Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark
Bestemmingsplan - Utrecht
Onherroepelijk op 22-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 (raam)prostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats;
1.2 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 additionele horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.5 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.6 antennedrager:
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.7 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.
1.8 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 atelier:
werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen
worden.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.12 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.13 besluit Hogere waarde:
besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
1.14 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.
1.15 bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige legale gebruik.
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPLANGZAAMVERKEERS-0601 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bevi-inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.20 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.21 bijzondere bouwlaag:
- a. een bouwlaag die aan de voorzijde en/of eventueel aan de achterzijde een hellend dakvlak heeft en voor het overige deel plat is afgedekt, dan wel
- b. een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.30 dak:
een bovenbeëindiging van een gebouw.
1.31 dakopbouw:
een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.
1.32 dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.
1.33 evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.36 hoogte-accent:
een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering en/of oriëntatiepunt van een bijzondere plek in een wijk of buurt.
1.37 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.38 kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening.
1.39 kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.40 kelder:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het (straat)peil is gelegen.
1.41 Lijst van Horeca-activiteiten:
de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.
1.42 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.43 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.44 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld; - c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.45 plan:
het bestemmingsplan Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark van de gemeente Utrecht.
1.46 platte afdekking:
een (min of meer) horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw dan wel de bijzondere bouwlaag beslaat.
1.47 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.48 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.49 vergader- en congresfaciliteiten:
voorzieningen ten behoeve van het bedrijfsmatig organiseren van vergaderingen en congressen.
1.50 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
1.51 woonlaag:
een bouwlaag die uitsluitend voor bewoning is bestemd.
1.52 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
2.5 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Bedrijf - Nutsvoorziening ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
- b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, water, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- b. fiets-en voetpaden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. water, waterbeheer en waterberging;
- f. evenementen;
- g. bermen en bermsloten;
- h. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);
- i. de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages;
- j. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
4.2 Bouwregels
- a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering van erf- en perceelafscheidingen welke niet meer dan 1 meter hoog mogen zijn.
- b. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag in afwijking van het bepaalde genoemd onder a., niet meer bedragen dan 4 meter;
- c. het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
Artikel 5 Kantoor
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'Horecacategorie d2' tevens voor 1 horecavestiging in de categorie d2 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van horeca-activiteiten;
- c. ter plaatse van de bouwaanduiding 'Onderdoorgang' voor een onderdoorgang;
- d. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen, terrassen, water, tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, met in acht neming van het bepaalde in artikel 6.3;
- b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
6.3 Specifieke gebruiksregels
Realisatie van maatschappelijke voorzieningen is louter toegestaan indien is aangetoond dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn vanuit de aspecten: luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en akoestiek.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijwegen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. water en kruisingen met water;
- e. waterbeheer en waterberging;
- f. hoogwaardig openbaar vervoerbanen, inclusief trambanen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'brug' ongelijkvloerse kruisingen met railverkeer;
- h. geluidwerende voorzieningen;
- i. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, trappartijen, (goederen)liften, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstwerken.
7.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 8 Verkeer - Railverkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. railverkeer;
- b. halteplaatsen;
- c. hoogwaardig openbaar vervoerbanen, inclusief trambanen;
- d. waterbeheer en waterberging;
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'brug' ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van langzaamverkeer met railverkeer;
- g. de bij de bestemming behorende kunstwerken, paden, fietsenstallingen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is het bepaalde in artikel 11 van toepassing;
- b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- c. het gestelde onder b. geldt niet voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ter geleiding, begeleiding en regeling van het (rail)verkeer.
8.3 Specifieke gebruiksregels
De bestemmingsomschrijving zoals geformuleerd in artikel 8.1 onder f en g laat een gebruik voor de ontsluiting van trein-, tram, en busperrons niet toe.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn in afwijking van het bepaalde in artikel 8.3 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verkeer 1' bevoegd het gebruik van trappartijen, ten behoeve van de ontsluiting van de trein-, tram, en busperrons, toe te staan met dien verstande dat:
- a. de realisatie van de OV-terminal, Stationsplein Oost en Stationsplein West volledig zijn voltooid
- b. en schriftelijke akkoord verklaring van spoorwegbeheerder is verkregen
- c. en een onafhankelijk en deskundig adviesbureau middels een schriftelijke rapportage aantoont dat niet langer veilige loopstromen in de OV-terminal en op de treinperrons duurzaam gegarandeerd kunnen worden.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
9.2 Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Ter plaatste van de aanduiding 'brug' zijn de gronden naast de onderliggende hoofdbestemmingen mede bestemd voor een brug met dien verstande dat de maximale hoogte van het brugdek van ongelijkvloersekruisingen met het spoor maximaal 9 meter en opzichte van de bovenkant van het spoor bedraagt, en de vrije doorrijhoogte minimaal 6,60 meter ten opzichte van de bovenkant van het spoor bedraagt.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers e.d., mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- b. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- c. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- d. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- e. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een kinderdagverblijf, mits deze geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omgeving heeft in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat voor de realisatie van het kinderdagverblijf geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.
Artikel 16 Algemene Regels M.b.t. Parkeergelegenheid
Op grond van het bepaalde in de planregels mogen de voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen binnen die bestemming wordt gerealiseerd of in stand gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 14 december 2006 heeft de gemeenteraad Utrecht het Structuurplan Stationsgebied vastgesteld. Het structuurplan biedt een juridisch planologische basis voor de in het gebied te realiseren ontwikkelingen. Het Structuurplan laat een “mogelijke langzaamverkeersverbinding” tussen Croeselaan en Mariaplaats zien over het spooremplacement heen. De gemeente wil deze verbinding tot stand brengen en is daarvoor de werkzaamheden gestart in 2008.
In dat kader zijn er voor de realisatie van deze “Rabobrug” (voorlopige benaming) financiële bijdragen toegezegd door Rabobank Nederland, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de gemeente Utrecht.
Op 15 januari 2008 heeft het College van Burgemeester en Wethouders het Integraal Programma van Eisen Rabobrug vastgesteld, waarna, na de aanbesteding, is gestart met het ontwerp door architectenbureau Cepezed uit Delft.
In het voorjaar van 2010 is door het ontwerpteam het Voorlopig Ontwerp gepresenteerd. Het VO is op 17 december 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders. Na presentatie van een aantal varianten op het VO en hernieuwde uitgangspunten is in april 2012 het Definitief Ontwerp opgeleverd. Gewijzigde planvorming in het stationsgebied door inpassing Uithoflijn leidde er echter toe dat het gepresenteerde ontwerp als dusdanig niet uitvoerbaar bleek. Op verzoek van de Gemeente Utrecht heeft het ontwerpteam het brugontwerp hierop aangepast.
1.2 Doelstelling
Voor de realisatie van de langzaamverkeersbrug is herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig, omdat de brug niet past binnen de vigerende bestemmingsplannen.
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de de bouw van de langzaamverkeersverbinding planologisch-juridisch mogelijk te maken en tevens de vigerende planologische regeling voor het gebied ten oosten van het spoor (kantorencomplexen en maatschappelijke voorziening in en om het Moreelse park) te actualiseren (zie afbeelding 1). Hierbij wordt opgemerkt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van de Langzaamverkeersbrug met de bestemmingsplanprocedure wordt meegecoördineerd.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Afbeelding 1.1 Begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Goedgekeurd door GS | |
Catharijnesingel Noord | 10 maart 1994 | 25 oktober 1994 | |
Dichterswijk/Croeselaan | 12 april 1990 | 13 november 1990 | |
Voorschriften Bebouwde Kom 1958 | 27 maart 1958 | 14 juli 1958 |
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de plan beschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid maatschappelijke en economische van het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Inleiding
In de onderstaande paragrafen wordt het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid van het Rijk (paragraaf 2.1), de provincie Utrecht (paragraaf 2.2) en de gemeente Utrecht (paragraaf 2.3) beschreven. Omdat het plangebied grotendeels een beheergericht bestemmingsplan betreft en waarbij louter de bestaande (vigerende) situatie wordt vastgelegd wordt alleen ingegaan op de hoofdlijnen van de relevante beleidsnota's en nader ingezoomd op de realisatie van de Langzaamverkeersbrug.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is. De belangrijkste instrumenten van de nota hebben betrekking op contouren, landschappen, stedelijke netwerken en water.
In de Nota Ruimte wordt gewezen op het belang van een goede samenwerking en uitwisseling van kennis tussen economische sectoren en de kennisinstellingen. Dit draagt bij aan behoud en versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad.
Samenvatting
De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: 'decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet'. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is.
Bundeling
Centraal staat het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen.
Gemeente Utrecht maakt deel uit van het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland: "Randstad Holland". Doelstelling van het rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel te versterken. Binnen het nationaal stedelijke netwerk Randstad Holland zijn drie economische kerngebieden gelegen: de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht. Belangrijke bestaande kwaliteiten van het economisch kerngebied Utrecht, die behouden en versterkt moeten worden, zijn:
- Regio Utrecht als centraal knooppunt van infrastructuur;
- Regio Utrecht als broedplaats van kennis en talent;
- Regio Utrecht als belangrijk centrum van nationaal georiënteerde zakelijke dienverlening en maatschappelijke organisaties.
Verdichting
De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.
Groen
Voor groen signaleert de Nota Ruimte dat de ontwikkeling van recreatievoorzieningen de afgelopen decennia is achtergebleven bij de verstedelijking. Bovendien voldoet het huidige groen vaak niet aan de huidige kwaliteitseisen en is in veel gevallen versnipperd en matig toegankelijk. Het is dan ook van belang om voldoende ruimte te reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden en te streven naar een balans tussen rood en groen/blauw. Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij deze balans tussen bebouwing en groen/blauw meenemen in hun ruimtelijke plannen. Het gaat daarbij ook om verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte, zowel door belemmeringen weg te nemen als door het wandel, fiets- en waterrecreatienetwerk te vergroten. Ook op nieuwe uitleglocaties fungeert het groen nogal eens als sluitpost. Het rijk rekent erop dat gemeenten bij de opzet van nieuwe locaties het door de praktijk ingegeven richtgetal van circa 75 vierkante meter groen per woning hanteren.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Streekplan (structuurvisie) Provincie Utrecht 2005-2015 (2004)
Op 23 juni 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Doel van deze beleidslijn is om, na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. Met de Beleidslijn wordt de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten vastgelegd. Met nadruk geldt dat deze Beleidslijn géén nieuw beleid bevat. Het Streekplan Utrecht is van rechtswege omgezet in een structuurvisie en blijft onverminderd gelden.
De provincie geeft in het streekplan aan dat het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel is ingegeven door het principe van beheerste groei. Gedeputeerde Staten wil zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk vermijden. Ook willen zij de contrastwerking tussen stad en land versterken. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren.
In het streekplan wordt gesteld dat Utrecht het knooppunt is in het nationaal netwerk van infrastructuur en een historische binnenstad heeft met een internationale allure. Belangrijke uitgangspunten zijn het opvoeren van de stedelijke kwaliteiten en het intensiveren, transformeren en inbreiden. De omgeving van het centraal station en de belangrijkste stadstoegangswegen geven kansen om door toevoeging van beeldbepalende stedenbouwkundige elementen de stedelijke allure van de stad Utrecht te benadrukken.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028) en verordening
Op 4 februari 2013 heeft de Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening vastgesteld.
In de Structuurvisie is aangegeven dat voor het centrum van Utrecht (waar het Stationsgebied van Utrecht onderdeel van uitmaakt sprake is van een grootstedelijk vestigingsmilieu. Juist de combinatie en verscheidenheid aan functies en hoogwaardige voorzieningen biedt kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid in dit gebied. Ten aanzien van de vitale dorpen en steden heeft de provincie het volgende aangemerkt als provinciaal belang:
- Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
- Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijds- locaties.
Regionaal Structuurplan (2005)
Bestuur Regio Utrecht heeft in 2005 het Regionaal Structuurplan (RSP) vastgesteld waarin in grote lijnen is weergegeven hoe de regio Utrecht zich in de komende jaren moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. In de Wet ruimtelijke ordening is het instrument regionaal structuurplan niet langer opgenomen. Het huidige RSP heeft onder de nieuwe wet dezelfde status gekregen als een provinciale structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde RSP blijft geldig tot 2015.
Het centrale thema van het plan is beheerste dynamiek. Via het principe beheerste dynamiek moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling.
Op de plankaart RSP Utrecht 2005-2015 is Utrecht centrum aangegeven als kerngebied. Kerngebieden zijn gebieden met een belangrijke functie als (onderdeel van de) economische motor van de regio. Ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en bereikbaarheidsmaatregelen in deze gebieden hebben prioriteit ten opzichte van andere gebieden. Het stationsgebied is specifiek aangeduid als OV knooppunt. In het RSP is het Stationsgebied Utrecht als één van de prioritaire projecten in de regio Utrecht aangewezen. Op de met het openbaar vervoer goed bereikbare plekken wordt dubbel grondgebruik en de menging van functies gestimuleerd door naast intensieve vormen van werkgelegenheid ook voorzieningen en woningen op en nabij knooppunten te concentreren.
Regionaal Verkeers- en Vervoerplan 2005-2015
Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) is als Kaderwetgebied verantwoordelijk voor het regionale verkeers- en vervoerbeleid in de Utrechtse regio. Vanwege voortdurende veranderingen in economie en verkeer is het nodig het beleid eens in de één à twee jaar bij te stellen. Daarnaast is het BRU op grond van de Planwet verkeer en vervoer verplicht om een Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP) op te stellen. Het BRU werkt daarbij nauw samen met provincie en gemeenten.
Het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan concentreert zich rond drie thema's: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Het BRU pleit voor 'beheerste mobiliteit', in overeenstemming met de 'beheerste dynamiek' die het BRU voor ogen staat in het Regionaal Structuurplan. Dit betekent dat het BRU zich uitspreekt tegen het ongelimiteerd faciliteren van de vraag naar verkeer en vervoer en uitdrukkelijk kiest voor selectieve bereikbaarheid.
Beleidsprogramma Vrije Tijd 2009-2012 (2009)
De provincie Utrecht wil met het Beleidsprogramma Vrije Tijd 2009-2012 de positie van Utrecht als publieksbestemming voor vakanties, dagtochten en zakelijk toerisme versterken. Het programma is uitgewerkt in drie programmalijnen:
- 1. versterking van het cultuur- en zakelijk profiel
- 2. versterking van de vitaliteit van de vrijetijdsbranche
- 3. verbetering van de ruimtelijke kwaliteit
Het beleidsprogramma benoemt zes thema's, waarbij projecten zijn geclusterd:
- Marketing en promotie: professionalisering van de bovenlokale marketing- en promotiefunctie. Stichting Utrecht Toerisme & Recreatie (UTR) geldt als de belangrijkste uitvoerder van marketing- en promotietaken van de provincie;
- Evenementen: focus van het evenementenbeleid richt zich op evenementen in de zogenoemde categorieën 1 (bijv. de Vrede van Utrecht, het Europees Jeugd Olympisch festival 2013) en categorieën 2 (evenementen door derden geörganiseerd, zoals het Filmfestival en de Jaarbeurs Marathon);
- Merklocaties: Utrecht sterker neerzetten als vernieuwende historische bestemming door het onderscheidend aanbod van cultuurtoppers in stad en regio de komende jaren meer te benadrukken;
- Innovatie en monitoring: verhogen van de innovatiegraad van de Utrechtse economie en zo een grotere economische groei te bewerkstelligen;
- Recreatie in landelijk gebied: verder versterken van de toeristisch-recreatieve kwaliteiten om zoveel mogelijk aan de toerstisch-recreatieve behoefte van de inwoners en bezoekers te kunnen voldoen. Hiervoor is een kwantitatieve en vooral kwalitatieve inhaalslag nodig;
- Recreatieve routes: uitvoering van landelijke routenetwerkprojecten, boerenlandroutes en regionale routenetwerken. De regionale routenetwerken haken zoveel mogelijk aan op kooppunten en bestaande regionale netwerken.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Utrecht 2015-2030
Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.
- De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
- Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
- De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken.
De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015. Van toepassing op het plangebied is het perspectief.
Doelstelling binnen het perspectief het Podium is:
- het versterken van de landelijke identiteit van Utrecht als ontmoetingsstad;
- het bijdragen aan de culturele vitaliteit van de stad;
- het versterken van de functionele relatie van de stad met de regio op het gebied van cultuur, onderwijs, voorzieningen en recreatie;
- het ontwikkelen van een (bijbehorend) uitnodigend stedelijk milieu.
Doelstelling binnen het perspectief de Markt is:
- het stimuleren van de economische vitaliteit in Utrecht in stedelijke regionale en landelijke context;
- de herkenbaarheid van de kernkwaliteit vergroten door o.a. het ontwikkelen van een (bijbehorend) hoogstedelijk milieu.
Doelstelling binnen het perspectief de Binnentuin is:
- het creëren van een veilige en leefbare omgeving;
- het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
- het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.
plansituatie
Voor een aantal gebieden zijn gebiedsperspectieven 2030 opgesteld. Het plangebied valt in het gebiedsperspectief Binnenstad en Stationsgebied. Daarin staat dat het optimaliseren van de vervoersknoop van het Centraal station bijdraagt aan de podium functie van het station en van de Binnenstad als ontmoetingsplaats en (inter)nationale toplocatie. Daarnaast wordt in het gebiedsperspectief het belang aangegeven van de ontwikkelingen in het stationsgebied ten behoeve van de verbinding van de oost kant en de west kant van het station. Het Moreelsepark heeft een Podiumfunctie voor de stad waar jaarlijks diverse evenementen worden georganiseerd.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, danwel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen.
Het plangebied is op de Archeologische waardenkaart aangeduidt als gebied met archeologische waarden. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de specifieke situatie in het plangebied.
Fietsnota 2002 'Verder met de fiets'
In de Fietsnota 2002 'Verder met de Fiets' is het stedelijk hoofdfietsnetwerk 2015 dat Utrecht nastreeft, vastgelegd. Het stedelijk hoofdfietsnetwerk is een fijnmazig netwerk van hoogwaardige verbindingen dat alle stadsdelen met elkaar verbindt. In de fietsnota is vermeld aan welke eisen dit netwerk dient te voldoen. In het uitwerkingsprogramma van de fietsnota zijn concrete projecten geformuleerd om het hoofdfietsnetwerk te vervolmaken.
De fietsnota richt zich daarnaast op de ontwikkeling van een netwerk van fietsparkeervoorzieningen door de hele stad, zowel bij woningen, bestemmingen (voorzieningen, kantoren, bedrijven) als overstappunten (OV-stations, transferia).
In het GVVP is het stedelijk hoofdfietsnetwerk op enkele punten uitgebreid, naar aanleiding van het regionaal kernnet fiets uit het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (2004). Het gaat dan om regionale verbindingen die door de stad Utrecht lopen én om verbindingen die na 2015 (maar vóór 2020) gewenst zijn.
Plansituatie
Ten aanzien van het plangebied is in de Fietsnota bij het uitvoeringsprogramma het volgende opgenomen. "Fietsroute Croeselaan Catharijnesingel. Over een afstand van 1.800 m die tussen de Van Sijpesteijntunnel en de Bleekstraat ligt is het spoorwegemplacement ten zuiden van Utrecht CS niet te kruisen. De gebieden ter weerszijden van dit emplacement liggen daardoor geïsoleerd van elkaar. In de plannen van de herontwikkeling van het stationsgebied is deze verbinding als wens opgenomen".
Ontwikkelingskader Horeca Utrecht
Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht geeft aan hoe de gemeente Utrecht om wil gaan met de vestiging van horeca in de stad. Utrecht kiest voor versterking van de horecafunctie in een aantal deelgebieden, met een bestaand cluster van horeca of functioneel gemengd karakter.
Voor een groot aantal gebieden zijn gebiedsprofielen opgesteld waarbij de mogelijke ontwikkelingsruimte en wenselijke ontwikkelingsrichting is aangegeven.
Plansituatie
In het plangebied is slechts 1 horecavestiging aanwezig, namelijk coffeecorner op de Laan van Puntenburg 100. Na een juridische procedure is deze vestiging als passend geacht binnen het indertijd vigerende bestemmingsplan, deze is conform vigerende gebruiksmogelijkheden opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Nota parkeren en stallen
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Bomenbeleid Utrecht
Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
- Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
- De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Masterplan Stationsgebied (2002)
Het Masterplan Stationsgebied biedt het kader voor de ontwikkelingen in het stationsgebied voor een periode tot circa 2020. Het masterplan is een vertaling van Visie A 'Stadshart verruimd' waarvoor een meerderheid van de Utrechtse kiezers in een raadplegend referendum in 2002 heeft gekozen. Eigenschappen van die visie zijn met name twee hoofdroutes van oost naar west, een verbouwd Muziekcentrum aan het Vredenburg, een ondertunneld Westplein en een rustige Catharijnesingel.
De doelstelling is een sterk logistiek knooppunt, hoogwaardige openbare ruimte, architectuur van hoge kwaliteit en intensief ruimtegebruik te ontwikkelen die hun bijdrage leveren aan het nieuwe centrum van Utrecht, dat bewoners, reizigers, winkelend publiek en werkenden beleven als prettig, schoon en veilig.
Structuurplan Stationsgebied (2006)
Het structuurplan Stationsgebied is de juridische vertaalslag van het Masterplan voor het Stationsgebied uit 2003, inclusief de bijbehorende actualisatie uit 2004. De aanpak van het stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen.
De aanpak van het stationsgebied is gebundeld in twee zones, die de dragers zijn van de ontwikkelingen: de Centrumboulevard en de Stadscorridor.
Afbeelding 2.1: Structuurplankaart Stationsgebied
Centrumboulevard
De Centrumboulevard loopt van het Jaarbeursterrein tot het Vredenburg door de OV-terminal en Hoog Catharijne. De Centrumboulevard geeft samenhang en identiteit aan de gebieden en draag bij aan de optimalisering van de wisselwerking tussen openbare en private ruimte. In de Centrumboulevard is de functiemenging complexer. Hoog Catharijne wordt geïntensiveerd, waarbij er veel aandacht is voor de wisselwerking met openbare ruimte.
Stadscorridor
De Stadscorridor verbindt de westelijke delen van de stad met het Stationsgebied en loopt vanaf Leidsche Rijn tot het Vredenburg. De overheersende functies aan de Stadscorridor zijn wonen, winkelen, cultuur en publieke functies, zoals kantoren. De corridor vormt een (HOV)route met functies voor de stadsbewoners.
Het Vredenburg, het Smakkelaarsveld, de strook rond het spoor, het Westplein en de Kop van Lombok worden met elkaar verbonden door kwaliteiten te herstellen en nieuwe betekenissen aan de diverse plekken te geven. Belangrijk is de keuze om bestaande sterke identiteiten hiervoor in te zetten.
De dominante functies van de Stadscorridor zijn wonen, winkelen en cultuur. Publieke functies als het Muziekpaleis, het Stadskantoor, de bibliotheek en een moskee bevinden zich langs deze route. Zo wordt een stedelijke, eenduidige route gecreëerd gericht op de inwoners van Utrecht en met functies die primair de stadsbewoners nodig hebben. Het begeleiden van de route met deze nieuwe functies en woningen zorgt bovendien voor een grotere sociale veiligheid.
Afbeelding 2.2: Hoogteschalenkaart Structuurplan Stationsgebied
Visie Kruisvaartkwartier
Op 27 mei 2003 is de Visie Kruisvaartkwartier door het college van de gemeente Utrecht vastgesteld. De ruimtelijke visie is het ontwikkelingskader voor de private en publieke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar.
Eén van de doelen van de Visie Kruisvaartkwartier is het verbeteren van de noord-zuid verbindingen van Dichterswijk en meerdere oost-west verbindingen toe te voegen. De noord-zuid verbindingen binnen het plangebied zijn de Croeselaan en de Mineurslaan/Kruisvaart/Da Costakade. De oost-west verbindingen betreffen de Van Zijstweg/Verlengde van Zijstweg en diverse mogelijke langzaam verkeersverbindingen naar de binnenstad, waaronder de langzaamverkeersbrug van de Croeselaan naar het Smakkelaarsveld (afbeelding ).
Afbeelding 2.3 Verbindingen Visie Kruisvaartkwartier
2.5 Conclusie
Station Utrecht Centraal is het belangrijkste openbaarvervoersknooppunt in ons land. De ontwikkelingen in het stationsgebied van Utrecht worden in diverse beleidsnota's van het Rijk, de provincie, het BRU en de gemeente gekenschets als een project van nationale, regionale en lokale betekenis. Het bestemmingsplan is onderdeel van het geheel van ontwikkelingen die gaande zijn in het stationsgebied en maakt de realisatie van dit specifieke project onderdeel mogelijk. De geplande langzaamverkeersroute heeft vooral een belangrijke functie op het niveau van de stad Utrecht. De route zorgt voor een betere verbinding tussen het oosten en het westen van de stad Utrecht en voor een betere ontsluiting van het Station voor langzaam verkeer. Het vigerende beleid biedt hiervor een kader.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Beschrijving Van Het Plangebied
In de huidige situatie is er geen langzaamverkeersverbinding over het spoor tussen de Croeselaan en Mariaplaats, ter plaatse van de Knoopkazerne en de Rabobank aan de Westzijde van het spoor en de Nieuwe Stationsstraat ter hoogte van Moreelsepark Noord aan de Oostzijde van het spoor. Afbeelding 3.1 geeft de huidige situatie weer met in rood de toekomstige langzaamverkeersverbinding.
Afbeelding 3.1 Bestaande situatie plangebied (met in rood situering langzaamverkeersbrug)
Met de ontwikkeling van de langzaamverkeersverbinding tussen de Croeselaan en de Mariaplaats wordt ingezet op de verbetering van de bereikbaarheid van de binnenstad vanaf de westkant van Utrecht.
3.1.1 Historische ontwikkeling
De bolwerken die in de zestiende eeuw ter verdediging van de stad om de binnenstad werden gelegd, werden overbodig met de aanleg van de forten als onderdeel van de Hollandsche Waterlinie ten oosten en noordoosten van de stad.
Begin negentiende eeuw is in opdracht van de toenmalige burgemeester door Jan David Zocher een plan gemaakt om de geslechte stadswallen te vervangen door plantsoenen (oostzijde) en kades (noord- en westzijde). Dit leverde onder andere de singelplantsoenen rond de binnenstad op, van de kades is slechts een deel inclusief bebouwing gerealiseerd (Van Asch van Wijckskade).
De ontwikkelingen ten westen van de Catharijnesingel staan in het teken van de vestiging van enkele grote functies tussen de zeventiende eeuwse moesgrachten: het station, alle bijkomende kantoorfuncties en het Academisch Ziekenhuis. Om een goede verbinding tussen het station en de binnenstad te creëren is hier de Stationswijk gebouwd, die later geheel is gesloopt voor Hoog Catharijne, het groot winkel-, kantoren- en voorzieningencentrum dat in de zeventiger jaren aan het kernwinkelgebied werd toegevoegd.
De centrumvoorzieningen van de binnenstad zijn voornamelijk gesitueerd rondom het Vredenburg, de Lange Viestraat, de Steenweg en langs de Oudegracht. De doorbraken in de oost-westroute die plaatsvinden gedurende een deel van de negentiende en de twintigste eeuw hebben geleid tot schaalvergroting langs Lange Viestraat- Potterstraat en Lange Jansstraat.
De centrumfunctie van de Utrechtse binnenstad staat momenteel onder druk. Ten eerste door de grote stadsuitbreiding Leidsche Rijn aan de westzijde van de stad waardoor Utrecht met zo’n 30.000 woningen (en huishoudens) groeit en ten tweede door de groei van de stad binnen haar oude grenzen. Het aantal voorzieningen in het centrum is daar vooralsnog niet op aangepast. Dit en de behoefte aan een goed centraal openbaar vervoersknooppunt zijn aanleiding geweest een visie te ontwikkelen voor het stationsgebied waarbinnen tevens een deel van Hoog Catharijne dat aansluit op de binnenstad is meegenomen. Doel van de visie is de leefbaarheid van het totale gebied te vergroten, de kwaliteit van de fysieke omgeving te verhogen, het ruimtegebruik te intensiveren en de ontsluiting te verbeteren.
De Utrechtse binnenstad zal in de komende periode van zo’n vijftien jaar aan grote veranderingen onderhevig zijn. Het stationsgebied is als ontwikkelingsgebied aangemerkt. De ontwikkelingen in dit gebied zullen het stadscentrum en de stad nieuwe impulsen geven. Tevens zal hierdoor de positie van Utrecht op nationaal niveau (Deltametropool) en Europees niveau versterkt moeten worden. Dit wordt nog eens onderbouwd in het Rijksbeleid waarin dit ontwikkelingsgebied, beter bekend als "Stationsgebied Utrecht", aangeduid is als belangrijk Nationaal sleutelproject.
3.1.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie
De aanleg van Nieuweroord, Laan van Puntenburg en Moreelsepark gaat terug op diverse oude buitenplaatsen aan de rand van de voormalige stadsomwalling en zijn in de 19e eeuw onderdeel geworden van de plantsoenaanleg van J.D. Zocher. In deze groene aanleg zijn in de periode tussen 1870 en 1940 een aantal hoofdkantoren van de spoorwegen gebouwd en een school. Alle gebouwen, inclusief de restanten van de (park)aanleg zijn Rijksmonument.
Moreelsepark 1
In 1870 gebouwd administratiegebouw – later bekend als Hoofdgebouw I – voor de Maatschappij tot Exploitatie van Spoorwegen, naar ontwerp van N.J. Kamperdijk en C. Vermeijs. Het gebouw is in 1879 uitgebreid naar ontwerp van A.C. Vink. Dit omvangrijke, blokvormige kantoor is uitgevoerd in classicistisch- eclectische stijl. In 1895 is het kantoor op de eerste verdieping verbonden met naastgelegen administratiegebouw II via een luchtbrug.
Moreelsepark 2
In 1895 gebouwd administratiegebouw – later bekend als Hoofdgebouw II – voor de Staatsspoorwegen, naar ontwerp van J.F. Klinkhamer in rijke neorenaissancestijl. Het grote gebouw bestaat uit twee hoofdvleugels en een kleinere dwarsvleugel. De gevels zijn rijk versierd met allegorische voorstellingen verwijzend naar de spoorwegen. Een luchtbrug verbindt het gebouw met het naastgelegen hoofdgebouw I.
Moreelsepark 3
Tussen 1918-1921 gebouwd Hoofdkantoor III van de Nederlandse Spoorwegen naar ontwerp van G.W. van Heukelom. Geheel in baksteen opgetrokken omvangrijk kantoorgebouw, symmetrisch opgezet rondom een binnenplaats. Het gebouw is uitgevoerd in cubistisch-expressionistische stijl. Bij de (beschermde) aanleg hoort ook het voorterrein met de bakstenen muurtjes en groenaanleg.
Laan van Puntenburg 2
In 1939 gebouwde Utrechtse Industrie- en Huishoudschool naar ontwerp van architect H.F. Mertens. De school heeft een opvallend carrévorige opzet rond een binnenplaats. Het ontwerp is een fraai voorbeeld van een op het Functionalisme geïnspireerde stijl en heeft opvallend materiaalgebruik met gele baksteen, beton en stalen ramen.
Moreelsepark – Park Nieuweroord en Laan van Puntenburg
Het gehele perceel is beschermd als onderdeel van de voormalige stadsomwalling, de voormalige bolwerken en transformatie daarvan tot plantsoenen door J.D. Zocher tussen 1829-1885.
Archeologie en cultuurhistorie
Het gebied heeft geen vastgestelde archeologische waarde. Bebouwing vindt met name plaats op de verdiepingslaag boven het maaiveld waarbij slechts beperkt nieuwe constructies in de bodem worden gebracht. De constructies ten behoeve van de brug vallen allemaal buiten de gebieden en gebouwen die als Rijksmonument zijn aangewezen.
3.1.3 Structuurbepalende elementen
De belangrijkste functie in het plangebied wordt gevormd door de railinfrastructuur, het hoofdstation Utrecht Centraal en de aan de oostkant van het spoor voorkomende kantoor- en verkeersfuncties, parkeerplaatsen en parken alsmede van de daarmee samenhangende voorzieningen en openbare ruimte. Na voltooiing zal de brug deel uitmaken van het geheel van deze functies en bijdragen aan de bereikbaarheid van het stationsgebied en de historische Binnenstad.
3.2 Conclusie
De bestaande railinfrastrucuur van het station Utrecht Centraal, vormt in de huidige situatie, met name voor het langzame verkeer een barriëre in de verbinding tussen de gebieden ten oosten en ten westen van het spoor. Vanuit het westen is daarom met name het centrum van Utrecht voor langzaamverkeer alleen via vrij grote omwegen te bereiken. Met de aanleg van de langzaamverkeersbrug wordt de bereikbaarheid aanzienlijk verbeterd.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
In (de directe omgeving van) het Stationsgebied zullen verschillende locaties worden ontwikkeld tot hoogstedelijke woon-, werk- en recreatiegebieden. De forse toename van stedelijke voorzieningen in het stationsgebied en de ontwikkeling van Leidsche Rijn leidt tot toenemende verkeersbewegingen over het spoor tussen de nieuwe (woon)gebieden aan de westzijde van het spoor en de stedelijke voorzieningen van de binnenstad en vice versa. De bereikbaarheid tussen de oude binnenstad en de westzijde van het spoor is een zorgpunt in de huidige situatie vanwege de beperkte 'doorwaadbaarheid' in oost-west richting van het spooremplacement. Over een lengte van 1,3 kilometer is er geen verbinding voor fietsers en voetgangers aanwezig. De komst van de Langzaamverkeersbrug (werktitel Rabobrug) betekent een welkome verfijning van het netwerk voor langzaam verkeer.
Afbeelding 4.1 Impressie langzaamverkeersbrug
Naast de rol van de brug op het stedelijke schaalniveau vervult de brug ook op het lokale schaalniveau een rol. Door de brug wordt de doorwaadbaarheid van het spooremplacement verbetert en wordt de levendigheid met name aan de westzijde van het spoor verbeterd. Met de aanleg van de brug wordt daarbij een natuurlijke verbinding in de stad hersteld en de relatie tussen functioneel samenhangende wijken en gebieden verbeterd.
4.1.1 Programma
De Langzaamverkeersbrug is geprojecteerd tussen de Croeselaan (ter plaatse van de Knoopkazerne en de Rabobank) aan de westzijde van het spoor en de nieuwe Stationsstraat ter hoogte van het Moreelspark Noord aan de oostzijde van het spoor. De brug is, ondanks het feit dat deze een spooremplacement kruist, primair een interwijkverbinding. In het oorspronkelijke Programma van Eisen heeft de brug de functie van interwijkverbinding, waarbij toevoeging van trappen naar de perrons als een optie is opgenomen. Het ontwerp van de brug maakt realisatie zowel met als zonder trappen naar de perrons mogelijk.
Er wordt uitgegaan van een gefaseerde realisatie van de brug; allereerst als interwijkverbinding zonder trappen naar de perrons. De huidige prognosen van het aantal reizigers geven aan dat voor een goed functioneren van de OV-terminal het niet nodig is om direct trappen naar de perrons aan te brengen. Op basis van monitoring van de reizigersaantallen kan het moment worden bepaald waarop toevoeging van de trappen wel nodig is.
4.1.2 Stedenbouwkundig plan
Er is voor wat betreft het ontwerp van de langzaamverkeersbrug ingezet op een overspanning in een heldere en eenduidige verschijningsvorm. De brug kenmerkt zich door de langgerekte esplanade met een hoge gebruiks- en verblijfskwaliteit die onder meer is gerealiseerd door de vorm, detaillering en de integratie van een bomenlaan in het ontwerp. Het bouwwerk fungeert zo meer als een hoogwaardige voortzetting van de stedelijke ruimte dan specifiek als infrastructureel object. De verschillende zichtlijnen en oriëntaties komen voort uit en sluiten aan op de gegeven stedenbouwkundige situatie, waardoor de brug zich op een vanzelfsprekende manier in het stedelijk weefsel voegt. De bomenlaan op de brug vormt een verhoogde verlenging van de bomenlaan dat reeds aanwezig is op de aansluitende route richting de binnenstad. De brug verzorgt zo een ervaring van eenheid en continuïteit die bijdraagt aan de vanzelfsprekendheid van het gebruik.
Door te kiezen voor een doeltreffende en efficiënte constructie met steunpunten op de perrons is er maximaal ingezet op het comfort en de beleving van de gebruiker. Dit komt in de eerste plaats tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet en inrichting van het brugdek zelf. Door de heldere organisatie van stromen en een middenzone met bomen en ruimte voor toekomstige perrontrappen ontstaat er een verhoogde laan boven het spoor voorzien van optimaal gebruiksgemak en een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Doelbewust is gekozen voor het scheiden van de fietsers- en voetgangersstromen, want dit levert een vele malen grotere capaciteit op dan wanneer deze stromen worden gemengd. Ook draagt een scheiding van fietsers en voetgangersstromen bij aan de veiligheid (Afbeelding 4.2). Daarnaast is de voetgangerszone aan de OVT-zijde (noordzijde) gesitueerd. In een toekomstige situatie met perrontrappen zullen gebruikers zo bij het overstappen tussen perrons zicht blijven houden op de sporen. Ook is dit de zijde waar in de toekomst het verhoogde Forum van de Knoopkazerne op aan zal sluiten.
Afbeelding 4.2: Impressie scheiding vervoersstromen langzaamverkeersbrug
Aanlandingen
De aanlandingen aan de oost- en westzijde hebben ieder hun eigen uitwerking passend in het stedelijk weefsel en aanliggende projecten en ontwikkelingen. De toegankelijkheid van de langzaamverkeersbrug voor minder validen is expliciet mogelijk gemaakt door realisatie van een lift ter plaatse van de aanlandingen oost en westzijde.
Aanlanding westzijde
Zoals eerder omschreven ligt de aanlanding aan de westzijde in het verlengde van de brug, parallel aan de Mineurslaan langs de Rabobank. Ook het brugprofiel is hier doorgezet en loopt geleidelijk naar beneden. Hierbinnen bevinden zich twee clusters van trappen voor voetgangers en fietsers. In het hart van de brug bevindt zich de lift, welke als doorlooplift is uitgevoerd voor optimaal gebruiksgemak met fietsen. Het bomenritme is hier in de middenzone doorgezet.
Het doorzetten van het brugprofiel zorgt voor een open, lichte en ruimtelijke situatie op het maaiveld. Er ontstaan geen donker hoekjes die een bedreiging vormen voor de sociale veiligheid. Ook het zicht op de lift is onbelemmerd en open, zowel vanuit de aankomstrichting (Croeselaan), als vanuit de mineurslaan en het westelijk busstations.
Afbeelding 4.3 Impressie aanlanding Langzaamverkeersbrug westzijde
Aanlanding oostzijde
Aan de oostzijde kruist de brug het nieuw te ontwerpen busstation en landt de brug aan op de Nieuwe Stationsstraat. Deze aanlanding beschikt net als de westelijke aanlanding over een lift en een fietstrap. Vanwege de beperkte beschikbare ruimte op het maaiveld is deze aanlanding anders uitgevoerd dan de Westzijde.
De gewijzigde layout van het oostelijk bus- en tramstation biedt voldoende ruimte voor de inpassing van een trappartij in het hart van de brug. Deze steekt direct na het overkruisen van het spoortracé onder het brugdek uit richting het Moreelse Park. Dit komt de oriëntatie van de gebruiker op zijn vervolgroute ten goede en draagt bij aan het uinodigende karakter van de Rabobrug. De trap is aan beide zijden voorzien van een fietsgoot. De lift is aan de zuidelijke kant van de brug gepositioneerd en als doorlooplift uitgevoerd.
Het brugdek, inclusief boom steekt een stukje uit over de fietstrap. Dit versterkt van de herkenbaarheid van de brug in het stedelijk weefsel. Door de overstek blijft de brug vanuit alle richtingen, en straks ook vanuit het Stationsplein Oost goed zichtbaar. Een bijkomend noodzaak voor het overstek is de ruimtelijke organisatie op het brugdek zelf. Door de beperkte ruimte op maaiveld komen lift en trap op een ander punt boven. Het overstek creëert hier extra ruimte die nodig is om de diverse gebruikersstromen goed af te handelen.
Afbeelding 4.4 Impressie aanlanding Langzaamverkeersbrug oostzijde
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
4.2.1 Verkeer
Het doel van het project is het toevoegen van een openbare langzaamverkeersverbinding over het spooremplacement, zodat een aangename langzaamverkeersroute ontstaat tussen Croeselaan en Stationsplein Oost/ Mariaplaats, met een vervolg richting de binnenstad. Op deze wijze worden de stadsdelen aan beide zijden van het spoor met elkaar verbonden. De langzaamverkeersbrug is een nieuwe schakel in het netwerk van hoofdfietsroutes. De nieuwe langzaamverkeersverbinding geeft een extra impuls om het fietsgebruik te bevorderen tussen de beide zijden van het spoor.
De ambitie op een lager niveau betreft de verfijning van het openbare stedelijk netwerk voor langzaamverkeer in oost-westrichting over het spoor. De ontwikkeling van de langzaamverkeersbrug zorgt voor een extra oversteek over het spooremplacement tussen de OV-terminal (OVT) en de Bleekstraat. Op dit niveau draagt de brug bij aan de ambitie van het verhogen van de levendigheid en verblijfskwaliteit in het gebied tussen spoor en Croeselaan rond de nieuwe bebouwing op het gebied van de huidige Knoopkazerne en Rabobank en zorgt bovendien voor een betere spreiding van het verkeer over langzaamverkeersroutes in het stationsgebied.
Een aantal betrokken partijen bij de herontwikkeling van de OVT hebben aangegeven dat vanuit het functioneren van de OVT er de wens ligt om op termijn vanaf de perrons aan te haken op de Langzaamverkeersbrug. Reden is dat dit kansen biedt voor OV reizigers. Hiervoor heeft het ministerie van V&W ook budget ter beschikking gesteld.
De brug zal in 2 fasen worden gerealiseerd. In fase 1 zal de interwijkverbinding worden gerealiseerd en fase 2 bestaat uit realisatie van de trappen naar trein-, bus- en tramperrons. Fase 2 zal worden gerealiseerd nadat de OVT en Stationsplein Oost en -West zijn afgerond. Het moment waarop de trappen worden gerealiseerd wordt bepaald op basis van monitoring van de daadwerkelijke loopstromen in de OVT. Wanneer deze groter zijn dan de prognosen waarop de OVT is ontworpen, zullen de trappen worden toegevoegd.
4.2.2 Openbare ruimte en groen
Stedelijke en landschappelijke inpassing
De beoogde ontsluiting en bereikbaarheid van de Langzaamverkeersbrug is gericht op voetgangers en fietsers. De aanlandingen worden aangesloten op (voor zover aanwezig) bestaande paden aan de Croeselaan en de Nieuwe Stationsstraat. De inpassing van de brug in zijn omgeving heeft vooral betrekking op de aanlandingen en de routes daar naar toe. In het ontwerp vormen de bomen een belangrijk onderdeel. Ze dragen in hoge mate bij aan de herkenbaarheid van de interwijkverbinding.
De bomenlaan op de brug vormt een verhoogde verlenging van de bomenlaan al aanwezig op de aansluitende route van en naar de binnenstad. De het brugdek verwordt hierdoor tot een onderdeel van de stedelijke structuur en brengt een zekere continuïteit in het gefragmenteerde stationsgebied. Ze dragen in hoge mate bij aan de herkenbaarheid van de interwijkverbinding. Voor reizigers die niet bekend zijn in Utrecht is het vaak lastig oriënteren in het stationsgebied. De brug met bomen zal een opvallende verschijning zijn die goed zichtbaar is vanuit de nieuwe OVT hal.
Bomen
Het project Langzaamverkeersbrug maakt onderdeel uit van de integrale herontwikkeling van het Utrechtse Stationsgebied. Voor de aanlanding van de brug aan de westzijde van het spoor dient een verbinding voor fiets- en voetgangers naar de Croeselaan te worden gerealiseerd. Hiervoor dient de Kruisvaart te worden gedempt en wordt de strook langs de Mineurslaan opnieuw ingericht als fiets- en voetpad.
De herinrichting als fiets- en voetpad en de aanlanding van de Rabobrug noodzaakt om 14 bomen te kappen en 3 bomen te verplaatsen dan wel te kappen. Deze maken onderdeel uit van de velvergunning. Drie bomen zijn aangewezen als verplantbaar. Uitgangspunt is dat de bomen worden verplant, hier moeten nog wel een locatie voor worden gevonden.
Naast de algemene opgave in het gehele stationsgebied om bomen die door de ontwikkelingen verdwijnen te compenseren is in dit concrete project direct zicht op compensatie. Op de nieuw te realiseren brug worden tevens bomen in boombakken gepland en ook in de herinrichting van het fiets- en voetgangerspad tussen de Croeselaan en de Rabobrug. In totaal worden circa 8 bomen op het maaiveld en 17 bomen op de brug gerealiseerd. Of te wel er verdwijnen 17 bomen en komen in de nieuwe situatie circa 25 bomen terug. De bomen op de Langzaamverkeersbrug worden in boombakken geplaatst.
(Sociale) Veiligheid
Om de (sociale) veiligheid te waarborgen is een aantal aspecten nadrukkelijk meegenomen in het ontwerp. Allereerst is het veilig kunnen betreden, gebruiken en verlaten van de brug een belangrijk onderwerp. Dit wordt gewaarborgd realisatie van voldoende brede trappen die niet te stijl zijn (Bouwbesluit en OVS-en). Daarnaast is in het ontwerp geanticipeerd op het in de toekomst ontsluiten van reizigersstromen.
Met het voorkomen van donkere en afgeschermde gebieden op, onder en rond de brug is rekening gehouden in het ontwerp. Hier zouden zich anders ongewenst groepen of personen kunnen ophouden. De tussenbordessen ter plaatse van de optionele trappen naar de perrons liggen vrij beschut en worden daarom voorzien van (dome)camera's aan de onderzijde van de boombakken. Ook kan hier te zijner tijd in extra verlichting worden voorzien. Door dit verlichtingsconcept wordt een egaal verlichtingsniveau bereikt en worden obstakels (zoals verlichtingsmasten) voorkomen. Ook dit draagt bij aan de veiligheid.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu-aspecten die relevant zijn voor de in dit plan voorgestane ontwikkelingen. Omdat het plan gericht is op de ralisatie van een infrastructureel werk in de vorm van een langzaam verkeers verbinding in het stationsgebied is slechts een beperkt aantal milieuaspecten relevant.
5.2 Milieueffectrapportage
5.2.1 Inleiding en samenvatting
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om MER(beoordelings)plichtig te zijn. De plannen voor het plangebied hebben echter niet een omvang die het bestemmingsplan MER(beoordelingsplichtig) maken. Hieronder wordt een en ander nader toegelicht.
5.2.2 Toetsingskader
Aan de hand van de in het Besluit m.e.r. omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is. Echter, als gevolg van het Arrest van het Europese Hof van 17/10/2009(C-255/08) dient hierbij ook gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER of m.e.r-beoordeling, hoewel de drempelwaarde van de desbetreffende categorie van de D-lijst niet wordt overschreden.
5.2.3 Conclusie
Voor het stationsgebied als geheel is een project-MER gemaakt waar dit plan onderdeel van uit maakt. De in het plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan dus geen aanvullende MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
5.3 Geluidhinder
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer,railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object.De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
- De normen uit die wet zijn van toepassing bij:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten als woningen en scholen;
- bestemmingen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of 30 km/h-wegen);
- reconstructie van wegen;
- geluidsgezoneerde bedrijventerreinen.
Als één van bovenstaande situaties aan de orde is, dient er een akoestisch onderzoek te worden gedaan en als het nodig blijkt te zijn kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden aangevraagd.
Conclusie:
Geen van de hierboven genoemde situaties is in dit bestemmingsplan aan de orde. De langzaamverkeersbrug wordt slechts toegankelijk voor voetgangers en fietsers en het betreft daarbij geen geluidsgevoelige bestemming. Een nader onderzoek hoeft niet uitgevoerd te worden.
5.4 Externe Veiligheid
De langzaamverkeersbrug gaat over het spooremplacement heen Over het spoor kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Omdat de brug geen verblijffunctie heeft en geen afgesloten ruimte is, is het uitgangpunt dat een onderzoek naar externe veiligheid van de Rabobrug niet nodig is omdat er geen sprake is van een kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemming in het kader van de externe veiligheid. Gebruikers kunnen te allen tijde de brug verlaten via de (fiets)trappen en liften. In de toekomst zijn er trappen naar de perrons voorzien, hierdoor kan de brug te zijner tijd worden benut als vluchtroute voor reizigers vanaf de perrons van de OVT. Het ontwerp van de brug voldoet aan de Ontwerpvoorschriften van ProRail, waarin veiligheid van gebruikers een centrale rol speelt.
5.5 Luchtkwaliteit
Door verbetering van langzaamverkeersroutes (veiligheid en reistijd) in de stad, worden bewoners gestimuleerd om gebruik te maken van de fiets, ten koste van het gebruik van de auto. Omdat de langzaamverkeersbrug als verbinding van grote delen van de stad gaat gelden, mag worden aangenomen dat de brug daarmee een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Deze aanname is mede gebaseerd op het Aktieplan Luchtkwaliteit Utrecht 2006-2012. Hierin wordt het stimuleren van het fietsgebruik genoemd als een van de meest kansrijke maatregelen om positief bij te dragen aan verbetering van de luchtkwaliteit in de stad. Door toevoeging van de brug zal geen toename van luchtemissie door verkeer plaatsvinden. De brug is ook niet te beschouwen als gevoelige bestemming in het kader van de luchtkwaliteit.
5.6 Bodemkwaliteit
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt;
- Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief;
- Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen;
- Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Plansituatie
“Rabobrug” is een deellocatie binnen het herontwikkelingsproject/-gebied “masterplan Stationsgebied”. De Rabobrug is een fiets- en voetgangersbrug over het spoor tussen de Croeselaan en Moreelsepark.
Onderzoeksrapportages
- Verkennend bodemonderzoek Mineurslaan te Utrecht, TAUW, kenmerk R001-4712980LUA-cmn–V01-NL d.d. 27 mei 2010;
- Verkennend kwalitatief en kwantitatief waterbodemonderzoek – binnenstad Utrecht, AT Milieuadvies B.V., kenmerk AT05149, juni 2005;
- NS-emplacement Utrecht nader bodemonderzoek bodem – EKP en demarcatielijn, De Straat-milieuadviseurs, d.d. 16 februari 2004;
- Evaluatieverslag bodemsanering NS-emplacement Utrecht CS weststrook Mineurslaan, Arcadis, kenmerk 075291372.0.3, d.d. 20 januari 2011;
- Aanvullend bodem- en verhardingenonderzoek, Nieuwe Stationstraat, Movares, kenmerk 111.104886, d.d. 28 maart 2012.
De algemene bodemkwaliteit is achterhaald door middel van het raadplegen van de bodemkwaliteitskaart. Het spoor valt buiten de bodemkwaliteitskaart. Op de ontgravingskaart valt de oostzijde onder 'industrie' en de westzijde onder 'landbouw/natuur'. Voor de toepassing van grond geldt dat aan de oostzijde categorie 'wonen' en aan de westzijde categorie 'landbouw/natuur' mag worden toegepast.
Perrons
De bodemkwaliteit ter plaatse van de perrons is licht verontreinigd met lokaal enkele sterke verontreinigingen.
Oostzijde
Aan de oostzijde is van 3-4,5 m-mv een olieverontreiniging in grond aanwezig. Indien de steunpunten dieper dan 3 m-mv komen te staan, moet de verontreiniging worden verwijderd.
Westzijde
Aan de westzijde bevinden zich twee ernstige bodemverontreinigingen (geval 90 en 105). Deze zijn inmiddels gesaneerd, waarbij restverontreinigingen zijn achtergebleven. Indien ter plaatse van de restverontreinigingen grondverzet plaatsvindt moet hiervoor goedkeuring worden gevraagd bij het bevoegd gezag (gemeente Utrecht).
Kruisvaart
Uit onderzoek blijkt dat de Kruisvaart verontreinigd slib bevat. Indien de aanwezige sliblaag moet worden verwijderd in geval van werkzaamheden dan dient bij het bevoegd gezag (HDSR) goedkeuring te worden gevraagd.
Conclusie
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt de bodem geen belemmering voor het plan. De bodemkwaliteit is derhalve passend in relatie tot de functie/bestemming.
5.7 Flora En Fauna
In het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen is voor het hele Stationsgebied van Utrecht een quickscan Flora en fauna (TAUW, Quickscan Stationsgebied, 10 maart 2008) opgesteld. Doel van de quickscan is om inzichtelijk te maken of de Natuurbeschermingswetgeving een belemmering vormt voor de beoogde herontwikkeling van het Stationsgebied.
Met betrekking tot de voorgenomen herontwikkeling is de Flora- en faunawet relevant. Deze wet voorziet in de bescherming van een groot aantal in Nederland voorkomende plant- en diersoorten. Uit de quickscan blijkt niet dat er binnen het plangebied mogelijk beschermde vaatplanten, vleermuizen en broedvogels voorkomen en dat deze soortgroepen mogelijk een negatief effect ondervinden van geplande werkzaamheden. Om definitief vast te stellen of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied is aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Het aanvullend soortgericht onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is vastgelegd in het rapport Ecologisch onderzoek Stationsgebied (TAUW, Ecologisch onderzoek Stationsgebied, 20 januari 2009). Uit dit onderzoeksrapport blijken er geen (beschermde) vleermuizen, broedvogels en vaatplanten te zijn waargenomen in onderhavig plangebied die een belemmering opleveren voor de realisatie van de Langzaamverkeersverbinding. Gezien de verbindende functie van de Langzaamverkeersbrug en de groene inrichting kan deze brug ook voor vleermuizen in de toekomst een verbindende functie vormen tussen de oost en westkant van het spoor.
5.8 Water
Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen èn het functioneren van het watersysteem (en de waterketen) onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door deze ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Deze waterparagraaf d.d. 8 mei 2012 (zie bijlage voor integrale weergave van de waterparagraaf) is, ter verantwoording en afsluiting van de watertoets, opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark'. Dit bestemmingsplan heeft tot doel de realisatie van de 'Rabobrug' te faciliteren en de ruimtelijke functies van omgeving Moreelsepark te actualiseren.
Plangebied
Het plangebied bevindt zich ter plaatse van het huidige spooremplacement van het centraal station (Utrecht CS) in het centrum van de stadskern Utrecht. De langzaamverkeersbrug maakt onderdeel uit van het programma 'Stationsgebied Utrecht'. In verband met de onderliggende infrastructuur is het plangebied opgedeeld in drie deelgebieden:
Deelgebied A: Overspoors – overkruising spoor en trappen naar perrons
Deelgebied B: West – westelijke aanlanding, verbinding forum en Rabobank, kruising tramtracé
Deelgebied C: Oost – oostelijke aanlanding overkruising busstation, ontsluiting via fietsgebouw
De oostelijke aanlanding is ter plaatse van het Stationsplein geprojecteerd, nabij het Moreelse park. De westelijke aanlanding is gesitueerd in de Kruisvaart richting de Mineurslaan.
Wateropgave en compensatie
Door realisatie van de Langzaamverkeersbrug dient een deel van de Kruivaart gedempt te worden. De wateropgave ten gevolge van de demping bedraagt globaal 990 m2. Dit oppervlak dient, conform de 'Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009' en de 'Beleidsregels op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009' (geconsolideerde versie, geldend vanaf 21-10-2010), voor 100% gecompenseerd te worden met 990 m2 nieuw oppervlakwater in hetzelfde peilgebied waar de demping plaatsvindt.
De benodigde demping voor de westelijke aanlanding van de Rabobrug van 990 m2 wordt, conform het Structuurplan, gecompenseerd met 990 m2 open water dat uiteindelijk beschikbaar komt met het opengraven van de Leidsche Rijn en /of de Catharijnesingel. De verwachting is dat de Leidsche Rijn ter plaatse van het Smakkelaarsveld in 2018 wordt opengegraven.
Conclusie
De geplande ontwikkeling "Rabobrug" (onderdeel van BP "Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark") heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding of de riolering in en rondom het plangebied.
5.9 Archeologie
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied Langzaamverkeersbrug en het Moreelsepark bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart voor het grootste deel in een gebied met archeologische verwachting (groen). Voor bodemingrepen groter dan 1000m2 geldt hier een vergunningsplicht. Het uiterste oostelijke deel van het plangebied bevindt zich in een gebied met een hoge archeologische waarde (rood). Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50m2. Een kleine strook in het zuidwesten van het plangebied bevindt zich in een gebied met een hoge archeologische verwachting (geel). Hier geldt een vergunningsplicht voor ingrepen groter dan 100m2.
Indien voorgenomen bodemingrepen niet verguningsplichtig zijn en er bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. REO afdeling Erfgoed, gemeente Utrecht, 030-2863990 te worden gedaan.
5.10 Kabels En Leidingen
In het kader van de herontwikkeling van de OV Terminal is er een inventarisatie uitgevoerd van de aanwezige kabels en leidingen. Voor de langzaamverkeersbrug moeten mogelijk ter plaatse van de aanlandingen kabels en leidingen verlegd worden. Dit aspect moet nog nader worden uitgewerkt. In het plangebied zijn echter geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. Kabels en leidingen vormen in die zin dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.11 Kwaliteit Van De Leefomgeving
5.11.1 Lichtinval en zonlicht
Er zijn geen relevante effecten van de brug ten aanzien van lichtinval van andere gebouwen en/of percelen te verwachten. Ten aanzien van mogelijke gevolgen van zonlicht ter plaatse van het spoor emplacement gelden de ontwerpvoorschriften van ProRail, zoals onder meer verwoord in de Ontwerp Voorschriften. Het ontwerp voldoet aan de van toepassing zijnde eisen
5.11.2 Windhinder
Het ontwerp van de brug is rank, licht en smal. Er valt geen windhinder te verwachten. De bomen op de brug moeten voldoen aan de daartoe door ProRail gestelde eisen. Een van deze eisen heft betrekking op de windbelasting van de bomen. Het verankeringsysteem moet in ieder geval een windlast van 8 Bft kunnen hebben. Het verankeringsysteem is daarom op minimaal 9 Bft gedimensioneerd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De totale kosten voor realisatie van de brug wordt gedekt door gemeentelijke bijdragen (Verder, Grondexploitatie stationsgebied, bereikbaarheid) en bijdragen van Rijk (Spoorse doorsnijdingen en MIRT). Hierdoor is de financiele uitvoerbaarheid aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft bij brief d.d. 22 maart 2013 aangegeven te kunnen instemmen met het bestemmingsplan. Op 22 mei 2013 heeft de Provincie Utrecht per e-mail bevestigd dat vooroverleg in het kader van onderhavig bestemmingsplan niet noodzakelijk is.
6.2.2 Advies wijkraad
Bij brief d.d. 6 mei 2013 hebben de wijkraden West, Zuidwest en Binnenstad een advies uitgebracht in het kader van de langzaamverkeersbrug. De wijkraden adviseren het college om de brug ook als OV-toegang een functie te geven en wel door trappen naar de bus/tramperrons meteen bij de bouw te realiseren en het liefst ook tegelijkertijd de trappen naar de treinperrons te realiseren, maar anders zo spoedig mogelijk. De minimale breedte van het fietspad kan verbeterd worden door een zo laag mogelijke balustrade langs de binnenzijde van het fietspad.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
7.2 Planvorm
Het bestemmingsplan Langzaamverkeersbrug en Moreelsepark kenmerkt zich deels door een ontwikkelingsgericht planologisch kader voor de aanleg van een nieuwe langzaam verkeersbrug, deels door een beheerskader voor de bestaande bebouwing aan het Moreelsepark. Het bestemmingsplan geeft een directe bouwtitel voor omgevingsvergunningen.
7.3 Opbouw Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijken van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
- afwijken van de gebruiksregels;
- eventueel een vergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
- in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht;
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de verschillende begrippen uitgelegd die in de planregels gebruikt worden.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt bepaald op welke wijze er gemeten dient te worden in dit bestemmingsplan.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is toegekend aan een in het plangebied aanwezige voorziening van openbaar nut.
Artikel 4 Groen
Deze bestemming is toegekend aan het Moreelsepark en Park Nieuweroord en de overige groenvoorzieningen in het plangebied. De bestemming is gericht op de bescherming en het behoud van de groene kwaliteiten van deze gebieden. Binnen deze bestemming is mogelijk om wandel- en fietspaden aan te leggen, alsmede speelvoorzieningen. Tevens is het mogelijk hier kleine nutsvoorzieningen te realseren. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming evenementen te organiseren zoals bijvoorbeeld manifestaties of kunst en theater festivals.
Artikel 5 Kantoor
Deze bestemming is toegekend aan de bestaande kantoorgebouwen in en om het Moreelse Park. De bestemming beoogt de veelal monumentale bebouwing naar zijn huidige verschijningsvorm en functioneel gebruik te bestemmen.
Artikel 6 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn verschillende instellingen en voorzieningen ondergebracht. Het gaat daarbij om dagopvang, een centrum voor gezondheidszorg, medische, sociaal-culturele voorzieningen, religieuze en educatieve instellingen en dergelijke. Daarbij is een zekere uitwisseling van functies mogelijk gemaakt.
Middels een specifieke gebruiksbepaling is tevens een voorwaarde gekoppelde aan de vestiging van maatschappelijke voorzieningen. Conform deze bepaling is realisatie van maatschappelijke voorzieningen louter toegestaan indien is aangetoond dat voldaan kan worden aan de wettelijke vereisten en er dienovereenkomstig geen milieutechnische belemmeringen zijn vanuit de aspecten: luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en akoestiek.
Artikel 7 Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige wegverkeers bestemmingen en de daarbijbehorende voorzieningen, alsmede aan de langzaamverkeersbrug. In deze bestemming is de aanduiding 'brug' opgenomen ten behoeve van het gebruik van de gronden ten behoeve van een brug.
Artikel 8 Verkeer - Railverkeer
Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige spoorweginfrastructuur en de daar bij behorende (stations)voorzieningen. In deze bestemming is de aanduiding 'brug' opgenomen ten behoeve van het gebruik van de gronden ten behoeve van een brug.
In de bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verkeer 1' een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die het college in staat stelt het gebruik van trappartijen toe te staan ten behoeve van de ontsluiting van de trein-, tram-, en busperrons op de langzaamverkeersbrug.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Deze bestemming is toegekend aan de gronden in het plangebied waar een archeologische verwachtingswaarde is. Door deze dubbelbestemming wordt er een koppeling gelegd tussen het bestemmingsplan en de gemeentelijke verordening op de archeologische monumentenzorg. Via deze verordening worden de archeologische waarden beschermd.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Deze bepaling is opgenomen omdat de Langzaamverkeersbrug zowel in de bestemming Verkeer, als Verkeer- Railverkeer valt. In deze bepaling zitten de bouwregels waaraan de bouw van de langzaamverkeersbrug dient te voldoen. De vrije doorrijhoogte van minimaal 6,60 meter is opgenomen om te borgen dat ten alle tijden voldoende ruimte onder de brug blijft bestaan voor de ongelijkvloerse kruising met railverkeer.
Artikel 12 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
Deze wijzigingsbevoegdheid bevat de mogelijkheid om de grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduidingen te verschuiven ten behoeve van technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.
Artikel 16 Algemene regels m.b.t. parkeergelegenheid
Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop- nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.
Artikel 17 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 18 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
7.5 Lijst Van Horeca-inrichtingen
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type / de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van horeca-inrichtingen.
7.6 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Hoe wordt gehandhaafd
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Lijst Van Horeca-activiteiten
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op
18 juni 2012 in werking getreden Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012 en overgenomen in onderstaande Lijst van Horeca-activiteiten.
In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'harde' tot 'zachte' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.
De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat:
categorie A1 | discotheek, bar-dancing |
categorie A2 | zaalverhuur |
categorie B | café, bar, brasserie |
categorie C | cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant, automatiek, snelbuffet |
categorie D1 | restaurant, bistro, crêperie |
categorie D2 | lunchroom, ijssalon, koffiebar, koffie/theehuis |
Onderscheid café-disco
Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van de inrichting.
Onderscheid cafetaria-snackbar
Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij behorende stank- en geluidsoverlast.
Afhaalcentrum
Een afhaalcentrum valt bestemmingsplantechnisch onder de detailhandelsfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan een pizzeria die enkel pizza's verkoopt en geen gelegenheid biedt om ter plaatse de pizza te nuttigen. Ook hier geldt dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van de tijd veranderen in horecafuncties.
Definitie van een afhaalcentrum: 'detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van de horeca-exploitatieverordening Utrecht'.
Additionele horeca
Bij additionele horeca gaat het om horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie 'horeca' begrepen, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling waar sprake is van sociaal-culturele, maatschappelijke, en (sportief-) recreatieve doeleinden. Hiermee worden onder meer bedoeld de kantines bij buurthuizen, scholen en sportfaciliteiten, of horecavoorzieningen bij musea en dergelijke.
Bij additionele horeca gaat het erom dat:
- de uitstraling van deze horeca moet passen bij de hoofdfunctie. Passend betekent dat deze horeca hoort bij de hoofdfunctie en open is tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie. Daar bij is het niet toegestaan dat de additionele horecaruimte wordt verhuurd of anderszins in gebruik wordt gegeven aan derden ten behoeve van feesten en partijen;
- de gelegenheid ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie en de hoofdfunctie moet ondersteunen. Ondersteunend wil zeggen dat de additionele horeca de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of completeert. Ondergeschikt betekent dat er duidelijk sprake moet zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie absoluut als maximum geldt. Dit maximum geldt voor kleinschalige functies; voor grootschalige functies kan door de gemeente een maximumomvang in vierkante meters worden vastgesteld. Er moet duidelijk sprake zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie qua vloeroppervlak, inzet van personeel en onderdeel van de begroting;
- de horeca niet zelfstandig mag worden uitgeoefend of toegankelijk los van de hoofdfunctie. Wanneer sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie, is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten die vallen onder de horecacategorieën.
Detailhandel met horeca
In de detailhandel is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Hierbij moet worden gedacht aan een winkel waar een klein deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt voor het nuttigen van ter plaatse bereide en verkochte etenswaren. Dergelijke ondersteunende horeca kan buitenplans worden geregeld middels de zogeheten 'Kruimelgevallenregeling'. Randvoorwaarden hierbij zijn:
- het horecadeel mag niet direct vanaf de straatzijde zichtbaar zijn en het pand moet het aanzicht behouden van een winkel;
- voor winkels tot 1.000 m2 bvo geldt in principe een maximale ratio tussen horeca en publiekstoegankelijke winkelvloeroppervlak van 30:70 en er moet een directe relatie zijn met de producten die in de winkel verkocht worden; het gaat primair om het proeven van producten die in de winkel worden verkocht;
- voor winkels boven de 1.000 m2 bvo geldt dat een ondersteunende horecafunctie kan worden toegestaan tot maximaal 20% van het bebouwd oppervlak; dit geldt ook voor de non-food, zoals kledingwinkels, boekwinkels, schoenenzaken et cetera;
- de vestiging moet zich houden aan de algemene gehanteerde winkeltijden.
Daar waar sprake is van een bestaande, vergunde ondersteunende horeca, zal dit in de regels en op de verbeelding worden vastgelegd.
Coffeeshops
Coffeeshops worden gereguleerd middels de Algemene Politieverordening (APV). In de Lijst van Horeca-activiteiten vallen coffeeshops in de horecacategorie D. In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid.
Lijst van Horeca-activiteiten
Voor de toepassing van deze Lijst van Horeca-activiteiten wordt onder een horecabedrijf begrepen:
een bedrijf of instelling waar:
- bedrijfsmatig drank en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of;
- bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.
Categorie: | Inrichting: | Activiteiten: |
A1 | discotheek bardancing | Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van drank en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van (alcoholhoudende) drank ter plaatse, al dan niet met levende muziek en al dan niet met kleine etenswaren. Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen. |
A2 | zaalverhuur | Een horecabedrijf dat voorziet in zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten zoals bruiloften. Al dan niet met muziek, verstrekking van (alcoholhoudende) drank en etenswaren. |
B | café bar brasserie | Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) drank voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden. Het accent ligt op de verstrekking van drank. |
C | cafetaria snackbar grill-room fastfoodrestaurantautomatiek snelbuffet | Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije drank. Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleine etenswaren. |
D1 | restaurant bistro crêperie | Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije drank. Geen dansen na restauranttijden. Het accent ligt op de verstrekking van etenswaren voor consumptie ter plaatse. |
D2 | lunchroom ijssalon koffiebar koffie-/theehuis | Een horecabedrijf waarbij de bedrijfsactiviteiten zijn gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en drank, en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied. Daghoreca is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden. |
Bijlage 1 Quickscan Stationsgebied Utrecht - 10 Maart 2008
Bijlage 1 Quickscan stationsgebied Utrecht - 10 maart 2008
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek Stationsgebied Utrecht - 20 Januari 2009
Bijlage 2 Ecologisch onderzoek Stationsgebied Utrecht - 20 januari 2009