Gerrit Rietveld College, Tuindorp
Bestemmingsplan - Utrecht
Onherroepelijk op 05-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;
hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.
1.2 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 achtererfgebied
het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw.
1.5 additionele horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.6 afhaalzaak:
een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.
1.7 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 antennedrager:
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.13 bed & breakfast:
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs) woning.
1.14 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.15 belhuis:
een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.
1.16 besluit Hogere waarde:
besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
1.17 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.
1.18 bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPGERRITRIETTUINDO-0601.dgn met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.25 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 brutovloeroppervlak:
de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.
1.31 dak:
een bovenbeëindiging van een gebouw.
1.32 dakopbouw:
een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden niet verstaan afhaalzaken.
1.34 erfzone
de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied.
1.35 evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.38 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.39 kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.40 kelder:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het (straat)peil is gelegen.
1.41 Lijst van Bedrijven 'functiemenging':
de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.
1.42 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.43 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.44 onderbouw:
een kelder of een souterrain.
1.45 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld; - c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.46 plan:
het bestemmingsplan Gerrit Rietveld College, Tuindorp van de gemeente Utrecht.
1.47 platte afdekking:
een (min of meer) horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw dan wel de bijzondere bouwlaag beslaat.
1.48 (raam)prostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats;
1.49 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.50 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 vergunningvrije zone
de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied.
1.52 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
1.53 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.54 voorgevelrooilijn:
De lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied (zoals de weg, openbaar groen of water) gekeerde voorgevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.
1.55 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen, alsmede voor het behoud van de ecologische, recreatieve en cultuurhistorische waarden;
- b. fiets-en voetpaden;
- c. aan de Winklerlaan tevens voor één in-/uitrit (in totaal maximaal 2 rijstroken) op maailveldniveau ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. water, waterbeheer en waterberging;
- g. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);
- h. de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages;
- i. kunstobjecten.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 4 Maatschappelijk - Onderwijs
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk - Onderwijs aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, in de vorm van onderwijs met bijbehorende voorzieningen, waaronder gymzalen;
- b. ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'gemengd' zijn uitsluitend op de begane grond tevens andere maatschappelijke voorzieningen toegestaan;
- c. speelvoorzieningen;
- d. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen;
- e. kunstobjecten.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van Artikel 10 en de volgende bepalingen:
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
- b. water, waterbeheer en waterberging;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken en geluidwerende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a en artikel 5.2.1 onder b voor:
- a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m².
- b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijwegen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. water en kruisingen met water;
- e. waterbeheer en waterberging;
- f. hoogwaardig openbaar vervoerbanen;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstwerken.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren.
7.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer dan 1 meter mag bedragen.
Artikel 8 Woongebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang met het wonen de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven of bed en breakfast;
- b. maatschappelijke voorzieningen uitsluitend op de begane grond, hierbij geldt een (half)verdiepte parkeergarage niet als begane grond;
- c. verkeers- en verblijfsgebied, fiets- en voetpaden, (gebouwde) (ondergrondse) parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en kunstwerken;
- d. water, waterbeheer, waterberging;
- e. speelvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen, gazons, beplantingen, bermen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. kunstobjecten.
8.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van Artikel 10 en de volgende bepalingen:
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de plaats van de maatschappelijke voorzieningen;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- d. de verkeersveiligheid, met name de situering van het laden en lossen en in- en uitritten;
- e. de plaats en het aantal (gebouwde) parkeerplaatsen op eigen terrein;
- f. de situering van inpandige bergingen en garages.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoemd in 8.4.1 onder c door bedrijven toe te laten die niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd en/of door bedrijven in categorie B2 toe te laten voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
9.2 Specifieke gebruiksregel
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Overige Regels
Voor het realiseren of wijzigen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
Artikel 11 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, galerijen, balkons, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
- c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, ten aanzien van de volgende bepalingen:
- 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- 5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
- 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
- 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Gerrit Rietveld College, Tuindorp.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding, Doel En Ligging
Op 23 september 2010 heeft de gemeenteraad van Utrecht het Stedenbouwkundig Plan van Eisen (SPvE) vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een uitwerking van het SPvE. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om op de locatie ten noorden van de huidige school een nieuw gebouw te realiseren. In het plangebied zullen eveneens woningen en voorzieningen worden gebouwd. Hierdoor wordt het niet alleen mogelijk om duurzaam goed onderwijs in dit deel van Utrecht te bieden, maar wordt ook binnenstedelijk woningbouw toegevoegd.
Het plangebied betreft de locatie van het Gerrit Rietveldcollege in het noordoosten van de wijk Tuindorp. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Eykmanlaan in het noorden en oosten, de professor Jordanlaan in het westen en de Winklerlaan in het zuiden.
Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de nieuwbouw van de school, alsmede de bouw van woningen en voorzieningen.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Evt. goedgekeurd door GS | |
Tuindorp | 23 oktober 2003 | 25 mei 2004 | |
Tuindorp Oost II | 29 december 1960 | 24 april 1961 |
Het plangebied is deels gesitueerd in het plangebied van bestemmingsplan Tuindorp en deels in het plangebied van bestemmingsplan Tuindorp Oost II.
De prof. Jordanlaan, prof. Reinwardtlaan en de tussenliggende groenstrook alsmede het fietspad in het verlengde van de prof. Jordanlaan vallen in het plangebied van bestemmingsplan Tuindorp. De overige gronden vallen onder het bestemmingsplan Tuindorp Oost II.
Binnen het bestemmingsplan Tuindorp hebben de gronden deels de bestemmingen VV (verkeer en verblijf) en deels de bestemming Gv (groenvoorzieningen, met de nadere aanduidingen 'ecologische verbindingszone' en 'sport en spel'). De op de plankaart aangewezen gronden voor Verkeer en Verblijf zijn bestemd voor: verkeer en verblijf, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen,nutsvoorzieningen, parkeren en water. Deze gronden mogen beperkt worden bebouwd (afvalinzamelingsplaats en bouwwerken geen gebouwen tot maximaal 3 meter).
De op de plankaart aangewezen gronden voor Groenvoorzieningen zijn bestemd voor: groenvoorzieningen, water en de waterhuishouding, voor het behoud van de aan deze gronden eigen natuurlijke en ecologische waarde, speelvoorzieningen, passieve recreatie, bermen van water, wegen en spoor, ontsluiting voor langzaam verkeer en nutsvoorzieningen. Er geldt een aanlegvergunningstelsel voor de ecologische verbindingszone. De hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.
De rest van het plangebied valt onder het Bestemmingsplan Tuindorp II. Hier gelden de volgende bestemmingen:
- bestemming BB: bijzondere bebouwing. Op de gronden, bestemd voor bebouwing BB mogen uitsluitend gebouwen,bestemd voor de openbare dienst, kerken, scholen, wijkgebouwen, bejaardentehuizen, ziekenhuizen en soortgelijke gebouwen met bijbehorende voorzieningen worden opgericht. De gronden mogen worden bebouwd tot een percentage van 60%. Burgemeesters en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing, de afmetingen en de dakhelling der gebouwen teneinde een in harmonie met de omgeving wenselijke bebouwing te kunnen effectueren. Burgemeesters en Wethouders zijn bevoegd tot een maximum van 10% vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2.
- Rondom de vlek met bijzondere bebouwing geldt de bestemming “tuin of erf”. De gronden mogen niet worden bebouwd. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van het oprichten van autoboxen en bergingen voor aangrenzende woningen (maximaal 2,50 meter hoog) en het oprichten van transformatorhuisjes.
- Rondom de bestemming ‘tuin of erf’ gelden respectievelijk de bestemming “openbare weg" en "openbaar groen”. De gronden mogen niet worden bebouwd. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen ten behoeve van wachthuisjes, telefooncellen en kiosken.
Het plan is op diverse onderdelen in strijd met het huidige bestemmingsplan. De belangrijkste afwijkingen zijn de oprichting van de school in de groenbestemming en de oprichting van woningen in de bijzondere doeleinden bestemming. Om de herontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijks- En Provinciaal Beleid
Het Rijksbeleid (nota Ruimte) en het provinciaal beleid (Regionaal Structuurplan) richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie. Maar ook aspecten als het terugdringen van het woningtekort en het versterken van de woonkwaliteit zijn in dit beleid opgenomen. Het plan voldoet aan de doelstellingen van het Rijks- en provinciale beleid.
Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op één sloop-nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied, is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.
2.2 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Utrecht 2015 – 2030
In de Structuurvisie is het ruimtelijk kader van de stad vastgelegd. Het plangebied valt binnen “de binnentuin”. De doelstelling binnen de binnentuin is het creëren van een veilige en leefbare omgeving, het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad en het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu. De opgave voor de binnentuinen ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren in de wijk.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2005-2020
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) 2005-2020 staat de gemeentelijke visie op het verkeer en vervoer in Utrecht tot 2020. Een langetermijnvisie op verkeer en vervoer is onder andere nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen. Het GVVP bevat beleid en plannen voor de hoofdinfrastructuur gericht op de bereikbaarheid van de stad Utrecht. Het GVVP is, samen met andere sectornota's, uitgangspunt voor wijkverkeersplannen, de uitwerking van stedenbouwkundige en infrastructurele plannen en overige verkeers- en vervoersprojecten.
Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economische belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen voor openbaar vervoer, autoverkeer en goederenverkeer goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Ook wordt de mobiliteit buiten piek- en spitsuren gefaciliteerd, maar tijdens piek- en spitsuren moet met name de groei van de automobiliteit worden afgevlakt. Dit gebeurt door het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen te verbeteren en door met verkeers- en mobiliteitsmanagement de mobiliteitsvraag zo goed mogelijk over het totale verkeerssysteem te verdelen.
Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets. Deze netwerken vormen uitgangspunten voor het bestemmingsplan en zegt iets over de functie van een straat in het netwerk.
Parkeernota 2003 'Parkeren, een kwestie van kiezen' en partiële herijking parkeernormen, 2008
In de Parkeernota ('Parkeren, een kwestie van kiezen', 2003 en herijking, 2008) worden de kaders van het parkeernormenbeleid van de stad neergelegd. De parkeernormen gelden als voorwaarde voor het verstrekken van een omgevingsvergunning voor het bouwen en geven aan hoeveel parkeerplaatsen aangelegd moeten worden als een gebouw wordt gebouwd, uitgebreid of verbouwd voor een andere functie.
Het uitgangspunt is dat, rekening houdend met de kenmerken van de locatie en functie, het parkeren op eigen terrein opgelost dient te worden, bij voorkeur ondergronds. De parkeernormen hebben een bandbreedte om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen. In de planbeschrijving in hoofdstuk 4 wordt aangegeven hoe is omgegaan met deze uitgangspunten.
Fietsnota 2002 'Verder met de fiets'
In de Fietsnota 2002 'Verder met de Fiets' is het stedelijk hoofdfietsnetwerk 2015 dat Utrecht nastreeft, vastgelegd. Het stedelijk hoofdfietsnetwerk is een fijnmazig netwerk van hoogwaardige verbindingen dat alle stadsdelen met elkaar verbindt. In de fietsnota is vermeld aan welke eisen dit netwerk dient te voldoen. In het uitwerkingsprogramma van de fietsnota zijn concrete projecten geformuleerd om het hoofdfietsnetwerk te vervolmaken.
De fietsnota richt zich daarnaast op de ontwikkeling van een netwerk van fietsparkeervoorzieningen door de hele stad, zowel bij woningen, bestemmingen (voorzieningen, kantoren, bedrijven) als overstappunten (OV-stations, transferia).
In het GVVP is het stedelijk hoofdfietsnetwerk op enkele punten uitgebreid, naar aanleiding van het regionaal kernnet fiets uit het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (2004). Het gaat dan om regionale verbindingen die door de stad Utrecht lopen én om verbindingen die na 2015 (maar vóór 2020) gewenst zijn.
Woonvisie Wonen in een sterke stad (2009)
De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken. Daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. Verder wordt beoogd om ook de grootste kansen te benutten. De kansen bestaan uit het realiseren van sociale stijging in de wijken en het faciliteren van een stad van kennis en cultuur met de daar bij passende woningbouw. De speerpunten zijn:
- Kwantiteit, zoveel mogelijk verminderen van druk op de woningmarkt;
- Binnenstedelijk bouwen met hoge kwaliteit;
- Doorstroming, toegankelijkheid en doelgroepen;
- Kwaliteit woningvoorraad;
- Alle nieuwbouw levensloopbestendig, met uitzondering van starterswoningen;
- Reductie van 30kton C02 binnen de bestaande woningvoorraad voor 2012;
- Stad van Kennis en Cultuur.
Visie Wonen 2030
De Visie Wonen 2030 dient als input voor de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 en gaat over de ruimtelijke aspecten van het wonen. De hoofdkoers is gericht op de verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats.
In de Visie Wonen wordt benadrukt dat de behoefte aan wonen in de stad ook in de toekomst zal blijven bestaan. Om aan de vraag naar bepaalde woonmilieus te kunnen voldoen, zijn er in de toekomst nieuwe locaties nodig. De koers is gericht op verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats. Enerzijds om meer midden- en hogere inkomens te binden en anderzijds om samen met de regio een voldoende en kwalitatief beter woonaanbod te garanderen voor de lagere inkomens.
Groenstructuurplan Utrecht
Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.
De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.
De groenstructuur in het verlengde van de Prof Jordanlaan wordt in dit plan aangegeven als “verbinding” tussen het Griftpark en Fort Blauwkapel en het buitengebied. Deze verbindingen zorgen voor een goede bereikbaarheid van het groen en hebben een belangrijke recreatieve functie, zowel tussen de stedelijke groene vlakken als met het groen rond Utrecht.
Bomenbeleid Utrecht 2009-2030 (2009)
Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
- Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren.
- De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden.
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Waterplan Utrecht
Zes waterpartners, bestaande uit de Hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden en Amstel, Gooi en Vecht, Hydron Midden-Nederland, de provincie Utrecht, Rijkswaterstaat Utrecht en de gemeente Utrecht hebben het Waterplan Utrecht opgesteld. Het Waterplan Utrecht omvat een lange termijn visie tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2004-2008.
Met het opstellen van het Waterplan Utrecht hebben de waterpartners afgesproken te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. Om dit te bereiken is afgesproken te werken aan het terugdringen van de verontreiniging van het oppervlaktewater, stroomafwaartse gebieden niet te veel belasten met overtollig water uit Utrecht (afwenteling), veranderde waarden van het water voor de stad beter benutten (transport, toerisme, recreatie en natuur, woon- en werkomgeving) en door hechtere samenwerking meer resultaat voor hetzelfde geld. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren' en aan de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'.
Dit beleid wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen vertaald naar een watertoets welke voor dit plan is terug te vinden in de bijlagen.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zijn maatregelen vastgelegd om lozingen vanuit het riool terug te dringen. Eén van de maatregelen betreft de aanleg van bergbezinkbassins (BBB's). Een bergbezinkbassin zorgt voor een grotere inhoud van de riolering. Daarnaast wordt in het bassin een deel van het vuil afgevangen waardoor het overstortende water schoner wordt. Dit voorkomt stank en vissterfte in de ontvangende watergang. Naast de aanleg van de BBB's gaat de gemeente Utrecht ook andere maatregelen nemen om te voldoen aan het Rijksbeleid, zoals het vergroten van delen van de riolering en het afkoppelen van hemelwater.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.
De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open' (verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur), 'Respect' (essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd) en 'Behoud' (behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard). Het bestemmingsplangebied wordt gekarakteriseerd als 'Open'.
Visie Eykmanlaan 2010
De belangrijkste doelstellingen van de visie zijn het versterken van de ruimtelijk en functionele samenhang en versterken van het leefklimaat door middel van een kwaliteitsimpuls in de openbare ruimte. In de visie wordt voorgesteld ten noorden van de Winklerlaan een nieuwe kop op de wijk te maken, waarbij op een eigentijdse wijze wordt voortgeborduurd op de bestaande structuur van de wijk. Ook wordt voorgesteld de watergang tussen de Prof. Reinwardtlaan en de Prof. Jordanlaan te herstellen.
Masterplan onderwijshuisvesting en voortgangsrapportage
Het Masterplan Voortgezet Onderwijs is bijna gereed. Daarmee is de huisvesting voor het voortgezet onderwijs in Utrecht weer van deze tijd, toekomstbestendig gemaakt en goed gespreid over de gehele stad aanwezig.
Nieuwbouw van het Gerrit Rietveldcollege is het laatste grote project van dit Masterplan waar de gemeente met schoolbesturen sinds 2001 uitvoering aan hebben gegeven. In 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten tot nieuwbouw voor het Gerrit Rietveldcollege, in plaats van renovatie van het verouderde gebouw. Het schoolbestuur heeft een nieuw onderwijsconcept ontwikkeld en dat gecombineerd met een nieuw schoolgebouw op het grensvlak van Tuindorp en Overvecht biedt kans op een duurzame ontwikkeling in het aanbod van onderwijsvoorzieningen in dit deel van de Utrecht.
Nota Speelruimtebeleid (2009)
De nota Speelruimte geeft een stedelijk kader om in aansluiting op de ontwikkelingen die spelen in de stad de kansen te benutten om meer en goede speel- en verblijfsruimte voor jeugd te realiseren. De visie is een integrale benadering van speelruimte: alle ruimte vormt een basis om te spelen.
De ambitie is dat in de hele stad de Jantje Betonnorm als minimum norm voor het aantal vierkante meters formele speelruimte gaat gelden. Daarnaast is van belang dat de kwaliteit goed is. Deze wordt bepaald door de inrichting, de bereikbaarheid en de (sociale) veiligheid.
Net buiten het plangebied ligt in het noorden speeltuin de Pan. Binnen het plangebied is aandacht voor een goede verblijfskwaliteit van de openbare ruimte. Zo wordt extra openbaar groen aangelegd (waar spelen mogelijk is) en wordt verblijfsruimte autovrij ingericht. Ook de ruimte rondom de school is vrij toegankelijk. Het binnenhof van de school is in verband met de sociale veiligheid afsluitbaar en zal buiten de schooltijden niet bereikbaar zijn voor de buurt.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Beschrijving Van Het Plangebied
Plangebied en omgeving
Het plangebied wordt gezien als een onderdeel van het gebied tussen de Professor Jordanlaan en de Eykmanlaan. Dit gebied was oorspronkelijk een scholengebied, maar heeft zich het afgelopen decennium stapsgewijs ontwikkeld tot woonbuurt. Het plangebied heeft een oppervlakte van 3,2 ha. In het gebied staat het Gerrit Rietveld College. Aan de noordzijde van de school ligt een bijbehorend sportveld. Aan de zuidzijde zijn twee conciërgewoningen gelegen.
Het plangebied wordt omsloten door de Eykmanlaan in het oosten, de Winklerlaan in het zuiden, de prof. Jordanlaan in het westen en speeltuin de Pan in het noorden. De Eykmanlaan is een belangrijke invalsweg aan de noordkant van de stad (een secundaire as volgens het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan). De prof. Jordanlaan is een belangrijke historische invalsweg vanuit het buitengebied de stad in. Langs deze laan loopt een brede watergang die deel uitmaakte van de Hollandse Waterlinie. Dit gebied heeft betekenis voor cultuurhistorie, de wateropgave, recreatie en ecologie (ecologische verbindingszone).
Speeltuin de Pan is een drukbezochte speeltuin gericht op kleine kinderen. Tussen speeltuin de Pan en het plangebied loopt een fietspad. Deze fietsroute is onderdeel van een lange-afstandsfietsroute en vormt samen met de Jordanlaan een belangrijke recreatieve route. Het fietspad langs de Eykmanlaan behoort tot het langzaam verkeersnetwerk van de stad.
Aan de westzijde van de speeltuin ligt een terrein waarvoor een bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een appartementengebouw. Aan de westzijde grenst het plangebied aan twee onder één kap woningen in Tuindorpse stijl. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een rij woningen van het nieuwe woonbuurtje professor Zonnebloemlaan.
Het parkeren ten behoeve van de school, is gesitueerd langs de Winklerlaan en langs de prof. Jordanlaan.
De huidige school wordt aan alle kanten omgeven door gras, struiken en bomen. Ten westen en zuiden van de school liggen brede groenstroken met daarin grote bomen. Ook in het noorden en oosten staan bomen rond de locatie. In totaal staan er ongeveer 160 bomen in het plangebied.
Gebouw
De huidige school is als een los gebouw in het gebied gesitueerd. De school is vormgegeven als een langwerpige schijf van vier bouwlagen van waaruit aan de noord- en zuidzijde vleugels steken. De vleugels aan de zuidzijde van het gebouw hebben een hoogte van twee bouwlagen. Deze omsluiten een open ruimte. De entree van de school bevindt zich aan de zuidzijde en is bereikbaar vanuit de open ruimte. Het Gerrit Rietveld College is in 1964-65 gebouwd als Reformatorisch College Blaucapel door architect C. Elffers. De school is een karakteristiek voorbeeld van een middelbare school uit de jaren zestig. Door de architectuur en de stedenbouwkundige situering is het een beeldbepalend gebouw in de omgeving.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.1.1 Programma
Het nieuwe programma bestaat, naast de herinrichting van de openbare ruimte, uit twee onderdelen. In de eerste fase zal ten noorden van de huidige bebouwing een nieuw schoolgebouw met 200 m2 voorzieningen worden opgericht. Na realisatie zal de bestaande school worden gesloopt en zullen circa 80 woningen met maximaal 1.000 m2 voorzieningen worden gebouwd.
School
Het Gerrit Rietveld College wil dé scholengemeenschap zijn in Utrecht voor Gymnasium, Technasium, Atheneum, HAVO en MAVO, waarbij leerlingen een brede keuzemogelijkheid hebben in het onderwijsprogramma. De nieuwe school zal plaats bieden aan circa 1.200 leerlingen. Het nieuwe gebouw heeft ten behoeve van onderwijs een omvang van circa 9.700 m2 brutovloeroppervlak (bvo). Hierbinnen zal ook de sportvoorziening/gymzaal worden opgenomen. Deze sportvoorziening kan ook los van de school worden gebruikt. In het nieuwe gebouw zal ook een deel van het maatschappelijk/commercieel programma (200 m2) worden gerealiseerd. Het beoogde bouwplan heeft een totaal oppervlak van circa 9.900 bvo m2.
Wonen
Tuindorp is een geliefde woonwijk, zoals blijkt uit de vraag naar woningen in deze wijk. Vooral voor eengezinswoningen is veel belangstelling. In vergelijking met de gemiddelde cijfers voor de stad valt daarnaast op dat er in Tuindorp relatief veel 55+ers zijn. De woningvraag is dan ook vooral te verwachten van gezinnen en senioren.
Er kunnen circa 80 woningen gerealiseerd worden, waarbij het accent ligt op eengezinswoningen in de middeldure en dure koop. Het beoogde programma bestaat uit circa 65% eengezinswoningen en circa 35% meergezinswoningen. Van de toegevoegde woningbouw zal 30% gerealiseerd worden in de sociale huur- dan wel binnen de sociale koopsector.
Voorzieningen
Ook in het woongebied is er een vestigingsmogelijkheid voor gemengde functies in de plint van de gebouwen. Het gaat hier om maximaal 1.000 m2 bvo maatschappelijke/commerciële voorzieningen die aanvullend zijn voor de school of een buurtfunctie kunnen vervullen. In totaal zal er dus maximaal 1.200 m2 bvo aan voorzieningen worden toegestaan. Hierbij kan gedacht worden aan zorg- en welzijnsvoorzieningen en onderwijsgerelateerde functies (kinderdagopvang, peuterspeelzaal, bibliotheek, fysiotherapie, huisarts en een buurthuis).
4.1.2 Stedenbouwkundig plan
Het plangebied wordt gezien als de nieuwe beëindiging van het woongebied tussen de Eykmanlaan en de prof. Jordanlaan. Uitgangspunt voor zowel de school als de woningen is intensief ruimtegebruik. De school zorgt, in het noordelijk deel van het gebied, qua functie en massa vervolgens voor een verbijzondering op de kop van het plangebied. De woningen komen in het zuidelijk deel, aansluitend op het bestaande woongebied Zonnebloemhof en aansluitend op de wijk Tuindorp.
Op het snijpunt van de twee bestaande waterlopen wordt een openbare ruimte toegevoegd. Deze openbare ruimte gaat de schakel vormen tussen de bestaande en nieuwe buurt. De westzijde van deze ruimte wordt bestemd voor groen en de nieuw aan te leggen waterloop. De oostzijde wordt een verblijfsplek met een parkachtige inrichting.
De openbare ruimte biedt uitzicht op de lange lijnen van de watergangen. Ten noorden en oosten van deze openbare ruimte ontvouwen zich het nieuwe woongebied, de buurtvoorzieningen en de school. Zowel de bestaande als de nieuwe functies zijn hier op de openbare ruimte georiënteerd. Vanuit deze openbare ruimte komt een (radiale) (autovrije) straat langs de zuidkant van de school die verbinding maakt met de buitenrand van het gebied. Het toevoegen van de openbare ruimte zorgt niet alleen voor lucht in het gebied maar er ontstaat ook een plek waaraan het bebouwde programma goed gesitueerd kan worden.
Voor het woongebied is nog niet (exact) bekend op welke wijze de woningen en voorzieningen gesitueerd en ontsloten zullen worden. Er is in het kader van het Stedenbouwkundig Plan van Eisen (SPvE) wel een proefverkaveling opgesteld (zie afbeelding proefverkaveling). De ontsluiting zal in principe op de parallelweg komen met eventueel een mogelijkheid voor een ontsluiting op de Winklerlaan (zie verder paragraaf 4.2).
Afbeelding: Proefverkaveling woongebied
De school krijgt een meerzijdige oriëntatie. Bij de Eykmanlaan krijgt de school de hoofdentree, een gezicht naar de stad, is de sportvoorziening/gymzaal gesitueerd en worden auto’s en fietsen geparkeerd. Ook in de richting van de openbare ruimte aan de zuid-westzijde heeft de school een gezicht en een entree. Hier toont de school zich naar de wijk. Het schoolgebouw moet herkenbaar en representatief worden, waardoor het eigen karakter van de school tot uitdrukking komt.
Wat betreft de hoogteopbouw is het gebied te onderscheiden in een binnen- en buitenzijde. De buitenzijde van het plangebied, langs de Eykmanlaan, bestaat uit een hogere wand die het achterliggende gebied beschermt. De binnenzijde heeft een hoogte die aansluit op die van de directe omgeving.
Afbeelding: Artist impressie ontwerp school
De binnenzijde van het woongebied krijgt een tuindorpachtige, traditionele verkavelingsopzet waarbij de woningen een voortuin hebben, de toegang aan de straat krijgen en de privétuinen aan de achterzijde komen. De wijze waarop de school aansluit op de omgeving en de omliggende woningen past in de ruimtelijke opzet van Tuindorp met een entree aan de straat en het erf aan de luwe zijde van het blok.
4.2 Verkeer, Parkeren En Openbare Ruimte
4.2.1 Verkeer en parkeren
Verkeer
Het gebied heeft als hoofdontsluiting de Eykmanlaan (het versmallen van de Eykmanlaan is geen onderdeel van dit project). De ontsluiting van het gebied gaat via de bestaande prof. Jordanlaan, de Winklerlaan en via een nieuw aan te leggen parallelweg langs de Eykmanlaan. De parallelweg voorkomt dat de ontsluiting van de woningen en de school direct op de Eykmanlaan is aangetakt. Dit komt de verkeersveiligheid en parkeerruimte ten goede. De parallelweg wordt op twee plaatsen aangesloten op de Eykmanlaan; namelijk via de huidige aansluiting bij de Winklerlaan en door middel van een nieuwe aansluiting voor de bocht van de Eykmanlaan. Ter hoogte van deze plek wordt op de Eykmanlaan een nieuwe oversteek aangelegd.
De radiale straat ten zuiden van de school wordt autovrij. Ook binnen het woongebied wordt conform het SPvE ingezet op een autovrije straat. Om het woongebied goed te kunnen ontsluiten bestaat de mogelijkheid dat er één in/uitrit met maximaal 2 stroken op maaiveldniveau (geen (half)verdiepte in/uitrit) door de groenstrook aan de Winklerlaan moet worden aangelegd (streven is de bomen te behouden).
Voor langzaam verkeer zal aangesloten worden op omliggende woonstraten en fietspaden. De huidige fietsroute tussen de prof. Jordanlaan en Eykmanlaan blijft behouden. Het vrijliggende fietspad ter hoogte van de school en de woningbouw langs de Eykmanlaan wordt veranderd naar twee richtingen en verbreed naar 4 meter.
Omdat de nieuwe wegenstructuur binnen een verblijfsgebied ligt zal binnen het plangebied een 30km/uur regime worden ingesteld. De inrichting van de wegen zal conform de richtlijnen voor dergelijke woonstraten zijn. Een verkeersveilige ontsluiting voor de scholieren (zowel per fiets als te voet) heeft hierbij de aandacht.
Parkeren
Voor parkeren geldt de nota Partiële Herijking Parkeernormen uit 2008. Het parkeren zal binnen het plangebied worden opgelost.
In het plangebied is voor het beoogde programma ruim voldoende plaats om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Het parkeren zal deels in het nieuwe openbaar gebied worden opgelost en ten behoeve van de woningen deels op eigen terrein in een gebouwde parkeervoorziening.
Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie al een aantal parkeerplaatsen aanwezig. Aan de prof. Reinwardtlaan blijven deze plekken aan de zijde van de woningen behouden. De parkeerplaatsen aan de Winklerlaan en de Jordanlaan worden heringericht en langs de nieuwe parallelweg zullen extra parkeerplaatsen worden aangelegd. Bij de herinrichting en aanleg van het openbaar gebied ontstaat ruimte voor circa 130 parkeerplaatsen. De overige parkeerplaatsen dienen binnen de bestemming WG te worden opgelost.
Het uiteindelijke bouwprogramma zal moeten uitwijzen hoeveel parkeerplaatsen er volgens de parkeernormen moeten worden gerealiseerd. Ook kan bij de uiteindelijke parkeerbalans eventueel nog rekening worden gehouden met dubbelgebruik. Zo zullen de parkeerplaatsen voor woningen met name 's avonds bezet zijn en zullen de voorzieningen hun piek met name overdag hebben.
In de school zal een voldoende grote fietsenstalling gerealiseerd worden. Ten behoeve van onder andere het avondgebruik van de school zal het fietsparkeren in de openbare ruimte worden opgelost.
4.2.2 Openbare ruimte en groen
Openbaar ruimte
In de nieuwe situatie zijn er verschillende openbare ruimtes te onderscheiden. Het toevoegen van het openbaar gebied in het zuidwesten zorgt voor lucht in het gebied en zorgt dat er een plek ontstaat waaraan het bebouwde programma goed gesitueerd kan worden. Middels deze ruimte wordt het plangebied aangesloten op de omgeving. Deze openbare ruimte zal dan ook worden bestemd voor groen, water en verkeer en verblijf.
Ooit liepen hier twee waterlopen naast elkaar. Tussen de professor Reinwardtlaan en de Professor Jordanlaan liep het Zwarte Water, een veensloot. Aan de oostzijde van de professor Jordanlaan liep een waterloop die onderdeel was van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op de plek van de oude veensloot zal deze opnieuw worden uitgegraven. Vanuit ruimtelijk, recreatief, cultuurhistorisch en watertechnisch perspectief heeft dat een grote toegevoegde waarde.
De ruimte tussen de watergang en de nieuwe bebouwing van de woningen, voorzieningen en school wordt een verblijfsplek met een parkachtige inrichting.
Een belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van de openbare ruimte is het voorkomen van verkeersoverlast als gevolg van de verschillende functies in het plangebied. Een nieuwe parallelweg aan de oostzijde van het plangebied ontsluit de school, de woningen langs de Eykmanlaan en de woningen in het middengebied. Aan deze parallelweg bevindt zich de hoofdentree van de school en op de kop de entree naar de fietsenstalling van de school. Bij de fietsenstalling is een voorpleintje aangebracht zodat hier wat extra ruimte ontstaat voor het bereiken van de fietsenberging. Ook herbergt de parallelweg een groot deel van de openbare parkeerplaatsen. Tussen deze parkeerplaatsen en de Eykmanlaan wordt een groenstrook opgenomen met bomen die de Eykmanlaan zullen begeleiden. Tussen de parallelweg en de Eykmanlaan komt een haag. Deze sluit aan op de bestaande hagenstructuur aan de noord- en zuidzijde van het plangebied.
De nieuwe straten in het woongebied worden zo veel mogelijk als verblijfsgebied voor langzaam verkeer ingericht.
De fietsroute tussen de prof. Jordanlaan en de Eykmanlaan aan de noordzijde van het plangebied zal worden gehandhaafd.
Bomen
Er is een bomeninventarisatie uitgevoerd (zie bijgevoegd SPVE) op en rondom het plangebied. Hier zijn 160 bomen geïnventariseerd. Het merendeel van de bomen is gelegen aan de randen van het plangebied. Door en langs het plangebied lopen verschillende boomstructuren. Belangrijkste zijn de twee bomenrijen aan de prof. Reinwardtlaan en de prof. Jordanlaan. Deze rijen zijn een onderdeel van de stedelijke boomstructuur. Ze hebben grote waarde voor de ruimtelijke, cultuurhistorische en ecologische structuur.
Ook de Eykmanlaan, als belangrijke invalsweg de stad in, is drager van een belangrijke boomstructuur.
De bomenrij aan de zuidrand (aan de noordzijde van de Winklerlaan) zijn Esdoorns. Ze zijn volgroeid en verkeren in goede conditie.
Uitgangspunt is om de bestaande bomenstructuur zoveel mogelijk te handhaven. Zo wordt de school zo gesitueerd dat voldoende afstand gehouden wordt tot de bestaande bomen langs de prof. Jordanlaan en zijn er op meerdere plekken groenbestemmingen opgenomen.
Toch zullen er als gevolg van de planontwikkeling een groot aantal bomen moeten wijken. Hoofdzakelijk staan deze langs de Eykmanlaan en ten noorden van het nieuwe schoolgebouw. Ook ten behoeve van de nieuwe watergang zal een aantal bomen moeten verdwijnen. Een klein aantal te verwijderen bomen staat ten westen van de school onder of vlakbij de bestaande kastanjerij ('onderstandige bomen'). Om zoveel mogelijk deze kastanjerij te benadrukken, te versterken en de kastanjes de ruimte te geven zullen deze 'onderstandige' bomen worden verwijderd.
De planontwikkeling biedt daarnaast ook mogelijkheden om de boomstructuren langs de prof. Reinwardtlaan en de prof. Jordanlaan te versterken, aan te vullen en indien mogelijk de conditie van de bomen die onderdeel zijn van deze structuren te verbeteren. Langs de Eykmanlaan zal een nieuwe rij bomen de weg begeleiden.
Op basis van een voorlopige inrichtingsplan (zie hieronder) ziet het er nu naar uit dat 71 bomen worden verwijderd. Van deze bomen zijn er 29 in een matige of verminderde conditie. De overige hebben een goede tot normale conditie. Alle kastanjes langs de nieuwbouw van de school zijn in de inventarisatie aangemerkt als matig of zelfs slecht. Op dit moment wordt nog onderzoek gedaan naar de toekomstverwachting van deze bomen en de eventuele te nemen maatregelen. Waar nodig zal de kastanjerij in ieder geval worden aangevuld met nieuwe bomen. Voor de nieuwe bomen langs de Eykmanlaan wordt de soort bepaald in de uitwerkingsfase voor het openbaar gebied.
Afbeelding: Voorlopig ontwerp bomen
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Plansituatie & conclusie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. Tevens zijn er, zoals blijkt uit onderstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
5.2 Geluidhinder
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
- bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
- reconstructie van wegen;
- gezoneerde industrieterreinen.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB (de voorkeursgrenswaarde voor scholen is 53 dB) en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
- Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
- De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
- Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.
Plansituatie & conclusie
Uit akoestisch onderzoek (Akoestisch Onderzoek Gerrit Rietveldcollege, kenmerk VL12-339 d.d. 24 januari 2012 door SO Afdeling Milieu & Duurzaamheid gemeente Utrecht) blijkt dat de nieuwbouw van het Gerrit Rietveldcollege en woningbouw mogelijk is binnen de kaders van de Wet geluidhinder. Wel zal de voorkeursgrenswaarde worden overschreden en zal tot hogere waarden moeten worden besloten. De hoogst berekende geluidsbelasting veroorzaakt door het railverkeer bedraagt 67 dB ter plaatse van de school en 60 dB bij de woningen. Het geluid van het verkeer op de Eykmanlaan bedraagt ten hoogste 60 dB op de eerstelijns bebouwing. Cumulatie van het geluid van weg- en railverkeer leidt niet tot een onaanvaardbaar niveau.
Aangezien de exacte verkaveling van de woningbouw nog niet bekend is, zal via de regels van het bestemmingsplan worden geborgd dat toekomstige woningen moeten voldoen aan de wettelijke grenswaarden en de aanvullende eisen uit de Geluidnota Utrecht (zoals de aanwezigheid van een luwe gevel). Op deze manier kan een acceptabel woon- en leefklimaat worden bereikt.
Het plangebied ligt niet in een zone van een geluidgezoneerd industrieterrein; er is geen beoordeling nodig.
5.3 Milieuhinder
Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
Plansituatie & conclusie
Het plangebied valt niet binnen hinderbeoordelingszones van bestaande bedrijven. De school als nieuw bedrijf leent zich voor functiemenging in een woongebied. De school zal moeten voldoen aan de regels uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM) en de gemeentelijke Geluidsnota. Beoordeling en normstelling voor geluidsimmissies en de overige milieu-aspecten vindt plaats bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel handhaving op naleving van de voorschriften uit het BARIM.
Aan eventuele gebouwde parkeervoorzieningen binnen het plangebied kunnen ter voorkoming of beperking van hinder nadere eisen worden gesteld. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor de in/uitrit.
5.4 Externe Veiligheid
Kader
Bij bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Daarnaast kan transport van gevaarlijke stoffen risico's opleveren (transport over weg, spoor en water en door buisleidingen). In de stad ligt een vastgestelde route waarover transport van gevaarlijk stoffen plaats mag vinden. De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Kwetsbare bestemmingen moeten voldoende afstand houden tot bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan op een ongeluk. De norm voor het PR is 10-6/jaar. Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het Groepsrisico is een zogenaamde oriënterende waarde vastgesteld. Van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Plansituatie & conclusie
Bedrijvigheid
De locatie ligt niet binnen de invloedzone van een bedrijf dat onder de Bevi-regeling valt.
Transport
In de nabijheid van de planlocatie is geen waterweg, buisleiding of rijksweg aanwezig die qua PR en GR invloed heeft op het plan. Wel ligt op ca. 70 meter van het plangebied de spoorlijn Utrecht – Amersfoort. Momenteel vindt nog beperkt transport van gevaarlijke stoffen plaats over deze spoorlijn. Het groepsrisico ligt daarbij ver onder de oriëntatiewaarde. Op afzienbare termijn zal het zogenaamde Basisnet van kracht worden. In dit Basisnet is voor heel Nederland per spoortraject een maximaal risicoplafond vastgesteld zodat voor ruimtelijke ontwikkelingen éénduidig wordt welke ruimte er is voor eventuele nieuwe ontwikkelingen. De spoorlijn Utrecht – Amersfoort is niet in het Basisnet opgenomen. Transporten van gevaarlijke stoffen zullen in de toekomst dus niet meer plaatsvinden op dit traject zodat er ook geen externe veiligheidsrisico's meer zullen bestaan. Om die reden is afgezien van een verantwoording van het groepsrisico voor de bestaande situatie.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
5.5 Luchtkwaliteit
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen, indien aannemelijk is gemaakt dat:
- a. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
b1 de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
b2 bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- b. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen (lid 1 onder c);
- c. het voorgenomen besluit past binnen, is genoemd in of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Met andere woorden, luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan één van de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Plansituatie & conclusie
Het te realiseren programma bestaat uit de herbouw van de Gerrit Rietveld-school, 80 woningen en 1200 m2 maatschappelijke voorzieningen (bijv een bibliotheek, fysiotherapie, huisarts en een buurthuis). De herbouw van de school betreft géén uitbreiding, zodat het aantal verkeersbewegingen van de school t.o.v. de autonome situatie gelijk blijft. De verkeersgeneratie van het nieuwe programma is als volgt:
- 80 woningen: 590 verkeersbewegingen/dag;
- 1.200 m2 maatschappelijke voorzieningen: 240 verkeersbewegingen/dag.
In totaal betreft de verkeersaantrekkende werking van het extra te realiseren programma 730 verkeersbewegingen/dag.
Met behulp van de NIBM-tool (www.infomil.nl) is de verslechtering van de luchtkwaliteit berekend als gevolg van het extra te realiseren programma.
De verslechtering bedraagt 0,5 µg/m3 voor stikstofdioxide en 0,16 µg/m3 voor fijn stof. De verslechtering voor zowel stikstofdioxide als fijn stof is minder dan 1,2 µg/m3 en is daardoor een Niet in betekenende mate verslechtering van de luchtkwaliteit. Op de straten in de directe omgeving van de planontwikkeling vinden bovendien (zie www.nsl-monitoring.nl) géén overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer plaats in het heden of in de toekomst.
Dit plan voldoet aan voorwaarde van lid 1 onder c van art 5.16 van de Wet luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor de relevante ruimtelijke besluiten van dit plan.
5.6 Bodemkwaliteit
Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- a. Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt. - b. Bodemsanering
Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er sprake is van humane of milieuhygiënische risico's, of risico's voor verspreiding van de verontreiniging via het grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen. - c. Bodembeheer
Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Ter plaatse van het sportveld aan de Eykmanlaan (ongenummerd) is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (Tauw, 15 juli 2009, kenmerk R001-4649672MLY-asw-V01-NL). Er zijn gedempte sloten op het terrein aanwezig. In de bovengrond is plaatselijk een sterke verontreiniging met PAK aangetroffen, maar dit betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Verder zijn in grond en grondwater lichte verontreinigingen met zware metalen, PCB, naftaleen en/of minerale olie aangetoond. Op 21 augustus 2009 is een bodemkwaliteitsverklaring afgegeven, die gebruikt kan worden bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe school. Vrijkomende grond is niet geschikt voor onbeperkt hergebruik en afvoer van grond kan tot meerkosten leiden. Bij ontgraving van veen moet er aandacht zijn voor de aanwezigheid van arseen om de verwerking van de grond te kunnen bepalen.
Op een klein deel van het sportveld is in juni 2006 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Dordrecht Research B.V., 1 juni 2006, onderzoeknummer 060536) naar aanleiding van een bouwvergunning voor noodlokalen. Hierbij zijn onder de gravelverharding lichte verontreinigingen aangetroffen in de grond. Het grondwater was niet verontreinigd.
In de zuidoosthoek van het Rietveldcollege is in 1996 een bodemsanering uitgevoerd bij een ondergrondse huisbrandolietank (Evaluatie bodemsanering, Dordrecht Research BV, november 1996, projectnummer 940629).
Ter plaatse van de huidige Rietveldschool aan de Winklerlaan 373 is nog geen bodemonderzoek verricht. Er moet een bodemonderzoek worden verricht om te bepalen of dit terrein geschikt is voor de nieuwe woon- en groenfunctie. Dit zal perceelsdekkend uitgevoerd kunnen worden na sloop van de school.
Ten noordwesten van de locatie is een met PAK verontreinigd terrein aanwezig. Er zijn geen omvangrijke verontreinigingen in het (diepere) grondwater in de omgeving bekend.
Conclusie
Er is bodemonderzoek nodig ter plaatse van de huidige school, waar woningen zijn gepland. Er zijn geen belemmeringen voor de nieuwbouw van de school op het huidige sportveld, behalve meerkosten voor af te voeren grond en aandacht voor aanwezigheid van arseen indien veen ontgraven wordt.
5.7 Flora En Fauna
5.7.1 Ecologie
Kader
Het groenstructuurplan is in april 2007 vastgesteld en geldt sindsdien als vigerend groenbeleid. In het groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Aan het Groenstructuurplan is een uitvoeringsprogramma gekoppeld: het Meerjaren Groen Programma.
Het groenstructuurplan heeft drie belangrijke doelen; recreatiegebieden om de stad aanleggen, verbindingen aanleggen tussen groen in de stad en groen om de stad en de kwaliteit van het groen in de stad verbeteren. Voor een goed functioneren van het groen zijn de verbindingen tussen groene kerngebieden noodzakelijk.
Op stedelijk niveau is een goede stedelijke groenstructuur een gelijkwaardig belang naast andere stedelijke belangen. De bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur worden beschermd. De menging van stedelijk groen met andere functies is in principe mogelijk. De randvoorwaarde is dat het groene karakter, de kwaliteit en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Een eventuele aantasting van bestaand stedelijk groen wordt elders gecompenseerd. Verandering van functie kan alleen na een bestuurlijke afweging.
Plansituatie & conclusie
De groene verbinding langs de Prof. Jordanlaan richting het spoor, door de speeltuin, maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur zoals genoemd in het Groenstructuurplan Utrecht en dient behouden te blijven. De huidige opzet versterkt deze verbinding.
5.7.2 Flora, fauna en natuurbescherming
Kader
Onder de Flora en Faunawet zijn diverse dier- en plantensoorten beschermd via verbodsartikelen en een algemene zorgplicht. Deze geldt voor alle dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Alle Nederlandse flora en fauna is beschermd en de wet legt een zorgplicht op ten aanzien van alle planten en dieren. Dat betekent dat dieren en planten niet verstoord, verontrust of gedood mogen worden. Er is echter wel verschil in beschermingsgradatie. De Nederlandse flora- en fauna is verdeeld in drie categorieën, die elk een andere bescherming genieten. Er wordt gesproken over tabel 1 soorten, tabel 2 soorten inclusief broedvogels en tabel 3 soorten. Tabel 3 soorten genieten de zwaarste bescherming.
De ontwikkelingen en uitvoering van plannen mogen niet in strijd zijn met de Flora- en faunawet en de internationale verplichtingen (Vogel- en Habitatrichtlijn). Daarom dient er bij dergelijke plannen eerst zorgvuldig onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten en de effecten van de plannen hierop. Bij ingrepen waar beschermde planten of diersoorten in het geding zijn dient in het kader van de verbodsartikelen een compensatieplan of mitigatieplan te worden geschreven. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat geen ontheffing meer kan worden verleend voor 'ruimtelijke ingrepen' zonder dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Het ministerie EL&I heeft daarom gesteld dat met mitigerende maatregelen moet worden voorkomen dat verbodsbepalingen worden overtreden.
Plansituatie & conclusie
Door Bureau Waardenburg bv is een quickscan flora en fauna opgesteld (notitie beschermde soorten Gerrit Rietveldcollege opgesteld d.d. 12 april 2012). In het onderzoek is aangegeven dat er behalve vleermuizen geen strikt beschermde soorten worden verwacht. Wel wordt gewezen op de zorgplicht in de Flora- en faunawet (o.a. werkzaamheden uitvoeren buiten het vogelbroedseizoen).
De conclusie van de notitie vermeldt dat in en rond het onderzoeksgebied twee soorten vleermuizen zijn vastgesteld. Verder vermeldt de conclusie dat het onderzoeksgebied functies heeft als belangrijk foerageergebied, vliegroute van groot belang en mogelijk voortplantings- en of vaste rust- en verblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis.
De ingreep kan daardoor leiden tot negatieve effecten op vleermuizen en overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet met betrekking tot de gewone dwergvleermuis. Dit kunnen ernstige effecten zijn met een grote impact op de lokaal aanwezige groep dieren. Indien negatieve effecten optreden is per definitie sprake van overtreding van verbodsbepalingen.
In de notitie worden aanbevelingen gedaan die tot doel hebben om te voorkomen dat verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden, zogenaamde mitigerende maatregelen. Deze aanbevolen set van maatregelen moet worden vertaald naar een mitigatieplan waarin de initiatiefnemer aangeeft volgens dit plan te zullen werken. Dit plan is een onderdeel van de omgevingsvergunning.
Conclusie
Met inachtneming van de genoemde maatregelen vormt de Flora en Faunawet geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.8 Milieu En Gezondheid
De gemeente heeft sinds het van kracht worden van de Wet Publieke Gezondheid (per 1 januari 2009) de wettelijke taak om gezondheidsaspecten te bewaken bij bestuurlijke beslissingen. Naar aanleiding van het Actieprogramma Volksgezondheid 2007-2010 heeft het college in 2010 besloten dat de GG&GD, daar waar nodig en binnen de beschikbare middelen, adviseert over gezondheid bij ruimtelijke plannen.
Plansituatie & conclusie
Aan de GG&GD is een gezondheidskundige beoordeling van het plan gevraagd. Het advies heeft betrekking op de situering van deze bestemming in de nabijheid van drukke wegen en spoorwegen. De aspecten geluid, luchtkwaliteit, binnenklimaat en gezonde leefomgeving zijn hierbij van belang. De GG&GD heeft bijvoorbeeld aanbevelingen gedaan met betrekking tot de situering van verblijfs- en buitenruimten, te openen ramen en deuren, ventilatie. Bij het ontwerp van de school en de nieuwe woningen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met deze aanbevelingen. In de bijlagen is het advies van de GG&GD (memo 20 sept. 2011) opgenomen en de reactie hierop opgenomen (memo 6 juni 2012).
5.9 Water
De waterparagraaf is dermate omvangrijk dat deze als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
5.10 Duurzaamheid
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP is opgenomen dat Utrecht in 2030 CO2-neutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component),Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Plansituatie
Door de ligging van het gebouw ten opzichte van de zon is ingestoken op maximale benutting van de zon. De gebruiker van de school heeft de mogelijkheid (en heeft dat ook aangegeven) te zijner tijd zonnepanelen op het dak te plaatsen.
Een wijziging van de huidige gasaansluiting naar een aansluiting op het warmtenet is samen met Eneco onderzocht maar de aanleg van een leiding van het bestaande net naar de locatie bleek financieel niet rendabel. Mogelijk kan op termijn de locatie alsnog op het warmtenet worden aangesloten in samenhang met woonflats en de herontwikkeling van winkelcentrum de Gaard.
Ook is toepassing van een warmtepomp met gebruik van grondwater (Koude Warmte Opslag) onderzocht.
Een verdere beoordeling van energie en de overige duurzaamheidsaspecten komt aan de orde bij verlening van de omgevingsvergunning (energie prestatie, integrale Woningkwaliteit). Voor de school gelden daarop aanvullend de voorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM).
5.11 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. De waardenkaart geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een gedeeltelijk hoge archeologische verwachting (geel) en een gebied zonder archeologische verwachting (wit). Voor een klein deel in het zuidoosten geldt nog een archeologische verwachting (groen). Op basis van de ligging binnen een zone met een hoge archeologische verwachting op archeologische resten zijn bodemingrepen vanaf 100 m2 en dieper dan 0,5 meter binnen deze zone vergunningplichtig. Archeologisch onderzoek dient plaats te vinden conform de Archeologische Monumentenzorg (AMZ)-cylus. Als eerste stap is een bureauonderzoek gecombineerd met een karterend booronderzoek uitgevoerd (archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (karterende fase) RAAP-rapport 3946, september 2011). Op basis van het bureauonderzoek werd verwacht dat het plangebied in een laagte tussen twee dekzandruggen lag. Verder werden aan de westzijde van het plangebied resten van de Blaucapelse Wegh verwacht. Op basis van het karterende booronderzoek bleek dat de bodemopbouw grotendeels intact is en dat een deel van het plangebied is gelegen op een dekzandrug. Dekzandruggen vormden in de prehistorie vanwege hun hoge(en droge) ligging in het landschap geliefde bewoningslocaties. Resten die samenhangen met de Blaucapelse Wegh zijn tijdens het booronderzoek niet aangetroffen. Tijdens het opvolgende booronderzoek, dat is uitgevoerd met een fijnmaziger boorgrid dan het eerste booronderzoek, zijn in verschillende boringen archeologische indicatoren aangetroffen (archeologisch vooronderzoek: een karterend en deels verkennend booronderzoek, RAAP-rapport 4076, januari 2012). Het gaat om houtskool, gebroken kwarts en een stukje verbrand bot. Deze indicatoren duiden vermoedelijk op een archeologische vindplaats uit het mesolithicum. Deze mogelijke mesolitische vindplaats is gelegen binnen een gebied waaraan op de archeologische waardenkaart geen archeologische verwachting is gekoppeld. Op basis van het onderzoek van RAAP blijkt echter dat er wel degelijk een hoge verwachting is op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie. Door de geplande ontwikkeling kunnen de eventueel aanwezige archeologische resten worden verstoord.
Wanneer tijdens de geplande ontwikkeling archeologische vondsten worden aangetroffen is men conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) verplicht deze te melden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Erfgoed.
5.12 Kabels En Leidingen
Kabels en leidingen worden door de nutsbedrijven aangelegd en onderhouden. Er zijn geen hoofdkabels en -leidingen in het plangebied die planologisch relevant zijn. Er is een melding gedaan bij het Kabel Leiding Informatie Centrum (KLIC-melding). Aan de hand deze melding is een vrij grote gasleiding aangetroffen ter plaatse van de waterbestemming; deze zal mogelijk moeten worden verlegd. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal hier nader onderzoek naar worden gedaan. Kabels en leidingen zullen in overleg met de nutsbedrijven verplaatst dan wel verwijderd moeten worden.
5.13 Kwaliteit Van De Leefomgeving
Bij de inrichting van het gebied heeft de sociale veiligheid de aandacht. Dat begint met de opzet van het schoolgebouw. Door de zichtlijnen en de bebouwingsgrenzen ontstaan overzichtelijke en bredere verblijfsgebieden en/of straten. Daarnaast zal het schoolplein 's nachts worden afgesloten en is er sprake van cameratoezicht in en bij de fietsenstalling. Ook wordt bij het inrichtingsplan bijvoorbeeld gekeken naar de verlichting van het gebied, onder andere van het fietspad ten noorden van het nieuwe schoolgebouw.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Deze planontwikkeling heeft betrekking op een integrale gebiedsontwikkeling die uit twee fasen bestaat. In de eerste fase van het project wordt op het sportveld ten noorden van het huidige "Gerrit Rietveld College" door de gemeente een nieuwe school gerealiseerd. In de tweede fase van de ontwikkeling wordt door de gemeente de bestaande school gesloopt en de grond bouwrijp uitgegeven voor de ontwikkeling tot woningbouw met voorzieningen.
Het bestemmingsplan geeft de ontwikkelingsmogelijkheden voor het hele plangebied weer waarbij de gemeente de grondexploitatie voert. De grondexploitatie is een berekening van de kosten van sloop en herinrichting en de hieraan verbonden risico's. Met de opbrengsten uit de uitgifte van kavels voor de school, de geplande woningbouw en de voorzieningen komt de grondexploitatie op een positief resultaat. De grondexploitatie is door de gemeenteraad vastgesteld.
In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) en de hierop gebaseerde samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken met de betrokken partijen (gemeente, Mitros en de school) vastgelegd. Deze overeenkomst regelt onder andere het ruimtelijke kader, het bouwprogramma, de integrale woonkwaliteit en de inrichting van het plangebied. De gronden binnen deze ontwikkeling worden uitgegeven conform het vastgestelde gemeentelijk uitgiftebeleid en tegen marktconforme prijzen.
De zorgvuldige inpassing van de ontwikkeling maakt dat het risico op planschade voor de omgeving als laag wordt beoordeeld. Eventuele planschadeverzoeken zullen conform de geldende procedure worden afgehandeld.
Voor de bouw van het schoolgebouw heeft de gemeente een taakstellend budget beschikbaar gesteld. Het gaat hierbij om het totale stichtingskostenbudget van het schoolgebouw en de bijbehorende terreininrichting. Betrokken partijen doen een bijdrage ter dekking van de stichtingskosten. Het verschil tussen het taakstellend budget en de dekkingsbijdrage zal de gemeente Utrecht beschikbaar stellen. Dit budget is opgenomen in het Masterplan Voortgezet Onderwijs.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de economische uitvoerbaar voldoende is aangetoond en de realisatie van het plan is gewaarborgd. Het kostenverhaal is door middel van de gronduitgifte verzekerd. Een exploitatieplan is daarom voor dit bestemmingsplan niet nodig.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Participatie en wijzigingen SPvE
Dit traject is gestart met het uitnodigen van aanwonenden om deel te nemen in een klankbordgroep. Een ambtelijke projectgroep heeft samen met de klankbordgroep de locatie en de directe omgeving benaderd. Hierbij zijn aspecten als verkeer, parkeren, sociale veiligheid, groen etc. aan de orde geweest.
De groep is samengesteld uit vier direct omwonenden, twee bewoners van Tuindorp, en leden namens de wijkraad Noordoost, het Buurtcomité Tuindorp-Oost en buurtvereniging Tuindorps Belang. De betrokkenheid door de klankbordgroep vindt plaats op het niveau 'adviseren' over de uitwerking van de wensen en de uitgangspunten. Betrokkenen kunnen eveneens aandachtspunten en suggesties voor oplossingen aandragen.
De klankbordgroep is vanaf 4 maart 2009 aan de slag gegaan en heeft een advies opgesteld over het door de gemeente op te stellen Stedenbouwkundig Programma van Eisen.
Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is in het kader van de participatie een concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) gepresenteerd tijdens een informatieavond op 3 februari 2010. Hierna heeft het concept SPvE drie weken ter inzage gelegen. Na de consultatieperiode zijn de reacties en het aangepaste SPvE door het college vastgesteld. Het SPvE is daarna met de bijbehorende grondexploitatie aangeboden aan de Raad.
Na vaststelling van het SPvE is gestart met de architectenselectie van de school. Op 22 september 2011 is tijdens een informatieavond het schetsontwerp aan omwonenden gepresenteerd. Tijdens die avond en in de uitnodiging van deze avond konden geïnteresseerde zich aanmelden voor de contactgroep. Hierbij zijn onderwerpen als het ontwerp van de school, verkeer, parkeren, inrichting openbare ruimte, groen etc. aan de orde geweest. Na aanleiding hiervan en het SPvE is dit bestemmingsplan opgesteld.
Om het participatietraject een verdere diepgang te geven wordt ook ingestoken op de onderwijspijlers van het Gerrit Rietveld College, namelijk Kunst & Cultuur en het Technasium. Vanuit deze twee pijlers worden de leerlingen ingezet om de aanwezige kennis te koppelen aan de ontwikkeling van het Gerrit Rietveld College. Hierbij kan gedacht worden aan projecten welke ingaan op duurzaamheid, bouw van maquettes en met een culturele/kunstzinnige insteek.
Naast het bovengenoemde traject heeft de school aangegeven een bijdrage te willen leveren aan de leefbaarheid in de wijk en wil waar mogelijk aansluiting zoeken in de wijk. Dit kan zijn door het 'gezamenlijk' gebruik van het schoolgebouw en de omgeving. Hierbij valt te denken aan het beschikbaar stellen of verhuren van de aularuimte voor theatervoorstellingen of doordat de 'Brede School' een rol gaat spelen in de wijk middels een (commercieel) maatschappelijke schil.
Ten opzichte van het SPvE zijn enkele kleine wijzigingen doorgevoerd:
- de openbare ruimte in het zuidwesten van het plangebied krijgt een wat andere indeling. Er is gekozen om de prof. Jordanlaan als belangrijke structuurlijn te handhaven en te benadrukken alsmede het parkje meer te koppelen aan het te ontwikkelen gebied.
- het SPvE vermeldt dat er een Stedenbouwkundig Plan (SP) zal worden opgesteld en legt specifiek de locatie van de maatschappelijke voorzieningen vast. Gelet op de veranderende tijden waarin voor toekomstige woongebied meer flexibiliteit wordt gevraagd en de tijdsdruk voor de ontwikkeling van de school is afgezien van een SP en gekozen voor meer flexibiliteit voor de maatschappelijke voorzieningen. Door de uitwerking van het ontwerp van de school en het functioneel ontwerp van het openbaar gebied is bij nader inzien uitwerking van het plan in een SP ook niet meer nodig.
6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze herstructurering in de stad is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.
Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.
Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas als bedoeld in paragraaf 8.1 van de beleidsneutrale omzetting van het streekplan naar de Structuurvisie Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009).
Gelet op de beperkte omvang van het plan en omdat de wijkopzet en wijkontsluiting gelijk blijven, is er geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.
Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, wordt er de voorkeur aan gegeven om bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op basis van nader contact te bezien in hoeverre het artikel 3.1.1-overleg noodzakelijk is. De gemeente heeft hiertoe het initiatief genomen. De provincie heeft bevestigd dat 3.1.1-overleg niet noodzakelijk is indien de archeologische waarden beschermd worden door middel van een dubbelbestemming Waarde Archeologie en de gemeentelijke archeologieverordening. In dit plan wordt de bescherming geregeld zodat geen nader vooroverleg nodig is.
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Een van de afspraken is om de gedempte veensloot weer uit te graven en daarvoor een bestemming 'water' op te nemen. Indien conform de watertoets gehandeld wordt, vormt het plan geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar de watertoets in de bijlagen.
6.2.3 Advies wijkraad
De wijkraad Noordoost is betrokken geweest bij de inspraak over het SPvE. Voorafgaand aan de formele terinzagelegging is de wijkraad geïnformeerd over dit plan.
6.2.4 Inspraakresultaten
Het SPvE heeft 3 weken ter inzage gelegen. In totaal zijn 33 inspraakreacties ingediend. De consultatie heeft aanleiding gegeven enkele randvoorwaarden in het SPvE aan te passen dan wel te verduidelijken. Zo is bijvoorbeeld duidelijker aangegeven dat het uitgangspunt is de bomenrij aan de zuidrand (aan de noordzijde van de Winklerlaan) te behouden. Ook is duidelijker aangegeven waarom het schoolgebouw niet behouden kan worden. Daarnaast is, vanwege zorgen over het (weliswaar) intensieve ruimtegebruik van de schoolkavel, middels een nadere massastudie geconcludeerd dat de kavel toereikend is voor het beoogde programma. Tot slot voorziet het plan in de behoefte van omwonende om naast woningen ook voorzieningen voor en in de wijk toe te voegen. In de volgende fase van het planproces zal gekeken worden waar precies behoefte aan is en hoe de voorzieningen het beste tot hun recht kunnen komen.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding En Planvorm
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Ook wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
Het plan is gebaseerd op de nieuwste regelgeving van de Wet ruimtelijke ordening, aanverwante regelgeving en de Standaard Voorschriften voor Bestemmingsplannen (SVBP2008 d.d.april 2008). Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en dragen zo bij aan een effectievere en efficiëntere dienstverlening.
7.2 Opbouw Regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken.
In hoofdstuk 1 worden de gebruikte begrippen toegelicht en wordt de wijze van meten vastgelegd. In hoofdstuk 2 staan de regels die alleen gelden voor de bestemming waar ze betrekking op hebben. Voor elke bestemming zijn die regels in een apart artikel weergegeven. De opzet van deze bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijkingsregels van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen en aan huis verbonden beroep of bedrijf.
- afwijkingsregels van de gebruiksregels;
- eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke- of natuurwaarden of voorzieningen.
In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 4, bevat standaardbepalingen over overgangsrecht en een slotbepaling.
In paragraaf 7.3 worden de regels per artikel en dus per bestemming toegelicht.
7.2.1 Nadere eisen
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen, zodat er ondanks de globaliteit van de bestemming, een goed samenhangend gebied wordt gebouwd.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en bebouwingsmogelijkheden. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter (op detailniveau) aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren. Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
- Stedenbouwkundige aspecten
In gebieden die alleen globale eindbestemmingen kennen en waar dus bouwblokken en stratenpatronen niet voorkomen, is het van belang om nadere eisen te kunnen stellen om een (samenhangend) straat- en bebouwingsbeeld te realiseren. - Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen van overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. - Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen onnodige hinder ondervinden van de ontwikkelingen op nabijgelegen percelen. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Zo kan bijvoorbeeld een bepaalde situering van het laden en lossen beter zijn voor de omgeving en kan bijvoorbeeld de plaats van een in-uitrit van een parkeergarage en de plaats en het aantal parkeerplaatsen van belang zijn voor de verkeersveiligheid maar ook voor de beperking van hinder voor omwonenden.
7.3 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 en Artikel 2 bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
Artikel 3 Groen
De bestemming Groen is bedoeld voor de bestaande en nieuwe groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen. In deze bestemming is ook waterbeheer en waterberging mogelijk. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk. Deze bestemming biedt enerzijds bescherming ter behoud van belangrijke bestaande groenvoorziening, waaronder de ecologische, recreatieve en historische waarde van de groenstrook langs en in het verlengde van de prof. Jordanlaan, maar geeft anderzijds ook de nodige flexibiliteit voor de beoogde herindeling. Om het woongebied (WG) goed te kunnen ontsluiten bestaat de mogelijkheid dat er één in/uitrit op maaiveldniveau (geen (half)verdiepte in/uitrit) door de groenstrook aan de Winklerlaan moet worden aangelegd (streven is de bomen te behouden). In de gehele groenstrook mogen maximaal 2 rijstroken worden aangelegd.
Artikel 4 Maatschappelijk - Onderwijs
De bestemming Maatschappelijk- Onderwijs geeft ruimte aan de oprichting van de school en de bijbehorende voorzieningen als de fietsenstalling, bergruimte en sportvoorziening/gymzalen. De sportvoorziening of de aula of eventueel een andere ruimte, kunnen ook los van de school worden gebruikt, bijvoorbeeld door de buurt. Dit is bij dergelijke voorzieningen gebruikelijk.
Er geldt geen aparte regeling voor bijbehorende bouwwerken omdat alle bijbehorende voorzieningen in principe in het hoofdgebouw opgelost dienen te worden.
Ter plaatse van de nadere aanduiding 'gemengd' zijn op de begane grond ook aanvullende voorzieningen toegestaan. Het gaat hier om maatschappelijke (commerciële) voorzieningen die aanvullend zijn voor de school of een buurtfunctie kunnen vervullen. Hierbij kan gedacht worden aan zorg- en welzijnsvoorzieningen (buurthuis, fysiotherapie) en onderwijsgerelateerde functies (kinderdagopvang, peuterspeelzaal, bibliotheek)
In de bestemmingsregels geldt geen maximaal bebouwingspercentage maar zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen het bouwvlak is een flexibele indeling van de ruimte mogelijk. Buiten bouwgrenzen kunnen de schoolplein(en) worden gerealiseerd. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte van de bebouwing aangegeven.
Geluidonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het rail- en wegverkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend gevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit hogere waarde. Voor het geluidsaspect is daarom in de regels opgenomen dat een omgevingsvergunning bouwen voor een te bouwen geluidsgevoelige bestemming aan de voorwaarden van het besluit hogere waarde moet voldoen dan wel dat vaststaat dat de voorkeurswaarde op de gevel(s) niet wordt overschreden.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen. Volgens het inrichtingsplan zal een deel van deze bestemming autovrij worden gehouden. De fietspaden langs de Eykmanlaan vallen ook binnen deze bestemming.
Artikel 6 Verkeer
Deze bestemming is van toepassing op de wegen waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Dit betreft het deel van de Eykmanlaan waar een nieuwe oversteekplaats wordt ingepast.
Artikel 7 Water
De nieuw uit te graven watergang krijgt de bestemming water.
Artikel 8 Woongebied
Functies
Na ingebruikname van de nieuwe school zal de bestaande school worden gesloopt en plaats maken voor woningbouw. De details van de woningbouw worden later bekend, na afronding van het ontwerpproces. Dit betekent dat binnen de kaders zoals omschreven in de planbeschrijving met enige flexibiliteit rekening gehouden moet worden en daarom is de globale bestemming 'Woongebied' opgenomen. Deze bestemming biedt op hoofdlijnen kaders aan de bouw en geeft een directe bouwtitel. Dat laatste wil zeggen dat de bestemming niet nader uitgewerkt wordt, zodat omgevingsvergunningen bouwen direct aan de bestemmingsregels getoetst kunnen worden.
Binnen deze bestemming zijn tevens voorzieningen ten behoeve van het wonen toegestaan, zoals onder andere tuinen, erven, aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven, ontsluitingswegen, paden en (gebouwde) parkeervoorzieningen.
Binnen de bestemming Woongebied is ook ruimte voor maximaal 1.000 m2 bvo aanvullende voorzieningen. De voorzieningen zijn alleen toegestaan op de begane grond (half verdiepte parkeergarages niet meegerekend). Het gaat hier om maatschappelijke (commerciële) voorzieningen. Hierbij wordt gedacht aan voorzieningen die aanvullend zijn voor de school of een buurtfunctie kunnen vervullen zoals bijvoorbeeld zorg- en welzijnsvoorzieningen (buurthuis, fysiotherapie) en onderwijsgerelateerde functies (kinderdagopvang, peuterspeelzaal, bibliotheek).
Bebouwing
In de regels zijn in samenhang met de verbeelding voorwaarden geformuleerd betreffende de hoofdbebouwing van de woningen, aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ten aanzien van de bebouwing is bepaald dat deze dienen te worden gebouwd in het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en met inachtneming van de ter plaatse aangegeven bouwhoogte.
Voor de regeling bijbehorende bouwwerken zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen.
De basisregels van de erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:
- uitsluitend op het achtererf, minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
- de erfzone grenzend aan het hoofdgebouw mag volledig worden bebouwd;
- de diepte van bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) bedraagt maximaal 3 meter.
De erfzone is de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw (overgenomen uit de Wabo).
In aanvulling op deze basisregels geldt
- dat bijbehorende bouwwerken mogelijk zijn tot maximaal 50 % van het achtererfgebied, inclusief de erfzone, tot maximaal 30 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
- een goothoogte voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken van maximaal 3 meter;
- een nokhoogte voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken van maximaal 4,5 meter
Nader eisen
Via de nadere eisen en gronduitgifte kan waar nodig nog sturing worden gegeven. De nadere eisen worden opgenomen om te zorgen voor een heldere ruimtelijke structuur, een goede samenhang van het straat en bebouwingsbeeld, een goede ruimtelijke kwaliteit. Daarvoor is het van belang dat het gebied qua opzet en verkaveling aansluit op de bebouwing en de omgeving en er sprake is van een goede locatie voor de (in-uitrit van de) (gebouwde) parkeervoorzieningen en verkeersontsluitingen. Ook dient hierbij rekening te worden gehouden met de bestaande bomenrij aan de Winklerlaan. Zowel de woningen, de maatschappelijke voorzieningen, de school, als het buurtje dat ze samen vormen, moeten goed kunnen functioneren. Ook de locatie van de maatschappelijke voorzieningen en de situering en afmeting van de bebouwing spelen daarbij een rol. Voor een goede interactie tussen bebouwing en openbare ruimte is het bovendien van belang dat zich aan de gevels verblijfsruimtes bevinden. Daarom kunnen aan de situering van de inpandige bergingen en garages nadere eisen worden gesteld om een levendige plint langs de straten te creëren.
Geluid
Voor de geluidsaspecten wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij artikel 4.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie zorgt voor de bescherming die een bestemmingsplan op grond van de Monumentenwet aan archeologische waarden moet geven. De bestemming werkt door het gebruik in strijd met deze bestemming strafbaar te stellen. Iemand die beschikt over een vergunning op basis van de verordening op de archeologische monumentenzorg, dan wel over een brief van de gemeente waarin is aangegeven dat een dergelijke vergunning niet nodig is, handelt in overeenstemming met de bestemming.
Artikel 10 Overige regels
Geluidsonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het (rail)verkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met de ontheffing Hogere waarde.
Artikel 11 Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 12 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande bepalingen.
Artikel 15 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 16 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
7.4 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.
7.5 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning bouwen, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning bouwen voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning bouwen wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Ook is het mogelijk om in bepaalde gevallen een bestuurlijke boete op te leggen. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning bouwen wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning bouwen voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven 'Functiemenging'
Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Toepassing Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
- 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
- 2. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging':
- niet van toepassing of niet relevant < kleiner dan > groter = gelijk aan cat. categorie e.d. en dergelijke kl. klasse n.e.g. niet elders genoemd | o.c. opslagcapaciteit p.c. productiecapaciteit p.o. productieoppervlak b.o. bedrijfsoppervlak v.c. verwerkingscapaciteit u uur d dag w week j jaar | |||||||
SBI-CODE 1993 | SBI-CODE 2008 | OMSCHRIJVING | ||||||
nummer | CATEGORIE | |||||||
01 | 01 | - | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW | |||||
014 | 016 | 0 | Dienstverlening ten behoeve van de landbouw: | |||||
014 | 016 | 2 | - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² | B1 | ||||
014 | 016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² | B1 | ||||
15 | 10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||
151 | 101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||
151 | 101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
1552 | 1052 | 2 | Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1581 | 1071 | 1 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg meel/week | B1 | ||||
1584 | 10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||
1584 | 10821 | 3 | - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1584 | 10821 | 6 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1593 t/m 1595 | 1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke | B1 | |||||
17 | 13 | - | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||
174, 175 | 139 | Vervaardiging van textielwaren | B2 | |||||
176, 177 | 139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | B2 | |||||
18 | 14 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||
181 | 141 | Vervaardiging kleding van leer | B2 | |||||
20 | 16 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE | |||||
203, 204, 205 | 162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
205 | 162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | B1 | |||||
22 | 58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||
2222.6 | 18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | B1 | |||||
2223 | 1814 | A | Grafische afwerking | A | ||||
2223 | 1814 | B | Binderijen | B1 | ||||
2224 | 1813 | Grafische reproductie en zetten | B1 | |||||
2225 | 1814 | Overige grafische activiteiten | B1 | |||||
223 | 182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | A | |||||
24 | 20 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | |||||
2442 | 2120 | 0 | Farmaceutische productenfabrieken: | |||||
2442 | 2120 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | B1 | ||||
26 | 23 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | |||||
2615 | 231 | Glasbewerkingsbedrijven | B2 | |||||
262, 263 | 232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | |||||
262, 263 | 232, 234 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | B1 | ||||
267 | 237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||
267 | 237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² | B2 | ||||
2681 | 2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | B2 | |||||
28 | 25 | - | VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN) | |||||
281 | 251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
284 | 255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
2852 | 2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
30 | 26, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||
30 | 26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties | B1 | ||||
33 | 26, 32, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||
33 | 26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties | B | ||||
36 | 31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² | A | ||||
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden en dergelijke | B1 | |||||
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | B1 | |||||
3663.1 | 32991 | Sociale werkvoorziening | B1 | |||||
40 | 35 | - | PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||
40 | 35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||
40 | 35 | C1 | - < 10 MVA | B1 | ||||
40 | 35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | |||||
40 | 35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A | A | ||||
40 | 35 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C | B1 | ||||
40 | 35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||
40 | 35 | E2 | - blokverwarming | B1 | ||||
41 | 36 | - | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | |||||
41 | 36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||
41 | 36 | B1 | - < 1 MW | B1 | ||||
45 | 41, 42, 43 | - | BOUWNIJVERHEID | |||||
45 | 41, 42, 43 | 3 | Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² | B1 | ||||
50 | 45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||
501, 502, 504 | 451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | B1 | |||||
5020.4 | 45204 | B | Autobeklederijen | A | ||||
5020.5 | 45205 | Autowasserijen | B1 | |||||
503, 504 | 453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | B1 | |||||
51 | 46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||
5134 | 4634 | Groothandel in dranken | C | |||||
5135 | 4635 | Groothandel in tabaksproducten | C | |||||
5136 | 4636 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | C | |||||
5137 | 4637 | Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen | C | |||||
514 | 464, 46733 | Groothandel in overige consumentenartikelen | C | |||||
5148.7 | 46499 | 0 | Groothandel in vuurwerk en munitie: | |||||
5148.7 | 46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | B1 | ||||
5153 | 4673 | 0 | Groothandel in hout en bouwmaterialen: | |||||
5153 | 5153 | 1 | - algemeen | C | ||||
5153 | 4673 | 2 | - indien b.o. < 2.000 m² | B1 | ||||
5153.4 | 5153.4 | 4 | Zand en grind: | |||||
5153.4 | 46735 | 6 | - indien b.o. < 200 m² | B1 | ||||
5154 | 4674 | 0 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||
5154 | 5154 | 1 | - algemeen | C | ||||
5154 | 4674 | 2 | - indien b.o. < 2.000 m² | B1 | ||||
5156 | 4676 | Groothandel in overige intermediaire goederen | C | |||||
52 | 47 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN | |||||
527 | 952 | Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) | A | |||||
60 | 49 | - | VERVOER OVER LAND | |||||
6022 | 493 | Taxibedrijven | B1 | |||||
6024 | 494 | 0 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² | C | ||||
603 | 495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | B1 | |||||
63 | 52 | - | DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER | |||||
64 | 53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||
641 | 531, 532 | Post- en koeriersdiensten | C | |||||
71 | 77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||
711 | 7711 | Personenautoverhuurbedrijven | B2 | |||||
712 | 7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) | C | |||||
713 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | C | |||||
72 | 62 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke | A | ||||
72 | 58, 63 | B | Datacentra | B1 | ||||
73 | 72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||
732 | 722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A | |||||
74 | 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||
7481.3 | 74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | C | |||||
7484.4 | 82992 | Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke | A | |||||
90 | 37, 38, 39 | MILIEUDIENSTVERLENING | ||||||
9001 | 3700 | B | Rioolgemalen | B1 | ||||
93 | 96 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||
9301.3 | 96013 | A | Wasverzendinrichtingen | B1 |
Bijlage 1 Akoestisch Rapport
Bijlage 2 Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend en nader bodemonderzoek
Bijlage 3 Bodembeoordeling
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Sportveld
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek sportveld
Bijlage 5 Evaluatie Bodemsanering
Bijlage 5 Evaluatie bodemsanering
Bijlage 6 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 6 Quick scan Flora en Fauna
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Archeologie Rapport Vooronderzoek
Bijlage 8 Archeologie rapport vooronderzoek
Bijlage 9 Archeologierapport Nader Onderzoek
Bijlage 9 Archeologierapport nader onderzoek