KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Artikel 4 Horeca
Artikel 5 Verkeer - Parkeergarage
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 8 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelbepaling
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doelstelling
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Gebiedsspecifiek Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
5.2 Milieu-effectrapportage Stationsgebied Utrecht
5.3 Geluidhinder
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Bodemkwaliteit
5.7 Archeologie
5.8 Flora En Fauna
5.9 Duurzaamheid
5.10 Water
5.11 Bezonning
5.12 Windhinder
5.13 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
7.2 Planvorm
7.3 Opbouw Regels
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
7.5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
7.6 Lijst Van Horeca-inrichtingen
7.7 Handhaving
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Aanvullende Mer, Arcadis, D.d. 18 Juni 2007
Bijlage 2 Gevoeligheidsanalyse Bij Aanvullend Mer, Arcadis, D.d. 6 Juni 2008
Bijlage 3 Onderzoek Akoestiek Weg- En Railverkeer, Peutz, D.d. 11 Februari 2011
Bijlage 4 Onderzoek Naar Geluid Uit De Omgeving Vanwege Geluidsinstallaties En Parkeergarages, Peutz, D.d. 10 December 2008, Gewijzigd D.d. 18 Mei 2009
Bijlage 5 Onderzoek Naar Geluid Uit De Omgeving Vanwege Geluidsinstallaties En Parkeergarages, Peutz, D.d. 11 December 2008, Gewijzigd D.d. 18 Mei 2009
Bijlage 6 Oplegnotitie Akoestiek, Peutz, D.d. 10 Februari 2011
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek, Geofox-lexmond, Juni 2007
Bijlage 8 Randvoorwaarden Archeologie En Monumenten
Bijlage 9 Quick Scan Stationsgebied Utrecht, Tauw, 10 Maart 2008
Bijlage 10 Ecologisch Onderzoek Stationsgebied Utrecht, Tauw, D.d. 20 Januari 2009
Bijlage 11 Wareco Notitie Grondwaterbeinvloeding, Wareco, D.d. 18 April 2008
Bijlage 12 Bezonningstudie, Altoon + Porters, 11 Oktober 2010
Bijlage 13 Nieuw Hoog Catharijne, Utrecht, Windtunnelonderzoek Met Betrekking Tot Het Te Verwachten Windklimaat Op Loop- En Verblijfsniveau, Peutz, D.d. 17 September 2009
Bijlage 14 Risicoinventarisatie Planschade, Oranjewoud, November 2010
Bijlage 15 Actualisatie Distributieve Analyse Utrecht-centrum, Goudappel Coffeng, D.d. 21 Juli 2008
Bijlage 16 Beoordeling Houdbaarheid Geluidsonderzoek Aan Nieuwe Verkeersmodel, Gemeente Utrecht, D.d. 21 Juli 2011

Entreegebouw, binnenstad

Bestemmingsplan - Utrecht

Onherroepelijk op 24-10-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 (raam)prostitutiebedrijf:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin prostitutie plaatsvindt, bij een raamprostitutiebedrijf voorzien van één of meer vitrines. Hieronder vallen ook erotische massagesalons en prostitutiehotels.

1.2 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;

hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 additionele horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

1.6 afhaalzaak:

een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.

1.7 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 antennedrager:

installatie of andere constructie bedoeld voor bevestiging van een antenne.

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.13 bed & breakfast:

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs) woning

1.14 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.17 begane grond:

bouwlaag van een gebouw ter hoogte van het maaiveld.

1.18 belhuis:

een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.

1.19 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.

1.20 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPENTREEGEBOUWBIN-0601.dgn met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 brutovloeroppervlak

de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.

1.33 culturele voorzieningen:

voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, musea, ateliers en muziekcentra.

1.34 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.35 dak:

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.36 dakopbouw:

een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden niet verstaan afhaalzaken.

1.38 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.

1.39 evenementen:

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, (thematische) markten.

1.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.42 hoogte-accent:

een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering en/of oriëntatiepunt van een bijzondere plek in een wijk of buurt.

1.43 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.44 hotel:

een specifieke vorm van horeca, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.45 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.46 kelder:

het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het (straat)peil is gelegen.

1.47 Lijst van Bedrijfsactiviteiten:

de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (LvB) die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.48 Lijst van Horeca-activiteiten:

de Lijst van Horeca-activiteiten (LvH) die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.49 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.50 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, WKO-installaties, technische voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.51 onderbouw:

een kelder of een souterrain.

1.52 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.53 parkeervoorziening

voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en in- en uitritten.

1.54 permanente standplaats:

het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn.

1.55 permanente verblijfsrecreatie:

verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarvan het ruimtegebruik een bestendig karakter draagt, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor langer dan het zomerseizoen door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.56 plan:

het bestemmingsplan Entreegebouw, binnenstad van de gemeente Utrecht.

1.57 platte afdekking:

een (min of meer) horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw dan wel de bijzondere bouwlaag beslaat.

1.58 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.59 recreatiewoning:

een permanent gebouw, geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt als recreatieverblijf, door personen die hun hoofdverbiljf elders hebben.

1.60 seksinrichting:

hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.61 verdieping:

elke toegankelijke extra vloer boven de begane grond.

1.62 vergader- en congresfaciliteiten:

voorzieningen ten behoeve van het bedrijfsmatig organiseren van vergaderingen en congressen.

1.63 verkoopvloeroppervlakte (vvo):

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.64 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:

de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.

1.65 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.66 winkelondersteunende horeca:

horeca die is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden, en geheel of overwegend gebonden is aan c.q. ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied.

1.67 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.68 woonlaag:

een bouwlaag die uitsluitend voor bewoning is bestemd.

1.69 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de hierna genoemde doeleinden:
    doeleinden begane grond/ kelders verdiepingen
    detailhandel ja ja
    dienstverlening ja ja
    winkelondersteunende horeca ja ja
    kantoren nee ja
    horeca in de categorie tot en met b ja ja
    culturele voorzieningen ja ja
    expeditie ja nee
    evenementen ja ja
    wonen nee ja
    parkeren ja ja
  2. b. de bij de bestemming behorende verkeers- en verblijfsruimten, opslag en magazijnen, groenvoorzieningen, fietsenstallingen, ondergrondse afvalinzamelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, facilitaire en technische ruimten, kabels, leidingen, water, waterbeheer en waterberging en terreinen.

met dien verstande dat:

  1. c. horeca tot en met categorie b is toegestaan ter plaatse van respectievelijk de aanduiding 'Horeca tot en met horecacategorie b' tot een gezamenlijk verkoopvloeroppervlakte van 1.476 m², inclusief bijbehorende ruimten die direct ten dienste staan van de bedrijfsvoering zoals magazijnen, kantines, etc.;
  2. d. parkeren op de verdieping uitsluitend is toegestaan op het dak van het gebouw ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  3. e. wonen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wonen', waarbij het totaal aantal woningen maximaal 60 mag bedragen;
  4. f. de gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte van detailhandel, dienstverlening, culturele voorzieningen en winkelondersteunende horeca niet meer dan 20.995 m² mag bedragen, inclusief bijbehorende ruimten die direct ten dienste staan van de bedrijfsvoering zoals magazijnen, kantines, etc.;
  5. g. de gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte van kantoren maximaal 600 m² mag bedragen, inclusief bijbehorende ruimten die direct ten dienste staan van de bedrijfsvoering zoals magazijnen, kantines, etc..

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregel

3.4 Afwijken van de gebruiksregel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 3.3.1. en tevens het gebruik toestaan zoals opgenomen in artikel 3.1 onder a. onder voorwaarde dat:

  1. a. geen belemmering optreedt voor veilige loopstromen van voetgangers;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet mogen worden aangetast.

Artikel 4 Horeca

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecavestigingen categorie d1 en d2 van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
  2. b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer en waterberging, tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 5 Verkeer - Parkeergarage

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Parkeergarage' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwde parkeervoorzieningen en bergingen, met de daarbij behorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. c. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte', mag niet worden overschreden.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  2. b. waterstaatkundige voorzieningen, waterbeheer en waterberging;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. terrassen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen;
  8. h. ondergrondse afvalinzamelvoorzieningen
  9. i. evenementen;
  10. j. bij de bestemming behorende wegen, voet- en fietspaden, geluidwerende voorzieningen, stallingruimten voor fietsen en kunstwerk, nutsvoorzieningen, facilitaire en technische ruimten, kabels, leidingen en water.

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m² per gebouw;
  2. b. het gestelde onder a. geldt niet voor ondergrondse parkeervoorzieningen;
  3. c. gebouwde parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan onder het maaiveld of tot een maximum hoogte van 1 meter;
  4. d. de verticale bouwdiepte van de bouwwerken ten behoeve van parkeren, zoals bedoeld in artikel 6.1 onder g, mag niet meer bedragen dan 18 m;
  5. e. de bouwhoogte van toegangspartijen en overkappingen ten behoeve van de gebouwde parkeervoorzieningen mag in afwijking van het bepaalde onder c niet meer bedragen dan 5 meter;
  6. f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  7. g. het bepaalde onder f geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

7.2 Specifieke gebruiksregel

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologsiche Monumentenzorg.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in de vorm van woningen en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep- of bedrijf;

de daarbij behorende:

  1. b. tuinen en erven;
  2. c. toegangen en bergingen;
  3. d. fietsenstallingen;
  4. e. ondergrondse afvalinzamelvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Antidubbeltelbepaling


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

  1. a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers e.d., mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 4,5 meter bedraagt.
  3. c. De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
    1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
    4. 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
    5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  4. d. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels


Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  4. d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  5. e. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  6. f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Entreegebouw, binnenstad.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het vaststellen van het Masterplan Stationsgebied in 2004 en het Structuurplan Stationsgebied in 2006 beschikt de gemeenteraad van Utrecht over planvormen op basis waarvan het Utrechtse Stationsgebied herontwikkeld kan worden.

De herontwikkeling van het Stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen. Een essentieel onderdeel van deze ontwikkeling is de realisatie van de centrumboulevard waar Hoog Catharijne onderdeel van uitmaakt. Een van de redenen van herontwikkeling is het winkelcircuit van Hoog Catharijne beter aan te laten sluiten op het winkelcircuit van de oude stad en daarmee tevens een betere interactie te bewerkstelligen tussen Hoog Catharijne en het omliggende openbare gebied. Eén van de onderdelen van de totale herontwikkeling van het stationsgebied is de realisatie van het Entreegebouw en de parkeergarage.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de beoogde herontwikkeling van het Entreegebouw planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur van de overige delen van het plangebied.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied voor het Entreegebouw wordt globaal ontwikkeld tussen de bebouwing van V&D, de straat Achter Clarenburg, het Vredenburgplein, de straat naast het nieuwe Muziekpaleis en de Catharijnesingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPENTREEGEBOUWBIN-0601_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Begrenzing plangebied Entreegebouw

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen:

Bestemmingsplan Vastgesteld door raad Goedgekeurd door GS
Hoog Catharijne 20 februari 1969 3 april 1970
Uitwerkingsplan I-1 18 mei 1973 (B&W) 15 augustus 1973
Uitwerkingsplan II-2 18 mei 1973 (B&W) 15 augustus 1973
Stadsvernieuwingsplan Oude Stad, deelplan Achter Clarenburg 17 februari 1983 22 mei 1984

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 4, de plan beschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt ten slotte de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijke beleidskader. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Dit beleid is grotendeels terug te vinden in het Structuurplan Stationsgebied. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van al het relevante beleid op de verschillende niveaus. Uitsluitend de meest relevante of nieuwe beleidskaders zijn in dit hoofdstuk en samengevatte vorm weergegeven.

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte (2006)
De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: 'decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet'. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is.

Centraal staat het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen.

Gemeente Utrecht maakt deel uit van het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland: "Randstad Holland". Doelstelling van het rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel te versterken. Binnen het nationaal stedelijke netwerk Randstad Holland zijn drie economische kerngebieden gelegen: de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht. Belangrijke bestaande kwaliteiten van het economisch kerngebied Utrecht, die behouden en versterkt moeten worden, zijn:

  • Regio Utrecht als centraal knooppunt van infrastructuur;
  • Regio Utrecht als broedplaats van kennis en talent;
  • Regio Utrecht als belangrijk centrum van nationaal georiënteerde zakelijke dienverlening en maatschappelijke organisaties.

De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Conclusie

De ontwikkeling van het Entreegebouw ligt in lijn met het ingezette beleid uit de Nota Ruimte aangezien door de vernieuwing sprake is van het versterken van de huidige stedelijke kwaliteit van het centrum van Utrecht. De voorgenomen transformatie voorziet in een onderdeel van de revitalisering van het stationsgebied waar de gehele Utrechtse stad van kan profiteren.

Structuurvisie Randstad 2040 (2008)
Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met bestuurders van de Randstad een structuurvisie Randstad 2040 opgesteld. Het kabinet heeft de structuurvisie op 5 september 2008 vastgesteld.

De ambitie is om de Randstad tot een duurzame en concurrerende Europese topregio te ontwikkelen. Het kabinet maakt ruimtelijke keuzes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Randstad vanuit vier leidende principes:
Principe 1: leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta;
Principe 2: kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking tussen groen, blauw en rood;
Principe 3: wat internationaal sterk is, sterker maken;
Principe 4: krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid.

Veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta
Als basiswaarde voor toekomstige ontwikkelingen wil het Rijk anticiperen op de klimaatverandering. Voor het waarborgen van de veiligheid wordt ingezet op het drieluik van 1) preventieve maatregelen (investeren in waterkeringen en het watersysteem), 2) een duurzame ruimtelijke planning en 3) een verbeterde rampen-bestrijdingsorganisatie. Een robuustere, groenblauwe delta met grotere eenheden en beter onderling verbonden moet de ruimte bieden om deze opgaven mogelijk te maken, meer differentiatie en kwaliteit opleveren en meer bepalend zijn voor de verstedelijking.

Wisselwerking groen, blauw en rood
Principe 2 zet in op meer diversiteit in woon-, werk- en verblijfsmilieus door combinaties van water, natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken te stimuleren. Binnen de grote groenblauwe delta kiest het kabinet voor een gedifferentieerdere aanpak: bescherming (landschap, natuur) én ontwikkeling (combinaties van groen, rood en blauw) van de groenblauwe structuur.

(Inter)nationale topfuncties
Met principe 3 'Wat internationaal sterk is, sterker maken' wordt gedoeld op het benutten en versterken van (inter)nationale topfuncties die de Randstad te bieden heeft. Voor de stad Utrecht zet het kabinet zich in op:

  • Versterken van de nationale potenties van Utrecht als draaischijf en kennisstad
  • Versterken van de hoogwaardige economische clusters rond de universiteit

'Revival' van de stad
Principe 4 omvat het verstedelijkingsbeleid. Het kabinet kiest bovenal voor een kwaliteitsstrategie. Daarbij hoort een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen. Koppeling van verstedelijking en bereikbaarheid op regionaal niveau biedt kansen voor opschaling van de woningmarkt en arbeidsmarkt en kansen om agglomeratievoordelen beter te benutten.

Conclusie
Met name principe 4 uit de Structuurvisie Randstad is van toepassing op dit bestemmingsplan aangezien dit plan zorgt voor een kwalitatieve impuls voor de detailhandel van de Utrechtse binnenstad dat bovendien erg goed middels het openbaar vervoer ontsloten wordt.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Streekplan (structuurvisie) Provincie Utrecht 2005-2015 (2004)
Op 23 juni 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Doel van deze beleidslijn is om, na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. Met de Beleidslijn wordt de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten vastgelegd. Met nadruk geldt dat deze Beleidslijn géén nieuw beleid bevat. Het Streekplan Utrecht is van rechtswege omgezet in een structuurvisie en blijft onverminderd gelden.

De provincie geeft in het streekplan aan dat het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel is ingegeven door het principe van beheerste groei. Gedeputeerde Staten wil zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk vermijden. Ook willen zij de contrastwerking tussen stad en land versterken. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren.

In het streekplan wordt gesteld dat Utrecht het knooppunt is in het nationaal netwerk van infrastructuur en een historische binnenstad heeft met een internationale allure. Belangrijke uitgangspunten zijn het opvoeren van de stedelijke kwaliteiten en het intensiveren, transformeren en inbreiden. De omgeving van het centraal station en de belangrijkste stadstoegangswegen geven kansen om door toevoeging van beeldbepalende stedenbouwkundige elementen de stedelijke allure van de stad Utrecht te benadrukken.

Conclusie:
Het plangebied Entreegebouw is gelegen in het stedelijk gebied en is op de plankaart van het streekplan aangeduid als locatie voor 'inbreiding'. De beoogde herontwikkeling betreft een zorgvuldige ruimtelijke ontwikkeling waarbij veel aandacht is besteedt aan efficiënt,intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte en past hierdoor in de uitgangspunten die zijn geformuleerd in het Streekplan.

Regionaal Structuurplan (2005)
Bestuur Regio Utrecht heeft in 2005 het Regionaal Structuurplan (RSP) vastgesteld waarin in grote lijnen is weergegeven hoe de regio Utrecht zich in de komende jaren moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. In de Wet ruimtelijke ordening is het instrument regionaal structuurplan niet langer opgenomen. Het huidige RSP heeft onder de nieuwe wet dezelfde status gekregen als een provinciale structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde RSP blijft geldig tot 2015.

Het centrale thema van het plan is beheerste dynamiek. Via het principe beheerste dynamiek moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling.

Op de plankaart RSP Utrecht 2005-2015 is Utrecht centrum aangegeven als kerngebied. Kerngebieden zijn gebieden met een belangrijke functie als (onderdeel van de) economische motor van de regio. Ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en bereikbaarheidsmaatregelen in deze gebieden hebben prioriteit ten opzichte van andere gebieden. Het stationsgebied is specifiek aangeduid als OV knooppunt. In het RSP is het Stationsgebied Utrecht als één van de prioritaire projecten in de regio Utrecht aangewezen. Op de met het openbaar vervoer goed bereikbare plekken wordt dubbel grondgebruik en de menging van functies gestimuleerd door naast intensieve vormen van werkgelegenheid ook voorzieningen en woningen op en nabij knooppunten te concentreren.

Conclusie:
Herontwikkeling van de gronden behorende tot het plangebied van het Entreegebouw past binnen het beleid uit het RSP. Het betreft een zeer goed bereikbare plek met het openbaar vervoer waarbij sprake is van een multifunctioneel gebruik van de gronden.

Regionale woonvisie 2030 (2009)
De Regionale Woonvisie 2030 richt zich op de woningbehoefte tot 2030 en het op basis hiervan te voeren beleid op de lange en middellange termijn. Onderwerpen zijn de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbehoefte, de bouwopgave, het doelgroepenbeleid en het woonruimteverdelingsbeleid. Deze woonvisie gaat niet in op de ruimtelijke vertaling hiervan. Dit gebeurt in het kader van het Regionale Structuurplan 2005-2015 en de Ontwikkelingsvisie NV-Utrecht 2015-2030.

BRU heeft vier kernuitgangspunten geformuleerd:

  1. 1. De regio maakt zich sterk voor het terugdringen van het kwantitatieve woningtekort.
  2. 2. De regio wil sturen op de betaalbaarheid van de regionale woningvoorraad. Zij zet zich in voor voldoende sociale huisvestingsmogelijkheden en een evenwichtige spreiding daarvan over de gemeenten.
  3. 3. De regio wil sturen op versterken van de woonkwaliteit, in het verlengde van de veranderende woningbehoefte voor specifieke doelgroepen.
  4. 4. Tenslotte ziet de regio als taak het eerlijk verdelen van de schaarse woonruimte.

De kernuitgangspunten zijn vertaald in een concreet beleidsinzet, bestaande uit 16 beleidsdoelstellingen. Ter uitvoering van het beleid bevat de visie een eerste aanzet tot een actieprogramma voor de periode tot 2015. Dit programma zal de komende periode nader worden uitgewerkt.

Conclusie:
In het plangebied wordt woonbebouwing mogelijk gemaakt. Mede gezien de locatie betreft de realisatie van appartementen en stadswoningen in het plangebied een kwalitatieve toevoeging van de woningvoorraad in het Utrechtse centrum. De toevoeging kan gezien worden als zowel een kwantitatief als kwalitatieve impuls en past daarmee binnen het beleid uit de regionale Woonvisie.

Regionaal Economische Ontwikkelingsstrategie (2008)
De Regionale Economische Ontwikkelingsstrategie van Bestuursregio Utrecht draagt bij aan de regionale samenwerking en profilering van de stadsregio Utrecht op het gebied van economische ontwikkeling.

De ontwikkeling van het BRU richt zich op:

  • Een tijdig en adequaat aanbod van diverse typen werklocaties, afgestemd op de vraag van bedrijven en instellingen in kwantiteit en kwaliteit;
  • Het zoveel mogelijk voorkomen van verdere congestie door toenemende mobiliteit, met vanuit de REOS specifieke aandacht voor de bereikbaarheid van werklocaties;
  • In samenwerking met andere partijen uitvoeren van stimulerende acties gericht op:
      1. a. versterking en profilering van enkele speerpunten van de Utrechtse kenniseconomie;
      2. b. betere afstemming van de vele acties gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt;
      3. c. aanvullende mogelijkheden om toerisme en leisure te bevorderen door coördinatie van diverse activiteiten;
      4. d. het faciliteren van veranderingen op de arbeidsmarkt (pendelrelaties, nieuwe woon/werk-concepten);
  • Bevordering van de economische belangen van de regio Utrecht in overleggen met Rijk, provincie en gemeenten en het aantrekken van extra financiële middelen van Rijk/EU en private partijen, via gerichte, strategische interventies.

De regio ziet het als zijn taak om te zorgen voldoende aanbod van werklocaties door een Regionaal Platform Werklocaties op te richten dat inzet op afstemming in de ontwikkeling van kantorenlocaties, herstructurering, nieuwe terrein tijdig beschikbaar krijgen, terreinen beoordelen vanuit diverse typen gebruikers en regionaal vestigingsbeleid voor grootschalige voorzieningen. Sturing op kwaliteit staat daarbij hoog in het vaandel. Verder gaat de regio op zoek naar creatieve oplossingen om belangrijke clusters van werkgelegenheid bereikbaar te houden. Tot slot gaat Bestuur Regio Utrecht een aantal initiatieven ondersteunen waarbij andere organisaties het voortouw hebben.

Conclusie:
Aangezien met dit bestemmingsplan de multifunctionele ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op een binnenstedelijke locatie die goed bereikbaar is met het openbaar vervoer past de ontwikkeling binnen de Regionaal Economische Ontwikkelingsstrategie.

Regionaal Verkeers- en Vervoerplan 2005-2015
Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) is als Kaderwetgebied verantwoordelijk voor het regionale verkeers- en vervoerbeleid in de Utrechtse regio. Vanwege voortdurende veranderingen in economie en verkeer is het nodig het beleid eens in de één à twee jaar bij te stellen. Daarnaast is het BRU op grond van de Planwet verkeer en vervoer verplicht om een Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP) op te stellen. Het BRU werkt daarbij nauw samen met provincie en gemeenten.

Het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan concentreert zich rond drie thema's: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Het BRU pleit voor 'beheerste mobiliteit', in overeenstemming met de 'beheerste dynamiek' die het BRU voor ogen staat in het Regionaal Structuurplan. Dit betekent dat het BRU zich uitspreekt tegen het ongelimiteerd faciliteren van de vraag naar verkeer en vervoer en uitdrukkelijk kiest voor selectieve bereikbaarheid.

13 hoofdpunten van het BRU-beleid zijn:

  • Selectieve bereikbaarheid en mobiliteit
  • Duurzaam veilig als speerpunt
  • Leefbaarheid als randvoorwaarde voor mobiliteit
  • Prioriteit fiets op kortere afstanden
  • Openbaar vervoer
  • Toepassing prijsmaatregelen in nationaal en/of Randstedelijk kader
  • Nadruk op benutting
  • Betere verbindingen voor Deltametropool
  • Noodzaak tot gebiedsgerichte samenwerking
  • Nieuwe perspectieven in technologie
  • Ketenverplaatsingen
  • Betrouwbaarheid van de reistijd
  • Goederenvervoer is onmisbaar voor het functioneren van de regio


Conclusie:
De beoogde ontwikkeling van het Entreegebouw maakt onderdeel uit van de integrale (gebiedsgerichte) herontwikkeling van het gehele Utrechtse Stationsgebied. Gezien de uitstekende bereikbaarheid van het plangebied en de voorgenomen kwaliteitsimpuls ligt het bestemmingsplan in lijn met de ingezette beleidslijn uit het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan.

Beleidsprogramma Vrije Tijd 2009-2012 (2009)
De provincie Utrecht wil met het Beleidsprogramma Vrije Tijd 2009-2012 de positie van Utrecht als publieksbestemming voor vakanties, dagtochten en zakelijk toerisme versterken. Het programma is uitgewerkt in drie programmalijnen:

  1. 1. versterking van het cultuur- en zakelijk profiel
  2. 2. versterking van de vitaliteit van de vrijetijdsbranche
  3. 3. verbetering van de ruimtelijke kwaliteit

Het beleidsprogramma benoemt zes thema’s, waarbij projecten zijn geclusterd:

  • Marketing en promotie: professionalisering van de bovenlokale marketing- en promotiefunctie. Stichting Utrecht Toerisme & Recreatie (UTR) geldt als de belangrijskte uitvoerder van marketing- en promotietaken van de provincie;
  • Evenementen: focus van het evenementenbeleid richt zich op evenementen in de zogenoemde categorieën 1 (bijv. de Vrede van Utrecht, het Europees Jeugd Olympisch festival 2013) en categorieën 2 (evenementen door derden geörganiseerd, zoals het Filmfestival en de Jaarbeurs Marathon);
  • Merklocaties: Utrecht sterker neerzetten als vernieuwende historische bestemming door het onderscheidend aanbod van cultuurtoppers in stad en regio de komende jaren meer te beandrukken;
  • Innovatie en monitoring: verhogen van de innovatiegraad van de Utrechtse economie en zo een grotere economische groei te bewerkstelligen;
  • Recreatie in landelijk gebied: verder versterken van de toeristisch-recreatieve kwaliteiten om zoveel mogelijk aan de toerstisch-recreatieve behoefte van de inwoners en bezoekers te kunnen voldoen. Hiervoor is een kwantitatieve en vooral kwalitatieve inhaalslag nodig;
  • Recreatieve routes: uitvoering van landelijke routenetwerkprojecten, boerenlandroutes en regionale routenetwerken. De regionale routenetwerken haken zoveel mogelijk aan op kooppunten en bestaande regionale netwerken.

Conclusie:
Met de revitalisering van heel Hoog Catharijne ontstaat een modern, transparant en multifunctioneel winkelcomplex dat zorgdraagt voor een optimale verbinding van het station met de Utrechtse binnenstad. Het Entreegebouw, en daarmee dit bestemmingsplan, maakt daar onlosmakelijk onderdeel van uit. Dit zal de ervaring voor zowel de zakelijke als persoonlijke gebruiker versterken en zorgen voor een kwaliteitsimpuls voor de gemeente Utrecht.

2.3 Gemeentelijk Beleid


Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
Een belangrijk aspect van gemeentelijk beleid is de Structuurvisie Utrecht 2015-2030. Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven.

Plangebied Nieuw Hoog Catharijne is op het ontwikkelingsbeeld 2015 aangeduid als 'centrum stedelijk milieu'. Het betreft in functioneel opzicht een gemengd stedelijk milieu waarbij een hoge mate van multifunctionaliteit wordt nagestreefd. Onder andere, wonen, dienstverlening, kantoren en centrumstedelijke detailhandel worden in de betreffende gronden mogelijk gemaakt. Een Hoogwaardig Openbaarvervoersontsluiting is daarbij van groot belang.

Conclusie:
De revitalisering die middels dit bestemmingsplan planologisch-juridisch wordt mogelijk gemaakt past binnen de Structuurvisie Utrecht aangezien de meest voorname doelstellingen overeenkomen: Creëren van een hoge mate van multifunctionaliteit en goede bereikbaarheid met OV.

Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerst na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.

Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:

  • hoogbouw wordt altijd in verhouding gezien met de omgeving;
  • behoud van het kleinschalige karakter van stadswijken;
  • de zichtlijnen op de Dom moeten behouden blijven;
  • hoogbouw als middel om om de stad beter zichtbaar en herkenbaar te maken. Utrecht wordt één stad met twee centra: het huidige centrum met stationsgebied en het toekomstige Centrum Leidsche Rijn. De kloof tussen de twee stadsdelen wordt in de toekomst gedicht door de zogeheten Centrale Zone, die ruwweg parallel loopt aan de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.

In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:

  1. a. De Binnentuinen: deze categorie bevat een subcategorie “laag” met een basis van 9 meter en een subcategorie “hoog” met een basis van 15 meter, beiden met de mogelijkheid tot incidentele accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte;
  2. b. De Centrale Zone: de basismaat bedraagt in dit gebied 15 of 30 meter. Er zijn accenten tot in het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. In een beperkt zoekgebied, kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst;
  3. c. De Brandpunten: de maximale bebouwingshoogte bedraagt 90 meter, respectievelijk een niet gemaximaliseerde hoogte (Stationsgebied respectievelijk centrum Leidsche Rijn).

Conclusie:
Het plangebied Entreegebouw ligt in het gebied dat in de hoogbouwvisie is aangeduid als de 'Centrale zone', waarbij een hoogte van maximaal 35 meter is toegestaan. De Centrale Zone biedt de vereiste randvoorwaarden om een goed milieu voor hoogbouw te creëren. Dat zijn in ieder geval vanuit bereikbaarheidsoogpunt de meest aangewezen locaties voor ruimtelijk functionele ontwikkelingen.

De schoonheid van Utrecht' Welstandsnota 2004
In de Welstandsnota Utrecht van juli 2004, getiteld "De schoonheid van Utrecht", is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van bouwvergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'Open' en heeft daarnaast de aanduiding als 'Ontwikkelingsgebied'. Het beleidsniveau 'Open' wil zeggen dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk is, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:

  • een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld;
  • er is ruimte voor vernieuwing;
  • bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.

De aanduiding als 'ontwikkelingsgebied' maakt inzichtelijk dat ten tijde van het opstellen van de Welstandsnota reeds een stedenbouwkundig plan in voorbereiding was of de ruimtelijke plannen nog geen formele status hadden bereikt.

Conclusie:
De twee aanduidingen die op de kaart behorende tot de Welstandsnota staan maken de voorgenomen ontwikkeling van het Entreegebouw mogelijk. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling past binnen de kaders die de Welstandsnota biedt.

Woonvisie 2009-2019: Wonen in een sterke stad
Het college B&W heeft op 14 januari 2010 de woonvisie vastgesteld. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende tien jaar. De belangrijkste punten uit de visie zijn: verminderen van de druk op de woningmarkt door nieuwbouw, kwaliteitsverbetering van de bestaande stad door hoogwaardig binnenstedelijk bouwen, betere doorstroming op de woningmarkt en verbetering van de kwaliteit van bestaande woningen. De speerpunten het woningbeleid voor de jaren tot 2019 zijn onder meer:

  1. 1. Kwantiteit, zoveel mogelijk verminderen van de druk op de woningmarkt
  2. 2. Binnenstedelijk bouwen met hoge kwaliteit
  3. 3. Doorstroming/toegankelijkheid en doelgroepen
  4. 4. Kwaliteit van de woningvoorraad
  5. 5. Stad van Kennis en Cultuur


Conclusie:
In het bestemmingsplan wordt nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt. Het betreft hier zowel een kwantitatieve als kwalitatieve toevoeging. Gezien het feit dat het een kwalitatieve en kwantitatieve impuls betekent voor de Utrechtse woningmarkt waardoor een bepaalde mate van doorstroming gegenereert kan worden in de stad past onderhavige ontwikkeling van woningbouw in de Woonvisie 2009-2019.

Verordening op de archeologische monumentenzorg (2009)
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, danwel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen.Voor nadere informatie omtrent het aspect archeologie wordt verwezen naar 5.7.

Economisch profiel Utrecht 2010 (2003)
De Nota Economisch Profiel Utrecht 2010 beschrijft de economische kansen en mogelijkheden van de gemeente Utrecht. Het centrale thema van de nota is 'Utrecht, ontmoetingsplaats voor talent'. Uitgangspunten daarbij zijn: ruimte voor groei, selectiviteit door kwaliteit en profilering op de sterke punten van de stad.

Utrecht kiest voor doorgaande economische groei en ontwikkeling, maar betracht daarbij nadrukkelijk selectiviteit. De volgende speerpunten van beleid zijn aangewezen:

  • sterke dienstverleners: werving van (inter)nationale hoofdkantoren van zakelijke dienstverleners, banken, verzekeraars, ICT en de non-profit sector;
  • medisch cluster: inzetten op Life Sciences en accent leggen op specialistische niches op het gebied van farmacie, zorg, medische technologie en biotechnologie;
  • cluster gastvrijheid: betere benutting van de synergie tussen horeca, detailhandel, kunst & cultuur, sport, toerisme & recreatie en de opleidingen-, congres- en vergadermarkt de doelstelling;
  • MKB - ondernemerstalent: blijvende aandacht en ruimte voor ondernemerstalent uit het MKB en kleinschalige bedrijvigheid.


Tezamen met de Utrechtse binnenstad maakt Hoog Catharijne onderdeel uit van het belangrijkste winkelgebied van Utrecht. In het economisch profiel is voor het Stationsgebied- Hoog Catharijne een uitbreiding van 35.000 m2 bvo voorzien dat een bovenstedelijk karakter heeft.

Conclusie:
Een revitalisering van Hoog Catharijne past in het Economisch profiel Utrecht 2010 aangezien het een optimalisering van de synergie tussen de verschillende functies bewerkstelligt, zowel binnen Nieuw Hoog Catharijne als verbindende factor tussen het station en de Utrechtse binnenstad.

Afsprakenkader kantoorontwikkelingen 2008-2015 (2008)
Om helderheid te scheppen over de stedelijke ontwikkelingsstrategie is het Afsprakenkader Kantoorontwikkelingen 2008-2015 opgesteld. Hierin zijn de hoofdlijnen en bindende afspraken vastgelegd voor de ontwikkeling van kantoren in de stad Utrecht.

De Utrechtse kantorenmarkt is al jaren sterk en gezond. De stad ligt centraal, direct aan de belangrijkste snelwegen A12 en A2, met het grootste NS-station van Nederland en op korte reisafstand van Schiphol. Dit maakt Utrecht de ideale vestigingsplaats voor nationale kantoren en zakelijke dienstverleners.

Conclusie:
In onderhavig bestemmingsplan wordt 600 m2 ten behoeve van kantoren mogelijk gemaakt. Hierbij gaat het om een verplaatsing van kantoren die reeds aanwezig zijn en is geen sprake van extra ontwikkeling van kantoren. De functie voor kantoren in dit bestemmingsplan past binnen het afsprakenkader kantoorontwikkeling.

Detailhandelsnota "Boodschap aan winkels" (2000)
Een van de belangrijkste doelstellingen uit de Detailhandelsnota 'Boodschap aan winkels' is het versterken van de nationale en regionale positie van Utrecht als winkelstad. Om dit te realiseren zijn een aansprekend aanbod woondetailhandel en een gevarieerd en hoogwaardig aanbod van winkels in het stadscentrum nodig en moeten de winkelgebieden goed bereikbaar zijn. In de wijken en buurten moeten inwoners terechtkunnen in aantrekkelijke winkelcentra voor een compleet aanbod van dagelijkse boodschappen. Op buurt- en wijkniveau streeft de gemeente naar het in stand houden en versterken van een perspectiefrijke stedelijke detailhandelsstructuur.

Utrecht maakt deel uit van de stadsgewestelijke winkelstructuur. Het stadscentrum (Binnenstad en Hoog Catharijne) vormt de top van deze structuur en is met de bovenregionale en landelijke functies een winkelgebied van bijzondere orde.

In overleg met de verschillende betrokken partijen is een visie ontwikkeld voor het Utrecht Centrum project (UCP). Uitgangspunt in die visie is dat de verschillende binnenstedelijke gebieden (Jaarbeursgebied, Hoog Catharijne, Centraal Station en de Oude Binnenstad) gezamenlijk en in hun compactheid en verscheidenheid uniek zijn in Nederland. Om deze uniciteit optimaal te benutten is het zaak de diverse deelgebieden zo op elkaar af te stemmen. Het totale gebied is ingedeeld in themagebieden. Op deze wijze is door de partijen gezamenlijk het kader van de strategische en synergetische ontwikkeling van het stadscentrum bepaald. daarbij wordt tevens een kwalitatieve verbetering van de openbare ruimte nagestreefd.

Conform de detailhandelsnota dient Hoog Catharijne zich te onderscheiden door meer het accent te leggen op algemene warenhuizen, filiaalbedrijven, nieuwe internationale formules, branchespecifieke warenhuizen, lifestyle winkels en nadrukkelijke aanbod van dagelijkse goederen. Nieuw Hoog Catharijne zal daarnaast meer moeten inspelen op de verblijvende consument (Horeca, film, etc..).

Conclusie:
Het Entreegebouw maakt een belangrijk onderdeel uit van (Nieuw) Hoog Catharijne. In dit bestemmingsplan worden de voorgenomen winkelcategorien mogelijk gemaakt waardoor de ontwikkelingen in lijn liggen met de visie vanuit de Detailhandelsnota.

Ontwikkelingskader Horeca Utrecht (2007)
Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht geeft aan hoe de gemeente Utrecht om wil gaan met de vestiging van horeca in de stad. Utrecht kiest voor versterking van de horecafunctie in een aantal deelgebieden, met een bestaand cluster van horeca of functioneel gemengd karakter.

Voor een groot aantal gebieden zijn gebiedsprofielen opgesteld waarbij de mogelijke ontwikkelingsruimte en wenselijke ontwikkelingsrichting is aangegeven. Over het plangebied staat er het volgende: 'Het Nieuw Hoog Catharijne is een aangenaam winkelcentrum, dat een prettige uitwisseling kent met de Binnenstad. Binnen het winkelgebied bieden op de juiste plekken winkelvoorzieningen een extra versterking van de verblijfskwaliteit.' Hoog Catharijne wordt hierbij gezien als een perspectiefrijk gebied met een aantrekkelijke mix van detailhandel, cultuur en horeca, waarbij het winkelend publiek de doelgroep is. Hierbij dient gezocht te worden naar een samenhang tussen het winkelaanbod en de horeca en naar een kwalitatief goede mix van horecabedrijven. Uitbeiding is gewenst in de categorie D1 (Restaurants) en D2 (Dag-horeca). Hierbij kan tevens gedacht worden aan realisatie van een ruim terras. Aan de rand van Hoog Catharijne zou eventueel ruimte zijn voor café's en een spraakmakende uitgaansgelegenheid. In de nota zijn de locaties voor de diverse horecagelegenheden doelbewust niet geconcretiseerd.

Conclusie:
Binnen het plangebied wordt op diverse plaatsen horeca mogelijk gemaakt die ondersteunend is aan de winkelvoorziening en overige functies in het gebouw. In de plint tegenover het Muziekpaleis kunnen zich ook cafés vestigen.

Bomenbeleid Utrecht (2009)
Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.

Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.

Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen. Voor nadere informatie omtrent de omgang met bomen in het plangebied wordt verwezen naar 4.2.3 .

Volksgezondheid
Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op onze gezondheid zo laag mogelijk is. Bij een gezonde leefomgeving gaat het zowel om harde milieuaspecten van de omgeving (zoals lucht- en geluidskwaliteit) als de inrichting van de omgeving en de manier waarop we deze beleven. Kortom een aantrekkelijke en gezonde plek waar we graag willen wonen en waar we graag vertoeven. Een gezonde omgeving is te kenmerken als:

  • ruimte waarin bewegen wordt gestimuleerd;
  • belevingskwaliteit door aanwezigheid van voldoende groen en water van voldoende kwaliteit;
  • geluidskwaliteit in de vorm van stilte en rust;
  • een goede luchtkwaliteit;
  • ruimte waar mensen zich prettig en sociaal veilig voelen;
  • een gezonde leefomgeving heeft dus een gezondheidsbeschermende en een gezondheidsbevorderende kant;
  • een gezonde leefomgeving is een duurzame leefomgeving.

Conclusie:
Het bestemmingsplan biedt een kader om voornoemde volksgezondsheidaspecten zo optimaal mogelijk vorm te geven, waarbij in hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan uitgebreid aandacht wordt besteed aan de factoren lucht en geluid.

2.4 Gebiedsspecifiek Beleid

Masterplan Stationsgebied (2002)
Het Masterplan Stationsgebied biedt het kader voor de ontwikkelingen in het stationsgebied voor een periode tot circa 2020. Het masterplan is een vertaling van Visie A 'Stadshart verruimd' waarvoor een meerderheid van de Utrechtse kiezers in een raadplegend referendum in 2002 heeft gekozen. Eigenschappen van die visie zijn met name twee hoofdroutes van oost naar west, een verbouwd Muziekcentrum aan het Vredenburg, een ondertunneld Westplein en een rustige Catharijnesingel.

De doelstelling is een sterk logistiek knooppunt, hoogwaardige openbare ruimte, architectuur van hoge kwaliteit en intensief ruimtegebruik te ontwikkelen die hun bijdrage leveren aan het nieuwe centrum van Utrecht, dat bewoners, reizigers, winkelend publiek en werkenden beleven als prettig, schoon en veilig.

Structuurplan Stationsgebied (2006)
Het structuurplan Stationsgebied is de juridische vertaalslag van het Masterplan voor het Stationsgebied uit 2003, inclusief de bijbehorende actualisatie uit 2004. De aanpak van het stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen.

De aanpak van het stationsgebied is gebundeld in twee zones, die de dragers zijn van de ontwikkelingen: de Stadscorridor en de Centrumboulevard.

Stadscorridor
De Stadscorridor verbindt de westelijke delen van de stad met het Stationsgebied en loopt vanaf Leidsche Rijn tot het Vredenburg. De overheersende functies aan de Stadscorridor zijn wonen, winkelen, cultuur en publieke functies, zoals kantoren. De corridor vormt een route met functies voor de stadsbewoners.

Centrumboulevard
De Centrumboulevard loopt van het Jaarbeursterrein tot het Vredenburg door de OV-terminal en Hoog Catharijne. De Centrumboulevard geeft samenhang en identiteit aan de gebieden en draag bij aan de optimalisering van de wisselwerking tussen openbare en private ruimte. In de Centrumboulevard is de functiemenging complexer. Hoog Catharijne wordt geïntensiveerd, waarbij er veel aandacht is voor de wisselwerking met openbare ruimte.

Het winkelareaal in het Stationsgebied zal met circa 45.000 m2 verhuurbare vloeroppervlakte worden uitgebreid. Circa 1.000 woningen worden aan het Stationsgebied toegevoegd tot 2014. De toevoeging van 240.000 m2 bruto kantoorvloeroppervlakte vindt grotendeels plaats aan de westzijde van het station.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPENTREEGEBOUWBIN-0601_0002.png"


afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPENTREEGEBOUWBIN-0601_0003.png"

Figuur 2.1: Kaarten Structuurplan Stationsgebied

Voor een goede wisselwerking tussen openbare ruimte en gebouwen is de kwaliteit van de plint van essentieel belang. In het Structuurplan worden daartoe een aantal eisen gesteld. Genoemde eisen aan de plinten voor nieuwbouw zijn ook belangrijk bij de herontwikkeling van bestaande gebouwen, zoals Hoog Catharijne waar de aanwezige functies op een hoger niveau liggen en ook nog vaak naar binnen zijn gekeerd. Op die plaatsen wordt de zogenaamde plint van de bebouwing essentieel voor het welslagen van de relatie tussen bebouwing en het openbaar gebied. Het ‘winkelen’ wordt met name versterkt door een verbetering van de structuur van Hoog Catharijne en van de routes op straatniveau, waar functies o.a. winkels) in de plint komen.

Het winkelcircuit van Hoog Catharijne dient daarnaast beter aan te sluiten op het winkelcircuit van de oude stad. Om een betere interactie te bewerkstelligen tussen de binnenwereld van Hoog Catharijne en het openbare gebied, wordt Hoog Catharijne beter herkenbaar gemaakt met een heldere entree (Vredenburg) en met duidelijke gevels (begrenzingen) naar het openbare gebied.

De locatie is op de schalenkaart die deel uitmaakt van de Structuurplan Stationsgebied aangemerkt als 'medium' (figuur 2.1). Dat wil zeggen een basishoogte van 25 meter, incidenteel tot 45 meter. Er wordt uitgegaan van een entreehal aan de straat en meerdere functies zijn mogelijk. Het bouwplan is passend binnen het schaalniveau 'medium'.

Passend bij de ambitie van Hoog Catharijne vindt daarom een toevoeging van entertainmentfuncties plaats. Deze functies dienen ter versterking van de winkelfunctie.


Ruimtelijke kwaliteit
Kwaliteitsborging in het Stationsgebied vindt - conform de in de gemeenteraad geaccoordeerde systematiek - plaats in een drietrapsraket waarbij het kwaliteitsoverleg (met de rijks- en spoorbouwmeester) toeziet op het masterplan niveau. Het stedenbouwkundige atelier op de stedenbouwkundige en aspecten van de openbare ruimte en de Welstandscommissie op de architectuur van de projecten.


Conclusie:
Het bestemmingsplan Entreegebouw maakt realisatie van een nieuwe en heldere entrees aan de zijde van het Vredeburgplein mogelijk. Een uitnodigend gebouw zal de verbinding tussen het Jaarbeursterrein, het Centraal Station en de Oude Binnenstad optimaliseren. Het toevoegen van functie in de plint is daarnaast een positieve impuls voor de levendigheid op straatniveau.

2.5 Conclusie

Ten aanzien van de voorgenomen herontwikkeling van Nieuw Hoog Catharijne blijkt dat de beleidsstukken op de verschillende niveau's een kader bieden voor de ontwikkeling en daarmee past binnen het beleid.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk/gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.

3.2 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied

Op de gronden die behoren tot het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich in het bestaande complex winkels, magazijnen, kantoorruimten, passages en technische ruimten. De bebouwing bestaat uit een kelder, begane grond en 4 verdiepingen. In de kelder bevindt zich aan de noordzijde van het projectgebied een parkeergarage die doorloopt tot onder het Vredenburgplein. De parkeergarage is voor autoverkeer toegankelijk vanaf de parallelweg van de Catharijnebaan, ongeveer ter hoogte van het Smakkelaarsveld en vanaf de Rijnkade. De parkeergarage heeft entrees voor voetgangers die uitkomen op het Vredenburgplein en in het winkelcomplex van Hoog Catharijne. Het zuidelijke deel van de kelder is ingericht met diverse ruimten. Dit zijn opslagruimten voor winkeliers, onderhoudsruimten, kantines, technische ruimten en toiletten.

De begane grond is vrijwel volledig in gebruik als winkelruimte en (interne) verkeers- en verblijfsruimte. Er zijn diverse entrees, waarvan de hoofdentree aansluit op het Achter Clarenburg en het Vredenburgplein. Centraal in het complex bevindt zich een overdekte pleinruimte (atrium). De lichtkoepel voorziet het atrium van daglicht. In deze ruimte bevinden zich de stijgpunten (roltrappen, trappen en lift) en vanuit deze ruimte zijn de aanliggende winkels bereikbaar. Ook de winkelruimte van Vroom & Dreesman, dat buiten het plangebied van dit bestemmingsplan ligt, heeft haar hoofdentree aan de oostzijde via Hoog Catharijne. De hoofdentree van Vroom & Dreesman bevindt zich echter op de eerste verdieping.

De eerste verdieping is eveneens ingericht ten behoeve van winkelruimten en (interne) verkeersruimte. Daarnaast zijn er horecagelegenheden aanwezig. Komende vanuit de richting van het station kan hier gekozen worden om naar maaiveldniveau af te dalen, de winkelpassage in noordelijke richting in te gaan of de winkelpassage in zuidelijke richting. Ook bevinden zich op deze verdieping entrees naar de diverse winkelruimten.

Op de tweede verdieping zijn eveneens winkelruimten en magazijnen aanwezig (Clarenburg). Deze hebben op deze verdieping echter geen entrees, maar behoren tot de winkelruimten met entrees op de eerste verdieping. Daarnaast bevinden zich hier kantoorruimten (Vredenburg), een meldkamer en enkele facilitaire ruimten.

Een deel van het projectgebied bevindt zich aan de zijde van de Rijnkade. Daarnaast maakt het huidige Vredenburgplein en het Achter Clarenburg onderdeel uit van het plangebied. Deze gebieden hebben nu een verkeersfunctie en op marktdagen wordt het Vredenburgplein tevens gebruikt ten behoeve van die markt. Aan het Achter Clarenburg liggen aan de zuidzijde ook nog een en tweetal bestaande woningen en een bestaande horecavoorziening in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Stedenbouwkundig plan

Het Entreegebouw zal gerealiseerd worden tussen het Vredenburgplein en de Catharijnesingel. Voor het Entreegebouw betekent dit dat het een belangrijke ruimtelijke en functionele bijdrage moet leveren aan het Vredenburgplein èn de nieuwe Catharijnesingel, terwijl het tevens de nieuwe verbinding vanuit de binnenstad (plein) naar de singel begeleidt. Dat betekent dat het zich als één helder bouwblok met herkenbare ingangspartijen moet presenteren.

Naast winkelgebouw is het tevens het begin van de nieuwe centrumboulevard, als verbinding naar de nieuwe OV-terminal, het Stadskantoor en Jaarbeursterrein. Het Entreegebouw is als portaal van de centrumboulevard aan de zijde van de oude binnenstad essentieel voor het tot stand brengen van een goed functionerende centrumboulevard.

Het gebouw manifesteert zich als een stedelijk bouwblok met duidelijk herkenbare ingangspartijen. Een gebouw met duidelijk verticaal gelede gevels, waarbij buitenruimten van de woningen binnen het gevelvlak liggen. Het Entreegebouw kenmerkt zich op de winkellagen door open en transparante gevels (figuur 4.1). Ofschoon onderdeel van het winkelcentrum Hoog Catharijne, wordt de winkelfunctie zoveel mogelijk ook naar buiten gericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPENTREEGEBOUWBIN-0601_0004.jpg"

Figuur 4.1: Impressie van Entreegebouw bezien vanaf Vredenburgplein

Het Entreegebouw presenteert zich als een zelfstandig stedelijk bouwblok. Dat betekent dat de west- en zuidgevel, respectievelijk de gevel grenzend aan de zijde van de toekomstige Catharijnesingel en de gevel aan de passage langs het V&D gebouw, worden vormgegeven als buitengevels.

In het huidige Hoog Catharijne moet men direct na binnenkomst met de roltrap naar de eerste verdieping. In het Nieuwe Hoog Catharijne kan men op maaiveldniveau blijven tot voorbij de singel en krijgt men de keuze om te stijgen naar hoger gelegen verdiepingen.

Het Vredenburg plein wordt door toevoeging van het Entreegebouw, maar ook het Muziekpaleis en het woonwinkelgebouw De Vredenburg, herontwikkeld en zal als nieuw stadsplein een bijdrage leveren aan de levendigheid van de Utrechtse binnenstad. Aan de zijde van de Catharijnesingel zal de realisatie van het Entreegebouw positieve invloed hebben op de beleving van de binnenstad. In beide gevallen zijn naar buiten gerichte functies in de plinten van de gebouwen belangrijk voor het functioneren van het gebied.

De Commissie Welstand en Monumenten heeft in vergadering van 7 december 2010 geconcludeerd dat de bouwaanvraag voor het Entreegebouw voldoet aan redelijke eisen van welstand.


Naast voornoemd Entreegebouw is in dit bestemmingsplan tevens de herontwikkeling van de parkeergarage onder het Entreegebouw en het Vredenburgplein mogelijk gemaakt. De overige delen van het plangebied (parkeergarage Rijnkade, parkeerdek Achter Clarenburg, Achter Clarenburg, bestaande woningen en horeca aan Achter Clarenburg) worden slechts geactualiseerd, waarbij de bestaande planologische regelingen in hoofdlijnen worden vernieuwd.

4.1.2 Programma

De versterking van de winkelfunctie in het plangebied moet complementair zijn aan de bestaande detailhandelstructuur van de oude stad. De diverse deelgebieden krijgen daarom ook een eigen karakterisering. Zo wordt het Vredenburgplein een mix van cultuur, horeca, lifestyle en hoogwaardige mode. De marktfunctie blijft grotendeels op het plein behouden; een aantal zaterdagen per jaar wordt het plein vrijgemaakt voor evenementen. Aan de Catharijnesingel ontstaat een nieuwe mogelijkheid tot verblijven en winkelen aan het water. Hoog Catharijne kan worden versterkt met nieuwe winkelformules, die nu grotendeels ontbreken in Utrecht. Het 'winkelen' wordt met name versterkt door een verbetering van de structuur van de binnenzijde van Hoog Catharijne en van de routes aan de buitenzijde op straatniveau, waar functies in de plint komen.

Ook het wonen in de directe omgeving van het Stationsgebied moet aantrekkelijk worden. De stedelijke woonkwaliteit moet verstrekt worden en er is een grote behoefte aan centrumstedelijke woonmilieus. In dit bestemmingsplan is ruimte gereserveerd voor 60 woningen, onderverdeeld in stadswoningen en appartementen. De huidige woningen in het Stationsgebied zijn vanuit het maaiveld moeilijk waarneembaar. Door de nieuwe woningen beter zichtbaar te maken vanaf de straat, zal naar verwachting de sociale veiligheid verbeteren. Dat is in het belang van het gehele Stationsgebied. De woningen in de zone van de Centrumboulevard zijn meer grootstedelijk. Waarbij appartementencomplexen veelal onderdeel uitmaken van grotere multifunctionele gebouwen. De differentiatie in woonmilieus schept kansen om plekken met een eigen identiteit te maken. Bijzondere architectuur kan een dergelijk karakter versterken.

Het programma dat gerealiseerd wordt in het Entreegebouw bestaat uit bijna 21.000 m2 detailhandel en dienstverlening, 600 m2 kantoren, en 1.476 m2 horeca, waarbij het bij voornoemde oppervlakten gaat om verkoopvloeroppervlakte inclusief daarbij behorende bedrijfsruimte zoals een magazijn, kantine, etc..

4.1.3 Planbeschrijving per onderdeel

Het Entreegebouw
Het Entreegebouw (ook wel Vredenburgblok genoemd) kenmerkt zich door een duidelijke verticale opbouw en geleding die aansluiting zoekt bij de historische stad. Het gebouw is in schaal en maat een stedelijk blok dat, samen met het woonwinkelgebouw De Vredenburg en het Muziekpaleis, het Vredenburgplein opnieuw definieert.

Binnen het volume is een aantal verschillende gebruikszones te herkennen. Globaal kunnen deze worden opgesplitst in verkeersgebieden, commerciële functies en een verblijfsgebied. De verkeersgebieden bestaan uit een grote publieke ruimte, (winkel)passages, toegangen tot verticaal transport en service corridors. De verkeersgebieden bevinden zich uitsluitend op laag 0 en laag 1, uitgezonderd de servicegangen en de verticale ontsluiting van de bovengelegen woningen. Deze bevinden zich ook op laag twee.

Het verblijfsgebied binnen het Entreegebouw, de Vredenburgkamer, is één van de nieuwe openbare ruimten van Hoog Catharijne die te bereiken zijn via de winkelpassages. Deze publieke ruimten onderscheiden door hun afzonderlijke kwaliteiten. De Vredenburgkamer bevindt zich voor de hoofdingangen van het warenhuis van Vroom & Dreesman. Het is bedoeld als een interne hal binnen het Entreegebouw.

Het Entreegebouw markeert het begin van de Centrumboulevard met twee nieuwe verbindingen tussen de oude stad en het station. In tegenstelling tot het benauwde karakter van de huidige looproutes (passages), worden de nieuwe verbindingen gekenmerkt door daglicht (Figuur 4.2). Ze ademen door de hoogte een sfeer van ruimte uit. Waar er in de huidige situatie één route is, zijn er in de nieuwe situatie twee duidelijk herkenbare routes in Hoog Catharijne. Deze twee nieuwe looproutes vormen de verbindingen tussen diverse openbare gebieden van het nieuwe Hoog Catharijne. De winkelpassages komen voor in een aantal verschillende gedaanten, waarbij een breedte van ongeveer 8 meter wordt nagestreefd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPENTREEGEBOUWBIN-0601_0005.jpg"

Figuur 4.2: Impressie passage laag 1

De zuidelijke passage kan gezien worden als 'straat' die grenst aan de zuidelijke kant van het Entreegebouw. Deze straat zorgt ervoor dat het Entreegebouw een zelfstandig bouwblok is. Dit achterliggende principe is een belangrijk uitgangspunt geweest bij het verder uitwerken van het Entreegebouw en de aangrenzende bouwmassa.De zuidelijke passage geeft meer het idee van tussen de gebouwen te zijn dan in een gebouw te zijn. De noordelijke passage geeft van het Vredenburgplein tot aan de Catharijnesingel het gevoel daadwerkelijk in het gebouw zijn.

De winkelpassages zijn de elementen die de historische binnenstad en het nieuwe stationsgebied met elkaar verbinden. Tevens verbinden ze het hoger gelegen programma op laag 1 rond het station met het programma op maaiveld.


Appartementen en stadswoningen
Boven de drie hoofdwinkellagen van het Entreegebouw zijn drie lagen woningen gesitueerd. Deze woningen bevinden zich binnen twee L-vormige bouwvolumes van drie bouwlagen. Het ene bouwvolume bestaat uit gelijkvloerse appartementen, het andere bouwvolume bevat stadswoningen. De ruimte die omsloten wordt door de de twee bouwvolumes is de semi-openbare binnentuin van de woningen, die tevens dient doet als ontsluiting van de woningen. De stadswoningen krijgen naast de binnentuin ook nog een privé buitenruimte aan de andere zijde van de woning.

Vredenburgpaviljoen aan de Catharijnesingel
De zuidelijke looproute wordt ter plaatse van de kruising met de Catharijnesingel verduidelijkt door de plaatsing van het Vredenburgpaviljoen. Dit is een vrijstaand gebouw dat aan de zuidzijde van de looproute is gesitueerd. Met de uitstraling van het gebouw wordt aansluiting gezocht bij de oude stad. Fysiek is het duidelijk gescheiden van het Entreegebouw om zo de individualiteit van deze stedelijke bouwblokken te benadrukken.


Clarenburg
Boven Clarenburg blijft de verbinding tussen het Entreegebouw en Voor Clarenburg. De passage sluit direct aan op laag 1 van de zuidelijke looproute (passage). De binnengevels die zich tegenover de gevel van V&D bevinden worden alle vernieuwd en voor de huidige gevellijn geplaatst. De buitengevels en het programma aan Achter Clarenburg blijft grotendeels onveranderd. Het kunstwerk van Aldo van Eyk dat de buitengevel vormt voor laag 1 en 2 zal hierbij worden behouden.

De hoek van Clarenburg grenzend aan het Vredenburgplein krijgt een kleine toevoeging aan winkeloppervlak en daarmee ook een nieuwe gevel. Dit is een gevel die 'zweeft' op een glazen plint van winkelpuien op maaiveld. In de richting van het plein bestaat de gevel uit grootschalige winkelfronten. De gevels van de woningen sluiten hierop aan zodat alle functies in een helder bouwvolume worden gevat.

Horeca
In het Entreegebouw kunnen twee typen horeca worden onderscheiden. De horeca die ondersteunend is aan de winkelfunctie in het Entreegebouw en de horeca die ondersteunend is aan het verhogen van de verblijfskwaliteit op straatniveau aan de zijde van de Catharijnesingel en het Muziekpaleis.

De horeca die aanwezig is in het Entreegebouw kan gezien worden als ondersteunende horeca, aangezien deze ondersteunend is aan de hoofdfunctie detailhandel. Daarbij volgen deze horecavestigingen strikt de algemeen gehanteerde winkeltijden van de aanwezige winkels, inclusief koopavonden.

Aan de buitenzijde van het gebouw zijn horecavestigingen mogelijk die een meer zelfstandig karakter hebben. Deze zijn niet gebonden aan de winkelsluitingstijden in het Entreegebouw. Ter versterking van de leefbaarheid is aan de zijde van de Catharijnesingel en het Muziekpaleis horeca in de categorie D1, D2, C en B mogelijk (zie bijlage 2 bij de regels). In deze gelegenheden ligt het accent voornamelijk op verstrekken van (alcoholvrije) dranken en ter plaatse bereide etenswaren. Hierbij valt te denken aan cafés, brasserien, bistro's, restuarants, cafetaria's, etc..

4.2 Verkeer En Openbare Ruimte

4.2.1 Verkeer

Auto
De huurders, de eigenaren, bezoekers van winkels en de appartementen kunnen gebruik maken van de nieuwe parkeergarage onder het Entreegebouw en het Vredenburgplein. De parkeergarage heeft een inrit aan de noord- en aan de zuidzijde, waarbij opgemerkt dient te worden dat deze buiten het plangebied van dit bestemmingsplan vallen. Deze zijn vanwege de nauwe verbondenheid met de herinrichting van de Catharijnesingel reeds juridisch mogelijk gemaakt in het vastgestelde bestemmingsplan Catharijnesingel.

De parkeergarage onder het Entreegebouw en parkeergarages in de nabijheid worden ontsloten aan de westzijde van de Catherijnesingel en verder afgevoerd via de route Graadt van Roggenweg, Weg der Verenigde Naties en Ds. Martin Luther Kinglaan die direct is aangesloten op het landelijk hoofdwegennet bij verkeersplein Hooggelegen. Dit is overeenkomstig de Bereikbaarheidsvisie Stationsgebied (2003).

Openbaar vervoer
De locatie ligt zeer gunstig nabij de nieuwe OV-Terminal, waar treinen, trams, bussen en taxi's hun aankomst- en vertrekpunt hebben. Dit grote openbaar vervoersknooppunt wordt via de looproutes van de Centrumboulevard uitstekend verbonden met het winkelcentrum Hoog Catharijne.

Voetgangers
Het Entreegebouw heeft een belangrijke verbindende functie tussen de oude binnenstad en de nieuwe OV-Terminal als onderdeel van de Centrumboulevard. De routes lopen via de noord- en zuidpassage. De noord- en zuidpassage worden bij het entreeblok aan de zijde van de Catharijnesingel na sluitingstijd van de winkels afgesloten voor publiek. Ook aan het Vredenburgplein worden beide passages afgesloten na sluitingstijd van de winkels. Voetgangers die langs de Catharijnesingel lopen kunnen via de toekomstige overbouwing van de Catharijnesingel de OV-Terminal bereiken. De oude binnenstad is te bereiken via een looproute langs de toekomstige straat tussen het Entreegebouw en het Muziekpaleis.

De entrees van de woningen boven het Entreegebouw zijn opgedeeld in een straatzijde (toekomstige straat tussen Entreegebouw en Muziekpaleis) en een pleinzijde (Vredenburgplein).

Bereikbaarheid tijdens de bouwfase
Het bestaande winkelcentrum Hoog Catharijne heeft een belangrijke verbindende functie tussen de oude binnenstad en het Centraal Station. Het project Nieuw Hoog Catharijne is, samen met andere ontwikkelingen in het Stationsgebied, van zo'n omvang dat het noodzakelijk is om de werkzaamheden te faseren, zodat de verbinding tussen het Centraal Station en de oude binnenstad kan blijven functioneren. Hiervoor is een faseringsplan opgesteld.

De huidige looproute zal zo lang mogelijk in stand worden gehouden. Het faseringsplan waarborgt gedurende de gehele bouwtijd een directe verbinding. Daarbij blijft de 24-uurs verbinding tijdens de bouwwerkzaamheden functioneren.

Laden en lossen
De bevoorrading van de winkels binnen het projectgebied zal plaatsvinden vanuit het bestaande expeditiepunt aan de Rijnkade. De expeditie aan de Rijnkade zal via de B1 laag in de parkeergarage toegang geven aan diverse goederenliften die winkels op de begane grond en eerste en tweede verdieping kunnen bevoorraden.

Hulpdiensten
Het Entreegebouw is het eerste onderdeel van het groter complex dat zich uitstrekt tot aan de overzijde van de Catharijnesingel. De bereikbaarheid en opstelplaats voor nooddiensten is voor alle bouwdelen van het gehele complex in kaart gebracht. Aan drie zijden zijn de gevels vanaf het openbaar gebied door de hulpdiensten ( brandweer, ambulance en politie) goed bereikbaar.

Met de toekomstige inrichting van het maaiveld wordt hier rekening mee gehouden. De opstelplaatsen voor het Entreegebouw bevinden zich aan het Vredenburgplein, aan de Rijnkade en aan de Catharijnebaan.

Verhuizen
De woningen boven de winkels worden door middel van twee liften ontsloten. In de praktijk zullen de verhuiswagens parkeren bij de betreffende entree van de woningen aan het Vredenburgplein of de toekomstige straat tussen het Entreegebouw en het Muziekpaleis.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

Het Vredenburgplein bepaald grotendeels de openbare ruimte in onderhavig plangebied. De definitieve inrichting van dit plein is nog niet bepaald, wel is hiervoor een voorlopig ontwerp gemaakt. Op basis van het voorlopig ontwerp (VO) blijkt dat het plein ingericht zal worden middels een aantal eenvoudige basisingrediënten: een mooie degelijke vloer, een functionele marktindeling, een aantal flinke bomen, voldoende comfortabele zitgelegenheden en straatmeubilair als verlichting en afvalbakken. Het precieze aantal en de exacte locatie van deze onderdelen worden in het Definitief ontwerp bepaalt.

Het Vredenburgplein krijgt een stevige basis. Gezien de ligging van het plein in het kern van het winkelgebied en het gebruik door de markt, dient de pleininrichting verfijnd te worden gedetailleerd en moet deze robuust en degelijk en goed te onderhouden zijn. Waarbij het plein zodanig ingericht zal moeten worden dat het geschikt is voor de markt. Drie nieuwe straten en 1 bestaande straat, die grenzen aan het Vredenburgplein maken onderdeel uit het het van dit VO: de Verlengde Sint Jacobsstraat, de Verlengde Willemstraat, de Catharijnesingelstraat en Achter Clarenburg. Deze straten krijgen een ingetogen inrichting met de standaardbouwstenen (verharding en straatmeubilair) van de ‘sfeer binnenstad’. Dat wil zeggen een basis van gebakken klinkerverharding met een beperkte toevoeging van natuursteen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPENTREEGEBOUWBIN-0601_0006.png"

Figuur 4.3 : Impressie Vredenburgplein conform VO


Door de het mogelijk maken van een diversiteit aan functies op de begane grond van het Entreegebouw wordt het een levendig openbaar gebied waarbij winkelend publiek, bewoners, werkenden en bezoekers van horeca en culturele instellingen elkaar in de openbare ruimte afwisselen, zodat er voortdurend een zekere sociale controle is. Kortom, het toevoegen van de diverse functies in de plint zorgt voor een vergroting van de levendigheid, leefbaarheid en (sociale) veiligheid in het openbaar gebied.

4.2.3 Bomenparagraaf

Op 18 november 2008 heeft het College de Bomenvisie Stationsgebied vastgesteld. Deze bomenvisie is de eerste uitwerking van de nota bomenbeleid Utrecht en bedoeld als gemeentelijk werkdocument en als basis voor vervolgstappen. In deze visie is het bomenbeleid geconcretiseerd voor het Utrechtse Stationsgebied.

Op basis van de bomenvisie Stationsgebied wordt duidelijk dat aan de zijde van Vredenburg (buiten onderhavig bestemmingsplangebied) een 17-tal bomen geplaatst zullen worden. Op het Vredenburgplein worden 4 bomen geplaatst, 11 bomen gehandhaafd en slechts 2 bomen verwijderd.

4.2.4 Parkeren

Autoparkeren
De nieuwe parkeergarage die onder het Entreegebouw, het Vredenburgplein en de opnieuw aan te leggen Catharijnesingel is gesitueerd, bevindt zich geheel onder maaiveld. Alleen ter plaatse van de inritten zal de parkeergarage bovengronds zichtbaar zijn. In functie van de inrit zal in de vormgeving tot uiting worden gebracht. De inpassing van de in – en uitritten wordt afgestemd op de toekomstige inrichting van de Catharijnesingel.

De parkeergarage is onderdeel van de gehele herontwikkeling van Hoog Catharijne De uitbreiding is gesitueerd onder de uitbreiding van Hoog Catharijne aan het Vredenburgplein en bevat in de nieuwe situatie circa 1.270 parkeerplaatsen. Het exacte aantal is namelijk afhankelijk van de visualisering van het aanwezige Rijksmonument kasteel De Vredenburg. Tevens is in het plangebied de Rijnkade garage aanwezig die een capaciteit heeft van circa 380 parkeerplaatsen, deze wordt gehandhaafd. De circa 1.270 parkeerplaatsen die in totaal gerealiseerd worden in de parkeergarage Vredenburg zijn ruimschoots voldoende om te kunnen voldoen aan de vraag.

De bestaande Vredenburg parkeergarage onder het huidige winkelcentrum zal hiervoor deels worden gesloopt. Het te handhaven gedeelte van de bestaande parkeergarage, in twee lagen, bevindt zich onder het nieuwe (verkleinde) Vredenburgplein. Dit gedeelte zal worden gekoppeld aan de nieuwe vijflaagse parkeergarage. De nieuwe parkeergarage loopt in oost-westelijke richting vanaf het Vredenburgplein tot onder de Catharijnesingel. De ontwikkeling van de parkeergarage onder de Catharijnesingel is reeds voorzien in het bestemmingsplan Catharijnesingel.

De ontsluiting van de parkeergarage vindt plaats via twee tunnels die op maaiveld uitkomen. De noordelijke inrit ligt aan de noordzijde van het nieuwe kruispunt, de Vredenburgknoop. De zuidelijke in- en uitrit liggen in elkaars verlengde op de Catharijnesingel voor het gebouw Trindeborch. Omdat de Catharijnesingel via in- en uitritten gepasseerd moet worden bevindt de hoofdentree zich op parkeerlaag B3, de middelste laag van de parkeergarage.De parkeergarage kan functioneren binnen de huidige inrichting van de Catharijnebaan. Het ontwerp van de parkeergarage is tevens afgestemd op het bestemmingsplan Catharijnesingel.

De bewoners van de appartementen en stadswoningen boven het Entreegebouw kunnen beschikken over 1 parkeerplaats per appartement en/of stadswoning. Voor de bewoners van het woonwinkelgebouw De Vredenburg zijn ook parkeerplaatsen gereserveerd. De bewoners krijgen via de kelder van het complex een verbinding met de parkeergarage.

De resterende parkeerplaatsen in de parkeergarage ten behoeve van de woningen zullen te huur worden aangeboden zodat voldaan wordt aan de geldende parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning. Ook het bezoek van de bewoners Entreegebouw of De Vredenburg kunnen tegen betaling van de nieuwe parkeergarage gebuik maken.

In de parkeerbalans zijn de in het Structuurplan vastgelegde parkeernomen gehanteerd. Uitgangspunt is een totale parkeerbalans voor het Stationsgebied. Daarbij worden eerst de huidige parkeerplaatsen gevuld. Dit betekent: (totaal benodigd op basis van de parkeernorm) – (restcapaciteit huidige parkeergarages) = ( aantal bij te bouwen parkeerplaatsen). Het voorliggende plan voorziet in circa 950 extra parkeerplaatsen dit is ruim voldoende om aan de parkeervraag te kunnen voldoen.

Fietsparkeren
Specifiek voor de uitbreiding van het Entreegebouw dienen buiten het plangebied extre fietsparkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Deze worden gerealiseerd in het nog te renoveren deel van Nieuw Hoog Catharijne aan de zuidoostzijde van de Catharijnesingel. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze fietsvoorzieningen niet voorzien in de aan het openbaar vervoer gerelateerde behoefte aan fietsenstallingen, maar slechts bedoeld zijn voor het faciliteren van de behoefte aan extra fietsparkeerplaatsen door uitbreiding van Hoog Catharijne.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan moet voor een aantal wettelijk verplichte aspecten aangetoond worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere (ruimtelijke) ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling van het Entreegebouw ingegaan op de verschillende aspecten. De bijbehorende onderzoeksrapportages zullen als separate bijlagen bij dit bestemmingsplan worden gevoegd.

5.2 Milieu-effectrapportage Stationsgebied Utrecht

5.2.1 Inleiding

Voor de verschillende te realiseren onderdelen van het Stationsgebied Utrecht zijn en worden afzonderlijke planologische procedures gevoerd en sommigen zijn (deels) milieueffectrapportage (MER)- plichtig. Hiervoor zijn inmiddels door de initiatiefnemers afzonderlijke (besluit) MER'en opgesteld. Omdat de diverse planonderdelen in het Stationsgebied met elkaar samenhangen, dient bij elke planologische procedure inzicht te worden gegeven in de samenhangende milieueffecten met de overige projecten die binnen het Stationsgebied zijn voorzien. Om hieraan invulling te geven met betrekking tot het Stationsgebied is een Aanvullend MER Stationsgebied Utrecht opgesteld. Dit Aanvullend MER is op 29 november 2007 door de Commissie-m.e.r. voorzien van een positief toetsingsadvies. Daarnaast is een Gevoeligheidsanalyse uitgevoerd (ARCADIS, Gevoeligheidsanalyse behorende bij het aanvullende MER Stationsgebied Utrecht, 6 juni 2008) om te bepalen of de informatie over verkeer, geluid en luchtkwaliteit in het Aanvullend MER Stationsgebied Utrecht nog actueel of bruikbaar is voor de te voeren juridische procedures. Hieronder volgt een beknopte weergave van die onderzoeken voor een complete weergave wordt verwezen naar de bijlage bij dit bestemmingsplan.

5.2.2 Aanvullende MER Stationsgebied

Op 14 december 2006 is het Structuurplan Stationsgebied Utrecht vastgesteld. Op basis van het Structuurplan zal in de komende periode het gebied rond het Centraal Station worden herontwikkeld.

Hoewel er al eerder een integrale milieubeoordeling (in de vorm van een 1e fase MER en een strategische milieurapport Stationsgebied Utrecht) is opgesteld (ARCADIS, Aanvullend MER Stationsgebied Utrecht, 19 juni 2007), is uit analyse gebleken dat er sprake is van een voortschrijdend inzicht in de te hanteren basisgegevens voor verkeer en vervoer. Als gevolg hiervan zijn de resultaten uit eerder verkeersonderzoek en uit onderzoeken van de verkeersgerelateerde thema's geluid en luchtkwaliteit niet meer actueel. Op basis hiervan is besloten tot het opstellen van het aanvullend MER.

Het aanvullend MER heeft tot doel om voor de ontwikkelingen in het Stationsgebied inzicht te geven in de samenhangende effecten van de ontwikkelingen op het gebied van verkeer, geluid en luchtkwaliteit.

De ontwikkeling van het Stationsgebied heeft onder meer tot doel om de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het Stationsgebied te versterken alsmede de leefbaarheid waaronder geluidsbelasting en luchtkwaliteit te verbeteren. Uit de conclusie van het onderzoek blijkt dat aan deze doelstellingen kan worden voldaan.

5.2.3 Gevoeligheidsanalyse behorende bij het aanvullende MER Stationsgebied Utrecht

Op 8 januari 2008 heeft het college van B&W van de gemeente Utrecht het nieuwe verkeersmodel VRU 2.0 vastgesteld. Omdat het Aanvullend MER de basis is voor alle planologische procedures in het stationsgebied, is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd van de nieuwe verkeersgegevens.

Het Aanvullend MER Stationsgebied kan vanuit verkeer en vervoer worden gebruikt voor de nog te voeren juridische procedures. Er is in het Aanvullend MER uitgegaan van een worstcase scenario. Ook de conclusie ten aanzien van geluid verandert niet als gevolg van de nieuwe verkeersintensiteiten. Het Aanvullend MER is voor het aspect geluid daarom nog steeds actueel voor de nog te voeren procedures. Ten slotte is er ook vanuit het aspect luchtkwaliteit geen reden om het Aanvullend MER te actualiseren.

5.3 Geluidhinder

5.3.1 Geluidhinder - wettelijk kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" (o.a. woningen en scholen). De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • geluidsgezoneerde industrieterreinen.


De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan (uitzondering hierop zijn zogeheten "dove gevels"). De genoemde grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De procedure voor het verlenen van een ontheffing loopt parallel met de bestemmingsplanprocedure of de procedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 zijn:

  1. 1. Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  2. 2. De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  3. 3. Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

5.3.2 Weg- en railverkeer

De nieuw te bestemmen woningen in dit plan zijn gelegen binnen de geluidszone van de Catharijnesingel en enkele verder van het plan af gelegen wegen. In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in rapport Ontwikkeling 'Nieuw Hoog Catharijne' te Utrecht, deelplan 'Westblok'. Onderzoek naar geluid uit de omgeving vanwege verkeer (Bijlage 3, Onderzoek akoestiek weg- en railverkeer, Peutz, d.d. 11 februari 2011). Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB bij de geprojecteerde woningen niet zal worden overschreden. Er is dus geen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder voor wegverkeer nodig.

Het deelplan is eveneens gelegen binnen de geluidszone van de sporen rond station Utrecht CS. Op grond van de resultaten van eerder genoemd onderzoek, is geconstateerd dat de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder van 55 dB niet overschreden zal worden. Er is dus geen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder voor railverkeer nodig.

Cumulatie van geluid op grond van de Wet geluidhinder is niet van toepassing, aangezien de voorkeurswaarden in acht worden genomen. Aan de vereisten op grond van de Wet geluidhinder wordt derhalve zonder meer voldaan.

Ter beschouwing van het woon- en leefklimaat is ook het totale geluidsniveau bepaald vanwege wegverkeer op de hele Catharijnesingel, dus ook de delen waar een 30 km/u regiem geldt. Daarbij zijn de berekende waarden getoetst als ware de Wet geluidhinder en de Geluidnota Utrecht van toepassing. Hieruit kan geconcludeerd worden dat voldaan kan worden aan de voorwaarden.

Samenloop tussen geluid vanwege wegverkeer en railverkeer treedt in onderhavige situatie bijna niet op, dan wel betreft het ook na samenloop zodanig lage geluidniveaus, dat die samenloop niet leidt tot een relevante beïnvloeding van de geluidsniveaus. Geconstateerd kan derhalve worden dat een acceptabel woon- en leefklimaat verkregen wordt.

Op grond van de 'Beoordeling houdbaarheid geluidsonderzoek aan nieuwe verkeersmodel, gemeente Utrecht, d.d. 21 juli 2011' (zie bijlage 16) kan geconcludeerd worden dat de meest recente verkeerskundige informatie de conclusies van het voornoemde geluidsonderzoek (bijlage 3) niet significant veranderen.

5.3.3 Bedrijvigheid

Er wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar er dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid.

Voor wat betreft het geluid vanwege de bedrijven zijn verschillende akoestische onderzoeken uitgevoerd:

  • Rapport: Woningen Nieuw Hoog Catharijne, Utrecht. Onderzoek naar geluid uit de omgeving vanwege installaties en parkeergarages (Peutz, ref. GJ 15154-2-RA d.d.10 december 2008, gewijzigd GJ 15154-3-RA d.d. 18 mei 2009);
  • Memo: Ontwikkeling 'Nieuw Hoog Catharijne' te Utrecht, deelplan Westblok. Geluid bij woningen vanwege installaties en parkeergarages. Oplegnotitie bij rapporten GJ 15154-2-RA en GJ 15154-3-RA (Peutz, ref. DJS/DJS/MvM/GJ 15154-3-NO d.d. 10 februari 2011).

Uit de onderzoeken blijkt dat de bedrijven of inrichtingen in de omgeving geen onacceptabel woon- en leefklimaat zullen veroorzaken. Ter voorkoming van bovenwettelijke piekniveaus afkomstig van dichtslaande autoportieren op het parkeerdek van de parkeergarage Rijnkade, zullen aanvullende maatregelen worden getroffen.

Op korte afstand van de woningen van het Entreegebouw is het (in aanbouw zijnde) Muziekpaleis gelegen. Bij de ruimtelijke procedure en milieuvergunning van het Muziekpaleis is steeds rekening gehouden met de komst van woningen in het Entreegebouw. De in de geluidsvoorschriften van de milieuvergunning opgenomen waarden ter plaatse van de nieuwe woningen sluiten aan bij de richtwaarde voor het gebied. Overige bedrijven in de omgeving, waaronder horeca, liggen op voldoende afstand zodat deze niet tot hinder zullen leiden dan wel dat de bedrijven door de komst van de woningen in hun bedrijvigheid worden beperkt.

Het plangebied bevindt zich niet binnen de zone van een conform de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Dit aspect is in dit geval dan ook niet van toepassing.

5.4 Externe Veiligheid

Bij bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Daarnaast kan transport van gevaarlijke stoffen risico's opleveren (transport over weg, spoor en water en door buisleidingen). In de stad ligt een vastgestelde route waarover transport van gevaarlijk stoffen plaats mag vinden.

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Kwetsbare bestemmingen moeten voldoende afstand houden tot bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan op een ongeluk. De norm voor het PR is 10-6/jaar. Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het Groepsrisico is een zg. oriënterende waarde vastgesteld. Van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken. Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.

PlansituatieBedrijvigheid: Er liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen binnen de invloedzone van een bedrijf (binnen of buiten het plangebied) dat onder de Bevi-regeling valt.

Transport: In de nabijheid van de planlocatie is geen spoorlijn, waterweg, buisleiding of rijksweg aanwezig die qua PR en GR invloed heeft op het plan. De afstand van het Entreegebouw tot het baanvak waarover het grootste deel van het vervoer van gevraalijke stoffen plaatsvindt, bedraagt 350 meter. Het invloedsgebied van het grootste ongevalscenario dat significant bijdraagt aan het Groepsrisico, bedraagt maximaal 315 meter (Warme BLEVE, 1% letaal). Bron: Uitgangspunten Risicoberekeningen Basisnet Spoor, AVIV 2008, bijlage 4). Op grond hiervan kan vastgesteld worden dat het Entreegebouw buiten het invloedsgebied ligt van het vervoer van gevaarlijke stoffen door het stationsgebied.

5.5 Luchtkwaliteit


Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)
Artikel 5.16 Wet milieubeheer geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Luchtkwaliteitseisen vormen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, indien het voorgenomen besluit is genoemd of is niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Het NSL is een samenwerkingsprogramma tussen rijk, provincies en gemeenten, dat erop is gericht om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) de luchtkwaliteit te verbeteren. Nederland heeft van de Europese Commissie uitstel (derogatie) gekregen van de termijnen waarbinnen aan de grenswaarden moet worden voldaan. Het NSL heeft ter onderbouwing gediend van de derogatie. In juni 2011 moet aan de norm voor fijn stof (PM10) worden voldaan en op 1 januari 2015 aan de norm voor stikstofdioxide (NO2).

Plansituatie
De 'in betekenende mate (IBM)' projecten zijn meegenomen in de gebiedsgerichte programma's van het NSL. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op de afzonderlijke effecten op de luchtkwaliteit, maar zijn reeds in het NSL meegenomen. In het NSL is een van de genoemde ontwikkelingen het programma van het Structuurplan Stationsgebied Utrecht. De ontwikkeling van het Entreegebouw is op die wijze meegenomen in het NSL.

De ontwikkeling van het Entreegebouw is als zodanig opgenomen en beschreven in het NSL. Het onderhavige project past binnen de totale omvang van het IBM project en derhalve binnen het NSL. In dit kader wordt dan ook voldaan aan artikel 5.16 lid 1, onder d van de Wet milieubeheer. Uit oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.

5.6 Bodemkwaliteit

Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd;
  • Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten worden gesaneerd als er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Dit gebeurt functiegericht en kosteneffectief. Tevens is nieuwbouw op een geval van ernstige bodemverontreiniging niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.


Biowasmachine
Voor grondwater geldt in haar algemeenheid dat het grondwater door verschillende zogenaamde puntbronnen onder Stationsgebied verontreinigd is geraakt met Vluchtige Organische geChloreerde koolwaterstoffen (VOCL). Onder het stadscentrum zijn in het verleden veel afzonderlijke verontreinigingsvlekken ontstaan. Deze vlekken allemaal apart saneren is ingewikkeld, duur en tijdrovend en heeft geen prioriteit gezien het lage risico voor de volksgezondheid. Toch is het een vervuiling die van nature niet in het grondwater thuis hoort. Daarom stelt de Wbb dat deze vlekken niet verplaatst mogen worden.

In het stationsgebied van Utrecht heeft de gemeente Utrecht in samenwerking met de partners een nieuwe, duurzame manier ontwikkeld om de grondwaterverontreiniging van het gebied als geheel aan te pakken. In deze gebiedsgerichte aanpak mogen de diverse verontreinigingen zelf wel bewegen, maar niet buiten dit gebied komen. Deze aanpak heet de Utrechtse Biowasmachine. Op 13 mei 2009 hebben de betrokken actoren een intentieverklaring gesloten waarin ze besluiten deze opgave gezamenlijk op te pakken.

De biowasmachine zorgt voor een versnelling van de beweging van het grondwater. Deze beweging zorgt voor een gecontroleerde verspreiding van de verontreiniging en stimulering van de biologische afbraak. Door daarnaast ook gericht biologische stoffen aan de grond toe te voegen, wordt het biologische afbraakproces nog verder bevorderd. Met andere woorden: schoner grondwater én duurzame energie. Het ministerie van VROM is enthousiast over deze innovatieve oplossing en beschouwt de Utrechtse aanpak als pilot voor soortgelijke locaties.

Plansituatie
Door Geofox-Lexmond is in juni 2007 een milieuverkennend bodemonderzoek NEN 5740 uitgevoerd. Op enkele plekken is verontreinigde grond aangetroffen. Deze gevallen moeten verder worden onderzocht en gesaneerd, met een saneringsplan of een BUS-melding. Voor de afzet van grond en het bepalen van de hergebruikmogelijkheden kan het noodzakelijk zijn partijkeuringen te verrichten.

De locatie ligt in het gebied waarop het saneringsplan "biowasmachine" betrekking heeft. Daarom zal bij een grondwateronttrekking geen tegenmaatregel noodzakelijk zijn tegen verplaatsing van VOCl verontreinigingen. Wel is hiervoor een melding noodzakelijk. Indien andere verontreinigingen worden verplaatst dient te zijner tijd wel een (deel)saneringsplan te worden ingediend.

Bij en na realisatie van de ondergrondse parkeergarage en de bijbehorende damwand tot op de scheidende laag op circa 50 m-mv onder het eerste watervoerend pakket, moet rekening gehouden worden met veranderende omstandigheden voor de grondwaterstroming (o.a. opstuwing van grondwater). Dit kan beperkend werken op eventueel ander gebruik van de ondergrond in de omgeving, zoals WKO-systemen en grondwateronttrekkingen.

Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden zijn er geen verdere belemmeringen voor het aspect bodemkwaliteit in dit bestemmingsplan.

5.7 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebie0d van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het plangebied
Voor het plangebied van het bestemmingsplan Entreegebouw geldt volgens de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht grotendeels een hoge archeologische verwachting. Dit is het gevolg van de ligging van dit plein binnen de historische binnenstad van Utrecht en de resten van het 16e eeuwse kasteel Vredenburg. Tezamen met de overige stadsverdedigingswerken (stadsmuur, Catharijnepoort, stadstorens, en kades van de Catharijnesingel) staat het kasteel Vredenburg geregistreerd als Rijksmonument Stadsbuitengracht (monumentennummer 18423) en wordt beschermd onder de Monumentenwet 1988.

In de notitie 'Randvoorwaarden Archeologie en Monumenten tbv Nieuw Hoog Catharijne' van de gemeente Utrecht, d.d. 4 november 2008, is per bodemingreep voor de totale herontwikkeling van Hoog Catharijne een bindend advies opgenomen ten aanzien van het uit te voeren archeologisch onderzoek en de eventuele overige maatregelen. Voor alle bodemingrepen geldt dat indien bij civiele en/of archeologische werkzaamheden resten van bijzondere waarde worden aangetroffen, door het bevoegd gezag (op advies van de afdeling Stedenbouw en Monumenten, sectie Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht) een besluit wordt genomen over de te nemen vervolgstappen.

5.8 Flora En Fauna

Ecologie
Het groenstructuurplan is in april 2007 vastgesteld en geldt sindsdien als vigerend groenbeleid. In het groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Aan het Groenstructuurplan is een uitvoeringsprogramma gekoppeld: het Meerjaren Groen Programma.

Het groenstructuurplan heeft drie belangrijke doelen; recreatiegebieden om de stad aanleggen, verbindingen aanleggen tussen groen in de stad en groen om de stad en de kwaliteit van het groen in de stad verbeteren. Voor een goed functioneren van het groen zijn de verbindingen tussen groene kerngebieden noodzakelijk.

Op stedelijk niveau is een goede stedelijke groenstructuur een gelijkwaardig belang naast andere stedelijke belangen. De bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur worden beschermd. De menging van stedelijk groen met andere functies is in principe mogelijk. De randvoorwaarde is dat het groene karakter, de kwaliteit en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Een eventuele aantasting van bestaand stedelijk groen wordt elders gecompenseerd. Verandering van functie kan alleen na een bestuurlijke afweging.

Plansituatie
Het plangebied bevindt zich niet binnen de Hoofdgroenstructuur. Wat dat betreft zijn er geen beperkingen.

Flora en fauna
Onder de Flora en Faunawet zijn diverse dier- en plantensoorten beschermd via verbodsartikelen en een algemene zorgplicht. Deze geldt voor alle dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Alle Nederlandse flora en fauna is beschermd en de wet legt een zorgplicht op ten aanzien van alle planten en dieren. . Dat betekent dat dieren en planten niet verstoord, verontrust of gedood mogen worden. Er is echter wel verschil in beschermingsgradatie. De Nederlandse flora- en fauna is verdeeld in drie categorieën, die elk een andere bescherming genieten. Er wordt gesproken over tabel 1 soorten, tabel 2 soorten inclusief broedvogels en tabel 3 soorten. Tabel 3 soorten genieten de zwaarste bescherming.

De ontwikkelingen en uitvoering van plannen mogen niet in strijd zijn met de Flora- en faunawet en de internationale verplichtingen (Vogel- en Habitatrichtlijn). Daarom dient er bij dergelijke plannen eerst zorgvuldig onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten en de effecten van de plannen hierop. Bij ingrepen waar beschermde planten of diersoorten in het geding zijn dient in het kader van de verbodsartikelen een compensatieplan of mitigatieplan te worden geschreven. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat geen ontheffing meer kan worden verleend voor 'ruimtelijke ingrepen' zonder dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Het ministerie EL&I heeft daarom gesteld dat met mitigerende maatregelen moet worden voorkomen dat verbodsbepalingen worden overtreden.

Plansituatie
Door Tauw is een quick-scan uitgevoerd naar de flora en fauna in het stationsgebied (Quick scan stationsgebied Utrecht, Tauw, 10 maart 2008) . Uit die quick-scan blijkt dat mogelijk beschermde vaatplanten, vleermuizen en broedvogels voorkomen in het plangebied en dat deze soortgroepen een mogelijk negatief effect ondervinden als gevolg van de geplande werkzaamheden. Naar aanleiding van een aanbeveling uit het rapport is een aanvullend soortgericht onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of beschermde vaatplanten, broedvogels en vleermuizen daadwerkelijk in het gebied voorkomen en hoe deze daarvan gebruik maken (Ecologisch onderzoek stationsgebied Utrecht, Tauw, 20 januari 2009). Uit dit onderzoek is gebleken dat het plangebied weinig tot geen waarde heeft voor beschermde vaatplanten en vleermuizen, en dat de geplande werkzaamheden zonder ontheffing in gang kunnen worden gezet.

Wat broedvogels betreft is vastgesteld dat de gevel van het aangrenzende gebouw van V&D intensief wordt gebruikt door nestelende gierzwaluwen. Ten behoeve van de sloop van Peek en Cloppenburg en de nieuwbouw van het Entreegebouw worden geen verstoringen van de gierzwaluwen in het V&D gebouw verwacht. Het zwaartepunt van de gierzwlaluwenkolonie is gelegen aan de zijde van de Catharijnesingel. Nesten aan de zijde van het Entreegebouw zijn tijdens het veldbezoek niet waargenomen. Eventuele nesten aan deze zijde zullen niettemin bereikbaar blijven aangezien de nesten vooral in de bovenste delen van het V&D-gebouw zijn gelegen. Waar mogelijk worden nestgelegenheden, onder andere, voor gierzwaluwen in de nieuwe gevels van de woningen van het Entreegebouw gerealiseerd. Daarnaast blijkt dat (direct buiten het plangebied) de aanleg van de Catharijnesingel een positieve invloed heeft op de vleermuizen- en vogelpopulatie in het Stationsgebied.

5.9 Duurzaamheid

De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP is opgenomen dat Utrecht in 2030 CO2-neutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's; People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

Plansituatie
Bij het ontwikkelingen van de woningen zijn diverse zaken meegenomen zoals omschreven in de lijst van Maatregelen Pakket Nationaal Duurzaam Bouwen. Daarnaast heeft de ontwikkelaar het project Entreegebouw aangemeld bij de Dutch Green Building Council. Vastgesteld doel voor het Entreegebouw is om op basis van de Breeam methode de score ‘very good’ te behalen. De Dutch Green Building Council gebruikt het BREEAM-schema vanwege de grote rol die het internationaal speelt. Het is het belangrijkste en meest gebruikte duurzaamheidskeurmerk voor gebouwen ter wereld.

BREEAM staat voor Building Research Establishment Environmental Assessment Method en werd oorspronkelijk ontwikkeld en geïntroduceerd door het Building Research Establishment (BRE), een Engelse onderzoeksinstantie enigszins vergelijkbaar met het Nederlandse TNO. Breeam gaat verder dan het bouwbesluit. BREEAM-NL Nieuwbouw is onderverdeeld in negen categorieën. Zo worden er eisen gesteld aan de bouwplaats, het gebruik van materialen, het organiseren van afvalstromen. Dit naast het gebruik van duurzame materialen, CO2 reductie en het gebruik van natuurlijke energiebronnen zoals de momenteel al voorbereide en deels gerealiseerde Warmte Koude Opwekking middels bronnen in de grond.

5.10 Water

5.10.1 Beleidskader

Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Met deze richtlijn wil Europa het oppervlakte- en grondwater kwalitatief en ecologisch beschermen en verbeteren en een duurzaam gebruik van water bevorderen. De Europese Kaderrichtlijn water stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater en het grondwater. Voor de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water binnen Nederland heeft de afgelopen jaren een intensieve samenwerking op het niveau van (deel)stroomgebieden en gebiedsprocessen plaatsgevonden.

Uitgangspunten en principes van de Europese Kaderrichtlijn Water:
- de vervuiler betaalt;
- de gebruiker betaalt;
- sinds 2000 geen achteruitgang van chemische en ecologische toestand;
- resultaatverplichting in 2015;
- stroomgebiedbenadering (op Europees niveau).

Als rapportage-eenheid richting Brussel worden de waterlichamen aangehouden. Dit zijn wateren met een achterliggend stroom- of afwateringsgebied van 10 km2 of meer.

Nationaal Bestuursakkoord Water (2003)
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden. Hierbij wordt rekening gehouden met de veranderende omstandigheden, zoals de klimaatverandering, zeespiegelstijging en toename van verharding. De aanpak en maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt plaats waar nodig en mogelijk. Een en ander is een uitwerking van het geldende beleid uit de vierde nota waterhuishouding uit 1998.

Waterhuishoudingsplan Provincie Utrecht
Hoofddoel van het provinciaal waterhuishoudingsplan is "een veilig en bewoonbaar land te hebben en te houden, streven naar een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzaam gebruik van water voor mens en natuur". Onder duurzaam waterbeheer wordt in verband verstaan:
- niet afwentelen van knelpunten;
- zo min mogelijk gebruik van technische maatregelen;
- selectie van maatregelen volgens bergingstrits "vasthouden-bergen-afvoeren";
- kiezen van maatregelen op grond van integrale afwegingen;
- meervoudig ruimtegebruik.

Waterbeheerplan 2003 - 2007 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2003)
Het beleid van het hoogheemraadschap is voor stedelijke ontwikkelingen gericht op het streven naar robuuste. meer zelfvoorzienende en veerkrachtige watersystemen waarbij water één van de ordenende principes is. Algemene doelstellingen daarvan zijn:
- vastleggen van ruimte voor het oplossen van huidige en toekomstige knelpunten "wateroverlast" en
"watertekort", om water op te vangen en zo elders wateroverlast te voorkomen (piekberging) of om water
te reserveren voor droge periodes;
- saneren van vervuilingsbronnen en vermijden van nieuwe vervuilingsbronnen, onder meer door het gebruik
van niet uitloogbare materialen, het terugdringen van vuilemissie van wegen en het verminderen van de
emissie van bestrijdingsmiddelen.

“Water voorop!” Waterbeheerplan 2010-2015 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2009)
Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.

In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.

Waterstructuurvisie, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2002)
In de waterstructuurvisie wordt een middellange- tot langetermijnvisie ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied van De Stichtse Rijnlanden. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer met name voor bestaand gebied. Het gaat daarbij dan met name om het schone water schoon te houden en zo langs mogelijk vast te houden, te infiltreren, af te koppelen en waar mogelijk een verbeterd gescheiden rioleringssysteem aan te leggen en om voldoende waterberging te realiseren.

Waterplan gemeente Utrecht (2004)
Het doel van het gemeentelijk waterplan is het ral;sieren van een watersysteem voor de toekomst dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en rond het gemeentelijk grondgebied. In het plan zijn tien concrete ambities voor 2030 opgenomen voor het waterbeheer in Utrecht:
- geen bronnen van verontreiniging in het Kromme Rijngebied;
- de diffuse verontreiniging van water is verregaand teruggebracht;
- alle puntbronnen zijn bekend en grotendeels gesaneerd;
- schoon en verontreinigd hemel-, grond- en oppervlaktewater zijn gescheiden;
- er is geen wateroverlast vanuit het Kromme Rijngebied;
- Utrecht kan veel meer hemelwater aan;
- de stad bezorgt de stroomafwaartse gebieden geen wateroverlast;
- de waterketen is geoptimaliseerd;
- het water is een volwaardig onderdeel van de leefomgeving;
- het waterbeheer is begrijpelijk en bruikbaar voor de inwoners.

Deze ambities moeten ertoe leiden dat in 2030 het streefbeeld wordt gehaald. het streefbeeld heeft als speerpunten het bergen van schoon water in droge tijden, het verbeteren van de waterkwaliteit in de stad en het aantrekkelijk van water om te zien, te beleven en te gebruiken.
Om dit streefbeeld te realiseren dient de samenwerking tussen de betrokken waterpartners actief te worden versterkt. Ook moet het aspect water zo creatief en zo vroeg mogelijk worden betrokken bij ruimtelijke plannen en dient strategisch te worden gecommuniceerd om het draagvlak voor het waterbelang bij bewoners en bedrijven te vergroten.

Afval-, hemel- en grondwaterplan Utrecht 2007-2010
Het beleid ten aanzien van de riolering is vastgelegd in het Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan Utrecht 2007-2010. In het Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan is een aantal doelen geformuleerd:
- doelmatige inzameling en transport van afvalwater;
- doelmatige inzameling en verwerking overtollig hemelwater;
- bevorderen van een schoon milieu;
- voorkomen van overlast en risico's volksgezondheid;
- doelmatige uitvoering rioolbeheer;
- doelmatige inzameling en verwerking overtollig grondwater.

5.10.2 Watertoets

Aanleiding
De Waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en vormt een wezenlijk element in het gehele watertoetsproces. Het fungeert als een instrument waarin de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan inzichtelijk worden gemaakt en het wateradvies van de waterbeheerder en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar worden vastgelegd. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te beschrijven, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Watersysteem

Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en grenst aan de zuidzijde aan de Rijnkade / Catharijnebaan, een voormalige ontsluitingsweg aan de oostkant van het historische centrum die momenteel wordt gesloopt. Het 'Masterplan Stationsgebied Utrecht' voorziet in het terugbrengen van de oude waterlopen die in de jaren 60 van de vorige eeuw zijn overkluisd.

Door de reconstructie van de voormalige Catharijnesingel wordt de oude singelstructuur weer zichtbaar en worden de historische waterverbindingen weer in ere hersteld. De herstelde Catharijnesingel heeft aan de oostzijde een kade en aan de westzijde een groene oever. Bij het ontwerp zal de mogelijkheid van een waterdichte bodem, om wegzijging van oppervlaktewater naar het grondwater te beperken en grondwateroverlast te voorkomen, onderzocht worden. Waterschap HDSR is verantwoordelijk voor het waterbeheer (kwantitatief en kwalitatief) in de vernieuwde Catharijnesingel.

Door deze ontwikkeling verliezen de spuikokers in de Rijnkade en Catharijnekade hun functie voor de watertoevoer, de nieuwe open Catharijnesingel neemt deze afvoerende functie (circa 1000 m3/u) over. Het deel van de spuikoker in de Rijnkade tussen de V&D en het Moreelse Park wordt omgebouwd naar een bergbezinkbassin (BBB) en het deel vanaf de V&D tot aan de Nieuwekade wordt gesloopt en maakt plaats voor de nieuwe Catharijnesingel. Door deze reconstructie neemt de hoeveelheid oppervlaktewater en de berging in het rioolstelsel in het gebied fors toe. Vanuit de gebieden Catharijnesingel (Westzijde), Catharijnebaan, Vredenburgplein en Muziekpaleis zal het afstromend hemelwater op de nieuwe Catharijnesingel geloosd worden. Ook zal incidenteel vuilwater vanuit de overstorten van de gemengde riolering op de nieuwe Catharijnesingel overstorten.

Grondwater
Het langjarig grondwaterregime wordt beïnvloed en gereguleerd door het Amsterdam Rijnkanaal en het Merwedekanaal. Op basis van de Grondwatercontourkaart Utrecht, eerste watervoerend pakket (Wareco, 26-03-2008), wordt het volgende grondwaterregime verondersteld: droge periode = NAP 0.2 m, natte periode = NAP 0.5 m en gemiddeld = NAP 0.3 m.

Door Wareco is in april 2008 een onderzoek naar de 'Grondwaterbeïnvloeding Hoog Catharijne' (zie bijlage) verricht om de invloed van de toekomstige parkeergarage op de grondwaterstromen te onderzoeken. Het bouwplan omvat een 5-laags parkeerkelder (met een oppervlak van circa 10.000 m2 en een diepte van circa 16 m minus maaiveld) voorzien van relatief lange en diepgelegen in/uitritten en ondergrondse aansluitingen. Voor de geplande constructiemethode, de bemalingsinspanning tijdens de bouw- en gebruiksfase en de consequenties ervan voor het grondwaterregime, wordt verwezen naar het bovengenoemde rapport. In de uitgevoerde modelstudie is het grondwatermodel stationair gekalibreerd voor een gemiddelde geohydrologische situatie met langjarige meetgegevens van het gemeentelijke grondwatermeetnet. Hierbij is de freatisch watervoerende toplaag buiten beschouwing gelaten. Uit de resultaten blijkt dat ten gevolge van de noordwestelijk georiënteerde grondwaterstroming, in de gebruiksfase aan de zuidoostzijde een opstuwing van circa 3 cm en aan de noordwestzijde een daling van circa 2 cm zal optreden. Ten behoeve van het droog houden van de parkeergarage wordt in de gebruiksfase circa 55 m3/dag of 2,5 m3/uur aan het grondwater onttrokken, bestaand uit circa 20 m3/dag aan lekwater door de damwand en circa 35 m3/dag aan kwelwater dat vanuit het tweede watervoerende pakket toestroomt door de laag van Kedichem.

Onttrekking en lozing
Het onttrokken drainagewater dient aantoonbaar schoon te worden geloosd op de Catharijnesingel. Waterschap HDSR stelt aan de lozing van het onttrokken grondwater in het 3e wateradvies de volgende voorwaarde: "Al het water dat op het oppervlaktewater geloosd wordt, dient te voldoen aan de door de waterbeheerder gestelde kwaliteitsnormen en mag niet meer dan 5 m3/u bedragen. U dient voor de onttrekking een vergunning te krijgen van het waterschap."

Initiatiefnemer Corio stelt op 23 augustus 2010 dat ten tijde van het indienen van de bouwvergunning is uitgegaan van zuivering van het grondwater voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Hiervoor is in de parkeergarage technische ruimte opgenomen. Indien het SP Biowasmachine ten aanzien van de VOCL verontreiniging een andere vorm van lozing mogelijk maakt, zal de exacte verwerking van het vrijgekomen grondwater worden afgestemd met de betrokken instanties.

Praktijkproef bemaling
Door Corio wordt conform de eis van HDSR (zie 'Conclusie') een praktijkproef uitgevoerd om het werkelijke onttrekkingsdebiet vast te stellen. De uitvoering van de praktijkproef wordt tijdig met de aannemer en HDSR afgestemd. In 2011 wordt hiervoor een aannemer geselecteerd. De werkelijke praktijkproef vindt pas plaats na realisatie van de bouwkuip, volgens de huidige planning in 2013. De proef dient aan te tonen dat de damwand en de laag van Kedichem voldoende waterdichting creëren.

Ontwateringsdiepte en drooglegging
Het huidige maaiveldniveau van de Rijnkade ter hoogte van het plangebied ligt globaal op NAP +3.2 m, het Vreeburgplein varieert van NAP +3.8 m tot +4.2 m. Het toekomstige maaiveldverloop tussen de nieuwe Catharijnesingel en het winkelcomplex is niet bekend.

Vanwege de directe ligging aan de nieuwe Catharijnesingel zal de toekomstige ontwateringsdiepte (het niveauverschil tussen maaiveld en de hoogste grondwaterstand) globaal overeenkomen met de drooglegging (het niveauverschil tussen maaiveld en het streefpeil. Op basis van een maaiveldniveau van NAP +3.2 m (Rijnkade) en het streefpeil van NAP +0.60 (watersysteem binnenstad) bedraagt zowel de drooglegging als de ontwateringsdiepte circa 2,6 m. Deze waarde voldoet ruimschoots aan de gemeentelijke norm van 0,7 m. Bovendien is sprake van een inzijggebied: de grondwaterstand ligt lager dan de gemiddelde oppervlaktewaterpeil. Ter hoogte van het Vredenburgplein zal de werkelijke grondwaterstand lager liggen dan het oppervlaktewaterpeil.

Bodemopbouw
Door Geofox-Lexmond is in juni 2007 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op en in de directe omgeving van het plangebied zijn in het verleden diverse onderzoeken verricht. Hieruit blijkt dat een aantal gevallen van ernstige bodem- en gondwaterverontreinigingen zijn aangetoond. Bij de grondwateronttrekking/bemaling moet hiermee rekening worden gehouden. De verontreinigingen kunnen namelijk verplaatst worden wat niet is toegestaan op grond van de Wet Bodembescherming, hiervoor moeten tegenmaatregelen worden getroffen en dient een bemalings- en monitoringsplan te worden opgesteld. Indien het principe van en het saneringsplan met de 'Biowasmachine' voor de bouw van de parkeergarage goedgekeurd en operationeel is, zal bij de grondwateronttrekking wel de benodigde onttrekkings- en lozingsvergunningen te worden aangevraagd, maar hoeven er geen tegenmaatregelen getroffen te worden.

In het rapport 'Grondwaterbeïnvloeding Hoog Catharijne' van Wareco is een schematisatie van de bodemopbouw (watervoerende pakketten en waterscheidende lagen) opgenomen.

Waterkering
HDSR geeft in het 1e wateradvies aan dat de kaden van de nieuwe Catharijnesingel een regionale waterkerende functie krijgen en dat de ingangen van de parkeergarage (of openingen in de parkeergarage) daarom minimaal op NAP +1.15 m dienen te liggen. Volgens opgave van Corio op 23 augustus 2010 zijn de openingen in de parkeergarage langs de Catharijnesingel voorzien van een borstwering die tot NAP +
1.375 m reiken.

Riolering

Type en structuur
In de Rijnkade bevindt zich momenteel een spuikoker (5000x3250 mm) als onderdeel van het oppervlaktewatersysteem en een gemengd stelsel (600/900 mm). Voor de Catharijnesingel is opgenomen dat een deel van het gemengd stelsel gehandhaafd wordt en een wordt deel vernieuwd in verband met de ruimtelijke ontwikkelingen. Ten zuidoosten van de huidige parkeergarage, in een gedeelte van de onderdoorgang en in het Vredeburgplein bevind zich momenteel een gemengd riool Ø600 mm en een hemelwaterriool Ø600 mm. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan wordt de riolering in het Vredeburgplein vernieuwd. Hiervoor wordt een nieuw gemengd riool Ø700 mm aangelegd in de onderdoorgang en in de Rijnkade. De riolering in de onderdoorgang tussen Vredenburg en Clarenburg wordt gehandhaafd. Het mengsel van hemelwater en vuilwater dat door het stelsel wordt ingezameld, stroomt uiteindelijk af naar de rwzi aan het Zandpad.

Vuilwater
De hoeveelheid afvalwater dat in het plangebied wordt geproduceerd, wijzigt door de intensivering en de gewijzigde functies. In de bovengenoemde Ruimtelijke Onderbouwing is een programmaoverzicht opgenomen. Hieruit blijkt dat het BVO van de dwa-producerende functies als winkels en woningen toeneemt, maar dat horeca gelijk blijft en dat dienstverlening en vooral kantoren en overig fors afnemen. De toename van circa 46.000 BVO komt vooral door de uitbreiding van de parkeergarage, een niet dwa-producerende functie. De verwachting is dat de dwa-productie toeneemt met circa 2,5-3,0 m3/u, een relatief beperkt debiet. Het vuilwater dient op het gemengd stelsel te worden geloosd. Doordat relatief veel oppervlak wordt afgekoppeld en het hemelwater in de toekomstige sitatuatie wordt geloosd op de nieuwe Catharijnesingel, geeft een toename van dwa-productie in het Stationsgebied geen hydraulische problemen.

Hemelwater
In het plangebied is in de huidige situatie vrijwel 100% verhard, de oppervlakken zijn in te delen in vlak dakoppervlak (huidige bebouwing Hoog Catharijne), open verharding (elementenbestrating Vredenburgplein) en gesloten verharding (asfalt Rijnkade / Catharijnebaan). De afvoerende oppervlakken zijn aangesloten op de spuikoker in de Rijnkade. Deze situatie blijft gehandhaafd, hetzij dat de afvoerende oppervlakken in de toekomst op de nieuwe Catharijnesingel lozen.

Het Entreegebouw met daaronder uitbreiding 'noordoost' van de parkeergarage, is geprojecteerd op een deel van het huidige Vredenburgplein. Hierdoor wijzigt de omvang van het verhard oppervlak niet, wel de aard of het type: elementenverharding maakt plaats voor dakvlak. Uitbreiding 'zuidwest' van de parkeergarage is gepland onder de Rijnkade en de nieuwe Catharijnesingel. Het verhard oppervlak neemt door de komst van dit oppervlaktewaterlichaam af (geen onderdeel van dit bestemmingsplan). Over het geheel genomen neemt het afvoerend oppervlak af. Dit valt echter moeilijk te kwantificeren omdat de omvang (en de reductie) van de groene daken niet bekend zijn. De terrassen van de woningen worden in verband met mogelijke vervuilingsbronnen aangesloten op het gemengd stelsel.

Conform de planbeschrijving zal het Entreegebouw (binnentuin) gedeeltelijk met een groen dak / met natuurlijke begroeiing worden uitgevoerd. Hoewel groene daken hemelwater vasthouden en gebruiken, is niet bekend hoeveel neerslag er bij hevige buien vertraagd wordt afgevoerd. De status van groene daken is momenteel onderdeel van afstemming tussen de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR. Het overschot zal gezuiverd van grof organisch materiaal, samen met het hemelwater dat op traditioneel dakvlak valt, via de huidige hemelwaterafvoer Ø600 mm of eventueel rechtstreeks op de Catharijnesingel worden geloosd.

Watervergunning
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is een Keurontheffing vereist. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.

Conclusie
Hieronder is de onderbouwing van het standpunt en de voorwaarden die aan het positieve advies van HDSR zijn verbonden, opgenomen:

1. "Namens de provincie Utrecht: "Wij kunnen akkoord gaan met de constructie van de parkeerkelder bij Hoog Catharijne indien deze wordt uitgevoerd zoals gesteld in de notitie van Wareco. Bij deze constructiewijze is de ondergrondse parkeervloer niet geheel waterdicht, maar er wordt genoeg zekerheid gegeven dat het onttrekkingsdebiet tijdens gebruik beperkt zal zijn en ook een eventuele stijghoogtetoename onder de kleilaag in de toekomst een beperkte invloed heeft op dit debiet. Bovendien wordt aangetoond dat deze wijze van constructie te beschouwen is als een duurzaam alternatief van het waterdicht bouwen. Wij stellen wel uitdrukkelijk als voorwaarde dat tijdens de aanlegfase van de parkeerkelder een praktijkproef wordt uitgevoerd om het werkelijke onttrekkingsdebiet vast te stellen. Indien uit deze proef blijkt dat het debiet groter is dan 5 m3 per uur dan dient een dichte kelderbak aangelegd te worden. Voordat gestart wordt met de praktijkproef dient de initiatiefnemer contact op te nemen met de verantwoordelijke grondwaterbeheerder over de wijze van uitvoering van de praktijkproef."

2. "Namens Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden: Het rioolstelsel en de rioolzuiveringsinstallatie zijn niet bedoeld voor de behandeling van grondwater. Lozing van grondwater zal daarom op oppervlaktewater moeten plaatsvinden. Het is bekend dat het grondwater ter plaatse vervuild is. De lozing kan voorkomen worden door de vloer waterdicht te maken. De kwaliteitsnormen van het te lozen grondwater zijn daarom gelijk aan de kwaliteitsnormen voor oppervlaktewater. Het grondwater zal daarom ter plaatse gezuiverd moeten worden. Voor de lozing op oppervlaktewater is daarom ook een vergunning vereist op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren."

Op 14 maart 2011 heeft HDSR een positief wateradvies gegeven in het kader van dit bestemmingsplan.

5.11 Bezonning

In het kader van de Bezonning van de omgeving van het plangebied is een bezonningsstudie uitgevoerd (Zie bijlage, Altoon+Porters, bezonningsstudie, d.d. 11-10-2010) waarin de bestaande situatie is vergeleken met de toekomstige situatie op basis van de beoogde ontwikkelingen.

De projectlocatie is gelegen in een sterk stedelijke omgeving. De verschillende bouwmassa's zijn over het algemeen hoog en staan dicht op elkaar. Uit de bezonningsstudie blijkt dat zowel in de huidige als toekomstige situatie schaduw op de omliggende gevels valt. Doordat de bebouwing zo dicht op elkaar staat is er op de daken van de verschillende gebouwen een verschil in schaduwen te zien tussen de huidige en toekomstige situatie. Dit verschil is echter slechts zichtbaar in de winterperiode (21 december). In deze periode staat de zon laag, waardoor de schaduwvorming maximaal is. Van ee verslechtering voor de bezonning is voor de bebouwde omgeving is geen sprake. Dit geldt niet voor de situatie op het Vredenburgplein. Het Vredenburgplein komt door toedoen van realisatie van het Entreegebouw, maar zeker ook Muziekpaleis (geen onderdeel van dit bestemmingsplan) na 12:00 steeds meer in de schaduw te liggen, zij het beperkt.

5.12 Windhinder

Voor de gehele herontwikkeling van Hoog Catharijne is een windonderzoek uitgevoerd (Peutz, Nieuw Hoog Catharijne, Utrecht, Windtunnelonderzoek met betrekking tot het te verwachten windklimaat op loop- en verblijfsniveau, d.d. 17 september 2009). Het doel van het onderzoek is het beoordelen van het te verwachten windklimaat rondom Hoog Catharijne. De meetpunten voor de hoofdentrees en het winkelgebied worden beoordeeld met het criterium voor slentergebied (categorie II). De overige meetpunten worden beoordeeld als loopgebied (categorie I). Geconcludeerd kan worden dat vrijwel op alle punten binnen het projectgebied een goed windklimaat valt te verwachten. Kortom, het windklimaat in het plangebied kan als acceptabel worden beschouwd.

5.13 Kabels En Leidingen

De aanwezige kabels ter plaatse van de geplande bebouwing van de het Entreegebouw en de parkeergarage moeten worden omgelegd. Het gaat hierbij voornamelijk om kabels en leidingen van de nutsbedrijven. Ook een schakelruimte (ENECO) moet worden verplaatst.

De gemeente heeft voor het Stationsgebied een wenstracé aangegeven waar kabels en leidingen in de nieuwe situatie komen te liggen. Met het omleggen van kabels en leidingen is ten tijde van het vervaardigen van het bestemmingsplan reeds een begin gemaakt. Voor het Entreegebouw zijn de posities voor de aansluiting op nutsvoorzieningen voorzien aan de zijde van het nieuwe Muziekpaleis.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd of er geen sprake is van kostenverhaal.

Economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd via de BOO Vredenburg. De in dit bestemmingsplan voorziene herinrichting van het Vredenburgplein is anderszins verzekerd op basis van de erfpachtafspraken in de BOO Vredenburg en nader uitgewerkt in de overeenkomst vestiging opstalrecht voor de Stationsstraat van 29 september 2010. De gemeente voert de herinrichting van het Vredenburgplein uit.

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Het risico op planschade is onderzocht (zie bijlage Risicoinventarisatie planschade, Oranjewoud, november 2010).

Het ligt in de lijn der verwachting dat op de herontwikkeling van het Entreegebouw een positief rendement gehaald kan worden waarbij de initiatiefnemer in staat geacht mag worden het project te realiseren. Daarbij is het van belang te melden dat de gronden behorende tot het plangebied grotendeels in eigendom zijn bij de initiatefnemer. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en op welke wijze zij hierop hebben kunnen reageren.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft bij brief d.d. 14 maart 2011 aangegeven te kunnen instemmen met het bestemmingsplan.

Het plan is louter ter kennisgeving toegestuurd aan Inspectie RO, de Kamer van Koophandel en de Provincie Utrecht. Deze instanties hebben van de gelegenheid geen gebruik gemaakt om opmerkingen kenbaar te maken.

6.2.2 Advies wijkraad

De Wijkraad Binnenstad heeft per mail d.d. 27 april 2011 aangegeven met het plan in te kunnen stemmen, maar spreekt haar zorg uit over het tekort aan fietsparkeervoorzieningen in het plangebied en haar omgeving.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding

Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De nieuwe Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Tevens is het bestemmingsplan opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Entreegebouw, binnenstad' kenmerkt zich door een gedetailleerde bestemmingsregeling, zowel op de verbeelding als in de regels, voor de in het gebied beoogde functies en bebouwing. Het betreft een ontwikelingsgericht bestemmingsplan dat gericht is op de herontwikkeling van het Entreegebouw en parkeergarage. Dit betekent dat de bestaande situatie qua bebouwing en gebruik voor een belangrijk deel zal wijzigen, teneinde dit mogelijk te maken is een regeling opgenomen in dit plan.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een onderdeel uit het Structuurplan Stationsgebied. Het is toegesneden op realisatie van het Entreegebouw, de parkeergarage en de herinrichting van het Vredenburgplein. Het aantal functies binnen het plangebied is relatief klein. De systematiek bestaat daarom het onderscheid tussen de functies ten behoeve van twee centrumbestemmingen, verschillende verkeersfuncties en de aanwezigheid van parkeergarage. Ter plaatse van Achter Clarenburg 4 en 6 is de bestaande planologische situatie vertaald in het bestemmingsplan door een reguliere woonbestemming op te nemen.

Voor de invulling van het toegestane gebruik is gebruik gemaakt van de 'Utrechtse Leest SVBP2008'. Dit is een handboek van de gemeente voor het opstellen van bestemmingsplannen. Het gebruik van de Utrechtse Leest SVBP2008 zorgt ervoor dat de diverse bestemmingsplannen binnen de gemeente inhoudelijk op elkaar zijn afgestemd. De inhoud van de bestemmingen zelf is uiteraard afgestemd op de specifieke situatie in het plangebied.

7.3 Opbouw Regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijken van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • eventueel een vergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden.

7.4 Artikelsgewijze Toelichting


In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.


Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen opgenomen en verklaard die in de regels van het bestemmingsplan voorkomen.

Artikel 2. Wijze van meten
Deze bepaling geeft aan op welke wijze aan de meetvoorschriften uitleg moet worden gegeven, bijvoorbeeld om de bouwhoogte van een gebouw te kunnen bepalen.

Artikel 3. Centrum
In het bestemmingsplan is 1 centrum bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming is een breed scala aan functies mogelijk ten behoeve van het goed functioneren van het Entreegebouw en het Achter Clarenburg. Binnen de bestemming is een flexibiliteit van uitwisselbaarheid van functies mogelijk. Dit om te voorkomen dat voor iedere wijzigingen van functie in het Entreegebouw een procedure doorlopen dient te worden.Voor de verschillende functies is wel een maximum oppervlakte opgenomen om te voorkomen dat functies (weliswaar binnen de grenzen van het bouwvlak) onbeperkt kunnen worden uitgebreid.

In deze bestemming is een specifieke regeling voor horeca opgenomen waarbij wordt afgeweken van de standaard Lijst van Horeca-activiteiten. Buiten de bestaande horecacategorien in deze lijst is doelbewust onderscheid gemaakt tussen 2 typen horeca. Horeca die direct gebonden is aan de openingstijden die gelden voor detailhandel en horeca die ruimere openingstijden kent. Dit onderscheid is aangebracht om het verschil duidelijk te maken tussen winkelondersteunende horeca en horeca met een meer zelfstandig karakter. Ten aanzien van de metrages dient de winkelondersteunende horeca toebedeeld te worden aan het totale verkoopvloeroppervlakte 20.995 m² van dat beschikbaar is voor detailhandel, dienstverlening en winkelondersteunende horeca. De horeca met een meer zelfstandig karakter dient toebedeeld te worden aan de maximale oppervlakte voor 1.476 m².Hierbij is het toegestaan horeca tot en met categorie b te realiseren. Dit is vastgelegd om de levendigheid van de zone langs het Muziekpaleis en de Catharijnesingel te vergroten.

Ten behoeve van de woningen is een hoogte- en functieaanduiding opgenomen die de carrévorm van het blok woningbouw verduidelijkt maakt. Wanneer een dakterras ten dienste staat van de woningbouw is het, onder voorwaarden, mogelijk een dakterras te realiseren. Het is niet wenselijk een dakterras te realiseren ten dienste van de overige functies (horeca, kantoor, detailhandel, etc.)

Buiten het Entreegebouw (waarvan de bouwvergunning wordt meegecoordineerd) zijn nog niet alle ontwikkelingen uitgekristalliseerd. Ten aanzien van de overige inrichting van de centrumbestemming dient dus een bepaalde mate van flexibiliteit opgenomen te worden om gewenste ontwikkelingen te faciliteren. Echter, de belangen van aangrenzend kavel (V&D) moeten daarbij niet uit het oog worden verloren. De gebruiksmogelijkheden van deze gronden mogen niet worden aangetast. In de zone rondom V&D zijn de functie-aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - voetgangersgebied 1' en 'specifieke vorm van verkeer - voetgangersgebied 2' opgenomen. In de specifieke gebruiksregels behorende bij voornoemde aanduidingen is opgenomen dat deze gronden louter bedoeld zijn voor het functioneren als voetgangersgebied, een en ander om te voorkomen dat V&D in toekomst belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering. Echter, wanneer ontwikkelingen op de betreffende gronden in de toekomst geen belemmeringen opleveren voor het functioneren van V&D, noch voor het veilig functioneren als voetgangersgebied dan zouden de gronden ook gebruikt mogen worden ten behoeve van andere doeleinden. Achterliggende gedachte hierbij is enige flexibilieit van de ontwikkeling van de gronden met de centrumbestemming enerzijds, en anderzijds het voorkomen van aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond van V&D.

Ten slotte, zijn de oppervlakten zoals deze vertaald zijn in onderhavig bestemmingsplan niet de totalen die gerealiseerd mogen worden in heel Hoog Catharijne. Conform de BOO Vredenburg mag de ontwikkelaar meer vierkante meters verhuurbaar oppervlak realiseren dan louter op basis van dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Het restant van deze vierkante meters zal vertaald worden in het nog op te stellen bestemmingsplan Nieuw Hoog Catharijne. Om een volledige flexibiliteit en uitwisselbaarheid te faciliteren tussen bestemmingsplan Entreegebouw en bestemmingsplan Nieuw Hoog Catharijne zal na onherroepelijk worden van beide bestemmingsplannen een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld dat beide bestemmingsplangebieden behelst. Op die manier wordt een uitwisselbaarheid van oppervlakten tussen het Entreegebouw en Nieuw Hoog Catharijne mogelijk gemaakt.

Artikel 4. Horeca
Het perceel Achter Clarenburg 6 heeft een zuivere horeca-bestemming gekregen. In 2006 is met een vrijstellingsprocedure mogelijk gemaakt dat het gebouw verbouwd mag worden tot grand-café (Horeca D). Dit huidig recht is neutraal vertaald in onderhavig bestemmingsplan

Artikel 5. Verkeer - Parkeergarage
Deze bestemming is toegekend aan de parkeergarage Rijnkade. Deze bestaande bovengrondse parkeergarage behoudt haar functie.

Artikel 6. Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is toegekend aan wegen en pleinen die met name een functie hebben voor het langzaam- en bestemmingsverkeer. Onder de gronden behorende tot het Vredenburgplein zal de bestaande parkeergarage worden herontwikkeld en verruimd. Op de gronden behorende tot het Vredenburgplein zal het plein haar huidige marktfunctie blijven behouden.

Artikel 7. Waarde - Archeologie
Voor vrijwel het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit betekent dat bij de bestemmingsplantoets rekening gehouden dient te worden met de archeologische waarden in het plangebied. Bovendien is er een specifieke gebruiksregel opgenomen dat het handelen in strijd met de Archeologieverordening wordt beschouwd als gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 8. Wonen
Deze bestemming is toegekend aan een tweetal bestaande woningen aan het Achter Clarenburg. De vigerende bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze woningen zijn neutraal vertaald in dit bestemmingsplan, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de bepalingen uit het aangrenzende bestemmingsplan Binnenstad.
Conform de Utrechtse standaarden is het binnen deze bestemming toegestaan om een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijf of bed & breakfast uit te oefenen.

Artikel 9. Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 10. Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.

Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 11. Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 12. Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast wanneer hoofdstuk 2 van de bestemmingsregelingen daarin niet voorziet. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 13. Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 14. Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

7.6 Lijst Van Horeca-inrichtingen

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in winkelondersteunende horeca (die de winkelsluitingstijden van de winkels) en horeca (die ruimere openingstijden kent). De regeling geeft een beperking ten aanzien van het type/ sluitingstijden/ de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen en de kwantitatieve beperking van horecagelegenheden met ruimere openingstijden voorkomt wildgroei van horecabedrijven.

In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van horeca-inrichtingen.

7.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).


Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Toepassing Lijst van Bedrijven "functiemenging"

Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  1. 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  2. 2. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven "functiemenging"

- niet van toepassing of niet relevant
< kleiner dan
> groter
= gelijk aan
cat. categorie
e.d. en dergelijke
kl. klasse
n.e.g. niet elders genoemd
o.c. opslagcapaciteit
p.c. productiecapaciteit
p.o. productieoppervlak
b.o. bedrijfsoppervlak
v.c. verwerkingscapaciteit
u uur
d dag
w week
j jaar
SBI-CODE
1993
SBI-CODE 2008 OMSCHRIJVING
nummer CATEGORIE
01 01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
014 016 0 Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014 016 2 - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² B1
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B1
15 10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B2
1552 1052 2 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B1
1581 1071 1 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg meel/week B1
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B1
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B1
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke B1
17 13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175 139 Vervaardiging van textielwaren B2
176, 177 139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B2
18 14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 141 Vervaardiging kleding van leer B2
20 16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
203, 204, 205 162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² B2
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B1
22 58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B1
2223 1814 A Grafische afwerking A
2223 1814 B Binderijen B1
2224 1813 Grafische reproductie en zetten B1
2225 1814 Overige grafische activiteiten B1
223 182 Reproductiebedrijven opgenomen media A
24 20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442 2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken B1
26 23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
2615 231 Glasbewerkingsbedrijven B2
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B1
267 237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 237 2 - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² B2
2681 2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B2
28 25 - VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
281 251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² B2
284 255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² B2
2852 2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² B2
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² B2
30 26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties B1
33 26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties B
36 31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² A
362 321 Fabricage van munten, sieraden en dergelijke B1
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken B1
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening B1
40 35 - PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA B1
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A A
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C B1
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E2 - blokverwarming B1
41 36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
41 36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 36 B1 - < 1 MW B1
45 41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
45 41, 42, 43 3 Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² B1
50 45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B1
5020.4 45204 B Autobeklederijen A
5020.5 45205 Autowasserijen B1
503, 504 453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B1
51 46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5134 4634 Groothandel in dranken C
5135 4635 Groothandel in tabaksproducten C
5136 4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen C
5148.7 46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B1
5153 4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153 5153 1 - algemeen C
5153 4673 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5153.4 5153.4 4 Zand en grind:
5153.4 46735 6 - indien b.o. < 200 m² B1
5154 4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 5154 1 - algemeen C
5154 4674 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5156 4676 Groothandel in overige intermediaire goederen C
52 47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
527 952 Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) A
60 49 - VERVOER OVER LAND
6022 493 Taxibedrijven B1
6024 494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B1
63 52 - DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
64 53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten C
71 77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711 7711 Personenautoverhuurbedrijven B2
712 7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) C
713 773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
72 62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 62 A Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke A
72 58, 63 B Datacentra B1
73 72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
7481.3 74203 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 82992 Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke A
90 37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
9001 3700 B Rioolgemalen B1
93 96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen B1

Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten

Toelichting Lijst van Horeca-activiteiten
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.

In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in "harde" tot "zachte" typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

De Lijst van Horeca-inrichtingen kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting. De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat:

Categorie A. Discotheek; bardancing; zaalverhuur/party-centra (regulier gebruik t.b.v. feesten en muziek-/dansevenementen, i.t.t. zaalverhuur t.b.v. congressen en seminars)
Categorie B. Café; bar; brasserie
Categorie C. Cafetaria; snackbar; grillroom; fastfood-restaurant; automatiek; snelbuffet
Categorie D. Restaurant; bistro; crêperie, lunchroom;konditorei; Koffie-/theehuis; IJssalon

Onderscheid café-disco
Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van de inrichting.

Cafetaria/snackbar
Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij behorende stank- en geluidsoverlast.

Afhaalcentra
Een winkel met als nevenfunctie een horecavoorziening valt bestemmingsplan technisch gezien onder de detailhandelsfunctie. Voorwaarde is dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van de tijd veranderen in horecafuncties. Definitie afhaalcentrum: "detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van de horeca-exploitatieverordening Utrecht".

Additionele horeca
Bij deze categorie gaat het om horeca-activiteiten die neven- of ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van de instelling. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie "horeca" begrepen, maar onder de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling (sociaal-culturele/maatschappelijke/(sportief-)recreatieve doeleinden) gerekend. Voor de toepassing van de Lijst van Horeca-inrichtingen wordt onder een horecabedrijf het volgende begrepen:

een bedrijf of instelling waar;

1. bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of;

2. bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.

Categorie: Inrichting: Activiteiten:
A discotheek
bar-dancing zaalverhuur/partycentra1
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse, al dan niet met levende muziek en al dan niet met kleine etenswaren.
Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen.
B café
bar
brasserie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren.
Het accent ligt op de verstrekking van drank.
C cafetaria
snackbar
grill-room
fastfood-restaurant automatiek snelbuffet
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije dranken.Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleineetenswaren.
D1 restaurant
bistro
crêperie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken.
D2 lunchroom, konditorei


koffie-/theehuis





ijssalon
Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken.

Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholvrije dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren. Het accent ligt op de verstrekking van alcoholvrije dranken.

Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse. Daghoreca (D.2) is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden. Bij deze horeca moet de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en is zij geheel of overwegend gebonden aan c.q. ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied.

1regulier gebruik t.b.v. feesten en muziek- en dansevenementen, in tegenstelling tot zaalverhuur voor congressen en seminars.

Voor de toepassing van de lijst van horeca-inrichtingen wordt onder een horecabedrijf het volgende begrepen:

een bedrijf of instelling waar:

  1. 1. bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of,
  2. 2. bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.

Bijlage 1 Aanvullende Mer, Arcadis, D.d. 18 Juni 2007

Bijlage 1 Aanvullende MER, Arcadis, d.d. 18 juni 2007

Bijlage 2 Gevoeligheidsanalyse Bij Aanvullend Mer, Arcadis, D.d. 6 Juni 2008

Bijlage 2 Gevoeligheidsanalyse bij Aanvullend MER, Arcadis, d.d. 6 juni 2008

Bijlage 3 Onderzoek Akoestiek Weg- En Railverkeer, Peutz, D.d. 11 Februari 2011

Bijlage 3 Onderzoek akoestiek weg- en railverkeer, Peutz, d.d. 11 februari 2011

Bijlage 4 Onderzoek Naar Geluid Uit De Omgeving Vanwege Geluidsinstallaties En Parkeergarages, Peutz, D.d. 10 December 2008, Gewijzigd D.d. 18 Mei 2009

Bijlage 4 Onderzoek naar geluid uit de omgeving vanwege geluidsinstallaties en parkeergarages, Peutz, d.d. 10 december 2008, gewijzigd d.d. 18 mei 2009

Bijlage 5 Onderzoek Naar Geluid Uit De Omgeving Vanwege Geluidsinstallaties En Parkeergarages, Peutz, D.d. 11 December 2008, Gewijzigd D.d. 18 Mei 2009

Bijlage 5 Onderzoek naar geluid uit de omgeving vanwege geluidsinstallaties en parkeergarages, Peutz, d.d. 11 december 2008, gewijzigd d.d. 18 mei 2009

Bijlage 6 Oplegnotitie Akoestiek, Peutz, D.d. 10 Februari 2011

Bijlage 6 Oplegnotitie akoestiek, Peutz, d.d. 10 februari 2011

Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek, Geofox-lexmond, Juni 2007

Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek, Geofox-Lexmond, juni 2007

Bijlage 8 Randvoorwaarden Archeologie En Monumenten

Bijlage 8 Randvoorwaarden archeologie en monumenten

Bijlage 9 Quick Scan Stationsgebied Utrecht, Tauw, 10 Maart 2008

Bijlage 9 Quick scan stationsgebied Utrecht, Tauw, 10 maart 2008

Bijlage 10 Ecologisch Onderzoek Stationsgebied Utrecht, Tauw, D.d. 20 Januari 2009

Bijlage 10 Ecologisch onderzoek Stationsgebied Utrecht, Tauw, d.d. 20 januari 2009

Bijlage 11 Wareco Notitie Grondwaterbeinvloeding, Wareco, D.d. 18 April 2008

Bijlage 11 Wareco Notitie grondwaterbeinvloeding, Wareco, d.d. 18 april 2008

Bijlage 12 Bezonningstudie, Altoon + Porters, 11 Oktober 2010

Bijlage 12 Bezonningstudie, Altoon + Porters, 11 oktober 2010

Bijlage 13 Nieuw Hoog Catharijne, Utrecht, Windtunnelonderzoek Met Betrekking Tot Het Te Verwachten Windklimaat Op Loop- En Verblijfsniveau, Peutz, D.d. 17 September 2009

Bijlage 13 Nieuw Hoog Catharijne, Utrecht, Windtunnelonderzoek met betrekking tot het te verwachten windklimaat op loop- en verblijfsniveau, Peutz, d.d. 17 september 2009

Bijlage 14 Risicoinventarisatie Planschade, Oranjewoud, November 2010

Bijlage 14 Risicoinventarisatie planschade, Oranjewoud, november 2010

Bijlage 15 Actualisatie Distributieve Analyse Utrecht-centrum, Goudappel Coffeng, D.d. 21 Juli 2008

Bijlage 15 Actualisatie distributieve analyse Utrecht-centrum, Goudappel Coffeng, d.d. 21 juli 2008

Bijlage 16 Beoordeling Houdbaarheid Geluidsonderzoek Aan Nieuwe Verkeersmodel, Gemeente Utrecht, D.d. 21 Juli 2011

Bijlage 16 Beoordeling houdbaarheid geluidsonderzoek aan nieuwe verkeersmodel, gemeente Utrecht, d.d. 21 juli 2011