkelcentrum, maar in de huidige situatie nog de omvang van een buurtwinkelcentrum. In het verzorgingsgebied is geen alternatieve locatie voorhanden op de gevraagde ontwikkeling te accommoderen. Er is geen sprake van substantiële leegstand op andere locaties (in totaal slechts 700 m2 verspreid over vier locaties). Uitbreiding op die locaties is fysiek niet mogelijk en vanuit verkeerskundig opzicht niet wenselijk. In het kader van duurzaamheid is uitbreiding op de bestaande locatie te prefereren boven ontwikkeling op een nieuwe locatie.
De uitbreiding van het winkelcentrum zal effect hebben op de omliggende winkelgebieden. Het is niet mogelijk om het exacte omzeteffect te berekenen voor de concurrerende winkelgebieden. Onduidelijk is hoe de koopstromen binnen Noordoost gaan wijzigen. Maar wel is het aannemelijk dat de Albert Heijn op het Willem van Noortplein en in mindere mate de Jumbo in De Boventuinen omzetverlies zullen ondervinden. Hiervan wordt verwacht dat het de supermarktexploitatie niet in gevaar zal brengen. Het valt op voorhand niet uit te sluiten dat een enkel verkooppunt uitvalt, bijvoorbeeld een versspeciaalzaak of speciaalzaak. Dit betreft dan een matig functionerende en/of verouderde winkel op een kwetsbare locatie in de nabijheid van de planlocatie.
Daarnaast is er sprake van een groei van het draagvlak in het directe verzorgingsgebied van deze supermarkten, wat het verlies deels compenseert.
Geconcludeerd kan worden dat de uitbreiding van winkelcentrum De Gaard niet tot grote uitval dan wel sterk oplopende leegstand elders zal leiden. Daarbij wordt opgemerkt dat de huidige leegstand gering is.
Hiermee wordt voldaan aan stap 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Stap 3 is niet aan de orde omdat de ontwikkeling in het stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Conclusie
Er sprake is van een zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS)
Algemeen
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 is door Provinciale Staten vastgesteld op 4 februari 2013 en er zijn sindsdien twee partiële herzieningen vastgesteld. Deze structuurvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Wonen
De provincie heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Ruim 80% van dit programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste tweederde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren.
Detailhandel
De detailhandelssector heeft te maken met een aantal ingrijpende veranderingen zoals de toenemende rol van internet als oriëntatie- en aankoopkanaal, veranderende wensen van consumenten en nieuwe winkelconcepten. Dit zal leiden tot een afname van het totale winkeloppervlak. Nu is er al sprake van een groeiende structurele leegstand aan winkelruimte. Nieuwe trends laten zien dat winkels zich vooral concentreren in binnensteden en thematische winkelcentra aan de rand van de steden. Uitzondering zijn winkels die zich richten op de dagelijkse boodschappen, die vestigen zich meer op goed bereikbare (perifere) locaties. Door deze ontwikkelingen komen vooral centra van kleine en middelgrote gemeenten en kleinere wijkcentra onder druk te staan. Door beperking van de ontwikkeling van nieuw winkelvloeroppervlak en de transformatie van bestaande centra blijft de markt voor detailhandelsvoorzieningen gezond en toekomstgericht. De provincie wil voldoende ruimte bieden aan de veranderende wensen van consumenten en bedrijfsleven. Zij zet daarom in op de binnenstedelijke vernieuwing en vraagt bij gemeenten aandacht voor transformatie van verouderde winkelcentra.
Toetsing
Het plangebied ligt binnen de rode contour van Utrecht. Stedelijke ontwikkelingen zijn binnen deze contour toegestaan. De herontwikkelings- en uitbreidingsopgave van Winkelcentrum De Gaard en omgeving heeft als doel om in dit gebied een kwaliteitsverbetering te realiseren van zowel het (winkel)centrum als de openbare ruimte. Hiermee sluit de ontwikkeling direct aan bij de ambitie van de provincie om meer aandacht te vragen voor transformatie van verouderde winkelcentra en beter in te spelen op de wensen van consumenten en het bedrijfsleven.
Op grond van de verstedelijkingsladder dient eerst gekeken te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie. In dit geval is hier sprake van. Het voldoet daarmee aan de verstedelijkingsladder. Het plan sluit aan bij het beleid uit de PRS.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Verstedelijking
Onder verstedelijking wordt nieuwvestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied). Het plangebied bevindt zich binnen de rode contour van Utrecht.
Toetsing
Onderhavige planlocatie valt volgens de kaart 'Wonen en werken' geheel binnen de rode contour. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen zijn binnen deze contour toegestaan. In dit geval vindt er een herstructurering plaats van Winkelcentrum De Gaard en de omliggende openbare ruimte. Deze ontwikkeling past binnen de regels uit de PRV. Het plan is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
2.2.3 Kadernota 'Wonen en binnenstedelijke herontwikkeling' (2012)
In 2012 is de kadernota 'Wonen en binnenstedelijke herontwikkeling' vastgesteld door Provinciale Staten. Utrecht behoort op dit moment tot één van de weinige sterk groeiende provincies van Nederland. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien. De druk op de Utrechtse woningmarkt is dan ook nog steeds hoog. In de Provinciale Structuurvisie (PRS) is een programma opgenomen van 68.000 woningen tot 2028. De provincie maakt daarbij de hoofdkeuze om in te zetten op de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de rode contouren. Deze lange termijn opgave wordt geconfronteerd met een sterk wijzigende context. Sinds 2008 maken zaken als de woningmarktproblematiek, toenemende decentralisatie, beperkte financiële mogelijkheden bij ketenpartijen en toenemende behoefte aan (duurzame) kwaliteitsaspecten binnenstedelijke ontwikkeling een nog ingewikkeldere opgave dan het al was.
De provincie werkt, als centraal doel, aan vitale dorpen en steden met een integrale benadering van werken, mobiliteit, recreatie en wonen. Ze pakt dit thema actief op aan de hand van de volgende ambities:
Ambitie 1: Betere afstemming van vraag en aanbod woning en woonomgeving
- Aanjagen op vraag afgestemd aanbod
- Stimuleren opnamevermogen
- Activeren ketenpartijen
Ambitie 2: Efficiënt ruimtegebruik
- Terugbrengen van structurele leegstand kantoren
- Stimuleren tijdelijk gebruik niet (volledig) benutte gebieden
- Stimuleren van meervoudig ruimtegebruik
Ambitie 3: Toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit
- Ondersteunen ambities van ketenpartijen voor woning en woonomgeving (project/gebied)
- Stimuleren kwalitatieve opgave woning/woonomgeving (regionaal)
Toetsing
In het plangebied wordt de herstructurering van Winkelcentrum De Gaard mogelijk gemaakt. De herstructurering betreft de uitbreiding van de vierkante meters detailhandel en de toevoeging van 15 woningen. Van beide functies is duidelijk dat er vanuit de markt een grote vraag naar bestaat. Voor de detailhandel is een onderzoek uitgevoerd (Strabo, 2014) waaruit blijkt dat op deze locatie behoefte bestaat aan extra winkeloppervlak. Voor de woningen geldt dat zowel in de provincie Utrecht, als in de gemeente Utrecht (en met name de stad Utrecht) een grote vraag is naar nieuwe woningen. Uiteindelijke zorgt de herstructurering in het gebied ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert en daarmee wordt de levendigheid vergroot. Het plan past daarmee binnen het beleid uit de kadernota.
2.2.4 Op weg naar een toekomstbestendige retailstructuur (2015)
De provincie Utrecht zet zich in voor een retailstructuur waarbinnen het realiseren van sterke winkelgebieden waar klanten graag komen en retailers, vastgoedpartijen en gemeenten geld kunnen verdienen centraal staat. Omdat onvoldoende rekening is gehouden met belangrijke ontwikkelingen aan zowel de vraag- als aanbodzijde van de retail, staat het economisch functioneren van de retailsector in de provincie Utrecht onder druk. Er zijn teveel detailhandelsmeters, ook in de provincie Utrecht. In provincie Utrecht is sprake van een overschot aan detailhandelsmeters van minimaal 10% dat de komende jaren zal gaan toenemen als niet ingegrepen wordt. Dit overschot resulteert in leegstand en dit heeft een negatieve impact op leefbaarheid en het economisch functioneren van winkelcentra. Om dit te voorkomen geldt dat de provincie Utrecht regulerend of stimulerend zou kunnen of wellicht moeten optreden. De belangrijkste thema's hierbij zijn:
- Het opstellen van een retailvisie;
- Het bepalen van concentratie- en ontwikkelgebieden;
- Beleid ten aanzien van meters;
- Beleid ten aanzien van de periferie;
- Online retail inbedden in de bestaande structuur.
In 2016 gaat de provincie in gesprek met gemeenten en marktpartijen om te komen tot afspraken over beleid en acties. Op basis daarvan bepaalt zij haar eigen rol en inzet op dit dossier en werkt zij deze verder uit in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en –verordening en de nieuwe (verbrede) Kadernota Binnenstedelijke Ontwikkeling.
Toetsing
Onderhavig plan maakt de uitbreiding van een winkelcentrum in de stad Utrecht mogelijk. In het kader van deze ontwikkeling is uitvoerig onderzocht of behoefte bestaat aan een toevoeging van het aantal vierkante meters detailhandel (Strabo, 2014). Uit het onderzoek blijkt dat op deze locatie ruim voldoende vraag bestaat naar extra detailhandel. Het feit dat gedegen onderzoek is uitgevoerd, toont aan dat zorgvuldig wordt omgegaan met het toevoegen van detailhandel.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie Utrecht 2015 -2030
Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.
- De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
- Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
- De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken.
De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015. Van toepassing op het plangebied is het perspectief de Binnentuin.
Doelstelling binnen het perspectief de Binnentuin is:
- het creëren van een veilige en leefbare omgeving;
- het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
- het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.
Toetsing
Het plangebied ligt in 'De Binnentuin'. Winkelcentrum De Gaard is aangewezen als locatie met voorzieningen voor de wijk. De ontwikkeling is gericht op een ruimtelijke en functionele kwaliteitsverbetering. Daarnaast zorgt het plan ervoor dat de vitaliteit van het gebied toeneemt. Hiermee sluit het plan aan op de doelstellingen voor De Binnentuin en past het binnen het beleid uit de Structuurvisie Utrecht 2015-2030.
2.3.2 Stedenbouwkundig Programma van Eisen
Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) opgesteld. Dit SPvE beschrijft de ontwikkelingsrichting van het gebied en de ruimtelijke en functionele randvoorwaarden die gesteld worden aan de bebouwing en de openbare ruimte.
Op 27 januari 2015 heeft het college het "SPvE Herontwikkeling De Gaard en omgeving" aan de raad ter vaststelling aangeboden. Naar aanleiding van de Raadsinformatieavond op 3 maart j.l. over de herontwikkeling van winkelcentrum de Gaard, gevolgd door de behandeling in de Raadscommissie S&R op 10 maart en het werkbezoek van de commissie aan De Gaard op 24 maart, is er op 8 april 2015 een extra bijeenkomst, in de vorm van tafelgesprekken, georganiseerd met bewoners om te komen tot voorstellen voor planoptimalisatie. Deze planoptimalisatie, welke is opgenomen in raadsvoorstel "Aanpassing plan winkelcentrum De Gaard" en als addendum op het eerdere raadsvoorstel moet worden beschouwd, is behandeld in de commissie Stad en Ruimte van 11 juni 2015. Om de raad een afgewogen besluit te kunnen laten nemen, heeft het college beide hiervoor genoemde raadsvoorstellen geïntegreerd in één nieuw voorstel. Dat voorstel is 25 juni 2015 met 3 amendementen door de raad vastgesteld.
Het hiervoor beschreven vaststellingstraject heeft geleid tot een verkleining van het oorspronkelijke bouwplan van 4.800 m2 (zoals genoemd in het SPvE) naar 4.046 m2 en tot slot na amendement tot 3.864 m2 b.v.o. Ook is bij amendement besloten dat er een groene gevel zal worden gemaakt en dat het gebied met betaald parkeren niet wordt vergroot vanwege ontbreken van draagvlak in de buurt.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het geamendeerde en de wijzigingsbesluiten over het SPvE. Het SPvE met het vaststellingsbesluit (inclusief amendementen) is in de bijlagen opgenomen.
2.3.3 Visie Eykmanlaan
Het doel van de visie Eykmanlaan is het versterken van de ruimtelijke en functionele samenhang in dit deel van de wijk. Daarnaast heeft de visie als doel het leefklimaat in de buurt te versterken door middel van een kwaliteitsimpuls voor de openbare ruimte. In de visie zijn verschillende deelgebieden onderscheiden. Het plangebied maakt in de visie deel uit van het centrumgebied, dat een scharnierfunctie heeft tussen de plantsoenen, de Eykmanlaan en de watergang / Professor Jordanlaan. Winkelcentrum De Gaard moet meer gebruik maken van de kwaliteiten van de omgeving en zich naar buiten richten. Het breidt uit en wordt een opvallend en bijzonder gebouw met een stoer en stedelijk karakter dat zich nadrukkelijk presenteert aan de Eykmanlaan. Het winkelcentrum wordt goed toegankelijk en bereikbaar voor winkelend publiek. Hiervoor moet de verkeerssituatie op de Kapteynlaan verbeterd worden. Het doel is om langs de Eykmanlaan aan te sluiten op de maat en schaal van de buurten en de weg als een representatieve groene stadsentree te laten zien.
Het vergroten en verbeteren van het aanbod in woningbouw is ook doelstelling van de visie Eykmanlaan. Er is in deze wijk met name een tekort aan zelfstandige woningen voor senioren. Met het aanbieden van huisvesting in deze categorie kan doorstroming tot stand komen.
2.3.4 Actualisering woonvisie Utrecht
De 'Actualisering woonvisie Utrecht' is op 4 juni 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze actualisering van de woonvisie is uitdrukkelijk geen alomvattende woonvisie, maar benadrukt vijf prioriteiten. Deze prioriteiten zijn gekozen op basis van de huidige ontwikkelingen op de woningmarkt en de uitgangspunten uit het coalitieakkoord. De prioriteiten zijn als volgt:
- Betaalbaarheid: De gemeente wil dat huurprijzen voor de laagste inkomens zich gematigd ontwikkelen en dat de totale woonlasten van huurders worden beperkt.
- Aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag: De gemeente wil duidelijke afspraken maken over de omvang en differentiatie van de sociale huurwoningvoorraad en over de samenstelling naar prijs van de aan te bieden sociale huurwoningen.
- Een evenwichtige middeldure huurmarkt: De gemeente wil een groter aanbod van middeldure huurwoningen.
- Duurzame woningen: Utrecht wil zuinig omgaan met energie en grondstoffen. In 2030 wil Utrecht klimaatneutraal zijn.
- Kwaliteit: De gemeente wil een goed onderhouden woningvoorraad met een goede kwaliteit, maar niet tot elke prijs.
Toetsing
In het plangebied worden 15 nieuwe woningen toegevoegd. Dit betreffen huurappartementen in de vrije sector met een oppervlakte van circa 80 m2. Omdat de woningen in de middeldure categorie vallen, sluit de ontwikkeling goed aan op de ambitie van de gemeente omtrent een groter aanbod middeldure huurwoningen.
2.3.5 Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht'
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De welstandsnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aansluiting op het bestemmingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect' en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen.
Het gebied valt in de aanduiding 'open'. Het beleidsniveau 'Open' betekent dat er sprake is van een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld, er ruimte voor vernieuwing is en bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving. Langs de Eykmanlaan is een nadere aanduiding 'stimulans' opgenomen. De met 'stimulans' aangeduide gebieden vragen - in het geval van nieuwe ontwikkelingen - vanwege hun bijzondere of markante karakter in het kader van welstand om extra aandacht voor versterking en stimulering van het beeld.
2.3.6 Ambitiedocument Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar 2012
Met het Ambitiedocument 'Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar' (vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2012) is uitgewerkt hoe binnen de stad met de groeiende verkeersstromen om zal worden gaan. Het beschrijft de nieuwe vertrekpunten voor de mobiliteit in de stad. Daarbij wordt ingezet op openbaar vervoer, fiets, schoner vervoer en meer kwaliteit in de openbare ruimte. Voor de toekomstige inrichtingsplannen van de stad, is dit kader leidend.
De ambities voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn neergelegd in zeven beleidsprincipes:
- de gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid;
- kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen;
- levendige centra op knooppunten;
- de plaats bepaalt de mobiliteitskeuze;
- RSS en HOV (tram) als basis Ov-systeem;
- de fiets als primair vervoermiddel in de stad;
- de stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.
Toetsing
Het plangebied maakt geen deel uit van de doorgaande snelwegen of de ring Utrecht. Het plangebied sluit aan op de Eykmanlaan/N230. Via de primaire en secundaire assen is er aansluiting op het landelijke en regionale wegennet. De Eykmanlaan wordt ter hoogte van De Gaard versmald.
De woonbuurten zijn met uitzondering van de wijkontsluitingswegen ingericht als 30 km/uur gebied. In dit geval betreft de Kapteynlaan een wijkontsluitingsweg die ter hoogte van het plangebied ook als 30 km/u zal worden ingericht.
De verkeersstructuur blijft globaal gezien behouden. Er vindt echter wel een aantal aanpassingen plaats om de structuur te verbeteren en goed aan te laten sluiten op de voorgenomen ontwikkelingen.
2.3.7 Nota Stallen en Parkeren (2013), Nota Parkeernormen Fiets en Auto
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Toetsing beoogde ontwikkeling
In paragraaf 4.2 wordt op parkeren nader ingegaan.
2.3.8 Ontwikkelingskader Detailhandel (2012)
Het detailhandelsbeleid van Utrecht is gericht op het versterken van de regionale en nationale positie van Utrecht als winkelstad. De gemeente streeft daarom naar een gevarieerd en hoogwaardig aanbod van winkels in het stadscentrum. Ook moeten de winkelgebieden goed bereikbaar zijn. In de wijken wil de gemeente een adequaat winkelaanbod realiseren, waar inwoners terecht kunnen voor een compleet aanbod van dagelijkse boodschappen. Buurtwinkelcentra zijn bovendien belangrijk voor vitale, leefbare wijken en hebben een duidelijke sociale functie.
Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur. De huidige winkelstructuur die op basis van een strakke regie en planologie tot stand is gekomen, wordt daar waar mogelijk ook behouden. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. Bij een concentratie van winkels ontstaat een meerwaarde voor de betreffende bedrijven. De bedrijven kunnen profiteren van elkaars nabijheid, aantrekkingskracht en gemeenschappelijke faciliteiten. De verschillende deelgebieden zijn aangewezen op de winkelvoorzieningen in omliggende gebieden. Winkelcentrum De Gaard is als wijkwinkelcentrum aangemerkt.
Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het behoud van winkelvoorzieningen in de nabijheid van de bewoners van Utrecht. Voor deze voorzieningen zullen we telkens de afweging maken of schaalvergroting passend en wenselijk is, met als uitgangspunt het behoud van voorzieningen in de directe nabijheid van de inwoners, temeer vanwege de beperking van het aantal vervoersbewegingen.
Winkelcentrum De Gaard is feitelijk al jaren te klein voor de functie die het heeft als wijkcentrum voor Noordoost. Een vergroting van het winkelcentrum past in de ambitie van het ontwikkelingskader om op deze locatie een schaalvergroting te faciliteren.
Afbeelding: Hiërarchische structuur centrum- en winkelgebieden
Toetsing
Dit winkelcentrum is aangeduid in het Ontwikkelingskader Detailhandel als wijkwinkelcentrum. De geplande uitbreiding van het winkelcentrum past in de ambitie van het ontwikkelingskader waarin de schaalvergroting specifiek is benoemd.
2.3.9 Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012
Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012 geeft aan op welke plekken de horecasector zich de komende jaren kan ontwikkelen. In het ontwikkelingskader zijn voor deelgebieden in de stad specifieke profielen gedefinieerd. Voor een aantal profielen is het aantal mogelijkheden echter tot een maximum beperkt. Voor andere profielen geldt in principe geen maximum, maar zal per aanvraag worden bekeken of er al voldoende horeca in de wijk aanwezig is. Daarnaast geeft het herziene ontwikkelingskader mogelijkheden voor nieuwe terrassen en uitbreiding van bestaande terrassen.
Nieuwe horeca dient iets toe te voegen aan een gebied en er dient aandacht te zijn voor de leefbaarheid.
Voor het plangebied is het profiel 10 (winkelcentra, buurtwinkelcentra en voorzieningenstrips en oude dorpskernen) aan de orde. Winkelcentra ontwikkelen een compleet winkelaanbod met horeca-ondersteunende functie voor de dag en de vroege avond. De buurtcafe’s met terrasje en de fastfood en daghoreca en restaurants in de wijk en in de oude dorpskernen hebben een sterke sociale functie en bedienen de groeiende markt van eenpersoonshuishoudens en de trend van eten buiten de deur. Bij winkelcentra kunnen in principe horecacategoriën B, C, D1 en D2 worden toegestaan.
Toetsing beoogde ontwikkeling
Voor de Gaard wordt uitgegaan van de van de volgende ontwikkelingsrichting: Extra horeca maximaal 400 m2 (in de categorie D1 en D2). De bestaande cafetaria (categorie C) van circa 200 m2 blijft behouden.
Conclusie
De versterking van horeca in een wijkwinkelcentrum zoals gepland sluit aan bij het horecaprofiel 10.
2.3.10 Groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006/2007)
In het groenstructuurplan is een geactualiseerde visie op de stedelijke groenstructuur in 2030 opgenomen. De visie gaat uit van verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal en het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.
Toetsing beoogde ontwikkeling
Aan de westzijde van het plangebied bevindt zicht een stedelijke groenverbinding: de Professor Jordanlaan. Dit is een radiaal en oude toegangsweg die een directe verbinding naar ‘buiten’ mogelijk maakt. Het streven is de groene en recreatieve kwaliteit van deze bestaande verbinding te vergroten.
2.3.11 Nota Bomenbeleid 2009
De Nota Bomenbeleid (2009) sluit aan op het Groenstructuurplan en is opgesteld omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek kennen. Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor de periode tot 2030 zet de gemeente in op behoud en ontwikkeling van de bomenstructuur, middels twee beleidsdoelstellingen:
- waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen;
- de bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg voor beheer en onderhoud.
Toetsing beoogde ontwikkeling
De bomen langs de Professor Jordanlaan zijn onderdeel van de stedelijke boomstructuur. Deze boomstructuur loopt door het westelijk deel van het plangebied.
In het kader van dit bestemingsplan is een bomeninventarisatie uitgevoerd, zie bijlagen.
2.3.12 Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019
De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.
Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie 2014.01, uitgave december 2014, www.utrecht.nl). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
Toetsing beoogde ontwikkeling
In de watertoets bij paragraaf 5.9 wordt nader op het aspect water nader ingegaan.
2.3.13 Geluidnota Utrecht 2014
Het geluidbeleid behelst het beheersen van geluidshinder bij toekomstige ontwikkelingen in Utrecht. Bestaande knelpunten zullen worden onderzocht en aangepakt in het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai. De Geluidnota heeft alleen betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Voor geluidhinder van bijvoorbeeld brommers, luchtvaart en buren is in deze nota geen specifiek beleid opgesteld.
De nota is een direct gevolg van de wijziging van de Wet geluidhinder en is tevens een voortvloeisel van de doelstellingen uit het Milieubeleidsplan 2003-2008. In de nota zijn de gemeentelijke bevoegdheden conform de Wet geluidhinder uitgewerkt. Daarbij is een aantal beleidsregels van het vigerend (o.a. provinciaal) beleid overgenomen en is een aantal beleidsregels versoepeld en vereenvoudigd.
Toetsing beoogde ontwikkeling
In het kader van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is ook rekening gehouden met de uitgangspunten uit de Geluidnota Utrecht. In paragraaf 5.3 wordt nader op dit aspect ingegaan.
2.3.14 Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting en/of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen bedrijven of in transportroutes naar locaties waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. De gemeente wil met die normen terughoudend omgaan.
Toetsing beoogde ontwikkeling
In paragraaf 5.5 wordt nader op dit aspect ingegaan.
2.3.15 Duurzaamheidsbeleid
De gemeente heeft in haar beleid vergaande duurzaamheidsdoelen voor People en Planet vastgelegd. Dat zijn onder andere de Millenniumdoelen, Duurzaam Inkopen, Utrechtse energie, Utrecht CO2-neutraal in 2030, Waterplan, FSC Convenant. Ook in het huidige collegeprogramma 2014-2018 : ”… Utrecht wil zuinig omgaan met energie en grondstoffen, zoveel mogelijk kringlopen sluiten en energie duurzaam opwekken…” In de door het college overgenomen motie 'Utrecht Koploper' 2015/M47 staat aangegeven dat de gemeente energie-neutrale woningbouw wil waar dat -privaatrechtelijk- vastgelegd kan worden.
De gemeente heeft in deze plannen met zichzelf en bouwende partijen ambities vastgesteld voor duurzaam bouwen, energie materiaalgebruik et cetera, in projectplannen moeten deze ambities worden uitgewerkt. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. Energie neutraal is daarbij te vertalen 'met een EPC = 0'; dat wil zeggen 'Het gebouw-gebonden energieverbruik is op jaarbasis gemiddeld NUL'
De milieubelasting door bouwen, wonen en werken is te groot. De overheid streeft er naar deze milieubelasting in 2030 met 95% te verminderen ten opzichte van 1990 en moedigt andere partijen aan hieraan bij te dragen.
Conclusie
Duurzaamheid is belangrijk voor de stad en haar inwoners en elk bouwinitiatief moet daaraan een bijdrage leveren.
2.3.16 Milieubeleidsplan
De gemeente heeft in haar Milieubeleidsplan voor verschillende milieuaspecten randvoorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden.
Toetsing beoogde ontwikkeling
Het merendeel van deze milieuaspecten met randvoorwaarden worden behandeld in hoofdstuk 5 van voorliggend bestemmingsplan.
2.3.17 Volksgezondheid
Sinds 2010 weegt de gemeente gezondheidsaspecten mee in besluiten omtrent de fysieke leefomgeving. Ook in het huidige collegeakkoord 2014-2018: ….Het bieden van aantrekkelijke ruimte voor sport en bewegen in de openbare ruimte is een aandachtspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen....
Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en waar druk op onze gezondheid zo laag mogelijk is. Bij een gezonde leefomgeving gaat het zowel om harde milieuaspecten van de omgeving (zoals lucht- en geluidskwaliteit) en de inrichting van de omgeving en de manier waarop we deze beleven, als om een gebouw waarin we wonen en werken, die een goede kwaliteit biedt (binnenmilieu) en geen ongezonde situaties kent.
Kortom, enerzijds een aantrekkelijke en gezonde plek waar we graag willen wonen en waar we graag vertoeven, samen te vatten onder de noemer 'belevingskwaliteit'. Anderzijds gebouwen die voldoen aan meer dan gemiddelde standaarden van het binnenmilieu. Samen te vatten in 'ons welbevinden'.
Een gezonde en aantrekkelijke omgeving is te kenmerken als:
- Ruimte waarin bewegen wordt gestimuleerd
- Belevingskwaliteit door aanwezigheid van voldoende groen en water van voldoende kwaliteit
- Geluidskwaliteit in de vorm van stilte en rust
- Een goede luchtkwaliteit
- Ruimte waar mensen zich prettig en sociaal veilig voelen
- Een leefomgeving die een gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende kant heeft
- Een gezonde leefomgeving die toekomstbestendig en daardoor duurzaam is.
Het bestemmingsplan biedt een kader om deze volksgezondheidsaspecten zo optimaal mogelijk vorm te geven. Volksgezondheid heeft een sterke relatie met belevingskwaliteit van de (semi-) openbare ruimte.
2.3.18 Erfgoedbeleid 'Beheer van de chaos der eeuwen' (monumenten en archeologie)
Het gemeentelijk monumentenbeleid 'Beheer van de chaos der eeuwen' (2004) is gebaseerd op drie pijlers. De eerste pijler is het stimuleren van restauratie en onderhoud van de beschermde monumenten en de tweede het gebruikmaken van de cultuurhistorische waarden bij het maken van ruimtelijke plannen in de stad. Tot slot is er het beheer van de archeologische ondergrond en de bekostiging van archeologisch onderzoek. Met name de eerste en tweede pijler zijn voor het bestemmingsplan van belang: het monumentenbeleidsplan geeft aan dat cultuurhistorische en archeologische waarden in de besluitvorming een duidelijke plek moeten houden in de ruimtelijke ordening. De kerk aan de Troosterlaan is aangewezen als gemeentelijk monument.
Archeologie
In 2009 is de archeologische waardenkaart met de daaraan gekoppelde archeologieverordening vastgesteld. Op de kaart is te zien wat de archeologische waarden zijn in het plangebied. De kaart met bijbehorende beschrijving is opgenomen in paragraaf 5.11 Archeologie van deze plantoelichting.
2.4 Conclusie
De beoogde invulling van het plangebied is in overeenstemming met de verschillende beleidskaders.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Beschrijving Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in de wijk Noordoost, in de buurt Tuindorp-Oost en heeft een oppervlakte van circa 3,7 hectare. Kenmerkend is de hoogbouw aan de rand van de wijk als een schil rondom een laagbouw woonmilieu rond centrale hoven en plantsoenen. De hoogbouw vormt tevens de begeleiding van de hoofdinfrastructuur in en langs de wijk. De wijk wordt ook gekarakteriseerd door ruime en groene openbare en private ruimten.
Winkelcentrum De Gaard (1966) is in het midden van de wijk gesitueerd als centrale voorziening. Het winkelcentrum en de naastgelegen Jeruzalemkerk (1966) zijn gesitueerd in een groene wig en op de kop van een royale groene as van Troosterlaan en Everdingenlaan. De groene wig is in de huidige situatie deels ingericht als parkeerruimte. Het plangebied bestaat uit twee gebouwen en de omliggende openbare ruimte. De bebouwing bestaat uit Winkelcentrum De Gaard met de erboven gelegen woningen en de Jeruzalemkerk.
De navolgende afbeelding toont de huidige situatie in het plangebied en duidt daarbij de verschillende functies van de gronden aan. De daarop volgende foto's tonen de huidige situatie in het plangebied.
Afbeelding: Huidige situatie plangebied met globaal begrenzing van het plangebied.
Afbeelding: Zicht op het winkelcentrum vanaf de parkeerplaats aan het Troosterhof
Afbeelding: Zicht op de achterzijde van het winkelcentrum vanaf de Obbinklaan
Afbeelding: Zicht op het plangebied vanaf de Eykmanlaan:
3.1.1 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie
Kader
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (zie 5.11) ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Beoordeling
De kerk betreft een gemeentelijke monument. De kerk ligt in het plangebied maar wordt niet in de wijzigingsplannen betrokken. In het plangebied en in de nabije omgeving bevinden zich verder geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. De bebouwing in het gebied heeft cultuurhistorisch gezien ook geen waarde.
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
3.2 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
Winkelcentrum De Gaard is een naar binnen gericht buurtwinkelcentrum en richt zich primair op de dagelijkse boodschappen. Het centrum omvat in totaal circa 4.636 m2 b.v.o. Dat komt overeen met circa 4.172 verhuurbaar vloeroppervlak (vvo) en circa 2.590 m2 puur winkelvloeroppervlak (wvo). Dit laatste metrage is exclusief niet-winkelvoorzieningen als een kapper, reisbureau, cafetaria, hakkenbar, en apotheek. Er bevinden zich 18 commerciële units met een divers aanbod van producten. De winkels worden ontsloten vanuit het pleintje aan de oostzijde van het winkelcentrum en de in oostwest-richting lopende overdekte binnenstraat Troosterhof aan de binnenkant van het winkelcentrum.
Links: overdekte binnenstraat Troosterhof; rechts: achterzijde winkelplint (bron: Stedenbouwkundig Programma van Eisen, 19 juni 2014)
Boven de winkels bevinden zich twee schijfvormige woongebouwen; één aan de Valetonlaan (vier lagen bovenop de winkels) en één aan de Obbinklaan (twee lagen bovenop de winkels). Het woongebouw met 32 appartementen aan de Valetonlaan wordt ontsloten door vier portieken, het woongebouw aan de Obbinklaan omvat 13 maisonnettes en heeft twee toegangen. De entrees van de woningen bevinden zich aan de buitenzijde (straatzijde) van het winkelcentrum.
Ten oosten van het winkelcentrum bevindt zich de Jeruzalemkerk. De kerk is een gemeentelijk monument. De hoofdentree van de kerk bevindt zich aan de oostzijde van het gebouw. Het gebouw heeft een vierkante plattegrond en een symmetrische opzet. Het bestaat uit twee lagen: een plint met daarboven een terugliggend deel. De zalen in de kerk worden ook gebruikt voor bijeenkomsten van organisaties in de wijk.
3.3 Verkeer En Openbare Ruimte
3.3.1 Verkeer en parkeren
De openbare ruimte rondom de gebouwen bestaat uit pleinruimte, verkeersruimte en parkeerplaatsen. Naast de openbare ruimte rondom het woongebouw, het winkelcentrum en de kerk behoren ook een deel van de Eykmanlaan, de Kapteynlaan, de parkeerplaats in de oksel van de Kapteynlaan en Lamerislaan, het zuidelijk deel van de Lamerislaan en het plantsoen rondom de kerk tussen de Kapteynlaan en Obbinklaan tot het plangebied.
De verkeersstructuur in de wijk kent drie categorieën met een verkeersfunctie: de Kardinaal de Jongweg is gecategoriseerd als primaire as (50 km/h), de Eykmanlaan (50 km/h) als secundaire as en de Kapteynlaan en Sartreweg (50 km/h) zijn beide wijkontsluitingswegen. De verkeersfunctie staat bij deze drie wegcategorieën centraal, waarbij de afwikkeling van het verkeer - in die volgorde - het belangrijkste is. Op de overige wegen staat de verblijfsfunctie centraal, waarbij uitwisseling tussen verkeer en de kwaliteit van de leefomgeving het belangrijkste zijn. De maximumsnelheid op deze wegen is 30 km/h.
De verkeersontsluiting van de buurt ten zuiden van het winkelcentrum geschiedt aan de zuidzijde via de aansluiting van de Van Everdingenlaan op de Kardinaal de Jongweg. Dit is een volledige aansluiting waarbij het kruispunt is geregeld met een verkeersregelinstallatie. Aan de noordzijde van deze buurt is een ingaande ontsluiting via de Valetonlaan (eenrichtingsverkeer vanaf de Kapteynlaan via de Valetonlaan naar de Obbinklaan) en een uitgaande ontsluiting via de aansluiting van de Wevelaan op de Kapteynlaan.
Op de Troostershof is een bussluis aangelegd; doorgang van autoverkeer is hier niet mogelijk. De buurt ten noorden van de Kapteynlaan heeft aan de noordzijde via de Winklerlaan een ontsluiting op de Eykmanlaan. Voor de verkeersontsluiting aan de zuidzijde op de Kapteynlaan heeft de buurt meerdere opties (Lamérislaan, Kouwerplantsoen en Winklerlaan).
Afbeelding : verkeersstructuur
Op de Kapteynlaan zijn fietsvoorzieningen in de vorm van fietsstroken aanwezig. Op de overige wegen in de omgeving van De Gaard wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. Aandachtspunt is de Kapteynlaan, waar de fietsstroken smal zijn en op de rijbaan snelheidsremmende voorzieningen zijn aangebracht. De wegversmallingen leiden tot wachtend autoverkeer op de fietsstroken. Het langzaam verkeer benadert het winkelcentrum vanuit alle windrichtingen.
Rondom het winkelcentrum en rondom de kerk bevinden zich 248 parkeerplaatsen. Parkeergelegenheid voor het winkelcentrum en de woningen erboven bevindt zich aan de Valetonlaan, de Obbinklaan en het plein rondom de kerk. Op piekmomenten wordt er ook gebruik gemaakt van het parkeerterrein aan de overzijde van de Kapteynlaan. Fietsklemmen zijn gesitueerd op het plein en bij de westelijke entree. De supermarkt wordt bevoorraad aan de westzijde van het gebouw, de kleinere winkels kunnen ook vanaf de achterzijde (Valetonlaan, Obbinklaan) worden bevoorraad.
Het expeditieverkeer maakt in de huidige situatie gebruik van de wegen aangrenzend aan het winkelcentrum. Daarbij rijdt het expeditieverkeer om het winkelcentrum heen, via de Valetonlaan en de Obbinklaan. Er zijn laad- en losplaatsen aangewezen aan de noord- en westzijde van het winkelcentrum. Het wegrijden gebeurt via de Troosterlaan richting de Kardinaal de Jongweg. Daarnaast rijdt er expeditieverkeer via de Troosterhof, waar men in- en uitrijdt (vanwege de bussluis).
3.3.2 Groen
De Gaard heeft een rijk bomenbestand waaronder vele volwassen bomen. In hoofdstuk 4.2.3 wordt ingegaan op de bestaande situatie en herinrichting van de openbare ruimte.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
Met de herontwikkeling van het winkelcentrum wordt een uitnodigend centrumgebied gecreëerd en worden tegelijk een aantal problemen in de openbare ruimte en in de verkeersituatie aangepakt. Om te komen tot een kwalitatief betere inrichting en om ruimte te bieden aan de uitbreiding van het winkelcentrum wordt de openbare ruimte heringericht.
Afbeelding: toekomstige situatie plangebied
4.1.1 Programma
De geplande ontwikkeling voorziet in de realisering van 15 woningen, 3.200 m2 bvo supermarkt, 264 m2 bvo overige detailhandel, 400 m2 horeca en de herinrichting van de openbare ruimte.
4.1.2 Stedenbouwkundig plan
In de nieuwe ruimtelijke hoofdopzet wordt de ruimte ten zuiden van de flat aan de Lamerislaan betrokken bij het winkelcentrum. Deze ruimte wordt benut om het grootste deel van het parkeren te situeren. Door het parkeren te concentreren zal het zoekverkeer rondom het winkelcentrum afnemen en komt er aan de oostkant van het winkelcentrum ruimte vrij voor het maken van een groot plein dat goed aanhaakt op de centrale groenstructuur van de wijk. De Eykmanlaan en de kruising van de Eykmanlaan met de Kapteynlaan worden versmald. Hierdoor ontstaat ruimte voor de uitbreiding van het winkelcentrum en neemt de barrièrewerking van de Eykmanlaan af. Door het versmallen van de aansluiting van de Kapteynlaan met de Eykmanlaan en het herinrichten van de Kapteynlaan als 30 km/u-weg is de verwachting dat de hoeveelheid sluipverkeer vermindert.
De bestaande doorsteek voor het busverkeer tussen de Kapteynlaan en de Obbinklaan wordt verplaatst in oostelijke richting. De ruimte tussen de kerk en het winkelcentrum, welke in de huidige situatie als doorsteek wordt gebruikt, kan in de toekomst op groene wijze worden ingericht. Ook worden op deze locatie een fietsenstalling en een kiosk gerealiseerd. De bushalte wordt eveneens richting de nieuwe in het oosten van het plangebied gelegen doorsteek verplaatst.
Vanwege de uitbreiding wordt ook de Valetonlaan deels verlegd en opnieuw ingericht.
Commerciële voorzieningen
De uitbreiding van het winkelcentrum vindt plaats aan de noord- en oostzijde van het bestaande gebouw. De grootste uitbreiding bevindt zich aan de noordzijde. Deze strekt zich uit tot over de huidige rijbaan van de Eykmanlaan. Deze uitbreiding bestaat grotendeels uit één bouwlaag. In deze uitbreiding bevinden zich de supermarkt, een aantal kleinere winkels, de entree tot het parkeerdek en de toegang tot de bestaande en nieuwe woningen. De uitbreiding bestaat uit circa 3.864 m2 bvo commerciële ruimte. De commerciële ruimte bestaat uit circa 3.200 m2 bvo supermarkt, maximaal 400 m2 bvo horeca en 264 m2 bvo overige commerciële en maatschappelijke dienstverlening.
Parkeren
Bovenop de uitbreiding aan de noordzijde bevindt zich een parkeerdek. Dit biedt plaats aan parkeerplaatsen voor bewoners en personeel van de winkels. Een aantrekkelijke inrichting van het parkeerdek met ruimte voor groen en verblijf zorgt voor een goede leefbaarheid van de omliggende woningen. Dit wordt veroorzaakt door het scheiden van wonen en parkeren door middel van groen en door het besloten karakter van het semi openbare parkeerdek. Bezoekers en gebruikers van het gebied kunnen in de omgeving van het winkelcentrum parkeren. Ten noorden van de Kapteynlaan bevindt zich een parkeervoorziening. Ook kan er geparkeerd worden aan de oostzijde van het plangebied.
Woningen
Aan de zijde van de Eykmanlaan wordt bovenop de uitbreiding een rij huurwoningen gerealiseerd, bestaande uit één bouwlaag. Hierdoor krijgt het gebouw een 'gezicht' in de richting van de Eykmanlaan en voegt de uitbreiding zich in de hoofdopzet van het gebouw. De hoofdopzet van het gebouw bestaat uit een éénlaagse massa met schijfvormige bebouwing erbovenop. De woningen aan de zijde van de Eykmanlaan zorgen ervoor dat de Eykmanlaan hier een duidelijk profiel en duidelijke begrenzing krijgt. Ook sluit het gebouw hierdoor qua hoogte beter aan op de rest van de bebouwing aan de Eykmanlaan. De overige bebouwing parallel aan de Eykmanlaan heeft een hoogte van 3 à 4 bouwlagen. Ook aan de kop van het woongebouw aan de pleinzijde wordt in het verlengde van het bestaande blok woningen toegevoegd. Hierdoor krijgt het geheel een betere uitstraling in de richting van het plein. De woningen zorgen bovendien voor zicht en sociale controle op het plein. Aan het huidige complex worden 15 huurappartementen in de vrij sector toegevoegd. Het betreffen appartementen met een oppervlak van circa 90 m2. Het gehele gebouw bestaat uiteindelijk uit circa 60 woningen (47 appartementen en 13 maisonnettes).
In de nieuwe situatie bestaat het winkelcentrum net als in de huidige situatie uit een noordelijk deel en een zuidelijk deel. Deze worden middels een overdekte passage met elkaar verbonden. Vanuit de passage worden de meeste winkels ontsloten. De entree van de supermarkt komt in het westelijk deel van de passage. De plint van het gebouw aan de buitenzijde wordt zo vormgegeven dat achterkantsituaties voorkomen worden. Dit gebeurt door daar openingen en entree's te situeren. Op de plekken waar dit niet kan, wordt de gevel zo ingericht dat er van de buitenkant iets te zien is. Als voorbeeld wordt gedacht aan een groene gevel. De functies in het gebouw presenteren zich uitnodigend en open naar de straatzijde, zodat interactie met de omgeving ontstaat. Dit wordt versterkt door de toevoeging van woningen aan de Eykmanlaan.
Impressie van verschilende toekomstige gevelaanzichten
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
4.2.1 Verkeer
De verkeersstructuur in de wijk kent drie categorieën met een verkeersfunctie: de Kardinaal de Jongweg is gecategoriseerd als primaire as (50 km/h), de Eykmanlaan (50 km/h) als secundaire as en de Kapteynlaan en Sartreweg (50 km/h) zijn beide wijkontsluitingswegen. De verkeersfunctie staat bij deze drie wegcategorieën centraal, waarbij de afwikkeling van het verkeer - in die volgorde - het belangrijkste is. Op de overige wegen staat de verblijfsfunctie centraal, waarbij uitwisseling tussen verkeer en de kwaliteit van de leefomgeving het belangrijkste zijn. De maximumsnelheid op deze wegen is 30 km/h.
Door de verbetering van de verkeerssituatie op de Kapteynlaan wordt het winkelcentrum goed toegankelijk en bereikbaar voor winkelend publiek. Het doel is om ook langs de Eykmanlaan aan te sluiten op de maat en schaal van de buurten en de weg als een representatieve groene stadsentree te laten zien. De Eykmanlaan is naast een secundaire as van de hoofdstructuur van de auto tevens een hoofdfietsroute. De oversteekbaarheid van de Eykmanlaan ter hoogte van winkelcentrum De Gaard is een belangrijk verbeterpunt. Om de uitstraling van de weg te veranderen en de ruimtelijke kwaliteit en veiligheid te verbeteren, wordt de Eykmanlaan versmald. Het nieuwe profiel bestaat uit twee rijstroken met daartussen een groene middenberm. Op drie plekken worden oversteekvoorzieningen gerealiseerd voor voetgangers en fietsers.
De uitbreiding van het winkelcentrum en de toevoeging van woningen hebben extra verkeersbewegingen tot gevolg. De ontwikkeling zorgt namelijk voor een toename aan bewoners, bezoekers, personeel en bevoorradingsverkeer. De toename van verkeersbewegingen wordt beoordeeld aan de hand van de kencijfers van het CROW. Het plangebied maakt deel uit van de rest van de bebouwde kom van een zeer sterk stedelijk gebied.
- Voor de woningen geldt dat er 15 extra woningen worden mogelijk gemaakt. Voor de categorie 'huur, etage, duur' wordt per woning uitgegaan van een minimaal 4,7 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betekent dat de nieuwe woningen totaal minimaal 70,5 extra verkeersbewegingen per etmaal genereren.
- Voor het wijkwinkelcentrum geldt dat dit wordt uitgebreid met circa 3.864 m2 bvo. Voor de categorie 'wijkcentrum (klein)' wordt per 100 m2 bvo uitgegaan van minimaal 43,2 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betekent dat de uitbreiding van het winkelcentrum minimaal 1.669 verkeersbewegingen per etmaal genereren.
De totale extra verkeersgeneratie bedraagt daarmee circa 1.770 verkeersbewegingen per etmaal. De capaciteit van de omliggende wegen is voldoende om de toename aan verkeersbewegingen op te nemen.
Het is noodzakelijk om de verkeersintensiteit op de Kapteynlaan tussen het parkeerterrein en het winkelcentrum niet te laten toenemen, om hier zoveel mogelijk het karakter van een verblijfsgebied te benadrukken. Om dit te bereiken worden de volgende maatregelen genomen:
- introductie van een 30-km zone;
- herinrichting van de Kapteynlaan ter hoogte van het winkelcentrum;
- regulering van de verkeersstromen op de Kardinaal de Jongweg, ter voorkoming van sluipverkeer over de Kapteynlaan.
4.2.2 Parkeren
Bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de ontwikkeling (de parkeereis), zijn de gemeentelijke beleidsmatige uitgangspunten en parkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren 2013 gehanteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de stalling van fietsen en het parkeren van auto's.
Auto's
Bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de ontwikkeling (de parkeereis), zijn de gemeentelijke beleidsmatige uitgangspunten en parkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren 2013 gehanteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het parkeren van fietsen en het parkeren van auto's.
Zoals in paragraaf 4.1 omschreven heeft de uitbreiding van het winkelcentrum betrekking op 3.864 m2 bvo commerciële ruimte en 15 woningen (oppervlakte circa 80 m2). De commerciële ruimte bestaat uit 3.200 m2 bvo supermarkt, maximaal 400 m2 bvo horeca en 264 m2 bvo overige commerciële en maatschappelijke dienstverlening. Deze oppervlakten komen overeen met de ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.
De parkeernormen (bijlage 1 van de Nota Stallen en Parkeren 2013) worden gebruikt om de parkeereis te berekenen. Hiervoor wordt de omvang van de functie vermenigvuldigd met de parkeernorm. Een dergelijke berekening is uitgevoerd. Omdat het plangebied op de grens van zone B1 (stedelijk met betaald parkeren) en B2 (stedelijk zonder betaald parkeren) ligt, is beoordeeld hoeveel procent van de toekomstige parkeerplaatsen in zone B1 en zone B2 liggen. De uiteindelijke verdeling is 53% in de zone voor betaald parkeren (B1) en 47% in de zone voor niet betaald parkeren (B2). Bij de berekening van de parkeerbalans is uitgegaan van een gemiddelde norm voor beide gebieden, gebaseerd op deze procentuele verdeling. Dit leidt tot de volgende samengestelde parkeernorm voor de nieuw te realiseren functies in het plangebied:
Samengestelde gemiddelde minimum norm zone B1 en B2
- Supermarkt: 1,47 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo;
- 1. Bezoekers: 1,40 / personeel: 0,07 per 100 m2 bvo;
- Detailhandel: 2,49 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo;
- 1. Bezoekers: 2,24 / personeel: 0,25 per 100 m2 bvo;
- Horeca: 3,68 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo;
- 1. Bezoekers: 3,31 / personeel: 0,37 per 100 m2 bvo;
- Woningen bewoners: 0,80 parkeerplaatsen per woning;
- Woningen bezoekers: 0,30 parkeerplaatsen per woning.
Bij het berekenen van de parkeerbalans is rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages voor verschillende functies voor verschillende perioden van de dag / week zoals deze in tabel 5.1 van de Nota Stallen en Parkeren 2013 zijn opgenomen. De totale parkeerbehoefte voor de nieuwe functies op verschillende perioden van de dag / week is opgenomen in de bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de berekening blijkt dat de parkeerdruk op zaterdagmiddag het hoogst is. De parkeerbehoefte van de uitbreiding is op dat moment 75 parkeerplaatsen.
De toekomstige parkeerplaatsen worden gerealiseerd op 6 verschillende locaties. Een deel van de locaties bevindt zich binnen zone B1 (betaald parkeren) en een deel van de locaties bevindt zich binnen zone B2 (niet betaald parkeren). De ligging van de parkeerplaatsen is in de bijlage opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Zone B1 (betaald parkeren)
- Valetonlaan - 8 parkeerplaatsen;
- Obbinklaan - 44 parkeerplaatsen;
- Kouwerplantsoen - 28 parkeerplaatsen;
- Plein ten noorden van de kerk – 29 parkeerplaatsen.
- Parkeerdek – 81 parkeerplaatsen
Totaal worden er binnen zone B1 190 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Zone B2 (niet betaald parkeren)
- Kapteynlaan – 148 parkeerplaatsen
- Lamerislaan – 19 parkeerplaatsen
Totaal worden er binnen zone B2 167 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Het voorgaande betekent dat er in de toekomstige situatie in totaal 357 parkeerplaatsen in het plangebied aanwezig zijn (276 in het openbaar gebied en 81 op het parkeerdek). In de bestaande situatie zijn er 248 parkeerplekken aanwezig in het plangebied. Het aantal parkeerplaatsen neemt toe met 109 parkeerplaatsen. Dit aantal is ruim hoger dan de benodigde 75 extra parkeerplaatsen op grond van de berekening van de parkeerbalans. Hiermee wordt ruim voldaan aan de parkeerbehoefte in het gebied.
Gebruik parkeerplaatsen parkeerdek
Het parkeerdek is alleen toegankelijk voor de bewoners en het personeel van de bestaande en nieuwe functies (en dus niet voor de bezoekers). In dit geval is koopavond de maatgevende periode. Het aanwezigheidspercentage voor bewoners van de woningen is op dat moment 80% en voor het personeel van de verschillende functies geldt dat zij voor 100% aanwezig zijn. Voor het personeel van de bestaande detailhandel wordt uitgegaan van een parkeernorm van 0,15 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Voor bewoners van de bestaande woningen geldt een samengestelde norm van (1,4-0,3=) 1,1 parkeerplaatsen per woning. Voor de nieuwe functies wordt uitgegaan van de eerder genoemde samengestelde normen. Deze normen leiden tot de volgende parkeerbehoefte op het parkeerdek:
Tabel
Parkeerbehoefte parkeerdek
Functie | Aanwezigheids-percentage | Aantal / oppervlakte | Parkeernorm per woning / 100 m2 bvo | Parkeerbehoefte |
Bewoners bestaand | 80% | 46 | 1,1 | 40,5 |
Bewoners nieuw | 80% | 15 | 0,80 | 9,7 |
Personeel bestaand | 100% | 4.642 m2 | 0,15 | 7,0 |
Personeel nieuw supermarkt | 100% | 3.200 m2 | 0,074 | 2,4 |
Personeel nieuw detailhandel | 100% | 264 m2 | 0,25 | 0,7 |
Personeel nieuw horeca | 100% | 400 m2 | 0,37 | 1,5 |
Totaal | - | - | - | 61,8 |
Op het parkeerdek worden 81 parkeerplaatsen gerealiseerd. De totale parkeerbehoefte voor het parkeerdek bedraagt 62 parkeerplaatsen. In dat geval wordt ruim voldaan aan de parkeernormen voor deze functies.
Ook wanneer wordt uitgegaan van aanwezigheidspercentages voor de woningen van 100%, worden er op het parkeerdek voor deze functies voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. In dat geval zijn er voor de bewoners van de bestaande woningen (46 x 1,1 =) 50,6 parkeerplaatsen en voor de bewoners van de nieuwe woningen (15 x 0,80 =) 12 parkeerplaatsen nodig. Dit betekent dat de parkeerbehoefte met 12,4 parkeerplaatsen toeneemt tot (74,2 =) 75 parkeerplekken.
Gebruik parkeerplaatsen openbare ruimte
In het openbaar gebied moeten aanvullend aan de reeds bestaande parkeerplaatsen, parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de bezoekers van de nieuwe woningen en de bezoekers van de nieuwe supermarkt, detailhandel en horeca. In het openbaar gebied is, zoals eerder gesteld, zaterdagmiddag de maatgevende periode voor de aan te houden aanwezigheidspercentages.
Tabel
Parkeerbehoefte openbare ruimte nieuwe functies
Functie | Aanwezigheids-percentage | Aantal / oppervlakte | Parkeernorm per woning / 100 m2 bvo | Parkeerbehoefte |
Woningen bezoekers | 60% | 15 | 0,3 | 2,70 |
Supermarkt | 100% | 3.200 m2 | 1,40 | 44,8 |
Detailhandel | 100% | 264 m2 | 2,24 | 5,91 |
Horeca | 75% | 400 m2 | 3,31 | 9,94 |
Totaal | - | - | - | 63,35 |
De extra parkeerbehoefte voor het openbaar gebied bedraagt 64 parkeerplaatsen. In het openbaar gebied worden slechts (109-81=) 28 nieuw parkeerplekken mogelijk gemaakt. Voor de bestaande functies geldt echter dat bewoners van de bestaande woningen en het personeel van de bestaande detailhandel in de toekomstige situatie in plaats van in het openbaar gebied, op het parkeerdek kunnen parkeren. De voor hen benodigde parkeerplaatsen in het openbaar gebied komen daarmee vrij. Voor de bewoners gaat het daarbij om 40,5 parkeerplaatsen en voor het personeel van de bestaande detailhandel gaat het daarbij om 7 parkeerplaatsen (zie tabel 1 'Parkeerbehoefte parkeerdek').
De extra benodigde parkeerplaatsen in het openbaar gebied de toekomstige situatie bedragen daarmee (64-(40,5+7)=) 16,5 parkeerplekken. Dit aantal is minder dan de 28 extra parkeerplaatsen die worden mogelijk gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de gemeentelijke parkeernormen.
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect autoparkeren geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen in het plangebied.
Fietsparkeren
In de parkeernota van 2013 is ook het fietsparkeren een onderdeel. Daarom is voor het fietsparkeren een fietsparkeerbalans opgesteld. In tegenstelling tot het parkeren voor de auto's is hier voor het volledige winkelcentrum (dus bestaand en uitbreiding) een beoordeling gemaakt. Met de ontwikkeling wordt de openbare ruimte volledig opnieuw ingericht waardoor de bestaande fietsparkeerplekken komen te vervallen. Bepaald is daarom hoeveel fietsparkeerplekken er nu in totaal gerealiseerd moeten worden.
Voor supermarkten geldt een norm van 5,3 fietsparkeerplekken per 100 m2 bvo. Voor detailhandel geldt een norm van 3,4 fietsparkeerplekken per 100 m2 bvo. Voor horeca geldt (uitgaande van 200 m2 afhaalcentrum en 200 m2 restaurant/café) een norm van 18 fietsparkeerplekken per 100 m2 bvo. Uitgaande van de beoogde invulling van het functionele programma leiden deze normen ertoe dat 408 fietsparkeerplekken moeten worden gerealiseerd.
Tabel
Functie | Oppervlakte | Parkeernorm (pp/100 m2) | Parkeerbehoefte |
Detailhandel (bestaand) | 4.642 m2 | 3,4 | 157,8 |
Supermarkt (nieuw) | 3.200 m2 | 5,3 | 169,6 |
Detailhandel (nieuw) | 264 m2 | 3,4 | 9 |
Horeca cat C (bestaand) | 200m2 | Per locatie 12,5 | 12,5 |
Horeca cat D (nieuw) | 400 m2 | 23,5 | 94 |
Totaal | - | - | 443 |
In het plangebied wordt 100 meter fietsenstalling mogelijk gemaakt. Daarvan wordt 33 meter tweezijdig uitgevoerd. In totaal wordt daarmee 133 meter fietsenstalling gerealiseerd. Uitgaande van een door de fabrikant bepaalde minimale benodigde ruimte per fiets van 300 mm, leidt dit ertoe dat 443 fietsparkeerplekken mogelijk worden gemaakt. Hiermee wordt voldaan aan de fietsparkeernormen voor de voornoemde functies. Bewoners en bezoekers van de woningen kunnen hun fietsen in de eigen bergingen stallen.
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect fietsparkeren geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen in het plangebied.
4.2.3 Openbare ruimte en groen
De openbare ruimte in het plangebied bestaat uit verschillende deelgebieden. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt verbeterd, dat wil zeggen eenduidiger en beter passend bij de functie. Een duidelijke inrichting en voldoende ruimte voor voetgangers maakt hiervan deel uit. De ruimte is overzichtelijk zodat inbraak, overvallen en (jeugd)overlast ontmoedigd wordt.
Het plein is van betekenis voor de wijk en het winkelcentrum. Het heeft een open karakter en 'verbindt' het winkelcentrum met het plantsoen. Het plein bevindt zich rondom het winkelcentrum en eindigt aan de oostzijde bij het verlengde van het Kouwerplantsoen. De kerk staat als gebouw midden in deze ruimte. Het plein wordt geheel ingericht als verblijfsgebied en zal gaan functioneren als ontmoetingsruimte voor de wijk. Het krijgt een eenduidige inrichting zodat het en herkenbaar gebied wordt voor de hele wijk. Deze inrichting bestaat uit een verharde verblijfsruimte met bomen. Het plein verkleurt in de richting van het Kouwerplantsoen naar een steeds groenere ruimte zodat een geleidelijke overgang ontstaat tussen verharde en groene ruimte. In de ruimte tussen de kerk en het winkelcentrum zijn een kiosk, een toilet en fietsparkeervoorzieningen gepland. Aan de zuidwestzijde van het winkelcentrum bevindt zich ook een pleintje.
Het winkelcentrum wordt groen waar het kan en verhard waar het nodig is. De groenstructuur bestaat uit bomen met verschillende groottes kruinen en lage beplanting rond de kerk en de parkeerplaatsen.
Op dit moment heeft de Gaard een rijk bomenbestand waaronder vele volwassen bomen. Binnen het plangebied zijn 182 bomen aanwezig. De meeste bomen die er nu staan, zijn veelal niet de bomen die geplant werden bij de bouw van De Gaard. Veel bomen staan momenteel ook zeer dicht bij elkaar en hebben niet voldoende ruimte om zich te ontwikkelen, in bijzonder de platanen op het hoofdplein. Deze bomen zijn geïnspecteerd door een bomenspecialist en daarbij is een onderscheid gemaakt tussen bomen die verplantbaar zijn en bomen die niet verplantbaar zijn. Daarnaast heeft in het nieuwe plan, met het oog op het handhaven van het groene karakter, een herverdeling van groen plaats gevonden. Middels de herverdeling van de bomen is gepoogd om een samenhangend pleinensemble over de volledige projectzone heen te realiseren dat als één ruimte beleefd en waargenomen wordt.
Aan de hand van het nieuwe ontwerp worden er van de 182 bomen 63 gehandhaafd. Deze bomen zijn gekwalificeerd als goede bomen, die de komende jaren voldoende gezond zijn en groeikans hebben. Er worden in totaal 33 bomen definitief gekapt. Hiervan zijn 22 bomen niet geschikt om binnen het plan toe te passen vanwege hun grootte en 11 bomen zijn van onvoldoende kwaliteit om te verplanten.
Van de 182 bomen zijn 86 bomen geschikt om te verplanten. Daarvan hebben 66 bomen binnen het plangebied een nieuwe locatie gekregen. De overige 20 bomen (18 dakplatanen en 2 Bolesdoorns) zijn niet geschikt om binnen het plangebied te verplanten. Deze bomen passen wat betreft groenbeeld en groeivorm niet in de herontwikkeling van Winkelcentrum De Gaard. Om deze 20 bomen te besparen is het wellicht mogelijk om ze op een andere locatie binnen de gemeente Utrecht te verplanten. Daarnaast zijn er misschien mogelijkheden een aantal dakplatanen in grote bloembakken op het parkeerdek te plaatsen. Deze mogelijkheden worden nog nader beoordeeld. In het kader van de omgevingsvergunning worden deze 20 bomen nu meegenomen als te kappen bomen. In totaal worden in dat geval (33 + 20 =) 53 bomen gekapt.
Om het tekort in de bomenbalans op te vangen, worden 53 nieuwe bomen geplant. De soorten van de nieuwe bomen worden zoveel mogelijk gelijk of passend gehouden met de bestaande soorten binnen het plangebied. De navolgende afbeelding toont het groenplan. Dit plan is eveneens in de bijlagen bij deze toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. Daarbij zijn ook het kappenplan en de bomeninventarisatie opgenomen.
Afbeelding: Groenplan toekomstige situatie
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
De gemeente dient bij het maken van ruimtelijke plannen rekening te houden met allerlei wetgeving gericht op de bescherming en waarborging van een goed woon en leefklimaat (milieuwetgeving), alsmede ter bescherming van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en of archeologische belangen in een plangebied. De belangrijkste aspecten die in het kader van
een bestemmingsplan onderzocht moeten worden zijn:
- Geluid en/of geur hinder;
- Externe veiligheid;
- Luchtkwaliteit;
- Bodemkwaliteit;
- Flora en fauna;
- Water;
- Archeologie;
- Kabels en leidingen.
Deze aspecten zijn voor het plangebied onderzocht en de resultaten van die onderzoeken zijn in het onderstaande hoofdstuk opgenomen. Omdat sommige milieuaspecten erg technisch zijn is er voor die aspecten in de betreffende paragrafen een samenvatting opgenomen waarin de inhoud van de paragraaf in hoofdlijnen wordt uitgelegd. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op eventuele maatregelen die, op basis van de onderzoeken genomen moeten worden om de betreffende belangen voldoende te waarborgen en te voorzien in een goede ruimtelijke ordening voor het plangebied.
De onderzoeksrapportages zijn als bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.
5.2 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om MER(beoordelings)plichtig te zijn. De plannen voor het plangebied hebben echter niet een omvang die het bestemmingsplan MER(beoordelingsplichtig) maken. Hieronder wordt een en ander nader toegelicht.
Toetsingskader
Aan de hand van de in het Besluit m.e.r. omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is. Echter, als gevolg van het Arrest van het Europese Hof van 17/10/2009(C-255/08) dient hierbij ook gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER of m.e.r-beoordeling, hoewel de drempelwaarde van de desbetreffende categorie van de D-lijst niet wordt overschreden.
Conclusie
De in het plan de Gaard opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan dus geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
5.3 Geluidhinder
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals wonen, zorg en onderwijs.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone;
- bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe gezoneerde (spoor) wegen (niet zijnde rijkswegen of hoofdspoorwegen vallend onder de Wet milieubeheer);
- reconstructie van gezoneerde wegen (niet zijnde rijkswegen);
- bestemmen van gronden voor gezoneerde industrieterreinen;
- wijzigen van de grenzen van gezoneerde industrieterreinen of bijbehorende zones.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-53 dB voor rijkswegen en 48-63 dB voor lokale wegen, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke Geluidnota Utrecht 2014 - 2018, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld.
Voor de Gaard zijn het geluid van het wegverkeer en het geluid van de aanwezige winkels relevant. Hieronder wordt en ander nader toegelicht.
Het plangebied ligt niet in de zone van het ten oosten gelegen spoor. De zone van dit spoor is 200 meter en de nieuwe woningen zijn op meer dan 300 meter gelegen. Het noordelijk gelegen spoor heeft een zone van 600 meter. De nieuwe woningen liggen net binnen deze zone. Echter gezien de tussenliggende bebouwing zal de geluidbelasting ruimschoots beneden de voorkeursgrenswaarde van 55dB blijven. Het plangebied ligt daarnaast niet binnen de zone van of een geluidgezoneerd industrieterrein. Een nadere akoestische beoordeling in het kader van het spoor en een industrieterrein zijn derhalve niet noodzakelijk.
5.3.1 Wegverkeerslawaai
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. Boven de winkels wordt een parkeerdek gerealiseerd en worden - naast de bestaande woningen - nieuwe woningen gerealiseerd. Het betreft een zevental appartementen op de eerste verdieping direct aan de Eykmanlaan - blok type noord - en vier lagen met twee woningen aan de Kapteynlaan - blok type oost - (aansluitend aan het bestaande woonblok).
Om te bepalen hoe de nieuwe woningen met inachtneming van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid gerealiseerd kan worden, is een akoestisch onderzoek (LBP|SIGHT, Renovatie en uitbreiding winkelcentrum De Gaard te Utrecht, Akoestisch onderzoek wegverkeer ten behoeve van nieuwe woningen, kenmerk R046230aa.00002.mvb versie03, d.d. 8 juni 2016) verricht naar de geluidbelasting op de gevels vanwege alle relevante geluidbronnen. Hierbij is de Eykmanlaan de belangrijkste geluidbron met een snelheidsregime van 50 km/u, die getoetst moet worden aan de heersende grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De overige wegen hebben een snelheidsregime van 30 km/u (de Kapteynlaan is nu nog 50/km maar wordt een 30/km weg). De geluidbelasting van deze wegen is in kaart gebracht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt de Eykmanlaan gereconstrueerd. In dat kader is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten op de bestaande woningen, Akoestisch onderzoek wegverkeer ten gevolge van reconstructie van de weg, kenmerk R046230aa.0000.mvb versie 02, d.d. 8 juni 2016.
Eykmanlaan
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen in blok type noord vanwege het wegverkeer op de Eykmanlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met ten hoogste 11-12 dB overschrijdt. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB echter niet overschreden.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen in blok type oost vanwege het wegverkeer op de Eykmanlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met ten hoogste 2 dB overschrijdt. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB echter niet overschreden.
In principe moeten maatregelen (geluidreducerend wegdek of geluidscherm) getroffen worden om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Voor de Eykmanlaan wordt in de nieuwe situatie (aanpassing van de Eykmanlaan) het wegdektype Modus toegepast. Hiermee is een bronmaatregel al toegepast. Verdergaande maatregelen - zoals een geluidscherm - zijn niet mogelijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt.
Overeenkomstig de indelingseisen van de gemeente Utrecht moet voor de toekenning van een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevel voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
- Per woning moet ten minste één geluidluwe gevel aanwezig zijn. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de geluidbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde vanwege elke bron afzonderlijk.
- In sommige (en aangewezen) gebieden is de geluidluwe gevel een gevel waarop de geluid-belasting ten minste 10 dB lager is dan de vast te stellen hogere waarde.
- Per woning wordt ten minste 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van het oppervlak van het verblijfsgebied aan een geluidluwe gevel gesitueerd.
- De buitenruimte wordt gesitueerd aan de gevel met een geluidbelasting van ten hoogste 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde (48+5 = 53 dB) vanwege elke bron afzonderlijk.
Met de te realiseren woningen wordt aan de gestelde eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid voldaan.
Voor alle woningen in blok type noord moet een hogere waarde worden vastgesteld van maximaal 60 dB inclusief aftrek art. 110g Wet geluidhinder vanwege de Eykmanlaan. Met uitzondering van type noord A; voor deze woning is een hogere waarde noodzakelijk van 60 dB. Daarnaast moet voor de noordelijke woningen (3 stuks) in blok type oost een hogere waarde van 50 dB inclusief aftrek art. 110g Wet geluidhinder vanwege de Eykmanlaan worden vastgesteld. De zuidelijke woningen van type oost hebben een geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, waardoor geen hogere waarde nodig is.
Voor één bestaande woning aan de Professor Jordanlaan kan de geluidsbelasting, ook na het toepassen van geluidarm asfalt op de Eykmanlaan, onvoldoende worden teruggebracht. Voor deze woning moet een hogere waarde worden vastgesteld van 49 dB.
30 km/u-wegen
De Kapteynlaan, de Valetonlaan en de Obbinklaan leveren de meeste bijdragen aan de geluidbelasting vanwege de 30 km/u gezoneerde wegen. Uit de berekeningen blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van de woningen in blok type noord en type oost vanwege het wegverkeer op alle omliggende 30 km/u-wegen ten hoogste respectievelijk 59 dB (oostgevel) en 58 dB (noordgevel) exclusief aftrek art. 110g Wet geluidhinder bedraagt.
Op basis van de genoemde geluidbelasting én wanneer er bij het bepalen van de geluidwering van de gevel rekening wordt gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting (exclusief 5 dB aftrek) kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Uit dit onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting als gevolg van de Eykmanlaan op een deel van de nieuwe woningen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De maximale geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 60 dB en blijft daarmee onder de maximale ontheffingswaarde van 63dB. Bronmaatregelen en maatregelen in de overdrachtssfeer zijn hier niet mogelijk. Voor deze woningen zullen daarom hogere waarden worden vastgesteld. Daarnaast moet voor een bestaande woning aan de Professor Jordanlaan een hogere waarde worden vastgesteld van 49 dB.
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
5.4.1 Algemeen
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving en andere gevoelige functies, of dat omgekeerd de milieubelastende activiteiten waaronder bedrijvigheid, wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen en andere gevoelige functies in de directe nabijheid. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies.
De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Met milieuzonering kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven op een verantwoorde afstand van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
De publicatie hanteert een tweetal verschillende omgevingstypen voor de richtafstanden: het omgevingstype 'gemengd gebied' en het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en in rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van een rustig woongebied. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype 'gemengd gebied'.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden onder andere gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
- Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
- Categorie B: Activiteiten die in gemengde gebieden kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
- Categorie C: De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
5.4.2 Plansituatie
5.4.3 Conclusie
Doordat maatregelen tegen een te hoog geluidsniveau worden getroffen, zoals het inpandig laden en lossen, afschermende loggia's bij enkele woningen, het gebruik van stille winkelwagentjes en een gladde ondergrond waar met winkelwagentjes wordt gereden, is geen overschrijding van de richtwaarde voor het gemiddelde geluidniveau te verwachten.
De maximale geluidsniveaus door verkeer en laden en lossen doen zich alleen in de dagperiode voor en worden doorgaans niet als hinderlijk beschouwd. Van stille winkelwagentjes kan in de avond nog wel een hoger niveau dan 65 dB(A) worden verwacht maar dit wordt door het gebruik van stille winkelwagentjes beter dan in de huidige situatie.
Gezien de berekende geluidbelasting kan, vanwege het gemengde karakter en de centrale ligging van het gebied, een acceptabel woon- en leefklimaat verwacht worden.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
5.5 Externe Veiligheid
Kader
Bij bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Daarnaast kan transport van gevaarlijke stoffen risico's opleveren (transport over weg, spoor en water en door buisleidingen). In de stad ligt een vastgestelde route waarover transport van gevaarlijk stoffen plaats mag vinden. De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Kwetsbare bestemmingen moeten voldoende afstand houden tot bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan op een ongeluk. De norm voor het PR is 10-6/jaar. Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het Groepsrisico is een zogenaamde oriënterende waarde vastgesteld. Van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Uitgangspunt is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. Hiervoor heeft de gemeente Utrecht in 2007 een Nota Externe Veiligheid vastgesteld. Deze nota gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risico normering van de Rijksoverheid. Wel spreekt de gemeente Utrecht zich nadrukkelijk uit over de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (voor beperkt kwetsbare objecten) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Utrecht respecteert zowel die richtwaarde als die oriëntatiewaarde en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt, of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd. Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kan beheersen.
Situatie en plangebied
Bedrijvigheid
De locatie ligt niet in de nabijheid van een lpg-tankstation. Het invloedsgebied voor het groepsrisico ligt op 150 meter van het tankstation. Het plangebied ligt op ruim 400 meter afstand van het tankstation. Ook ligt het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontouren van het tankstation. Een nadere beschouwing is hierdoor niet nodig.
Afbeelding: Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw kader)
Transport
In de nabijheid van de planlocatie is geen waterweg, buisleiding of rijksweg aanwezig die qua PR en GR invloed heeft op het plan.
Ook ligt het plangebied niet in de nabijheid van spoorwegen die relevant zijn. Sinds 1 april 2015 is het zogenaamde Basisnet van kracht worden. In dit Basisnet is voor heel Nederland per spoortraject een maximaal risicoplafond vastgesteld zodat voor ruimtelijke ontwikkelingen éénduidig wordt welke ruimte er is voor eventuele nieuwe ontwikkelingen. Zowel de ten noorden gelegen spoorlijn Utrecht – Amersfoort als het ten oosten gelegen museumspoorlijntje zijn niet in het Basisnet opgenomen. Transporten van gevaarlijke stoffen vinden niet plaats op deze trajecten zodat er geen externe veiligheidsrisico's bestaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
5.6 Luchtkwaliteit
Beleidskader
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:
- aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
- het voorgenomen besluit is genoemd of is niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Met andere woorden, luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan één van de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Plansituatie
Ten behoeve van het bestemmingsplan is in mei 2016 een luchtbeoordeling uitgevoerd door LBP|SIGHT (LBP|SIGHT. (26 mei 2015) Onderzoek luchtkwaliteit winkelcentrum De Gaard, projectnummer: 046230aa.). Op basis van de uitgevoerde berekening, waarbij twee scenario's zijn berekend te weten het toetsjaar 2016 en 2026, blijkt het volgende:
- De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide is voor beide scenario's nergens hoger dan 26,9 µg/m3. Er treedt dus geen overschrijding van de grenswaarde voor stikstofdioxide op;
- Het aantal overschrijdingen van de uurnorm voor stikstofdioxide is voor beide scenario's nergens hoger dan 0. Er treedt dus geen overschrijding van de grenswaarde voor het aantal overschrijdingen van de uurnorm van stikstofdioxide op (zijnde 18 maal per jaar);
- De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) is voor beide scenario's nergens hoger dan 23,4 µg/m3 . Er treedt dus geen overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof op;
- Het aantal overschrijdingen van de etmaalnorm voor fijn stof is voor beide scenario's nergens hoger dan 13. Er treedt dus geen overschrijding van de grenswaarde voor het aantal overschrijdingen van de etmaalnorm van fijn stof op (zijnde 35 maal per jaar);
- Met een hoogste jaargemiddelde concentratie van 23,4 µg/m3 voor fijn stof (PM10) wordt voor beide scenario's automatisch voldaan aan de grenswaarde van 25 µg/m3 voor zeer fijn stof (PM2,5). Er treedt dus geen overschrijding van de grenswaarde voor zeer fijn stof op.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde luchtberekeningen kan worden geconcludeerd dat de herziening van het bestemmingsplan niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Er wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden in het jaar van vaststelling (2016) van het bestemmingsplan, maar ook in de toekomst (2026). Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan.
5.7 Bodemkwaliteit
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie(s). Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
- Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieu-hygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
- Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
- Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
In 2014 is een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. De conclusie is in deze paragraaf opgenomen. De locatie wordt in milieuhygiënisch opzicht geschikt geacht voor de beoogde herontwikkeling.
Grond en grondwater
- De algemene kwaliteit van de bovengrond is verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarden;
- De algemene kwaliteit van de ondergrond is verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarden;
- De algemene grondwaterkwaliteit is verhoogd t.o.v. de streefwaarden;
Op basis van de aangetroffen concentraties in grond- en grondwater en de toetsing aan de bodemindex is er geen aanleiding om aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. De algemene kwaliteit van de boven- en ondergrond komen overeen met de hergebruikswaarden Achtergrondwaarden en Wonen en met de lokale achtergrondwaarden van gemeente Utrecht.
Asbest
Er is geen asbest verdacht materiaal aangetoond. Wel zijn plaatselijk sporen puin aangetroffen. Gezien de geringe mate (sporen), verspreiding (geen duidelijke kern) en de historie van de locatie (grootschalige ontwikkeling tot woonwijk) is er geen verwachting van een asbestverontreiniging op de locatie en kan worden afgezien van het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek volgens NEN5707.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
5.8 Flora En Fauna
5.8.1 Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in regelgeving waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is op basis van de Nota Ruimte de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. De EHS is een netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermings-wet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten opgenomen. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten significant kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken van het gebied. Anders dan bij gebied- en soortenbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend.
De Flora- en faunawet richt zich op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitat-richtlijn zijn opgenomen, overgenomen en naar de Nederlandse situatie vertaald.
Deze bescherming is als volgt in de Flora- en faunawet opgenomen:
- er geldt een algemene zorgplicht; iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving (artikel 2);
- het is verboden beschermde plantensoorten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8);
- het is verboden beschermde diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en hun nesten, holen of andere voortplanting- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11).
5.8.2 Plansituatie
Gebiedsbescherming
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden. Het plangebied te Utrecht ligt niet in of nabij de EHS/NNN of een gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de NB-wet. Gebiedsbescherming is op deze locatie niet aan de orde.
Soortenbescherming
In het kader van de Flora- en faunawet moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. De meeste van deze soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten zijn meer strikt beschermde soorten, soorten waarvoor bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Flora- en faunawet geldt
Op 6 april 2016 heeft er door bureau Ecoquickscan een veldverkenning plaatsgevonden. Doel van deze veldverkenning was om een indruk te krijgen van de biotopen ter plaatse en de geschiktheid van het plangebied en haar omgeving voor de verschillende soortengroepen te beoordelen. Op basis van de veldverkenning is onderzoek aanbevolen naar vleermuizen en vissen.
Vleermuizen
Een volledig onderzoek naar vleermuizen bestaat uit twee onderzoeken; een zomeronderzoek van half mei tot half juli en een najaarsonderzoek van half augustus tot eind september. Beide onderzoeken dienen plaats te vinden om een volledig beeld te krijgen van de functie van het gebouw voor vleermuizen. Gedurende het nader onderzoek naar gebouwbewonende soorten wordt ook onderzoek gedaan worden naar foerageergedrag en vaste vliegroutes.
Het eerste deel van het onderzoek is inmiddels afgerond. In de maand mei (2016) heeft er onderzoek plaatsgevonden naar verblijfplaatsen van vleermuizen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek naar vleermuizen worden geen essentiële onderdelen van het leefgebied van de soort verwacht. Minder belangrijke, kleine, verblijfplaatsen zijn op basis van dit onderzoek niet geheel uit te sluiten. Naar verwachting zullen deze verblijfplaatsen zich bevinden binnen delen van het plangebied die ongewijzigd gehandhaafd zullen blijven (appartementencomplexen boven het winkelcentrum). Daarnaast is de activiteit van vleermuizen in en in de directe omgeving van het plangebied, op basis van ervaringen bij andere projecten, als laag te kwantificeren. Om de aanwezigheid van kleine verblijfplaatsen en/of aantasting daarvan uit te kunnen sluiten dient hiernaar nader onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek is reeds opgestart en wordt uiterlijk 15 september afgerond.
Vissen
Het onderzoek naar vissen kan het gehele jaar plaatsvinden (met uitzondering van vorstperiodes). In de maand mei (2016) heeft er ook onderzoek plaatsgevonden naar vissen. Tijdens dit onderzoek is de bittervoorn niet waargenomen. Wel is de beschermde, conform beschermingscategorie 2, kleine modderkruiper veelvuldig waargenomen. Daarnaast zijn de volgende algemene soorten waargenomen: de tiendoornige stekelbaars, de zeelt en de Amerikaanse rivierkreeft. Een ontheffing Flora- en faunawet is, als aantoonbaar wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten niet nodig.
5.8.3 Conclusie
Op basis van het literatuuronderzoek, de veldverkenning, het uitgevoerde nader onderzoek en de beoogde werkzaamheden (waarbij de appartementencomplexen ongewijzigd behouden blijven) worden geen belemmeringen voor het plan verwacht, zie het onderzoek flora en fauna van 16 juni 2016 vanEcoquickscan. De verwachting is dat een ontheffing Flora- en faunawet niet noodzakelijk is en negatieve effecten kunnen worden voorkomen. Indien het nog lopende nader onderzoek uitwijst dat negatieve effecten toch niet kunnen worden uitgesloten, is een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk. De ervaring leert dat deze ontheffing wordt verleend indien mitigerende en/of compenserende maatregelen worden getroffen.
5.9 Water
Besluit ruimtelijke ordening
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie uiteengezet (de watertoets). De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze plannen/besluiten. De waterhuishouding wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater moeten dus (in samenhang) in beschouwing worden genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van de waterhuishouding betekent ook dat de waterhuishouding moet worden benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om deze integrale benadering vorm te geven en om het watersysteem gezamenlijk op orde te krijgen. Deze toets heeft in het kader van onderhavige ontwikkeling plaatsgevonden.
Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is een door de EU vastgestelde richtlijn ter bescherming van alle wateren en het bevorderen van het duurzaam gebruik van (oppervlakte- en grond)water. De Kaderrichtlijn omvat regelgeving ter bescherming van de wateren door middel van het stellen van haalbare doelen voor 2015. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. Het akkoord heeft als doel om in de periode tot 2015 de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat aan te pakken. In het akkoord zijn afspraken tussen alle overheden gemaakt om te zorgen dat er in alle gebieden voldoende bergend vermogen is om neerslag op een adequate manier af te voeren. Hierbij wordt het principe van 'vasthouden - bergen - afvoeren' gevolgd. Water moet zo lang mogelijk worden vastgehouden of geborgen in het gebied waar het is gevallen, zodat een zo gelijkmatige en beheerste afvoer mogelijk is. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuis-houdkundige maatregelen gericht op vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt zowel bij de gemeente en het waterschap (hoogheemraadschap) als bij de initiatiefnemers van ruimtelijke plannen.
Waterwet
In de Waterwet staat het watersysteem centraal en zijn de doelstellingen van het waterbeheer gericht op het duurzaam goed functioneren van het watersysteem. Om het beheer in de toekomst zo goed mogelijk vorm te geven en uit te voeren, is van belang dat het huidige wettelijke instrumentarium wordt gestroomlijnd en gemoderniseerd. Daarbij staat integraal waterbeheer centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, land-bouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld: zes vergunningen uit de oude 'waterbeheerwetten' gaan op in één watervergunning.
Keur
Voor werkzaamheden en activiteiten aan het water of aan waterkeringen geldt een aantal regels, zodat het hoogheemraadschap zijn taken goed kan uitoefenen. Deze regels zijn vastgelegd in een verordening, genaamd de Keur. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. In de Keur is geregeld dat kern- en beschermingszones voor waterkeringen (en watergangen) in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen deze zones niets zonder meer gebouwd en opgeslagen mag worden, waarbij voor de kernzone een strenger regime (bouwen binnen de kernzone is niet toegestaan) geldt dan voor de aangrenzende beschermingszone. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast dan wel het onderhoud wordt gehinderd. De breedte en maatvoeringen van deze zones is vastgelegd in de 'legger'.
Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem, zoals bouwen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering, dient bij het hoogheemraadschap ontheffing te
worden aangevraagd op grond van de Keur (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).
Voor eventuele lozingen op het oppervlaktewater dient toestemming verkregen te worden in het kader van de Waterwet.
Bodem-, Water- en Milieuplanplan 2016-2021 (Provincie Utrecht)
Op 7 december 2015 hebben Provinciale Staten het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht is vastgesteld. Het plan brengt de doelen van de provincie op het gebied van waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied bij elkaar. De volgende streefdoelen zijn opgesteld:
- De provincie streeft naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
- De provincie streeft naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
- De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
- De provincie streeft naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
Het plangebied is aangewezen als gebied waarvoor een normering voor de wateroverlast geldt. Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn en kunnen gebieden deels onder water komen te staan. Dit leidt tot schade en overlast. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, zijn normen vastgesteld. Deze normen variëren per landgebruiksfuncties: voor stedelijk gebied gelden strengere normen dan voor grasland. Deze normen voor wateroverlast zijn vastgelegd in de Waterverordeningen van de waterschappen. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van het watersysteem.
Waterbeheerplan 2010-2015 (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden)
Het Waterbeheerplan 'Water Voorop!' voor de periode 2010-2015 is op 28 oktober 2009 vastgesteld door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor deze periode beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Daarnaast is er in het document een overzicht opgenomen van de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015 en hoe het waterschap die wil bereiken. Het Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop' bestaat uit drie delen:
- Strategie: In het deel strategie wordt beschreven hoe er wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. De visie voor de lange termijn en de ambities voor de planperiode worden beschreven in dit document. Dit vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie.
- Beleids- en uitvoeringsplan: In het beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar de beleidsthema's en zeven vernieuwende projecten. De beleidsthema's zijn veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie. De zeven vernieuwende projecten hebben als doel het toekomstige waterbeheer een impuls te geven.
- Achtergronddocument: Het achtergronddocument gaat in op de Europese Kaderrichtlijn Water, een richtlijn voor schoon water. Dit achtergronddocument bevat de verplichte uitwerkingen van de Europese Kaderrichtlijn Water en afspraken tussen overheden die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze Europese richtlijn.
Op dit moment wordt gewerkt aan het Waterbeheerplan 2016-2021.
Handboek Watertoetsproces
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft een handboek opgesteld waarin wordt aangegeven hoe het waterschap invulling geeft aan het ruimtelijk ordeningsproces. In dit document wordt onder andere ingegaan op de aspecten waterveiligheid, schoon water, wateroverlast / watertekort en grondwater.
Voor onderhavige ontwikkeling is het aspect wateroverlast van belang, gezien het feit dat er sprake is van een geringe toename van verhard oppervlak.
Dit kan gevolgen hebben voor het watersysteem. Daarnaast is het belangrijk dat de omgeving geen hinder ondervindt van effecten als gevolg van een ontwikkeling (niet afwentelen in ruimte en tijd). Dit uitgangspunt wordt door het waterschap het 'standstill-principe' genoemd. Met andere woorden, ontwikkelingen moeten minstens hydrologisch neutraal zijn. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaal een standstill te krijgen is in de Keur (artikel 3.7) opgenomen dat het verboden is om zonder vergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak (toename verhard oppervlak) versneld tot afvoer te brengen richting oppervlaktewater. Een versnelde afvoer moet conform de Keur van het waterschap worden voorkomen of gecompenseerd. In beide gevallen kunnen verschillende methodieken en voorzieningen worden toegepast.
In het handboek is voor ontwikkelingen van verschillende omvangen aangegeven wat daarbij het advies is ten aanzien van het infiltratiesysteem. Bij een toename van verhard oppervlak tot 500 m2 in het stedelijk gebied en tot 1.000 m2 in het landelijk gebied is er geen verplichting vanuit het waterschap voor het aanleggen van een infiltratiesysteem dan wel het mogelijk maken van compensatie. Voor een grotere toename aan verhard oppervlak geldt dit wel. Tot 10.000 m2 geldt dat een infiltratiesysteem moet worden aangelegd met 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlak, dan wel dat er gecompenseerd moet worden door extra waterberging in het oppervlaktewatersysteem aan te leggen. Daarbij wordt als vuistregel 15% van de totale toename aan verhard oppervlak gehanteerd.
Watertoets
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en inpassingsplannen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Grondwater
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. De gemiddelde, langjarige karakteristieke grondwaterstanden van het 1WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de Grondwatercontourkaart Utrecht. Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde grondwaterstanden cq. seizoensvariatie verondersteld: droge periode = NAP -0.15 m, natte periode = NAP +0.25 m en gemiddeld = NAP +0.05 m. De langjarige gemiddelde grondwaterstand wordt beïnvloed door de diepgelegen polders bij Maarssen. De grondwaterstroming is als gevolg van de sterk drainerende werking sterk noordwestelijk gericht. De isohypsen (lijnen van gelijke stijghoogte) liggen relatief dicht bij elkaar.
Het plangebied ligt buiten de contourgrens van het beschermings- en aandachtsgebied van drinkwaterwingebied Groenekan (Vitens). De ontwikkeling heeft geen invloed op het langjarige grondwaterregime. Met voorliggend plan worden bovendien geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Afvalwater
In de Eykmanlaan en de Kapteynlaan ligt een gemengd transportriool 800/1200 mm uit 1958, onderdeel van het bemalingsgebied 9. Het gemengde stelsel in de aangrenzende Valetonlaan, Obbinklaan en Troosterlaan bestaat uit eivormige buizen 300/450 en 400/600 mm op circa NAP -0.15/-0.65 m. Zowel het huishoudelijke afvalwater als het hemelwater wordt vermengd (of gescheiden) ingezameld en vermengd getransporteerd naar het rioolgemaal aan de Professor Leonard Fuchslaan. Uiteindelijk wordt het afvalwater via het transportriool in de Kardinaal de Jongweg en Brailledreef afgevoerd naar de rwzi aan het Zandpad. Het afvalwater dat bij hevige neerslag niet verwerkt kan worden, wordt via overstorten op de Singels Tuindorp geloosd.
Het huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater uit het plangebied dient in de toekomstige situatie onder vrijverval aangesloten te worden op de openbare riolering in de Eykmanlaan of de Obbinklaan. Deze riolering voert af naar de centrale zuivering aan het Zandpad. Alle nieuwe vuilwaterlozers dienen een aparte huisaansluiting te krijgen. Voor de aansluiting op de openbare riolering wordt een aansluitvergunning aangevraagd.
Hemelwater
Conform het waterbeleid dient het hemelwater bij nieuwe ontwikkelingen ter plaatse van het te ontwikkelen gebied te worden verwerkt of direct te worden afgevoerd naar oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. Bij toename van het verharde oppervlak moet extra berging worden gecreëerd in de riolering, in infiltratievoorzieningen of in het oppervlaktewater. Om de extra hemelwaterafvoer op te vangen wordt het huidige oppervlaktewatersysteem vergroot. Als regel wordt gesteld dat de grootte van het extra oppervlaktewater 15% van het extra verharde oppervlak is. In dit geval is sprake van toename van verhard oppervlak van 638 m2. Uitgaande van de vuistregel moet (638 x 15% =) 95,7 m2 watercompensatie gerealiseerd worden. Onder het thema 'oppervlaktewater' wordt hierop nader ingegaan.
Uitgangspunt is dat bij de demping de gehele duiker onder de kruising Jordanlaan/Eykmanlaan vervangen wordt, zodat deze in een rechte lijn blijft liggen. Het Hoogheemraadschap heeft de wens dat de duiker wordt opgewaardeerd tot een kokerprofiel, zodat de doorstroming verbeterd wordt ten opzichte van de huidige situatie. Over deze kwalitatief betere uitvoering van de duiker zijn tussen het Hoogheemraadschap, de gemeente en de ontwikkelaar aanvullende afspraken gemaakt. De aanpak van het voormalig inundatiekanaal van de Nieuwe Hollandse Waterlinie leidt ertoe dat het oppervlak van de waterput vermindert (met circa 300 m2). Het oppervlak van de doorgaande waterstroom wordt vergroot. Hoewel het netto wateroppervlak iets afneemt wordt de kwaliteit van het (doorgaande) waterstelsel vergroot.
Hemelwater vanaf daken mag afgevoerd worden naar oppervlaktewater, mits er geen uitlogende materialen (koper, lood zink) gebruikt worden voor dak, dakgoot en regenpijpen.
Oppervlaktewater
In het plangebied bevindt zich langs de Prof. Jordanlaan een brede singel, een primaire watersingel en een voormalig inundatiekanaal van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is de waterkwaliteit- en waterkwantiteitbeheerder van de 'Singels Tuindorp' en hanteert een streefpeil van NAP +0.20 m. In 1958 is ter plaatse van de kruising met de Eykmanlaan op b.o.b. (binnen-onderkant-buis) NAP -0.75 m een duiker met een doorsnede van 1000 mm aangelegd.
Onderhavig plan maakt in het kader van de benodigde watercompensatie extra oppervlaktewater mogelijk. Het bestaande water langs de Professor Jordanlaan wordt verder uitgebreid. Echter wordt ook een deel van het water langs deze weg gedempt. De totale toename aan water bedraagt 22 m2. In de bijlagen bij dit bestemmingsplan is een overzicht van de waterhuishoudkundige situatie opgenomen.
Gezien het feit dat er 95,7 m2 watercompensatie moet worden gerealiseerd, betekent dit dat er na realisatie van 22 m2 extra oppervlaktewater nog een opgave voor 73,7 m2 bestaat. Dit extra oppervlaktewater is te realiseren in een nieuwe duiker. Door de duiker uit te voeren in een kokerprofiel en te voorzien van voldoende 'lucht', kan het wateroppervlak in de duiker ook bijdragen aan extra bergingscapaciteit. Een kokerduiker voldoet aan de eisen en wensen van de gemeente en het hoogheemraadschap en vergroot de ruimtelijke kwaliteit en waterbeleving onder de volgende voorwaarden:
- rechthoekig
- lengte duiker maximaal 45 meter
- inwendige breedte van de duiker minimaal 1 meter
- inwendige hoogte van de duiker minimaal 1,2 meter
- binnenonderkant van de duiker tussen N.A.P. minus 0,75 meter (0,25 meter lucht) en N.A.P. minus 0,60 meter (0,40 meter lucht) bij een waterpeil van N.A.P. plus 0,20 meter
- Uitsteeklengte buiten dam maximaal 0,50 meter
Een dergelijke duiker vereist wel de nodige inpassing met de overige, bestaande ondergrondse infrastructuur zoals de kabels en leidingen én de riolering. Ter plaatse van de Eykmanlaan bevindt zich een gemengd riool met een transportfunctie, voor de huidige duiker is destijds een soort kruisingsconstructie gerealiseerd. De ruimtelijke consequenties van de duiker worden uitgezocht.
Watervergunning
In de Keur (artikel 3.7) is opgenomen dat het verboden is om zonder watervergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld af te voeren. Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied geldt een algemene regel (Algemene regels Keur nr.14). Als aan de algemene regel wordt voldaan is geen melding of vergunning nodig. Wordt er nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht boven de gestelde ondergrens moeten er compenserende maatregelen getroffen worden die deze overlast voorkomen. In de watervergunning worden hierover voorwaarden opgenomen. Met plan van de Gaard wordt meer dan 500m2 extra verhard oppervlak toegevoegd waardoor een vergunning op dit punt noodzakelijk is.
Op basis van artikel 3.3 lid 1 onder a van de Keur is er ook een vergunning noodzakelijk omdat er in het plangebied extra oppervlaktewater wordt gerealiseerd. Het is verboden zonder vergunning een oppervlaktewaterlichaam aan te leggen, geheel of gedeeltelijk te dempen of in de afmetingen of constructies daarvan veranderingen aan te brengen of oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden. Het hoogheemraadschap heeft inmiddels een watervergunning verleend.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan. Deze waterparagraaf is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
5.10 Duurzaamheid
Algemeen
Duurzaam Bouwen, kortweg Dubo, gaat over mens- en milieubewust bouwen van woningen, utilitaire bouwwerken zoals kantoren en scholen en civiele objecten zoals bruggen en wegen. Het gaat over de fase van het stedenbouwkundige ontwerp via het gebouwontwerp tot de uitvoering en het gebruik. Onderwerpen zijn onder andere materiaalgebruik, energieverbruik, binnenmilieu, flexibiliteit, maar ook intensief ruimtegebruik en locatiekeuze. Voor gebruikers levert duurzaam bouwen comfort, gemak, veiligheid, gezondheid en kostenbesparingen. Zodat mensen lang en plezierig in hun huis kunnen wonen en in kantoren of scholen kunnen werken en verblijven. Duurzaam bouwen is investeren in de toekomst én het is goed voor het milieu. Utrecht heeft een gedegen duurzaam bouwen beleid en voert dit al jaren door.
In 2014 heeft de gemeente een duurzaamheidsrapport opgesteld. Dit rapport maakt inzichtelijke wat de gemeente op de verschillende beleidsterreinen doet en bereikt op het gebied van duurzaamheid. Dit rapport is een eerste en noodzakelijke stap om komende jaren verder in te zetten op integratie van duurzaamheid in de verschillende beleidsterreinen. Het verslag beschrijft de staat van de duurzaamheid binnen de Utrechtse gemeentegrenzen en besteedt zowel aandacht aan de inspanningen als aan de resultaten daarvan.
Beoordeling
In het SPVE de Gaard is aan de initiatiefnemer gevraagd inzicht te geven in ruimtelijk relevante maatregelen zoals zongericht bouwen, Warmte Kracht Koppeling al dan niet gecombineerd met Warmte-Koude Opslag, aansluiting Warmtenet of anderszins genoemd in de NVN 7125 (Energie Maatregelen gebied). Op dit moment is de ontwikkelaar de toepassing van deze duurzame maatregelen aan het onderzoeken en waar mogelijk worden de maatregelen toepast. Vooruitlopend op de resultaten van deze onderzoeken wordt op verschillende punten al wel aan duurzaam bouwen gedaan.
In de huidige situatie scoort winkelcentrum De Gaard op het punt van milieu en duurzaamheid niet goed. In de winkels zijn de installaties voor koeling en verwarming verouderd en minder milieuvriendelijk. In het kader van onderhavig plan de worden alle installaties verbeterd en (deels) vernieuwd.
Bij de bestaande woningen wordt geïnvesteerd in comfort en milieumaatregelen. De milieu-ongunstige collectieve verwarming wordt vervangen door een individueel systeem met hoog rendement. Daarnaast wordt er dubbele beglazing aangebracht in de woningen en vindt er in de toekomst gevelisolatie plaats. Ook de trappenhuizen en entrees worden fors verbeterd, zowel kwalitatief als op energetisch vlak. Zowel bij bestaande als nieuwe woningen wordt daarnaast 'sedumbegroeiing' op de daken aangelegd. Op die manier worden het waterbergend vermogen en de isolatiewaarde verbeterd, terwijl het uitzicht vanuit de woningen aantrekkelijker wordt. Tot slot worden er zonnepanelen op de hoogste daken toegepast.
De eigenaar streeft in de toekomst naar een 'BREEAM-certificaat' (very) good voor het gehele winkelcentrum.
Tot slot wordt geen FSC-hout en bouwmaterialen die giftige stoffen uitlogen (zink e.d.) gebruikt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect duurzaamheid zorgvuldig in de plannen zijn geïntegreerd.
5.11 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld.
De belangrijkste bepalingen uit de wetgeving zijn de volgende:
- Archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in situ in de bodem behouden en beschermd te worden. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud ex situ, door middel van opgraven en het bewaren van vondsten en informatie in een depot.
- Het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden moet in een zo vroeg mogelijk stadium plaatsvinden, zodat hiermee in de plannen voor ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden kan worden en eventueel gekozen kan worden voor archeologie-sparende alternatieven.
- De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed is verschoven van Rijk en provincies naar de gemeentes. Gemeentes zijn verplicht om bij nieuwe bestemmingsplannen en bestemmingsplanwijzigingen rekening te houden met archeologie en kunnen archeologische randvoorwaarden opleggen aan vergunningen.
- De initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten moet het archeologische onderzoek zelf regelen en betalen (principe “de verstoorder betaalt”).
Gemeentelijk beleid
In navolging van de gewijzigde Monumentenwet heeft de gemeente Utrecht een eigen archeologiebeleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de Archeologische Waardenkaart. De verordening en waardenkaart zijn in 2009 vastgesteld. In de verordening zijn regels ten aanzien van de omgang met archeologische waarden in de bodem opgenomen. Op de waardenkaart staat aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn. Uitvoering van het gemeentelijke archeologiebeleid gebeurt via het in de verordening opgenomen vergunningstelsel.
Archeologische verwachting bestemmingsplangebied De Gaard e.o, Tuindorp Oost
Volgens de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht geldt voor het bestemmingsplangebied De Gaard eo, Tuindorp Oost de volgende archeologische waarde/verwachting:
- Het oostelijke deel van het plangebied heeft een archeologische verwachting (groen op de Waardenkaart) alsmede een stukje in het noorden en zuiden van het plangebied. Een archeologievergunning is verplicht bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte > 1.000 m2 en dieper dan 50 cm beneden huidig maaiveld.
- De overige delen van het plangebied hebben geen archeologische verwachting (wit op de Waardenkaart). Hier hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden of een archeologievergunning te worden aangevraagd bij bodemingrepen. Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. REO afdeling Erfgoed, gemeente Utrecht, 030-2863990 te worden gedaan.
Afbeelding: De ligging van het bestemmings plangebied (met zwart aangegeven) op de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht en legenda.
5.12 Kabels En Leidingen
Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden. Voorafgaand aan de werkzaamheden in de grond wordt een KLIC-melding gedaan.
5.13 Kwaliteit Van De Leefomgeving
De beleving van de ruimte is belangrijk. Daarbij zijn in het bijzonder vier aspecten van belang: zon/schaduw, wind, stank/geur en spraakverstaanbaarheid, waarbij de eerste twee aspecten vooral bij hoogbouw (hoger dan 30 meter) relevant zijn. Afhankelijk van de aanwezige of beoogde functies in de (semi-)openbare ruimte zal deze hinder- of overlastsituatie meer of minder storend worden ervaren en zo een positief of negatief effect op de beleving geven.
In de voorgaande paragrafen is het plan aan verschillende haalbaarheidsaspecten getoetst. Daaruit zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling gebleken. Bovendien zorgt de ontwikkeling ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt verbeterd. Het winkelcentrum is in de toekomst meer naar buiten gericht en beter geïntegreerd in de omgeving. De herontwikkeling en uitbreiding van het woningaantal zorgt voor een versterking van de levendigheid van het gebied.
Het plan draagt bij aan een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.
5.14 Gezondheid
In de voorgaande paragrafen is reeds ingegaan op diverse aspecten van gezondheid zoal geluid en luchtkwaliteit. De verkeersintensiteiten over de Eijkmanlaan (zuidelijke deel) en de Kapteynlaan zijn relatief beperkt van omvang (minder dan 10.000 mvt/etm). Dat betekent dat de lokale bijdrage aan de luchtverontreiniging niet heel groot zal zijn. Voor de geplande nieuwe woningen langs de Eykmanlaan wordt geadviseerd om zowel de buitenruimte als de aanzuigopeningen van eventueel gebruikte ventilatiesystemen aan de zijde van het binnenterrein te oriënteren. De bevoorrading van de AH-vestiging zal inpandig plaats vinden, waardoor de overlast van lawaai zal afnemen. Vanuit gezondheidskundig oogpunt is dit een belangrijke winst ten opzichte van de huidige situatie. In het plan wordt uitgegaan van een goede bereikbaarheid van het winkelcentrum per fiets en is ruim aandacht voor het groen en de bomenstructuur. De stimulering hiervan is positief voor de volksgezondheid.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de bepaling van de financieel economische uitvoerbaarheid zijn de financiële consequenties van dit bestemmingsplan in beeld gebracht.
Kostenverhaal
De gronden waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, zijn gronden die voor een groot deel in eigendom zijn van de gemeente Utrecht. Het kostenverhaal voor het deel waar de nieuwe winkels en woningen gerealiseerd worden, is door middel van de gronduitgifte verzekerd. De overige gronden zijn in eigendom bij de belegger van winkelcentrum de Gaard, Nevo Vastgoed B.V.. De herontwikkeling van het winkelcentrum geschiedt door TOP Vastgoed B.V., met welke partij de gemeente de gronduitgifteovereenkomst heeft gesloten.
De uitvoering van het bouwrijpmaken, de aanleg van infrastructuur en de herinrichting van de openbare ruimte vindt plaats door de ontwikkelaar doch voor rekening van de gemeente, op turn-key basis.
Naast de kosten voor de aanleg van de infrastructuur en de inrichting van de openbare ruimte zijn met de ontwikkelaar afspraken gemaakt over de dekking van gemeentelijke plankosten en de eventueel vereiste verkeersmaatregelen voor de KWL-lanen (zijstraten van de Kapteijnlaan).
De ambtelijke kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen worden door middel van leges gedekt.
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.
Planschade
Planschadeclaims kunnen voortvloeien uit het plan en zijn op voorhand niet uit te sluiten. Met de ontwikkelaar zijn in de gronduitgifteovereenkomst afspraken (als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro) gemaakt met betrekking tot eventuele planschadeclaims. Daarmee wordt voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen in het belang van de aanvrager.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In de afgelopen jaren heeft intensief overleg plaats gevonden met vertegenwoordigers van bewoners en van de winkeliers in de klankbordgroep en met andere betrokken partijen, zoals de wijkraad. In de klankbordgroep zitten bewoners van de buurten Voordorp, Tuindorp, Tuindorp-Oost, bewoners van de woningen boven De Gaard, ondernemers uit De Gaard en van vertegenwoordigers van de Wijkraad Noordoost en het Buurtcomité Tuindorp-Oost.
In maart 2012 is op diverse bewonersavonden het schetsplan, opgesteld door TOP vastgoed voor de aanpak van Winkelcentrum De Gaard gepresenteerd. Ook zijn bewoners meerdere malen schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van de plannen. Informatie over het project De Gaard kon ook worden ingezien op de website van de gemeente.
In 2013 heeft intensief overleg plaats gevonden in de klankbordgroep over de opstelling van het bouwplan en het inrichtingsplan. Met de bewoners van de bovengelegen woningen is aanvullend overleg gevoerd over de gevolgen van de uitbreiding en de ontsluiting van hun woningen.
Het schetsplan en de overleggen hebben als basis gediend voor het SPvE. Het SPvE heeft van 20 juni tot 17 juli 2014 ter visie gelegen. De reacties hebben geleid tot diverse aanpassingen en tot nader onderzoek. Vervolgens is het SPvE ter vaststelling aan de raad aangeboden. Gedurende dit traject is er voor de raadscommissieleden een werkbezoek aan de locatie georganiseerd en een extra bijeenkomst, in de vorm van tafelgesprekken, georganiseerd met bewoners om te komen tot voorstellen voor planoptimalisatie. Deze planoptimalisatie is opgenomen in raadsvoorstel. Vervolgens is het plan met 3 amendementen vastgesteld, zie ook paragraaf 2.3.2.
Het uitgebreide overleg tussen de verschillende partijen heeft geleid tot bijstelling van de plannen in de door bewoners en winkeliers gewenste richting.
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze herontwikkeling van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.
In paragraaf 2.2 is het plan getoetst aan de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie(PRS) 2013 – 2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening(PRV) 2013. Er zijn geen provinciale belangen in het geding. De provincie heeft dat bevestigd.
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Met inachtneming van de watertoets vormen de wateraspecten geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar paragraaf 5.9
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Planopzet
7.1.1 Opzet van dit hoofdstuk
In deze paragraaf wordt uitgelegd wat een bestemmingsplan is, hoe de regels worden opgesteld en hoe van die regels kan worden afgeweken. Ook wordt een toelichting gegeven op een aantal algemene onderwerpen zoals horeca en bedrijvigheid.
In paragraaf 7.2 wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven.
Tot slot wordt in paragraaf 7.3 de handhaving van de regels besproken
7.1.2 Opzet en werking bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit regels, de verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen de juridische regeling over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken" (artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening). In andere woorden: het bestemmingsplan regelt waarvoor een perceel grond en eventuele gebouwen daarop mogen worden gebruikt. Als je er mag bouwen, kan het bestemmingsplan regelen hoe hoog of hoe groot een gebouw mag zijn.
De verbeelding laat de begrenzing van het bestemmingsplan zien met daarbinnen de verschillende bestemmingen met aanduidingen, die in de bijbehorende legenda worden verklaard.
In de toelichting is in de vorige hoofdstukken een beleidsmatige onderbouwing gegeven van de regeling. In deze paragraaf wordt de juridische werking van de regeling nader toegelicht.
De digitale versie van het bestemmingsplan is, juridisch gezien, leidend. Bij de opzet van de verbeelding is de digitale versie daarom het uitgangspunt. Als het bestemmingsplan digitaal geraadpleegd wordt en een plek geselecteerd wordt, wordt in het beeldscherm automatisch getoond welke regels op die plek van toepassing zijn. Een geprinte versie kan voor interpretatieproblemen zorgen, omdat de grenzen van bestemmingen en andere vlakken over elkaar kunnen vallen, bijvoorbeeld de bestemmingsgrens, de grens van een bouwvlak, de plangrens en de grens van een bepaalde zone, zoals een beschermd stadsgezicht. Die grenzen zijn dan niet meer afzonderlijk zichtbaar. Bij het digitaal raadplegen van de verbeelding is dat geen probleem, omdat de regels die gelden op een punt dat binnen de grenzen van het plan valt automatisch getoond worden.
Naast regels die op een bepaalde plek gelden, staan in hoofdstuk 1 en 3 van het bestemmingsplan regels die voor het hele plangebied gelden, zoals begripsomschrijvingen, wijze van meten en algemene regels om van de regels van hoofdstuk 2 af te wijken. Deze algemene regels worden niet automatisch getoond, als een plek op de digitale verbeelding wordt aangeklikt.
7.1.3 Utrechtse en wettelijke standaard
Waar mogelijk, zoals bij de bestemmingen Verkeer, Verkeer en verblijf en Wonen, worden de Utrechtse standaardregelingen gebruikt, die als basis dienen voor de meeste bestemmingsplannen, maar om te voldoen aan de doelstelling van dit bestemmingsplan is er maatwerk nodig.
De wettelijk verplichte standaard wordt uiteraard gevolgd. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd (zie paragraaf 7.1.4) en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker.
7.1.4 Standaardopbouw van de regels
De opzet van een artikel met regels bij een bepaalde bestemming, de artikelen in hoofdstuk 2 van de regels, is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte functies);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijkingsregels van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
- afwijkingsregels van de gebruiksregels;
- eventueel een aanlegvergunningstelsel, bijvoorbeeld ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
- in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.1.5 Afwijken van het bestemmingsplan
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van de regels van het bestemmingsplan. De Wabo geeft in artikel 2.12 drie afwijkingsmethodes voor het verlenen van de vergunning:
- 1. de reguliere procedure voor het afwijken op grond van regels die in het bestemmingsplan zelf staan;
- 2. de reguliere procedure voor het afwijken voor een activiteit die valt onder het lijstje van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
- 3. de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht als het bovenstaande niet van toepassing is en er wordt een ruimtelijke onderbouwing gemaakt.
In dit bestemmingsplan wordt de flexibiliteit en de grip op functieveranderingen veelal met hulp van de eerste methode geregeld. Het bestemmingsplan geeft dan eerst een regel waarin iets niet mag, bijvoorbeeld: 'horeca is niet toegestaan', en vervolgens regels waarin de voorwaarden staan om van die regel af te wijken. Een voorbeeld daarvan is: "burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel 'horeca is niet toegestaan' een omgevingsvergunning verlenen voor een restaurant, onder voorwaarde dat...'. Als het bestemmingsplan zo'n mogelijkheid niet regelt, kan met methode 2 van het bestemmingsplan worden afgeweken, als de activiteit op het lijstje staat en het gemeentelijke beleid de toepassing van deze methode toestaat. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het aantal restaurants wil uitbreiden.
7.1.6 Regeling bijbehorende bouwwerken
In 2014 zijn de mogelijkheden van het vergunningvrij bouwen verruimd door de aanpassing van artikel 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Door deze verruiming is het niet meer nodig om in een stedelijke gebied een nadere regeling voor het bouwen van bouwwerken aan of bij een hoofdgebouw in een bestemmingsplan op te nemen.
In de Nota van Toelichting bij het besluit tot verruiming wordt de werking van de vergunningvrije regeling uitgebreid toegelicht (zie: Staatsblad, 2014, nr. 333).
7.1.7 Regeling horeca-activiteiten
7.1.8 Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
7.2 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de belangrijkst begrippen verklaard, ook de begrippen die in andere bestemmingsplannen niet gangbaar zijn, zoals winkelstraatfunctie en functiemengingsfunctie. Het artikel spreekt verder voor zich.
Artikel 2 Wijze van meten
In het bestemmingsplan worden met maten grenzen aangegeven. Artikel 2 laat zien hoe de maten gemeten worden.
Artikel 3 Detailhandel
De beoogde kiosk heeft de bestemming 'detailhandel' gekregen.
Artikel 4 Gemengd
Het winkelcentrum De Gaard en de uitbreiding zijn voorzien van de bestemming Gemengd. Het gaat hier om een cluster van winkels. Tevens zijn op de begane grond (en kelders) vormen van dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en horeca mogelijk. De bestaande en nieuwe woningen boven het winkelcentrum zijn eveneens bestemd. In de bouwregels zijn de maximale hoogten opgenomen voor de bestaande en nieuwe bebouwing. Ook is vanwege de inpassing van installaties een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat de bestaande 'dove gevel' nabij de installaties als dove gevel behouden blijft.
Om het parkeerdek mogelijk te maken is een nadere aanduiding "parkeerterrein" opgenomen.
Ondersteunende horeca
Bij sommige winkeliers bestaat de behoefte om, ter ondersteuning van de winkelfunctie, een deel van de winkel te gebruiken voor horeca. Een bekend voorbeeld is bijvoorbeeld een bakker die klanten de gelegenheid wil geven om een gebakje ter plaatse te eten bij een kopje koffie. In het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012 zijn de algemene voorwaarden hiervoor weergegeven. Om oneigenlijke concurrentie met 'gewone' horeca te voorkomen moet er een relatie zijn tussen de horeca-activiteit en de hoofdactiviteit. In het geval van een dierenwinkel is het op voorhand niet erg aannemelijk dat er een relatie is tussen de verkoop of verzorging van dieren en de horeca-activiteit, terwijl dat in het geval van een bakker wel is aan te tonen.
Artikel 5 Groen
De bestemming Groen is bedoeld voor de bestaande en nieuwe groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen. In deze bestemming is ook waterbeheer en waterberging mogelijk. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk. Deze bestemming biedt enerzijds bescherming ter behoud van bestaande groenvoorziening, maar geeft anderzijds ook de nodige flexibiliteit voor de beoogde herindeling.
Artikel 6 Maatschappelijk
De kerk, een bestaande maatschappelijke functie waar reeds een maatschappelijke bestemming geldt, is opnieuw als zodanig bestemd.
Artikel 7 Verkeer
Deze bestemming is van toepassing op de Eykmanlaan waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op het verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen, openbare gebieden, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, groen- en waterpartijen en het snippergroen maken hier deel van uit. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.
Deze bestemming biedt onder meer ruimte aan een groene inrichting, aan het plein en terrassen bij horecagelegenheden.
Artikel 9 Water
Deze gronden zijn bestemd voor water en waterberging. Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de nieuw aan te leggen en te behouden watergang. Kunstwerken zoals bruggen zijn binnen deze bestemming toegelaten.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
Vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het gebied is een (dubbel)bestemming opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezig bodemarchief. Er dient getoetst te worden aan de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 13 Algemene bouwregels
Kleine overschrijdingen
Lid 1 van dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Voorwaardelijke verplichting ter uitvoering van het parkeerbeleid
Lid 2 regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013).
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.
Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.
Omzetting en woningvorming
In lid 3 is het in 2015 vastgestelde beleid over omzetting en woningvorming vertaald in een regeling. In paragraaf 2.2 is de beleidsmatige achtergrond kort toegelicht. De regels in dit lid zien, met toepassing van 3.1.2 lid 3 Besluit ruimtelijke ordening, op het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat.
Lid 3 onder a verbiedt woningvorming en omzetting. Met woningvorming wordt bedoeld: een woning door bouwkundige splitsing zodanig opdelen dat nieuwe woningen ontstaan die afzonderlijk verhuurd kunnen worden of waarop een appartementsrecht gevestigd kan worden. De definitie van woningvorming wijkt enigszins af van de definitie die in het huisvestingsbeleid wordt gehanteerd. In dat beleid wordt namelijk een onderscheid gemaakt in woningvorming door het creëren van verhuurbare wooneenheden en in kadastrale splitsing. Ruimtelijk gezien is dat onderscheid niet relevant en wordt alleen het resultaat, namelijk: meer woningen, in ogenschouw genomen.
Met omzetting wordt bedoeld het veranderen van een (zelfstandige) woning in een woning waar onzelfstandige bewoning (bijvoorbeeld kamerverhuur of etagegewijze verhuur) plaatsvindt.
Het verbod onder a kan met een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) toegestaan worden. Een dergelijke vergunning wordt verleend als voldaan wordt aan de Beleidsregels Hoofdstuk 4 Huisvestingsverordening 2015, wat betekent dat de te veranderen woning groot genoeg is, de te vormen woningen groot genoeg zijn of de omgezette woonruimte voldoende verblijfruimte heeft, sprake is van een goede daglichttoetreding en de overlast voor de directe buren door geluid aanvaardbaar is. Ook moet voldaan worden aan de algemene leefbaarheidseisen die in dezelfde beleidsregels te vinden zijn, als hulpmiddel bij de beoordeling in hoeverre er geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt .
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Omzetting en woningvorming zonder bouwkundige aanpassingen
Het vormen en omzetten van woningen is soms ook mogelijk zonder dat er een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is. Daarom is het verbod van artikel 13.3 hier als gebruiksverbod opgenomen. De werking van dit artikel is verder overeenkomstig dat artikel.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel regelt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 17 Overige regels
Geluidsonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het wegverkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met de ontheffing Hogere waarde.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.
Artikel 18 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 19 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
7.3 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Lijst van horeca-activiteiten
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven 'Functiemenging'
Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Toepassing Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
- 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
- 2. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging':
- niet van toepassing of niet relevant < kleiner dan > groter = gelijk aan cat. categorie e.d. en dergelijke kl. klasse n.e.g. niet elders vermeld | o.c. opslagcapaciteit p.c. productiecapaciteit p.o. productieoppervlak b.o. bedrijfsoppervlak v.c. verwerkingscapaciteit u uur d dag w week j jaar | |||||||
SBI-CODE 1993 | SBI-CODE 2008 | OMSCHRIJVING | ||||||
nummer | CATEGORIE | |||||||
01 | 01 | - | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW | |||||
014 | 016 | 0 | Dienstverlening ten behoeve van de landbouw: | |||||
014 | 016 | 2 | - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² | B1 | ||||
014 | 016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² | B1 | ||||
15 | 10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN | |||||
151 | 101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||
151 | 101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
1552 | 1052 | 2 | Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1581 | 1071 | 1 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2.500 kg meel/week | B1 | ||||
1584 | 10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||
1584 | 10821 | 3 | - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1584 | 10821 | 6 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1593 t/m 1595 | 1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke | B1 | |||||
17 | 13 | - | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||
174, 175 | 139 | Vervaardiging van textielwaren | B2 | |||||
176, 177 | 139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | B2 | |||||
18 | 14 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||
181 | 141 | Vervaardiging kleding van leer | B2 | |||||
20 | 16 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE | |||||
203, 204, 205 | 162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
205 | 162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | B1 | |||||
22 | 58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||
2222.6 | 18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | B1 | |||||
2223 | 1814 | A | Grafische afwerking | A | ||||
2223 | 1814 | B | Binderijen | B1 | ||||
2224 | 1813 | Grafische reproductie en zetten | B1 | |||||
2225 | 1814 | Overige grafische activiteiten | B1 | |||||
223 | 182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | A | |||||
24 | 20 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | |||||
2442 | 2120 | 0 | Farmaceutische productenfabrieken: | |||||
2442 | 2120 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | B1 | ||||
26 | 23 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | |||||
2615 | 231 | Glasbewerkingsbedrijven | B2 | |||||
262, 263 | 232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | |||||
262, 263 | 232, 234 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | B1 | ||||
267 | 237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||
267 | 237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² | B2 | ||||
2681 | 2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | B2 | |||||
28 | 25 | - | VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN) | |||||
281 | 251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
284 | 255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
2852 | 2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
30 | 26, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||
30 | 26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties | B1 | ||||
33 | 26, 32, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||
33 | 26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties | B | ||||
36 | 31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² | A | ||||
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden en dergelijke | B1 | |||||
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | B1 | |||||
3663.1 | 32991 | Sociale werkvoorziening | B1 | |||||
40 | 35 | - | PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||
40 | 35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||
40 | 35 | C1 | - < 10 MVA | B1 | ||||
40 | 35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | |||||
40 | 35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A | A | ||||
40 | 35 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C | B1 | ||||
40 | 35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||
40 | 35 | E2 | - blokverwarming | B1 | ||||
41 | 36 | - | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | |||||
41 | 36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||
41 | 36 | B1 | - < 1 MW | B1 | ||||
45 | 41, 42, 43 | - | BOUWNIJVERHEID | |||||
45 | 41, 42, 43 | 3 | Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² | B1 | ||||
50 | 45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||
501, 502, 504 | 451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | B1 | |||||
5020.4 | 45204 | B | Autobeklederijen | A | ||||
5020.5 | 45205 | Autowasserijen | B1 | |||||
503, 504 | 453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | B1 | |||||
51 | 46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||
5134 | 4634 | Groothandel in drank | C | |||||
5135 | 4635 | Groothandel in tabaksproducten | C | |||||
5136 | 4636 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | C | |||||
5137 | 4637 | Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen | C | |||||
514 | 464, 46733 | Groothandel in overige consumentenartikelen | C | |||||
5148.7 | 46499 | 0 | Groothandel in vuurwerk en munitie: | |||||
5148.7 | 46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | C | ||||
5153 | 4673 | 0 | Groothandel in hout en bouwmaterialen: | |||||
5153 | 5153 | 1 | - algemeen | C | ||||
5153 | 4673 | 2 | - indien b.o. < 2.000 m² | B1 | ||||
5153.4 | 5153.4 | 4 | Zand en grind: | |||||
5153.4 | 46735 | 6 | - indien b.o. < 200 m² | B1 | ||||
5154 | 4674 | 0 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||
5154 | 5154 | 1 | - algemeen | C | ||||
5154 | 4674 | 2 | - indien b.o. < 2.000 m² | B1 | ||||
5156 | 4676 | Groothandel in overige intermediaire goederen | C | |||||
52 | 47 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN | |||||
527 | 952 | Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) | A | |||||
60 | 49 | - | VERVOER OVER LAND | |||||
6022 | 493 | Taxibedrijven | B1 | |||||
6024 | 494 | 0 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² | C | ||||
603 | 495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | B1 | |||||
63 | 52 | - | DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER | |||||
64 | 53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||
641 | 531, 532 | Post- en koeriersdiensten | C | |||||
71 | 77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||
711 | 7711 | Personenautoverhuurbedrijven | B2 | |||||
712 | 7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) | C | |||||
713 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | C | |||||
72 | 62 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke | A | ||||
72 | 58, 63 | B | Datacentra | B1 | ||||
73 | 72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||
732 | 722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A | |||||
74 | 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||
7481.3 | 74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | C | |||||
7484.4 | 82992 | Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke | A | |||||
90 | 37, 38, 39 | MILIEUDIENSTVERLENING | ||||||
9001 | 3700 | B | Rioolgemalen | B1 | ||||
93 | 96 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||
9301.3 | 96013 | A | Wasverzendinrichtingen | B1 |
Bijlage 1 Spve
Bijlage 2 Raadsbesluit Spve Zonder Bijlagen
Bijlage 2 Raadsbesluit SPvE zonder bijlagen
Bijlage 3 Effectenanalyse Strabo 2014
Bijlage 3 Effectenanalyse Strabo 2014
Bijlage 4 Berekening Parkeren
Bijlage 5 Overzicht Parkeerplaatsen Openbare Ruimte
Bijlage 5 Overzicht parkeerplaatsen openbare ruimte
Bijlage 6 Overzicht Groenplan En Kapplan
Bijlage 6 overzicht groenplan en kapplan
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer Reconstructie
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeer reconstructie
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Bedrijfslawaai
Bijlage 9 Akoestisch onderzoek bedrijfslawaai
Bijlage 10 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 10 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 11 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 11 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 12 Natuurtoets Flora En Fauna
Bijlage 12 Natuurtoets flora en fauna
Bijlage 13 Overzicht Waterhuishouding
Bijlage 13 Overzicht waterhuishouding
Bijlage 14 Functioneel Ontwerp Openbare Ruimte
Bijlage 14 functioneel ontwerp openbare ruimte