Chw bestemmingsplan Groenewoud
Bestemmingsplan - gemeente Utrecht
Vastgesteld op 25-04-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
De uitleg van de begrippen die in dit artikel staan is bepalend bij de uitleg van het plan.
1.1 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur die de locatie aanwijst als werkingsgebied van een regel.
1.2 Accommodatie
Een ruimte of complex van ruimten waarin een bezoeker tegen betaling tijdelijk kan overnachten.
1.3 Additionele horeca
Horeca-activiteiten, die passend, aanvullend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan.
1.4 Afhaalzaak
Een winkel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden, kleine etenswaren, alcoholvrije drank en consumptie-ijs te koop zijn. De waren worden niet in de winkel gegeten of gedronken. Een afhaalzaak is een specifieke vorm van detailhandel.
1.5 Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een bedrijf dat beschikt over het in artikel 1, eerste lid, van de Erfgoedwet, bedoelde certificaat.
1.6 Archeologische verwachtingswaarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarschijnlijk in dat gebied voorkomende historische overblijfselen in de bodem.
1.7 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen. Zie ook: Plan.
1.8 Bebouwing
Eén of meer bouwwerken.
1.9 Bebouwingspercentage
Het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van een bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.10 Bed-and-breakfast
Het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de woning of de bedrijfswoning.
1.11 Bedrijf
Een onderneming waarbij het accent ligt op het maken, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse gemaakte, bewerkte of herstelde goederen, of van goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.12 Bedrijf-aan-huis
Beroep of bedrijf dat in een woning of een daarbij bijhorend bouwwerk wordt uitgeoefend.
1.13 Bedrijfswoning
Een woning die bij een bedrijf hoort en die is bedoeld voor een werknemer die bij het bedrijf woont in verband met het noodzakelijke beheer van het bedrijf.
1.14 Belhuis
Een onderneming die diensten aanbiedt op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.
1.15 Beperkt kwetsbaar object
Objecten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1 lid 2 Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.16 Besluit Hogere waarde
Besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
1.17 Bestaand
- 1. Bestaand gebruik: het feitelijke of vergunde gebruik van de gronden en bouwwerken op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
- 2. Bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
- a. bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
- b. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.18 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 Bezorgdienst
Vorm van een distributiebedrijf dat elektronisch geplaatste en afgerekende bestellingen van, meestal dagelijkse, consumentengoederen bij de klant thuisbezorgt, waarbij het bedrijf vaak een korte tijd tussen de bestelling en de bezorging van de goederen aanbiedt.
1.20 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (bron: Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
1.21 Bijzondere bouwlaag
- a. Een bouwlaag die aan de voorzijde of eventueel aan de achterzijde een hellend dakvlak heeft en voor het overige deel plat is afgedekt, dan wel;
- b. Een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.
1.22 Bouwen
Het plaatsen, oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.23 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.24 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw, een kap en een bijzondere bouwlaag.
1.25 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bouwwerken zijn toegelaten.
1.27 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 Buurtactiviteit
Activiteit voor en door bewoners uit de omgeving van de locatie waar de activiteit plaatsvindt met een verwaarloosbare planologische uitstraling op de omgeving, zoals activiteiten van bewonersorganisaties, het verenigingsleven, ouderen- en jongerenwerk, huiswerkbegeleiding, muziekles, burendag, kaartclubs en scouting. Hieronder worden in ieder geval niet verstaan kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor verslavingszorg of vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen of een horeca-activiteit van de Lijst met Horeca activiteiten.
1.29 Buurthuis
Een openbaar gebouw in een wijk dat zich richt op het bijdragen aan de integrale leefkwaliteit van de buurt. In het openbaar gebouw kunnen buurtactiviteiten worden georganiseerd.
1.30 Creatieve bedrijvigheid
Bedrijven die zich hoofdzakelijk richten op:
- creatieve zakelijke dienstverlening: reclame en grafische bedrijven, architecten, industriële ontwerpers;
- multimedia: bedrijven die in hoofdzaak producten maken of diensten verlenen op het gebied van beeld, geluid, gaming en tekst met gebruikmaking van radio, televisie, computer, internet, mobiele telefonie, print en evenementen;
- toegepaste kunsten: audiovisuele en fotografiebedrijven, dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de kunsten, mode en interieurbedrijven;
- autonome kunsten: zoals beeldend kunstenaar, muzikanten, theatermakers.
1.31 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom of historische gaafheid.
1.32 Dakopbouw
Het direct onder het dak liggende deel van een hoofdgebouw, waarin zich een of meer verblijfsruimten bevinden en dat zich bouwkundig van de ondergelegen bouwlagen onderscheidt, bijvoorbeeld door de constructie, de vorm of door de terug liggende voorgevel.
1.33 Detailhandel
Het bedrijfsmatig verkopen van consumentengoederen in een winkel.
1.34 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van een dienst of van hulp aan een klant, bijvoorbeeld door een kapper, een stomerij of wasserette, een pedicure, een bankfiliaal, een reisbureau of een uitzendbureau.
1.35 Eigen toegang
De officiële ingang van een woning, wat blijkt uit de volgende kenmerken:
- de ingang heeft een huisnummer dat de gemeente aan die ingang heeft toegekend en
- de ingang is bereikbaar vanaf de straat of vanuit een gemeenschappelijke hal.
1.36 Evenementen
Georganiseerde, publieke, bijzondere gebeurtenissen.
1.37 Functie
Een onderscheidend kenmerk van een locatie waaruit blijkt voor welke activiteiten de locatie bedoeld of geschikt is; functie in de zin van artikel 4.2 van de Omgevingswet; bestemming als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
1.38 Gebouw
Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 Gezondheidscentrum
Centrum waarin diverse zorgverlenende instanties en daarmee gelijk te stellen diensten gehuisvest zijn zoals huisartsenzorg, apotheker, fysio- en overige therapeuten, diagnostici, verlos- en verpleegkundigen, ziekenverzorging, maatschappelijk werk en wijkverpleging en waarin geen onzelfstandige of zelfstandige woonvormen zijn toegelaten en geen overnachtingen dan wel andere geluidgevoelige functies plaatsvinden.
1.40 Groen
Park, plantsoen, berm of erf waar planten en bomen groeien of kunnen groeien, oppervlaktewater.
1.41 Grondwerk
Activiteit die het verstoren van de bodem of de daarop aanwezige beplanting tot gevolg kunnen hebben zoals graven, ploegen, ophogen, het aanbrengen of verwijderen van verharding, het leggen van leidingen, het dempen van oppervlaktewater of het aanbrengen van drainage, funderingen, constructies of apparatuur in de bodem; activiteit in de zin van artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
1.42 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen of gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.43 Hoogteaccent
Een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering of oriëntatiepunt van een plek in een wijk of buurt.
1.44 Inwoning
Het wonen in een woonruimte die deel uitmaakt van een woning waarin een ander huishouden woont.
1.45 Kaart
De digitale weergave van het grondgebied van de gemeente dat bij een bestemmingsplan hoort, waarop de locaties en aanduidingen die in de regels worden genoemd zijn ingetekend op een topografische ondergrond, met uitzondering van locaties of aanduidingen die voor het hele grondgebied van dat bestemmingsplan gelden.
1.46 Kantoor
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw voor het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening, alsmede seminars en congressen die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van een kantoorhoudende onderneming en kunnen worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie.
1.47 Kantoorruimte
Een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met vergaderruimten; de werkzaamheden zijn onder meer:
- a. administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
- b. commerciële, creatieve en technische bureaugebonden werkzaamheden, inclusief callcenter, desktop-publishing en softwareproductie;
- c. werkzaamheden aan desktop, laptop, CAD-CAM-apparatuur;
- d. zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen en presentaties, ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
- e. entree en receptiehal;
- f. interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
- g. functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.
1.48 Kap
Een gesloten en hellend of gedeeltelijk hellend dak.
1.49 Kelder
Het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat geheel onder het peil ligt.
1.50 Kleinschalige evenementen
Evenementen die gering van omvang en geluidsproductie zijn en die weinig tot geen verkeersaantrekkende werking hebben.
1.51 Kwetsbare objecten
Objecten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder l Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1 lid 2 Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.52 Leisure
Vrijetijdsvoorzieningen gericht op recreatie, kunst, cultuur, sport, ontspanning en educatieve voorzieningen, zoals skatehal, boulderhal, masterclasses, exposities, bibliotheek, museum, (kunst)gallerie, ateliers, sauna en dergelijke; waaronder in ieder geval wordt niet verstaan: casino/ speelautomatenhal.
1.53 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
Lijst die deel uitmaakt van deze regels, waarin bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen die passen op een locatie met woningen.
1.54 Lijst van horeca-activiteiten
Lijst die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft. De onderverdeling is gemaakt op basis van de te verwachten invloed van een activiteit op een nabij gelegen of omringende woonomgeving. De lijst maakt deel uit van de regels.
1.55 Lintbebouwing
Een lange rij vrijstaande huizen of andere hoofdgebouwen langs een weg. De gebouwen staan vergeleken met andere stedelijke bebouwing ver van elkaar af. De weg is meestal een uitvalsroute, een landelijke weg of een weg die naast een rivier of kanaal ligt of was vroeger zo'n weg. Bepalend voor het bebouwingsbeeld van deze wegen is de ruimte tussen de hoofdgebouwen met doorzichten naar het achterliggende landschap. Voorbeelden in Utrecht: de Gageldijk, de Koningsweg, de Zandweg, de Thematerweg, de Meerndijk, de Nedereindseweg.
1.56 Logies verstrekken
Ruimte of complex van ruimten die tegen betaling voor een periode voor overnachtingen worden aangeboden. Er zijn verschillende vormen van accommodatie, bijvoorbeeld hotel voor kort verblijf, middellang zakelijk verblijf (“short stay”), de woning of een deel van de woning aanbieden als accommodatie (particuliere vakantieverhuur, bed-and-breakfast).
1.57 Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen voor welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.58 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen zoals transformatorhuisjes en andere bouwwerken voor het leveren van gas, elektriciteit of internettoegang, voorzieningen voor de verwarming en koeling van gebouwen, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, voorzieningen voor het opladen van elektrische voertuigen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.59 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; na inwerkingtreding van de Omgevingswet: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet.
1.60 Omzetting (van een woning)
Zelfstandige woonruimte, of een deel daarvan, in gebruik geven of laten geven als onzelfstandige woonruimte. Ook het in stand laten van het gebruik van zelfstandige woonruimte als onzelfstandige woonruimte valt onder het begrip omzetting.
1.61 Onderbouw
Een kelder, een souterrain of (half)verdiepte parkeer- en/of stallingsgarage.
1.62 Onzelfstandige woonruimte
Woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling zelfstandige woonruimte.
1.63 Particuliere vakantieverhuur
Incidentele verhuur van een woning voor een korte periode aan toeristen of aan andere bezoekers van de gemeente door de eigenaar-bewoner, die tijdens de verhuur meestal niet in de woning aanwezig is.
1.64 Peil
- 1. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
- 2. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
- 3. Voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.65 Plan
Het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Groenewoud met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPGROENEWOUD-VA01 van de gemeente Utrecht.
1.66 Platte afdekking
Een horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag.
1.67 Seksinrichting
Een voor klanten toegankelijke ruimte of meerdere besloten ruimten in elkaars nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof dit bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, al dan niet met een sekswerker, tegen vergoeding worden verricht.
1.68 Shishalounge
Een shishalounge is een bedrijfsgebouw met een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Als daarbij een drankje en een hapje wordt aangeboden, dan is het een horecabedrijf.
1.69 Vergunning
De omgevingsvergunning van artikel 2.1, lid 1, onder b of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; na inwerkingtreding van de Omgevingswet: de omgevingsvergunning van artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet.
1.70 Voorgevelrooilijn
Een lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied, zoals de weg, openbaar groen of water, gekeerde gevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.
1.71 Winkel
Een pand waar de activiteit detailhandel plaatsvindt.
1.72 Woning
Het complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.73 Woningvorming
Een woning verbouwen tot twee of meer woningen of het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan. Ook het in stand laten van de verbouwing of inrichting of het gebruik van de extra woning valt onder het begrip woningvorming. Dat een extra woning is ontstaan, kan in ieder geval opgemaakt worden uit de aanwezigheid van een keuken in die nieuwe woning.
1.74 Woonruimte
Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor de bewoning door één huishouden.
1.75 Zelfstandige woonruimte
Woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals een badruimte, een toilet en een keuken buiten de woonruimte.
1.76 Zorgwoning
Woning voor een bewoner die aantoonbaar en vaker dan dagelijks langdurige, professionele zorg, toezicht of begeleiding nodig heeft, zoals zorg die geboden wordt op grond van de Wet langdurige zorg of zorg in de vorm van beschermd wonen (artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).
Artikel 2 Meten En Berekenen
Bij toepassing van de regels worden onderstaande regels over het meten en berekenen gebruikt.
2.1 Hoogtematen
- 1. De bouwhoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
- 2. De goothoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie deel.
- 3. De hoogte van een kap: de afstand vanaf de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie deel tot het hoogste punt van de kap.
2.2 Dakhelling
De hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 Oppervlakte
- 1. De oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
- 2. Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.): het totaal van de binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte van alle verdiepingen, inclusief kelders en souterrains en exclusief (half)verdiepte parkeer- en/of stallingsgarage.
- 3. Verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.): de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
- 4. De gebruiksoppervlakte van woonruimte: met toepassing van de norm NEN 2580.
2.4 Inhoud
De inhoud van een bouwwerk: de inhoud, gemeten tussen
- de onderzijde van de begane grondvloer,
- de buitenzijde van de gevels, het hart van de scheidsmuren en
- de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
2.6 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van buitenwerkse maten, bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 2,0 meter bedraagt en als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het balkon, tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 4,25 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Functies
Artikel 3 Gemengd
3.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Gemengd zijn bedoeld voor een combinatie van horeca- en bedrijfsmatige activiteiten.
3.2 Activiteiten en voorzieningen die bij de functie passen
- 1. De activiteiten die zijn genoemd in 'Tabel 1 Programma functies Gemengd' zijn toegestaan. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- a. het maximum (m2 bruto vloeroppervlakte) programma per functie mag niet meer zijn dan in de tabel is aangegeven;
- b. het gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de horecafuncties mag niet meer zijn dan 800 m²;
- c. het gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de functies mag niet meer zijn dan 2.150 m²;
- 2. Daarbij behorende activiteiten zijn toegestaan, zoals markten en standplaatsen voor ambulante handel, kleinschalige evenementen, nutsvoorzieningen.
Tabel 1 Programma functies Gemengd
Sector | Functie | max brutovloeroppervlak m2 | |
Horeca | 1 bedrijfsvestiging van een horecafunctie in de categorie D1, D2, D3, C of B van de Lijstvan horeca-activiteiten | 800 | |
Horeca | 1 bedrijfsvestiging van een horecafunctie in de categorie D2 van de Lijst vanhoreca-activiteiten | 200 | |
Leisure | Leisure | 1.200 | |
Werken | Dienstverlening en Creatievebedrijvigheid | 1.200 |
3.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten
3.4 Nadere eisen
Voor het behalen van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3.1, kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan:
- 1. De verkeersveiligheid;
- 2. De milieusituatie;
- 3. De sociale veiligheid;
- 4. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende locaties.
3.5 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. Zelfstandige detailhandel;
- 2. Het stallen en parkeren van auto's;
- 3. Het houden van evenementen die niet voldoen aan de eisen van de Algemene Plaatselijke Verordening;
- 4. Het aansluiten van gebouwen op stadsverwarming en aardgas;
- 5. Shishalounges.
Artikel 4 Groen
4.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Groen zijn bedoeld voor groen met ecologische en recreatieve waarden, de stedelijke groenstructuur, vergroting van de leefbaarheid en een gezond leefklimaat. Locaties met de functie Groen zijn ook bedoeld voor groen dat een gezond leefklimaat voor flora en fauna vergroot, de biodiversiteit stimuleert en voedsel en schuilgelegenheid biedt aan dieren.
4.2 Activiteiten en voorzieningen die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, en daarnaast zijn ook daarbij behorende activiteiten, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, onderhouds- en calamiteitenpaden, veldjes voor het uitlaten van honden, speelvoorzieningen, water, waterberging, nutsvoorzieningen, civieltechnische bouwwerken waaronder bruggen en kunstobjecten, kleinschalige evenementen en geluidwerende voorzieningen, toegestaan.
4.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten
4.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. Het houden van evenementen die niet voldoen aan de eisen van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Maatschappelijk zijn bedoeld voor onderwijsvoorzieningen (een gymzaal daaronder begrepen), buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf, en daarbij behorende voorzieningen inclusief ondergeschikt medegebruik passend binnen de maatschappelijke functie.
5.2 Activiteiten en voorzieningen die bij de functie passen
- 1. Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan.
- 2. Daarbij behorende activiteiten zijn toegestaan, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van erven, groenvoorzieningen, (fiets)parkeervoorzieningen inclusief een kiss and ride voorziening, speel- en verblijfsplekken waaronder ook worden verstaan speelterreinen en schoolpleinen, nutsvoorzieningen, water, waterberging en voet- en fietspaden.
5.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten
5.4 Nadere eisen
Voor het behalen van de doelstellingen als bedoeld in artikel 5.1, kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan:
- 1. De verkeersveiligheid;
- 2. De milieusituatie;
- 3. De sociale veiligheid;
- 4. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende locaties.
5.5 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. Zelfstandige horeca-activiteiten;
- 2. Zelfstandige detailhandel;
- 3. Het aansluiten van gebouwen op stadsverwarming en aardgas;
- 4. Het bedrijfsmatig verhuren of laten verhuren van parkeervoorzieningen.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Verkeer - Verblijfsgebied zijn bedoeld voor verblijf in de openbare ruimte, gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer, groen en water, en de bijbehorende voorzieningen.
6.2 Activiteiten en voorzieningen die bij de functie passen
- 1. Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, en daarnaast zijn ook daarbij behorende activiteiten, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van, wegen voor gemotoriseerd verkeer, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losplekken, water, waterberging, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, verblijfsplekken, markten en standplaatsen voor ambulante handel, kleinschalige evenementen, geluidwerende voorzieningen, kunstwerken (zoals kademuren), speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en civieltechnische bouwwerken, waaronder bruggen en kunstobjecten, toegestaan;
- 2. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een horeca-terras toegestaan.
6.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten
Artikel 7 Water
7.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Water zijn bedoeld voor oppervlaktewater, oevers, taluds, ecologie, recreatie, kruisende verkeersfuncties en de bijhorende voorzieningen.
7.2 Activiteiten en voorzieningen die bij de functie passen
- 1. Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, en daarnaast zijn ook daarbij behorende activiteiten, zoals voor het waterbeheer en voor waterberging, het aanleggen, gebruiken en in stand houden van taluds, beschoeiingen, kademuren, duikers, sluizen, nutsvoorzieningen, civieltechnische bouwwerken waaronder bruggen en overige kunstwerken zoals brugduikers en kokerduikers, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, groenvoorzieningen en verkeersfuncties ter plaatse van bruggen, duikers en kunstwerken toegestaan.
- 2. Vaarwegen ter plaatse van de aanduiding 'vaarweg'.
7.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten
7.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. Het dempen van oppervlaktewater.
Artikel 8 Wonen
8.1 Doel van de functie
- 1. Locaties met de functie Wonen zijn bedoeld om te transformeren naar een hoogstedelijk en stedelijk woongebied waarbij de invulling van het gebied bijdraagt aan de doelstelling van een gezonde, klimaatbestendige, stedelijke ontwikkeling, met een goede mix van (zorg)woningen en maatschappelijke functies en de daarbij behorende voorzieningen.
- 2. De invulling van het gebied vindt plaats volgens de ambities van een toekomstbestendige wijk zoals verwoord in het Stedenbouwkundig Plan Groenewoud.
8.2 Activiteiten en voorzieningen die bij de functie passen
- 1. Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, en daarnaast zijn ook daarbij behorende activiteiten, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van tuinen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen (passend binnen de omgeving), verblijfsplekken, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterberging, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, toegestaan.
- 2. Wonen, waarbij geldt dat het totaal aantal woningen binnen de functie Wonen maximaal 1500 mag zijn.
- 3. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn een gezondheidscentrum en een buurthuis op de begane grond toegestaan met een gezamenlijk bruto vloeroppervlakte van maximaal 800 m2.
8.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten
8.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. Zelfstandige horeca-activiteiten;
- 2. Zelfstandige detailhandel;
- 3. Het bedrijfsmatig verhuren of laten verhuren van parkeervoorzieningen;
- 4. Het aansluiten van gebouwen op stadsverwarming en aardgas.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Waterstaat - Waterkering zijn bedoeld voor een waterkering en het beschermen van een waterkering.
9.2 Activiteiten en voorzieningen die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het in stand houden en onderhouden van een waterkering zijn toegestaan.
9.3 Bescherming van de locatie
Om de locatie te beschermen zijn de volgende regels van toepassing:
- 1. de activiteiten bouwen en grondwerk zijn verboden.
- 2. de regel onder 1 geldt niet voor:
- a. een activiteit die nodig is voor het onderhoud van de waterkering;
- b. het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bij de functie hoort en niet hoger is dan 2 meter.
Hoofdstuk 3 Bouwen En Slopen
Artikel 10 Inleidende Bepalingen Over Het Bouwen En Het Slopen
10.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk
Regels in dit hoofdstuk blijven buiten toepassing voor zover zij niet te verenigen zijn met een regel over de toegewezen functie, met uitzondering van de regel in artikel 11, lid 11.2, die altijd van toepassing is.
10.2 Nieuwe bouwwerken
Het bouwen is alleen toegestaan als de activiteit bouwen past bij het doel van de functie en als ook de activiteit of activiteiten waar het bouwwerk voor gebouwd wordt passen bij het doel van de functie.
10.3 Bestaande bouwwerken
- 1. Bouwwerken die legaal zijn gebouwd zijn in overeenstemming met de regels die dit plan over de activiteit bouwen stelt.
- 2. Bouwwerken of voorzieningen die zijn gebouwd of aangebracht om te voldoen aan een voorwaarde van een regel over een functie die op een locatie geldt, mogen niet worden gesloopt, verwijderd of veranderd, als daardoor niet meer aan die voorwaarde wordt voldaan.
10.4 Voorbereiding van de bouw: peil aangeven, rooilijnen uitzetten
De bouw van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag in ieder geval niet beginnen, voordat het bevoegde gezag of zijn vertegenwoordiger:
- het straatpeil heeft aangegeven en
- de rooilijnen en bouwgrenzen op het bouwterrein heeft uitgezet of
- heeft vastgesteld dat het aangeven van het straatpeil of het uitzetten van rooilijnen niet nodig is.
Artikel 11 Bijzondere Regels Over Bouwen
11.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
- 1. Een vergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vast staat dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
- 2. De regel onder 1 is niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken, dakopbouwen of dakterrassen.
- 3. Aan de hand van beleidsregels waarin de normen voor parkeergelegenheid zijn opgenomen, stellen burgemeester en wethouders vast of aan de regel onder 1 wordt voldaan.
11.2 Woningvorming en omzetting
Het verbouwen, vervangen of vergroten van een woning die de vorming van een extra woning of de omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte tot gevolg heeft is alleen toegestaan als de eigenaar van de woning voldoet aan artikel 16, lid 16.3.
Artikel 12 Bouwen Is Toegestaan
12.1 Vergunningvrij bouwen
Op grond van dit plan is voor het bouwen geen vergunning nodig:
- 1. Als wettelijk bepaald is dat een bouwactiviteit niet hoeft te voldoen aan de regels van het bestemmingsplan;
- 2. Als het bouwwerk op grond van de volgende leden van dit artikel is toegestaan;
- 3. Als in de regels over de toegewezen functie regels over het bouwen zijn opgenomen en het bouwen in overeenstemming is met die regels en met de regels in dit hoofdstuk.
12.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan
- 1. Een bouwgrens die geen bestemmingsgrens is mag, ongeacht de aanduidingen en regels over maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's, en afdaken of andere ondergeschikte bouwdelen;
- 2. De regel onder 1 geldt niet als daarbij gebouwd wordt op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.
12.3 Bijbehorend bouwwerk dat aan een openbaar gebied grenst
- 1. Een bijbehorend bouwwerk bij een woning dat niet voldoet aan de bepaling in artikel 2, onderdeel 3, onder c, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar wel voldoet aan de overige bepalingen van dat onderdeel, mag gebouwd worden, als het openbaar toegankelijke gebied een deel van een binnenterrein is dat aan alle zijden omgeven is door hoofdgebouwen.
- 2. Voor de toepassing van de regel onder 1 wordt de versie van het Besluit omgevingsrecht gebruikt die geldt op de datum van vaststelling van dit plan.
12.4 Bouwen in de openbare ruimte
In de openbare ruimte is, als de toegewezen functies zich daartegen niet verzetten en de verkeersveiligheid, de waterveiligheid en de veiligheid van personen die in de openbare ruimte verblijven niet worden aangetast, het bouwen van de volgende voorzieningen toegestaan:
- 1. Sport- of speeltoestellen die niet hoger zijn dan 4 meter en die uitsluitend functioneren met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;
- 2. Geluidwerende voorzieningen en
- 3. Kunstobjecten.
Artikel 13 Bouwen Met Vergunning
13.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels die op een locatie gelden en daarbij toestaan dat een bouw- en bestemmingsgrens, ongeacht de aanduidingen en regels over die functies of over de maatvoering en de situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door:
- a. bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's;
- b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals bij gebouwen horende stoepen, stoeptreden, hellingbanen;
- c. balkons, erkers en afdaken, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 2,2 meter bedraagt.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde omgevingsvergunning niet als:
- a. de overschrijding niet te verenigen is met het doel van de functie of
- b. de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft of
- c. op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.
13.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, een vergunning verlenen voor:
- 1. Het afwijken van hoogtematen en bebouwingspercentages met maximaal 10% van deze maten en percentages, voor zover de afwijking niet leidt tot een extra bouwlaag;
- 2. Het afwijken van de regels voor het plaatsen van vlucht- of noodtrappen;
- 3. Het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen met maximaal 1,5 meter voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen voor dakterrassen;
- 4. Het afwijken van de regels voor het bouwen met een geringe afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, als dit noodzakelijk is in verband met onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in gevallen waar een rationele verkaveling van de locaties een kleine afwijking vraagt;
- 5. Het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
- 6. Het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken voor een bouwhoogte van sirenemasten of masten voor mobiel dataverkeer toestaan tot maximaal 30 meter.
13.3 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van artikel 12, lid 12.1, een tijdelijke vergunning verlenen voor het vergroten van een bijgebouw voor mantelzorg, ongeacht de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen, voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is en geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende woonpercelen veroorzaakt. Zodra de vergunning vervalt, moet de vergroting ongedaan gemaakt worden voor zover die in strijd is met artikel 12, lid 12.1.
13.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit bouwen te verbieden, als het bouwwerk past bij het doel van de andere aan de locatie toegewezen functies en het doel van de beschermde functie niet doorkruist.
- 2. De vergunning wordt geweigerd, als het bouwen of het bouwwerk, gezien het belang van de te beschermen functie, schade of gevaar kan veroorzaken of als het te bouwen bouwwerk bij wet als kwetsbaar of zeer kwetsbaar object is aangewezen.
- 3. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de vergunning.
- 4. Burgemeester en wethouders kunnen, om schade uit te sluiten of om gevaar te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.
Artikel 14 Bouwen Is Niet Toegestaan
Het bouwen van andere bouwwerken dan de bouwwerken die op grond van de artikelen 3 tot en met 13 toegestaan zijn, is verboden.
Hoofdstuk 4 Gebouwen En Locaties Gebruiken
Artikel 15 Activiteiten Die Niet Zijn Toegestaan
15.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
Activiteiten die niet passen bij het in de regels beschreven doel van een functie die aan een locatie is toegewezen, gelezen met toepassing van artikel 16, zijn verboden.
15.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
- 1. De volgende activiteiten zijn verboden:
- a. het plaatsen, laten plaatsen of geplaatst houden van een onderkomen op een sta- of ligplaats op onbebouwde locaties;
- b. bedrijfsmatige seksactiviteiten;
- c. belhuizen;
- d. het aanbieden van logies;
- e. het permanent bewonen van stacaravans en recreatiewoningen;
- f. het kamperen op onbebouwde locaties;
- g. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- h. het opslaan van goederen voor de voorgevelrooilijn;
- i. het opslaan van goederen in de openbare ruimte, anders dan opslag die hoort bij een aan de openbare ruimte toegewezen functie;
- j. het opslaan van voertuigen, vliegtuigen, boten of onderdelen daarvan op onbebouwde locaties;
- k. het storten of het opslaan van puin en afvalstoffen op onbebouwde locaties, met uitzondering van het voor korte tijd opslaan van huishoudelijk tuinafval.
- 2. Het verbod onder 1 geldt niet voor locaties met een functie die de activiteit expliciet toestaat.
Artikel 16 Activiteiten In De Woning, Nieuwe Woonruimte
16.1 Uniforme toepassing van regels over wonen
- 1. Locaties waar op grond van de toegewezen functie de activiteit wonen is toegestaan, zijn voor zover het die activiteit betreft uitsluitend bedoeld voor het wonen in een woning.
- 2. Als de regels over een functie expliciet andere vormen van wonen toestaan, zoals het wonen in onzelfstandige woonruimtes of in zorgwoningen, dan:
- a. blijft de regel onder 1 buiten toepassing, als de regels over de functie uitsluitend die andere vormen toestaan, en anders;
- b. wordt het onder 1 genoemde doel aangevuld met die vormen van wonen.
- 3. De regels over de aantallen, het type of de aard van woningen of woonruimtes die in verband met het doel van de functie wonen op een locatie gelden, blijven onverminderd van toepassing.
16.2 Algemene regels over wonen
- 1. De activiteit wonen is alleen toegestaan op locaties met de functie wonen.
- 2. In één woning woont slechts één huishouden.
- 3. Voor de toepassing voor deze regels worden de volgende situaties ook gezien als één huishouden:
- a. een eigenaar die als hoofdbewoner kamers verhuurt aan maximaal twee personen (hospitaregeling);
- b. een huishouden dat mantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.
- 4. In afwijking van de regel onder 2 mogen meerdere huishoudens in een woning wonen, wanneer voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:
- a. de eigenaar van de woning verhuurt de woning aan maximaal drie huishoudens en deze huishoudens bestaan gezamenlijk uit maximaal 3 volwassenen, ontvangers van mantelzorg niet meegerekend,
- b. de eigenaar van de woning heeft een vergunning of een schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders die het gebruik van die woonruimte als onzelfstandige woonruimte toestaat,
- c. de eigenaar van de woning beschikt over een gedoogverklaring en de onzelfstandige bewoning heeft sinds het ontvangen van die verklaring onafgebroken plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang of
- d. de eigenaar kan aannemelijk maken dat de onzelfstandige bewoning voor 1 mei 1975 bestond en sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang.
16.3 Woningvorming en omzetting
- 1. Het is verboden om zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte om te zetten of om een woning zo te veranderen dat er een extra woning ontstaat.
- 2. Het is verboden om een bijbehorend bouwwerk te gebruiken of in te richten als woning.
- 3. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder 1 om woningvorming of omzetting toe te staan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de "Nadere regel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht" blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het woon- en leefmilieu;
- b. de privacy van omwonenden;
- c. de verkeers- of parkeersituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.
16.4 Bedrijf-aan-huis
- 1. Een bedrijf-aan-huis, met uitzondering van een bed-and-breakfast, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. het bedrijf-aan-huis past in een woonomgeving, wat onder meer blijkt uit het feit dat de activiteiten geen bijzondere verkeersbewegingen of parkeerdruk veroorzaken in vergelijking tot een normaal gebruik van de woning;
- b. het totale vloeroppervlak van het bedrijf-aan-huis, de som van de oppervlaktes die bij de toepassing van de regels onder c, d en e gebruikt worden, bedraagt maximaal 60 m2;
- c. het bedrijf-aan-huis gebruikt maximaal een derde deel van het bruto vloeroppervlak van de woning of de bedrijfswoning;
- d. het bijbehorend bouwwerk dat voor een bedrijf-aan-huis wordt gebruikt staat vrij, waarbij het bedrijf-aan-huis maximaal 40 m2 van het bruto vloeroppervlak van het bijbehorend bouwwerk gebruikt;
- e. in afwijking van de regel onder d kan een bedrijf-aan-huis maximaal 60 m2 bruto vloeroppervlak van een bijbehorend bouwwerk gebruiken, als het bruto vloeroppervlak van het bijbehorende bouwwerk groter is dan 100 m2;
- f. de bedrijfsactiviteiten worden binnen verricht;
- g. de bedrijfsactiviteiten bestaan uit de uitoefening van een beroep of uit activiteiten van een bedrijf in de categorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in dewoonomgeving;
- h. het bedrijf-aan-huis is geen inrichting waarvoor een omgevingsvergunning nodig is op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- i. het bedrijf-aan-huis is geen winkel, geen afhaalzaak, geen belhuis, geen horecabedrijf of seksinrichting.
- 2. In afwijking van de regel onder 1g, kunnen burgemeester en wethouders een vergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangegeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in dewoonomgeving, als die activiteit geen of een beperkte invloed op de omgeving heeft, vergelijkbaar met activiteiten die vallen onder de categorie A of B1 van deze lijst.
16.5 Logies: bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur
- 1. In afwijking van de regel in artikel 15, lid 15.2, onder 1d, is het aanbieden van logies in een woning toegestaan in de vorm van een bed-and-breakfast, als die voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. de bed-and-breakfast wordt gedreven door de hoofdbewoner of door een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner;
- b. de hoofdbewoner houdt minimaal 50% van de woning in gebruik voor zijn huishouden en
- c. de hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner is in de woning aanwezig als er gasten zijn.
- 2. In afwijking van de regel in artikel 15, lid 15.2, onder 1d, mag een hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner logies in een woning aanbieden in de vorm van particuliere vakantieverhuur onder volgende voorwaarden:
- a. het aantal nachten verhuur bedraagt per kalenderjaar niet meer dan 60 nachten en
- b. per nacht biedt een woning onderdak aan maximaal 6 personen, of, als het kadastraal woonoppervlak van de woning groter is dan 200 m2 brutovloeroppervlak, aan maximaal 8 personen.
Artikel 17 Additionele Horeca
Additionele horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- 1. De additionele horeca vindt plaats in een gebouw dat in hoofdzaak wordt gebruikt voor een van de volgende activiteiten: zelfstandige kantoren, bedrijven, maatschappelijke diensten, culturele en sociaal-culturele activiteiten, sport en recreatie;
- 2. Het deel van het gebouw voor de additionele horeca is alleen open tijdens de openingstijden van de genoemde hoofdactiviteit en staat alleen ten dienste van de hoofdactiviteit; verhuur of het anderszins in gebruik geven van deze ruimte aan derden voor feesten of andere bijeenkomsten is niet toegestaan;
- 3. Bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.200 m2 is het deel voor additionele horeca niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300 m2;
- 4. Bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van 1.200 m2 of groter is het deel voor additionele horeca niet groter dan 25% van het bruto vloeroppervlak;
- 5. De additionele horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van het gebouw met de hoofdactiviteit.
Artikel 18 Kruisingen, Tunnels, Bruggen En Viaducten
18.1 Werking van dit artikel
Dit artikel is alleen van toepassing op kruisingen van verkeersinfrastructuur of water met andere verkeersinfrastructuur of met water, waarbij de toegewezen functie, een andere functie doorkruist, wat onder meer blijkt uit het feit dat ter plaatse van de kruising aan weerszijden diezelfde andere functie is toegewezen.
18.2 Activiteitenregeling bij kruisingen
Op de locatie van de kruising zijn naast de activiteiten die bij de toegewezen functie horen ook de activiteiten toegestaan die bij de functie horen die gekruist wordt.
Artikel 19 Ondersteunende Horeca In Een Winkel Of Verkoop In Horeca
19.1 Voorwaarden voor ondersteunende horeca in een winkel
Ondersteunende horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan in een winkel, onder de volgende voorwaarden:
- 1. Verkoop van artikelen in de winkel is de hoofdactiviteit;
- 2. De horeca-activiteit vindt plaats in één deel van de winkel;
- 3. Vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een horecadeel in de winkel is;
- 4. Bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350m2 is het horecadeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100 m2;
- 5. Bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van 350 tot 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300 m2;
- 6. Bij een winkel met een bruto vloeroppervlak boven 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 20% van het bruto vloeroppervlak;
- 7. De horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van de winkel;
- 8. De winkel heeft een toilet voor bezoekers.
19.2 Voorwaarden voor ondersteunende verkoop in een horecabedrijf
In een horecabedrijf is winkelverkoop als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- 1. De horeca-activiteit is de hoofdactiviteit;
- 2. De winkel-activiteit vindt plaats in één deel van het horecabedrijf;
- 3. Vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een winkeldeel in het horecabedrijf is;
- 4. Bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100 m2;
- 5. Bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak boven 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak;
- 6. Het winkeldeel is alleen bereikbaar via de ingang van het horecabedrijf.
19.3 Gevelbankjes bij ondersteunende horeca of bij horeca met ondersteunende verkoop
Een winkel met ondersteunende horeca of een horecabedrijf met ondersteunende verkoop mag een of meer gevelbankjes plaatsen, als die aan de volgende regels voldoen:
- 1. Een gevelbankje staat op een locatie met de functie Verkeer - Verblijfsgebied of met een functie die een winkel toestaat;
- 2. Gevelbankjes worden niet gebruikt als horecaterras;
- 3. Op een locatie met de functie Verkeer - Verblijfsgebied ontstaat er geen hinder voor verkeer, waarbij in ieder geval minimaal 1,5 meter voor passerende voetgangers beschikbaar blijft, gerekend van een gevelbankje;
- 4. De totale breedte van de gevelbankjes bij een winkel of een horecabedrijf bedraagt maximaal 4 meter;
- 5. Het gevelbankje steekt maximaal 0,6 meter uit, gerekend vanaf de gevel van de winkel;
- 6. Gevelbankjes worden weggehaald of opgeklapt als de winkel gesloten is, in ieder geval uiterlijk om 22.00 uur.
Hoofdstuk 5 Grondwerk
Artikel 20 Vergunning In Verband Met De Bescherming Van Een Functie
20.1 Grondwerk dat niet is toegestaan
Het volgende grondwerk is niet toegestaan op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om grondwerk te verrichten:
- 1. Het wijzigen van het maaiveldniveau door afgraven of ophogen;
- 2. Het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- 3. Het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. Het verrichten van graafwerkzaamheden (zoals ten behoeve van rioleringen, kabels, leidingen en drainage), anders dan normaal graafwerk;
- 5. Het planten of rooien van bomen of van andere diep wortelende planten;
- 6. Het aanleggen van oppervlaktewater, het verbreden of het dempen van bestaand oppervlaktewater.
20.2 Vergunning voor afwijken
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel in lid 20.1 een omgevingsvergunning voor het verrichten van grondwerk verlenen, als het grondwerk, gezien het belang van de beschermde functie, geen onevenredige schade of gevaar kan veroorzaken.
- 2. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de beschermde functie bij het besluit over de vergunning.
20.3 Vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen, om onevenredige schade uit te sluiten of om onveilige situaties te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.
Artikel 21 Bescherming Van Archeologische Waarden
21.1 Grondwerk waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is
Met inachtneming van artikel 20 is het volgende grondwerk toegestaan:
- 1. grondwerk dat wordt verricht op een locatie die niet is aangeduid als een archeologische verwachtingszone en die niet is aangewezen als archeologisch monument;
- 2. in gevallen waarin het grondwerk in omvang en diepte binnen een bestaande bodemverstoring plaatsvindt:
- a. grondwerk dat normaal onderhoud en beheer betreft, zoals onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- b. grondwerk dat samenhangt met vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 3. grondwerk dat nodig is voor archeologisch onderzoek;
- 4. grondwerk dat in overeenstemming met de wettelijke voorschriften al in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
21.2 Grondwerk zonder vergunning in verband met de zone archeologische verwachtingswaarde
Met inachtneming van artikel 20 en lid 21.3 mag het volgende grondwerk op een locatie binnen een zone met een archeologische verwachtingswaarde zonder vergunning uitgevoerd worden, voor zover de activiteit aan de op de locatie geldende voorwaarden voldoet:
- 1. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 2' onder de voorwaarde dat het grondwerk geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
- 2. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 3' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 30 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
- 3. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 4' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 100 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
- 4. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 5' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 500 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
- 5. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 6' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 5000 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 50 cm onder het maaiveld.
21.3 Regels over het bepalen van de omvang van het grondwerk en van de zone
- 1. Als de verstoring in meer dan één zone valt, geldt voor de toepassing van lid 21.2 de zone die de minste verstoring toestaat.
- 2. Bij een gefaseerde uitvoering van een project waarvoor grondwerk nodig is, is voor het bepalen van de verstoring de totale verstoring (oppervlak en/of diepte) van het gehele project bepalend.
21.4 Vergunning in verband met de archeologische waarde
- 1. Op een locatie met een van de in lid 21.2 genoemde aanduidingen is het verboden om zonder vergunning grondwerk te verrichten, behalve als de activiteit op grond van lid 21.1 of lid 21.2 is toegestaan.
- 2. De vergunning wordt verleend, als is gebleken dat het grondwerk geen directe of indirecte gevolgen heeft voor het archeologische erfgoed of als er maatregelen zijn getroffen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden.
- 3. De vergunning wordt geweigerd als op voorhand zeker is dat de vergunning die op grond van artikel 20 voor het grondwerk nodig is niet verleend kan worden.
- 4. Bij de aanvraag voor een vergunning als bedoeld onder 1 wordt een deskundigenrapport overlegd dat goedgekeurd is door of namens het bevoegd gezag, als zo'n rapport over de gevolgen van het grondwerk op de archeologische waarde nodig is voor een goede beoordeling van de aanvraag.
- 5. Aan de vergunning als bedoeld onder 1 kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- c. de verplichting om het grondwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Hoofdstuk 6 Beheer Van Natuur, Flora En Fauna
Artikel 22 Aantasten Van Bomen Of Andere Houtopstanden
22.1 Vergunningplicht
- 1. Het is verboden zonder vergunning een houtopstand te vellen, zoals het kappen van een of meer bomen.
- 2. Het verbod geldt niet in de volgende gevallen:
- a. het kappen van een boom met een diameter kleiner dan 15 centimeter, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld;
- b. het kappen van een boom jonger dan 50 jaar:
- op een kadastraal perceel van 300 m2 of kleiner; of
- die in een tuin staat op een huurperceel die inclusief tuin kleiner is dan 300 m2;
- c. het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud;
- d. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;
- e. bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of vanwege een aanschrijving op grond van artikel 4:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
- f. bomen die moeten worden gekapt vanwege een aanschrijving van het college.
- 3. Voor tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen kan het college een vergunning met de strekking van een jaarvergunning verlenen, waardoor het verbod onder lid 1 niet geldt voor het afzonderlijk vellen van houtopstanden.
22.2 Beoordeling van de aanvraag
Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren:
- 1. als de Utrechtse hoofdbomenstructuur onevenredig wordt geschaad;
- 2. als een van de volgende waarden onevenredig worden geschaad:
- a. de ecologische waarde van een houtopstand,
- b. de cultuurhistorische waarde van een houtopstand,
- c. de ruimtelijke waarde van een houtopstand,
- d. de milieuwaarde of
- e. de boomwaarde.
22.3 Vergunningvoorschriften algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 22.2 voorschriften aan de vergunning verbinden.
22.4 Vergunningvoorschriften over vervanging ("herplantplicht")
- 1. Bij vergunningvoorschrift wordt in ieder geval bepaald dat herplant:
- a. binnen 36 maanden vanaf het moment dat de kapvergunning is verleend, is voltooid of, in het geval van langlopende of complexe projecten, binnen een door burgemeester en wethouders op te leggen termijn;
- b. volgens de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen plaatsvindt;
- c. op of zeer nabij de kaplocatie plaatsvindt; en
- d. binnen twee weken na voltooiing gereed wordt gemeld door vergunninghouder bij burgemeester en wethouders met een melding die een dagtekening en locatie van de herplant bevat.
- 2. Bij het bepalen van een locatie voor herplant wordt de volgende volgorde aangehouden:
- a. herplant op locatie;
- b. herplant dichtbij locatie; en
- c. herplant elders.
- 3. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan, in afwijking van onderdeel 1, worden bepaald dat de gevelde houtopstand financieel wordt gecompenseerd.
- 4. Bij vergunningvoorschrift, bedoeld in het eerste lid, kan de locatie en wijze van herplant, vervanging bij niet-geslaagde herplant, worden bepaald.
- 5. De bepalingen onder 1 tot en met 3 gelden niet in geval van tijdelijke natuur, botanische tuinen, bosplantsoenen en er een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beheerplan is van de aanvrager.
22.5 Indieningseisen voor een vergunning
De aanvrager levert bij de aanvraag de volgende gegevens aan:
- 1. Een identificatie met een nummer en de locatie van iedere te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
- 2. De soort houtopstand;
- 3. De locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;
- 4. De diameter in centimeters van de te vellen bomen of struiken, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;
- 5. Een overzicht van de houtopstanden die als vervanging worden herplant en de locatie waar deze worden herplant en, als de locatie niet op of dichtbij de locatie ligt, een motivering waarom een andere locatie elders nodig is;
- 6. In plaats van de gegevens onder 5, als vervanging niet mogelijk is, een motivering waarom vervanging alleen in de vorm van een financiële compensatie kan plaatsvinden.
22.6 Bebouwingscontour
De geometrische begrenzing van de bebouwingscontour houtkap, bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen de regels over houtopstanden van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn, is aangeduid met 'overige zone - bebouwingscontour houtkap'.
22.7 Hertplantplicht zonder vergunning
- 1. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in lid 22.1 van toepassing is, zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond danwel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
- 2. Wordt een verplichting als bedoeld onder 1 opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
- 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot het vellen als bedoeld in lid 22.1 van toepassing is, door uitvoering van werkzaamheden, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
- 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld onder 1, 2 of 3 is opgelegd, alsmede aan diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
22.8 Overgangsrecht
De bepalingen van afdeling 4.3 van de Algemene plaatselijke verordening, zoals deze luidden voorafgaand aan de inwerkingtreding dit bestemmingsplan, zijn van toepassing op:
- 1. besluiten en de daaraan verbonden voorschriften die zijn verleend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 2. aanvragen om vergunning die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar die na inwerkingtreding worden afgehandeld.
Hoofdstuk 7 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of dat gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een vergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Als het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
regels van het bestemmingsplan Groenewoud.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Utrecht is relatief gezien de snelst groeiende stad van Nederland. De stad groeit in de komende twintig jaar van ruim 350.000 naar ongeveer 455.000 inwoners. De vraag naar woningen in Utrecht blijft onverminderd hoog. Er komen meer mensen, werken en recreëren in Utrecht. Deze groei biedt de stad kansen, mits goed ingepast. De stad Utrecht moet gezond en aantrekkelijk blijven, zodat mensen hier met plezier kunnen wonen, werken en winkelen. In Utrecht wordt ruimte gemaakt voor groei door de in de stad beschikbare ruimte beter te benutten.
Gezien de behoefte aan woningen nu en in de toekomst wil de gemeente de Utrechtse woningvoorraad in de periode tot 2040 met ongeveer 60.000 woningen laten toenemen. Utrecht telt momenteel ongeveer 157.000 woningen. Dat is ruim 70 procent van de gewenste woningvoorraad in 2040.
Het plangebied Groenewoud is een geschikte locatie om een grote bijdrage te leveren aan het toenemen van de woningvoorraad. De hoofddoelstelling van dit bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkeling Groenewoud met 1.500 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken.
1.2 Eerdere Besluitvorming En Samenhang
Het plan voor Groenewoud is in eerste instantie ontwikkeld tegen de achtergrond van de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2016, zoals op 8 december 2016 door de raad is vastgesteld. Daarin is aangegeven dat in 2030 meer dan 400.000 mensen in Utrecht zullen wonen. De grote uitdaging bij deze groei is om de leefbaarheid van Utrecht te behouden en als het even kan te versterken. In de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2016 (RSU 2016) wordt gekozen voor het faciliteren van de groei van de stad door inbreiding. In eerste instantie zijn de Merwedekanaalzone en het Beurskwartier aangewezen als de voornaamste prioritaire verdichtinglocaties. Ook Papendorp waarvan Groenewoud onderdeel uitmaakt, wordt in de RSU 2016 genoemd als potentiële verdichtingslocatie. De locatie Papendorp/Groenewoud is destijds niet als prioritair aangeduid vanwege de aanwezigheid van de asfaltcentrale.
In 2017 tekenden de gemeente Utrecht, Loostad B.V. en KWS een intentieverklaring waarmee partijen een stap zetten tot het uitplaatsen van de Asfaltcentrale Utrecht. Om woningen in het gebied ten noorden van de Prins Clausbrug te realiseren is uitplaatsing van de asfaltcentrale een voorwaarde.
Het Utrechts College stelde eerder de uitgebreide startnotitie “Groenewoud” (mei 2017) vast, deze is ter kennisneming verstuurd aan de Raad. De uitwerking van het stedenbouwkundig plan Groenewoud is in eerste instantie gebaseerd op de uitgangspunten uit deze startnotitie.
Inmiddels is op 15 juli 2021 door de Raad de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 “Utrecht dichtbij: de tienminutenstad” (RSU 2040) vastgesteld, waarin rekening mee wordt gehouden dat Utrecht ook na 2030 verder groeit door inbreiding. Belangrijke aanvulling op de RSU 2016 is dat, middels de introductie van de stedelijke barcode, beter wordt geduid welke functies in aanvulling op wonen en werken aan de stad worden toegevoegd om invulling te kunnen geven aan het begrip “gezonde verstedelijking”. Papendorp/Groenewoud wordt in de RSU aangemerkt als nieuw stadscentrum en is één van de knooppunten in het opgewaardeerde OV-netwerk. Bovendien is daarmee in samenhang op 15 juli 2021 door de Raad tevens een Mobiliteitsplan vastgesteld, waarin de in de RSU 2016 aangekondigde “Systeemsprong Mobiliteit” is uitgewerkt in meer concrete voorstellen.
Het stedenbouwkundig plan Groenewoud, dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan, is op 1 december 2022 door de gemeenteraad van Utrecht vastgesteld.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de zuidwestkant van Utrecht, nabij het knooppunt Oudenrijn.
Het plangebied maakt deel uit van de Utrechtse wijk Papendorp en heeft een oppervlakte van ongeveer 23,5 hectare. Het plangebied is een schakelpunt tussen Leidsche Rijn en tussen de bestaande stad (Kanaleneiland-Centrum).
De wijk ligt tussen de A12, A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal en stond tot nu toe vooral bekend als bedrijfs- en kantorenlocatie. Met de toevoeging van dit plan wordt het een multifunctioneel woon-, werk- en verblijfsgebied.
Afbeelding 1.1: Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK). Aan de overzijde van het kanaal ligt de jaren 60-wijk Kanaleneiland. Ten zuiden van het plangebied ligt de Bevrijdingslaan met de aanlanding van de Prins Clausbrug. De Bevrijdingslaan en de brug maken deel uit van een betekenisvolle stadsas tussen Leidsche Rijn en Kanaleneiland. Ten zuiden van de Bevrijdingslaan ligt een tuinderscomplex. De Mercatorlaan vormt de westelijke begrenzing van Groenewoud. De noordelijk rand is de Taatsendijk.
1.4 Geldende Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt voor deze locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |||
Nedal KWS | 7 juli 2016 | 8 september 2016 | |||
Chw algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 | 25 januari 2018 | |||
Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht | 2 februari 2023 | - |
Op basis van deze juridische regelingen geldt er voor het gebied grotendeels een agrarische bestemming en een bestemming voor een bedrijventerrein. De bedoelde ontwikkelingen zoals deze staan in het stedenbouwkundig plan Groenewoud, kunnen op basis van de geldende regels niet worden gerealiseerd.
1.5 Bestemmingsplanmethodiek
De gemeente Utrecht is opgenomen in artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uChw). Daardoor mag de gemeente de experimenteerbepalingen uit artikel 7g van dat besluit gebruiken. Op grond van artikel 7c van het Besluit uChw kunnen onder andere regels in het bestemmingsplan worden opgenomen over het behouden of maken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. In de vakliteratuur spreekt men van 'een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. Met 'verbreed' wordt dan bedoeld: niet alleen 'een goede ruimtelijke ordening' (bestemmingsplan), maar ook andere aspecten van de fysieke leefomgeving, waaronder bijvoorbeeld gezondheid en duurzaamheidsaspecten.
In de aanloop naar de Omgevingswet verkent de gemeente de mogelijkheden van die wet met projecten waarin een bepaald facet van de Omgevingswet nader wordt bestudeerd. Op beleidsniveau is de eerste omgevingsvisie voor de gemeente Utrecht samengesteld uit het al geldende beleid en waar nodig aangevuld met nieuw beleid. Het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Groenewoud is een project waarin vooruitlopend ingespeeld wordt met het nieuwe instrument omgevingsplan.
De regels worden in de geest van de Omgevingswet vormgegeven: minder regels, duidelijkere regels en de 'activiteiten' staan centraal. Waar nodig worden de teksten van het plan verbonden met geometrische data.
In de jaren na inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten de regels over de leefomgeving die in gemeentelijke verordeningen staan, zoals de Algemene Plaatselijke Verordening, overgeheveld worden naar het omgevingsplan. Hoewel de gemeenteraad bevoegd is om op grond van het Uitvoeringsbesluit Crisis- en herstelwet regels uit verordeningen in te voegen in het bestemmingsplan, bevat dit plan slechts enkele experimenteerbepalingen. De reden daarvoor is dat dit project zich vooral richt op de uniformering en vermindering van bestemmingsplanregels. Daarbij wordt ook de wens van het gemeentebestuur om 'flexibel te bestemmen' betrokken, met het oog op de veranderlijke en innoverende toekomst. Het uitbreiden van de opgave door het invoegen van verordeningen zou de opgave te gecompliceerd maken. Bovendien is het niet wenselijk om twee versies van de verordeningen te creëren: een versie in dit bestemmingsplan en de gewone versie die voor de hele gemeente geldt.
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
- 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- 3. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- 4. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
- 5. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
- 6. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
- 7. beperken van klimaatverandering;
- 8. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
- 9. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
- 10. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
- 11. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
- 12. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
- 13. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)
2.1.4 Structuurvisie Ondergrond
In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.
De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening is op 30 maart 2022 vastgesteld. De Omgevingsverordening treedt op 1 januari 2023 tegelijk met de Omgevingswet in werking.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
- extra woningen die gebouwd moeten worden;
- toename van werkgelegenheid;
- toename van verkeer;
- energietransitie;
- klimaatverandering;
- verandering in de landbouw;
- versterking van natuur en recreatief groen.
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
2.2.2 Programma wonen en werken
Het aantal inwoners van de provincie Utrecht blijft groeien. Er is meer ruimte nodig voor woningen en voor bedrijventerreinen. Daarom maakt de provincie samen met de gemeenten en regio’s plannen voor de woningbouw en voor bedrijventerreinen. Dat doen ze met 'regionale programmering'. Dat betekent dat ze elk jaar een Provinciaal programma wonen en werken maken.
Het eerste Provinciaal programma wonen en werken is op 5 oktober 2021 vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Met dit programma Wonen en werken wordt uitvoering gegeven aan de in de Omgevingsvisie omschreven woningbouwopgave en de opgave op het gebied van bedrijventerreinen. Dit gaat zowel over het kwantitatieve programma, als over kwalitatieve aspecten.
2.2.3 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling (2016)
Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.
De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:
- Een aanbod van stedelijke milieus passend bij de vraag. Waaronder het realiseren van een passend woningaanbod, het transformeren, revitaliseren of creëren van werklocaties en het in stand houden en creëren van aantrekkelijke centrumgebieden.
- Een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Waaronder het realiseren van binnenstedelijke woningbouw, transformatie van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en beleefbaar water en groen in het stedelijk gebied.
De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.
2.2.4 Economische Visie 2020 - 2027 Focus op een vitale en duurzame economie
De provincie Utrecht wil het economische beleid de komende jaren focussen op een duurzame en vitale economie. Met het beleid wil de provincie de economie robuuster maken voor economische schokken en klaar maken voor toekomstige veranderingen. De economische visie is gericht op alle partijen in het economisch systeem: ondernemers, werknemers, kennisinstellingen, gemeenten, belangenorganisaties etc.
De missie van de economische visie is: "Economische ontwikkeling moet bijdragen aan het bereiken van maatschappelijke doelen en daarmee aan de brede welvaart. Specifiek gericht op economie werkt de provincie Utrecht aan een sterke competitieve duurzame economische structuur met aantrekkelijke en toekomstbestendige voorzieningen voor bedrijven en werknemers en maakt innovatieve ontwikkelingen op het gebied van gezond stedelijk leven en circulaire economie mogelijk". Om deze missie te kunnen realiseren werkt de provincie aan de volgende beleidsdoelen:
- het bedrijfsleven en werknemers zijn toegerust op de toekomst;
- het economisch profiel (gezond stedelijk leven) is sterk, competitief en zichtbaar;
- bedrijven en (kennis)instellingen zijn innovatief sterk;
- er zijn voldoende vestigingsmogelijkheden in aantal en kwaliteit.
In de economische visie zijn aan bovengenoemde beleidsdoelen meerjarendoelen en hoofdactiviteiten gekoppeld.
2.2.5 Mobiliteitsplan 2015-2028
Het Mobiliteitsplan bestaat uit een Mobiliteitsvisie en een Mobiliteitsprogramma en is vastgesteld door Provinciale Staten op 7 juli 2014. De Mobiliteitsvisie bevat de langetermijndoelen om de unieke verbindende knooppuntpositie van de provincie goed te laten functioneren. Daarnaast beschrijft de visie welke rol de provincie op zich neemt om deze doelen te realiseren, zonder dit af te wentelen op toekomstige generaties en andere gebieden. Dit wordt iedere vier jaar geconcretiseerd in een Mobiliteitsprogramma waarin is verwoord welke acties (op kortere termijn) nodig zijn en welke samenhang deze hebben met de langetermijndoelen.
Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de kracht, aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van de provincie. Er wordt ingezet op een mobiliteitsnetwerk dat mensen en goederen snel op hun bestemming brengt, maar dat ook dienstbaar is aan de maatschappelijke behoeftes als duurzame welvaart, leefbaarheid en welzijn.
Van belang hierbij is:
- het versterken van bestaande netwerken;
- het verbinden van netwerken;
- het verbinden van vraag en aanbod aan infrastructuur en mobiliteitsdiensten.
2.2.6 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
De provincie Utrecht legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021 in het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan).
Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven, ook wel prioriteiten genoemd. De prioriteiten zijn: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Deze prioriteiten dragen rechtstreeks bij aan de kerntaken van de provincie (economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed).
Naast prioriteiten heeft de provincie basiskwaliteiten benoemd voor het bodem-, water- en milieubeleid. Deze zijn bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (inclusief geur en licht) en externe veiligheid. Deze zes basiskwaliteiten zijn voorwaardelijk voor het uitvoeren van de provinciale kerntaken en het realiseren van de ontwikkelopgaven en vormen een stevige basis voor een veilige, gezonde en duurzame woon-, werk- en leefomgeving. Aan de basiskwaliteiten liggen wettelijke normen ten grondslag waarmee de minimumkwaliteit bepaald is. Waar de basiskwaliteiten in bestaande situaties niet voldoen aan de eisen en wensen van het gebruik, biedt het bodem-, water- en milieubeleid handvatten die het oplossen of verminderen van de problemen ondersteunen.
2.2.7 Voor jong & altijd, Cultuur- en Erfgoedprogramma 2020-2023
In het cultuur- en erfgoedprogramma geeft de provincie haar rol op het gebied van cultuur vorm en inhoud. Het cultuur- en erfgoedprogramma is op 3 juni 2020 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Het hoofddoel van het cultuur- en erfgoedbeleid van de provincie Utrecht is: bijdragen aan de toegankelijkheid van cultuur en de instandhouding van waardevol erfgoed, zodat bewoners en bezoekers van de provincie Utrecht hiervan kunnen leren en genieten.
Het cultuur- en erfgoedprogramma bevat twee beleidsdoelen:
A: Versterken van de culturele infrastructuur
- Cultuureducatie aanbieden
- Bibliothekennetwerk faciliteren
- Festivals laten floreren
- Het cultuurprofiel van Utrecht verstevigen
B: Behouden, benutten en beleven van cultureel erfgoed
- De kwaliteit van de leefomgeving versterken
- Monumenten duurzaam restaureren en gebruiken
- Utrechts erfgoed beheren en bekend maken
2.2.8 Waterbeheerprogramma 2022-2027
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027.
Wateroverlast dient voorkomen te worden door het nemen van maatregelen, zoals het ophogen van het maaiveld of bouwen zonder kruipruimte. Het waterschap adviseert om voldoende drooglegging in het ontwerp te hanteren, zodat problemen met (grond)wateroverlast zoveel mogelijk voorkomen of beperkt worden.
Het waterschap stimuleert meervoudig ruimtegebruik. Dit kan ook ten goede komen aan de belevingswaarde van het water.
Hemelwater dient bij voorkeur in de volgende voorkeursvolgorde te worden aangewend: Hergebruik (bijv. voor toiletten, wasmachines en tuinsproeien); Infiltratie in de bodem; Buffering in waterberging; Lozing op oppervlaktewater.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Coalitieakkoord 'Investeren in Utrecht: kiezen voor gelijke kansen, betaalbaar wonen en klimaat'
Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student&Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij. De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:
- De groeiende ongelijkheid in de stad
De coalitiepartijen zetten een stap extra voor Utrechters die steun in de rug nodig hebben. De aandacht gaat vooral uit naar Utrechters bij wie het niet vanzelf goed gaat. Voor de doelen en maatregelen in het coalitieakkoord geldt het principe 'ongelijk investeren voor gelijke kansen'. Sociale en ruimtelijke vraagstukken gaan hier hand in hand: een prettige en veilige leefomgeving met voldoende voorzieningen, goed onderwijs, een stage of baan en (mentale) gezondheid zijn hierbij allemaal belangrijk.
- De grote woningnood
Met een sociaal volkshuisvestingsbeleid willen de coalitiepartijen ervoor zorgen dat mensen in onze stad kunnen blijven wonen of kunnen komen wonen. De coalitiepartijen vinden het belangrijk dat Utrecht een leefbare, betaalbare, duurzame en gezonde stad is en blijft. Groei is geen doel op zich, het moet duurzaam in balans zijn. Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor zowel rust als reuring. Het houdt ook in dat woningen duurzaam, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn. En het betekent ook dat er genoeg voorzieningen in de wijken zijn. Het grote tekort aan betaalbare woningen vergroot de ongelijkheid tussen mensen. Daarom grijpen de coalitiepartijen in bij grote ongelijkheid op de woningmarkt. Ook hier is extra aandacht voor groepen die niet automatisch de ruimte krijgen, zoals mensen met lage inkomens, studenten, daklozen, starters en ouderen.
- De klimaatcrisis
De coalitiepartijen kiezen voor stevige maatregelen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de klimaatcrisis. De coalitiepartijen benutten alle mogelijkheden voor duurzame energieproductie binnen de Utrechtse gemeentegrenzen en gaan met bewoners en ondernemers ambitieus aan de slag met energiebesparing. Nieuwbouw is energiezuinig en klimaatadaptief en de coalitiepartijen gaan actief aan de slag met geothermie en aquathermie. Daarnaast geldt dat bij nieuwbouw niet aangesloten mag worden op stadsverwarming. De coalitiepartijen blijven investeren in lopen, fietsen, openbaar vervoer en elektrisch rijden om de brandstofmotor uit de stad te laten verdwijnen en om een bijdrage te leveren aan de wereldwijde klimaataanpak. De coalitiepartijen geven groen in de stad een flinke impuls en maken de openbare ruimte zoveel mogelijk publiek toegankelijk. Rond de stad creëren de coalitiepartijen natuur en landschap van groter formaat met een combinatie van natuur, recreatie en energieproductie.
Naast deze 3 grote opdrachten zien de coalitiepartijen ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtige stad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat de gemeente Utrecht al jaren heeft: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.
Plangebied
Bij de gebiedsontwikkeling Groenewoud zijn met name de genoemde 2de en 3de opdracht uit het coalitieakkoord van toepassing. De ontwikkeling van Papendorp (inclusief Groenewoud) krijgt in het coalitieakkoord de hoogste prioriteit. De gezamenlijke gebiedsontwikkelingen Papendorp-Noord en Groenewoud zorgen voor een toevoeging van ten minste 3.500 woningen op de woningvoorraad. Hiermee worden zelfs meer woningen gerealiseerd dan waarmee in het RSU 2040 en de startnotitie uit 2017 vanuit werd gegaan. Met de gezamenlijke gebiedsontwikkeling wordt invulling gegeven aan de ambities uit de RSU 2040 waarin dit gebied als nieuw te ontwikkelen stedelijk knooppunt in het Wiel met Spaken is opgenomen.
In het coalitieakkoord staat vermeld dat voor nieuwe projecten een prijsklasseverdeling wordt gehanteerd van 40% sociale huurwoningen, 35% woningen uit de middencategorie (middenhuur en goedkopen betaalbare koop) en 25% vrije sector. De ontwikkeling van Groenewoud betreft geen nieuwe ontwikkeling, maar een ontwikkeling die zijn basis vindt in 2017 toen door het toenmalige college een startnotitie vastgesteld. In de startnotitie was als uitgangspunt de realisatie van 40% huurwoningen, onderverdeeld in 20-25% sociale huur en 15-20% middenhuur opgenomen. Op basis van de RSU 2040 en van het Coalitieakkoord "Utrecht: ruimte voor iedereen" is nu in het SP sprake van een basisprogramma van 1500 woningen. Het aandeel sociale huur is opgehoogd tot 30%, terwijl nu sprake is van 17% middenhuur. De totale hoeveelheid huurwoningen is daarmee opgehoogd naar 47%. Deze onderverdeling is afgestemd met de geplande woningbouwontwikkeling in Papendorp-Noord. Het woningbouwprogramma van Groenewoud en Papendorp Noord samen is daarmee in lijn met de woonvisie Utrecht in Balans.
Naast de toevoeging van woningen wordt in het coalitieakkoord tevens ingezet op de aanwezigheid van voldoende voorzieningen in de wijken. Ten aanzien van het aanbod van voorzieningen worden de gebieden Groenewoud en Papendorp-Noord in samenhang ontwikkeld. Een school en een gezondheidscentrum in Groenewoud doen dienst voor het gehele gebied, terwijl Groenewoud profiteert van voorzieningen in Papendorp Noord zoals een supermarkt en de Mobiliteitshub. Met beide plannen samen ontstaat een complete moderne wijk met wonen, werken en voorzieningen waar het ook in de avonduren en weekends levendig is. Vooral in Groenewoud vindt naast de reuring die het stedelijk knooppunt met zich meebrengt ook de rustige plekjes die een gezond stedelijk leven nodig heeft.
De gemeente Utrecht streeft er tevens naar om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de klimaatcrisis. In Groenewoud wordt hier ondermeer invulling aan gegeven middels het klimaatrobuust inrichten van de buitenruimte, en het streven naar energieneutrale woningen. In paragraaf 5.16 staan de onderdelen waarop in de wijk Groenewoud ingezet wordt nader uitgewerkt.
2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
- 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen. - 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden. - 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
2.3.3 Gebiedsspecifiek beleid
Ontwikkelingsvisie Centra Zone
Vastgesteld: 1996
Hierin is woningbouw aangeven als gewenste bestemming voor het gebied, dit heeft geleid tot een serie gesprekken met KWS over mogelijkheden om het bedrijf te verplaatsen. Dit heeft geen vervolg gehad vanwege het ontbreken van een geschikte alternatieve locatie.
Ontwikkelingskader Parkzone Amsterdam-Rijnkanaal
Vastgesteld: 2016
De gemeente wil langs de oevers een parkachtige omgeving aanleggen. De kanaaloever vormt, met de forse ruimte van het kanaal, de lange zichtlijnen over het water en de terugblik op de bestaande stad, een aantrekkelijke plek binnen de Leidsche Rijn.
Voor de ontwikkeling van Groenewoud wordt zoveel mogelijk voortgeborduurd op het ontwerp van de ARK-zone in Leeuwesteyn. In het Ontwikkelingskader is aangegeven dat in de bocht van het kanaal een verbijzondering van het Kanaalpark wordt gerealiseerd. Deze verbijzondering bevindt zich juist ten noorden van het plangebied en is daarmee een optie voor de toekomst.
Startnotitie Groenewoud
Vastgesteld: 2017
De startnotitie bevat de gemeentelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van Groenewoud tot locatie voor de bouw van 1.000 - 1.500 woningen.
De uitwerking van het stedenbouwkundig plan (SP) is gebaseerd op de startnotitie. Tijdens het proces van het opstellen van het SP zijn er ontwikkelingen geweest in de omgeving van het plangebied, die bij vaststelling van de startnotitie nog niet bekend waren. Uiteraard zijn deze ontwikkelingen meegenomen in de uitwerking van het SP. Verder zijn tijdens de uitwerking van het SP samenspraak met de gemeente kleine afwijkingen ten opzichte van de startnotitie doorgevoerd deze paragraaf worden deze benoemd en gemotiveerd, het betreft:
- De gemeente is voornemens een Mobiliteitshub XL te realiseren ten westen van en deels op KWS-terrein. Deze nieuwe ontwikkeling is meegenomen bij de uitwerking van het SP.
- Vanwege deze Mobiliteitshub XL is het plangebied voor Groenewoud verkleind en de Mercatorlaan in een versmald profiel doorgetrokken. Hierdoor ontstaat de benodigde door de gemeente gewenste ruimte voor de Mobiliteitshub XL en zijn ontsluiting.
- De gemeente heeft inmiddels een SPVE opgesteld voor de ontwikkeling van Papendorp Noord en de Taats. Op deze ontwikkeling wordt waar mogelijk geanticipeerd in het SP.
- In de startnotitie was voor Groenewoud de norm C1 voor parkeren aangehouden. In de huidige situatie is in Papendorp geen betaald parkeren terwijl de parkeerdruk hoog is. Om te voorkomen dat deze parkeerdruk wordt afgewenteld op het openbaar gebied van de woningbouw in Groenewoud en Papendorp Noord wordt voorgesteld om Groenewoud en Papendorp Noord als betaald parkeren gebied aan te merken. De ontwikkeling van Groenewoud valt hierdoor binnen de B-parkeernorm. Ook voor het parkeren in de Mobiliteitshub zal moeten worden betaald.
- Alleen parkeren voor de bewoners van de vrijesectorwoningen dient volgens de startnotitie op eigen terrein plaats te vinden. Een groot deel van de bewoners van de sociale en van de middeldure woningen parkeren in het SP op eigen terrein. Bovendien wordt er voor het bewoners parkeren (deels) ook gebruik gemaakt van parkeren in de Mobiliteitshub XL en alternatieve oplossingen. Daardoor is het mogelijk geworden meer groen en minder verharding te realiseren hetgeen de duurzaamheid en verblijfskwaliteit ten goede komt.
- Naar aanleiding van de RSU 2040 is er binnen de range voor het aantal woningen van 1.000 - 1.500 gekozen voor een basisprogramma van 1.500 woningen. Dit vanwege de blijvende vraag naar woningen in Utrecht.
- Daardoor is het aantal gestapelde woningen in het SP 52% in plaats van de in de startnotitie aangegeven circa 40%.
- In de startnotitie is voorgeschreven dat 5-10% van de woningen sociale koop moet zijn. Door de blijvende vraag naar sociale huurwoningen is er voor gekozen alle woningen in het sociale segment in huurwoningen uit te voeren. De categorie sociale koop is hiermee vervallen.
- In de startnotitie was 40% huurwoningen voorgeschreven. In het SP is 47% huurwoningen gerealiseerd, waarvan 30% in de sociale sector en aanvullend 17% in de middeldure sector. Dit om tegemoet te komen aan de blijvende vraag naar huurwoningen in Utrecht.
- Tijdens de uitwerking van het SP is door de gemeente het speelruimtekader Groenewoud opgesteld. Dit kader vervangt de eisen voor het spelen uit de startnotitie.
- De bouwhoogtes liggen altijd 1 meter boven het waterpeil van -0.60 meter NAP, waarbij wordt voldaan aan de minimale drooglegging van 1.00 meter. De aanleghoogte van het maaiveld is echter soms lager dan 1.00 meter +NAP (zoals wordt vereist in de startnotitie), vanwege het verhang dat nodig is voor de riolering en de hemelwaterafvoer. Anders is Groenewoud technisch niet uitvoerbaar
- Er worden, in overleg met het waterschap, in het SP twee nieuwe inlaten vanuit het ARK voorgesteld. Hiermee kan zoet water onder vrij verval in het plangebied worden ingelaten ten behoeve van een juiste waterkwaliteit en doorstroming:
* Locatie ter plaatse van de Prins Clausbrug
* Locatie ter plaatse van de noordzijde huidige KWS asfaltcentrale
- Door een efficiënte verkeersstructuur is het percentage verharding 22% in plaats van de 25%waar in de startnotitie vanuit is gegaan. Het percentage uitgeefbaar gebied is 51%, dit is gerekend inclusief Kanaalzone. Het percentage uitgeefbaar in de startnotitie was 55 tot 60%. Het percentage dat overblijft voor groen, water en spelen is 25%. In de startnotitie was het percentage voor groen, water en spelen tussen de 15-20%. Er wordt dus minder verharding en minder uitgeefbaar gebied gemaakt. Dit komt geheel ten goede van het groen, water en spelen.
2.4 Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling is passend binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Er is een in de regio Utrecht een enorme vraag naar woningbouw. Het accent ligt op de binnenstedelijke opgave. Bij voorgenomen ontwikkeling is sprake van een binnenstedelijke grootschalige woningbouw ontwikkeling, waar ruimte is voor 1.500 woningen.
De gemeente Utrecht geeft in het beleid aan dat ze streven naar dat in 2040 in Utrecht 40% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 35% tot de middencategorie. Met voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan een gebiedsontwikkeling in alle wooncategorieën. Een deel van de sociale woningen wordt grondgebonden uitgevoerd. Van de woningbouw wordt 47% gerealiseerd in de huursector, waarvan 30% sociale huurwoningen zal zijn. Ten noorden van Groenewoud wordt Papendorp Noord gerealiseerd. Binnen dit plan worden circa 2.000 woningen gerealiseerd, waaronder ook een groot gedeelte in de huursector. Het woningbouwprogramma van Groenewoud en Papendorp Noord samen is daarmee in lijn met de woonvisie Utrecht in Balans.
Daarnaast is er vanuit de verschillende overheden de ambitie om te komen tot een klimaatneutraal Utrecht. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De ambitie bij Groenewoud is het realiseren van een energieneutrale en zeer duurzame wijk. Daarbij spelen met name de volgende kernkwaliteiten een belangrijke rol: welzijn, ontmoeting en gezondheid; mobiliteit; natuur, biodiversiteit en gezonde leefomgeving, klimaatadaptie, energie en circulariteit. In paragraaf 5.15 en 5.16 wordt ingegaan op deze kernkwaliteiten.
Vanaf 1995 zijn er al meerdere gebiedsspecifieke beleidsstukken opgesteld, waarbij dit plangebied aangegeven staat als woningbouwlocatie. Met de verplaatsing van de asfaltcentrale is het mogelijk om de woningbouwlocatie tot ontwikkeling te brengen.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk/gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
3.2 Beschrijving Van Het Plangebied
3.2.1 Historische ontwikkeling
Tot halverwege de 20e eeuw vormde het gebied samen met het huidige Kanaleneiland de polder Papendorp. Deze werd voornamelijk gebruikt voor agrarische doeleinden. De ruimtelijke structuur werd gekenmerkt door een landschappelijk verkavelingspatroon van slagen, oost-west georiënteerd. Deze stonden haaks op de Taatsendijk en Galekopperdijk. Langs de Galekopperdijk lag de boerderij Groenewoud waar de dijk langs het tegenwoordige kanaal en ook het plangebied zijn naam aan dankt.
Afbeelding 3.1: situering 1940
In de jaren vijftig werd het Amsterdam-Rijnkanaal in gebruik genomen. Het traject van deze scheepvaartverbinding liep schuin door het verkavelingspatroon van de polder Papendorp. Aan de westzijde van het kanaal bleef de ruimtelijke structuur veelal hetzelfde, aan de oostzijde veranderde deze echter drastisch door de ontwikkeling van de woonwijk Kanaleneiland. De verkaveling nam de richting over van het kanaal, waardoor het patroon van het onderliggende landschap onherkenbaar werd. Op de locatie Groenewoud vestigde zich de eerste bedrijvigheid met de komst van de Koninklijke Maatschappij Wegenbouw, tegenwoordig bekend als de asfaltcentrale van KWS Infra. Deze werd ontsloten door een (inmiddels gedempte) haven, ten noordzijde van de locatie. Langs deze haven werden ook enkele karakteristieke hallen gebouwd die nog steeds op het terrein te vinden zijn. De asfaltcentrale zelf is in de richting van het oorspronkelijke landschappelijke verkavelingspatroon van de polder gebouwd.
Afbeelding 3.2: Situatie 1955
Tussen 1960 en 2000 veranderde er vrij weinig in het gebied, wat is te verklaren door de afgezonderde ligging van de locatie en de barrièrewerking van het Amsterdam-Rijnkanaal. Dit veranderde rond de eeuwwisseling door de ontwikkeling van de Vinex-locatie Leidsche Rijn en de komst van de Prins Clausbrug. De zone tussen het kanaal, de A12 en A2 werd aangewezen als deelgebied Papendorp: een wijk voor kantoren en hoogwaardige bedrijvigheid, gecombineerd met een stedelijk woonmilieu aan het water.
Het zuidelijke deel van deelgebied Papendorp is nu grotendeels gerealiseerd volgens de originele Vinex-plannen: een kantorenwijk. Het noordelijke deel waar ook Groenewoud onder valt, biedt nog veel ontwikkelingsmogelijkheid, omdat grote delen nog onbebouwd zijn. Het deelgebied Groenewoud is in de stedenbouwkundige plannen die rond de eeuwwisseling zijn gemaakt aangeduid als woongebied. Door de aanwezigheid van KWS is het gebied nog niet tot ontwikkeling gekomen.
Afbeelding 3.3: situatie 2019
3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie
Het noordelijke deel van het plangebied is het terrein van de asfaltcentrale (het KWS-terrein). Deze plek heeft veel typerende elementen, zoals een markante kraan, de schoorsteen van de centrale en elke karakteristieke jaren 50-hallen.
Enkele onderdelen zullen behouden blijven ter versterking van de identiteit van Groenewoud en in het bijzonder van het industriële karakter van de KWS-buurt. Dit zijn de kraan met overslagtrechter, een groot deel van de hallen en de oude haven. Het uitgangspunt is dat de hallen behouden blijven. De haalbaarheid hiervan wordt nader onderzocht. De kraan wordt iets verplaatst en ingepast in de toekomstige structuur van het plangebied. De hallen krijgen een nieuwe sociaal verbindende functie, bijvoorbeeld als co-working plek. Samen met een daar ten zuiden van liggend plein (verder te noemen: Hallenplein) aan de Mercatorlaan zal deze plek een visitekaartje van Groenewoud gaan vormen. De oude haven biedt straks mogelijk een plek aan kleinschalige horeca waar zowel bewoner als recreant zich kan ontspannen.
Afbeelding 3.4: beeldbepalende elementen
Er zijn verder geen monumenten of cultuurhistorische elementen aanwezig binnen het plangebied.
3.2.3 Structuurbepalende elementen
Een sloot met bomen en groenafplant vormt de scheiding tussen de asfaltcentrale en de rest van het plangebied. Deze is diagonaal gepositioneerd op het kanaal, in de richting van het oorspronkelijke polderlandschap.
Het oostelijke gedeelte van het middendeel van Groenewoud, langs het kanaal, heeft nog de originele diagonale slotenstructuur. Dit is een overblijfsel van het vroegere agrarische landschap van de polder Papendorp en ligt in dezelfde verkavelingsstructuur als het KWS-terrein.
3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
Het noordelijke deel van het plangebied is het terrein van de asfaltcentrale (het KWS-terrein). Oostelijk van het KWS-terrein is direct aan het Amsterdam-Rijnkanaal een haven in gebruik voor de asfaltcentrale.
Het middendeel van Groenewoud is een geheel onbebouwd terrein met weides voor agrarisch gebruik. De grasweides worden incidenteel gebruikt als festivalterrein.
Aan de oostgrens van het plangebied, langs het kanaal, ligt de Groenewoudsedijk. Deze wordt gebruikt als doorfietsroute Nieuwegein / Amsterdam en is een waterkering. In het zuidelijke deel van Groenewoud is een hellingbaan die gebruikt wordt als fietsverbinding tussen de Groenewoudsedijk en de Prins Clausbrug.
3.4 Conclusie
Het noordelijke deel van deelgebied Papendorp, waar ook Groenewoud onder valt, biedt nog veel ontwikkelingsmogelijkheden. Papendorp/Groenewoud wordt in de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 aangemerkt als nieuw stadscentrum en is één van de knooppunten in het opgewaardeerde OV-netwerk. De ligging van Papendorp in de stad bepaald ook in sterkte mate de kwaliteit van Groenewoud: zowel de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum en de winkels op Kanaleneiland liggen op korte afstand en zijn vooral met OV en langzaam verkeer goed bereikbaar.
Met het uitplaatsen van de asfaltcentrale wordt het mogelijk om Groenewoud te ontwikkelen tot een energieneutrale en zeer duurzame wijk.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
Groenewoud wordt een bijzonder woongebied, zeker omdat het een verrijking voor de nu nog monofunctionele kantoorlocatie Papendorp is. Groenewoud vormt tezamen met de ontwikkeling Papendorp-Noord bovenal een schakelpunt tussen de rest van Leidsche Rijn en Utrecht Centrum. Het gebied Papendorp-Noord en de KWS-buurt binnen Groenewoud kennen een hoogstedelijk woonmilieu met verschillende stedelijke functies. Daarnaast zullen de overige deelgebieden in Groenewoud meer ruimte en rust uitstralen waarbij meer ruimte is voor ontspanning, recreëren en spelen in het groen. Een aanzienlijk deel van deze buitenruimte is autoluw.
Voor de ontwikkeling van Groenewoud is een stedenbouwkundig plan (SP) opgesteld (zie bijlage 1). De uitwerking van het SP is gebaseerd op de startnotitie “Groenewoud” (mei 2017). Tijdens het proces van het opstellen van het SP zijn er ontwikkelingen geweest in de omgeving van het plangebied, die bij vaststelling van de startnotitie nog niet bekend waren. Uiteraard zijn deze ontwikkelingen meegenomen in de uitwerking van het SP. Verder zijn tijdens de uitwerking van het SP in samenspraak met de gemeente kleine afwijkingen ten opzichte van de startnotitie doorgevoerd. In paragraaf 2.3.3 zijn deze benoemd en gemotiveerd.
De belangrijkste ambities voor Groenewoud zijn:
- 1. Een wijk maken met een sterk eigen karakter, die de kwaliteitssprong van bedrijventerrein naar stadswijk maximaal benut;
- 2. Een wijk maken die het momenteel perifere karakter omvormt tot een onderdeel van de stad en de nabijheid van het Utrechtse centrum benut;
- 3. Bouwen aan een betere levenskwaliteit, waarbij de wijk als sociaal functionele brug en verbinding tussen Utrecht stad, Leidsche Rijn en Papendorp dient;
- 4. Een inventief en gevarieerd en verdicht woonprogramma met een maximum aan voorzieningen;
- 5. Profiteren van de doorzichten naar het kanaal vanuit de hele wijk en deze vormgeven als groene openbare ruimtes;
- 6. Ontwikkelen van een duurzame wijk in alle facetten, met focus op de maximaal haalbare levenskwaliteit;
- 7. Een toekomstbestendige wijk maken door het ontwerpen van een flexibel plan, waarin de harmonie tussen mens, groen, water, natuur en dier centraal staat.
Toets- en kwaliteitsteam
Om te beoordelen of de verschillende bouwplannen binnen Groenewoud bijdragen aan de genoemde ambities zal er een Toetsteam samengesteld worden. Het toetsteam beoordeelt VO- en DO inrichtings- en bouwplannen. Nadat inrichtingsplannen door het toetsteam zijn goedgekeurd, dienen de inrichtingsplannen goedgekeurd te worden door de Bing-commissie.
Onderdeel van het toetsteam vormt het kwaliteitsteam. Het kwaliteitsteam ziet specifiek toe op de toetsing van bouwplannen op beeldkwaliteit. Voor de publiekrechtelijke borging van beeldkwaliteitsregels is in artikel 8.3 een vergunningplicht opgenomen. Voor het bouwen van gebouwen is op grond van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning nodig. In het kader van een aanvraag voor die vergunning wordt een gebouw beoordeeld aan de hand van het beeldkwaliteitsplan dat voor Groenewoud is opgesteld (Bijlage 1).
4.1.1 Programma
De woonprogramma's van Papendorp Noord en Groenewoud vormen een belangrijke toevoeging op het huidige programma van Papendorp, wat nu voornamelijk uit kantoren bestaat. Dit betekent dat Papendorp een mix wordt van wonen en werken en ook buiten kantooruren levendig wordt. De voorzieningen van Groenewoud en Papendorp Noord kunnen gebruikt worden door kantoorpersoneel. Denk hierbij aan het kinderdagverblijf, de horeca en de openbare buitenruimtes. Dit geldt natuurlijk ook andersom: het beoogde park met brasserie in Papendorp, de toekomstige ontwikkelingen rondom het Taatsenplein (met mogelijk een hotel), de Mobiliteitshub XL, de voorzieningen waaronder een supermarkt in Papendorp Noord en de HOV-haltes zijn aanvullend op de voorzieningen van Groenewoud.
4.1.2 Stedenbouwkundig plan
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
4.2.1 Verkeer
4.2.2 Parkeren
4.2.3 Openbare ruimte en groen
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden aspecten van de leefomgeving besproken die gaan over de uitvoerbaarheid van de regels. Als er onderzoek is gedaan, is het onderzoek zelf als bijlage bij de toelichting opgenomen en staat in de bijbehorende paragraaf welke conclusies er uit het onderzoek volgen.
5.2 Milieueffectrapportage
5.2.1 Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
5.2.2 Plansituatie
De in dit bestemmingsplan opgenomen activiteiten vallen onder categorie 'D11.2 aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van'2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer'.
De ontwikkeling van Groenewoud moet qua milieueffecten (gedeeltelijk) in samenhang bezien worden met de aangrenzende ontwikkeling Papendorp-Noord. De gezamenlijke plannen overschrijden qua woningaantal de drempelwaarde van 2.000 woningen. Gelet hierop dient er in een (formele) m.e.r.-beoordeling onderzocht te worden of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Op basis van deze m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project alvorens het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is er door Tauw een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. In deze aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er derhalve geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft op 27 juni 2023besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen.
De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 6.
5.2.3 Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.3.1 Kader
De gemeente Utrecht streeft naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moet voorkomen worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige functies in het bestemmingsplan.
5.3.2 Plansituatie
5.3.3 Windpark Rijnenburg en Reijerscop
Het Chw bestemmingsplan Windpark Rijnenburg en Reijerscop maakt de realisatie van windturbines mogelijk ten zuidoosten van het knooppunt Oudenrijn. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de contour waarin de slagschaduw van de windturbines hinderlijk kan zijn. Andere effecten, zoals geluid, treden in Groenewoud niet op door de grote onderlinge afstand: minimaal 1,5 kilometer.
Naast de gevolgen van de slagschaduw is het van belang of de nieuwe, gevoelige objecten in Groenewoud tot meer stilstand van het windpark leiden en wat de daardoor de derving van de energieopbrengst is. Volgens de regels van het bestemmingsplan voor het windpark moeten de windturbines namelijk stilgezet worden, als er bij gevoelige objecten hinderlijke slagschaduw optreedt.
Doordat al bepaald is dat de windturbines in het windpark geen slagschaduw mogen veroorzaken bij gevoelige objecten binnen de hinderlijke slagschaduw contour, hebben de windturbines geen effect op de gevoelige functies in Groenewoud (de nieuwe woningen en een deel van de maatschappelijke functies).
Voor het windpark leiden de nieuwe, gevoelige functies in Groenewoud tot extra stilzettijd en dus minder energieopbrengst. Dat effect is aanvaardbaar. Uit een slagschaduwberekening (bijlage 32) blijkt dat de nieuwe woningen in Papendorp (worst case) leiden tot een extra stilzettijd van alleen de meest oostelijke windturbine van 12:33 uur per jaar. Dit staat gelijk aan een derving van de energieopbrengst van het windpark van 0,04%. Deze effecten zijn verwaarloosbaar, waardoor het windpark economisch uitvoerbaar blijft.
5.3.4 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling. Ook zijn de effecten voor het windpark Rijnenburg en Reijerscop aanvaardbaar.
5.4 Geur
5.4.1 Wettelijk kader
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.
5.4.2 Plansituatie
In de omgeving van het plangebied zijn industriële en/of agrarische bedrijven gesitueerd met een voor het plangebied Groenewoud relevante geurcontour.
5.4.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
5.5 Geluidhinder
5.5.1 Wettelijk kader
5.5.2 Plansituatie
Spoorweglawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen een zone van een spoor. Er hoeft geen toets aan de geluidsnormen plaats te vinden.
Wegverkeerslawaai
In het omgeving van het plangebied zijn verschillende Rijkswegen (A2 en A12) en meerdere gemeentelijke wegen gelegen.
Industrielawaai
Het plangebied bevindt zich tevens binnen het akoestische aandachtsgebied van het geluidgezoneerde industrieterrein Hooggelegen.
Scheepvaartlawaai
Voor scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. In het akoestisch onderzoek is de bron in het kader van de gecumuleerde geluidbelasting wel meegenomen.
5.5.3 Conclusie
Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat op verschillende locaties de voorkeursgrenswaarde voor weglawaai wordt overschreden. Op enkele plekken wordt de maximale grenswaarde overschreden. Er dienen hogere waarden verleend te worden en er zullen gebouwgebonden maatregelen getroffen moeten worden om te voldoen aan het gemeentelijk geluidbeleid. Met het treffen van maatregelen en de geluidwerende werking van de voorgenomen ontwikkeling van Papendorp-Noord zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en vormt dit aspect geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van Groenewoud. De geluidbelasting ter plaatse van het plangebied vanwege de twee bestaande inrichtingen aan de Groenewoudsedijk is hoger dan de normen uit het Activiteitenbesluit. Middels een voorwaardelijke verplichting is vastgelegd dat woningen alleen gebruikt mogen worden als de geluidsbelasting, vanwege beide bedrijven, voldoet aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Hiermee wordt de bedrijfsvoering van de twee inrichtingen niet belemmerd.
Het besluit hogere waarden is op 29 november 2023 genomen en dit besluit is toegevoegd aan het bestemmingsplan (zie Bijlage 29). Met dit besluit wordt een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde toegestaan op de gevels van een deel van de nieuwe woningen in Groenewoud.
5.6 Externe Veiligheid
5.6.1 Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
Risiconormen
Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen:
- Plaatsgebonden risico (PR): geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.(Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
- Groepsrisico (GR): is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
5.6.2 Plansituatie
Groenewoud bestaat uit de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten in de vorm van woningen, een basisschool, een kinderopvang en een gymzaal. Dit betekent dat beoordeeld dient te worden of in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten zijn gelegen die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor deze kwetsbare objecten.
In het plangebied wordt geen risicovolle inrichtingen gerealiseerd of risicovolle activiteiten ontplooid. Er hoeft derhalve niet te worden beoordeeld of het plan een risico vormt buiten het plangebied gelegen (beperkt) kwetsbare objecten.
Risicovolle bronnen in de nabijheid van het plangebied
In de nabijheid van het plangebied zijn twee potentiële risico bronnen aanwezig waarmee rekening gehouden moet worden. De potentiële risico bronnen betreffen het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam-Rijnkanaal en over de Rijksweg A2. Daarnaast bevindt het terrein zich binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over de A12.
Amsterdam-Rijnkanaal en A2
Het plangebied ligt binnen de 200 m zone rond het Amsterdam-Rijnkanaal en de A2 waarbinnen conform art. 8 van het Bevt verantwoording afgelegd dient te worden over de hoogte van het groepsrisico.
A12
Het plangebied ligt op een afstand groter dan 200 m van de A12 en daarmee buiten de zone waarbinnen conform art. 8 van het Bevt verantwoording afgelegd dient te worden over de hoogte van het groepsrisico. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het transport van toxische vloeistoffen. Het volstaat om conform artikel 7 van het Bevt in te gaan op zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Onderzoek externe veiligheid
Er is een onderzoek externe veiligheid (bijlage 8) uitgevoerd. In dit onderzoek zijn de externe veiligheidsrisico's door het transport van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam Rijnkanaal en de A2 berekend voor de bestaande en toekomstige situatie. In dit onderzoek is ook de ontwikkeling van Papendorp-Noord meegenomen. Hieronder worden de conclusies uit dit onderzoek weergegeven.
Amsterdam-Rijnkanaal
- Plaatsgebonden risico: het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
- Groepsrisico: het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.
- Vrijwaringszone: het plangebied ligt buiten de vrijwaringszone.
Rijksweg A2
- Plaatsgebonden risico: het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
- Groepsrisico: het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.
- Plasbrandaandachtsgebied: het plangebied ligt buiten het plasbrandaandachtsgebied.
Beperkte verantwoording groepsrisico (art. 7 van het Bevt)
Op basis van artikel 7 van het Bevt dient ingegaan te worden op:
- a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg, en
- b. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet.
Ad. a: De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels deze ontwikkeling de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.
Ad. b: Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Het plangebied wordt veelal alleen blootgesteld aan de gevolgen van een toxische gaswolk bij 'optimale' weersomstandigheden (bijvoorbeeld Pasquillklasse F1.5: weinig vermenging met schone lucht), die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert. Binnen het invloedsgebied van de A2, A12 en Amsterdam-Rijnkanaal zijn met uitzondering van de locatie voor een nieuwe basisschool uitsluitend zelfredzame doelgroepen voorzien. Daarnaast zijn er ruim voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af aanwezig. Geadviseerd wordt om de toekomstige bewoners en gebruikers te informeren over de omgevingsrisico's en 'hoe te handelen in geval van een calamiteit'.
Voor zeer kwetsbare gebouwen (zoals een basisschool) wordt door de Veiligheidsregio Utrecht geadviseerd om deze buiten het invloedsgebied van GF3 stoffen (brandbare gassen) te situeren. Dit invloedsgebied bedraagt voor de A2 355 meter en voor het Amsterdam-Rijnkanaal 90 meter. De in het plangebied voorziene school (met daarin verminderd zelfredzame personen) is op ruim 60 meter van het Amsterdam-Rijnkanaal gesitueerd en komt daarmee voor een deel binnen het invloedsgebied te liggen. De locatie is wel buiten het invloedsgebied van de A2 gelegen.
Voor wat betreft het externe risico van het Amsterdam-Rijnkanaal geldt dat het groepsrisico ruim 1.000 x lager is dan de oriëntatiewaarde. Hierbij geldt dat zowel de kans van optreden van een incident als het aantal slachtoffers zeer gering is. Gelet op dit zeer beperkte risico is het aanvaardbaar om binnen het invloedsgebied van het Amsterdam-Rijnkanaal een zeer kwetsbaar gebouw te situeren.
De realisatie van de basisschool verandert de bereikbaarheid en de mogelijke bestrijdbaarheid van een incident niet. Bij de verdere uitwerking van het bouwplan moet aandacht besteed worden aan het veilig kunnen ontvluchten van de locatie in geval van een dreigende ramp (handelingsperspectieven en vluchtwegen) en dit moet afgestemd worden met de Veiligheidsregio.
5.6.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
5.7 Conventionele Explosieven
5.7.1 Kader
In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Daarom moet een onderzoek naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE) worden uitgevoerd.
5.7.2 Plansituatie
In 2018 heeft er een vooronderzoek naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven plaatsgevonden. Het vooronderzoek is als bijlage 9 toegevoegd.
Er heeft een inventarisatie van het bronnenmateriaal plaatsgevonden en aan de hand daarvan is een analyse uitgevoerd. Op basis van die analyse is het gehele onderzoeksgebied onverdacht verklaard. Grondroerende werkzaamheden binnen het onderzoeksgebied kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd.
5.7.3 Conclusie
Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling. Het gehele plangebied is onverdacht verklaard.
5.8 Luchtkwaliteit
5.8.1 Wettelijk kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.
5.8.2 Plansituatie
Voor het thema luchtkwaliteit zijn in september 2022 de ontwikkelingen Groenewoud en Papendorp Noord gezamenlijk onderzocht in het kader van de Wet milieubeheer en de ambities van de gemeente Utrecht. In dit onderzoek zijn de aanwezigheid van de rijkswegen en de toename van verkeersstromen als relevant aangemerkt. Op het terrein zijn geen zware milieucategorieën voorzien die een negatieve bijdrage kunnen leveren aan de luchtkwaliteit.
In het onderzoek zijn de maximale, gemiddelde en minimale concentraties stikstof (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) meegenomen. De concentraties stikstof en fijnstof zijn berekend op wettelijke toetsafstand van het plangebied ten tijde van de plansituatie in 2025 en 2030 waarbij de waarden vergeleken zijn met de huidige situatie. Om de berekeningen te kunnen uitvoeren is gebruik gemaakt van het rekenmodel AERIUS lucht 2022. Met de uitvoering van het plan gaat er meer verkeer rijden, met als gevolg dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen toenemen langs meerdere wegen.
Uit het onderzoek blijkt dat voor de voorgenomen ontwikkelingen in Groenewoud en Papendorp-Noord geringe toenames in concentraties NO2, PM10 en PM2,5 verwacht worden. Aangezien de toename past binnen de kaders uit de Wet milieubeheer artikel 5.16 (eerste lid, sub a) worden er geen nadelige milieueffecten verwacht. In 2030 wordt ook voldaan aan de WHO-advieswaarden uit 2005.
5.8.3 Conclusie
Uit het uitgevoerde onderzoek naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling in samenhang met de ontwikkeling Papendorp-Noord blijkt dat voldaan wordt aan de kaders uit de Wet milieubeheer. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 10 bijgevoegd.
5.9 Bodem
5.9.1 Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan, is een 'nieuw' geval. Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
- Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt ten minste functiegericht en kosteneffectief.
- Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen, middels een melding of een vergunning.
- Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet gekeken worden of nabij gelegen grondwaterverontreinigingen hierdoor kunnen verplaatsen, waarbij een saneringsvergunning aangevraagd of melding (eventueel op grond van gebiedsgerichte aanpak Utrecht) gedaan moet worden.
5.9.2 Plansituatie
In het kader van het herontwikkelingsplan Groenewoud zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Dit om te beoordelen of het plangebied geschikt is voor de geplande functie wonen of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelf een bodemsanering noodzakelijk is voordat de het plangebied geschikt is voor woningbouw.
Bodemonderzoek
Het plangebied is op te delen in meerdere locaties, namelijk: ASR-locatie, KWS-locatie, ACU-locatie en gronden van de gemeente. Ter hoogte van deze locaties zijn er bodemonderzoeken uitgevoerd.
- ASR-locatie: Bijlage 11
- KWS-locatie: Bijlage 12 en Bijlage 13
- ACU-locatie: Bijlage 14
- Gronden gemeente: Bijlage 15
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat het grootste gedeelte van he plangebied, alle gronden ten zuiden van het KWS-terrein, geschikt is voor het beoogde woongebruik.
Voor het KWS-terrein geldt dat er sprake is van bodemverontreiniging. In de jaren 90 is een gedeelte van de bodem van het KWS-terrein reeds gesaneerd. Voor de overige gronden, met name de locatie van de huidige asfaltmolen, geldt nog een saneringsopgave. In navolgende afbeelding is weergegeven welk gedeelte gesaneerd is, gesaneerd dient te worden of geschikt is.
Afbeelding 5.3: bodemkwaliteit
5.9.3 Conclusie
Op basis van een kostenraming van het saneren is gebleken dat er sprake is van een haalbaar plan, het staat de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg. In de grondexploitatie is rekening gehouden met de geraamde saneringskosten.
5.10 Natuurbescherming
5.10.1 Wettelijk kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Interim Omgevingsverordening Utrecht.
5.10.2 Plansituatie
In 2022 is er een Quikscan flora en fauna uitgevoerd. Hieronder staan de resultaten uit het onderzoek met de te verwachte effecten, te treffen maatregelen en te nemen vervolgstappen. De quickscan is als bijlage 16 toegevoegd. Ook zijn met een bureaustudie de mogelijk aanwezige soorten van de Utrechtse soortenlijst in beeld gebracht (Bijlage 31).
5.10.3 Conclusie
De Wet natuurbescherming, het beleid van de provincie Utrecht en het beleid van de gemeente Utrecht staat de uitvoering van het plan niet in de weg door:
- het versterken van de stedelijke groenstructuur;
- het treffen van voorzieningen voor de Utrechtse soorten;
- het treffen van maatregelen voor diervriendelijk bouwen;
- het naleven van de gedragscode (Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht);
- het naleven van de wettelijke zorgplicht.
5.11 Bomen
5.11.1 Wettelijk kader
De Wet natuurbescherming stelt dat wanneer bos wordt gekapt, dit binnen drie jaar na de kap dient te worden herplant. Wanneer dat niet op dezelfde plaats kan, dan dient dat elders (compensatie) plaats te vinden. Onder houtopstanden vallen:
- alleen bossen die buiten de ‘bebouwde kom Boswet’ liggen, maar die niet op erven of in tuinen staan;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat, uitgezonderd populieren en wilgen.
Voordat een perceel bos dat onder de Wnb valt wordt gekapt, dient een kapmelding te worden gedaan. Een kapmelding moet minstens één maand voor de kap worden gedaan. Binnen één jaar na melding moet de kap worden uitgevoerd.
5.11.2 Plansituatie
Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour 'houtkap' van de Gemeente Utrecht waardoor de aanwezige boomopstand valt onder de regels van hoofdstuk 6 van dit plan. Nadere toetsing in dit kader is niet noodzakelijk. Een meldings- of ontheffingsplicht voor het verwijderen van de aanwezige boomopstand is niet aan de orde.
In het stedenbouwkundig plan is ernaar gestreefd om zoveel mogelijk bestaand groen te behouden (zie onderstaande afbeelding). Het is echter noodzakelijk om een deel van de bestaande bomen (ca. 237 stuks) te rooien ten behoeve van nieuwe bebouwing, water en infrastructuur. Ondanks de noodzakelijke kap blijven circa 121 bomen behouden. De aantallen die in het stedenbouwkundig plan worden genoemd, zijn gebaseerd op een globale schatting. Later, voor de bomeninventarisatie (zie hierna), zijn de bomen nauwkeuriger geteld.
De wens is om aan de noordzijde van het KWS terrein de bosschage langs de weg - waaronder oude knotwilgen - te behouden en ter hoogte van de toegangswegen richting de nieuwe woonwijk vrij te maken. Daarnaast bestaat het plan om de Mercatorlaan door te trekken richting de aansluiting op de snelweg. Hier zal de laanbeplanting worden doorgezet, maar ook een aantal bomen gekapt moeten worden. Door deze twee ingrepen zullen naar schatting 50 bomen buiten het plangebied gekapt moeten worden.
Er worden met voorgenomen ontwikkeling circa 800 nieuwe bomen aangeplant. De beplanting binnen de bouwblokken is hierbij buiten beschouwing gelaten. Het assortiment aan nieuwe bomen wordt zo gevarieerd mogelijk gemaakt ten behoeve van het vergroten van de biodiversiteit en beperking van schade bij uitval.
Binnen de wijk krijgen deelgebieden een specifieke mix aan boomsoorten waardoor een duidelijke variatie aan sferen ontstaat.
Binnen de gemeente Utrecht geldt voor de kap van bomen met een doorsnede van meer dan 15 cm (gemeten op 1,30 meter hoogte) een vergunningsplicht.
Door Boomtotaalzorg is een onderzoek uitgevoerd waarbij een opname van de bomen in het plangebied heeft plaatsgevonden. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 20 bijgevoegd. Hierbij zijn alle (kapvergunningsplichtige) bomen in kaart gebracht waarbij de kwaliteit is vastgesteld en is onderzoek wat de complicerende factoren zijn die leiden tot kap, behoud of verplaatsing van bomen. Dat is gedaan voor in totaal 410 bomen. Daarvan bleken meer bomen in slechte staat, dan verwacht werd toen het stedenbouwkundig plan werd gemaakt. 279 bomen kunnen niet behouden worden in de nieuwe situatie en worden daarom gekapt. Deze bomen worden gecompenseerd. 131 van de bestaande bomen blijven behouden.
Afbeelding 5.4: bomen
5.11.3 Conclusie
Voor ieder te kappen boom wordt inzichtelijk gemaakt wat de doorsnede van de boom is en waar nodig wordt een kapvergunning aangevraagd. Veel van de bestaande bomen blijven behouden in de nieuwe situatie. Een deel zal ook gekapt moeten worden. De te kappen bomen worden ruimschoots gecompenseerd door het aanplanten van nieuwe bomen binnen het plangebied.
5.12 Water En Klimaatadaptie
5.12.1 Kader
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer.
Beleid
Op rijksniveau en Europees niveau zijn meerdere plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Op grond van de verplichting in de Waterwet om een regionaal waterplan op te stellen heeft de provincie Utrecht de interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht opgesteld.
Het waterbeheer in het plangebied wordt uitgeoefend door Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Het hoogheemraadschap heeft haar beleid vastgelegd in Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 (2021).
Het gemeentelijk beleid inzake water is uitgewerkt in de Visie Water en Riolering Utrecht (vastgesteld in maart 2022) en Programma Water en Riolering Utrecht 2022-2026. In paragraaf 2.3.2.2.5 is nader op dit beleid ingegaan.
Het gemeentelijk beleid inzake klimaatadaptatie is vastgelegd in de Visie klimaatadaptatie. De Visie Klimaatadaptatie Utrecht beschrijft de gevolgen van klimaatverandering voor Utrecht en de wijze waarop Utrecht daar mee wil omgaan. Hoe is en blijft Utrecht een stad die is voorbereid op het veranderende klimaat, waar het in de toekomst prettig is om te wonen, te werken en te verblijven. In paragraaf 2.3.2.2.4 is nader op dit beleid ingegaan.
5.12.2 Plansituatie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, deze is te vinden in bijlage 21. Hieronder wordt kort ingegaan op het bestaand watersysteem, toekomstig watersysteem en de conclusies en aanbevelingen. Deze staan uitgebreider beschreven in de watertoets.
5.12.3 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder
Met het uitwerken van de watertoets heeft er afstemming plaatsgevonden met de gemeente Utrecht en met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).
5.13 Archeologie
5.13.1 Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
5.13.2 Gemeentelijke archeologische waardenkaart
Ter bescherming van de archeologische waarden zijn in dit bestemmingsplan regels en gebiedsaanduidingen opgenomen. De archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt hieraan ten grondslag. In de regels die bij de gebiedsaanduidingen horen, is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de archeologieregels in dit bestemmingsplan. De bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht is hiermee geborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
De archeologische waardenkaart is gebaseerd op de bodemkaart, cultuurhistorische en archeologische waarden en verwachtingen en op de kennis en ervaring, opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. De waardenkaart geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van zeer hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting, gebieden van middelhoge archeologische verwachting, gebieden van lage archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist. Op de archeologische waardenkaart zijn deze archeologische rijksmonumenten weergegeven als WA1a. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de gemeente bij meervoudige vergunningsaanvragen wel als bevoegd gezag aangewezen en heeft het Rijk advies- en instemmingsrecht.
Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) zijn gebieden waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden zijn, maar die (nog) niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3) zijn gebieden waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar waarvan de begrenzing nog niet vastgesteld is. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan groot is vanwege historisch-topografische bronnen en landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan middelgroot is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan klein is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden zonder archeologische waarde (WA7) zijn gebieden waar geen archeologische waarden (meer) worden verwacht. Hier geldt geen vergunningsplicht.
5.13.3 Archeologie in het plangebied
Op de waardenkaart staat Groenewoud voor een heel klein deel in het zuidoostelijk deel van het plangebied aangemerkt als een gebied met een hoge verwachting (WA4). Voor een dergelijk gebied is op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek bekend dat er een hoge verwachting is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm. Een ander deel van het plangebied is aangemerkt als een gebied met een middelhoge verwachting (WA5). Voor een dergelijk gebied is op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek of historisch geografisch onderzoek bekend dat er een kans is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm. Een ander deel staat aangemerkt als een gebied met een lage verwachting (WA6). Hiervoor geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m² en dieper dan 50 cm.
Afbeelding: Een uitsnede uit de archeologische waardenkaart:
Oranje is het gebied van hoge verwachting (WA4).
Geel is het gebied van middelhoge verwachting (WA5).
Groen is het gebied met een lage verwachting (WA6).
Vanwege de aanwezige verwachtingen zijn voor dit bestemmingsplan voor Groenewoud archeologische onderzoeken uitgevoerd.
Voor het plangebied is een bureauonderzoek (bijlage 21) en een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd (bijlage 22). Het noordelijke deel van het plangebied van dit bestemmingsplan (het KWS-terrein) is vanwege diepe verstoringen vrijgegeven voor verder onderzoek. Uit het verkennende booronderzoek is gebleken dat in de rest van het plangebied, het zuidelijke deel, archeologische resten te verwachten zijn en dat vervolgonderzoek noodzakelijk was. Om verschillende redenen, zoals de aanwezigheid van ophogingen, is dit deel van het bestemmingsplangebied in drie deelgebieden onderverdeeld (zie onderstaande afbeelding).
In deelgebied 1 en 2 heeft in 2019 een karterend booronderzoek (bijlage 23) plaatsgevonden. Op basis van dit onderzoek is besloten dat in de deelgebieden 1 en 2 een proefsleuvenonderzoek moest plaatsvinden.
In deelgebied 1 moet het proefsleuvenonderzoek nog plaatsvinden. Uit dit onderzoek zal blijken of er nog vervolgonderzoek noodzakelijk is. Dit deelgebied is daarom nog niet vrijgegeven voor ontwikkeling.
In deelgebied 2 heeft in 2019 een proefsleuvenonderzoek (bijlage 25) plaatsgevonden waarbij behoudenswaardige archeologische waarden zijn aangetroffen. Deze zijn door middel van een definitieve opgraving verder onderzocht. Van dit onderzoek moet nog een rapport verschijnen. Deelgebied 2 is voor wat betreft archeologie vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.
In deelgebied 3 (de voormalige P&R Papendorp) is in 2021 een karterend booronderzoek (bijlage 24) uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft (als onderdeel van het definitief onderzoek in deelgebied 2) in 2023 ook een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. In een tussenverslag van 20 januari 2023 wordt vervolgonderzoek door middel van een definitief onderzoek geadviseerd. Hierover is nog geen definitief selectiebesluit genomen. Dit betekent dat deelgebied 3 nog niet archeologisch is vrijgegeven voor ontwikkeling.
Afbeelding: kaart met de ligging van deelgebied 1, 2 en 3.
5.13.4 Conclusie
Het noordelijk deel van het plangebied, het KWS-terrein, is vrijgegeven. Voor de deelgebieden 1, 2 en 3 (in het zuidelijke deel; voor de ligging van de deelgebieden zie bovenstaande afbeelding) is een archeologievergunning onder voorwaarden verleend. Deelgebied 2 is vrijgegeven. Hier is geen verder onderzoek meer nodig. Voor de deelgebieden 1 en 3 zijn de onderzoeken nog niet afgerond. In de vergunning zijn voorwaarden opgenomen voor het benodigde archeologisch onderzoek.
Op basis van proefsleuvenonderzoek is voor deelgebied 3 vervolgonderzoek door middel van een definitief onderzoek geadviseerd. Daarvan zijn nog geen resultaten bekend en voor het deelgebied is nog geen selectiebesluit genomen. Dit betekent dat deelgebied 3 nog niet archeologisch is vrijgegeven voor ontwikkeling. In deelgebied 1 moet nog een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd worden. Op basis van de resultaten van dat proefsleuvenonderzoek zal worden bepaald of een definitieve opgraving in dit deelgebied nodig is. Voor de beide deelgebieden is in dit bestemmingsplan, met gebiedsaanduidingen, geborgd dat de benodigde onderzoeken afgerond en/of uitgevoerd worden. Voor de overige delen zijn die gebiedsaanduidingen niet opgenomen.
5.14 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante kabels en leidingen
Over het plangebied lag een straalverbinding. Op grond van het geldende bestemmingsplan is deze verbinding nog planologisch beschermd en geldt ter plaatse een maximale bouwhoogte van 59 meter ten opzichte van NAP. In het ontwerp is rekening gehouden met deze bouwbeperking. De vrijwaringszone komt met dit bestemmingsplan te vervallen.
Afbeelding 5.9: situering kabels en leidingen
Planologisch geen relevante kabels en leidingen
In de bestaande situatie zijn overwegend langs de randen van het plangebied kabels en leidingen gelegen. Over het algemeen kunnen deze kabels en leidingen zonder problemen gehandhaafd of verwijderd worden. Van belang is de ligging van de leidingen behorende bij het gemeentelijke warmtenet langs het Amsterdam-Rijnkanaal. De voorgenomen ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied hebben geen nadelige gevolgen voor deze leidingen.
5.15 Gezondheid En Kwaliteit Van De Leefomgeving
5.15.1 Kader
In Utrecht streeft men naar een gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').
Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.
5.15.2 Plansituatie
Een gezonde leefomgeving is de belangrijkste voorwaarde voor een succesvolle woonwijk, een plek waar men zich prettig voelt in een gezonde en duurzame leefomgeving. Bij binnenstedelijke ontwikkelingen zijn er altijd reeds aanwezige omgevingsfactoren die invloed hebben op de leefomgeving. Het creëren van een interne gezonde leefomgeving voor mens en dier is daarom het doel.
Een van deze omgevingsfactoren in dit binnenstedelijk gebied is momenteel de asfaltcentrale. Deze nieuwe woningbouwontwikkeling maakt het mogelijk dat de asfaltproductie wordt beëindigd en de bodem wordt gesaneerd. Dit geeft een enorme impuls aan de levenskwaliteit in Groenewoud en aan de direct aangrenzende wijken. Het verplaatsen van de asfaltcentrale biedt de gemeente tevens de mogelijkheid om het direct aangrenzende gebied in Papendorp Noord tot ontwikkeling te brengen.
De visie voor deze woningbouwontwikkeling is daarom: ‘bouwen aan een betere levenskwaliteit’. Deze visie wordt versterkt door gebruik te maken van het ‘levenskwaliteit model’, waarin een aantal keuzes zijn gemaakt die hebben geleid tot de volgende kernkwaliteiten:
- welzijn, ontmoeting & gezondheid;
- mobiliteit;
- natuur, biodiversiteit & gezonde leefomgeving;
- klimaatadaptatie (wordt verder behandeld in paragraaf 5.16);
- energie (wordt verder behandeld in paragraaf 5.16);
- circulariteit (wordt verder behandeld in paragraaf 5.16).
5.15.3 Conclusie
De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de missie van de gezonde leefomgeving. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.
5.16 Klimaat En Duurzaamheid
5.16.1 Kader
Uitgangspunt van de gemeente Utrecht is te streven naar duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving op door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid.
5.16.2 Plansituatie
5.16.3 Conclusie
De conclusie is dat bij de uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling veel aandacht is besteed aan klimaat en duurzaamheid. Uitgangspunt voor Groenewoud is een energieneutrale wijk. De gemaakte keuze in het stedenbouwkundig plan hebben geresulteerd in een GPR-Stedenbouw score van gemiddeld 8,2. Dit heeft ondermeer te maken met de gemaakte keuzes ten aanzien van de inrichting van de buitenruimte, maar ook met de in het Stedenbouwkundig plan vastgelegde eisen en opgenomen ambities ten aanzien van cirulair bouwen, MPG- en BENG-score en energieconcept.
5.17 Toegankelijkheid
5.17.1 Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen. Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012.
5.17.2 Plansituatie
In de beoogde ontwikkeling wordt ondermeer rekening gehouden met het aspect 'toegankelijkheid' door ter plaatse van het maaiveld in het openbaar gebied weinig hoogteverschillen te realiseren zodat ook mindervaliden zich goed door de wijk kunnen verplaatsen. Het realiseren van voldoende brede stoepen draagt tevens bij aan de toegankelijkheid van de wijk. Daarnaast zullen er ook extra invalideparkeerplaatsen op straat worden gerealiseerd waardoor mindervaliden dicht bij hun woning of bestemming kunnen parkeren. De hoger gelegen Kanaaldijk zal middels hellingbanen toegankelijk zijn.
Door de grote diversiteit aan type woningen die binnen het plangebied gerealiseerd zullen worden, ontstaat de mogelijkheid om binnen de wijk van woning te veranderen waardoor de wijk levensloopbestendig is.
Voor het bouwen van gemeentelijke openbare gebouwen (zoals de beoogde school binnen het plangebied) geldt de Utrecht Standaard Toegankelijk. Daarnaast moeten gebouwen ook voldoen aan het Bouwbesluit.
5.17.3 Conclusie
Door middel van de uitgangspunten die gehanteerd worden bij de inrichting van de openbare ruimte en verscheidenheid aan typologie woningen zal Groenewoud een voor ieder toegankelijke wijk worden.
5.18 Windhinder
Er is geen formele, landelijke vastgestelde eis voor windhinder en windgevaar. Wel wordt voor de beoordeling veelal gebruik gemaakt van de NEN 8100. De NEN 8100 (norm voor windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving) geeft aan wanneer er aanleiding is om onderzoek te doen naar windhinder. Onderzoek naar windhinder is noodzakelijk bij een bouwhoogte van meer dan 30 meter.
Binnen het bestemmingsplan is op één plek (in de noordoost hoek van het plangebied) een bouwhoogte hoger dan 30 meter toegestaan. Voor de ontwikkeling van hoogbouw (bouwhoogte 30 meter en hoger) op deze locatie zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar windhinder en windgevaar. De vormgeving van de gebouwen van 30 meter en hoger binnen het plangebied is nog niet bekend. De beoordeling aan de hand van de eisen en bepalingsmethoden voor de toetsing van het lokale windklimaat in de gebouwde omgeving op loop- respectievelijk verblijfsniveau in relatie tot het effect van wind op voetgangers (NEN 8100) is pas mogelijk wanneer bouwplannen voor gebouwen op binnen het plangebied concreter vorm krijgen. Op dat moment kan worden beoordeeld in hoeverre windhinder aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen (maatwerk) in de concrete bouwplanontwikkeling om eventuele effecten terug te dringen.
Bovenstaande werkwijze is in dit bestemmingsplan verankerd door het opnemen van een vergunningplicht. Daarvoor moet onderzoek naar windhinder en windgevaar worden uitgevoerd, voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend voor een gebouw dat 30 meter of hoger is. In het uiterste geval kan het daarbij gaan om een windtunnelonderzoek. Voor verschillende type plekken rondom het gebouw moet met onderzoek aangetoond worden dat aan maximale niveaus voor windhinder niet overschreden worden. Voor de maximale waarden is aangesloten op de beoordelingssystematiek uit NEN 8100.
Als, voor gebouwen die hoger zijn dan 30 meter, maatregelen nodig zijn om windhinder en windgevaar te voorkomen, kunnen daarvoor (maatwerk)voorschriften worden opgenomen in de omgevingsvergunning.
5.19 Bezonning
Er bestaan geen wettelijke normen en eisen met betrekking tot de bezonning. Om de kwaliteit van de leefomgeving te borgen worden voor dit plan minimumeisen voor de gevels en bezonning van de straten, pleinen en parken, binnenterreinen en openbare ruimte tussen gebouwen gesteld. De voorgenomen ontwikkeling is qua bezonning getoetst aan de volgende normen:
Gevels
Als basis geldt voor de gebouwen de lichte TNO-norm van minimaal 2 uur bezonning van de gevel per dag in de periode februari-oktober. Deze normen zijn alleen van toepassing op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen nooit direct zonlicht.
Openbare ruimte
Voor openbare ruimtes zijn geen TNO-normen voorhanden. Verblijfsplekken zoals terrassen en speelplekken hebben voldoende zonlicht nodig, daarom is
het streven om deze ruimtes zo veel mogelijk schaduwvrij te houden.
Resultaten bezonningstudie
Uit de uitgevoerde bezonningstudie blijkt de gevels van de woningen in Groenewoud voldoende zonlicht zullen ontvangen. Aandachtspunten zijn de binnenste hoeken van de appartementen langs de Mercatorlaan en een bouwblok in de KWS-buurt. De eerste meters van de begane grond en eerste verdieping ontvangen minder dan 2 uur direct zonlicht. Hier zal bij de indeling van het gebouw rekening mee moeten worden gehouden. Bijvoorbeeld door hier het trappenhuis of bergingen te plaatsen, of door het appartement meerzijdig georiënteerd te maken.
Alle openbare ruimtes in Groenewoud, zoals het kanaalpark, de retentiezone en de pleinen in de KWS-buurt ontvangen voldoende zonlicht. Ook is te zien dat de belangrijkste verblijfsplekken, zoals de noordzijde van het Hallenplein en het centrale park op beide meetmomenten veel zonlicht ontvangen. Een deel
van de kleinere speelplekken, met name in de smallere straten, ontvangen minder zonlicht in de lente en herfst.
Conclusie
Uit de bezonningsstudie blijkt dat zowel de buitenruimtes als de gevels van de geplande bebouwing voldoen aan de gestelde eisen. Wel bestaat er een aantal aandachtspunten voor het ontwerp. De bezonningstudie is als bijlage 27 bijgevoegd.
5.20 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied Groenewoud. Met betrekking tot dit plangebied faciliteert dit bestemmingsplan de ontwikkeling van een energieneutrale en duurzame wijk met wonen, maatschappelijke en commerciële functies en bijbehorende voorzieningen.
6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid
De gehele grondexploitatie wordt gevoerd door de initiatiefnemer. De ontmanteling, verplaatsing en sanering van de asfaltcentrale tot woonrijpe grond is onderdeel van de grondexploitatie. De gemeente brengt haar gronden in tegen getaxeerde residuele waarde. De gemeentelijke plankosten zijn tevens onderdeel van de grondexploitatie. De initiatiefnemer draagt het ontwikkelrisico. De kosten worden met name bepaald door het bouw- en woonrijp maken, hoge kosten in de grondexploitatie, het energiesysteem en de overige diverse (conform de gemeentelijke beleidsuitgangspunten) wensen en eisen. In de anterieure overeenkomst zijn de financiële afspraken vastgelegd.
6.1.3 Economische uitvoerbaarheid
Utrecht groeit sneller dan verwacht. In 2030 wonen er meer dan 400.000 mensen in Utrecht. Vanwege de geprognosticeerde groei van Utrecht en de aantrekkende woningmarkt wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan Groenewoud voldoende aannemelijk geacht.
6.1.4 Kostenverhaal
In dit bestemmingsplan maakt de gemeente aangewezen bouwplannen (conform artikel 6.2.1 Bro) mogelijk, en geldt dus de verplichting tot kostenverhaal. In de anterieure overeenkomst zijn met eigenaren in het plangebied afspraken gemaakt over dit kostenverhaal inclusief voor eventuele planschadevergoedingen. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd, en is er geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Participatieproces
Groenewoud is een nieuwe wijk die voor en door de inwoners van Utrecht wordt gerealiseerd. De wijk moet niet alleen fysiek aansluiten op haar omgeving, maar ook aansluiten op de wensen van toekomstige bewoners en betrokkenen. In september 2018 is daarom een participatieavond georganiseerd om de eerste ideeën en schetsen met de betrokkenen en belangstellenden te bespreken.
Hiervoor zijn relevante Utrechtse belangengroepen, Vereniging Parkmanagement Papendorp, de gemeenteraad, de wijkraad van Kanaleneiland en de direct aangrenzende eigenaren en exploitanten uitgenodigd. Dit met het doel om de ideeën en wensen van toekomstige bewoners, omwonenden en andere belanghebbenden mee te kunnen nemen in de planvorming voor deze woonwijk.
Er is gesproken over belangrijke thema’s als duurzaamheid & gezondheid, levenskwaliteit, mobiliteit, landschap, beeldkwaliteit en een eventuele tijdelijke invulling van de asfaltcentrale. Het was een succesvolle avond met circa 50 belangstellenden, waar veel inspiratie en goede ideeën naar voren kwamen. Belangstellenden waren van verschillende aard, zoals potentiële toekomstige bewoners, een raadslid, belangengroepen en nieuwsgierige mensen. Hieruit heeft zich een Klankbordgroep van 6 personen gevormd waar regelmatig afstemming mee is geweest. Ten behoeve van de afstemming is separaat gesproken met meerdere direct betrokken partijen zoals Rijkswaterstaat, ODMH en Vereniging Parkmanagement Papendorp. In oktober 2019 is de laatste klankbordbijeenkomst geweest waarin de planvorming is teruggekoppeld en toegelicht. Op veel hoofdthema’s zijn suggesties overgenomen.
Er is ook uitvoerig gesproken over de tijdelijke invulling van de asfaltcentrale en mogelijke initiatieven.
6.2.2 Communicatie & vervolg participatie
Tijdens het opstellen van het Stedenbouwkundig Plan was er een hoge betrokkenheid van belangstellende burgers en omliggende bedrijven. In het vervolgtraject worden aangrenzende belanghebbenden - zoals Vereniging Parkmanagement Papendorp, (toekomstige) bewoners, omwonenden - en andere belanghebbenden - zoals Rijkswaterstaat en wijkplatforms - geïnformeerd over de ontwikkeling van Groenewoud. Dit gebeurt middels nieuwsbrieven, een website, bijeenkomsten en/of andere media-vormen. Er wordt op zoveel mogelijk momenten ruimte gegeven voor inbreng van toekomstige bewoners. Bijvoorbeeld bij de invulling van het gebied rondom het nog op te richten informatiecentrum op het terrein van de huidige asfaltcentrale.
6.2.3 Toekomstige bewoners
Gedurende de opstalontwikkeling wordt veel ruimte geboden voor inbreng van de toekomstige bewoners. Hier wordt op verschillende manieren invulling aan gegeven door woonwensen te inventariseren middels digitaal enquêteren, bewonersbijeenkomsten, informatiemarkten en individuele gesprekken.
Deze wensen worden onderdeel van de opdracht van de architect. Hierdoor wordt marktgericht ontwikkeld, waarmee de betrokkenheid wordt vergroot. De mate van participatie per doelgroep en woonblok varieert.
Niet alleen in de opstal, maar ook in de openbare ruimte wordt inbreng van de toekomstige bewoners gevraagd. Er is een aantal plekken aangewezen waar nog geen definitief inrichtingsplan wordt gemaakt alvorens de omliggende woningen zijn verkocht. Bewoners mogen middels bijeenkomsten meedenken en hun wensen kenbaar maken bij de landschapsontwerper.
6.2.4 Placemaking tijdelijke invulling KWS asfaltcentrale
Het terrein van de asfaltcentrale heeft een bijzondere belevingswaarde. De geschiedenis van deze maakindustrie is in alle facetten aanwezig op het terrein. Naar verwachting zal de asfaltcentrale na beëindiging enige tijd functieloos zijn. Dit kan kort voor, of eventueel na de sanering en afhankelijk van de huidige bezetting zijn. Indien mogelijk en wanneer de omstandigheden het toelaten, wordt het terrein van de asfaltcentrale ingezet voor placemaking. Een broedplek voor creatieve ideeën, makers en recreatieve gebruikers. Hier wordt gezocht naar invullingen die een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid en het genot van de Utrechtse inwoners. Hieronder staat een weergave van de ideeën die met het ontwikkelteam en de geïnteresseerden van de participatieavond naar voren zijn gekomen, aangevuld met ideeën en initiatieven om een impuls te geven aan het thema circulariteit.
Bovenal dient het een plek te worden die gerund wordt door de lokale ondernemers en organisch vanuit intrinsiek enthousiasme groeit en aanpasbaar blijft.
Maakstudio’s
Een meubelwerkplaats, een hobbywerkplaats voor klussers en/of een bouwspeelplaats, klimtoren of huttendorp voor kinderen. Daaraan wordt gewerkt in een consortium met onder andere een industrieel ontwerper/maker voor het mogelijk maken van een maakplaats met een actieve rol in circulair materiaalgebruik binnen Utrecht. Ook valt te denken aan gebruik van (afval)hout uit Groenewoud voor het maken van vogelhuisjes, schuttingen, picknickbanken enzovoorts. Maar bijvoorbeeld ook aan het ‘verzamelen’ van kubels betonmortel voor de vervaardiging van betonnen elementen, die in de openbare ruimte van de wijk ingezet kunnen worden als bijvoorbeeld speelplaats. Door de komst van een maakplaats wordt invulling gegeven aan de ambities uit het Coalitieakkoord Utrecht 2018-2022 ‘Ruimte voor Iedereen’.
Horeca en flexibele bedrijfsruimte
Horeca is een befaamde katalysator waardoor diverse functies verbonden kunnen worden en kunnen excelleren. Hiervoor wordt een plek gecreëerd in de Hallen, gecombineerd met flexibele kantoorruimtes en vergaderplekken. In Papendorp is veel behoefte aan extra horeca faciliteiten die inspelen op de mogelijkheid om borrels, festiviteiten maar ook flexibele vergaderingen te organiseren op een inspirerende plek. Op de locatie van de asfaltcentrale liggen hier bij uitstek enorme kansen om invulling te geven aan deze behoefte.
Het concept gaat ‘De Asfaltcentrale’ heten en het wordt een interessante plek waar voor jong en oud écht iets te beleven valt.
Verkoop- en informatiecentrale
Persoonlijk contact met potentiële bewoners, stakeholders en andere partijen is in onze visie buitengewoon belangrijk om tot een goede aankoopbeslissing te komen, of om als stakeholder goed en volledig geïnformeerd te zijn. Daarom zal er in de Hallen, nabij de placemaking en op de projectlocatie, een verkoop- en informatiekantoor opgericht worden. Hier kan iedereen terecht met vragen en suggesties bij de gastheren of -vrouwen die het project volledig kennen. Het project en de deelprojecten zullen gevisualiseerd worden middels de modernste technieken, waardoor het niet alleen informatief is, maar het ook een beleving zal worden om er te komen.
Cultuurlab
Eén van de hallen blijft flexibel inzetbaar, met name bedoeld om ruimte te bieden aan culturele, kunstzinnige en maatschappelijke initiatieven. Te denken valt aan een muziekpodium, atelier, studio of oefenruimte voor professionals en amateurs. Samen met bijvoorbeeld lokale initiatieven, kunstenaars en artiesten.
Circulaire broedplaats annex circulariteitshub en bouwhub
Met de gemeente en geïnteresseerde partners zoeken we de samenwerking om een circulaire broedplaats te creëren om zo tot innovaties te komen die in de wijk toegepast kunnen worden. Daarnaast moedigen wij een circulariteitshub aan, waar de samenwerking met afvalverwerkers en bouwers die een circulair verwerkings- en bouwproces hebben mogelijk is. Voorgaande kan onderdeel uitmaken van een veel breder inzetbaar concept in Utrecht. De hub, maakstudio’s en andere bedrijven en instellingen maken onderdeel uit van een Living LAB. Daarnaast kunnen in het Living LAB alternatieve mogelijkheden verder onderzocht worden, zoals bijvoorbeeld demontabel bouwen, houtbouw, energienota-nul of natuurinclusief bouwen, maar voornamelijk voor alle innovaties die momenteel nog niet bekend zijn. De Bouwhub is een samenwerking tussen de Gemeente Utrecht en VolkerWessels, waarbij door slimme toepassing van logistieke processen en efficiënte inzet van vervoer (volle vrachten) dagwerkpaketten en afgemeten bouwmaterialen ‘just in time’ op de bouwplaats geleverd worden. Dit vanaf een gecoördineerde en gemonitorde plek aan de rand van een stad (zoals op de Asfaltcentrale).
Fietsroute startpunt en jogroutes
Het KWS-terrein wordt het startpunt voor fiets- en jogroutes, zowel de stad in als de stad uit; richting Leidsche Rijn, Breukelen, Nieuwegein, Montfoort en Amsterdam.
6.2.5 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van verschillende instanties is een vooroverlegreactie ontvangen. Navolgend worden de reacties weergegeven en beantwoord.
Provincie Utrecht
- Vergunning Asfaltcentrale Utrecht
De provincie vraagt inzicht omtrent de milieuvergunning van de Asfaltcentrale Utrecht. Het intrekken van de milieuvergunning is van de belang voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Reactie gemeente
Over dit vraagstuk hebben verschillende overleggen tussen de gemeente, initiatiefnemer en ook de provincie plaatsgevonden. De uitdrukkelijke wens is om de milieuvergunning pas (deels) in (te laten) trekken op het moment dat onderhavig bestemmingsplan onherroepelijk is, dit is ook zo contractueel vastgelegd in de overeenkomst tussen de vergunninghouder KWS en de initiatiefnemer Loostad Vastgoedontwikkeling. Op dat moment bestaat pas definitieve zekerheid omtrent de bouwtitel ter plaatse van het plangebied. Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te verankeren is ervoor gekozen om middels een voorwaardelijke verplichting vast te leggen dat woningen pas vergund kunnen worden, nadat de milieuvergunning voor de werkzaamheden die behoren tot de asfaltproductie ingetrokken is.
- Geluidzone industrielawaai
De provincie vraagt inzicht omtrent de geluidzone industrielawaai van het industrieterrein Hooggelegen.
Reactie gemeente
Met het wijzigen van de bestemming van de KWS-locatie (waaronder de locatie van de asfaltcentrale) van "Bedrijventerrein" naar "Wonen" wordt het industrieterrein, voor zover gelegen binnen het plangebied Groenewoud, gedezoneerd. De enige 'grote lawaaimaker' die dan nog overblijft betreft Nedal. De nieuwe geluidzone die gevormd wordt door de bedrijfsactiviteiten van Nedal kent geen overlapping met het plangebied van Groenewoud. De gemeente zal de nieuwe geluidzone vastleggen in het bestemming of omgevingsplan voor de locatie Papendorp-Noord en/of via bijvoorbeeld een parapluherziening.
- Bodemsanering
De provincie Utrecht vraagt inzicht in op welke wijze en welke termijn de benodigde bodemsanering uitgevoerd gaat worden.
Reactie gemeente
De benodigde sanering zal gefaseerd worden uitgevoerd. De wijze van sanering zal grotendeels plaatsvinden door middel van het nagenoeg volledig verwijderen van de aanwezige fundatielaag en de puinhouden grondlaag tot het oorspronkelijke maaiveld. In bijlage 28 van de toelichting wordt de wijze en de fasering van de sanering nader toegelicht.
- Stikstofdepositie realisatiefase
De provincie Utrecht vraagt aandacht voor de stikstofemissie in zowel de gebruiks- als de realisatiefase van het project.
Reactie gemeente
Op het moment van het vooroverlegverzoek was het stikstofonderzoek nog niet afgerond. Ter onderbouwing van het ontwerpbestemmingsplan is gebruikmakend van de meest recente versie van de AERIUS-calculator de stikstofdepositie in zowel de gebruiks- als de realisatiefase berekend. Hieruit blijkt dat het projecteffect, inclusief saldering, in beide fasen niet groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is dan ook niet nodig. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de rapportage van het stikstofonderzoek dat als bijlage 18 bij de toelichting is bijgevoegd.
- Haalbaarheidsonderzoek 1.800 woningen
De gemeenteraad heeft op 1 december 2022 bij de behandeling van het Stedenbouwkundig plan Groenewoud besloten om een haalbaarheidsonderzoek uit te laten voeren naar het ophogen van het maximale woningbouwaantal binnen het plangebied naar 1.800 woningen. De provincie vraagt zich af of deze mogelijke ophoging onderdeel uitmaakt van onderhavig bestemmingsplan.
Reactie gemeente
Het uitvoeren van het haalbaarheidsonderzoek naar het ophogen van het maximale woningaantal betreft een separaat proces dat geen onderdeel uitmaakt van onderhavig bestemmingsplan. Mocht hiertoe in de toekomst besloten worden, dan zal hiervoor een nieuw besluitvormingsproces met bijbehorende ruimtelijke procedure (bestemmingsplan of omgevingsplan) doorlopen worden.
Rijkswaterstaat
- Bereikbaarheid en mobiliteit
Rijkswaterstaat spreekt haar zorgen uit over de verkeerskundige consequenties van de cumulatieve effecten van de ontwikkelingen op het omliggende netwerk.
Reactie gemeente
De gemeente heeft een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd naar de netwerkeffecten van de verschillende ontwikkelingen. Deze rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Rijkswaterstaat en de gemeente zijn in nauw overleg over dit onderwerp en daarbij is afgesproken dat er een monitoringsplan opgesteld zal om zodoende tijdig te kunnen bij te kunnen sturen om de hoeveelheid autoverkeer te kunnen beheersen.
- Geluid
Aangezien bij de door Rijkswaterstaat beoordeelde stukken nog geen rapportage van het akoestisch onderzoek was bijgevoegd, heeft Rijkswaterstaat verschillende inhoudelijke vragen omtrent de geluidbelasting vanwege de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.
Reactie gemeente
Bij het ontwerpbestemmingsplan is de rapportage van het akoestisch onderzoek Wet geluidhinder als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. De gemeente gaat ervan uit dat in deze rapportage alle vragen van Rijkswaterstaat beantwoord worden. Daarnaast wordt opgemerkt dat in de planregels is geborgd is dat aan de normen uit de Wet geluidhinder en/of aan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), volgens het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n),voldaan moet worden.
- Externe veiligheid
Rijkswaterstaat merkt op dat de veiligheidsregio adviseert om zeer kwetsbare gebouwen buiten het invloedsgebied van GF3 stoffen te situeren. De beoogde voor maatschappelijke doeleinden bestemde locatie ligt buiten het invloedsgebied van de A2, maar binnen dat voor het Amsterdam-Rijnkanaal. Rijkswaterstaat vraagt zich af wat het advies van de VRU indeze is.
Reactie gemeente
In een eerste reactie heeft de VRU ook geadviseerd om de school buiten het invloedsgebied van brandbare gassen van zowel de A2 als van het Amsterdam-Rijnkanaal te situeren. De gemeente heeft in onderhavig bestemmingsplan gemotiveerd waarom afgeweken wordt van het advies voor wat betreft het invloedsgebied van het Amsterdam-Rijnkanaal. Uit het formele vooroverleg-advies van de VRU blijkt dat ze akkoord zijn met de gemeente keuze en motivering.
- Luchtkwaliteit
Aangezien ten tijde van de beoordeling door Rijkswaterstaat het onderzoek naar luchtkwaliteit nog ontbrak, vraagt Rijkswaterstaat aandacht voor dit aspect.
Reactie gemeente
Ondertussen zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkeling en tevens de cumulatieve effecten van de ontwikkelingen Groenewoud en Papendorp-Noord onderzocht. De rapportage van dit luchtkwaliteitonderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.
- Zones langs Amsterdam-Rijnkanaal
Rijkswaterstaat geeft aan dat de beschermingszone 'Waterstaat - Waterkering' op de verbeelding van het bestemmingsplan te breed is opgenomen.
Reactie gemeente
Naar aanleiding van deze reactie is de zone 'Waterstaat - Waterkering' aangepast.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
- Waterparagraaf
HDSR verzoekt om in de toelichting eenduidig de waterschapseisen ter vermelden. Daarnaast vraagt HDSR om in de toelichting nader in te gaan op de knijpconstructie die benodigd is om afwenteling van hemelwater te voorkomen.
Reactie gemeente
De toelichting is aangepast in de zin dat nu uniform de waterschapseisen, specifiek dat 80 mm neerslag niet mag leiden tot schade, vermeld zijn.
De exacte uitvoering van de knijpconstructie wordt in een later stadium van de planvorming uitgewerkt. Dit wordt meegenomen in het VO inrichtingsplan dat spoedig ter goedkeuring aan HDSR wordt voorgelegd. In de toelichting is hierover nu het volgende opgenomen:
"Om afwenteling van de afvoer van hemelwater op de omgeving te voorkomen zal er op de grens van het plangebied in aansluiting op het watersysteem van Papendorp Noord een overstortvoorziening met knijpconstructie gerealiseerd worden. In overleg met HDSR wordt de exacte situering en uitvoering van deze constructie nader uitgewerkt."
- Juridische borging waterberging
HDSR verzoekt om de voorziene waterbergings- en infiltratievoorzieningen in de planregels op te nemen.
Reactie gemeente
Gelet op de omvang van het plan en de gefaseerde uitvoering is het niet wenselijk om nu voorziene waterbergings- en infiltratievoorzieningen in de planregels vast te leggen. Om de eisen van HDSR planologisch te borgen, zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen waarmee er voor gezorgd wordt dat bij concrete bouwaanvragen beoordeeld wordt of voldoende waterbergingsvoorzieningen gerealiseerd worden.
Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
De VRU constateert dat eerdere adviezen over dit bestemmingsplan overgenomen zijn dan wel gemotiveerd is waarom de gemeente Utrecht voor een andere invulling kiest. De VRU heeft nog twee aandachtspunten:
- Bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid
De VRU vraagt bij de verdere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte nog aandacht voor bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid.
Reactie gemeente
Dit advies wordt ter harte genomen en de detaillering van deze aspecten zal in overleg met de VRU plaatsvinden.
- Omgevingswet
Indien het doel is om met dit bestemmingsplan voor te sorteren op de Omgevingswet, wordt geadviseerd paragraaf 5.6 van de Toelichting uit te breiden met toetsingen aan de relevante artikelen uit het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Reactie gemeente
In de aanloop naar de Omgevingswet verkent de gemeente de mogelijkheden van die wet met projecten waarin een bepaald facet van de Omgevingswet nader wordt bestudeerd. Op beleidsniveau is de eerste omgevingsvisie voor de gemeente Utrecht samengesteld uit het al geldende beleid en waar nodig aangevuld met nieuw beleid. Het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Groenewoud" is een project waarin vooruitlopend ingespeeld wordt met het nieuwe instrument omgevingsplan.
De regels worden in de geest van de Omgevingswet vormgegeven: minder regels, duidelijkere regels en de 'activiteiten' staan centraal. Waar nodig worden de teksten van het plan verbonden met geometrische data.
Voor het overige wordt in onderhavig bestemmingsplan de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de nu geldende wet- en regelgeving.
Hoofdstuk 7 Juridische Plantoelichting
7.1 Algemeen
7.1.1 Wettelijke grondslag
7.1.2 Vooruitlopen op de Omgevingswet
7.1.3 Structuur van de regels
In Hoofdstuk 1 Inleidende regels van de regels staan de gebruikelijke artikelen van een bestemmingsplan: een artikel waarin de verklaring van de begrippen staat en een artikel waarin staat hoe gemeten moet worden.
De regels over functies (bestemmingen) staan in Hoofdstuk 2 Functies.
De regels over activiteiten zijn verdeeld over vier algemene hoofdstukken van de regels:
- Hoofdstuk 3 Bouwen en slopen
- Hoofdstuk 4 Gebouwen en locaties gebruiken
- Hoofdstuk 5 Grondwerk
- Hoofdstuk 6 Beheer van natuur, flora en fauna
In Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels staat het overgangsrecht voor gebruik en bouwen. Ook is in dit hoofdstuk opgenomen op welke manier naar het bestemmingsplan kan worden verwezen.
7.1.4 Afwijken van het bestemmingsplan
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan met een vergunning afgeweken worden van de regels van het bestemmingsplan. De Wabo geeft in artikel 2.12 drie manieren voor het verlenen van de vergunning om te mogen afwijken:
- 1. de reguliere procedure voor het afwijken op grond van regels die in het bestemmingsplan zelf staan (Wet ruimtelijke ordening) en voor de vergunning voor een activiteit die op grond van de regels vergunbaar is (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet);
- 2. de reguliere procedure voor het afwijken voor een activiteit die valt onder een categorie van de lijst van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
- 3. als het bovenstaande niet van toepassing is: er moet een ruimtelijke onderbouwing gemaakt worden en de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd.
Het is dus altijd mogelijk om een vergunning aan te vragen om van de regels van het bestemmingsplan af te wijken. Onder de Omgevingswet blijft deze systematiek min of meer hetzelfde, waarbij het volgen van de reguliere vergunningprocedure, het uitgangspunt is.
Er is een duidelijk verschil tussen methode 1 enerzijds en de methodes 2 en 3 anderzijds. Bij de vergunningverlening volgens methode 1 toetst het college van burgemeester en wethouders de aanvraag alleen aan de regels van het bestemmingsplan (en eventuele beleidsregels). Als de aanvraag past, kan het college de vergunning verlenen. Het college bekijkt dus niet of de aanvraag voldoet aan de Wet ruimtelijke ordening, omdat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan die toets al gedaan heeft. Wel zal het college de verschillende belangen die spelen van de afwijken op grond van de regels in het bestemmingsplan afwegen. Bij de methodes 2 en 3 is dat anders en zal het college uitgebreider onderzoeken of het afwijken wel wenselijk is.
7.1.5 Bedrijfsactiviteiten en functiemenging
Bedrijfsactiviteiten kunnen effect hebben op de leefomgeving door uitstoot van stoffen, aantrekking van verkeer of door geluid. Aan de hand van het mogelijke effect heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een lijst opgesteld met bedrijfstypen. Per type is aangegeven hoe groot de afstand tussen zo'n bedrijfstype en een gevoelige functie, zoals wonen of onderwijs, moet zijn voor een goed woon- en leefklimaat bij de gevoelige functie.
Voor bedrijvigheid in een woonwijk wordt de planologische term 'functiemenging' gebruikt. Bij functiemenging gaat het vaak om bedrijfsactiviteiten die in of bij een woning plaatsvinden. Deze activiteiten mogen het woon- en leefklimaat dan niet of nauwelijks verstoren. Aan de hand van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving, wordt bekeken welke bedrijven passend kunnen zijn in de woonomgeving. De lijst is als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan opgenomen.
7.2 Begrippen En Meten (Hoofdstuk 1 Van De Regels)
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
7.2.1 Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen die een verduidelijking nodig hebben uitgelegd.
7.2.2 Artikel 2 Meten en berekenen
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten, als er in een regel een maat staat, zoals een bouwhoogte. Ondergeschikte overschrijdingen zijn toegestaan, zoals voor zonnepanelen.
7.2.3 Anti-dubbeltelregel
De verplichte "Anti-dubbeltelregel" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in Artikel 2 Meten enberekenen, lid 2.5 Anti-dubbeltelregel, opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten. Als een bewoner bijvoorbeeld 60% van zijn tuin mag volbouwen en dat ook heeft gedaan, ontstaat een nieuwe tuin. Deze regel verhindert dat de bewoner nu ook weer 60% van de nieuwe, kleinere tuin mag volbouwen.
7.3 Functies (Bestemmingen; Hoofdstuk 2 Van De Regels)
7.3.1 Inleiding
In Hoofdstuk 2 Functies van de regels zijn bij elke functie (bestemming) regels opgenomen waarin het doel van de functie is vastgelegd.
In het eerste lid van het artikel dat bij een functie hoort, staat de beschrijving van het doel van die functie. De activiteiten die bij een functie horen, worden in de regels vaak globaal beschreven. Niet elke denkbare activiteit is benoemd. Dat kan niet en als het al zou kunnen dan zou het bestemmingsplan onnodig star worden.
Als de regel de functie wonen uitgebreid zou beschrijven, bijvoorbeeld: de functie wonen is bedoeld als een locatie waar personen die deel uitmaken van een huishouden eten, drinken en slapen, is niet duidelijk of je er ook mag gitaarspelen of plantjes mag houden in de vensterbank en ook niet of je een hotel mag beginnen in een huis, want een huishouden op vakantie kan in een hotel eten, drinken en slapen.
Om richting te geven aan de uitleg van de beschrijving van het doel, maken artikelleden die volgen op die beschrijving met voorbeelden duidelijk welke activiteiten bij de functie passen of welke activiteiten in ieder geval niet passen.
De meeste artikelen in dit hoofdstuk hebben dezelfde, vaste opbouw:
- 1. de beschrijving van het doel van de functie,
- 2. regels die voorbeelden geven van passende activiteiten, om het doel te verduidelijken, soms aangevuld met activiteiten die in een speciaal geval zijn toegestaan, bijvoorbeeld op een plek die op de plankaart is aangegeven;
- 3. regels die activiteiten verbieden; het gaat dan om activiteiten die op de locatie van de functie zeker niet wenselijk zijn en waarover geen discussie mag ontstaan of die wel of niet passen bij de functie.
Elke functie heeft in elk geval een regel waarin het doel wordt beschreven. De regels die onder 2 en 3 genoemd zijn, zijn weggelaten, als ze voor een functie niet nodig zijn. Het is bijvoorbeeld wel duidelijk dat een café niet past in de functie Maatschappelijk. De regel 'de activiteit horeca mag niet' is daar niet opgenomen. Bij een andere functie is dat niet zonder meer duidelijk. Daarom kan bij die functie wel een regel met een horecaverbod opgenomen zijn. In Artikel 15 Activiteiten die niet zijn toegestaan, lid 15.2 Activiteiten die in het algemeenniet mogen, staan activiteiten opgesomd die niet mogen op grond van de functie, behalve als de regels bij de functie expliciet aangeven dat de activiteit wel mag. In de regels bij de functies zijn de activiteiten die artikel 15.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies. Een activiteit moet passen bij het doel van functies verbiedt niet nogmaals opgenomen.
De artikelen met regels over een functie die beschermd moet worden, zoals belangrijke leidingen, hebben de volgende opbouw:
- 1. de beschrijving van het doel van de functie,
- 2. bescherming van de locatie; de bescherming bestaat meestal uit regels die de activiteiten bouwen en grondwerk verbieden.
7.3.2 Artikel 3: Gemengd
Deze functie is toegewezen aan de locatie ter hoogte van de oude loodsen op het KWS-terrein. Deze worden getransformeerd naar een locatie waar de bewoners van Groenewoud elkaar kunnen ontmoeten. Mogelijke invullingen hiervoor zijn een restaurant rondom een centrale ruimte, een café, een plaats waar co-working plaats kan vinden of een andere sociaal verbindende functie. Locaties met de functie 'Gemengd' zijn bedoeld voor een combinatie van horeca- en bedrijfsmatige functies. In de planregels zijn de verschillende maximale oppervlaktes (brutovloeroppervlak) vastgelegd waarbij is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 2.150 m2 brutovloeroppervlak mag bedragen. Ten aanzien van de maximaal toegestane oppervlakte aan horeca-functies is een onderscheid gemaakt. Gepland is 1 bedrijfsvestiging in horecacategorie B. Om te voorkomen dat de planregeling te rigide wordt, is ook voorzien in de horecacategorieën D1, D2, D3 en C. Dit betreft maximaal 800 m2 brutovloeroppervlak.
Daarnaast is voorzien in 1 horecavestiging in categorie D2 van maximaal 200 m2 brutovloeroppervlak. De totale oppervlakte van de horecafuncties mag maximaal 800 m2 zijn. In de planregels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om meer horecavestigingen onder voorwaarden toe te staan.
Qua bouwregels is de maximale bouwhoogte vastgelegd.
7.3.3 Artikel 4: de functie Groen
Locaties met de functie 'Groen' zijn bedoeld voor groen met ecologische en recreatieve waarden, die al dan niet deel uit maken van de stedelijke groenstructuur, met de daarbij behorende voorzieningen, vergroting van de leefbaarheid en een gezond leefklimaat. Binnen de functie 'Groen' is ook water toegestaan en er mogen voet- en fietspaden worden aangelegd en veldjes waar honden ongelijnd uitgelaten mogen worden. Auto's horen niet thuis op een locatie met deze functie. Paden voor calamiteiten en voor onderhoud zijn mogelijk gelet op de maatschappelijke noodzaak en het incidentele karakter.
7.3.4 Artikel 5: de functie Maatschappelijk
De locatie met de functie 'Maatschappelijk' is bedoeld voor de oprichting van een school (inclusief gymzaal), kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Daarnaast zijn in het kader van ondergeschikt medegebruik tevens functies toegestaan die vallen binnen de categorie 'maatschappelijk'. Te denken valt aan sportactiviteiten of bijvoorbeeld het geven van muziekles in een klaslokaal. Het medegebruik dient beperkt te zijn tot een ruimte (of ruimten) met een maximum van 30% van het totale bruto vloeroppervlak van het gebouw.
Qua bouwregels is de maximale bouwhoogte vastgelegd en met een bebouwingspercentage is het maximale te bebouwen oppervlak vastgelegd.
7.3.5 Artikel 6: de functie Verkeer - Verblijfsgebied
Locaties met de functie 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bedoeld voor verblijf in de openbare ruimte, gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer, groen en water, en de bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'terras' is tevens een horecaterras behorende bij de in de oude loodsen voorziene horecafunctie(s) toegestaan.
7.3.6 Artikel 7: de functie Water
Locaties met de functie 'Water' zijn bedoeld voor oppervlaktewater, oevers, taluds, ecologie, recreatie en de bijhorende voorzieningen. Het gebruik van het water voor het aanleggen van gebouwen en/of boten ten behoeve van een woon- of bedrijfsmatige functies is expliciet uitgesloten. Bruggen en dergelijke inclusief de verkeersfunctie over deze bruggen zijn ter plaatse van deze functie toegestaan.
7.3.7 Artikel 8: de functie Wonen
7.3.8 Artikel 9: de functie Waterstaat - Waterkering
Ter bescherming van de langs het Amsterdam-Rijnkanaal gelegen waterkering is de functie 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Artikel 9 Waterstaat - Waterkering regelt dat de waterkering met de functie wordt beschermd en dat het bouwen van bouwwerken in deze zone uitsluitend is toegestaan nadat een omgevingsverguning is verleend op basis van de algemene regels van dit plan. De vergunning kan slechts worden verleend nadat advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
7.4 Bouwen En Slopen (Hoofdstuk 3 Van De Regels)
7.4.1 Inleiding
Alle regels over het bouwen zijn in dit hoofdstuk opgenomen. Deze regels gelden voor de hele gemeente gelden. De regels houden rekening met het feit dat ze in combinatie met een ouder bestemmingsplan gelden of die, zoals in dit plan, deel uitmaken van een bestemmingsplan, een 'Chw-plan' (Chw staat voor: Crisis- en herstelwet, zie paragraaf: 7.1.2 Vooruitlopen op de Omgevingswet), dat anticipeert op de Omgevingswet.
In andere hoofdstukken kunnen ook regels staan die voor een bouwer van belang kunnen zijn. Als iemand bijvoorbeeld een bijgebouw bouwt dat past binnen de regels voor het bouwen, maar na de bouw het bijgebouw gebruikt als buurtcafé of als winkel, dan is er toch sprake van strijd met de regels van dit bestemmingsplan.
De artikelen in Hoofdstuk 3 Bouwen en slopen van de regels zijn als volgt ingedeeld: inleidende en algemene bepalingen (Artikel 10 Inleidende bepalingen over het bouwen en hetslopen en Artikel 11 Bijzondere regels over bouwen);
bouwen is toegestaan op grond van het bestemmingsplan (Artikel 12 Bouwen is toegestaan); vergunning nodig voor het bouwen (Artikel 13 Bouwen met vergunning).
7.4.2 Inleidende bepalingen over het bouwen en slopen
De regel in lid 10.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk zorgt ervoor dat dit hoofdstuk in de hele gemeente kan gelden. In de inleiding hierboven is al uitgelegd dat het hoofdstuk dan ook geldt in gebieden waar een ander bestemmingsplan geldt. Dat kan zelfs een oud bestemmingsplan zijn dat in de vorm van een boek met papieren plankaarten is vastgesteld, zoals het bestemmingsplan Binnenstad. In de bestemmingsplannen die tot nu toe werden gemaakt, staan de regels over het bouwen in twee hoofdstukken. Wat je waar mag bouwen staat vrijwel zonder uitzondering in hoofdstuk 2. Per bestemming worden aparte regels gegeven, meestal in het tweede lid. In de bestemming staat ook wanneer burgemeester en wethouders bevoegd zijn om in afwijking van die regels een vergunning geven.
In hoofdstuk 3 van de bestemmingsplannen staan algemene regels over het bouwen. Die regels zijn overigens grotendeels vervangen door het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik, dat de gemeenteraad op 30 november 2017 heeft vastgesteld. Om de regels verder te uniformeren zullen de hoofdstukken 3 tot en met 5 van dit bestemmingsplan te zijner tijd het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik vervangen.
Met de regel in lid 10.1 blijven de regels die in bestemmingsplannen in hoofdstuk 3 staan buiten beschouwing, wanneer deze regels afwijken van de regels die in hoofdstuk 2 aan functies zijn toegekend. Dat is eigenlijk logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel.
De regel in lid 10.2 Nieuwe bouwwerken verbindt het bouwen met de functie van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Wonen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 10.2 moeten worden geweigerd.
7.4.3 Bijzondere regels over bouwen
7.4.4 Bouwen is toegestaan
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van Artikel 12 Bouwen istoegestaan wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.
Het eerste lid, 12.1 Vergunningvrij bouwen beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden. De regel onder 2 spreekt voor zich. Het derde onderdeel verwijst naar bouwregels die gekoppeld zijn aan een functie (bestemming). Op een locatie met die functie is het bouwen dus niet toegestaan. Maar het kan ook zijn dat een functie juist regels bevat waardoor het bouwwerk past in het bestemmingsplan. Dan is het bouwen dus toegestaan.
In lid 12.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Deze regels staan ook al in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking (namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.
Het bouwen van een bijbehorende bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 12.1 Vergunningvrij bouwen). De voorwaarde waar lid 12.3 Bijbehorendbouwwerk dat aan een openbaar gebied grenst verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mag worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kunnen worden. De regels in lid 12.3 Bijbehorend bouwwerk dat aan een openbaargebied grenst beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijhorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.
Afbeelding 7.1: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"
Op grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.
Afbeelding 7.2: percelen aan een steeg of achterom
In lid 12.4 Bouwen in de openbare ruimte staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond van de Wabo zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.
Op grond van de regels in lid 12.4 Bouwen in de openbare ruimte is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:
- het gebouwde, dus het resultaat van de bouw, mag de verkeersveiligheid of de waterveiligheid niet aantasten; het spreekt voor zich dat ook tijdens de bouw gezorgd moet worden voor de veiligheid van het verkeer, maar dat kan bijvoorbeeld met verkeersregelaars geregeld worden;
- het bouwen mag niet in strijd zijn met de beschermende regels voor bijvoorbeeld leidingen;
- het bouwen komt niet in strijd met de toegewezen functie, wat bijvoorbeeld bij de functies Groen en Verkeer en Verblijf betekent dat het bouwen geen aantasting van bomen tot gevolg mag hebben.
In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.
7.4.5 Bouwen met een vergunning
In Artikel 13 Bouwen met vergunning staan de mogelijkheden voor het met een vergunning bouwen in afwijking van regels en voor het bouwen dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het bestemmingsplan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt. Zie ook paragraaf 7.1.4, waarin is uitgelegd hoe de afwijkmethode, methode 1, zich verhoudt tot de andere methodes om af te wijken van regels van het bestemmingsplan. De vergunning die met toepassing van de Crisis- en herstelwet vereist is, volgt ook deze methode 1.
Lid 13.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
De werking van lid 13.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens heeft net als Artikel12 Bouwen is toegestaan, lid 12.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens istoegestaan, tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 12.2, mag op grond van lid 13.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie. Dit lid is een voortzetting van de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik.
Lid 13.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
In lid 13.2 staan de kleine afwijkingen die doorgaans in een apart artikel met als titel 'Algemene afwijkingsregels' in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze regel is een uitbreiding ten opzichte van het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze afwijking betreft een collegebevoegdheid. Deze bevoegdheid hoeft dus niet in alle gevallen toegepast te worden.
Lid 13.3 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
De regel in lid 13.3, onder 1, verwijst naar het vergunningvrije bouwen. De regel in lid 13.3, onder 2, is bedoeld zo min mogelijk belemmeringen op te werpen voor het maken van een mantelzorgwoning in een bestaand of nieuw bijgebouw.
De regel 'voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is' is bedoeld om een onnodig gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid tegen te gaan. Zo is deze afwijkingsmogelijkheid, uitzonderingen daargelaten, niet bedoeld in situaties waarbij de mantelzorg ook met een vergunningvrije aanpassing geregeld kan worden of voor een grotere omvang dan redelijkerwijs nodig is voor de mantelzorgwoning.
Onder 'aantasting van het woon- en leefklimaat' wordt bijvoorbeeld verstaan extra schaduw op het buurperceel of vermindering van privacy. Of die aantasting onevenredig is, moet per geval bezien worden. Van buren mag in dit geval enige tolerantie verwacht worden.
Een vergunning geldt voor de tijd dat de bewoner mantelzorg verleent. Daarna gelden de gewone regels weer. Dat betekent dat het deel dat te groot, waar de vergunning voor verleend was, weer moet worden afgebroken. Ook moeten voorzieningen die van de aanbouw of het bijgebouw een woning maakten weer weggehaald worden.
Lid 13.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn.
Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Als voor het bouwen ook de bodem verstoord wordt of kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 18.4 nodig. Lid 2 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.
7.5 Gebouwen En Locaties Gebruiken (Hoofdstuk 4 Van De Regels)
7.5.1 Inleiding
In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit bestemmingsplan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in Hoofdstuk 3 Bouwen en slopen van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken Hoofdstuk 4 Gebouwen en locaties gebruikenHoofdstuk 5Grondwerk en Hoofdstuk 6 Beheer van natuur, flora en fauna. De regels in Hoofdstuk 5 gaan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. In Hoofdstuk 6 Beheer vannatuur, flora en fauna staan de regels uit de kapverordening. De andere regels over activiteiten staan in Hoofdstuk 4.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet meer in de regels te worden opgenomen.
7.5.2 Activiteiten die niet zijn toegestaan
Artikel 15 Activiteiten die niet zijn toegestaan verbiedt een aantal activiteiten.
15.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
In paragraaf 7.3.1 is uitgelegd hoe het bestemmingsplan duidelijk maakt welke activiteiten passen bij de functie. In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.
15.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 15.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag.
Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de APV in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. Utrecht heeft geen algeheel verbod op prostitutie of seksinrichtingen. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.
Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.
De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.
7.5.3 Algemene regels over de activiteiten in de woning, nieuwe woonruimtes
7.5.4 Horeca als onderdeel van een andere activiteit
In Artikel 17 Additionele horeca en Artikel 19 Ondersteunende horeca in een winkel of verkoopin horeca is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht2018(5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.
7.5.5 Functietoedeling bij kruisende functies
De regels in Artikel 18 Kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten voorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist.
De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.
7.6 Grondwerk: Activiteit In De Bodem (Hoofdstuk 5 Van De Regels)
7.6.1 Hoofdstuk 5 Grondwerk
In hoofdstuk 5 Grondwerk zijn regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. De inhoud van dit hoofdstuk wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.
In de regels van het bestemmingsplan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd eerder 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
7.6.2 Vergunning in verband met de bescherming van een functie
De bescherming van leidingen en waterkeringen worden in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt.
Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit bestemmingsplan de regels die voor meer dan een functie gelden in een hoofdstuk met algemene regels opgenomen. Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat dat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.
Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel 13 Bouwen met vergunning, lid 13.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met defunctie verboden is.
Artikel 21 Bescherming van archeologische waarden
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Verordening op de archeologische monumentenzorg deel uit het van het tijdelijke omgevingsplan dat op grond van de wet ontstaat. Voor de zichtbaarheid van de regels over de archeologie in dat tijdelijke omgevingsplan is het beter om ze alvast in het plan op te nemen.
De regels die de archeologische resten beschermen vloeien voort uit de verplichtingen op grond van het Verdrag van Valletta. In dat verdrag is bepaald dat de landen die meedoen zorgen voor behoud van de archeologische waarden, het liefst door archeologische resten in de bodem te laten zitten.
De gemeente heeft ter uitvoering van het Verdrag van Valletta jarenlang gewerkt met de archeologische waardenkaart waarop de kans op het vinden van archeologische resten is aangegeven. Sinds het vaststellen van die kaart is er veel archeologisch onderzoek gedaan. De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in een nieuwe waardenkaart. De kaart is als Bijlage 33 bij de toelichting gevoegd.
De afstanden en graafdiepten die op de archeologische waardenkaart zijn aangegeven zijn met behulp van onderstaande tabel verwerkt in de regels en op de verbeelding.
verwachtingswaarde, van hoog naar laag | maximale graafdiepte | maximaal te verstoren oppervlakte | |
WA1 (monument) | 0 | 0 m2 | |
WA2 = overige zone - archeologische verwachting - 2 | 30 cm | 0 m2 | |
WA3 = overige zone - archeologische verwachting - 3 | 30 cm | 30 m2 | |
WA4 = overige zone - archeologische verwachting - 4 | 30 cm | 100 m2 | |
WA5 = overige zone - archeologische verwachting - 5 | 30 cm | 500 m2 | |
WA6 = overige zone - archeologische verwachting - 6 | 50 cm | 5000 m2 | |
WA7 | onbeperkt | onbeperkt |
De zones met de laagste nummers worden het zwaarst beschermd in de regels. Die zones zijn bijvoorbeeld toegekend aan locaties in de binnenstad of aan locaties waar de Romeinse weg in de bodem zit. Op plekken waar geen zone is aangewezen, is voor grondwerk geen vergunning nodig ter bescherming van de archeologie.
Binnen de gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als WA6 ontstaat alleen een vergunningplicht bij een initiatief met een zeer grote verstoring. De meeste bouwpercelen zijn veel kleiner dan 5000 m2. Bij het bepalen van de grens van de 'overige zone - archeologische verwachting - 6' is daarmee rekening gehouden door die kleinere percelen buiten de grens van de aanduiding te houden, als het evident is dat zo'n grote verstoring daar niet kan plaatsvinden. Zo wordt voorkomen dat een initiatiefnemer onnodig tegen de signalering van mogelijke archeologische resten aanloopt.
De zones worden aangepast, als uit nader onderzoek blijkt dat er geen of juist meer archeologie op een locatie is.
In lid 21.1 staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan.
In Artikel 21 worden in het eerste en tweede lid enkele categorieën van gevallen van grondwerk aangegeven waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is. Grondwerk dat onderdeel uitmaakt van normaal onderhoud en beheer van een begraafplaats is op basis van de omschrijving in Artikel 21 lid 1 onder 2a niet vergunningplichtig.
7.7 Natuur, Flora En Fauna (Hoofdstuk 6 Van De Regels)
Dit hoofdstuk komt in de voorheen geldende bestemmingsplannen niet voor maar komt uit de APV. Het hoofdstuk wordt gevuld met regels die over het beheer van flora, fauna of natuur gaan. Dat is een onderwerp dat onder de zogenoemde "verbrede reikwijdte" van het plan valt.
7.7.1 Kappen, inleiding
Om te oefenen met het overzetten van verordeningen naar het omgevingsplan zijn de regels uit de kapverordening, dat zijn regels over het kappen van bomen, in dit hoofdstuk geplaatst. Andere onderwerpen volgen na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 22 Aantasten van bomen of andere houtopstanden
Dit artikel gaat over het vellen van een of meer houtopstanden, waarmee ook het kappen een of meer bomen bedoeld wordt. Het artikel geldt in ieder geval voor houtopstanden die binnen de bebouwingscontour houtkap (zie hieronder de toelichting van lid 22.6 zie paragraaf 7.7.6) staan.
Een houtopstand is in de Omgevingswet gedefinieerd als ''een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend''. Dat kunnen ook een of meer bomen zijn. Vellen staat in de Omgevingswet gedefinieerd als ''het rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben''. Ook het kappen van bomen valt dus onder deze definitie. Deze definities zijn verplicht en daarvan kan niet worden afgeweken.
Het doel van de regels over het kappen is het beschermen van houtopstanden, omdat die belangrijke waarde hebben voor van ecologie, cultuurhistorie en voor de leefbaarheid van een straat of buurt. Deze waarden, maar ook de boomwaarde, bepalen of een vergunning verleend kan worden. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de omvang van de boom, de economische waarde, de invloed op de locatie, de conditie van de boom en de manier waarop de boom gepland is.
De regels in dit artikel verbieden het kappen van bomen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. De vergunning kan worden geweigerd als het kappen de bovengenoemde belangen doorkruist. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Als bomen gekapt worden of door andere oorzaken verloren gaan, dan geldt in beginsel een herplantplicht.
Afstandseis erfgrens in het Burgerlijk Wetboek en noodkap
Niet alle regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening zijn opgenomen.
In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek staat dat er geen bomen, heesters of heggen binnen de afstand 2 meter van de erfgrens mogen staan, behalve als de planten lager zijn dan de erfafscheiding, als de eigenaar van het erf van de buren toestemming heeft gegeven of als het erf grenst aan een openbare weg of een openbaar water. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de gemeente in een verordening een kleinere afstand opnemen. Dat heeft de gemeente Utrecht gedaan. Een bestemmingsplan (en ook het omgevingsplan) is geen verordening. Daarom kan de regel over de kleinere afstand niet worden verplaatst en moet dus in de Algemene Plaatselijke Verordening blijven staan.
De regels over noodkap kunnen niet worden opgenomen in het plan, omdat deze onderwerpen over de openbare orde en veiligheid gaan. Deze regels blijven in de Algemene Plaatselijke Verordening. In artikel 7.7.2 onder 2e van de regels is aangeven dat de vergunningplicht vanwege een aanschrijving in geval van noodkap is uitgezonderd.
7.7.2 Vergunningplicht
Lid 22.1 vergunningplicht voor kappen
Op de vergunningplicht gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben betrekking op het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud, het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, het kappen van bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of het kappen van bomen waarvoor een maatwerkvoorschrift is gesteld. Ten slotte geldt een tweetal uitzonderingen die hierna nader wordt besproken.
Lid 22.1 onderdeel 2, onder b
Na 50 jaar zijn de meeste bomen uitgegroeid, volwassen. Voor het kappen van deze bomen die ouder zijn dan 50 jaar geldt altijd een vergunningplicht.
Voor bomen die jonger zijn dan 50 jaar geldt de vergunningplicht alleen als de boom op een perceel staat dat groter is dan 300 m2. Die regel is opgenomen, omdat in het verleden bleek dat vergunningen voor het kappen van een boom niet of nauwelijks werden geweigerd als de boom in een kleine tuin stond. Nu de regel alleen voor grotere percelen geldt, hoeft in 80% van de gevallen die voorheen vergunningplichtig waren geen vergunning meer te worden aangevraagd.
Bij het berekenen van de oppervlakte van een perceel is een aparte regel voor huurwoningen opgenomen, zodat het bij de uitvoering geen verschil maakt of de woning gehuurd of gekocht is. Kadastrale percelen met huurwoningen kunnen namelijk heel groot zijn. Zonder deze nuancering zouden huurders veel vaker een vergunning moeten aanvragen.
Artikel 22 lid 22.1 onderdeel 3
Voor specifieke situaties, namelijk tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen geldt een tijdelijke vergunning die het karakter heeft van een jaarvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een beheerplan. In dit beheerplan moet door de organisatie worden aangegeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij willen vellen en of (want er geldt geen herplantplicht) zij daarbij in herplant of vervanging gaan voorzien. Het beheerplan moet van tevoren door het college worden goedgekeurd. Aan de hand van het beheerplan kan het college bovendien bepalen of de vergunning voor een periode van één, twee of drie jaar wordt verleend. Er kan door het college dus een integrale afweging worden gemaakt waarbij ook de looptijd van de vergunning kan worden betrokken. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Dit terwijl het voor de organisaties het voordeel biedt dat zij vergunningsaanvragen kunnen bundelen.
7.7.3 Beoordeling van de aanvraag
Onderdeel 1: hoofdbomenstructuur als weigeringsgrond
De nota Bomenbeleid Utrecht (pdf; 3,7 MB) maakt deel uit van de Omgevingsvisie Utrecht. Een van de belangrijkste doelen uit het bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur in de stad behouden en waar mogelijk versterken. Bomen in structuren zijn van waarde voor cultuurhistorie, ecologie en landschap. Een boom heeft een hogere waarde wanneer deze deel uitmaakt van een structuur. Bomen in lanen kenmerken zich door forse maten en onderlinge samenhang. Hun belang is daarmee wijkoverstijgend. In Utrecht hebben we de hoofdbomenstructuur aangewezen. Deze is uit de volgende onderdelen opgebouwd:
- De bomen op lijnen en plekken die kenmerkend zijn voor de geschiedenis van de stad vormen de cultuurhistorische structuur.
- Bomen die een belangrijke samenhang vertonen met de omgeving (landschap, infrastructuur en bebouwing) vormen de ruimtelijke structuur.
- De ecologische structuur bestaat uit bomenlijnen die belangrijke verplaatsingsmogelijkheden bieden voor flora en fauna.
In dit bomenbeleid ligt de nadruk op de rol van de bomen, maar de structuur kan uiteraard worden ondersteund door begeleidende beplanting. We willen de bomen uit de hoofdbomenstructuur beschermen, zodat de verbindingen van de structuur in stand blijven. Bomen uit de hoofdbomenstructuur mogen alleen gekapt worden als dat noodzakelijk is. Daarvoor is een goede belangenafweging noodzakelijk. Het verlies aan waarde van de structuur moet gecompenseerd worden.
De principeprofielen in bijlage 2 van De nota Bomenbeleid Utrecht zijn richtinggevend voor ontwerp, onderhoud en beheer. In de principeprofielen staan kenmerken van de verschillende lijnen en structuren aangegeven.
Onderdeel 2: diverse waarden
a. ecologische waarde
Hoe ouder de boom, hoe belangrijker de rol in de ecologische betekenis. Een oude boom heeft meer biomassa en geeft meer leefruimte aan organismen. Bomen zijn ecologisch zeer waardevol als zij in een echte verouderingsfase komen en ook allerlei afbraakprocessen starten. Dat laatste gebeurt in een stedelijke omgeving slechts sporadisch. De ecologische waarde neemt ook toe naarmate het milieu waarin de bomen verkeren meer lijkt op het oorspronkelijke milieu waar de soort zijn oorsprong vindt: de samenhang met een gezond bodemsysteem en met de struik-, kruid- en diersoorten die erbij horen.
Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bomenstructuur geen grote leemten gaat vertonen als gevolg van het vellen van bomen. Bij bomenlanen gaan we uit van een maximaal te overbruggen afstand van 30 meter tussen twee bomen.
Voorbeelden van ecologische waarden:
- de boom biedt een schuil-/broedplaats aan fauna;
- er groeien bijzondere/zeldzame planten op de boom (maretak, korstmossen of andere epifyten);
- er is sprake van een ecologische verbinding voor bijvoorbeeld vogels en insecten, of
- er zijn andere redenen waarom de boom ecologische waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de boom op een open stuk grond staat, de boom is een rustplaats voor vogels en insecten of omdat de boom op buurtniveau een verbinding tussen de bomen in de straat en het achterliggende grasveld vormt.
b. cultuurhistorische waarde
Bomen kunnen verweven zijn met de geschiedenis van Utrecht. Ze helpen de ontstaansgeschiedenis van de stad over de eeuwen zichtbaar te maken.
Voorbeelden van cultuurhistorische waarde:
- de boom is herkenbaar als herdenkings-, of markeringsboom;
- de boom levert een buitengewoon aandeel in de beleving van architectonisch belangrijke gebouwen, of
- de boom heeft om andere redenen cultuurhistorische waarde wat bijvoorbeeld blijkt uit archieven of navraag bij bewoners.
c. ruimtelijke waarde
Bomen hebben ruimtelijke waarde, omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad door de relatie met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht weer te geven, of met de functie of gebruik.
Voorbeelden van ruimtelijke waarden:
- de boom heeft een duidelijke ruimtelijke invloed op wijkniveau;
- de boom is opvallend en indrukwekkend vanwege formaat;
- de boom is beeldbepalend door de mate waarin het beeld van de plek wijzigt door het verwijderen van de boom;
- het verwijderen van een boom veroorzaakt de ervaring van een kale vlakte;
- er zijn andere redenen waarom de boom ruimtelijke waarde heeft bijvoorbeeld in een situatie waarin de boom bijdraagt aan de herkenbaarheid in de wijk: elk kind kent de boom en het speelveld.
d. milieuwaarde
Bomen zorgen voor een eigen microklimaat. Zij dragen op vele manieren bij aan een gezond en veilig woon- werk- en leefmilieu in de stad en zo aan het welzijn van de mens.
Voorbeelden van milieuwaarde:
- de boom speelt een belangrijke rol bij de tijdelijke berging van water;
- de boom is van belang in verband met hoge bebouwingsdichtheid en/of weinig groen in de omgeving van de boom);
- de boom heeft een buitengewone dempende werking op hinderlijke (monotone) geluiden van verkeer of industrie, of
- de boom heeft om andere redenen milieuwaarde bijvoorbeeld omdat het een van de weinige bomen in een straat is en er met het verdwijnen alleen nog het grasveld met omliggende heesters overblijft.
e. boomwaarde
De boomwaarde aan de hand van onderstaande aspecten bepaald:
- de oppervlakte in vierkante centimeters van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;
- de economische waarde;
- de standplaatswaarde;
- de conditiewaarde;
- de waarde van de plantwijze.
7.7.4 Herplantplicht
Artikel 22 lid 22.4 herplantplicht
Sinds 21 november 2018 moet iedere houtopstand die geveld wordt gecompenseerd worden door het planten van bomen en struiken die vergelijkbaar zijn met de gevelde planten. Voor elke boom die wordt gekapt, moet een nieuwe boom of struik worden geplant. Dit noemen we de 'herplantplicht'. De belangrijkste redenen voor deze herplantplicht zijn: het bomenaantal in Utrecht minimaal op peil houden en de mogelijkheid om te kunnen handhaven als er geen herplant plaatsvindt. Binnen 36 maanden na het krijgen van de vergunning voor het vellen moet de beplanting zijn vervangen. Het college kan van deze termijn afwijken als een project heel lang loopt of als er andere redenen zijn die een vervanging binnen 6 maanden complex maken. De nieuwe bomen of andere vormen van groen moeten op de plek waar gekapt wordt geplant worden. Als dat niet kan, in de buurt van de plek waar gekapt wordt en als dat ook niet kan, dan mag het ook ergens anders in de stad. Als vervanging helemaal niet mogelijk is, kan in plaats daarvan een financiële compensatie worden opgelegd voor het verlies van groen. Dit geld wordt gebruikt voor het planten van bomen of groen in Utrecht. De herplant is geslaagd als de gekapte houtopstand duurzaam is vervangen door een andere boom, struik of groen.
Gereedmeldingsplicht
In de vergunningvoorschriften wordt de eis opgenomen dat binnen twee nadat de herplant voltooid is, dat wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. De gemeente controleert of de herplantplicht wordt nageleefd binnen de gestelde termijn. De gereedmeldingsplicht is een belangrijk hulpmiddel voor toezicht en handhaving.
Uitzondering herplantplicht: bosplantsoen, tijdelijke natuur, botanische tuin
Bosplantsoenen zijn houtachtige beplantingen die overwegend bestaan uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en bomenlaag. In plaats van herplant is voor bosplantsoenen 'natuurlijke verjonging' beter. Bij de kap van een boom wordt daarom geen nieuwe boom geplant, maar krijgen zaailingen in de ondergroei kans om uit te groeien tot een grote boom. Dit verhoogt de ecologische waarde van het bosplantsoen.
Tijdelijke natuur is een term vanuit de Wet natuurbescherming. De grondeigenaar heeft vooraf juridische toestemming geregeld op grond van de Wet natuurbescherming om tijdelijk natuur aan te leggen en te onderhouden die de eigenaar later mag verwijderen. Dit wordt bijvoorbeeld toegepast bij bouwprojecten wanneer de grond pas over een aantal jaar ontwikkeld wordt. In de tussentijd heeft het gebied een hoge ecologische waarde. De grote hoeveelheid bomen die zich in de tussentijd spontaan ontwikkelt, is uitgezonderd van de herplantplicht. Hierdoor zorgen we ervoor dat bomen en natuur zich ongehinderd kunnen ontwikkelen zonder de uiteindelijke ontwikkeling van het bouwproject onmogelijk te maken.
De Botanische Tuinen beheren en ontwikkelen hun bomencollectie op basis van cultuurhistorie, onderwijs, onderzoek en natuurbescherming. De kap van oude bomen en het planten van nieuwe bomen wordt al jaren van tevoren bepaald. Vaak wordt de herplantplicht op een andere wijze ingevuld, door van tevoren de nieuwe boom al op te kweken.
Om een uitzondering op de herplantplicht te krijgen, moet de aanvrager een meerjarig beheerplan maken en ter beoordeling voorleggen aan het college. Het doel van het beheerplan is om te beschrijven hoe de waarde van de bomen op peil wordt gehouden. In dit beheerplan moet de aanvrager aangeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij voornemers zijn te vellen en of zij daarbij in herplant gaan voorzien. Aan de hand van het beheerplan kan het college bepalen voor welke periode de vergunning wordt verleend. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Aan het eind van de looptijd van de vergunning wordt het beheerplan geëvalueerd.
7.7.5 Indieningseisen voor een vergunning
De indieningseisen van lid 22.5 zijn overgenomen van artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht. Na invoering van de Omgevingswet zal deze regeling komen te vervallen. De indieningsvereisten moeten dan zijn geregeld in het omgevingsplan.
7.7.6 Bebouwingscontour Houtkap
In lid 22.6 is de aanwijzing van de Bebouwingscontour Houtkap opgenomen die onder de Omgevingswet moet worden aangewezen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De Bebouwingscontour Houtkap is dezelfde als de contour op grond van de Verordening tot vaststelling van de bebouwde kom Houtopstanden 2018. Binnen deze contour is de gemeente volledig bevoegd. Buiten die bebouwingscontour mogen gemeenten ook regels stellen voor die houtopstanden waarover geen rijksregels zijn gesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving (paragraaf 11.3.2). Gemeenten mogen buiten de bebouwingscontour houtkap regels stellen over bijvoorbeeld fruit- en notenbomen, houtopstanden langs wegen en waterwegen en beplantingen in één rij langs landbouwgronden, productiebossen voor houtige biomassa en houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat (art. 11.111, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit is in lijn met de Wet natuurbescherming.
Als het gaat om houtopstanden die wél onder de bescherming van het Bal vallen, kunnen de gemeenten nog steeds regels stellen met andere oogmerken dan die genoemd worden in het Bal. De oogmerken in het Bal zien op natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap kunnen gemeenten dus regels stellen bijvoorbeeld ter bescherming van de cultuurhistorische of recreatieve waarde van een gebied of het voorkomen van visuele hinder of onveilige situaties. Het Bal biedt niet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap met dezelfde oogmerken als de rijksregels (met de oogmerken natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland of het beschermen van landschappelijke waarden). In dat geval kan de gemeente wel het stellen van extra regels aandragen bij de provincie.
7.8 Algemeen Overgangsrecht (Hoofdstuk 7 Van De Regels)
7.8.1 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen. De standaardregels zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.
Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
7.8.2 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, opgenomen. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Chw bestemmingsplan Groenewoud". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.
7.9 Bijlagen Bij De Regels
7.9.1 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
7.9.2 Lijst van horeca-inrichtingen
De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht.
7.10 Handhaving
7.10.1 Doel handhavend optreden
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van dit bestemmingsplan.
Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om vergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een vergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een vergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
7.10.2 Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke kosten op de overtreder worden verhaald.
Het is ook mogelijk om, indien er zonder vergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit.
In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende vergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde vergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Groenewoud
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Groenewoud
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten In De Woonomgeving
Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten
Bijlage 4 Beleidsregel Parkeernormen Auto 2021
Bijlage 4 Beleidsregel parkeernormen auto 2021
Bijlage 5 Mobiliteitsplan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan Groenewoud
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan Groenewoud
Bijlage 2 Utrecht Papendorp Visie Voorzieningen
Bijlage 2 Utrecht Papendorp visie voorzieningen
Bijlage 3 Oplegnotitie Behoefte Hoecavoorzieningen
Bijlage 3 Oplegnotitie behoefte hoecavoorzieningen
Bijlage 4 Verkeerskundig Onderzoek Kruispunten Papendorp
Bijlage 4 Verkeerskundig onderzoek kruispunten Papendorp
Bijlage 5 Verkeerskundig Onderzoek Wegennet
Bijlage 5 Verkeerskundig onderzoek wegennet
Bijlage 6 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling
Bijlage 6 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek
Bijlage 8 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 8 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 9 Vooronderzoek Nge
Bijlage 10 Luchtkwaliteit
Bijlage 11 Nulsituatie Bodemonderzoek Groendewoudsedijk Utrecht - Asr-locatie
Bijlage 11 Nulsituatie bodemonderzoek Groendewoudsedijk Utrecht - ASR-locatie
Bijlage 12 Verkennend En Nader Bodemonderzoek Groenewoudsedijk - Kws-locatie
Bijlage 12 Verkennend en nader bodemonderzoek Groenewoudsedijk - KWS-locatie
Bijlage 13 Aanvullend Bodemonderzoek Groenewoudsedijk - Kws-locatie
Bijlage 13 Aanvullend bodemonderzoek Groenewoudsedijk - KWS-locatie
Bijlage 14 Actualiserend Bodemonderzoek Groenewoudsedijk - Acu-locatie
Bijlage 14 Actualiserend bodemonderzoek Groenewoudsedijk - ACU-locatie
Bijlage 15 Verkennend Bodemonderzoek Inlclusief Asbest Groenewoud - Gronden Gemeente
Bijlage 15 Verkennend bodemonderzoek inlclusief asbest Groenewoud - gronden gemeente
Bijlage 16 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 16 Quickscan flora en fauna
Bijlage 17 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 17 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 18 Mobiliteitsplan
Bijlage 19 Stikstofonderzoek
Bijlage 20 Bomeninventarisatie
Bijlage 20 Bomeninventarisatie
Bijlage 21 Watertoets
Bijlage 22 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 22 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 23 Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 23 Inventariserend veldonderzoek
Bijlage 24 Inventariserend Veldonderzoek - Karterende Fase
Bijlage 24 Inventariserend veldonderzoek - karterende fase
Bijlage 25 Inventariserend Veldonderzoek - Karterende Fase P+r Terrein
Bijlage 25 Inventariserend veldonderzoek - karterende fase P+R terrein
Bijlage 26 Evaluatie- En Selectierapport Proefsleuvenonderzoek Deelgebied 2
Bijlage 26 Evaluatie- en selectierapport proefsleuvenonderzoek deelgebied 2
Bijlage 27 Bezonningstudie
Bijlage 28 Samenvatting Saneringsaanpak Bodemverontreiniging
Bijlage 28 Samenvatting saneringsaanpak bodemverontreiniging
Bijlage 29 Besluit Hogere Waarden Geluid
Bijlage 29 Besluit hogere waarden geluid
Bijlage 30 Overzicht Verkeersintensiteiten Papendorp En Groenewoud
Bijlage 30 Overzicht verkeersintensiteiten Papendorp en Groenewoud
Bijlage 31 Inventarisatie Utrechtse Soorten
Bijlage 31 Inventarisatie Utrechtse Soorten
Bijlage 32 Memo Slagschaduw Papendorp En Groenewoud
Bijlage 32 Memo slagschaduw Papendorp en Groenewoud