Marco Polo plantsoen, Kanaleneiland Zuid
Bestemmingsplan - Utrecht
Onherroepelijk op 28-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.3 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.4 antennedrager:
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.5 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.9 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.10 belhuis:
een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.
1.11 besluit Hogere waarde:
besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
1.12 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.
1.13 bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige legale gebruik.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPMARCOPOLOPLANTKZ-0601.dgn met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 dak:
een bovenbeëindiging van een gebouw.
1.25 evenementen:
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.29 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.30 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld; - c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.31 plan:
het bestemmingsplan Marco Poloplantsoen, Kanaleneiland Zuid van de gemeente Utrecht.
1.32 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.33 (raam)prostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats;
1.34 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- b. fiets-en voetpaden;
- c. aan de Marco Pololaan tevens voor één in-/uitrit (in totaal maximaal 2 rijstroken) op maaiveldniveau ten behoeve van een parkeervoorziening binnen de aangrenzende bestemming maatschappelijk;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. water, waterbeheer en waterberging;
- g. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);
- h. de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, opslagruimten, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer, tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
4.3 Bijzondere bouwregel
- a. het bouwen van hoofdgebouwen is uitsluitend toegestaan wanneer voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
- b. in afwijking van lid a kunnen Burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning toestaan dat in meer of minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
- b. water, waterbeheer en waterberging;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. evenementen;
- g. bij de bestemming behorende nutsvoorzieningen en kunstwerken.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a en artikel 5.2.1 onder b voor:
- a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m²;
- b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
6.2 Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de de bij deze regels behorende Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Overige Regels
Voor het realiseren of wijzigen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde vermeld onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
- c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
- 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdstransportleidingen;
- 4. de laad- en losmogelijkheden;
- 5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking verparkgt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
- 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
- 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Marco Poloplantsoen, Kanaleneiland Zuid.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding, Doelstelling En Ligging
In het Masterplan Primair Onderwijs is op de huidige locatie van de Rafaëlschool nieuwbouw voorzien. Na sloop van de huidige verouderde bebouwing zal een nieuw gebouw voor de basisscholen Kaleidoskoop en Da Costa worden opgericht. De Rafaëlschool verhuist in 2013 naar de Europalaan. De gemeente is initiatiefnemer en treedt op als bouwheer namens de schoolbesturen PCOU en SPOU. Doenja Dienstverlening en Saartje kinderopvang gaan samenwerken met de basisscholen om zo een zogenoemde Hele Dagschool te ontwikkelen. Daarnaast zal in het gebouw een welzijns/buurtfunctie mogelijk worden gemaakt.
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Afbeelding 1: luchtfoto plangebied
Het plangebied ligt in Kanaleneiland Zuid. De locatie wordt omsloten door de Afrikalaan in het noorden, de Marco Pololaan in het oosten, het plantsoen langs de Columbuslaan in het westen en enkele gebouwen met maatschappelijke voorzieningen ten zuiden van de school.
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het gebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Goedgekeurd door GS (indien van toepassing) | |
Kanaleneiland | 1978 | 25 april 1979 | |
Ter plaatse van het schoolterrein geldt de bestemming 'Openbare en bijzondere gebouwen en bijbehorende terreinen 2' (BB2). Deze gronden zijn bestemd voor kerken, scholen, verenigingsgebouwen, kantoren, jeugdwerk, ziekenhuis, verpleeghuis, sporthal, dienstwoningen (1 per instelling) en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen. Er geldt een bebouwingspercentage van het perceel van maximaal 80%. De goothoogte mag maximaal 5 meter zijn. De nieuwe school heeft een hogere goothoogte dan volgens het vigerende bestemmingsplan is toegestaan.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijks- En Provinciaal Beleid
Het Rijksbeleid (nota Ruimte) en het provinciaal beleid (Regionaal Structuurplan) richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied.
Zo staat in de Nota Ruimte het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten centraal. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden (regio Utrecht) en hoofdverbindingsassen. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie. Aspecten als het terugdringen van het woningtekort en het versterken van de woonkwaliteit zijn in dit beleid opgenomen.
Ook de Structuurvisie Randstad 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028) en verordening kennen een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen waarbij tegelijkertijd een kwaliteitssprong wordt gerealiseerd.
Het plan voldoet aan de doelstellingen van het Rijks- en provinciale beleid. Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op één sloop-nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied, is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.
2.2 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Utrecht 2015 – 2030
In de Structuurvisie is het ruimtelijk kader van de stad vastgelegd. Het plangebied valt binnen “de binnentuin”. De doelstelling binnen de binnentuin is het creëren van een veilige en leefbare omgeving, het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad en het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu. De opgave voor de binnentuinen ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren in de wijk.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2005-2020
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) 2005-2020 staat de gemeentelijke visie op het verkeer en vervoer in Utrecht tot 2020. Een langetermijnvisie op verkeer en vervoer is onder andere nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen. Het GVVP bevat beleid en plannen voor de hoofdinfrastructuur gericht op de bereikbaarheid van de stad Utrecht. Het GVVP is, samen met andere sectornota's, uitgangspunt voor wijkverkeersplannen, de uitwerking van stedenbouwkundige en infrastructurele plannen en overige verkeers- en vervoersprojecten.
Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economische belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen voor openbaar vervoer, autoverkeer en goederenverkeer goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Ook wordt de mobiliteit buiten piek- en spitsuren gefaciliteerd, maar tijdens piek- en spitsuren moet met name de groei van de automobiliteit worden afgevlakt. Dit gebeurt door het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen te verbeteren en door met verkeers- en mobiliteitsmanagement de mobiliteitsvraag zo goed mogelijk over het totale verkeerssysteem te verdelen.
Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets. Deze netwerken vormen uitgangspunten voor het bestemmingsplan en zegt iets over de functie van een straat in het netwerk.
Nota Stallen en parkeren
Utrecht werkt aan een aantrekkelijke, bereikbare en gezonde stad. Een belangrijk instrument hierbij is het beleid voor het stallen van fietsen en parkeren van auto's in de stad. Het college zet dit instrument in om de leefbaarheid van de wijken te verbeteren en een kwaliteitsslag in de openbare ruimte te maken. Ook kunnen (fiets)parkeermaatregelen bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit en het goed bereikbaar houden van de vitale economische functies in de stad. Uitgangspunt hierbij is een financieel gezonde exploitatie van het parkeren in Utrecht.
Groenstructuurplan Utrecht
Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.
De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.
Bomenbeleid Utrecht 2009-2030 (2009)
Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
- Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren.
- De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden.
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Waterplan Utrecht
Zes waterpartners, bestaande uit de Hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden en Amstel, Gooi en Vecht, Hydron Midden-Nederland, de provincie Utrecht, Rijkswaterstaat Utrecht en de gemeente Utrecht hebben het Waterplan Utrecht opgesteld. Het Waterplan Utrecht omvat een lange termijn visie tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2004-2008.
Met het opstellen van het Waterplan Utrecht hebben de waterpartners afgesproken te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. Om dit te bereiken is afgesproken te werken aan het terugdringen van de verontreiniging van het oppervlaktewater, stroomafwaartse gebieden niet te veel belasten met overtollig water uit Utrecht (afwenteling), veranderde waarden van het water voor de stad beter benutten (transport, toerisme, recreatie en natuur, woon- en werkomgeving) en door hechtere samenwerking meer resultaat voor hetzelfde geld. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren' en aan de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'.
Dit beleid wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen vertaald naar een watertoets die voor dit plan is terug te vinden in de bijlagen.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zijn maatregelen vastgelegd om lozingen vanuit het riool terug te dringen. Eén van de maatregelen betreft de aanleg van bergbezinkbassins (BBB's). Een bergbezinkbassin zorgt voor een grotere inhoud van de riolering. Daarnaast wordt in het bassin een deel van het vuil afgevangen waardoor het overstortende water schoner wordt. Dit voorkomt stank en vissterfte in de ontvangende watergang. Naast de aanleg van de BBB's gaat de gemeente Utrecht ook andere maatregelen nemen om te voldoen aan het Rijksbeleid, zoals het vergroten van delen van de riolering en het afkoppelen van hemelwater.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.
De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open' (verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur), 'Respect' (essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd) en 'Behoud' (behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard). Het bestemmingsplangebied wordt gekarakteriseerd als 'Open'.
Ruimtelijke Visie Kanaleneiland (2003)
De visie zet in op versterking en betere benutting van de bestaande structuur en kwaliteiten in Kanaleneiland-Zuid. Er wordt een aantal ontwikkelingsrichtingen voorgesteld waaronder:
- de accommodaties voor de voorzieningen uitbreiden of aanpassen;
- behoud en versterking van het Marco Poloplantsoen en groene verbindingen als onderdeel van de stedelijke groenstructuur;
- werken aan een positief imago.
Aanpak Kanaleneiland-Zuid (2010)
De Aanpak is een uitwerking van de Ruimtelijke Visie en richt zich op concrete maatregelen voor verbetering van woningen en woonomgeving. Daarnaast is een ruimtelijk kader opgesteld voor de hoofdstructuur van de voorzieningen en het groen in de buurt. Het bijzondere en groene karakter van de ruimte buiten de woonstempels dient behouden en versterkt te worden. Bebouwing in de voorzieningenzone moet daarom zoveel mogelijk in de groene structuur passen met versterking van groene randen. Op deze manier kunnen voorzieningen en groen elkaar versterken. De voorzieningen krijgen een betere kwaliteit doordat zij zich voegen in het groen; anderzijds wordt de levendigheid van het groen versterkt door de voorzieningen.
Masterplan Primair Onderwijs (2006)
In het Masterplan is met de schoolbesturen afgesproken dat nieuwbouw wordt gerealiseerd voor de volgende basisscholen: Kaleidoskoop (locatie Marco Pololaan), Luc Stevens, Joannes XXIII en Da Costa. De Rafaëlschool verdwijnt uit Kanaleneiland-Zuid. Luc Stevens, een school voor speciaal onderwijs, krijgt nieuwbouw op de eigen plek aan de Marco Pololaan, vlakbij de Aziëlaan. Joannes XXIII krijgt ook nieuwbouw op de eigen plek: Fernandezlaan 100, tussen winkelcentrum Vasco de Gama en de tramlijn. Da Costa en Kaleidoskoop (locatie Marco Pololaan) verhuizen naar de parklocatie. De Kaleidoskoop aan de J.C. Maylaan blijft vooralsnog behouden.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Bestaande Situatie
Het Marco Poloplantsoen is de centrale groene ruimte van Kanaleneiland-Zuid, met uitlopers naar het Amsterdam-Rijnkanaal in het westen en Park Transwijk in het oosten. Rondom het Marco Poloplantsoen staat de woonbebouwing van Kanaleneiland- Zuid, gegroepeerd in stempels met laagbouw en middelhoge bouw. Binnen het Marco Poloplantsoen neemt de Rafaëlschool een prominente plek in. Deze school bestaat uit eenlaagse bebouwing. Ten zuiden van de school is het buurthuis Kanaleneiland-Zuid, een katholieke kerk en het gezondheidscentrum.
Het gebied wordt omsloten door de wegen Marco Pololaan, Afrikalaan en de Columbuslaan. Rondom de school en de voorzieningen ligt het plantsoen met bomen, voetpaden en speelvoorzieningen. Zowel bij de school als bij de overige voorzieningen ten zuiden van de school is parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig.
De huidige school kent een relatief intensieve verkeersaantrekkende werking. Deze school verzorgt namelijk onderwijs aan kinderen met een verstandelijke beperking. Dat heeft tot gevolg dat vrijwel alle kinderen gebracht en gehaald worden. Deze schoolkinderen komen vaak van buiten de wijk en worden gezamenlijk met busjes gebracht en gehaald. Circa 80% van de kinderen wordt gehaald en gebracht met busjes. De overige kinderen worden met de auto gebracht. Het aantal leerlingen wisselt tussen de 110 en 120. Op de locatie zijn zo'n 50 onderwijskrachten aan het werk.
Hoewel de school en de andere voorzieningen in de hoek van het plantsoen liggen, maakt het gebied nauwelijks onderdeel uit van het plantsoen. Dat komt met name door de hoeveelheid verharding en het parkeren aan de straat. Rondom en op deze deze locatie staan diverse bomen. Aan de west- en zuidrand staat een belangrijke dubbele bomenrij, die naar het zuiden doorloopt langs de Marco Pololaan. Deze dubbele bomenrij bepaalt de structuur voor het hele plantsoen.
De school heeft geen bijzondere cultuurhistorsche waarde, is geen monument en heeft geen beeldbepalend karakter.
Op de onderstaande figuur is de situatie schematisch aangegeven. Voor de noordelijke helft van het gebied (binnen de rode lijn) wordt dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
De wens tot nieuwbouw van het schoolgebouw vloeit voort uit de doelstelling van het Masterplan primair onderwijs en de verouderde staat van het gebouw. De sloop en nieuwbouw biedt naast een mogelijkheid voor goede en moderne onderwijsfaciliteiten tegelijkertijd de kans om de ruimtelijke structuur te verbeteren. De noordhoek van het plantsoen, waar de school nu staat, vormt namelijk in potentie het visitekaartje van Kanaleneiland-Zuid, voor wie vanaf de Marco Pololaan de wijk binnenkomt. Ook kan de schoollocatie meer onderdeel uit gaan maken van het Marco Poloplantsoen.
Het gewenste programma van de Hele Dagschool bestaat uit de Da Costaschool en de Kaleidoskoop, een gymzaal, welzijn, buitenschoolse opvang en ouderlokalen. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de groeiprognose van het aantal leerlingen in de wijk Zuidwest. Voor 2020 is de verwachting dat circa 320 kinderen van deze schoollocatie gebruik zullen maken. Ook is er ruimte opgenomen om in de toekomst het gebouw uit te breiden tot circa 26 groepsruimten omdat de gemeente en schoolbesturen op lange termijn een groei in het aantal leerlingen in de wijk Zuidwest zien.
Vanwege het behoud van de omliggende bomenrijen en de wortelstelsels, worden de gevels op minimaal 7 meter van de stammen gesitueerd. Het bouwvlak is hier op afgestemd. Langs de Afrikalaan en Marco Pololaan dienen de gevels in de aangegeven rooilijn te worden geplaatst. De gevels dienen transparant te worden ontworpen. Hierdoor krijgt het gebouw een prominente plek op de hoek en blijft er veel ruimte voor de aanleg, het behoud en de versterking van het groen (bomen en heestervakken).
Om het gebouw meer onderdeel te maken van het plantsoen, is interactie tussen de bebouwing en het plantsoen gewenst. Dit kan bijvoorbeeld door aandacht te hebben voor zichtlijnen en het realiseren van meedere entrees.
Het gebouw staat vrij op de kavel en krijgt een alzijdige oriëntatie. De maximale bouwhoogte wordt afgestemd op de omliggende bebouwing en wordt maximaal 12 meter. Dit geeft ruimte voor 3 bouwlagen met lokalen alsmede voor een gymzaal op een bouwlaag (of andersom). Bergingen, afvalcontainers en fietsenstallingen worden in het hoofdgebouw opgenomen.
In de planvorming is rekening gehouden met een groene erfscheiding (met heesterbeplanting) van minimaal 5 meter breed. Aan de binnenzijde hiervan kan een hekwerk geplaatst worden (maximaal 1,50 meter hoog en aan de zuidzijde maximaal 1,80 meter). Voor de inrichting van de buitenruimte wordt een inrichtingsplan opgesteld. Hierbij is aandacht voor de samenhang met de omgeving en voor het fietsparkeren.
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
De nieuwe basisschool kent een relatief lagere verkeersaantrekkende werking dan de bestaande school met speciaal onderwijs omdat in de toekomst deze kinderen veelal, al dan niet onder begeleiding, wel te voet of per fiets naar school zullen komen. Daar staat tegenover dat er in de nieuwe situatie wel meer kinderen op de nieuwe school zullen zitten. Volgens de leerlingenprognose zullen dat er de komende jaren tussen de 300 en 320 zijn maar bij uitbreiding van de school kan dat aantal stijgen. Per saldo zullen er daarom naar verwachting iets meer kinderen met de auto naar school gebracht en weer opgehaald kunnen worden.
De bestaande wegenstructuur kan die extra verkeersbewegingen verwerken en die hoeft dan ook niet gewijzigd te worden. Omdat in een kort tijdsbestek wel veel kinderen en ouders tegelijkertijd naar de school komen en vertrekken, dient er bijzondere aandacht te zijn voor de verkeersveiligheid. Daarbij is het uitgangspunt om het autogebruik te ontmoedigen en verkeersdeelnemers zo veel mogelijk te scheiden.
Bij de school wordt autogebruik ontmoedigd door:
- het parkeren ten behoeve van halen en brengen niet direct bij de ingang te organiseren;
- voldoende fiets(parkeer)voorzieningen aan te leggen;
- fietsers juist dichtbij de ingang van het schoolterrein te faciliteren door de stallingsmogelijkheden nabij de ingangen te plaatsen.
Om de verkeersveiligheid te vergroten worden de autoverkeersbewegingen bij de school zo veel mogelijk gescheiden van de voetgangers en fietsers. Er zal daarom een speciale parkeerstrook voor kiss- en ride worden aangelegd die zo min mogelijk conflicteert met fietsers en voetgangers. De locatie van deze strook is voorzien aan de Columbuslaan tussen de bushalte en de kruising met de Afrikalaan. Dit is op geringe afstand van de ingang van de school waardoor gestimuleerd wordt dat kinderen per fiets of lopend worden gebracht.
Ook door de realisatie van meerdere ingangen in het gebouw kan het verkeer beter worden gespreid. Naast de hoofdentree aan de Afrikalaan, zal een schoolentree aan de Columbuslaanzijde, specifiek voor voetgangers en fietsers die vanaf de Columbuslaan door het plantsoen de school kunnen bereiken, worden gerealiseerd. Bij deze entrees zullen bovendien de fietsenstallingen voor de kinderen worden gerealiseerd. Ook aan de zijde van de Marco Pololaan bevindt zich een entree en fietsenstalling voor de leerkrachten.
Voor degene die door het plantsoen komen, kunnen de voetpaden in het plantsoen (gedeeltelijk) worden opengesteld als fietspad. Het bestaande voetpad tussen de Columbuslaan en de school blijft bij voorkeur als voetpad in stand. Het meest zuidelijke parkpad kan worden omgezet tot fietspad tot waar deze samenkomt met de voetpaden van de andere zijden. Het zou wenselijk zijn om ter hoogte van het fietspad uit het park, bij de huidige snelheidsremmer, een goede oversteek over de Columbuslaan te creëren.
Daarnaast dient er aandacht te zijn voor goede oversteekvoorzieningen ter hoogte van de schoolingangen en dient voorkomen te worden dat stilstaande auto’s het zicht van overstekende kinderen belemmeren. Ook dienen de langzaam verkeersontsluitingen en de daarop aansluitende school-thuis-routes op een duurzaam veilige manier de omliggende verkeerswegen te kruisen. De aanwezigheid van een busroute maakt het instellen van een 30 km/uur regime met bijbehorende snelheidremmende voorzieningen in deze wegen niet praktisch uitvoerbaar. Een uitzondering hierop vormt de Marco Pololaan ten zuiden van de Afrikalaan waar de huidige grens van het 30 km/uur-gebied van de Bartolomeo Diazlaan in noordelijke richting opgeschoven wordt. Dit gebeurt door op de hoek van de Afrikalaan/Marco Pololaan een inritconstructie te maken en ter plekke de rijbaanbreedte te verkleinen. Hierdoor wordt de verkeersveiligheid voor overstekende kinderen verbeterd.
Autoparkeren
Volgens het gemeentelijk parkeerbeleid dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op basis van de bij dit parkeerbeleid behorende normen, vastgelegd in de bouwenvelop dan wel conform de nieuwe nota Stallen en Parkeren. Deze parkeernormen zijn gegeven in een bandbreedte. De parkeerplaatsen dienen in principe op het eigen terrein te worden gerealiseerd. Vanwege een beperkt budget, is het hier niet mogelijk om een gebouwde verkeersoplossing te maken.
Bron: bouwenvelop
In het plangebied is voor het beoogde programma ruim voldoende plaats om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Het parkeren voor het halen en brengen zal in het openbaar gebied worden opgelost en het parkeren ten behoeve van de leerkrachten zal op eigen terrein worden opgelost.
Het uiteindelijke bouwprogramma zal moeten uitwijzen hoeveel parkeerplaatsen er volgens de parkeernormen moeten worden gerealiseerd. Ook kan bij de uiteindelijke parkeerbalans eventueel nog rekening worden gehouden met dubbelgebruik. Zo zullen de parkeerplaatsen voor basisschool na school kunnen worden gebruikt door de begeleiding van de naschoolse opvang.
Fietsparkeren
Het schoolterrein biedt voldoende ruimte om het aantal fietsenplekken af te stemmen op het aantal leerlingen. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat circa 80% van het totale aantal leerlingen met de fiets komt (de leerlingen van de groepen 1 en 2 komen over het algemeen nog niet met een eigen fiets). Voor de leerkrachten wordt een inpandige fietsenstalling in het gebouw opgenomen.
4.2.1 Openbare ruimte en groen
Op het terrein van de school zullen enkele bomen moeten wijken voor de nieuwbouw. De belangrijke groenvoorzieningen met bomen rondom het terrein blijven behouden en worden waar mogelijk versterkt met robuuste heestervakken van circa 5 meter breed en nieuwe bomen langs de Marco Pololaan en de Afrikalaan. De maximale bouwgrens van de school is bepaald vanuit de boombeplanting waarbij voldoende afstand wordt gehouden tot de wortelstelsels van zowel de nieuwe als de bestaande bomen rondom het perceel.
Tijdens de bouw dient er rekening mee te worden gehouden dat de grond onder de kroonprojectie niet mag worden gebruikt voor welke bouwactiviteit of opslagplaats dan ook. Ophoging van de grond binnen de kroonprojectie kan tot een maximum van 10 cm met bij voorkeur een goed luchtdoorlatend structuur.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Geluidhinder
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
- bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
- reconstructie van wegen;
- gezoneerde industrieterreinen.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld.
Plansituatie
De huidige basisschool aan de Afrikalaan, de Rafaëlschool, zal gaan verhuizen naar een andere locatie. Het huidige schoolgebouw zal worden gesloopt. Op de vrijgekomen locatie zullen twee huidige scholen, te weten de Kaleidoskoop op de locatie Marco Pololplantsoen en de Da Costaschool bij elkaar in één nieuw gebouw gehuisvest met de naam "hele dag school Hart van Zuid". De nieuwbouw zal bestaan uit een pand met 18 onderwijslokalen, aangevuld met extra maatschappelijke functies. De wens is om middels het bestemmingsplan in de toekomst in een mogelijke uitbreiding naar 26 onderwijslokalen te voorzien.
Vanuit de Wet geluidhinder en de wet ruimtelijke ordening is het van belang de geluidsaspecten in dit gebied te onderzoeken. Dit onderzoek, d.d. 31 juli 2012, kenmerk VL12-345, richt zich op de realisatie van het nieuwe schoolgebouw. Het volledige onderoeksrapport is opgenomen in de bijlagen behorende bij dit plan.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwbouw mogelijk is binnen de kaders van de Wet geluidhinder. Wel zal de voorkeursgrenswaarde worden overschreden door de wegen Marco Pololaan, Afrikalaan en Columbuslaan. Samen met het bestemmingsplan zal daarom een hogere waarde procedure moeten worden doorlopen.
5.2 Milieuhinder
Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
Plansituatie
Ten noorden van het plangebied aan de Marcopololaan ligt een kleine winkelstrip. Deze strip wordt echter afgeschermd door het dwars daarop gelegen woongebouw aan de Afrikalaan. Er zal daarom geen nadelige invloed uitgaan op de aanwezigheid van de winkels op het onderwijsgebouw.
Er is een notitie 'Geluid scholencluster Marco Pololaan' opgesteld met betrekking tot het geluid dat de nieuwe school kan veroorzaaken ter plaatse van woningen in de directe omgeving. Relevant is hierbij het verkeer van het halen en brengen van de kinderen en het stemgeluid afkomstig van de kinderen op het schoolplein.
In de eerste fase kan de school ruimte bieden aan ca. 400 leerlingen. Het bestemmingsplan maakt het echter mogelijk in de toekomst meer lokalen te realiseren. Het leerlingenaantal zal dan kunnen toenemen tot circa 650 leerlingen. Het stemgeluid van 400 kinderen kan bij de tegenover de school gelegen woningen aan de Afrikalaan leiden tot een gemiddeld niveau van 55 dB(A). Vanuit het perspectief van de Handreiking is 55 dB(A) voor een bestaande inriching acceptabel.
Bij 650 leerlingen zal het gemiddelde geluidsniveau 2 dB hoger zijn. Het maximale geluidniveau blijft echter binnen de richtwaarden van 70 dB(A).
Conclusie
Uit de geluidsberekeningen volgt dat de nieuwe school goed inpasbaar is binnen de woonomgeving voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking en optredende piekgeluiden. Het stemgeluid van de kinderen zal niet aan de voorkeurswaarde voor een rustige woonomgeving kunnen voldoen maar is acceptabel gezien het feit dat het een wijziging van een bestaande situatie is en maatregelen niet realistisch kunnen worden getroffen.
De school zal moeten voldoen aan de regels uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM). Beoordeling en normstelling voor geluidsimmissies en de overige milieu-aspecten vindt plaats bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel handhaving op naleving van de voorschriften uit het BARIM.
5.3 Externe Veiligheid
Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Plansituatie
In en nabij het plangebied komen geen risicobedrijven voor. Ook is er geen sprake van gevaarlijk transport in of nabij het plangebied.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
5.4 Luchtkwaliteit
Kader
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- b. een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- c. aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht.
- d. het voorgenomen besluit is genoemd of is niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Scholen zijn gevoelige bestemmingen in de zin van de Wet luchtkwaliteit. Het Besluit gevoelige bestemmingen kent een onderzoeksplicht binnen de zones van respectievelijk 300 meter vanaf de rand van een rijksweg en 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg. Aangezien de locatie van het scholencluster buiten genoemde zones ligt volgen uit dit besluit geen (onderzoeks-) verplichtingen of beperkingen ten aanzien van de realisering van gevoelige bestemmingen.
Plansituatie
De voorgenomen ontwikkeling van het scholencluster Marco Poloplantsoen te Utrecht valt niet rechtstreeks onder de in de Regeling NIBM genoemde lijst met categorieën van gevallen. Daarom is aan de hand van de NIBM-tool (versie 08 juni 2011; Ministerie van Infrastructuur & Milieu) een beoordeling uitgevoerd (zie bijlage Notitie: Luchtkwaliteit Scholencluster Marco Poloplantsoen (Kanaleneiland Zuid), 07 september 2012). Hierbij zijn de effecten van de toename van de verkeersintensiteiten beschouwd, uitgaande van een 'worst-case' benadering. De maximale bijdrage van het extra verkeer (0,16 microgram/m3) blijft ruim onder de toegestane 1,2 microgram/m3.
Conclusie
Met behulp van de NIBM-tool wordt geconcludeerd dat, uitgaande van een 'worst-case' benadering voor alle parameters, de ontwikkeling van het scholencluster kan worden aangeduid als NIBM. Daarnaast zijn er in de directe nabijheid geen ontwikkelingen voorzien die gebruik maken of zullen maken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en waarmee op grond van de anticumulatiebepaling uit het Besluit NIBM rekening moet worden gehouden. Dat wil zeggen dat kan worden aangenomen dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk voor het onderdeel luchtkwaliteit.
Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder c van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.5 Bodemkwaliteit
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
- Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
- Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
- Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Er moet een nieuw bodemonderzoek worden uitgevoerd op het hele terrein, ook ter plaatse van gedempte sloten en de huidige bebouwing (eventueel na sloop). Als een ondergrondse tank aanwezig is, moet deze worden verwijderd.
Momenteel zijn er in de omgeving van het plangebied geen grondwaterverontreinigingen bekend.
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt de bodem geen belemmering voor het plan.
5.6 Flora En Fauna
Kader
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
In de Flora en fauawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.
Plansituatie
Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur zoals vastgesteld door de provincie of in de directe omgeving daarvan. Het huidige schoolgebouw grenst wel aan de stedelijke groenstructuur zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan. Het Marco Poloplantsoen is de centrale groene ruimte van Kanaleneiland zuid met uitlopers naar het Amsterdam Rijnkanaal in het westen en Park Transwijk in het oosten. Het plantsoen is de verbinding tussen beide. De nieuwbouw kan een bijdrage leveren aan het gebruik van het Marco Poloplantsoen. Om het gebruik van het plantsoen voor de bewoners te verbeteren wordt aan een renovatieontwerp voor het plantsoen gewerkt.
Voor de sloop en herontwikkeling van het scholencluster is een quick scan in het kader van flora en faunawet uitgevoerd. Uit die quick scan kwam naar voren dat er een nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk was. In de maanden juli tot en met september 2012 is een veldinventarisatie verricht naar vleermuizen en is het gebruik van de omgeving onderzocht.
Er zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen in de bomen. Tijdens inspecties is wel vastgesteld dat vleermuizen het gebouw gebruiken als zomer- en paarverblijf. Dat betekent dat voor de sloop van de school een ontheffing is vereist van de flora en faunawet. Deze ontheffing is aangevraagd.
Om voor deze ontheffing in aanmerking te komen zullen compenserende maatregelen genomen moeten worden. Zowel in de tijdelijke als de nieuwe situatie. Hierbij kan gedacht worden aan het ophangen van tijdelijke vleermuizenkasten en aan het toegankelijk houden van de spouw in het nieuwe gebouw.
5.7 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is, dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Plansituatie & conclusie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er, zoals blijkt uit voortstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
5.8 Water
De waterparagraaf is dermate omvangrijk dat deze als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen.
5.9 Duurzaamheid
Kader
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op duurzaamheidgebied met als speerpunt energie een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen, gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens een kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Naast energie gaat het duurzaamheidbeleid ook over de milieubelasting vanwege materiaalgebruik, binnenmilieu/gezondheid, ruimtegebruik et cetera. Met prestatie-eis gerichte duurzaamheidinstrumenten kan de duurzame kwaliteit van plannen 'gemeten' worden.
Plansituatie
Voor het bouwinitiatief "hele dag school Hart van Zuid" zijn de randvoorwaarden op gebied van duurzaam bouwen en energie geformuleerd in de Bouwenvelop (bijlage Bouwenvelop). Het nieuwe gebouw, dat onder regie en verantwoordelijkheid van de gemeente wordt ontwikkeld, geldt als voorbeeld. Het plan kent dan ook een hoog ambitienivo.
Aanvullend kan worden opgemerkt dat het plan een compact, alzijdig gebouw omvat. Het speelterrein ligt aan de achterzijde van het gebouw aan de kant van het Marco Polo plantsoen in de bezonning. De plattegrond is flexibel van opzet. Er is nagedacht over belevingskwaliteit van de (semi)openbare ruimte, beoogde functies in en grenzend aan die (semi)openbare ruimte en welke kwaliteit in stedenbouwfysische optiek daar dan bijhoort.
Dit plan levert waar mogelijk een bijdrage aan de gemeentelijk ambitie op het gebied van duurzaamheid en energiebesparing.
5.10 Gezondheid
De gemeente heeft sinds het van kracht worden van de Wet Publieke Gezondheid (per 1 januari 2009) de taak om gezondheidsaspecten te bewaken bij bestuurlijke beslissingen. Naar aanleiding van het Actieprogramma Volksgezondheid 2007-2010 heeft het college in 2010 besloten dat de GG&GD, daar waar nodig en binnen de beschikbare middelen, adviseert over gezondheid bij ruimtelijke plannen.
Plansituatie & conclusie
Aan de GG&GD is een gezondheidskundige beoordeling van het plan gevraagd. De beoordeling heeft betrekking op de onderwerpen lucht, geluid en gezondheidsbevordering, zowel in als buiten het gebouw. Bij het ontwerp van de school en de nieuwe woningen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met deze aanbevelingen. In de bijlagen is het advies van de GG&GD (memo 16 januari 2013) opgenomen.
Gelet op de conclusie uit de voorgaande milieu-onderdelen blijkt dat de ruimtelijke relevante onderdelen (met name geluid en luchtkwaliteit) geen probleem vormen voor de gezondheid.
5.11 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. De waardenkaart geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting (groen). Voor dit deel geldt dat bodemingrepen groter dan 1000 m2 archeologievergunningplichtig zijn. Hiervoor dient contact te worden opgenomen met de afdeling Erfgoed.
5.12 Kabels En Leidingen
Kabels en leidingen worden door de nutsbedrijven aangelegd en onderhouden. Er zijn geen hoofdkabels en -leidingen in het plangebied die planologisch relevant zijn.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling wordt gefinancierd uit de normbudgetten die binnen het Masterplan Primair Onderwijs ter beschikking zijn gesteld. Het gaat hierbij om het totale stichtingskostenbudget van het schoolgebouw en de bijbehorende terreininrichting. Hierbij is ook rekening gehouden met de plankosten en het planschaderisico. Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de economische uitvoerbaar voldoende is aangetoond en de realisatie van het plan is gewaarborgd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van het gebiedsplan ‘Vooruit in Kanaleneiland-Zuid’ in 2009/’10 heeft de gemeente voor het eerst met de buurt gesproken over een nieuw scholen- en voorzieningencluster in het Marco Poloplantsoen.
Voorafgaand aan dit bestemmingsplan heeft de gemeente in samenwerking met de schoolbesturen SPOU en PCOU een bouwenvelop opgesteld. Deze bouwenvelop is aan de omgeving gepresenteerd, waaronder de omwonenden en de vertegenwoordigers van de naastgelegen kerk, buurthuis, gezondheidscentrum en tandartspraktijk. Na de consultatieperiode zijn de reacties en de aangepaste bouwenvelop door het college vastgesteld.
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze sloop-nieuwbouwontwikkeling in de bestaande stad is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.
Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.
Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas.
Gelet op de beperkte omvang van het plan en omdat de wijkopzet en wijkontsluiting gelijk blijven, is er geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.
Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, wordt er de voorkeur aan gegeven om bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op basis van nader contact te bezien in hoeverre het artikel 3.1.1-overleg noodzakelijk is. Er zijn archeologische waarden in het geding.
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Indien conform de watertoets gehandeld wordt, vormt het plan geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar de watertoets in de bijlagen en paragraaf 5.8.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding En Planvorm
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Ook wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
Het plan is gebaseerd op de nieuwste regelgeving van de Wet ruimtelijke ordening, aanverwante regelgeving en de Standaard Voorschriften voor Bestemmingsplannen (SVBP2008 d.d.april 2008). Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en dragen zo bij aan een effectievere en efficiëntere dienstverlening.
7.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.
Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:
- De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
- De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen' ;hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
- De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
- De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.
7.3 Opbouw Regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 worden de gebruikte begrippen toegelicht en wordt de wijze van meten vastgelegd. In hoofdstuk 2 staan de regels die alleen gelden voor de bestemming waar ze betrekking op hebben. Voor elke bestemming zijn die regels in een apart artikel weergegeven.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijkingsregels van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
- afwijkingsregels van de gebruiksregels;
- eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 4, bevat standaardbepalingen over overgangsrecht en een slotbepaling.
In paragraaf hieronder worden de regels per artikel en dus per bestemming toegelicht.
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
Artikel 3 Groen
De bestemming Groen is bedoeld voor de bestaande en nieuwe groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen. In deze bestemming is ook waterbeheer en waterberging mogelijk. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk. Deze bestemming biedt enerzijds bescherming ter behoud van de belangrijke bestaande groenvoorziening, maar geeft anderzijds ook de nodige flexibiliteit voor de beoogde herindeling.
Om de parkeervoorziening bij de school (in de bestemming Maatschappelijk) te kunnen ontsluiten is opgenomen dat aan de Marco Pololaan een in- en uitrit door de groenstrook mag worden aangelegd. De andere zijden van de school worden alleen door fietsers en voetgangers ontsloten.
Artikel 4 Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk geeft ruimte aan de oprichting van het schoolgebouw en de bijbehorende voorzieningen als parkeren, fietsenstalling en bergruimte. Hieronder vallen ook de functies zoals een gymzaal, buurt/ouderlokaal die mede door de buurt gebruikt kunnen worden. Bergingen en gebouwde fietsenstallingen dienen binnen het hoofdgebouw opgelost te worden zodat geen aparte bijgebouwenregeling is opgenomen.
Daarnaast zijn er verkeers-, groen-, en nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen toegestaan.
In de bestemmingsregels geldt geen bebouwingspercentage maar is een bouwvlak opgenomen. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte van de bebouwing aangegeven.
Voor wat betreft het parkeren is de regel opgenomen dat het bouwen van hoofdgebouwen uitsluitend is toegestaan wanneer voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Er wordt daarbij aangenomen dat aan deze regel voldaan wordt indien aan de geldende gemeentelijke parkeernormen wordt voldaan (thans nota stallen en parkeren). Daar waar in dit bestemmingsplan gesproken wordt over parkeervoorziening worden daarmee vanzelfsprekend ook fietsvoorzieningen verstaan.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen. De bestemming biedt ruimte om de kiss en ridestrook voor de school aan te leggen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie zorgt voor de bescherming die een bestemmingsplan op grond van de Monumentenwet aan archeologische waarden moet geven. De bestemming regelt dat het gebruik in strijd met deze verordening als handelen in strijd met de bestemming wordt aangemerkt. Iemand die beschikt over een vergunning op basis van de verordening op de archeologische monumentenzorg, dan wel over een brief van de gemeente waarin is aangegeven dat een dergelijke vergunning niet nodig is, handelt in overeenstemming met de bestemming.
Artikel 7 Overige regels
Geluidsonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het verkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met de ontheffing Hogere waarde.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten en de ruimte tussen bouwwerken.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor een initiatiefnemer en geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om die mogelijkheden toe te kennen. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan bijvoorbeeld om een afwijking van maten, afmetingen en percentages.
De overgangs- en slotbepalingen van Hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande bepalingen.
Artikel 12 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 13 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
7.5 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Ook is het mogelijk om in bepaalde gevallen een bestuurlijke boete op te leggen.
Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is ook mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning bouwen wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen voor bouwen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning, het betreffende bouwwerk niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Notitie Geluid Scholencluster
Bijlage 2 Notitie geluid scholencluster
Bijlage 3 Notitie Luchtkwaliteit
Bijlage 3 Notitie Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quick Scan flora en fauna
Bijlage 5 Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 5 Onderzoek vleermuizen