Chw bestemmingsplan, Merwedekanaalzone deelgebied 5, Europalaan fase 1
Bestemmingsplan - gemeente Utrecht
Vastgesteld op 26-09-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
De uitleg van de begrippen zoals die in de Bijlage 1, bij de regels, zijn opgenomen, is bepalend bij de uitleg van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Meten En Berekenen
Bij toepassing van de regels worden onderstaande regels over het meten en berekenen gebruikt.
2.1 Hoogtematen
- 1. De bouwhoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouw onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouw onderdelen.
- 2. De goothoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie deel.
- 3. De hoogte van een kap: de afstand vanaf de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie deel tot het hoogste punt van de kap.
2.2 Dakhelling
De hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 Oppervlakte
- 1. De oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
- 2. Brutovloeroppervlakte: totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen, gemeten volgens NEN 2580.
2.4 Inhoud
De inhoud van een bouwwerk: de inhoud, gemeten tussen de
- onderzijde van de begane grondvloer,
- buitenzijde van de gevels, het hart van de scheidsmuren en
- buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 2 Functies
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Doel van de functie
Locaties met de functie 'Bedrijf' zijn bedoeld voor:
- 1. bedrijven die in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn opgenomen en die zijn ingedeeld in categorie A en B1;
- 2. ter plaatse van Kanaalweg 24 ook voor het daar gevestigde keramiekbedrijf, waarbij geldt dat de (gas)ovens en de droogruimte uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1', met dien verstande dat de geluidbelasting van het bedrijf op de gevels van een nieuwe geluidgevoelige functie op het moment dat de betreffende geluidgevoelige functie in gebruik genomen wordt, voldoet aan de normering zoals bepaald in artikel 5.4.4 Beoordelingskader Geluid;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-2' zijn ook opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) tot en met ten hoogste categorie 2 in de Lijst vanBedrijfsactiviteiten toegestaan.
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning (bw)' is een bedrijfswoning toegestaan behorende bij de functie als bedoeld in artikel 3.1 onder 2.
3.2 Activiteiten die bij de functie passen
- 1. Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, daarnaast zijn ook daarbij behorende activiteiten zoals het aanleggen en gebruiken van erven en groenvoorzieningen toegestaan.
- 2. De activiteit aanleggen en gebruiken van parkeerplaatsen voor maximaal 5 parkeerplaatsen voor de functie als bedoeld in artikel 3.1 onder 2.
- 3. De activiteit aanleggen en gebruiken van parkeerplaatsen voor de functie op het adres Europalaan 22 - 24.
- 4. Het gebruik van bedrijfsruimte als onzelfstandig kantoor is toegestaan, mits het gebruik als kantoor samenhangt met de bedrijfsactiviteiten en het gebruik als kantoor ondergeschikt is aan de bedrijfsactiviteiten; het gebruik is beperkt tot maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van bedrijfsgebouwen van een bedrijf tot een maximum van 2.000 m2 per bedrijf.
3.3 Bouwen op de locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder vergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een vergunning alleen, als het beoogde bouwwerk aan de volgende voorwaarden voldoet:
3.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. het opslaan van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
- 2. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- 3. oprichting, uitbreiding en wijziging van inrichtingen en/of installaties als bedoeld in bijlage C of D van het Besluit milieueffectrapportage, zoals geldend ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan, waarbij de betreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen worden overschreden, zijn niet toegestaan;
- 4. het opslaan van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
- 5. het gebruiken van bedrijfsruimte als zelfstandige kantoren;
- 6. parkeren, al dan niet behorend tot de bedrijfsfunctie, met uitzondering van de regel onder 3.2 onder 2.
- 7. het bedrijfsmatig verhuren of laten verhuren van parkeervoorzieningen.
- 8. het slopen of wijzigen van gebouwen zonder omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek". Dit geldt niet voor werken of werkzaamheden die:
- a. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
- b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
- 9. zodra de bebouwing in gebruik genomen wordt en zolang geen gebruik is gemaakt van de bouwmogelijkheid van artikel 3.3.1 lid 3, is laden en lossen uitsluitend toegestaan ter plaatse en op de wijze zoals beschreven in het rapport van Goudappel.
- 10. gebruik van de gronden met de aanduiding sba-4 voor andere activiteiten dan expeditie (laden en lossen).
3.5 Afwijkende activiteiten met vergunning
Burgemeester en wethouder kunnen in afwijking van de regel in 3.4 onder 8 een vergunning verlenen voor het slopen of wijzigen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' als:
- 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de karakteristieke waarden zoals beschreven in de Lijst van karakteristieke waarden. Hierbij geldt dat een cultuurhistorisch onderzoek inzicht moet bieden in de mogelijke gevolgen voor de karakteristieke waarden van het gebouw en de eventueel noodzakelijke maatregelen of aan te leggen voorzieningen;
- 2. advies is ingewonnen bij team Erfgoed van het organisatieonderdeel Ruimte van de gemeente Utrecht.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Doel van de functie
Locaties met de functie 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn bedoeld voor:
- 1. nutsvoorzieningen die in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn opgenomen en die zijn ingedeeld in categorie A of B1;
- 2. ter plaatse van de functie-aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transformatorstation' ook voor een transformatorstation tot en met ten hoogste categorie 3.2 in de Lijst vanBedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat het maximaal vermogen ten hoogste 100 MVA bedraagt.
4.2 Activiteiten die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, en daarnaast zijn ook daarbij behorende activiteiten zoals het aanleggen en gebruiken van tuinen, erven, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden, en groenvoorzieningen toegestaan.
4.3 Bouwen op de locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder vergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een vergunning alleen, als het beoogde bouwwerk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
4.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. het opslaan van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
- 2. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- 3. oprichting, uitbreiding en wijziging van inrichtingen en/of installaties als bedoeld in bijlage C of D van het Besluit milieueffectrapportage, zoals geldend ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan, waarbij de betreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen worden overschreden, zijn niet toegestaan;
- 4. het opslaan van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
- 5. het gebruiken van bedrijfsruimte als zelfstandige kantoren;
- 6. het bedrijfsmatig verhuren of laten verhuren van parkeervoorzieningen;
- 7. het aanleggen, bouwen en gebruiken van gebouwen of voorzieningen voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de aanduiding 'veiligheidszone'.
Artikel 5 Gemengd
5.1 Doel van de functie
- 1. Locaties met de functie Gemengd zijn bedoeld om te transformeren naar een hoogstedelijk gemengd woon- werkgebied waarbij de invulling van het gebied bijdraagt aan de doelstelling van een gezonde, klimaatbestendige, stedelijke ontwikkeling, met een goede mix van woningen, groen, stedelijke voorzieningen, een stevige sociaaleconomische structuur, zoveel mogelijk energieneutraal en circulair en een fijnmazig verkeersnetwerk voor langzaam verkeer.
- 2. De missie voor Merwede is te vatten in vijf thema's; mobiel Merwede, gezond en duurzaam, levendige stadswijk, groen tenzij, en Coulissestad, zoals verwoord in hoofdstuk 1.3 van het Stedenbouwkundig Plan Merwede.
- 3. De invulling van het gebied vindt plaats volgens de stedenbouwkundige principes; eenheid in verscheidenheid, samengesteld en pandsgewijs, gekaderd en toegankelijk, stad op ooghoogte, aflopende dichtheid en hoogte, en licht en lucht, zoals verwoord in hoofdstuk 6.1 van het Stedenbouwkundig Plan Merwede.
- 4. De leden 5.2 tot en met 5.11 bevatten de regels die gelden voor de binnen de functie 'Gemengd' beoogde transformatie.
5.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan
- 1. De volgende activiteiten en voorzieningen zijn toegestaan, met inachtneming van de in dit lid en de artikelen 5.3 tot en met 5.11 gestelde regels en voorwaarden:
- a. Wonen en de daarbij horende activiteiten die voldoen aan artikel 20 van deze regels. Er zijn maximaal 4.250 woningen toegestaan.
- b. Activiteiten genoemd in 'tabel 1 Programma niet woonfuncties' waarbij een minimum (m2 BVO min) en maximum (m2 BVO max) programma per functie geldt voor het gehele plangebied zoals in de tabel aangegeven. Bij de beoordeling van het maximale programma maatschappelijke voorzieningen wordt de invulling van het programma zoals opgenomen in de functies Maatschappelijk en Gemengd bij elkaar opgeteld.
- c. Gebruik van bedrijfsruimte als onzelfstandig kantoor, mits het gebruik als kantoor samenhangt met de bedrijfsactiviteiten en het gebruik beperkt blijft tot maximaal 30% van het bruto vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen van het betreffende bedrijf en niet meer bedraagt dan 2.000 m2 per bedrijf.
- d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' een langzaamverkeersverbinding die wordt aangelegd volgens het principe zoals aangegeven op pagina 116 'profiel Oost-weststraat fietsverbinding' van het Stedenbouwkundig Plan Merwede.
- e. Ontsluiting voor autoverkeer uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 2'.
- f. Voorzieningen voor autoverkeer, uitsluitend in gebouwde parkeervoorzieningen met maximaal 1.200 parkeerplaatsen.
- g. Ter plaatse van de aanduiding 'ecologie' een ecologische verbinding die wordt aangelegd volgens het principe 'diagonaal' zoals opgenomen op pagina 24 van het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Functioneel Ontwerp (FO IP).
- h. Horeca in de categorie D1, D2 of D3 van de Lijst van Horeca-activiteiten uitsluitend in hoekpanden, solitaire panden en panden die grenzen aan andere panden die geen woningen zijn, als:
- dit past bij de leefbaarheid in de omgeving;
- de horecagelegenheid verbondenheid heeft met de wijk;
- mogelijke ongewenste effecten op de leefbaarheid worden voorkomen.
- i. Terrassen bij horecagelegenheden zoals bedoeld in 'tabel 1 Programma niet woonfuncties' zijn niet toegestaan.
- 2. Naast de activiteiten genoemd in de regels onder 1 en 3 zijn ook de daarbij behorende activiteiten, zoals sport- en spelvoorzieningen, het aanleggen, gebruiken en in stand houden van parken, tuinen, erven, verblijfsgebied, met daaronder begrepen pleinen, voet- en fietspaden en incidenteel gemotoriseerd verkeer zoals hulpdiensten, afvaldiensten, verhuiswagens en Licht Elektrische Voertuigen (LEV's) en ook voor verkeersbewegingen ten behoeve van (bevoorradings)verkeer en laden en lossen voor de functie als bedoeld in artikel 3.1 onder 2, nutsvoorzieningen, waterberging, bruggen, voorzieningen voor warmte-koudeopslag, voorzieningen voor de in- en uitlaat van oppervlaktewater, toegangspaden, voorzieningen voor het verzamelen en afvoeren van afval, voorzieningen voor laden en lossen en hulpdiensten, incidentele parkeerplaatsen voor deelauto's, parkeerplaatsen voor mindervaliden, markten en standplaatsen voor ambulante handel, kleinschalige evenementen en ontsluitingen van gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.
- 3. Tijdelijke activiteiten zijn toegestaan zolang die de transformatie van het gebied niet verhinderen of vertragen of activiteiten die tijdelijk zorgen voor een passend gebruik van een locatie en activiteiten die nodig zijn voor de transformatie, zoals het gebruiken van de locatie als bouwterrein, het aanleggen van de verkeersstructuur. Ook zijn tijdelijke parkeerplaatsen toegestaan buiten de gebouwde parkeervoorzieningen, uitsluitend vooruitlopend op de definitieve gebouwde parkeervoorzieningen.
Tabel 1 Programma niet woonfuncties
Sector | Functie | m² BVO min | m² BVO max | ||
Werken | Bedrijven in de categorie A en B1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteitenfunctiemenging, creatieve bedrijvigheid en stadslandbouw. Stadslandbouw is toegestaan mits naar aard en invloed gelijk te stellen met bedrijven categorie A en B1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteitenfunctiemenging en tot een maximum van 3.000 m2 bvo | 26.000 | 40.000 | ||
Nieuwe zelfstandige kantoren | 9.000 | 13.000 | |||
Detailhandel | Detailhandel supermarkt (minimaal 2 vestigingen van elk maximaal 1.250 m2 bvo) Detailhandel dagelijks, afhaalzaken daaronder begrepen | 2.200 750 | 2.500 1.000 | ||
Detailhandel niet dagelijks | 1.075 | 1.800 | |||
Horeca | Horeca in de categorie D1, D2 en D3 van de Lijst van Horeca-activiteiten | 1.500 | 3.000 | ||
Foodhal (maximaal 1 vestiging) | 0 | 2.750 | |||
Vrije tijd/Leisure | Leisure | 2.000 | 7.000 | ||
Sportschool Zwembad | 0 0 | 1.270 1.100 | |||
Diensten | Dienstverlening | 800 | 2.400 | ||
Maatschappelijke voorzieningen | 27.750 | 32.000 | |||
Totaal | 71.075 | 107.820 |
5.3 Nieuwe activiteiten en voorzieningen alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een nieuwe activiteit te starten of een voorziening te realiseren.
- 2. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend voor de activiteiten en voorzieningen genoemd in lid 5.2 en uitsluitend als de aanvraag voldoet aan het in lid 5.4 vastgelegde 'beoordelingskader vergunningaanvraag'.
5.4 Beoordelingskader vergunningaanvraag
5.5 Beleidsregels Uitvoering programma Merwede
Ter invulling van de beoordelingscriteria van lid 5.4.1 onder 4 (passend woningbouwprogramma), lid 5.4.1 onder 5 (ambitieus als het gaat om duurzaamheid en circulariteit) en lid 5.4.7 Beoordelingskader Water stellen burgemeester en wethouders de 'Beleidsregels Uitvoering programma Merwede, gemeente Utrecht' vast.
Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van de Beleidsregels of een aanvraag voldoet aan de beoordelingscriteria van lid 5.4.1 onder 4, lid 5.4.1 onder 5 en lid 5.4.7Beoordelingskader Water. Voor zover de vastgestelde beleidsregels worden gewijzigd, treden de gewijzigde beleidsregels in de plaats van de daarvoor geldende beleidsregels.
De beleidsregels gaan over:
- 1. de mate waarin een bouwblok in voldoende mate bijdraagt aan het woningbouwprogramma naar categorie en het programma niet woonfuncties;
- 2. de wijze van situering en uitwerking van gebouwen voldoende bijdraagt aan ecologische verbindingen en groen, waaronder dakgebruik;
- 3. de mate waarin een gebouw een evenredige bijdrage levert aan duurzaamheid en klimaat, energie en circulariteit.
5.6 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
- 2. Bevi-inrichtingen;
- 3. oprichting, uitbreiding en wijziging van inrichtingen en/of installaties als bedoeld in bijlage C of D van het Besluit milieueffectrapportage, zoals geldend ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan, waarbij de betreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen worden overschreden, zijn niet toegestaan;
- 4. shisha-lounges;
- 5. het gebruiken van ruimtes voor belhuizen:
- 6. het vestigen van gevoelige functies binnen een afstand van 50 meter vanaf de bestemmingsgrens aan de zijde van de Europalaan en Wilhelminalaan;
- 7. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
- 8. in de openbare ruimte is op of boven maaiveldniveau geen plaats voor het parkeren van auto's, met uitzondering van incidentele parkeerplaatsen voor deelauto's, mindervaliden, en laden/lossen en voor zover geen sprake is van een tijdelijke activiteit als bedoeld in lid 5.2 onder 3.
- 9. het slopen of wijzigen van gebouwen zonder omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek". Dit geldt niet voor werken of werkzaamheden die:
- a. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
- b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning.
5.7 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen om onevenredige windhinder of windgevaar te voorkomen nadere eisen stellen aan de plaatsing en vormgeving van gebouwen met een bouwhoogte vanaf 30 meter als het in regel 5.4.6 Beoordelingskader Wind bedoelde onderzoek daartoe aanleiding geeft.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen om onevenredige schaduwwerking te voorkomen nadere eisen stellen aan de plaatsing en vormgeving van gebouwen als het in regel 5.4.5Beoordelingskader Bezonning bedoelde onderzoek daartoe aanleiding geeft.
- 3. Burgemeester en wethouders kunnen om onevenredige aantasting van de karakteristieke waarden van het gebouw te voorkomen nadere eisen stellen aan de plaatsing en vormgeving van gebouwen.
- 4. Voor het behalen van de doelstellingen als bedoeld in lid 5.1, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de milieusituatie;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de ventilatie van woongebouwen gelegen aan de Europalaan voor de luchtkwaliteit;
- f. de aard, omvang en duur van de tijdelijke activiteiten zoals bedoeld in regel 5.2 onder 3;
- g. de situering en toegankelijheid van voorzieningen voor fietsparkeren in gebouwen.
5.8 Afwijkende activiteiten met vergunning
5.9 Wijze van meten bouwhoogte
Bij het meten van de bouwhoogte als bedoeld in artikel 2.1 worden niet meegerekend:
- 1. technische ruimten en voorzieningen, waaronder installaties voor energieopwekking, liftschachten en glazenwasinstallaties, verbindende spiltrappen tussen bouwdelen en groenvoorzieningen, zoals bomen, struiken en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
- 2. dakranden als beëindiging van een gebouw voor de visuele afscherming van technische ruimten en voorzieningen op een gebouw.
5.10 Toepassingsbereik artikel 18
In afwijking van de regel in artikel 18 lid 2 onder 1, beoordelen burgemeester en wethouders bij de aanvaardbaarheid van de overschrijding van de bouwhoogte tot een maximale afwijking van 5% uitsluitend of de overschrijding een positieve bijdrage levert aan de kwalitatieve doeleinden op gebouwniveau (zoals een hogere plint- of verdiepingshoogte).
5.11 Monitoring
- 1. Burgemeester en wethouders monitoren jaarlijks de mate van realisatie van de transformatie binnen de functie 'Gemengd'. De voortgang van Project Merwede wordt gemonitord volgens het 'Plan van Aanpak Monitoring'.
- 2. Het voortgangsrapport bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
- a. een overzicht van de gerealiseerde onderdelen van het programma voor het Merwede;
- b. een overzicht van de onderdelen van het programma voor Merwede die vergund of in uitvoering zijn;
- c. een evaluatie van de programmatische invulling, de planning en de indicatieve fasering van de projectonderdelen;
- d. een overzicht van de werking van het mobiliteitsconcept waaronder begrepen inzicht in de verkeersgeneratie van het vergunde en gerealiseerde programma tijdens de spitsperiode;
- e. een conclusie waaruit blijkt óf, en zo ja, welke maatregelen er nodig zijn om de voorspoedige voortgang van het project te bewerkstelligen.
5.12 Voorwaardelijke verplichting met betrekking tot het voorkomen van geluidhinder
Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming moet vaststaan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), volgens het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
Artikel 6 Groen
6.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Groen zijn bedoeld voor groen met ecologische, recreatieve en cultuurhistorische waarden die deel uit maken van de stedelijke groenstructuur, met de daarbij behorende voorzieningen, vergroting van de leefbaarheid en een gezond leefklimaat.
6.2 Activiteiten die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, en ook zijn daarbij behorende activiteiten, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, verkeer voor de bedrijven aan de Kanaalweg 24 en Kanaalweg 36, onderhouds- en calamiteitenpaden, tuinen, duikers en faunapassages, voorzieningen voor warmte-koudeopslag, civieltechnische bouwwerken, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, markten en standplaatsen voor ambulante handel, kleinschalige evenementen, geluidwerende voorzieningen, hondenuitlaatveldjes, water, ontmoetingsplaatsen al dan niet met zitbanken of speeltoestellen en kunstobjecten, speel- en verblijfsplekken toegestaan waaronder ook worden verstaan terrassen en speelterreinen voor scholen, met dien verstande dat:
- 1. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug voor langzaam verkeer toegestaan.
- 2. Ter plaatse van de aanduiding 'ecologie' wordt een ecologische verbinding aangelegd volgens het principe 'diagonaal' zoals opgenomen op pagina 24 van het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Functioneel Ontwerp Inrichtingsplan (FO. In afwijking van de regel onder 1 zijn binnen deze aanduiding bruggen voor langzaam verkeer toegestaan.
- 3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' wordt een langzaamverkeersverbinding aangelegd volgens het principe zoals aangegeven op pagina 116 'profiel Oost-weststraat fietsverbinding' van het door de gemeenteraad vastgestelde Stedenbouwkundig Plan Merwede.
- 4. Het gebruik als tuin is uitsluitend toegestaan voorzover de gronden direct grenzen aan de bestemmingen Gemengd en/of Wonen tot ten hoogste een diepte van 1,5 meter.
- 5. In afwijking van de regel onder 4 is ter plaatse van de aanduiding 'tuin' het toegestaan om de gronden als tuin te gebruiken mits de gronden groen ingericht blijven en de bestaande verharding niet toeneemt. Deze gronden moeten niet beschouwd worden als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
- 6. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen-1' is de ontsluiting van de bedrijfswoning behorende bij de functie als bedoeld in artikel 3.1 onder 2 toegestaan.
6.3 Bouwen op deze locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning alleen, als het beoogde bouwwerk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan.
- b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 6 meter.
- c. voor de gronden waar gebruik als tuin is toegestaan geldt een maximale hoogte voor erfafscheidingen van 1 meter.
6.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. Het aanleggen en gebruiken van ontsluitingswegen voor autoverkeer, met uitzondering van het gebruik voor/door;
- a. noodzakelijk onderhoud en calamiteiten.
- b. bezoekers, werknemers en bevoorrading van de bestaande nutsvoorziening aan de Kanaalweg 36.
- c. bezoekers, werknemers en bevoorrading voor de functie als bedoeld in artikel 3.1 onder 2.
- 2. Het aanleggen en gebruiken van parkeervoorzieningen voor motorvoertuigen;
- 3. Het aanleggen, bouwen en gebruiken van gebouwen of voorzieningen voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de aanduiding 'veiligheidszone'.
- 4. Akoestische signalering voor een beweegbare brug waarbij het maximale bronvermogen meer bedraagt dan 85dB. Hierbij geldt dat het signaal niet anders dan naar de gevarenzone is gericht.
6.5 Afwijkende activiteiten met vergunning
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van balkons bij woningen met een grotere bouwdiepte dan 1,5 meter (zoals dit mogelijk is met het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van artikel 18.1) op locaties met de functie Groen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde omgevingsvergunning niet als:
- a. dit leidt tot stedenbouwkundige bezwaren; of
- b. de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minder dan 2,2 meter bedraagt; of
- c. de overschrijding niet te verenigen is met het doel van de functie; of
- d. de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Doel van de functie
Locaties met de functie 'Maatschappelijk' zijn bedoeld voor een school, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en de daar bij behorende voorzieningen zoals een gymzaal, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, voorzieningen voor warmte-koude opslag, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, tuinen en erven, met dien verstande dat het maximale programma van de functie 'maatschappelijke voorzieningen' in 'tabel 1 Programma niet wonen' van artikel 5.2 lid 1 onder b van toepassing is voor zowel de bestemming Maatschappelijk als de bestemming Gemengd bij elkaar opgeteld.
7.2 Activiteiten die bij de functie passen
- 1. Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, en daarnaast zijn ook daarbij behorende activiteiten, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van parken, tuinen, erven, nutsvoorzieningen, waterberging, en toegangspaden, toegestaan.
- 2. Tijdelijke activiteiten mogen plaatsvinden zolang die de transformatie van het gebied niet verhinderen, zoals activiteiten die passen bij de nog bestaande situatie, of activiteiten die tijdelijk zorgen voor een passend gebruik van een locatie en activiteiten die nodig zijn voor de transformatie, zoals het gebruiken van de locatie als bouwterrein of het aanleggen van verkeersstructuur of tijdelijke parkeerplaatsen.
- 3. Nieuwe gebouwen zijn aardgasvrij en aangesloten op het Warmte-koude net.
7.3 Bouwen op deze locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning alleen als het beoogde bouwwerk voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak.
- b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven.
- c. De bebouwing is 'ambitieus als het gaat om duurzaamheid en circulariteit'. Wat wordt verstaan onder 'ambitieus als het gaat om duurzaamheid en circulariteit' wordt nader omschreven in de 'Beleidsregels Uitvoering programma Merwede, gemeente Utrecht'.
- d. Elk bouwblok houdt zijn eigen hemelwater zo veel mogelijk zelf vast en verwerkt dit. Dit wordt nader ingevuld met de 'Beleidsregels Uitvoering programma Merwede, gemeente Utrecht'. Van deze regel kan worden afgeweken als bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat het hemelwater op een andere manier binnen het gebied wordt vastgehouden en vastgehouden blijft.
- e. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning biedt een bezonningsonderzoek inzicht in de mogelijke gevolgen van bezonning in de omgeving van het gebouw en de eventueel noodzakelijke maatregelen of aan te leggen voorzieningen. De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt alleen verleend als voldaan wordt aan de volgende minimale eisen voor bezonning:
- Bezonning Merwedepark en Europalaan: voor verblijfsplekken in het Merwedepark en aan de Europalaan geldt dat er het hele jaar minimaal 2 uur zonlicht per dag is.
- Bezonning pleinen: verblijfsplekken op de centrale pleinen, ontvangen in de periode van 21 maart tot en met 21 september direct zonlicht, waarbij 75% van een plein minimaal twee bezonningsuren per dag heeft.
- Straten en binnenterreinen: verblijfsplekken in binnenterreinen en straten ontvangen voldoende zon in de periode van 21 maart tot en met 21 september, waarbij zoveel mogelijk:
- 50% van binnenterreinen minimaal 2 uur direct zonlicht kan ontvangen, en
- 75% van de straten minimaal 2 uur direct zonlicht kan ontvangen.
- Als de binnenterreinen niet aan deze eisen kunnen voldoen, is het toegestaan de bezonning van de lager gelegen daken (mits collectief toegankelijk) mee te nemen in de bepaling van het bezonde oppervlakte.
- 3. Voorzieningen in de ondergrond die nodig zijn voor het functioneren van het bouwwerk passen bij een doelmatige verdeling van het gebruik van de ondergrond en doorboren de scheidingslaag tussen het eerste en het tweede waterhoudend pakket alleen als daar een dringende reden voor is.
7.4 Beleidsregels Uitvoering programma Merwede
Ter invulling van de beoordelingscriteria van lid 7.3 sub 2 onder c (ambitieus als het gaat om duurzaamheid en circulariteit) en lid 7.3 sub 2 onder d (beoordelingscriteria water) stellen burgemeester en wethouders de 'Beleidsregels Uitvoering programma Merwede, gemeente Utrecht' vast.
Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van de Beleidsregels of een aanvraag voldoet aan de beoordelingscriteria van lid 7.3 onder 2 sub c en lid 7.3 sub 2 onder d. Voor zover de vastgestelde beleidsregels worden gewijzigd, treden de gewijzigde beleidsregels in de plaats van de daarvoor geldende beleidsregels.
De beleidsregels gaan, voor zover relevant voor dit artikel, over:
- 1. de wijze van situering en uitwerking van gebouwen voldoende bijdraagt aan ecologische verbindingen en groen, waaronder dakgebruik;
- 2. de mate waarin een gebouw een evenredige bijdrage levert aan duurzaamheid en klimaat, energie en circulariteit.
7.5 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. zelfstandige horeca-activiteiten;
- 2. zelfstandige detailhandel;
- 3. parkeren, al dan niet behorend bij de functie;
- 4. het bedrijfsmatig verhuren of laten verhuren van parkeervoorzieningen.
7.6 Nadere eisen
- 1. Het college van burgemeester en wethouders kan om onevenredige schaduwwerking te voorkomen nadere eisen stellen aan de plaatsing en vormgeving van gebouwen als het in lid 7.3 sub 2 onder e bedoelde onderzoek daartoe aanleiding geeft.
- 2. Voor het behalen van de doelstellingen als bedoeld in artikel 7.1, kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de milieusituatie;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de aard, omvang en duur van de tijdelijke activiteiten zoals bedoeld in lid 7.2 sub 2.
7.7 Afwijkende activiteiten met vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.3 sub 2 onder e voor het afwijken van de minimale eisen van de bezonning van straten en pleinen, mits dit niet leidt tot overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard of afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte. In de afweging worden de doelen uit de regel 7.1 betrokken.
7.8 Exploitatieplan
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor bouwen alleen indien voor het bestemmingsvlak (zijnde exploitatiegebied) een exploitatieplan door burgemeester en wethouders is vastgesteld en onherroepelijk is, danwel door middel van een anterieure overeenkomst het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
7.9 Monitoring
- 1. Burgemeester en wethouders monitoren jaarlijks de mate van realisatie van de transformatie binnen de functie 'Gemengd'. De voortgang van Project Merwede wordt gemonitord volgens het Plan van Aanpak Monitoring.
- 2. Het voortgangsrapport bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
- a. een overzicht van de gerealiseerde onderdelen van het programma voor het Merwede;
- b. een overzicht van de onderdelen van het programma voor Merwede die vergund of in uitvoering zijn;
- c. een evaluatie van de programmatische invulling, de planning en de indicatieve fasering van de projectonderdelen;
- d. een overzicht van de werking van het mobiliteitsconcept waaronder begrepen inzicht in de verkeersgeneratie van het vergunde en gerealiseerde programma tijdens de spitsperiode;
- e. een conclusie waaruit blijkt óf, en zo ja, welke maatregelen er nodig zijn om de voorspoedige voortgang van het project te bewerkstelligen.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Verkeer zijn bedoeld voor het doorgaande wegverkeer met rijwegen, bestaande uit twee keer één rijstrook, in- en uitvoegstroken daar niet bij inbegrepen, parkeervoorzieningen en waterbeheer en waterberging en de daarbij behorende voorzieningen.
8.2 Activiteiten die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van in- en uitvoegstroken, laad- en los voorzieningen, kruisingen, duikers, fiets- en voetpaden, voorzieningen voor warmte-koudeopslag, civieltechnische bouwwerken, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, geluidwerende voorzieningen, OV halteplaatsen, groenvoorzieningen, voorzieningen voor het onderhoud, reclame-uitingen en kunstobjecten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ecologie' de locaties bedoeld zijn voor het aanleggen van een ecologische verbindingszone.
8.3 Bouwen op de locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning alleen, als het beoogde bouwwerk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
8.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. het vergroten van het aantal rijstroken voor gemotoriseerd verkeer;
- 2. het aanleggen van trambanen;
- 3. het verkopen van benzine of andere motorbrandstoffen.
8.5 Afwijkende activiteiten met vergunning
In aanvulling op de regel in artikel 18.2 sub 4 kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning de bestemmingsgrens Verkeer - Openbaar vervoer in geringe mate overschrijden als dit wenselijk is voor een goede inpassing en mits dit geen negatieve invloed heeft op de maximale gevelbelasting van woningen in de bestemming Gemengd.
Artikel 9 Verkeer - Openbaar Vervoer
9.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Verkeer - Openbaar vervoer zijn bedoeld voor het doorgaande verkeer voor een hoogwaardige openbaarvervoerbaan (HOV-baan), in de vorm van een busbaan, groen, ecologische verbindingszone, water, waterbeheer en waterberging en de daarbij behorende voorzieningen.
9.2 Activiteiten die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van in- en uitvoegstroken, kruisingen met wegen en water, water, duikers, fiets- en voetpaden, voorzieningen voor warmte-koudeopslag, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, geluidwerende voorzieningen, halteplaatsen, groenvoorzieningen, voorzieningen voor het onderhoud, onderhoudspaden, stroken en tijdelijke werkterreinen voor het openbaar vervoer, reclame-uitingen en kunstobjecten, civieltechnische kunstwerken met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ecologie' de locaties bedoeld zijn voor het aanleggen van een ecologische verbindingszone.
9.3 Bouwen op deze locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning alleen, als het beoogde bouwwerk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
9.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. het vergroten van het aantal rijstroken voor gemotoriseerd verkeer;
- 2. het aanleggen van trambanen;
- 3. het verkopen van benzine of andere motorbrandstoffen.
9.5 Afwijkende activiteiten met vergunning
In aanvulling op de regel in artikel 18.2 sub 4 kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning de bestemmingsgrens Verkeer in geringe mate overschrijden als dit wenselijk is voor een goede inpassing en mits dit geen negatieve invloed heeft op de maximale gevelbelasting van woningen in de bestemming Gemengd.
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
10.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Verkeer - Verblijfsgebied zijn bedoeld voor verblijf in de openbare ruimte, langzaam verkeer, groen en water, en de bijbehorende voorzieningen.
10.2 Activiteiten die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, zoals het aanleggen, gebruiken en in stand houden van, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, water, waterberging en waterbeheer, duikers, standplaatsen, laad- en losplekken, voorzieningen voor warmte-koudeopslag, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, markten en standplaatsen voor ambulante handel, kleinschalige evenementen, geluidwerende voorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, civieltechnische bouwwerken en kunstobjecten, met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug voor langzaam verkeer toegestaan;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'ecologie' de locaties bedoeld zijn voor het aanleggen van een ecologische verbindingszone.
10.3 Bouwen op de locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning alleen, als het beoogde bouwwerk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
10.4 Activiteiten die niet mogen
Parkeren, al dan niet behorend bij de functie, met uitzondering van laden en lossen, is in ieder geval verboden.
Artikel 11 Waarde - Archeologie
11.1 Doel van de functie
Locaties met de functie 'Waarde - Archeologie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bedoeld voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen.
11.2 Bescherming van de locatie
- 1. Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
- 2. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken zoals bedoeld in Hoofdstuk 5 Grondwerk kan worden verleend, moet met het graven van proef sleuven nader onderzoek worden gedaan naar mogelijke archeologische waarden.
- 3. Voor het uitvoeren van het onderzoek, zoals bedoeld onder 2 en voor de resultaten daarvan wordt advies ingewonnen bij Team Erfgoed van het organisatieonderdeel Ruimte van de gemeente.
- 4. Van het uitvoeren van een onderzoek als bedoeld onder 2 is niet nodig, als door eerder archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen waarden te verwachten zijn en de gronden al zijn vrijgegeven voor bebouwing door het Team Erfgoed van het organisatieonderdeel Ruimte van de gemeente.
Artikel 12 Water
12.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Water zijn bedoeld voor oppervlaktewater, oevers, taluds, warmte koude opslag, ecologie, recreatie, sport, scheepvaart en de bijhorende voorzieningen, en ter plaatse van de functieaanduiding 'woonschepenligplaats' ook als ligplaats voor maximaal één woonboot.
12.2 Activiteiten die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, zoals activiteiten voor het waterbeheer en voor waterberging, het aanleggen, gebruiken en in stand houden van taluds, beschoeiingen, kademuren, beweegbare bruggen voor langzaam verkeer uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'brug' met dien verstande dat de afstand tot de aanduiding 'woonschepenligplaats' tenminste 10 meter bedraagt, duikers, sluizen, voorzieningen voor warmte-koudeopslag, civieltechnische bouwwerken, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, recreatie, groenvoorzieningen en kunstobjecten.
12.3 Bouwen op de locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning alleen, als het beoogde bouwwerk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan.
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, waarbij de bouwhoogte gemeten wordt vanaf N.A.P.
- c. in afwijking van de regel onder b mag de bouwhoogte van een beweegbare brug voor langzaam verkeer in gesloten toestand niet meer dan 5 meter bedragen, waarbij de bouwhoogte gemeten wordt vanaf N.A.P. Het plaatsen van een valbescherming van ten hoogste 1,5 meter is toegestaan boven op de maximale bouwhoogte van de brug.
- d. De minimale doorvaarthoogte van een brug in geopende toestand bedraagt 5.85 meter.
- e. De minimale doorvaarthoogte van een brug in gesloten toestand bedraagt 1.60 meter.
- f. De minimale vrije doorvaartbreedte van de watergang ter plaatse van een brug bedraagt 25 meter.
12.4 Activiteiten die niet mogen
De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:
- 1. het dempen van oppervlaktewater;
- 2. het bouwen of aanleggen, in stand laten of aangelegd laten van gebouwen of boten voor het wonen of voor de vestiging van een bedrijf, met uitzondering van locaties met de functieaanduiding 'woonschepenligplaats';
- 3. Akoestische signalering voor een beweegbare brug waarbij het maximale bronvermogen meer bedraagt dan 85dB. Hierbij geldt dat het signaal niet anders dan naar de gevarenzone is gericht.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
13.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Waterstaat - Waterkering zijn primair bedoeld voor een waterkering.
13.2 Bescherming van de locatie
Om de locatie te beschermen zijn de volgende regels van toepassing:
- 1. De activiteiten bouwen en grondwerk zijn verboden.
- 2. De regel onder 1 geldt niet:
- a. voor een activiteit die nodig is voor het onderhoud van de waterkering en de daarbij horende voorzieningen;
- b. voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bij de functie hoort en niet hoger is dan 2 meter of;
- c. als voor de activiteit een omgevingsvergunning is verleend om af te mogen wijken van de regel onder 1.
Artikel 14 Wonen
14.1 Doel van de functie
Locaties met de functie Wonen zijn bedoeld voor woningen en de daarbij horende activiteiten die voldoen aan artikel 20 van deze regels.
14.2 Activiteiten die bij de functie passen
Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, en bijbehorende activiteiten die passen in een woning, het aanleggen, het gebruiken en in stand houden van tuinen, erven, gebruik en in- en uitlaat van oppervlaktewater, waterberging, toegangspaden, ontsluitingswegen, en voorzieningen voor warmte-koudeopslag.
14.3 Bouwen op de locatie, alleen met vergunning
- 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning alleen, als het beoogde bouwwerk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
14.4 Activiteiten die niet mogen
- 1. parkeren, al dan niet behorend bij de functie;
- 2. het slopen of wijzigen van gebouwen zonder omgevingsvergunning, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek". Dit geldt niet voor werken of werkzaamheden die:
- a. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
- b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning.
14.5 Afwijkende activiteiten met vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel in 14.4 sub 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het slopen of wijzigen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' als:
- 1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de karakteristieke waarden zoals beschreven in de Lijst van karakteristieke waarden; Hierbij geldt dat een cultuurhistorisch onderzoek inzicht moet bieden in de mogelijke gevolgen voor de karakteristieke waarden van het gebouw en de eventueel noodzakelijke maatregelen of aan te leggen voorzieningen;
- 2. advies is ingewonnen bij Team Erfgoed van het organisatieonderdeel Ruimte van de gemeente Utrecht.
Hoofdstuk 3 Bouwen
Artikel 15 Inleidende Bepalingen Over Het Bouwen
15.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk
Regels in dit hoofdstuk blijven buiten toepassing voor zover zij niet te verenigen zijn met een regel over de toegewezen functie, met uitzondering van de regel in Artikel 16, lid 16.2, die altijd van toepassing is.
15.2 Nieuwe bouwwerken
Het bouwen is alleen toegestaan als de activiteit bouwen past bij het doel van de functie en als ook de activiteit of activiteiten waar het bouwwerk voor gebouwd wordt passen bij het doel van de functie.
Artikel 16 Bijzondere Regels Over Bouwen
16.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
- 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vaststaat dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels Parkeernormen Fiets en Auto 2019 (Bijlage I van de Nota Stallen en Parkeren 2013 zoals aangepast met het addendum uit 2019);
- 2. De regel onder 1 is niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken, dakopbouwen of dakterrassen.
- 3. Indien de beleidsregels zoals hierboven genoemd wijzigen, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
16.2 Woningvorming en omzetting
Het verbouwen, vervangen of vergroten van een woning die de vorming van een extra woning of de omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte tot gevolg heeft is alleen toegestaan als de eigenaar van de woning voldoet aan Artikel 20 Activiteiten in de woning,nieuwe woonruimte, lid 20.3 Woningvorming en omzetting.
Artikel 17 Bouwen Is Toegestaan
17.1 Vergunningvrij bouwen
Op grond van dit bestemmingsplan is voor het bouwen geen omgevingsvergunning nodig:
- 1. als wettelijk bepaald is dat een bouwactiviteit niet hoeft te voldoen aan de regels van het bestemmingsplan;
- 2. als het bouwwerk op grond van de volgende leden van dit artikel is toegestaan;
- 3. als in de regels over de toegewezen functie regels over het bouwen zijn opgenomen en het bouwen in overeenstemming is met die regels en met de regels in dit hoofdstuk.
17.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan
- 1. Een bouwgrens die geen bestemmingsgrens is mag, ongeacht de aanduidingen en regels over maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's, en afdaken of andere ondergeschikte bouwdelen.
- 2. De regel onder 1 geldt niet als daarbij gebouwd wordt op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.
17.3 Bijbehorend bouwwerk dat aan een openbaar gebied grenst
- 1. Een bijbehorend bouwwerk bij een woning dat niet voldoet aan de bepaling in artikel 2, onderdeel 3, onder c, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar wel voldoet aan de overige bepalingen van dat onderdeel, mag gebouwd worden, als het openbaar toegankelijke gebied een deel van een binnenterrein is dat aan alle zijden omgeven is door hoofdgebouwen.
- 2. Voor de toepassing van de regel onder 1 wordt de versie van het Besluit omgevingsrecht gebruikt die geldt op de datum van vaststelling van dit bestemmingsplan.
17.4 Bouwen in de openbare ruimte
In de openbare ruimte is, als de toegewezen functies zich daartegen niet verzetten en de verkeersveiligheid, de waterveiligheid en de veiligheid van personen die in de openbare ruimte verblijven niet onaanvaardbaar worden aangetast, het bouwen van de volgende voorzieningen toegestaan:
- 1. sport- of speeltoestellen die niet hoger zijn dan 4 meter en die uitsluitend functioneren met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;
- 2. geluidwerende voorzieningen en
- 3. kunstobjecten.
Artikel 18 Bouwen Met Vergunning
18.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels die op een locatie gelden en daarbij toestaan dat een bouw- en bestemmingsgrens, ongeacht de aanduidingen en regels over die functies of over de maatvoering en de situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door:
- a. bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's;
- b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals bij gebouwen horende stoepen, stoeptreden, hellingbanen;
- c. balkons, erkers en afdaken, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 2,2 meter bedraagt.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde omgevingsvergunning niet als:
- a. de overschrijding niet te verenigen is met het doel van de functie of
- b. de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft of
- c. op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.
18.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, een omgevingsvergunning verlenen voor:
- 1. het afwijken van hoogtematen en bebouwingspercentages met maximaal 10% van deze maten en percentages, voor zover de afwijking niet leidt tot een extra bouwlaag;
- 2. het afwijken van de regels voor het plaatsen van vlucht- of noodtrappen;
- 3. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen met maximaal 1,5 meter voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen voor dakterrassen op een locatie zonder de aanduiding 'overige zone - bouwen';
- 4. het afwijken van de regels voor het bouwen met een geringe afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, als dit noodzakelijk is in verband met onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een kleine afwijking vraagt;
- 5. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
- 6. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken voor een bouwhoogte van sirenemasten of masten voor mobiel dataverkeer toestaan tot maximaal 30 meter.
18.3 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van artikel 17, lid 17.1, een tijdelijke omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van een bijgebouw voor mantelzorg, ongeacht de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen, voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is en geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende woonpercelen veroorzaakt. Zodra de omgevingsvergunning vervalt, moet de vergroting ongedaan gemaakt worden voor zover die in strijd is met de regel onder 1.
18.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit bouwen te verbieden, als het bouwwerk past bij het doel van de andere aan de locatie toegewezen functies en het doel van de beschermde functie niet onaanvaardbaar doorkruist.
- 2. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, als het bouwen of het bouwwerk, gezien het belang van de te beschermen functie, schade of gevaar kan veroorzaken of als het te bouwen bouwwerk bij wet als kwetsbaar of zeer kwetsbaar object is aangewezen.
- 3. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de omgevingsvergunning.
- 4. Burgemeester en wethouders kunnen, om schade uit te sluiten of om gevaar te voorkomen, voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden.
Hoofdstuk 4 Gebouwen En Locaties Gebruiken
Artikel 19 Activiteiten Die Niet Zijn Toegestaan
19.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
Activiteiten die niet passen bij het in de regels beschreven doel van een functie die aan een locatie is toegewezen, gelezen met toepassing van artikel 20, zijn verboden.
19.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
- 1. De volgende activiteiten zijn verboden:
- a. het plaatsen, laten plaatsen of geplaatst houden van een onderkomen op een sta- of ligplaats op onbebouwde locaties;
- b. bedrijfsmatige seksactiviteiten;
- c. zelfstandige horeca-activiteiten, belhuizen en afhaalzaken;
- d. het aanbieden van logies;
- e. het permanent bewonen van stacaravans en recreatiewoningen;
- f. het kamperen op onbebouwde gronden;
- g. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- h. het opslaan van goederen voor de voorgevelrooilijn;
- i. het opslaan van goederen in de openbare ruimte anders dan opslag die hoort bij een aan de openbare ruimte toegewezen functie;
- j. het opslaan van voertuigen, vliegtuigen, boten of onderdelen daarvan op onbebouwde locaties;
- k. het storten of het opslaan van puin en afvalstoffen op onbebouwde locaties, met uitzondering van het voor korte tijd opslaan van huishoudelijk tuinafval.
- 2. Het verbod onder 1 geldt niet voor locaties met een functie die de activiteit expliciet toestaat.
Artikel 20 Activiteiten In De Woning, Nieuwe Woonruimte
20.1 Uniforme toepassing van regels over wonen
- 1. Locaties waar op grond van de toegewezen functie de activiteit wonen is toegestaan, zijn voor zover het die activiteit betreft uitsluitend bedoeld voor het wonen in een woning.
- 2. Als de regels over een functie expliciet andere vormen van wonen toestaan, zoals het wonen in onzelfstandige woonruimtes of in zorgwoningen, dan:
- a. blijft de regel onder 1 buiten toepassing, als de regels over de functie uitsluitend die andere vormen toestaan, en anders
- b. wordt het onder 1 genoemde doel aangevuld met die vormen van wonen.
- 3. De regels over de aantallen, het type of de aard van woningen of woonruimtes die in verband met het doel van de functie wonen op een locatie gelden, blijven onverminderd van toepassing.
20.2 Algemene regels over wonen
- 1. De activiteit wonen is alleen toegestaan op locaties met de functie wonen.
- 2. In één woning woont slechts één huishouden.
- 3. Voor de toepassing voor deze regels worden de volgende situaties ook gezien als één huishouden:
- a. een eigenaar die als hoofdbewoner kamers verhuurt aan maximaal twee personen (hospitaregeling);
- b. een huishouden dat mantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.
- 4. In afwijking van de regel onder 1 mag een bedrijfswoning als woning gebruikt worden.
- 5. In afwijking van de regel onder 2 is het wonen in onzelfstandige woonruimte toegestaan,
- a. als het wonen in onzelfstandige woonruimte, na toepassing van lid 20.1, past binnen het doel van de functie,
- b. als de eigenaar van de woning een omgevingsvergunning heeft die het gebruik van die woonruimte als onzelfstandige woonruimte toestaat,
- c. als de eigenaar van de woning beschikt over een gedoogverklaring en de onzelfstandige bewoning sinds het ontvangen van die verklaring onafgebroken heeft plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang of
- d. als de eigenaar aannemelijk kan maken dat de onzelfstandige bewoning voor 1 mei 1975 bestond en sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang.
20.3 Woningvorming en omzetting
- 1. Het is verboden om zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte om te zetten of om een woning zo te veranderen dat er een extra woning ontstaat.
- 2. Het is verboden om een bijbehorend bouwwerk te gebruiken of in te richten als woning.
- 3. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder 1 om woningvorming of omzetting toe te staan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht", blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het woon- en leefmilieu;
- b. de privacy van omwonenden;
- c. het verkeer en de parkeersituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.
20.4 Bedrijf-aan-huis
- 1. Een bedrijf-aan-huis, met uitzondering van een bed-and-breakfast, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. het bedrijf-aan-huis past in een woonomgeving, wat onder meer blijkt uit het feit dat de activiteiten geen bijzondere verkeersbewegingen of parkeerdruk veroorzaken in vergelijking tot een normaal gebruik van de woning;
- b. het totale vloeroppervlak van het bedrijf-aan-huis, de som van de oppervlaktes die bij de toepassing van de regels onder c, d en e gebruikt worden, bedraagt maximaal 60 m2;
- c. het bedrijf-aan-huis gebruikt maximaal een derde deel van het bruto vloeroppervlak van de woning of de bedrijfswoning;
- d. het bijbehorend bouwwerk dat voor een bedrijf-aan-huis wordt gebruikt staat vrij, waarbij het bedrijf-aan-huis maximaal 40 m2 van het bruto vloeroppervlak van het bijbehorend bouwwerk gebruikt;
- e. in afwijking van de regel onder b kan een bedrijf-aan-huis maximaal 60 m2 bruto vloeroppervlak van een bijbehorend bouwwerk gebruiken, als het bruto vloeroppervlak van het bijbehorende bouwwerk groter is dan 100 m²;
- f. de bedrijfsactiviteiten worden binnen verricht;
- g. de bedrijfsactiviteiten bestaan uit de uitoefening van een beroep of uit activiteiten van een bedrijf in de categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten functiemenging;
- h. het bedrijf-aan-huis is geen inrichting waarvoor een omgevingsvergunning nodig is op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- i. het bedrijf-aan-huis is geen winkel, geen afhaalzaak, geen belhuis, geen horecabedrijf of seksinrichting.
- 2. In afwijking van de regel onder sub 1 onder e, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteitenfunctiemenging, als die activiteit geen of een beperkte invloed op de omgeving heeft, vergelijkbaar met activiteiten die vallen onder de categorie A of B1 van deze lijst.
20.5 Logies: bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur
- 1. In afwijking van de regel in artikel 19, lid 19.2, onder 1d, is het aanbieden van logies in een woning toegestaan in de vorm van een bed-and-breakfast, als die voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. de bed-and-breakfast wordt gedreven door de hoofdbewoner of door een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner;
- b. de hoofdbewoner houdt minimaal 50% van de woning in gebruik voor zijn huishouden.
- 2. In afwijking van de regel in artikel 19, lid 19.2, onder 1d, is het aanbieden van logies in een woning toegestaan in de vorm van particuliere vakantieverhuur die voldoet aan de "BeleidsregelsParticuliereVakantieverhuur".
Artikel 21 Additionele Horeca
Additionele horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- 1. de additionele horeca vindt plaats in een gebouw dat in hoofdzaak wordt gebruikt voor een van de volgende activiteiten: zelfstandige kantoren, bedrijfsactiviteiten in bedrijven, maatschappelijke diensten, culturele en sociaal-culturele activiteiten, sport en recreatie;
- 2. het deel van het gebouw voor de additionele horecaruimte is alleen open tijdens de openingstijden van de genoemde hoofdactiviteit;
- 3. bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.200 m2 is het deel voor additionele horeca niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300 m2;
- 4. bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van 1.200 m2 of groter is het deel voor additionele horecaruimte niet groter dan 25% van het bruto vloeroppervlak;
- 5. de additionele horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van het gebouw met de hoofdactiviteit.
Artikel 22 Ondersteunende Horeca In Een Winkel Of Verkoop In Horeca
22.1 Voorwaarden voor ondersteunende horeca in een winkel
Ondersteunende horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan in een winkel, onder de volgende voorwaarden:
- 1. verkoop van artikelen in de winkel is de hoofdactiviteit;
- 2. de horeca-activiteit vindt plaats in één deel van de winkel;
- 3. vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een horecadeel in de winkel is;
- 4. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350 m2 is het horecadeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100 m2;
- 5. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van 350 tot 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300 m2;
- 6. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak boven 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 20% van het bruto vloeroppervlak;
- 7. de horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van de winkel;
- 8. de winkel heeft een toilet voor bezoekers.
22.2 Voorwaarden voor ondersteunende verkoop in een horecabedrijf
In een horecabedrijf is winkelverkoop als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- 1. de horeca-activiteit is de hoofdactiviteit;
- 2. de winkel-activiteit vindt plaats in één deel van het horecabedrijf;
- 3. vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een winkeldeel in het horecabedrijf is;
- 4. bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100 m2;
- 5. bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak boven 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak;
- 6. het winkeldeel is alleen bereikbaar via de ingang van het horecabedrijf.
22.3 Gevelbankjes bij ondersteunende horeca of bij horeca met ondersteunende verkoop
Een winkel met ondersteunende horeca of een horecabedrijf met ondersteunende verkoop mag een of meer gevelbankjes plaatsen, als die aan de volgende regels voldoen:
- 1. een gevelbankje staat op een locatie met de functie Verkeer, Verkeer - Verblijfsgebied of met een functie die een winkel toestaat;
- 2. gevelbankjes worden niet gebruikt als horecaterras;
- 3. op een locatie met de functie Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied ontstaat er geen hinder voor verkeer, waarbij in ieder geval minimaal 1,5 meter voor passerende voetgangers beschikbaar blijft, gerekend van een gevelbankje;
- 4. de totale breedte van de gevelbankjes bij een winkel of een horecabedrijf bedraagt maximaal 4 meter;
- 5. het gevelbankje steekt maximaal 0,6 meter uit, gerekend vanaf de gevel van de winkel;
- 6. als de winkel of het horecabedrijf gesloten is, zijn gevelbankjes weggehaald of opgeklapt.
Artikel 23 Afwijkende Bedrijfsactiviteiten Met Een Vergunning
In afwijking van een regel waarin bepaald is dat alleen bedrijven van een bepaalde categorie van de Bijlagen 2 en 3 zijn toegestaan, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijfsactiviteit die niet op deze lijst staat of die onder een hogere categorie valt dan in die regel is bepaald, voor zover die bedrijfsactiviteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld aan de in die regel bepaalde categorie.
Artikel 24 Kruisingen, Tunnels, Bruggen En Viaducten
24.1 Werking van dit artikel
Dit artikel is alleen van toepassing op kruisingen van verkeersinfrastructuur of water met andere verkeersinfrastructuur of met water, waarbij de toegewezen functie, een andere functie doorkruist, wat onder meer blijkt uit het feit dat ter plaatse van de kruising aan weerszijden diezelfde andere functie is toegewezen.
24.2 Activiteitenregeling bij kruisingen
Op de locatie van de kruising zijn naast de activiteiten die bij de toegewezen functie horen ook de activiteiten toegestaan die bij de functie horen die gekruist wordt.
Hoofdstuk 5 Grondwerk
Artikel 25 Vergunning In Verband Met De Bescherming Van Een Functie
25.1 Grondwerk dat niet is toegestaan
Het volgende grondwerk is niet toegestaan op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om grondwerk te verrichten:
- 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door afgraven of ophogen;
- 2. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. het verrichten van graafwerkzaamheden (zoals ten behoeve van rioleringen, kabels, leidingen en drainage), anders dan normaal graafwerk;
- 5. het planten of rooien van bomen of van andere diep wortelende planten;
- 6. het aanleggen van oppervlaktewater, het verbreden of het dempen van bestaand oppervlaktewater.
25.2 Vergunning voor afwijken
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel in lid 25.1 een omgevingsvergunning voor het verrichten van grondwerk verlenen, als het grondwerk, gezien het belang van de beschermde functie, geen onevenredige schade of gevaar kan veroorzaken.
- 2. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de beschermde functie bij het besluit over de omgevingsvergunning.
25.3 Vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen, om onevenredige schade uit te sluiten of om onveilige situaties te voorkomen, voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden.
Hoofdstuk 6 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
regels van het bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 5, Europalaan fase 1.
Hoofdstuk 1 Aanleiding En Doel
1.1 Aanleiding
1.1.1 Algemeen
De populariteit van steden neemt toe, die van Utrecht in het bijzonder. Utrecht is de sterkst groeiende stad van Nederland. Er komen meer mensen wonen, werken en recreëren in Utrecht. Deze groei biedt de stad kansen, mits goed ingepast. De stad Utrecht moet gezond en aantrekkelijk blijven, zodat mensen hier met plezier kunnen wonen, werken en winkelen. We maken ruimte voor groei door de in de stad beschikbare ruimte beter te benutten. In Utrecht is er grote behoefte aan meer woningen. Voor Utrechters die nu geen geschikte volgende woning kunnen vinden. Voor de kinderen van nu die straks volwassen zijn en zelfstandig willen wonen. Voor studenten die uit het hele land naar Utrecht komen en waarvan een deel ook na de studie in Utrecht wil blijven. Voor de mensen die nu nog ergens anders wonen en ook graag van Utrecht hun thuisbasis willen maken. De gemeente denkt dat er voor al deze woonwensen de komende twintig jaar 60.000 extra woningen nodig zijn. En dat Utrecht in 2040 ongeveer 455.000 inwoners telt. Daarnaast willen we dat alle Utrechters kans hebben op werk nu en in de toekomst, en dat er voor bewoners voorzieningen zijn in de nabijheid. Dit vraagt om een passend voorzieningenprogramma.
1.1.2 Eerdere besluitvorming en samenhang
De gemeenteraad heeft eerder voor Utrecht belangrijke kaders vastgesteld; de Ruimtelijke Strategie en het Mobiliteitsplan. In de Ruimtelijke Strategie Utrecht (2016) is de Merwedekanaalzone aangewezen als belangrijke woningbouwlocaties in de stad. Hier realiseren we de komende jaren een nieuwe, aantrekkelijke en gezonde wijk voor de stad, waar straks gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Door het beter benutten van de beschikbare ruimte geven we aan meer mensen de kans om in de stad te wonen. In de actualisatie van de Ruimtelijke Strategie: Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 (RSU2040), staan de keuzes voor de toekomst en hoe de weg daarnaartoe eruitziet. De ruimtelijke strategie is onderdeel van de koers van de omgevingsvisie. Zo weet straks iedereen hoe Utrecht zich op stads- en wijkniveau ongeveer gaat ontwikkelen.
In het Mobiliteitsplan 'Slimme Routes, Slim Regelen, Slim Bestemmen' (2016) maakte de stad een duidelijke keuze voor vervoerswijzen die weinig ruimte innemen en duurzaam zijn, zoals lopen of fietsen. Deze zetten we op de eerste plaats. We versterken het netwerk van routes en verbindingen voor voetgangers en fietsers in Utrecht Zuidwest. De ruimte die op straat niet meer nodig is voor auto's of parkeren, gebruiken we om in de Merwedekanaalzone aantrekkelijke groene openbare ruimte toe te voegen, voor iedereen in de hele stad toegankelijk. In de actualisatie van het beleid: Mobiliteitsplan 2040 (juli 2021), wordt het beleid voortgezet. We willen graag dat iedereen gezond en prettig kan wonen en werken in de groeiende stad. In Utrecht geven we daarom voorrang aan schone manieren van vervoer die weinig ruimte innemen: lopen, fietsen, openbaar vervoer en deelvervoer. Bovendien willen we dat alle voorzieningen straks op 10 minuten bereikbaar zijn. Onze aanpak bestaat uit 5 stappen: slim bestemmen, anders reizen, netwerken op orde, slim parkeren en slim sturen. En heel belangrijk: we richten de mobiliteit zodanig in, dat iedereen mee kan doen.
Het collegeprogramma 2018-2022 'Ruimte voor iedereen', bevestigde de eerdere keuzes die in het kader van gezond stedelijk leven zijn gemaakt in de Merwedekanaalzone en meer specifiek in Merwede. Zo wil het college maximaal 10.000 woningen in de gehele Merwedekanaalzone toevoegen (voor deelgebied 4, deelgebied 5 Merwede en deelgebied 6) en is er ruimte om uit te gaan van een parkeernorm van 0,3 of lager in combinatie met alternatieve mobiliteitsoplossingen.
Een deel van het woonprogramma staat er al, zoals de gebouwen Max en Lux et Pax, en is een start gemaakt met de bouw op het voormalige Defensieterrein. Ook zijn er allerlei vormen van tijdelijk wonen en werken die aan dit deel van de stad nieuwe betekenis geven. Nieuw voor Utrecht is het grote aantal woningen in een relatief klein stukje stad. Het realiseren van een gezond, aantrekkelijk en goed bereikbaar woon- en werkgebied in de Merwedekanaalzone vraagt om innovatieve oplossingen, onder meer op het gebied van duurzaamheid en mobiliteit.
De voorgestane ontwikkeling van de Merwedekanaalzone is beschreven en uitgewerkt in de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone, deel 1 Ruimtelijke agenda (vastgesteld door de gemeenteraad op 8 februari 2018). Daarin staat dat we niet alleen in meer woonruimte investeren, maar ook in betere verbindingen voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer, in meer groen en water. We geven de stad een aantrekkelijke en gezonde openbare ruimte. We introduceren nieuwe keuzes in mobiliteit, in een sterker raamwerk in Utrecht Zuidwest. We investeren in onderwijs en in andere voorzieningen. Dit is belangrijk voor de Merwedekanaalzone, maar ook voor Rivierenwijk, Transwijk en Dichterswijk en voor de stad zelf. We werken hier aan oplossingen voor gezonde verstedelijking, die straks ook in de andere delen van de stad kunnen worden toegepast. Voor de Omgevingsvisie is ook een milieueffectrapportage opgesteld.
De transitie van de Merwedekanaalzone verandert de stad, het brengt levendigheid in de buurten eromheen, het werkt door in de hele stad. Dit is belangrijk voor Utrecht. Omgekeerd is de ligging te midden van bestaand stedelijk gebied, met haar geschiedenis, bewoners, winkels, voorzieningen en goed openbaar vervoer, belangrijk voor deze nieuwe stadswijk.
De Omgevingsvisie Merwedekanaalzone, deel 1 is verder uitgewerkt met het benoemen en uitwerken van verschillende kerndoelen in de Omgevingsvisie deel 2 (2021). Deelgebied 5 - Merwede - vormt het hart van de nieuw te ontwikkelen Merwedekanaalzone. In Merwede komen de meeste woningen en ook de voornaamste voorzieningen van de wijk (zoals scholen en winkels). Met de verschillende eigenaren van de gronden in het gebied heeft de gemeente overeenstemming bereik over de transformatie van het gebied naar een duurzame en hoogstedelijke stadswijk.
Parallel aan het opstellen van deel 2 van de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone, is in opdracht van de verschillende eigenaren in het plangebied, waaronder de gemeente Utrecht, een Stedenbouwkundig Plan (SP) voor Merwede opgesteld. Het Stedenbouwkundig Plan is tegelijk met de Omgevingsvisie in oktober 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Stedenbouwkundig Plan is getoetst aan de Omgevingsvisie, waarbij in het Stedenbouwkundig Plan de intenties en doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn afgewogen en concreet zijn gemaakt voor Merwede.
Naast genoemde documenten heeft het college in juli 2021 ook het Integraal Programma van Eisen/Functioneel Ontwerp (IPvE) voor de herinrichting van de Europalaan vastgesteld. We hebben een plan gemaakt om de laan mooier en veiliger te maken. We verbeteren het openbaar vervoer. Fietsen en lopen maken we aantrekkelijker en veiliger voor iedereen. Zo houden we de stad en de buurten goed bereikbaar.
Gezien de grote vraag naar woningen in Utrecht en de kansen die Merwede biedt voor een vernieuwende stedelijke verdichting wil de gemeente zo spoedig mogelijk met de ontwikkeling van het gebied beginnen.
Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het Stedenbouwkundig Plan Merwede (verder SP Merwede) en het IPvE Europalaan Noord, en heeft tot doel de eerste fase van deelgebied Merwede juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Fase 2 van Merwede vergt de vaststelling van een separaat bestemmingsplan, nadat een notitie met uitgangspunten voor het betreffende bestemmingsplan is voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze bouwt voort op de uitgangspunten en de afspraken uit de Samenwerkingsovereenkomst (SOK) en het SP, waarbij wordt afgewogen of aanpassing aan de tijd van dat moment wenselijk is.
1.2 Doel
1.2.1 Doelstelling
Het bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 5, Europalaan fase 1, bevat regels dat het bedoelde programma kan uitvoeren dat nodig is voor de inrichting van het plangebied. De inrichting die het plan mogelijk maakt, is de eerste fase van het SP Merwede. De regels geven waarborgen voor een invulling met het programma en de kwaliteit die in de visie bedoeld is, maar biedt ook de ruimte aan herinrichting van de Europalaan Noord, en een flexibele, gefaseerde uitvoering van het SP Merwede.
De gemeente Utrecht is met ingang van 28 oktober 2016 opgenomen in het Besluit uitvoering Chw: zie artikel 7g, vierde lid. Hiermee heeft de gemeente de mogelijkheid om een verbrede reikwijdte in het bestemmingsplan toe te passen en te werken met een vergunningplicht en beleidsregels.
1.2.2 Plaats en grens van het plangebied
Het plangebied ligt, grofweg, tussen het Merwedekanaal aan de oostzijde, de Europalaan aan de westzijde, de Koningin Wilhelminalaan in het noorden en de Kanaalweg in het zuiden.
Overzicht van het plangebied
1.2.3 Regelingen die worden vervangen
Bestemmingsplan/beheersverordening | Vaststelling gemeenteraad | ||||
Actualisering diverse gebieden 2013 | 31-10 2013 | ||||
Beheersverordening Dichterswijk, Kanaleneiland, Transwijk | 11-07-2013 | ||||
Algemene regels actualiseren | 30-11-2017 |
Op basis van deze juridische regelingen geldt er voor het gebied grotendeels een bedrijfsbestemming voor bedrijven tot en met de categorie 3.2, waarbij een goothoogte van 18 meter en een bebouwingspercentage van 70% is toegestaan. De bedoelde ontwikkelingen zoals deze staan in het SP Merwede, kunnen op basis van de geldende regels niet worden gerealiseerd.
1.2.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit een aantal hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de plannen voor het gebied, zoals ook opgenomen in het SP Merwede. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten - zoals milieuaspecten - beschreven en wordt verslag gedaan van uitgevoerd onderzoek. Hoofdstuk 6 gaat in op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Tenslotte is in hoofdstuk 7 een weergave van de juridische regeling opgenomen.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
- 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- 3. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- 4. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
- 5. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
- 6. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
- 7. beperken van klimaatverandering;
- 8. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
- 9. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
- 10. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
- 11. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
- 12. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
- 13. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede en derde lid) (2017)
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening heeft net voor de zomer van 2021 ter inzage gelegen en wordt naar verwachting begin 2022 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich mee brengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
- extra woningen die gebouwd moeten worden;
- toename van werkgelegenheid;
- toename van verkeer;
- energietransitie;
- klimaatverandering;
- verandering in de landbouw;
- versterking van natuur en recreatief groen.
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
2.2.2 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling (2016)
Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.
De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:
- Een aanbod van stedelijke milieus passend bij de vraag. Waaronder het realiseren van een passend woningaanbod, het transformeren, revitaliseren of creëren van werklocaties en het in stand houden en creëren van aantrekkelijke centrumgebieden.
- Een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Waaronder het realiseren van binnenstedelijke woningbouw, transformatie van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en beleefbaar water en groen in het stedelijk gebied.
De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen om bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.
2.2.3 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
De provincie Utrecht legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021 in het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan).
Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven, ook wel prioriteiten genoemd. De prioriteiten zijn: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Deze prioriteiten dragen rechtstreeks bij aan de kerntaken van de provincie (economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed).
Naast prioriteiten heeft de provincie basiskwaliteiten benoemd voor het bodem-, water- en milieubeleid. Deze zijn bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (inclusief geur en licht) en externe veiligheid. Deze zes basiskwaliteiten zijn voorwaardelijk voor het uitvoeren van de provinciale kerntaken en het realiseren van de ontwikkelopgaven en vormen een stevige basis voor een veilige, gezonde en duurzame woon-, werk- en leefomgeving. Aan de basiskwaliteiten liggen wettelijke normen ten grondslag waarmee de minimumkwaliteit bepaald is. Waar de basiskwaliteiten in bestaande situaties niet voldoen aan de eisen en wensen van het gebruik, biedt het bodem-, water- en milieubeleid handvatten die het oplossen of verminderen van de problemen ondersteunen.
2.2.4 Waterkoers 2016-2021
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar ambities en visies vastgelegd in de Waterkoers 2016-2021. De koers is een omslag in denken, waarbij het waterschap zich flexibel opstelt en daarbij ruimte laat voor initiatieven uit de samenleving. Andere onderwerpen die in de Waterkoers aan de orde komen zijn waterveiligheid, voldoende water, gezond water, gezuiverd afvalwater en genieten van water.
2.2.5 Focus op een vitale en duurzame economie 2020 - 2027
De provincie Utrecht wil het economische beleid de komende jaren focussen op een duurzame en vitale economie. Met het beleid wil de provincie de economie robuuster maken voor economische schokken en klaar maken voor toekomstige veranderingen. De economische visie is gericht op alle partijen in het economisch systeem: ondernemers, werknemers, kennisinstellingen, gemeenten, belangenorganisaties etc.
De missie van de economische visie is: "Economische ontwikkeling moet bijdragen aan het bereiken van maatschappelijke doelen en daarmee aan de brede welvaart. Specifiek gericht op economie werkt de provincie Utrecht aan een sterke competitieve duurzame economische structuur met aantrekkelijke en toekomstbestendige voorzieningen voor bedrijven en werknemers en maakt innovatieve ontwikkelingen op het gebied van gezond stedelijk leven en circulaire economie mogelijk". Om deze missie te kunnen realiseren werkt de provincie aan de volgende beleidsdoelen:
- het bedrijfsleven en werknemers zijn toegerust op de toekomst;
- het economisch profiel (gezond stedelijk leven) is sterk, competitief en zichtbaar;
- bedrijven en (kennis)instellingen zijn innovatief sterk;
- er zijn voldoende vestigingsmogelijkheden in aantal en kwaliteit.
In de economische visie zijn aan bovengenoemde beleidsdoelen meerjarendoelen en hoofdactiviteiten gekoppeld.
2.2.6 Cultuur en erfgoed programma: Voor jong en altijd, cultuur en erfgoed nota 2020-2023
Het hoofddoel van het cultuur- en erfgoedbeleid van de provincie Utrecht is: Bijdragen aan de toegankelijkheid van cultuur en de instandhouding van waardevol erfgoed, zodat bewoners en bezoekers van de provincie Utrecht hiervan kunnen leren en genieten. De nota kent de volgende beleidsdoelen:
2.3 Coalitieakkoord Gemeente Utrecht
2.3.1 'Utrecht: ruimte voor iedereen'
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
- Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
- Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
- De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:
- samen met marktpartijen maken we vanaf het begin van deze collegeperiode afspraken over het verhogen van het tempo in gebiedsontwikkelingen in alle woning categorieën;
- we streven er naar dat in 2040 in Utrecht 35% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 25% tot de middencategorie;
- bij nieuwe ontwikkelingen zijn groen, een hoogwaardige en toegankelijke openbare ruimte en circulaire bouw belangrijk. We bevorderen klimaatadaptatie bijvoorbeeld via verticale bossen (hoogbouw), groene gevels en het voorkomen van verstening;
- één van de manieren om ruimte te maken voor een goede openbare ruimte is meer focussen op hoogbouw;
- dierenwelzijn heeft onze zorg. Bij bouwen houden we rekening met stadsvogels en vleermuizen. Daarnaast hebben we oog voor het beschermen van inheemse soorten.
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:
- in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
- alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
- (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.
2.3.2 Conclusie
Het plan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling en heeft een hoge ambitie op het gebied van duurzaamheid, sociaal programma, openbare ruimte, natuurinclusief bouwen en gezonde verstedelijking en sluit daarom aan bij het coalitieakkoord.
2.4 Omgevingsvisie Gemeente Utrecht
In de omgevingsvisie Utrecht staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten.
De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
- 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit in de komende twintig jaar van ruim 350.000 inwoners naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen. - 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden. - 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
2.4.1 De koers
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 juli 2022 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.
Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.
We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.
De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.
Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld (zie paragraaf XX). Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.4.2.8.
2.4.2 Thematisch beleid
2.4.3 Gebiedsbeleid
2.5 Conclusie Beleidskaders
De conclusie van Hoofdstuk 2 is dat de ontwikkeling past binnen de beleidskaders op rijks- provinciaal- en gemeentelijk niveau.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
Merwede is anno 2021 een extensief en enigszins gedateerd bedrijventerrein. Het terrein is deels gesloopt, en deels in gebruik met ook tijdelijke functies. Tegelijk ligt Merwede zeer centraal in de stad Utrecht en heeft het de potentie een prachtig nieuw stuk stad te worden, met gedeeltelijk behoud van het unieke industriële karakter, werkgelegenheid en recent opgebloeide creatieve en maatschappelijke initiatieven.
3.2 Beschrijving Van Het Plangebied
3.2.1 Historische ontwikkeling
Merwede is al lang in ontwikkeling en mensen hebben het gebied al op verschillende manieren gebruikt. De noordgrens van het Romeinse Rijk (De Limes) liep hier samen met een transportroute die ongeveer ter hoogte van de gebouwen Pax, Max en Lux dwars door het landschap is aangelegd. Vanaf de 12e en 13e eeuw is het gebied intensiever gebruikt door langgerekte kavels voor hoveniers. Tussen 1884 en 1892 veranderde dit door de aanleg van het Merwedekanaal, wederom dwars door het landschap. Na de aanleg van het kanaal en het spoor volgde verdere intensivering. De komst van industrie veranderde het landschap en de functies volledig. Ondertussen groeide de stad Utrecht als het ware om Merwede heen. Eerst Rivierenwijk aan de oostkant en later de woonwijk Transwijk, het park Transwijk en Kanaleneiland. De functies wonen, groen en bedrijven werden destijds bewust niet met elkaar gemengd. Hierdoor ontwikkelde Merwede zich uitsluitend als een terrein gericht op bedrijven. Eerst als industrieterrein en erna als het bedrijventerrein.
Begin van deze eeuw is men begonnen daar verandering in te brengen door het toevoegen van Pax, Max en Lux. Deze ontwikkeling zijn gericht op woningbouw maar missen de aansluiting met de rest van het gebied.
Vanaf 1957 is de wijk Kanaleneiland gebouwd. Het stedenbouwkundig plan ging uit van het in die jaren ontwikkelde principe van licht, lucht en ruimte. Het plan past in de naoorlogse stedenbouwkundige visie met een scheiding van wonen, werken en recreëren. Centraal in de wijk wordt, als buffer tussen het nieuwe woongebied Kanaleneiland en de fabrieksstrook langs het Merwedekanaal, het dan grootste (naoorlogse) stadspark van Utrecht aangelegd: Park Transwijk.
De Europalaan Noord grenst aan de westzijde voor een belangrijk deel aan Park Transwijk en aan de oostzijde aan de fabrieksstrook die later transformeert naar bedrijventerrein langs het Merwedekanaal. De Europalaan Noord is onderdeel van de identiteitsbepalende infrastructuur van Kanaleneiland. Deze wegen zijn onderdeel van het stedenbouwkundige plan. Karakteristiek is het samenhangend stelsel van wegen en rotondes met een ruim en nadrukkelijk groen profiel. De wegen zijn ontworpen met een groene middenberm en met vrij liggende voet- en fietspaden, telkens gescheiden door groen.
In 2020 is de busbaan Transwijk opgeleverd. Met de aanleg van deze vrij liggende busbaan door Kanaleneiland en Transwijk zijn 2 van de 3 rotondes op het stadseiland verdwenen.
De Gemeente Utrecht heeft centraal in de Merwedekanaalzone een strategische grondpositie. In april 2004 besloot de Gemeente Utrecht tot aankoop van het OPG- terrein en alle gebouwen voor de toekomstige gewenste transformatie van de Merwedekanaalzone naar een hoogwaardiger stedelijke ontwikkeling.
3.2.2 Structuurbepalende elementen
In het plangebied is een aantal kenmerkende structuren aanwezig die hieronder beschreven worden. In de loop van de tijd heeft de Merwedekanaalzone steeds een ander aanzien gekregen. Tussen 1880 en 1892 is het Merwedekanaal aangelegd als onderdeel van de scheepvaartverbinding voor de opkomende industrie en handel tussen Amsterdam, Utrecht, de grote rivieren en verder naar Duitsland. Sinds de ingebruikname van het Merwedekanaal heeft het gebied een overwegend industrieel karakter gehad.
Langs het Merwedekanaal staan (cultuurhistorisch) waardevolle gebouwen zoals de Hulpwarmtecentrale, Villa Jongerius, Mobach en het fietsdepot. Ook zijn nog enkele restanten van de Vleutense Wetering te zien. Deze gebouwen en erfgoed zijn belangrijk voor de oriëntatie, beleving en herkenbaarheid van het Merwedepark. Ze staan vaak op dynamische plekken, zoals kruispunten van langzaam verkeersroutes en zijn goed bereikbaar, zowel vanuit de stad als vanuit de aanliggende buurten.
De Vleutense Wetering en bijbehorende kunstwerken (zoals bruggen, sluizen, dienstwoningen en bolders) worden waar mogelijk ingepast op de plekken waar deze zichtbaar zijn en toegevoegde waarde hebben. Op plekken waar de Vleutense Wetering niet meer zichtbaar is, zijn verwijzingen naar het cultuurhistorisch verleden denkbaar.
Bestaande structuren en gebouwen in en om het plangebied
(nummers verwijzen naar paragraaf 3.1.1. van de Omgevingsvisie, deel 2)
3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
De Merwedekanaalzone wordt op dit moment al voor allerlei activiteiten gebruikt. Het kanaal wordt gebruikt om te recreëren en om te wonen (woonboten). Het gebied tussen de Europalaan en de Kanaalweg kende tot voor kort vooral een werkfunctie. In het zuidelijk deel van het plangebied zijn de afgelopen jaren diverse stedelijke woonblokken ontwikkeld. Vooral in het noorden bevinden zich nieuwere creatieve bedrijven. Hierna worden de verschillende functies nader omschreven.
3.3.1 Recreatieve functie van het Merwedekanaal
Het Merwedekanaal is een openbaar toegankelijk vaarwater en biedt ruimte aan zowel bestaande als nieuwe vormen van gebruik. Bestaand is onder andere roeien, vissen, woonboten en de historische schepen in de Veilinghaven en het gebruik van het kanaal door de zeeverkenners. Nieuwe vormen zijn zwemmen, stand up paddling (suppen), sloepen en de (toenemende) pleziervaart.
Inzet is om het meervoudig gebruik van het kanaal te houden. Het Merwedekanaal is geen exclusief domein voor één groep gebruikers. Wel moet er worden voorkomen dat het Merwedekanaal sluipenderwijs ongeschikt wordt als trainingswater voor het roeien. Naar aanleiding van een door de gemeente georganiseerde bijeenkomst is een periodiek gebruikersoverleg opgezet waarmee de samenwerking tussen de verschillende gebruikers van het kanaal is georganiseerd. Bij uitwerking van de plannen voor bijvoorbeeld nieuwe bruggen worden alle belangen van deze gebruikers meegenomen. Door heldere afspraken met belanghebbenden te maken over zonering in tijd en ruimte wordt zoveel mogelijk ingezet op meervoudig gebruik van het Merwedekanaal, zie ook het door de gemeenteraad aangenomen amendement 2021-A130 van 7 oktober 2021.
3.3.2 Wonen
Op dit moment wordt er op een aantal plekken in en direct aansluitend op het gebied ook gewoond. Vanuit de jaren 30 van de vorige eeuw zijn er enkele (voormalige bedrijfs) woningen langs de Kanaalweg. In de afgelopen jaren zijn ten zuiden van het plangebied Merwede de stedelijke appartementencomplexen Max, Pax en Lux gebouwd. Tenslotte wordt er op het kanaal ook gewoond in woonschepen.
3.3.3 Bedrijvigheid en maatschappelijk - culturele functies
In het plangebied zijn uiteenlopende functies gevestigd. Aan de noordzijde ligt het OPG-terrein waar creatieve bedrijvigheid gehuisvest is. Verder zijn onder andere een bedrijfsverzamelgebouw, en leisurevoorzieningen. Ten zuiden daarvan ligt de busremise. Ter hoogte van de remise ligt aan de Europalaan een tankstation met LPG en een onbemand benzineverkooppunt. Aan de Europalaan staat nog een kantoorgebouw, dat tijdelijk wordt verhuurd aan de Stadstuin. Ook het voormalige distributiecentrum van de V&D was aan de Europalaan gevestigd. Deze opstallen zijn reeds gesloopt. Wel is hier nog een Praxis aanwezig. Ook is hier het bedrijf All safe gevestigd. Aan de kanaalzijde liggen onder andere de nutsvoorziening van Stedin, het Smart Business park, een bedrijfsverzamelgebouw en het monumentale pottenbakkersbedrijf Mobach. Het netto oppervlak plangebied is circa 27 hectare.
Globaal overzicht van bestaande functies in het gebied
In het gebied zitten nu enkele grootschalige bedrijfsmatige functies of functies die beperkingen (voor wonen) met zich meebrengen vanuit mobiliteit of milieu. Voor deze functies is geen ruimte voor inpassing. In het gebied bevinden zich ook kleinschalige creatieve en bijzondere functies die wel goed in de toekomstige gezonde en levendige stadswijk passen. Het gaat hierbij vooral om bedrijfjes die gedurende de kredietcrisis zijn opgebloeid in leegstaande oude gebouwen waar tijdelijk zeer goedkope ruimte beschikbaar waren. Deze bedrijfjes hebben in de loop der tijd een prominente plek in de stad weten te verwerven. De Merwedekanaalzone is er mede door op de kaart gezet en deze functies passen goed bij de beoogde levendigheid in het gebied. Sterker, veel initiatiefnemers en gebruikers behoren tot de doelgroepen van de Merwedekanaalzone. In Merwede (deelgebied 5) gaat het op de gemeentegrond al om circa 200 creatieve ondernemers en ongeveer 10.000 m ². Naast creatieve bedrijven gaat het om initiatieven die mensen helpen op de arbeidsmarkt of om meer te bewegen. Maar ook de boulderhal en de skatehal, die in een grote behoefte voorzien op indoor gebied. Creatieve bedrijven en bijzondere functies in het gebied dragen bij aan de identiteit, ervaring en beleving in het gebied. De Merwedekanaalzone wordt nog interessanter om te wonen en krijgt een stedelijke uitstraling.
Na het vertrek van de OPG zijn de kantoorgebouwen, loodsen en hallen tijdelijk verhuurd, in afwachting van de ontwikkeling van Merwede. De meest bekende huurders zijn de Vechtclub XL, de Alchemist en Boulderhal Sterk die een meerwaarde hebben voor de stad en vele bezoekers trekken naar het gebied. Ook de organisaties Skatepark Utrecht, Circus Diedom, Ididslowfashion, Blue linked en de Stadsbrug zijn bekende functies die passen bij de transformatie naar een levendige en gezonde stadswijk voor iedereen. Deze organisaties kunnen een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van Merwede. Sterker, ze bieden een meerwaarde en dragen bij aan de gewenste identiteit en levendigheid. Zowel in de bestaande gebouwen op het OPG-terrein als op andere plekken in Merwede passen dit soort functies.
3.3.4 Raamwerk
Het raamwerk is de hoofdstructuur van de openbare ruimte in de Merwedekanaalzone en zorgt voor inbedding van de herontwikkeling van deze nieuwe stadswijk in het bestaand stedelijk gebied. Het raamwerk is vastgelegd in de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone en gebaseerd op de genoemde structurerende elementen en biedt ruimte voor ontmoeting en zorgt voor verbinding.
3.4 Conclusie
Merwede heeft op dit moment al een eigen karakter met de diverse bedrijvigheid in het gebied. Een deel van deze bedrijvigheid is te vinden op het OPG-terrein en de rest is verspreid over het terrein. Een deel van deze bedrijvigheid sluit niet goed aan op de ambities van Merwede, omdat hun logistiek en bedrijfsmodel niet aansluiten op het toekomstig woonprogramma en mobiliteitsregime in Merwede. Voor Stedin en Mobach wordt maatwerk geleverd.
Een aantal huidige bedrijfsfuncties sluit juist zeer goed aan bij de ambities. De Stadstuin en Kanaal 30 zijn functies die goed passen in Merwede en ook op het Smart Business Park zijn programma’s gehuisvest die wat functie betreft passen in Merwede. Door ruim 100.000 m2 bvo voor voorzieningen op te nemen in het Stedenbouwkundig Plan en dit bestemmingsplan blijft de bedrijvigheid, leisure en andere voorzieningen in de nieuwe gemengde stadswijk behouden.
De structurerende elementen zoals het Merwedekanaal, de Europalaan en historische lijnen vormen de belangrijke ingrediënten voor het raamwerk voor de ontwikkeling van Merwede.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.1.1 Inleiding en leidende principes
Parallel aan het opstellen van de Omgevingsvisie, deel 2, hebben de eigenaren van Merwede een Stedenbouwkundig Plan gemaakt voor het gebied tussen de Wilhelminalaan, Europalaan, Beneluxlaan en Kanaalweg (Stedenbouwkundig Plan Merwede, oktober 2021). Dit plan is in nauwe samenwerking met de gemeente tot stand gekomen. Als tussenstap is in oktober 2017 het Schetsontwerp Stedenbouwkundig Plan aan de gemeente en aan de stad gepresenteerd. Het Stedenbouwkundig Plan is op basis van de inspraak en voortschrijdend inzicht aangepast en vervolgens voorgelegd aan de gemeenteraad. Het Stedenbouwkundig Plan geeft niet exact weer hoe Merwede er straks uit gaat zien, maar bevat wel een voorbeelduitwerking. Het plan ziet op het eindbeeld waarbij in het gebied 6.000 woningen en de beoogde niet-woonfuncties zijn gerealiseerd. Per bouwblok volgt de komende jaren een uitgewerkt plan dat door verschillende architecten gemaakt gaat worden. Het Stedenbouwkundig Plan is hiervoor het ruimtelijk kader, een ontwerp op hoofdlijnen, dat flexibel meebeweegt met veranderende ontwikkelingen. Daarbij is gezocht naar het best mogelijk evenwicht tussen de beleidsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie, de kansen die de locatie zelf biedt en het perspectief op transformatie van het bestaande bedrijventerrein. Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de eerste fase van Merwede. Deze eerste fase ziet op de bouw van 4.250 woningen en een groot deel van het voorzieningenprogramma (zie ook hoofdstuk 2).
Het verkeersonderzoek (zie Bijlage 6) dat - in het kader van de Omgevingsvisie en aanvullend MER - is gedaan voor de Merwedekanaalzone wijst uit dat een dergelijke toevoeging van stedelijke functies geen onevenredige gevolgen heeft voor de mobiliteitsafwikkeling in en om het plangebied (zie hoofdstuk 5). In deze eerste fase wordt ook ervaring opgedaan met het mobiliteitsconcept en het verdichtingsconcept zoals dat gekozen is voor de ontwikkeling van dit gebied.
Als deze concepten zich aantoonbaar bewezen hebben, dan zal voor de volgende fase van de ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan/omgevingsplan worden gemaakt die de doorgroei naar het eindbeeld van 6.000 woningen en bijbehorende voorzieningen mogelijk maakt.
Het Stedenbouwkundig Plan beschrijft hoe Merwede zal functioneren, ruimtelijk, programmatisch en sociaal, en hoe het zal presteren op gebieden als mobiliteit, groen, duurzaamheid en circulariteit. Het toont routes en verbindingen, voor mens en dier, en positioneert functies op plekken die van betekenis zijn voor meer dan Merwede alleen. Zo wordt de wijk Merwede verankerd in zijn omgeving. Wordt ingezoomd vanuit de Omgevingsvisie op Merwede, dan ontstaat hetzelfde beeld als wanneer het Stedenbouwkundig Plan in de grotere context van Utrecht Zuidwest wordt geplaatst. Onderdeel van het Stedenbouwkundig Plan is het Beeldkwaliteitsplan Merwede.
Merwede moet een voorbeeld worden van duurzame en gezonde verstedelijking in Utrecht. Al het moois bieden van hoogstedelijk leven, en tegelijk de nadelen minimaliseren. Wonen dicht bij het centrum, maar wel in een groene, natuurlijke en ontspannende omgeving. Alles kunnen fietsen, maar wel de beschikking hebben over een auto als je die nodig hebt. Goed en betaalbaar wonen in een levendige stadswijk voor iedereen, waar men elkaar nog kent. Merwede legt de lat hoog bij de verschillende ambities, maar weet ook dat er soms keuzes moeten worden gemaakt in deze hoogstedelijke wijk, en niet elke ambitie maximaal kan worden gehaald. Dit plan is dan ook het resultaat van een integrale en meervoudige afweging tussen de verschillende duurzame, ruimtelijke, sociale en programmatische ambities die er zijn.
De missie van Merwede is te vatten in vijf thema’s:
- Mobiel Merwede: bewoners van Merwede bewegen zich vrijelijk, en kunnen dat zonder eigen auto.
- Gezond en duurzaam: Merwede draagt bij aan een gezonde planeet met gezonde mensen.
- Levendige stadswijk: Merwede biedt de levendigheid en voorzieningen van de stad.
- Groen tenzij: Merwede is hoogstedelijk maar tegelijkertijd groen en rustgevend.
- Coulissestad: Merwede is een hoogstedelijke wijk, die toch luchtig voelt.
Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het Stedenbouwkundig Plan (zie Bijlage 10). In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de thema's eigendommen derden, programma en functiemenging, de ruimtelijke invulling, verkeer en parkeren - met specifiek aandacht voor de Europalaan Noord -, en openbare ruimte en groen. In hoofdstuk 5 wordt voor specifieke thema' s ingegaan op uitgevoerd onderzoek.
4.1.2 Eigendommen derden
In Merwede bevinden zich enkele percelen die niet in eigendom zijn bij het Eigenarencollectief Merwede. Het betreft de eigendommen van Stedin, Allsafe, Metrohm, Mobach, het bedrijfsverzamelgebouw aan de Kanaalweg 22 en een viertal bestaande (bedrijfs)woningen aan de Kanaalweg. Met deze eigenaren is gesproken over de wijze waarop met deze percelen moet worden omgegaan in relatie tot de plannen voor Merwede. Lopende gesprekken leiden mogelijk nog tot nadere afspraken.
Overzicht eigendommen derden (nrs 6 en 7 maken geen onderdeel uit van het plangebied van het bestemmingsplan)
4.1.3 Programma en functiemenging
Merwede wordt een complete stadswijk voor circa 12.000 bewoners. Het wordt een gezonde wijk, innovatief op het gebied van energie, mobiliteit, hergebruik en klimaat. En, heel belangrijk, het onderscheidt zich van het stedelijke woningaanbod dat nu in Utrecht is te vinden. Het programma is gericht op een gezonde duurzame verstedelijking en moet leiden tot een lage automobiliteit.
De dichtheid van Merwede zal vergelijkbaar zijn met die van het centrum van Utrecht. Het voorzieningenniveau in Merwede komt overeen met dat van Wittevrouwen. Deze factoren alleen maken nog geen gezond stedelijk leven. De essentie daarvan zit in de aanleiding van mensen om in de stad te willen wonen. In deze aanleiding spelen begrippen als levendigheid, rust en reuring, voorzieningen binnen handbereik en verrassende ontmoetingen met een brede schakering aan mensen een belangrijke rol. Ruimtelijke investeringen dragen in hoge mate bij aan een gezonde leefomgeving en het creëren van de gewenste woon-, werk- en leefomgeving.
Om het stadse karakter van Merwede te waarborgen is ongeveer 15% van de vierkante meters BVO bestemd voor maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Het totaal aan voorzieningen mag hierbij niet dalen onder het basisniveau. In deze gemengde stadswijk mag het aandeel voorzieningen wel hoger uitkomen dan 15% zolang dit past binnen de regels van het stedenbouwkundig plan. Om deze flexibiliteit mogelijk te maken, worden daarom voor een deel van de voorzieningen minima en maxima in het bestemmingsplan opgenomen. Dit geeft flexibiliteit én houvast bij de uitwerking van de voorzieningen.
Op basis van locatiekarakteristieken, de ligging ten opzichte van de huidige woonwijken, onderzoek naar de marktbehoefte en aanwezige infrastructuur is gezocht naar de juiste positionering van de voorzieningen. Er worden drie zones onderscheiden. De zone met voorzieningen langs de Europalaan is bedoeld voor heel Utrecht, de zone langs het Merwedekanaal is met name gericht op mensen die wonen in de woonwijken van Zuidwest Utrecht. De zone in het middengebied door Merwede heen (het groene dwaalspoor met de woonstraten en buurtpleinen) heeft vooral een functie voor de bewoners van Merwede. De concentratie van veel potentiële gebruikers in de directe nabijheid is een voorwaarde voor de meeste voorzieningen om succesvol te kunnen opereren, of het nu maatschappelijke of commerciële voorzieningen betreft.
Zones met voorzieningen (bron: stedenbouwkundig plan Merwede)
4.1.4 Ruimtelijke invulling Merwede
Het stedenbouwkundig plan geeft aan dat Merwede een hoogstedelijke en groene wijk moet worden waarbij een aantal bestaande karakteristieke industriële gebouwen gehandhaafd blijft als identiteitsdrager. Het moet een gezonde wijk worden, autoluw, met veel ruimte voor wandelaars en fietsers en slimme mobiliteitsoplossingen. Daarnaast is er veel aandacht voor een gedifferentieerd woonmilieu en een ruimtelijke omgeving waar ontmoeten centraal staat en met een eigen identiteit.
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
4.2.1 Verkeer en parkeren
Utrecht kiest voor duurzame en ruimte-efficiënte mobiliteit. Mobiliteit die de in onze stad beschikbare verkeersruimte efficiënt benut: lopen, fietsen, gedeeld gebruik van vervoersmiddelen en gebruik van het openbaar vervoer. We stimuleren Utrechters, maar ook de mensen die onze stad bezoeken of hier werken om waar mogelijk voor duurzame mobiliteit te kiezen. Lopen, fietsen of reizen met het OV moet daarom voor iedereen eenvoudig, snel en comfortabel zijn. Alleen als het nodig is gebruik je de auto. Juist bij grotere verdichtingslocaties is het belangrijk dat hier de auto niet domineert over de ruimtelijke kwaliteit (ruimte voor groen en verblijven, oversteekbaarheid, geluidskwaliteit, verkeersveiligheid). Dit betekent dat een verhoudingsgewijs laag autogebruik nodig is en dat de infrastructuur voor autoverkeer een goede inpassing krijgt.
Een van de uitgangspunten in de Omgevingsvisie deel 2, die aansluit op de nadrukkelijke wens voor aanvullende mobiliteitsmaatregelen, is om de verkeersgeneratie van en naar Merwede te beperken. Daarvoor is een maximale verkeergeneratie voor Merwede deelgebied 5 (fase 1 en 2) aangehouden van 1.200 motorvoertuigen per uur (in het drukste spitsuur).
Voor de Merwedekanaalzone is een nieuwe mobiliteitsstrategie ontwikkeld, die aansluit bij de principes van het gemeentelijk Mobiliteitsplan 2040. Deze aanpak maakt het goed mogelijk om in de Merwedekanaalzone te wonen zonder een eigen auto voor de deur. De mogelijkheden om te lopen, fietsen of het OV te gebruiken zijn hier goed. Deze omslag in mobiliteit is nodig om onze snel groeiende stad gezond en bereikbaar te houden en om ruimte te maken voor duurzame en gezonde binnenstedelijke herontwikkeling.
Het plan Merwede sluit aan op de hogere doelen van de gemeentelijke mobiliteitsmaatregelen:
- Zorgen voor een goede (economische) bereikbaarheid voor wonen, werken en voorzieningen. Het gaat hier onder andere ook om logistieke verkeersstromen.
- Zorgen voor een sociale en gezonde stad. Dit impliceert een hoofdrol voor lopen en fietsen, de gezondste vormen van mobiliteit, die bovendien bijdragen aan levendigheid en sociale veiligheid op straat.
- Zorgen voor een duurzame stad. Ook hier gaat het om het stimuleren van duurzame en energiezuinige vormen van mobiliteit, zoals lopen, fietsen en (elektrisch) openbaar vervoer.
- Zorgen voor een stad met ruimtelijke kwaliteit. Dit vraagt om het stimuleren van ruimte-efficiënte vormen van mobiliteit (lopen, fietsen en openbaar vervoer). Onnodig autogebruik moet worden beperkt vanwege het grote ruimtebeslag van infrastructuur en stallingsvoorzieningen.
- Dit alles moet gebeuren met effectieve en efficiënte inzet van financiële middelen en leiden tot een goede doorstroming van het openbaar vervoer en het zo optimaal mogelijk benutten van infrastructuur (dubbelgebruik van parkeervoorzieningen, efficiënt benutten van capaciteit van kruispunten enzovoort).
4.2.2 Europalaan
Onderdeel van de mobiliteitsstrategie Merwede is de aanpak van de Europalaan Noord. Ruimtelijk uitgangspunt bij de inrichting van de Utrechtse wegen is het versterken van de identiteit en de samenhang van de wegen in het stedelijk netwerk. Door de continuïteit van het profiel, de lijnvoering en de heldere inrichting met bomenrijen en groenstroken van formaat, wordt de herkenbaarheid van deze lijnen versterkt. De voor Kanaleneiland cultuurhistorische waardevolle, ruime en nadrukkelijk groene opzet van het profiel blijft herkenbaar.
De Europalaan Noord is een stedelijke verbindingsweg en functioneert als schakel tussen centrumgebieden en de verdeelring. Voor stedelijke verbindingswegen wordt, los van de verkeerkundige functie, ruimtelijk onderscheid gemaakt tussen de verdeelring (boulevard) en de radiale verbindingswegen (avenue). De Europalaan Noord is in deze indeling een radiale verbindingsweg en wordt ingericht volgens de ruimtelijke principes van een avenue met een smalle, groene middenberm en brede, groene zijbermen met daarin dubbele bomenrijen. Vrij liggende voet- en fietspaden zijn telkens gescheiden door groen.
In het IPvE FO Europalaan Noord is een aantal ruimtelijke uitgangspunten geformuleerd.
4.2.3 Openbare ruimte en groen
Merwede voegt een bijzondere ruimte toe aan de stad voor iedereen, waarin de voetganger centraal staat. Het wordt een aantrekkelijk, levendig en groen deel van de stad. Een wijk waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en kinderen op straat kunnen spelen in een ontspannen openbare ruimte. Kenmerkend is de hoge dichtheid en afwisseling van drukkere en rustigere plekken. De hoge dichtheid maakt dat elk stuk openbare ruimte waardevol is en voor meerdere doelen wordt benut. Het ontwerp is robuust en biedt ruimte voor wisselende initiatieven van de toekomstige bewoners en gebruikers.
De wijk krijgt een aantrekkelijk groen beeld en ademt de sfeer van hoogstedelijk wonen in het groen. Het groen in de openbare ruimte, de binnenterreinen en op daken versterkt elkaar en zorgt dat de wijk overal groen aanvoelt. Het groen in Merwede krijgt een gevarieerde samenstelling met seizoenseffecten en ontwikkelt zich door de tijd heen. Merwede biedt integrale oplossingen voor klimaatadaptiviteit en circulariteit. De kwaliteit van een groene, levendige wijk biedt kansen om te zorgen dat de openbare ruimte op een vanzelfsprekende manier ook bijdraagt aan hittestress mitigatie en een watersensitieve wijk is, waarbij op een slimme manier hemelwater wordt opgevangen en tijdelijk geborgen wordt. Het geborgde hemelwater kan worden hergebruikt voor groene daken, binnentuinen en openbare ruimte. De beplantingszones en het watersysteem van de wijk zijn gericht op het opvangen van een stevige bui, zowel binnen de blokken als in de openbare ruimte, waarmee schade wordt voorkomen.
We kiezen hier voor het zo groen mogelijk inrichten van de beschikbare openbare ruimte en de vele binnentuinen. Daarmee krijgt de wijk, ten opzichte van het relatief verharde bedrijventerrein nu, een grote hoeveelheid extra openbaar toegankelijk groen. Hiermee zetten we een nieuwe standaard voor groen in hoogstedelijk gebied. Daarnaast zullen Park Transwijk en het Rondje Stadseiland belangrijke recreatieplekken worden voor de bewoners van Merwede. Deze willen we met verbindingen voor langzaam verkeer en aantrekkelijke oversteken verknopen aan Merwede en Utrecht Zuidwest.
Merwede ligt tussen twee stedelijke groenstructuren: park Transwijk en het te ontwikkelen Merwedepark, als onderdeel van het Rondje Stadseiland. Beide parken zijn fijne plekken om te ontspannen, te wandelen en te sporten. Met de ontwikkeling van nieuwe groenstructuren in Merwede, via de diagonaal en de twee oost-westverbindingen worden deze parken met elkaar verbonden. Omdat een groot deel van de openbare ruimte in Merwede autovrij is, kunnen ook de straten en pleinen volgens het principe 'groen tenzij' ingericht worden. Samen met groene binnenterreinen en daken van gebouwen ontstaat een robuust groen ecologisch raamwerk, waar ruimte is voor plant en dier. Een compacte stadswijk, waar een groene setting zorgt voor een zekere intimiteit en verrassing waarbij het groen ontspanning en gezondheid van de bewoners bevordert.
Merwede wordt een aantrekkelijk, levendig en groen deel van de stad. De ambitie is de groene wijk als exponent van 'de gezonde stad' te ontwikkelen. De openbare ruimte zelf ademt de sfeer van hoogstedelijk wonen in het groen met groene, openbare en publiek toegankelijke binnenterreinen die zorgen dat het voor de bewoner en gebruiker ook aanvoelt als een groene maar tegelijkertijd ook levendige wijk.
Ruimtelijke typologieën (bron concept FO IP Merwede)
Merwede kent drukkere en rustigere plekken. Veel werkgerelateerde voorzieningen komen langs de Europalaan. Bij de wijkpleinen zijn de voorzieningen meer gericht op een breder publiek en op de buurtpleinen zijn de voorzieningen vooral voor de omwonenden. In de openbare ruimte worden drukke en rustige plekken in sferen herkenbaar gemaakt en krijgen een inrichting passend bij het gebruik.
Een belangrijke conditie die maakt dat de openbare ruimte zo groen kan worden ingericht, is dat de wijk autovrij is. Parkeergelegenheid is er in parkeergarages, gekoppeld aan vier inprikkers vanuit de Europalaan. Logistiek op maat maakt dat Merwede geen onnodig gemotoriseerd verkeer de wijk in krijgt (zie figuren in paragraaf 4.2.1).
De openbare ruimte wordt zoveel mogelijk ingericht als verblijfsgebied. Toegang van gemotoriseerd verkeer is strikt gereguleerd. Voor nood- en hulpdiensten en onder restricties voor noodzakelijk verkeer (reiniging, onderhoud, vuilnis) blijft de autovrije ruimte toegankelijk.
Het uitgangspunt voor Merwede is Groen Tenzij. Dit betekent verharding alleen waar nodig. Waar de gebouwen op de begane grond veel druk bezochte voorzieningen en veel voordeuren hebben, daar is verharding opgenomen langs de gevels voor terrassen, uitstallen en ontmoeting. Op deze plekken, voornamelijk de pleinen in Merwede en langs de stadlanen rondom, staan verblijven en ontmoeten centraal en wordt het groen opgenomen in grote groenvakken. Omdat de relatief smalle buitenranden van de pleinen zijn verhard, noemen we dit "Groen in verharding".
Het groen in Merwede vormt een stedelijke biotoop met boombeplanting, heesters, een kruidlaag en bodembedekkers. Het sortiment wordt zodanig gekozen dat bewoners en bezoekers de seizoenseffecten kunnen ervaren. Groen krijgt meerwaarde voor gebruikers door aandacht voor soorten die 'eetbare' producten hebben, zowel voor dieren als voor mensen: noten en zaden, bessen en vruchten. Aanvullend op inheemse soorten worden in dit hoogstedelijke gebied ook andere soorten, die al lang in de stad aanwezig zijn en waardevol zijn voor stadsnatuur, onderdeel van het beplantingsbeeld.
Kansenkaart Ecologie (bron FO IP Merwede)
Het netwerk voor nood- en hulpdiensten is voorzien. Het fietsparkeren is gekoppeld aan de belangrijkste bestemmingen. Van het totaal aantal benodigde stallingsplaatsen voor fietsen worden ongeveer 1.500 plekken verspreid in de openbare ruimte ingepast, voornamelijk in de vorm van stallingsvakken om de impact op de openbare ruimte te beperken en langdurig vastzetten van fietsen te voorkomen.
De groene en autovrije openbare ruimte biedt volop ruimte voor spelen, sporten en ontmoeten. Het spelen wordt voor een belangrijk deel op een informele manier geïntegreerd op de openbare pleinen en in de parken en straten. De pleinen worden zodanig ingericht dat de diverse vormen van gebruik door de tijd heen elkaar niet belemmeren. Ook de binnenterreinen dragen bij aan ruimte voor spelen. Bijna alle grotere binnenterreinen bieden ruimte voor spelen en zijn overdag publiek toegankelijk. In Merwede komen ook 'formele' speelplekken waarbij geldt dat deze zo groen mogelijk worden ingericht en ruimte bieden voor initiatieven van bewoners. Om het Merwedepark en de pleinen beschikbaar te houden voor de jongsten en voor ontmoeting en groen, worden de plekken voor oudere kinderen niet enkel in de wijk, maar ook in Park Transwijk gerealiseerd, waar meer ruimte is voor grote speelplekken op afstand van woningen. Doorsnijdingen van de groene (recreatieve) ruimte moet zoveel mogelijk worden vermeden, en dus ook terug te dringen in het plan waar het een risico vormt voor een veilige speelruimte. Bij de inrichting van het gebied en het ontwerp van gebouwen wordt het buitenspelen echt betrokken als uitgangspunt, wat betekent: zelfstandig naar buiten gaan door kinderen optimaal faciliteren (weinig tot geen obstakels, zowel dichtbij huis kunnen ontdekken als ook de weg naar huis kunnen terugvinden) en sociale controle voor ouders mogelijk maken. We gaan in overleg met de scholen en buitenschoolse opvang over de inrichting en beheerafspraken voor de aangewezen speelruimte onder (en na) schooltijd.
Spelen in Merwede (bron concept FO IP Merwede)
De uitwerking van de (groene) inrichting heeft plaatsgevonden in het FO IP Merwede (Bijlage12). Voor een verdere toelichting wordt naar dit Functioneel Ontwerp verwezen.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden aspecten van de leefomgeving besproken die gaan over de uitvoerbaarheid van de regels. Als er onderzoek is gedaan, is het onderzoek zelf als bijlage bij de toelichting opgenomen en staat in de bijbehorende paragraaf welke conclusies er uit het onderzoek volgen.
5.2 Milieueffectrapportage
5.2.1 Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
5.2.2 PlanMER Merwedekanaalzone en voorgeschiedenis
Op 8 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Merwedekanaalzone, Ruimtelijke agenda voor de toekomst van de Merwedekanaalzone', met het daarbij behorende planMER vastgesteld. Het plangebied van de Omgevingsvisie omvat de langgerekte zone tussen de grootschalige infrastructuur van de Europalaan - Overste Den Oudenlaan en het Merwedekanaal.
Het gaat daarbij om de deelgebieden 4, 5 en 6 uit de Visie Merwedekanaalzone dat ligt tussen de mr. M.A. Tellegenlaan en de rijksweg A12. Het gebied heeft een totaaloppervlak van ongeveer 65 hectare. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deelt uit van deze Omgevingsvisie. De ruimtelijke agenda, deel 1 van de Omgevingsvisie, bood binnen bestaand beleid ruimte voor maximaal 6.000 nieuwe woningen verdeeld over de deelgebieden 4, 5 en 6 vanwege autobereikbaarheid.
In het planMER (zie Bijlage 35) zijn de effectbeoordelingen van de milieuthema's weergegeven per programma-alternatief. De omvang van het programma wordt bepaald op basis van het type functie van de bebouwing en de mate van verdichting. Er zijn daarbij drie programma-alternatieven bepaald, die verband houden met de mate van verdichting in het gebied. De drie alternatieven zijn telkens beschouwd met een regulier verkeersontwerp en met een situatie waarbij het gebied verkeersarm (bijvoorbeeld fietsparkeren in plaats van autoparkeren) wordt ontworpen.
Uit het planMER bij de Omgevingsvisie volgt dat de meeste positieve effecten worden onderscheiden in het tussenalternatief waarbij het gebied verkeersarm wordt ontworpen. Dit houdt in dat bij een verkeersarm ontwerp, het vooralsnog mogelijk is om 6.000 woningen en andere programma toe te voegen, ervan uitgaande dat de bestaande functies in het gebied allemaal verdwijnen met uitzondering van enkele recent gerealiseerde complexen. In deze situatie wordt de bereikbaarheid van autoverkeer gegarandeerd en neemt de verkeersveiligheid toe. Ook neemt ook de kwaliteit van langzaam verkeer sterk toe. Tot slot geldt dit ook voor waterberging, energiebesparing en een duurzaam gebruik van materialen en grondstoffen. Het tussenalternatief scoort wel, net als de overige alternatieven, negatief voor het aspect geluid. Dat komt omdat er veel woningen (geluidsgevoelige bestemmingen) aan het gebied worden toegevoegd. Daardoor neemt per definitie het aantal geluidgehinderden toe. Echter, de bouwstenen voor dit alternatief zijn in de Visie verder uitgewerkt, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de afschermende eerstelijnsbebouwing.
De ambitie om een maximaal programma van 9.000 woningen (gehele Merwedekanaalzone) in de toekomst mogelijk te maken, geeft dilemma's op het gebied van verkeer, geluid en gezonde verstedelijking. Hiervoor zijn aanzienlijke aanvullende maatregelen nodig die enerzijds de bereikbaarheid van de Merwedekanaalzone kunnen waarborgen en anderzijds voorzien in een gezonde stedelijke leefomgeving waar mensen graag willen wonen. Dit vraagt om mobiliteitsconcepten en investeringen waar het huidige beleid (2018) nog niet of onvoldoende in voorziet. Bijvoorbeeld extra investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer of aanpassingen bij de kruispunten en de aansluiting op de rijkswegen. Volgens het planMER treden daar de meeste knelpunten op. Hiervoor is ook gezamenlijk beleid nodig met belanghebbenden zoals het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de Provincie Utrecht. Om voor dat scenario de juiste mix van maatregelen te kunnen treffen is, onder andere, gedetailleerd verkeersonderzoek nodig op het gebied van alternatieve mobiliteitsconcepten en de kruispuntbelasting.
5.2.3 Aanvulling planMER Merwedekanaalzone
In de jaren erna heeft de gemeente Utrecht gewerkt aan de 'Omgevingsvisie Deel 2 'Uitwerkingsplan van deel 1 Ruimtelijke Agenda'. Deel 2 pakt de relevante uitwerkingsvragen op en dient als kader voor de verdere planontwikkeling in de deelgebieden 4, 5 en 6 tot een maximum van 10.000 woningen in de Merwedekanaalzone (inclusief bestaande woningen, zoals Pax en Lux en autonome ontwikkeling). Dit maximum is geformuleerd in het Coalitieakkoord in 2018. Achterliggende gedachte is om de groei van de bevolking van Utrecht zoveel mogelijk binnenstedelijk op te vangen.
Deel 2 van de Omgevingsvisie heeft begin 2020 als ontwerp ter inzage gelegen, en is op 7 oktober 2021 met de daarbij behorende aanvulling op het planMER door de gemeenteraad vastgesteld. In deel 2 is verwoord dat de aansturing van deze ambitieuze, maar tegelijkertijd ook gezonde en duurzame, verstedelijking een vernieuwende opgave is. De beoordeling en monitoring vanuit het MER kunnen daarbij een waardevolle functie vervullen. In de aanvulling op het planMER (zie Bijlage 36) is de milieu-informatie getrechterd: vanuit de breed beschouwde benadering van de planMER van Deel 1 van de Omgevingsvisie, richt de MER-aanvulling zich op de belangrijke uitwerkingsaspecten.
De 'MER-aanvulling' is tevens de verantwoording van een proces dat heeft geleid tot de Omgevingsvisie deel 2. De MER-aanvulling hoort bij het eerder opgestelde planMER voor de Merwedekanaalzone. Het primaire doel van de MER-aanvulling was op een navolgbare wijze aandacht schenken aan de door de Commissie m.e.r. gesignaleerde aandachtspunten en te voorzien in de benodigde milieu-informatie voor de besluitvorming, gekoppeld aan Omgevingsvisie deel 2.
Ten opzichte van de Omgevingsvisie deel 1 en het daarvoor opgestelde planMER is de opgave onder invloed van het Coalitieakkoord veranderd, waarbij gezocht moet worden naar de mogelijkheden om 10.000 woningen in de Merwedekanaalzone te herbergen en daarbij onconventionele maatregelen te nemen die verder gaan dan bestaand beleid.
Het meest in het oog springend is daarbij het zo autoluw mogelijk maken van de nieuwe wijk met zo min mogelijk belasting van het toch al belaste Utrechtse verkeersnetwerk. Maar zeker zo belangrijk is een gezonde verstedelijking met aandacht voor de klimaat- en energieopgave en gericht op een duurzaam woon- en leefklimaat, waarin bewoners en gebruikers gezond en vitaal kunnen leven.
Praktisch gezien heeft ook een actualisatie van gegevens uit het oorspronkelijke planMER plaatsgevonden: in de tijd na het gereedkomen van dat planMER is namelijk het regionale verkeersmodel geactualiseerd. Op grond van het geactualiseerde verkeersmodel (VRU 3.4) is een projectmodel voor de Merwedekanaalzone vervaardigd, waarin ook dynamische doorrekeningen zijn gemaakt. Hierdoor is preciezere informatie beschikbaar over de consequenties van het ambitieuze voornemen voor het Utrechtse verkeersnetwerk (ten opzichte van het oorspronkelijke planMER).
5.2.4 Monitoring
De gemeente (en de marktpartijen) willen samen leren van de ervaringen bij deze wijze van gebiedsontwikkeling. We willen leren van (en sturen op) de innovatieve oplossingen die we in de Merwedekanaalzone introduceren, zowel binnen de deelgebieden zelf als in de doorwerking daarvan naar de rest van onze stad. De gebiedsontwikkeling is gericht op het stimuleren van lopen, fietsen, het gebruik van het OV en op deelmobiliteit. We verwachten dat het nieuwe mobiliteitsconcept gaat functioneren zoals dit bedoeld is. Dit willen we monitoren, zowel in de Merwedekanaalzone als in de directe omgeving. Door monitoring op kerndoelen, de uitvoering en de effecten houden we grip op de realisatie van de beoogde gezonde en duurzame stadswijk.
De aanpak van de monitoring is uitgewerkt in het document 'Aanpak Monitoring Merwedekanaalzone' (zie Bijlage 13). De monitoring vindt plaats op drie manieren:
- 1. Monitoren van de plannen in de Merwedekanaalzone. Hierbij ligt de nadruk op Merwede in deelgebied 5, gezien de omvang van het plan (met een eerste fase van ongeveer 4000 woningen toevoegen en op termijn een tweede fase van nog ongeveer 2000 woningen. Vragen die hierbij aan de orde komen zijn: Hoe worden de plannen verder uitgewerkt? Maken de plannen de ambities waar op het gebied van bijvoorbeeld mobiliteit? en duurzaamheid? Zijn er voldoende deelauto's, is het parkeren op afstand goed geregeld? en halen we de energieprestatieafspraken? Wordt de maximale verkeersgeneratie in de spits niet overschreden?
- 2. Leefbaarheidseffectrapportage. Dit gaat over het monitoren van de effecten van de nieuwbouw in de Merwedekanaalzone op Rivierenwijk, Transwijk en Dichterswijk. Vragen die bewoners stellen zijn bijvoorbeeld hoeveel extra fietsers er door hun buurten komen als gevolg van de extra bruggen. En hoeveel drukker het wegennetwerk wordt. Of wat de effecten zijn op de sociale cohesie in de buurt. In een later stadium kan er ook een specifieke monitoring voor Hoograven en Kanaleneiland opgezet worden als de plannen voor deelgebied 6 concreter uitgewerkt kunnen worden.
- 3. Monitoren van het verkeer in Utrecht Zuidwest. Het gaat dan om het in de gaten houden van de drukte op onder andere de Europalaan, het oostelijk deel van de Beneluxlaan, Socrateslaan en de Rijnlaan. Aan de hand van de uitkomsten kan indien nodig bijgestuurd worden met aanvullende maatregelen (fysieke en/of gedrags- en communicatiemaatregelen). Monitoring aanpak Utrecht Zuidwest waarin we beschrijven wat we hoe monitoren en hoe dit samenhangt met de fasering van de mobiliteitsmaatregelen in Utrecht Zuidwest. Deze laatste aanpak werken wij graag verder uit met RWS en de Provincie Utrecht.
Monitoring is ook nodig om tijdig bij te kunnen sturen als dat nodig is, in het bijzonder ten aanzien van de innovatieve mobiliteitsstrategie die voor dit gebied wordt uitgerold, maar ook over duurzaamheid en circulariteit (Merwede lab), leefbaarheid in de nieuwe stadswijk en effecten van de ontwikkeling op de leefbaarheid in omliggende wijken (Leefbaarheidseffectrapportage). In het kader van het convenant met de roeiverenigingen wordt ook het gebruik van het Merwedekanaal gemonitord.
5.2.5 Mer-(beoordeling) bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 5 fase 1
In de MER voor de Omgevingsvisie zijn al de mogelijke te verwachten milieueffecten van dit bestemmingsplan bezien. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van meer dan 2.000 woningen. De in dit plan voorziene woningbouw vormt in termen van het Besluit m.e.r. een geheel met de overige delen van het woningbouwproject Merwedekanaalzone. Het eerste ruimtelijke plan dat in woningbouw binnen de Merwedekanaalzone voorzag, het op 8 februari 2018 vastgestelde en inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan 'Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein' is een m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarin niet alleen het Defensieterrein maar – op een abstracter niveau – ook de overige delen van de Merwedekanaalzone zijn bezien.
De conclusie van deze m.e.r.-beoordeling is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen zijn te verwachten en dat het opstellen van een project-MER niet nodig was (zie onder andere paragraaf 5.2 van de toelichting bij bestemmingsplan 'Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein').
Met de mer-beoordeling voor het bestemmingsplan 'Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein' is de mer-beoordelingsplicht volgens D-11.2 voor de gehele Merwedekanaalzone uitgewerkt. Desalniettemin is er omwille van zorgvuldigheid voor dit bestemmingsplan nog een separate mer-beoordeling uitgevoerd, zie Bijlage 14. De uitkomst daarvan is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen zijn te verwachten en dat er om die reden geen reden is om een project-MER op te stellen. Op basis hiervan heeft het college van burgemeester en wethouders op 14 september 2021 besloten om geen milieueffectrapportage op te stellen.
Van een separate plan-m.e.r.-plicht vanwege de invloed van het plangebied op enig Natura 2000-gebied is ook geen sprake. Dit vanwege de aard van de in het plan voorziene ontwikkelingen en de afstand tussen het plangebied tot Natura 2000-gebieden. Verder is er voor het in Merwede voorziene programma een vergunning volgens artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming verleend voor de realisatiefase. Deze vergunning is ingepast in het bestemmingsplan, waardoor er geen plan-m.e.r.-verplichting meer is van artikel 7.2a Wet milieubeheer, (zie ook paragraaf 5.11 Natuurbescherming).
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.3.1 Kader
De gemeente Utrecht streeft naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moet voorkomen worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
5.3.2 Plansituatie
5.3.3 Conclusie
Functiemenging is een van de kerndoelen van Merwede. Het bestemmingsplan maakt niet-woonfuncties mogelijk die passend zijn in de wijk; bedrijvigheid uit categorie A-B en onder voorwaarden C (Lijst van functiemening). De grenswaarde van 45dB(A)/50dB(A) etmaalwaarde is opgenomen in de bij de regels van het bestemmingsplan als aanvaardbare geluidbelasting op de gevels van woningen vastgelegd.
Een deel van de bestaande bedrijven blijft gehandhaafd. Voor deze bedrijven geldt dat tenminste de huidige bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden voortgezet. Voor zover sprake is van een hogere categorie dan B, heeft het betreffende bedrijf (Stedin, Allsafe en Mobach) een maatbestemming gekregen. In de regels van het bestemmingsplan is zoals aangegeven de grenswaarde voor de gevelbelasting voor geluid vastgelegd. Deze geldt ook voor de belasting vanwege deze bedrijven. Onderzoek heeft aangetoond dat met maatregelen er geen belemmeringen zijn voor de realisering van gevoelige functies. Door middel van een maatwerkvoorschrift en aanpassing van de vergunning kunnen de noodzakelijke maatregelen worden geborgd. Voor het bedrijf Mobach wordt een hogere geluidbelasting toegestaan binnen de kaders van de Geluidnota Utrecht.
5.4 Mobiliteit
5.4.1 Ontsluiting en onderzoek verkeersbewegingen
Uitgaande van het mobiliteitsconcept voor Merwede is in het kader van de Omgevingsvisie deel 2 met behulp van een specifiek voor de Merwedekanaalzone opgezet projectmodel doorgerekend wat de effecten zijn op de doorstroming op de hoofdwegen in de nabijheid, zie Bijlage 6.
Met behulp van het gemeentelijk verkeersmodel, VRU 3.4, zijn verschillende ruimtelijke scenario's beoordeeld. Eén van de onderzochte scenario's (scenario 2) is de ontwikkeling van deelgebied 5 met 4.000 woningen en een voorzieningenprogramma, dit scenario sluit op hoofdlijnen aan bij de uitgangspunten die gelden voor dit bestemmingsplan, zie ook de onderbouwing in Bijlage 7.
Op basis van de modeluitgangspunten is op basis van een (worst-case) referentieprogramma een nadere detaillering voor het parkeren en de verkeersgeneratie van het ontwikkelgebied gemaakt. Hierbij zijn de beleidsregels autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk toegepast. Op basis hiervan constateren we dat de verkeersgeneratie van het programma dat dit bestemmingsplan voor fase 1 mogelijk maakt, binnen de bandbreedte van het bovengenoemde onderzoek blijft. De eerder uitgevoerde onderzoeken kunnen daarmee als 'worst case' worden gezien en de uitkomsten als representatief.
5.4.2 IPvE Europalaan Noord
De kwaliteitskenmerken van het kernnet zijn gericht op het mogelijk maken van hoge rijfrequenties, een goede doorstroming en hoge mate van betrouwbaarheid. Dit vergroot het comfort voor de reiziger en maakt het OV tot een aantrekkelijk alternatief voor de auto.
Het goed kunnen passeren van het Europaplein en Anne Frankplein is cruciaal in de doorstroming: De ligging van de busbaan moet zoveel mogelijk aansluiten op de ligging van de pleinen om het aantal verkeersconflicten te minimaliseren. De ontworpen HOV-baan in de middenligging sluit hier het beste op aan. In de fasering en de aanpak van de verschillende deeltrajecten dienen de aansluitingen bij te dragen aan een goede doorstromingskwaliteit van de Europalaan Noord.
Volgens prognoses komen op de Europalaan Noord minder auto’s te rijden ten opzichte van de huidige situatie (zie hierboven). Uitgangspunt is dat de eenbaans rijbanen in beide richtingen 3,25 meter breed zijn. De nieuwe woonwijk wordt met vier aansluitingen (inprikkers) ontsloten.
De verkeersafwikkeling op kruispuntniveau binnen het plangebied is beoordeeld (zie Bijlage 8 en Bijlage 9) en hiermee het aantal opstelvakken en opstellengtes bepaald binnen het project Europalaan noord en Merwede. Deze analyse gaat uit van eindsituatie van deelgebied 5 met 6.000 woningen en een volledig voorzieningenprogramma.
5.4.3 Conclusie
Voor dit bestemmingsplan voor fase 1 is met de verkeersstudie en het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het juridisch planologisch programma, aangetoond dat het realiseren van 4.250 woningen met bijbehorende voorzieningen geaccommodeerd kunnen worden.
De herinrichting van de Europalaan Noord is relevant voor de verdeling van verkeer over wegen waar we het wel/niet willen hebben. Voorwaarde voor het slagen van de transformatie naar een sterk verdichte, levendige nieuwe stadswijk is de uiteengezette mobiliteitsstrategie (zie Hoofdstuk 4).
Monitoring van de daadwerkelijke effecten op het mobiliteitsgedrag en de daaruit voortvloeiende belasting van het wegennet bieden vervolgens de ‘bewijslast’ om ook een volgende fase van hoogstedelijke verdichting mogelijk te maken. De knelpunten in het verkeersysteem worden tijdig aangepakt. Hiervoor is een verkeersstudie Zuidwest opgesteld (onderdeel Mobiliteitsplan 2040).
5.5 Geluidhinder
5.5.1 Wettelijk kader
5.5.2 Plansituatie
Voor het (aanvullend) MER en het SP Merwede zijn quick scans uitgevoerd naar de geluidbelasting op de nieuwe bebouwing in de Merwedekanaalzone. De ambitie van de gemeente is om langs de binnenstedelijke wegen een geluidskwaliteit te leveren die gelijk is aan de grote inpassingsgebieden (zoals Leidsche Rijn). Dit komt overeen met een geluidbelasting van 63 dB (inclusief aftrek 58 dB). Dit is een 5 dB hogere ambitie (lager geluidniveau) dan de Wet geluidhinder als maximale waarde voor nieuwe woningen maximaal toelaatbaar acht. Een neveneffect van deze ambitie is dat er nog “ruimte” is om infrastructurele aanpassingen gekoppeld aan de schaalsprong openbaar vervoer (vertramming) op termijn mogelijk te kunnen faciliteren.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is akoestisch onderzoek verricht (zie Bijlage15). Dit onderzoek geeft inzicht in de geluidbelasting op de grens van de bestemming Gemengd van de Koningin Wilhelminalaan, de Overste den Oudenlaan/Europalaan, de Beneluxlaan/Socrateslaan en de Rijnlaan, en het reconstructie-effect als gevolg van de aanpak van de Europalaan Noord.
5.5.3 Conclusie
Het plangebied Merwede wordt omringd met wegen: de Europalaan; de Koningin Wilhelminalaan en de Beneluxlaan-Socrateslaan. Uit het geluidsonderzoek volgt dat de geluidsbelasting vanwege alle drie de onderzochte wegen de voorkeursgrenswaarde op één of meerdere locaties overschrijdt. De geluidsbelastingen zijn voor:
- de Europalaan maximaal 58 dB
- de Koningin Wilhelminalaan maximaal 57 dB
- de Beneluxlaaan- Socrateslaan maximaal 51 dB
De maximale ontheffingswaarden worden niet overschreden. De ambitiewaarde die vanuit oogpunt van volksgezondheid is vastgelegd, wordt ook nergens overschreden. De maximale gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 63 dB en dit is vanuit gezondheidsperspectief acceptabel.
Voor dit plan moet, parallel aan de ruimtelijke procedure, een hogere waarde procedure voor de genoemde wegen worden doorlopen. Bij de uitwerking van de bouwplannen zal in principe rekening moeten worden gehouden met o.a. de eis van een geluidsluwe gevel.
De wijziging van de Europalaan is geen reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er hoeven geen hogere waarden te worden vastgesteld. Wel wordt er stil wegdek, tenminste MODUS toegepast, waardoor het geluid op de bestaande woningen in het algemeen (licht) afneemt. Het profiel van de nieuwe Europalaan is in het bestemmingsplan geborgd.
Er zijn vanuit akoestiek geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan wordt een ontwerpbesluit Hogere Waarden ter inzage gelegd. In de regels van het bestemmingsplan is een 'koppelbepaling' opgenomen.
5.6 Geur
5.6.1 Kader
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Deze activiteiten dienen bij vestiging te voldoen aan het Activiteitenbesluit.
5.6.2 Conclusie
In het plangebied of in de directe omgeving daarvan komen geen bedrijven voor die een geuremissie hebben. Dit aspect is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.7 Externe Veiligheid
5.7.1 Kader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het wettelijke kader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het huidige beleid voor transportmodaliteiten in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (Bevi-bedrijven, transportroutes over de weg en het water, en buisleidingen) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. In het Bevi en bijbehorende Revi zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit en de regeling hebben als doel zowel individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden de begrippen verder uitgewerkt.
5.7.2 Plansituatie
5.7.3 Conclusie
Met het beëindigen van het functioneren van de tankstations van OK en de vulpunten voor het BP tankstation is geen sprake meer van relevante inrichtingen en routes in of langs het plangebied. Van andere relevante inrichtingen of routes is om het plangebied geen sprake. Het gasverdeelstation is voorzien van een zone; daarbinnen worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt. Nieuwe risicovolle activiteiten worden met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Vanuit het aspect externe veiligheid is geen sprake van een belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De VRU wordt betrokken bij de uitwerking van het FO IP naar een Voorlopig Ontwerp.
5.8 Explosieven
5.8.1 Kader
In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Daarom is een onderzoek naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE) uitgevoerd.
5.8.2 Plansituatie
Het werkgebied betreft Merwedekanaalzone deelgebied 5. Het onderzoeksgebied betreft een straal van 250 meter rond het werkgebied om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de omgeving van het werkgebied ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
Om de risico's in beeld te brengen is een rapportage opgesteld (zie bijlage). De rapportage is opgesteld volgens het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE, versie 2016). Aan de hand van een aantal bronnen wordt NGE-gerelateerde informatie van het onderzoeksgebied geïnventariseerd. In de inventarisatie van het bronnenmateriaal wordt gezocht naar gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de bodem komen van NGE en gebeurtenissen die hebben geleid tot het verwijderen van NGE uit de bodem.
Op basis van analyse van de relevante oorlogshandelingen wordt vastgesteld of binnen het onderzoeksgebied een aantoonbaar verhoogd risico bestaat op het aantreffen van NGE. Als dat het geval is, wordt het NGE-Risicogebied horizontaal afgebakend naar de situatie van 1940-1945 en wordt een advies gegeven.
Uit de rapportage blijkt dat er is geen sprake van een NGE-Risicogebied binnen het werkgebied. Uit het historische bronnenmateriaal is gebleken dat een bombardement plaatsvond op 13 mei 1940. De locatie hiervan kon niet worden vastgesteld, en het is niet waarschijnlijk dat de bommen in het werkgebied zijn ingeslagen. Daarnaast is een bomkrater in het werkgebied waarneembaar op luchtfoto's. Aangezien hierover verder geen informatie is aangetroffen, kon naar aanleiding hiervan geen NGE-Risicogebied worden afgebakend. Er worden geen NGE binnen het werkgebied verwacht. Het advies is om de werkzaamheden regulier uit te voeren, zonder verdere maatregelen met betrekking tot NGE.
5.8.3 Conclusie
De conclusie uit het onderzoek luidt dat in het plangebied geen niet gesprongen explosieven worden verwacht en dat de werkzaamheden op een reguliere manier kunnen worden uitgevoerd. Extra maatregelen zijn niet nodig.
Mocht echter tijdens werkzaamheden spontaan NGE aangetroffen worden, dan dienen de volgende acties te worden ondernomen:
- Het werk ter plaatse van de vindplaats wordt stilgelegd.
- De werklocatie, in ieder geval rondom het NGE, moet worden afgezet. Het aanwezige personeel wordt op de hoogte te worden gebracht van de vondst en geïnstrueerd te worden uit de buurt te blijven.
- De vondst wordt gemeld aan de politie. De politie neemt vervolgens contact op met de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD).
- Als de EOD op locatie is, wordt een afspraak gemaakt voor de vernietiging. De EOD maakt deze afspraak met de gemeente, of de politie namens de gemeente.
- De EOD geeft aan de gemeente, of de politie namens de gemeente, advies over de in acht te nemen veiligheidsmaatregelen.
Het aspect NGE vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.9 Luchtkwaliteit
5.9.1 Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, houdt het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening met de effecten op de luchtkwaliteit.
De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor een aantal stoffen. Deze zijn in het algemeen strenger dan de in de wet Milieubeheer gehanteerde grenswaarden. De gemeenteraad heeft bij het vaststellen van de Omgevingsvisie deel 1 het college (bij motie) opgedragen de luchtkwaliteit in Utrecht te verbeteren, om zo -uiteindelijk- de WHO advieswaarden-2005 voor fijnstof te behalen. Op 22 september 2021 heeft de WHO overigens nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden-2005.
5.9.2 Plansituatie
De ligging in de stad met stedelijke verbindingswegen grenzend aan het plangebied zorgt ook voor druk op de luchtkwaliteit. De gemeente Utrecht kiest als ambitie om de luchtkwaliteit te verbeteren en op termijn te voldoen aan de WHO-advieswaarden-2005 voor fijn stof. Deze advieswaarden zijn strenger dan de wettelijke grenswaarden, zoals die in de Wet milieubeheer zijn opgenomen. De gemeente Utrecht streeft ernaar om versneld te voldoen aan de WHO-advieswaarden-2005. Bij elk project wordt daarom inzichtelijk gemaakt in hoeverre de WHO-advieswaarden-2005 met en zonder projecteffect gehaald worden.
Om het effect van het bestemmingsplan te beoordelen is een rapport luchtkwaliteit opgesteld (zie Bijlage 18). De referentiesituatie toont het verkeer dat op basis van de huidige inzichten in 2030 over de wegen zal rijden zonder aanpassing van de weginrichting, inclusief de autonome groei van het verkeer. Variant 1 toont de intensiteiten in 2030 als het project wordt uitgevoerd met 6.000 woningen. Variant 1b toont de intensiteiten in 2030 als het project wordt uitgevoerd met 4.000 woningen.
De berekeningen van de verkeersintensiteiten heeft plaatsgevonden met het verkeersmodel VRU3.4, waarin de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen voor de plansituatie zijn opgenomen en zijn vergeleken met de autonome ontwikkelingen. Daarbij twee varianten doorgerekend:
- Variant 1: herinrichting Europalaan, aanleg van twee fietsbruggen en realisatie van 6.000 woningen en verschillende voorzieningen en
- Variant 1b: herinrichting Europalaan, aanleg van twee fietsbruggen en realisatie van 4.000 woningen en verschillende voorzieningen.
In het studiegebied worden, naast de Europalaan, ook de wegen meegenomen, waarop een effect van omrijbewegingen met het verkeersmodel wordt berekend (zonder rekening te houden met aanvullende maatregelen, zoals DVM). Dit betreft de route via de Beneluxlaan ten westen van het plangebied en de route via de Rijnlaan ten oosten van het plangebied.
Op het gebied van luchtkwaliteit voldoen zowel de referentiesituatie als de twee ruimtelijke varianten (6.000 woningen of 4.000 woningen en voorzieningen) aan de wettelijke grenswaarden. Het bestemmingsplan maakt alleen fase 1 van Merwede mogelijk (overeenkomend met variant 1b) van de verkeersstudie. Uit de rapportage van Goudappel blijkt dat variant 1b representatief is voor het bestemmingsplan.
Het belang van een gezond binnenmilieu en een schone (en geluidsluwe) achtergevel weegt met name zwaar bij gevoelige groepen (kinderen, zieken of ouderen), vooral als deze mensen bijvoorbeeld in de kinderopvang, in scholen of in zorgwoningen langdurig in een ruimte verblijven met lucht van onvoldoende kwaliteit. Uitgangspunt is daarom dat er in een zone van 300 meter vanaf de A12 en in de eerstelijnsbebouwing langs stedelijke verbindingswegen zoals de Europalaan vanwege de luchtkwaliteit geen gevoelige bestemmingen komen zoals kinderopvang, basisscholen of verzorgingstehuizen.
5.9.3 Conclusie
Op alle onderzochte locaties wordt (ruimschoots) voldaan aan de Europese grenswaarden. Er zijn vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan Merwede, deelgebied 5. Momenteel wordt nog niet overal in het plan- en studiegebied voldaan aan de WHO-advieswaarden-2005 voor fijnstof, hetgeen volgens de huidige inzichten enkele jaren voor 2030 wel het geval zal zijn.
In de regels van dit bestemmingsplan is voor de zone langs de Europalaan bepaald dat gevoelige functies in de eerstelijnsbebouwing in beginsel niet zijn toegestaan.
5.10 Bodem
5.10.1 Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- 1. Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
- 2. Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er ook sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
- 3. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
- 4. Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabijgelegen grondwaterverontreinigingen.
5.10.2 Plansituatie
In de Merwedekanaalzone moet rekening worden gehouden met bodemverontreinigingen. Het industriële verleden van het voormalig bedrijventerrein heeft namelijk sporen in de ondergrond achtergelaten. Er is een aantal locaties aanwezig, die verdacht zijn op mogelijke bodemverontreinigingen. Voorbeelden hiervan zijn bedrijfsmatige activiteiten, zoals drukkerijen, verfspuiterijen, autogarages, brandstoftanks en gedempte sloten (zie inventarisatie historische activiteiten).
De veranderingen voor bodem (en water) door de transformatie van de Merwedekanaalzone zijn in het MER Merwedekanaalzone (2018) beoordeeld door te kijken naar veranderingen in bodemopbouw, bodemkwaliteit, waterbergende capaciteiten rioleringscapaciteit, gerelateerd aan werkzaamheden zoals ontwikkeling van bedrijven en woningen. Het ontwikkelen van bedrijven en woningen kan gepaard gaan met bodem beroerende werkzaamheden. Hierdoor kan de bodemopbouw verstoord worden. Bij bijvoorbeeld het plaatsen van bruggen en tunnels in het plangebied kan ook de grondwaterstand beïnvloed worden.
In het gehele plangebied is gekeken naar activiteiten die van invloed kunnen zijn op de bodemkwaliteit, bijvoorbeeld werkzaamheden die gepland zijn in (sterk) verontreinigde grond. Deze werkzaamheden kunnen pas uitgevoerd worden als er geen humane, ecologische of verspreidingsrisico's door de verontreiniging zijn, of deze risico's zijn weggenomen. Andere activiteiten kunnen juist risico's vormen, zoals het slopen van bestaande gebouwen, waarbij niet vooraf vastgesteld of er PCB's of asbest in het gebouw bevinden en deze zijn verwijderd. In 2020 moeten alle gevallen van ernstige bodemverontreiniging met onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico's (spoedlocaties) zijn gesaneerd of moeten in ieder geval de risico's beheerst te zijn. Dat staat in het Convenant bodem en ondergrond 2016-2020. Daarnaast moeten spoedlocaties met onaanvaardbare humane risico's, die in 2013 al bekend waren, uiterlijk in 2016 zijn gesaneerd of de risico's beheerst.
5.10.3 Conclusie
De bodemkwaliteit van het plangebied is niet volledig in beeld en niet overal actueel. Met historisch onderzoek op basis van het bodeminformatiesysteem kan inzicht worden gekregen in de bekende verontreinigingen op perceelniveau. Na sloop en voorafgaand aan de bouw moet aanvullend bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht zodat een actueel beeld wordt verkregen van de bodemverontreinigingssituatie. Afhankelijk van inrichting en grondverzet ligt het voor de hand deze onderzoeken zo op te zetten dat ook hiervoor voldoende informatie wordt verkregen. Mogelijk moeten saneringen worden uitgevoerd om de locatie geschikt te maken voor toekomstig gebruik. Onder deze voorwaarden vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Er geldt een dieptebeperking voor boringen en bodemenergiesystemen. Bij bouwbemalingen en grondwateronttrekkingen kan aansluiting worden gezocht bij de gebiedsgerichte aanpak van het grondwater volgens het Gebiedsplan.
Inzicht en ordening in de bestaande en gewenste ondergrondse ruimteclaims en de onderlinge beïnvloeding daarbij, kan toekomstig conflicterend ruimtegebruik beperken.
5.11 Natuurbescherming
5.11.1 Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Ook moet worden gekeken naar de regels in de interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht en het beleid van de gemeente Utrecht.
5.11.2 Plansituatie
5.11.3 Conclusie
De conclusie is dat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Utrecht en de gemeente Utrecht de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
5.12 Bomen
5.12.1 Kader
Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid (nota Bomenbeleid) is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit gebeurt door twee beleidsdoelstellingen:
- Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
- De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.
Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. Soms mag er worden afgeweken van de herplantplicht. Dat kan als er sprake is van onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.
5.12.2 Plansituatie
Zowel voor nhet plandeel Merwede als de Europalaan Noord zijn inventarisaties opgesteld en inriochtongsplannen gemaakt. Op beide onderscheiden deelgebieden wordt hieronder ingegaan.
5.12.3 Conclusie
Een groot aantal van de bestaande bomen kan waarschijnlijk behouden blijven, mits de kwaliteit voldoende is. De bomen die gekapt moeten worden voor de ontwikkeling van Merwede zullen gecompenseerd worden door nieuwe bomen in het plangebied en nieuwe bomen in het aangrenzende Merwedepark en of de Europalaan/Wilhelminalaan. Ook is er nog ruimte voor bomen op de binnenterreinen van de afzonderlijke bouwblokken echter maken deze geen onderdeel uit van de openbare ruimte (FOIP).
5.13 Water
5.13.1 Kader
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
In dit watertoetsproces participeren de volgende partijen:
Aanvrager: Eigenaren collectief Merwede
Opsteller: Gemeente Utrecht, Stadsbedrijven – Stadsingenieurs
Okra Landschapsarchitecten BV
Adviseur: Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
(beheerder oppervlaktewater)
Gemeente Utrecht, Stadsbedrijven – Beheer openbare Ruimte en Gebouwen
(beheerder riolering, oppervlaktewater)
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Deze volgorde betekent dat oplossingen waarbij het regenwater vastgehouden en nuttig gebruikt kan worden de voorkeur hebben boven aparte bergingsvoorzieningen. En bergen heeft weer de voorkeur boven het direct afvoeren van buiten het plangebied zoals het Merwedekanaal.
Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
- Europese richtlijn: Kaderrichtlijn Water (KRW);
- Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
- Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021, Provinciale verordening en de provinciale milieuverordening;
- Gemeentelijk beleid: Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019
- Waterschapsbeleid HDSR: Waterschapsbeleid: Waterwet, Waterbeheerplan “Waterkoers 2016-2021”, Beleidsregels Keur 2019.
5.13.2 Plangebied
Het plangebied wordt aan de oostzijde begrenst door het Merwedekanaal, aan de zuidzijde door de Beneluxlaan, aan de westzijde door de Europalaan en aan de noordzijde door de Koningin Wilhelminalaan. Aan de zuidzijde van het plangebied blijft de bestaande bebouwing bestaan.
Ligging plangebied
Hieronder is ingegaan op de verschillende wateraspecten:
Waterwet
Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.
Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling een debiet groter dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5000 m3/maand of 12.000 m3/jaar is een grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen vergunningplichtig (zie hoofdstuk 64 van de beleidsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding. Een (tijdelijke) lozing van grondwater op de openbare riolering is niet toegestaan, tenzij bij Algemene maatregel van bestuur (lozingsbesluiten) of bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Wet Milieubeheer anders is bepaald.
Watervergunning – WKO onttrekking en lozing
Voor open (WKO) bodemenergiesystemen die permanent grondwater onttrekken is altijd een vergunning nodig in het kader van de Waterwet. De provincie verleent de watervergunning voor de onttrekking op basis van de Waterwet. Voor het verkrijgen van een vergunning worden de potentiële milieuhygiënische en hydraulische gevolgen van het open systeem onderzocht en waar mogelijk beperkt of voorkomen. Met het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen worden er via instructieregels voorschriften aan de vergunning verbonden, die onder meer toezien op de retourtemperatuur en energiebalans. De vergunning vervult daarmee een belangrijke rol in de borging van de kwaliteit van bodem en grondwater.
Bij de aanleg en het onderhoud van bodemenergiesystemen komt afvalwater vrij. Er worden twee typen afvalwater onderscheiden:
- Afvalwater dat vrijkomt bij het boren van de gaten in de bodem voor de aanleg van bodemenergiesystemen;
- Afvalwater dat vrijkomt bij het ontwikkelen en beheer van open bodemenergiesystemen.
Voor het tijdelijk of permanent lozen van (afval)water dienen de voorwaarden hanteert te worden, zoals die hierboven beschreven staan onder het kopje watervergunning – onttrekking en lozing.
Watervergunning - Keur
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.
Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig in het kader van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.
In het kader van het rioleringsplan dient als de plannen concreter worden, te worden aangegeven of al het regenwater in het plangebied geborgen kan worden of dat een overloop voorziening richting oppervlaktewater zal worden aangebracht waarvoor er voor dit project mogelijk een watervergunning aangevraagd dient te worden.
Waterhuishouding
Peilgebieden en oppervlaktewater
In de bestaande situatie ligt er binnen het plangebied oppervlaktewater. In het midden ligt een smalle doorlopende tertiaire watergang, als aftakking van het Merwedekanaal, die pal naast het plangebied ligt. Dit bestaande oppervlaktewater zal in de nieuwe situatie gedempt worden. Echter dient het wel 1:1 teruggebracht te worden in de nieuwe situatie. Hieraan wordt voldaan door een nieuwe watergang terug te brengen.
Het plangebied ligt het peilgebied Kanaleneiland (zie figuur hieronder). Dit peilgebied heeft een waterstand van +0,05 m NAP. Door dit peilgebied ligt globaal een primaire watergang van noordoost naar zuidwest. Aan de noordoostzijde wordt water vanuit het Merwedekanaal ingelaten. Dit peilgebied heeft het stadspeil van Utrecht +0,58 m NAP. Na de inlaat wordt water middels een duiker en een primaire watergang, naar de stadsvijvers gevoerd, die midden in park Transwijk liggen. Aan de zuidzijde van de stadsvijvers ligt een primaire watergang, die zorgt dat het water afgevoerd kan worden naar het Amsterdam Rijn Kanaal. Het ARK is een apart peilgebied met een waterstand van -0,40 m NAP.
Ligging peilgebieden en oppervlaktewater binnen peilgebied Kanaleneiland.
Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied en de ambities ten aanzien van klimaat en duurzaamheid hoog liggen, wordt er een diagonale watergang door het plangebied aangelegd. Deze watergang zal een open verbinding krijgen met het Merwedekanaal. Ten westen van de Europalaan wordt er een stuw aangebracht, om het Merwedekanaalpeil van +0,58 m NAP naar +0,05 m NAP te brengen. Onder de Europalaan wordt een duiker aangelegd, die er voor zorgt dat het nieuwe oppervlaktewater wordt verbonden met de stadsvijvers in park Transwijk. De waterverbinding heeft naast waterhuishoudkundige ook een ecologische betekenis. De waterverbinding zorgt voor voldoende doorstroming, zodat de waterkwaliteit gegarandeerd blijft. Daarnaast draag deze bij aan het groen blauwe netwerk van de wijk Zuidwest.
Waterkeringen
In of nabij het plangebied bevindt zich geen fysieke waterkering.
Grondwater
1e watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1e WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren.
De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het 1e WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10- 2012).
Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek dient uit te wijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand en de toepasbaarheid van IT-riolen en wadi's. De grondwaterstroming in het omvangrijke plangebied varieert sterk als gevolg van de lokale geohydrologische situatie en is ten noorden van het spoor noordoostelijk en ten zuiden van het spoor Utrecht-Gouda zuidwestelijk gericht.
Op basis van deze kaart (zie hieronder) wordt voor het plangebied, van noord naar zuid, de volgende gemiddelde seizoen variatie verwacht:
- droge periode, gemiddelde lage grondwaterstand (GLG) = NAP +0.15/+0.10/0.00 m;
- gemiddeld periode, gemiddelde grondwaterstand (GGG) = NAP +0.25/+0.20/+0.10 m;
- natte periode, gemiddelde hoge grondwaterstand (GHG) = NAP +0.45/+0.40/+0.30 m;
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder.
De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, moet volgens de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 meter zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), moet volgens de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 meter bedragen. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied is +2.00 meter (maaiveld) – +0.45 meter (GHG) = +1,55 meter. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied Merwedekanaalzone deelgebied 5 fase 1 voldoet hieraan.
Isohypsenkaart GGG gemiddelde grondwaterstand (bron: gemeente Utrecht).
Riolering
In de bestaande situatie van deelgebied 5 wordt in het rioolstelsel hemelwater en vuilwater in één buis ingezameld. Dit afvalwater wordt door transportriolen onder vrij verval afgevoerd, deels naar het rioolgemaal aan de Beneluxlaan en deels naar het rioolgemaal Kanaalweg. Beide zijn hiervoor beschikbaar. De capaciteit van dit gemaal is voldoende om het rioolwater van huishoudens en bedrijven te verpompen en af te voeren richting de rioolwaterzuivering aan het Zandpad in Overvecht.
In deelgebied 5 wordt bij hevige regenval het teveel aan hemelwater uit het gemengde riool tijdelijk opgevangen in een bergzinkbassin. Dit bergbezinkbassin is gelegen in het noordoosten van het plangebied en heeft een overstort naar het Merwedekanaal.
In de toekomst wordt in deelgebied 5 afvalwater en hemelwater via aparte leidingen ingezameld, waarbij er geen neerslag meer wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinrichting.
Voor installatietechnische eisen voor leidingwerk binnen het perceel geldt het Bouwbesluit en de voorschriften in de Omgevingsvergunning voor de Wabo activiteit Bouw. In de aanvraag om omgevingsvergunning moet het leidingplan voor riolering en hemelwater tot en met de grens van het terrein of erf zijn uitgewerkt. Voorschriften en instructies voor het aan (laten) sluiten op openbare voorzieningen voor de inzameling, transport of verwerking van afvalwater worden gesteld in de Omgevingsvergunning. Ondermeer worden voorschriften aan plaats, aanlegdiepte en diameter van leidingwerk ter plaatse van de grens van het erf in de omgevingsvergunning gesteld wanneer sprake is van aansluiting op openbare riolering en afvalwater.
Voor de afvoer of verwerking van huishoudelijk afvalwater, eventueel bedrijfsafvalwater, en hemelwater gelden de op de activiteit betrekking hebbende algemene lozingsregels van het Activiteitenbesluit Milieubeheer, het Besluit Lozen Afvalwater Huishoudens of het Besluit Lozen Buiten Inrichtingen.
Wateropgave
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 maatregelen vereist (administratieve ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom).
De voorgenomen toekomstige ontwikkeling heeft een positief effect op de waterhuishouding, omdat verhard oppervlak drastisch afneemt en de hoeveelheid onverhard en wateroppervlakken toenemen. Op basis van de vlekkenkaart, is de onderstaande figuur opgesteld.
Onderdeel | Bestaande situatie in m2 | Nieuwe situatie in m2 | Afname / Toename verhard oppervlak | ||
Dakoppervlak openbaar | 89.477 | 14.369 | + 7147 | ||
Dakoppervlak particulier | 82.255 | ||||
Verhard openbaar | 170.045 | 65.911 | - 51.005 | ||
Verhard particulier | 53.129 | ||||
Onverhard openbaar | 28.047 | 70.345 | + 42.298 | ||
Water openbaar | 980 | 2540 | + 1560 | ||
Totaal | 288.549 | 288.549 |
Oppervlaktetabel ten aanzien van bestaande en nieuwe situatie plangebied
Klimaatbestendige inrichting op particulier terrein
De gemeente Utrecht en HDSR hebben hoge ambities als het gaat om klimaatbestendige inrichting. Vanwege deze ambitie wordt de eis gesteld dat op nieuwe bouwkavels het regenwater volledig geborgen dient te worden op eigen terrein. Het uitgangspunt is dat minimaal 90 % van de jaarlijkse neerslag wordt vastgehouden, gebruikt en geïnfiltreerd wordt in de bodem voordat we afwentelen op het oppervlaktewater. Hieraan wordt voldaan als 45 mm water ten opzichte van het aanwezige verharde oppervlak geborgen wordt, waarbij parkeerdekken en parkeergarages onder binnentuinen gezien worden als verhard oppervlak. De bergingsvoorzieningen moeten in circa 48 uur leeg kunnen lopen.
Daarnaast moeten de bouwblokken zo ingericht worden, dat een extreme regenbui van eens in de 100 jaar geen schade veroorzaakt aan de gebouwen door instromend regenwater. Hieraan wordt voldaan als een bui van 80 mm in één uur verwerkt kan worden en dat het regenwater weg kan stromen naar een calamiteitenberging of naar het oppervlaktewater zonder dat er schade optreedt in gebouwen.
De bergingsopgave dient door de projectontwikkelaar voorgelegd te worden aan de gemeente Utrecht en HDSR ter toetsing.
Het belangrijkste nuttig gebruik van neerslag in de Merwedekanaalzone is de vochtvoorziening van beplanting en bomen. Op de daken en in de binnentuinen moet zoveel regenwater worden vastgehouden dat dak- en binnentuinen ook in droge periodes over voldoende water kunnen beschikken. De inrichting van de nieuwbouwkavels zal veelal bestaan uit 60% dakoppervlak en 40% oppervlak binnentuin. De gemeente Utrecht stelt als eis dat van de nieuwbouwkavels, minimaal 50% van het dakoppervlak uitgevoerd moet worden als groen dak.
Groene daken leveren buiten de esthetische waarde en biodiversiteit een goede bijdrage voor de waterhuishouding, vanwege het grote waterbergend vermogen. Daarnaast gaat het hitte stress tegen, vanwege de verkoeling die ontstaat door verdamping van de vegetatie. Als groene daken gecombineerd worden met zonnepanelen, leveren de panelen meer op vanwege de koelte onder de panelen. Daarnaast zorgt een groen dak voor minder stookkosten in koude perioden, maar zorgt ook voor minder airco kosten in warme perioden.
Binnen het projectgebied betekent dat een waterberging op particulier terrein van (82.255 + 53.129) x 0,045 m = ongeveer 6092 m3.
Hemelwater in openbare ruimte
Ook voor de openbare ruimte geldt dat er zoveel mogelijk regenwater vastgehouden en nuttig gebruikt moet worden voor het aanwezige groen door infiltratie in de bodem via bij voorkeur bovengrondse, en waar dat niet kan ondergrondse infiltratievoorzieningen voordat er afgewenteld wordt op het oppervlaktewater. Het streven is op jaarbasis om minimaal 90% van de neerslag te infiltreren en vast te houden in de bodem, bij voorkeur op de plek waar het valt. De benodigde bergingscapaciteit is sterk afhankelijk van de infiltratiecapaciteit van de bodem. Bij het ontbreken van infiltratiecapaciteit wordt er in het openbare gebied een berging gevraagd van 45 mm ten opzichte van het verharde oppervlak, zodat er slechts eenmaal per tien jaar regenwater afgewenteld hoeft te worden op de watergangen in de directe omgeving, zoals het Merwedekanaal. Binnen het projectgebied betekent dat een waterberging in de openbare ruimte van (14.369 + 65.911) x 0,045 m = ongeveer 3613 m3.
Daarnaast worden er zoveel mogelijke interessante combinaties met groen en beleving, zoals wadi's en groen blauwe verbindingen gemaakt. Ook worden er maatregelen genomen om de water- ecologische en ruimtelijke kwaliteit te verbeteren, zoals het vergroenen van oevers.
Tegengaan wateroverlast bij extreme buien in openbaar gebied
Het gebied wordt zo ingericht, dat zelfs een zeer extreme regenbui, die eens in de 100 jaar voor kan komen, van 80 mm in één uur geborgen of afgevoerd kan worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en vitale infrastructuur, zoals nutsvoorzieningen, door instromend regenwater en er ook geen gezond- en veiligheidsrisico's kunnen optreden, zoals bijvoorbeeld door opdrijvende putdeksels. Straten en publieke ruimtes moeten binnen 3 uur na de bui weer toegankelijk zijn.
Waterkwaliteit
Het hemelwater van dakoppervlak en erfverharding kan direct worden afgevoerd naar de infiltratievoorziening. Op deze manier wordt het hemelwater op een natuurlijke wijze gezuiverd. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, dienen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) te worden toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu is klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is in 2014 vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie zijn voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en water-robuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
De gemeente Utrecht werkt samen met 14 gemeenten, provincie Utrecht, HDSR en Veiligheidsregio Utrecht in het Netwerk Water & Klimaat aan deze opgaven.
Het klimaat robuust maken van Utrecht gaat over de thema's wateroverlast, hittestress en droogte, waarvoor verschillende basisprincipes worden gehanteerd.
In de voorgaande paragrafen is aangegeven hoe we omgaan met een teveel of een tekort aan water. Voor het voorkomen van hittestress is het streven dat de gevoelstemperatuur op een hete zomerdag in de stad niet meer dan 5 graden Celsius hoger is ten opzichte van het buitengebied (referentie KNMI De Bilt).
Om hiervoor te zorgen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Iedereen heeft binnen 200 m loopafstand van zijn woning in de openbare ruimte een koele plek van minimaal 200 m2 beschikbaar. Een koele plek is een plek met schaduw van bomen, gebouwen of doeken die ingericht is als verblijfsplek is met bij voorkeur veel groen i.v.m. verdamping. Daarnaast is de plek openbaar toegankelijk en is voorzien van een zitgelegenheid in de schaduw.
- In de openbare ruimte, waar mensen verblijven en zich verplaatsen, is er tenminste 50% schaduw op het heetste moment van de dag (referentie: hoogste zonnestand op 21 juni). Voor de hoeveelheid groen wordt er naar gestreefd om minimaal 30 bomen per ha te planten en om maximaal 60% verharding toe te passen.
5.13.3 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder
HDSR verzoekt om de nieuwe dwarsverbinding als “water” (WA) te bestemmen op de verbeelding. Deze watergang krijgt namelijk een primaire status. Om de watergang een primaire status te kunnen geven gelden de volgende uitgangspunten:
- Deze nieuwe diagonale watergang moet, via een duiker onder de Europalaan, en middels een nieuwe watergang verbonden worden met het primaire systeem in Kanaleneiland. Dit gebied valt echter buiten het geldende bestemmingsplangebied. Wij vragen u om aan te geven hoe een en ander wordt geborgd.
- Uit oogpunt van varend onderhoud is het van belang dat de watergang tussen de Europalaan en het primaire watersysteem in Kanaleneiland minimaal 5 meter breed wordt (op waterlijn), een diepte krijgt van minimaal 1,10 meter, en voorzien wordt van een aantal inlaatplaatsen voor een maaiboot.
HDSR vraagt om in het vervolgproces het waterschap actief te blijven betrekken en wil graag meedenken over de concrete invulling van de ambities en inrichtingsvraagstukken, waaronder ook de nieuwe diagonale watergang en infiltratievoorzieningen. Zie de Nota vooroverleg (Bijlage 32) voor de gemeentelijke reactie op de vooroverlegreactie van de HDSR op het concept van het ontwerpbestemmingsplan.
5.14 Archeologie
5.14.1 Wettelijk Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen te worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
5.14.2 Plansituatie
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting (groen) en een gebied van hoge archeologische waarde (rood) (zie afbeelding). In gebieden waar een archeologische verwachting (groen) geldt, dient op grond van de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld een vergunning aangevraagd te worden. In gebieden waar een hoge archeologische waarde (rood) geldt, dient op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld een vergunning aangevraagd te worden. Aan de archeologievergunning kunnen voorwaarden verbonden worden, bijvoorbeeld dat er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd of dat er maatregelen moeten worden genomen om archeologisch waardevolle resten in de bodem te ontzien. De archeologische verwachting (groen) is gebaseerd op de ligging van dit gebied op een oude stroomgordel van de Rijn, waarop bewoningssporen vanaf de prehistorie kunnen worden aangetroffen. De hoge archeologische waarde (rood) betreft de verwachting op de Romeinse Limesweg, die bij eerdere onderzoeken in het plangebied ook is aangetoond.
5.14.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Delen van het bestemmingsplan die van waarde zijn, zijn voorzien van een beschermende regeling.
5.15 Cultuurhistorie
5.15.1 Kader
In en om het plangebied zijn er een aantal elementen die vanuit cultuurhistorie van belang zijn om rekening mee te houden in de planontwikkeling. In de volgende paragraaf wordt inzicht gegeven welke cultuurhistorische elementen relevant zijn voor dit bestemmingsplan.
5.15.2 Plansituatie
5.15.3 Conclusie
Met uitzondering van Kanaalweg 30 is de bebouwing van cultuurhistorische waarde in dit bestemmingsplan positief bestemd en voorzien van een specifieke aanduiding die sloop in beginsel verhinderd. Het pand van Mobach aan de Kanaalweg 24 is ook op Rijksniveau beschermd. In de uitwerking van het SP Merwede is rekening gehouden met cultuurhistorische kavelstructuren.
5.16 Gezondheid En Kwaliteit Van De Leefomgeving
Merwede moet een voorbeeld worden van duurzame en gezonde verstedelijking in Utrecht. Al het moois bieden van hoogstedelijk leven, en tegelijk de nadelen minimaliseren. Wonen dicht bij het centrum, maar wel in een groene, natuurlijke, ontspannende omgeving. Alles kunnen fietsen, maar wel beschikking hebben over een auto als je die nodig hebt. Goed en betaalbaar wonen in een levendige stadswijk voor iedereen, waar men elkaar nog kent. Merwede legt de lat hoog bij de verschillende ambities, maar weet ook dat er soms keuzes gemaakt moeten worden in deze hoogstedelijke wijk, en niet elke ambitie maximaal gehaald kan worden. Dit plan is dan ook het resultaat van een integrale en meervoudige afweging tussen de verschillende duurzame, ruimtelijke, sociale en programmatische ambities die er zijn.
De missie van het thema gezondheid is te vatten in de thema's:
- Gezondheidsbescherming; lucht geluid (minder uitstoot en geluid van auto's).
- Gezondheidsbevordering; gebruik van fiets en lopen etc.
- Prettig voelen.
Merwede is een binnenstedelijke leefomgeving met een stedelijke mix van wonen, werken en voorzieningen. De wijk biedt de bewoners en gebruikers een plek waar de druk op welzijn en gezondheid door milieufactoren zo laag mogelijk is. Het is een groene, gezonde en veilige wijk, die uitnodigt tot lichamelijk bewegen. Een leefomgeving met voldoende zonlicht en beschutting, schone lucht en niet te veel geluidshinder. Het is een aangename en aantrekkelijke plek om te wonen, werken en verblijven.
In het Stedenbouwkundig Plan is rekening gehouden met voldoende zonlicht in de openbare ruimte en daglichttoetreding in de gebouwen, en het beperken van wateroverlast, hittestress en windhinder. Het gebied voldoet uiteraard aan de wettelijke normen voor geluidshinder en luchtkwaliteit, maar wij kijken verder dan normen: hoe aangenaam kunnen we Merwede maken? Vanaf de grotere stedenbouwkundige opzet met de configuratie van gebouwen tot aan de detaillering en het materiaalgebruik voor gebouw en openbare ruimte, wordt gestreefd naar optimaal comfort en prettige ervaringen.
Een goede balans
De dichtheid en ambities vragen om het maken van keuzes en het vinden van een juiste balans. Met het stedenbouwkundig plan en de onderliggende principes proberen we zo veel mogelijk ambities te realiseren voor zowel de woningen als de openbare ruimte. Het plan gaat uit van een groot aantal woningen die we, door de combinatie van hoge, lage, diepe en minder diepe geschakelde panden, zo goed mogelijk proberen te krijgen. Ook hier is het zoeken naar een goed evenwicht, want een deel van de woningen zal een enkelzijdige oriëntatie krijgen. Dit is inherent aan de mobiliteitskeuze en sterke verdichting. De kwaliteit van deze woningen zit dan bijvoorbeeld in de nabijheid van voorzieningen, een collectieve daktuin, een groen binnenterrein of een grandioos uitzicht.
In de openbare ruimte en in de binnentuinen wordt ingezet op zichtbaar en beleefbaar groen. Voldoende groen, gevarieerd en goed geplaatst, zowel grotere bomen als lagere begroeiing, draagt bij aan een prettig leefmilieu. Het tempert zon en wind, biedt beschutting en markeert fijne plekken in de openbare ruimte. Het is leefgebied voor vogels en insecten en brengt de natuur tot diep in het hoogstedelijk gebied. Overal in het gebied zijn deze groene plekken zichtbaar en bereikbaar, om in rust van te genieten of juist om elkaar te treffen.
Gezondheidsbescherming
Behalve dat groen in Merwede een rol speelt bij klimaatadaptatie en bijdraagt aan de groene netwerken en biodiversiteit in de stad, draagt het ook bij aan de gezondheid van mensen in het gebied. Er bestaat een duidelijke relatie tussen groen en gezondheid:
- rechtstreeks door een positief effect op de fysieke leefomgeving oftewel milieukwaliteit, waaronder geluiddemping, minder fijnstof, minder hittestress en betere waterhuishouding.
- indirect doordat groen gezond gedrag bevordert, niet alleen fysiek (lopen en fietsen, sporten en spelen), maar ook sociaal (ontmoeten).
- een hogere beleving van de omgeving, wat bijdraagt aan het welbevinden en geluk van bewoners. Het geeft ruimte voor ontspanning, ontplooiing, gevoel van sociale cohesie en van veiligheid.
Onderzoek in binnen- en buitenland laat steeds weer zien dat bewoners van stenige wijken een slechtere gezondheid en lagere levensverwachting hebben dan bewoners van groene wijken. Vandaar dat groen in de wijk ook wel 'vitamine G' wordt genoemd. Kinderen, ouderen en mensen uit lagere sociaaleconomische klassen hebben het meeste baat bij groen in de wijk.
Gezondheidsbevordering
Gezondheid gaat echter niet alleen maar over groen. Het begint met de juiste gezondsheidbeschermende maatregelen. In het Stedenbouwkundig Plan Merwede is dan ook optimaal rekening gehouden met geluidhinder, windhinder, fijnstof, veiligheid en bezonning. Ook bij de nadere uitwerking van de plannen zullen deze factoren hoog op de agenda staan.
Het fysiek welbevinden wordt positief beïnvloed door onder meer bewegen, sporten en ontspannen maar ook door passende zorg en goede voeding. Zo komen er sport- en zorgvoorzieningen, loop- en fietsroutes en een doelgerichte invulling van openbaar gebied en plinten. Daarnaast wordt het aantrekkelijk gemaakt om buiten te bewegen door de groene, natuurrijke afwisselende omgeving. Kinderen kunnen op ontdekkingstocht in de natuurplekken in de parken en in de ecologische verbindingszone.
Het mentaal welbevinden wordt een belangrijk onderwerp voor het Merwede lab. In dit lab worden inzichten ontwikkeld met experts en professionals uit de stad, de praktijk, het beleid en de wetenschap. In het Merwede lab worden in ieder geval de volgende zaken onderzocht en geborgd:
- aandacht voor scholing, persoonlijke ontwikkeling en welbevinden in de programmering.
- ontwerpen op mogelijkheden tot ontmoetingen van allerlei soort, omvang en vrijblijvendheid, ruimte voor levendigheid en voor delen maar ook ruimte voor rust en terugtrekken (stilteplekken).
- codesign met belanghebbenden van publieke en collectieve ruimten op aspecten die van belang zijn voor het mentale welbevinden, zoals veiligheid, identiteit, natuur, speelplekken en ontmoetingsplekken. Onderdeel hiervan is het onontworpen en oningevuld laten van delen van het plan, zodat de gemeenschap die zelf vorm kan geven.
- eigenaarschap in het gebied organiseren middels een blijvende gebiedsorganisatie, een 'gebiedsportier' of een 'burgemeester' van Merwede.
- aanhaken bij stadsbrede kennisontwikkeling en eventueel monitoring van de gezondheid middels de bekende Leefbaarheidsmonitor.
Prettig voelen
Merwede is ontworpen met een focus op lopen en fietsen, ondersteund door hoogwaardig openbaar vervoer op loopafstand en een innovatieve mobiliteitsstrategie met inzet van deelauto’s op grote schaal en parkeren op afstand. In de wijk geldt een ambitieuze norm van 0,3 parkeerplek per woning (inclusief deelauto’s en parkeren door bezoekers). Auto’s mogen niet de wijk in rijden, maar rijden direct een parkeergarage in, waar een bescheiden aantal plekken is. Het aantal verkeersbewegingen zal hierdoor meer dan gehalveerd worden ten opzichte van een reguliere wijk. In paragraaf 4.2 wordt uitgebreid ingegaan op het mobiliteitsconcept.
Bewegen door lopen en fietsen komt niet alleen de gezondheid van bewoners ten goede, maar draagt ook bij aan vermindering van het autogebruik en daarmee aan de leefbaarheid van het gebied en de bereikbaarheid van de stad. Dat betekent meer ruimte, meer veiligheid, minder geluid en minder uitstoot. Voor het slagen van de ontwikkeling van Merwede is dat cruciaal.
Het energiegebruik van huishoudens in een standaard nieuwbouwwoning, vergelijkbaar met die in Leidsche Rijn, wordt gemiddeld voor twee derde bepaald door het gebouwgebonden en huishoudelijk gebruik en voor een derde door mobiliteit, met name autokilometers. Het inzetten op elektrische (deel)auto’s draagt bij aan een (circulaire) deeleconomie, maar ook aan de reductie van de CO2-emissies door gemotoriseerd vervoer. Gebaseerd op de verkeersmodellen die gebruikt zijn voor de mobiliteitsstrategie van Merwede, zijn de CO2-emissies per huishouden berekend en vergeleken met die van andere wijken met dichtheden die in Utrecht gebruikelijk zijn. In Merwede liggen de emissies door autokilometers twee derde onder dat gemiddelde. Dat komt door de focus op lopen en fietsen in het stedenbouwkundig ontwerp.
Deze maatregelen zijn noodzakelijk om te zorgen voor een gedragsverandering van de toekomstige bewoner van Merwede.
Een groene inrichting
De groene en autovrije openbare ruimte biedt volop ruimte voor spelen, sporten en ontmoeten. Het spelen wordt voor een belangrijk deel op een informele manier geïntegreerd in de openbare pleinen, parken en straten. Ook de binnenterreinen dragen bij aan ruimte voor spelen. Bijna alle grotere binnenterreinen bieden ruimte voor spelen en een groot deel daarvan is openbaar toegankelijk. In Merwede komen ook 'formele speelplekken' waarbij geldt dat we deze zo groen mogelijk inrichten en ruimte bieden voor initiatieven van de toekomstige bewoners. Om het Merwedepark en de pleinen geschikt te maken voor de jongsten en open te houden voor ontmoeting en groen worden de plekken voor oudere kinderen niet enkel in de wijk, maar ook in Park Transwijk gerealiseerd waar meer ruimte is voor grote speelplekken op afstand van woningen.
Gezondheid gaat echter niet alleen maar over groen. Het begint met de juiste gezondheidsbeschermende maatregelen. In dit bestemmingsplan is dan ook optimaal rekening gehouden met geluidhinder, windhinder, fijnstof, veiligheid en voor zo veel mogelijk met bezonning. Ook bij de nadere uitwerking van de plannen zullen deze factoren hoog op de agenda staan.
Het fysieke welbevinden wordt positief beïnvloed door onder meer bewegen, sporten, ontspannen maar ook door passende zorg en goede voeding. Zo komen er sport- en zorgvoorzieningen, loop- en fietsroutes en een doelgerichte invulling van openbaar gebied en plinten.
Sociaal economische structuur
Merwede staat voor gezond stedelijk leven, en sociale en economische factoren spelen hierbij een grote rol. De transitie naar een duurzame en circulaire samenleving kan alleen plaatsvinden als iedereen meedoet. De gebouwde omgeving kan hier handvatten voor bieden in de programmering van soorten detailhandel, horeca en bedrijvigheid die bijvoorbeeld nieuwe circulaire oplossingen bieden en toepassen, maar ook door aantrekkelijke placemaking en programmering van de openbare ruimte, waar een stimulans van uitgaat voor een duurzamere levensstijl.
Daarnaast kunnen collectieve voorzieningen en ruimten en slimme ontwerpen die ontmoetingen faciliteren, de sociale structuren in de wijk ondersteunen. Want uiteindelijk zijn het de mensen die Merwede maken. Hun trots op en zorg voor de wijk zullen de wijk tot een succesvolle leefomgeving maken.
Goede mogelijkheden tot ontwikkeling, leren, werken en je eigen leven vormgeven zijn belangrijk voor gezonde mensen. Met momenteel zo'n 450 bedrijven in het gebied en met verschillende scholen en onderwijsinstellingen en plintruimte voor voorzieningen, ligt er een mooie basis in de wijk.
Om sociale processen en de sociaaleconomische structuur van Merwede te versterken geldt een aantal algemene voorwaarden voor de ruimtelijke inrichting van gebieden, waarmee in het stedenbouwkundig plan rekening is gehouden.
- Identiteit. Zichtbaarheid en uitstraling krijgen onder meer vorm met beeldbepalende gebouwen die een belangrijke identificatie functie hebben en in sterke mate het beeld van de wijk bepalen. In Merwede wordt identiteit met name bepaald door de groene openbare ruimte en de binnen- en daktuinen en bijzondere bestaande en nieuwe gebouwen.
- Betrokkenheid. Dat veronderstelt een positieve relatie tussen de mens en zijn leefomgeving. Vanuit een betrokkenheid met de plek en de activiteiten op en rondom die plek wordt mentaal of moreel eigenaarschap gevormd.
- Flexibiliteit. Flexibiliteit van de gebouwde omgeving zorgt ervoor dat de leefomgeving fysiek (openbare ruimte én gebouwen) en sociaal kan blijven meebewegen met ontwikkelingen in de samenleving.
- Bereikbaarheid. Functies moeten op slimme plekken in het stedelijk netwerk liggen en zich openen naar de publieke ruimte. Ze moeten toegankelijk zijn, een duidelijke identiteit hebben en uitnodigen tot interactie.
- Functiemenging. Dit bevordert diversiteit en aantrekkelijkheid van buurten. In Merwede is het programma gericht op een zeer brede doelgroep. Bovendien liggen alle noodzakelijke voorzieningen in het gebied (zie ook hoofdstuk 4 van de toelichting).
- Gezondheid. Merwede biedt een gezonde leefomgeving met zo min mogelijk geluidsoverlast en vervuilde lucht, met veel groen en een omgeving die uitnodigt tot activiteit. Daarbij gaat het niet alleen om bewegen (lopen en fietsen, sporten en spelen), maar ook om sociaal contact (ontmoeten) en ontspanning (beleving).
- Aantrekkelijkheid. De openbare ruimte is schoon en heel, met mooie (duurzame) materialen en kleuren, voldoende groen, met een menselijke maat en prettige verlichting. Dat is mede de reden voor het inzetten op een royale aanplant van groen, zowel in de openbare ruimte van Merwede als in de binnentuinen en op een deel van de daken, met een natuurlijke uitstraling en met veel eetbare planten en bomen.
- Veiligheid. Veiligheid is essentieel voor de leefbaarheid van een gebied. Afwezigheid van criminaliteit is daarbij belangrijk net als het gevoel van sociale veiligheid. Dat gaat veel verder dan een politiekeurmerk en hangt nauw samen met betrokkenheid van bewoners, met mentaal en moreel eigenaarschap en met de sociale processen in de wijk.
Kwaliteit van de leefomgeving
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de bezonning en windhinder in het gebied en de effecten van het plan op de bestaande omgeving (zie bijlage).
Bezonning
In een compact plan met een relatief hoge dichtheid bestaat de kans dat onvoldoende zonlicht het straatniveau bereikt. Juist om dit te voorkomen zijn de blokken compact en de reeks van wisselende gebouwen langs de straten sterk verschillend in hoogte, met regelmatige doorzichten op een groen binnengebied. Zo bereikt de zon altijd wel op meerdere plekken het straatniveau en is er altijd een goed bezonde plek nabij. Vooral op die plekken die uitnodigen tot verblijven, de verschillende pleinen en pleintjes, het Merwedepark, de Diagonaal en de kommen aan de Europaplein wordt hiermee rekening gehouden, door precieze plaatsing van hogere én lagere gebouwen. Maar ook 'gewone' straten behouden recht op voldoende zon.
Om de kwaliteit van de leefomgeving te borgen zijn minimumeisen voor de bezonning van de parken, pleinen, straten en binnenterreinen vastgesteld. Voor bezonning in Merwede geldt dat op basis van een representatieve invulling van het gebied beoordeeld is of kan worden voldaan aan de in het bestemmingsplan kwaliteitsniveau voor bezonning van gebouwen en de openbare ruimte en binnenterreinen. We maken daarbij onderscheid tussen:
- Merwedepark & Europalaan
- Pleinen
- Straten en binnenterreinen
- Gevels van de geplande en bestaande bebouwing
Als basis geldt voor de gebouwen de lichte TNO norm van minimaal 2 uur bezonning van de gevel per dag in de periode februari-oktober. Voor de bezonning van de openbare ruimte is de periode maart-september maatgevend. Hiervoor is in de regels voor voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Conclusie
Uit de studie (zie Bijlage 31) blijkt dat voldaan wordt aan de minimale voorwaarden uit het Stedenbouwkundig Plan Merwede. Enkele individuele binnenterreinen op maaiveld halen echter niet de doelstelling van 50% bezonning op basis van de proefverkaveling. Voor deze binnenterreinen kan worden overwogen om het niveau van het binnenterrein te verhogen of de lagere bebouwing aan de zuidzijde van het blok te plaatsen zodat meer zon kan toetreden.
Ook de effecten van Merwede op de bestaande gebouwen buiten het plangebied zijn beschouwd. Ook hier geldt dat het minimaal hanteren van de lichte TNO norm als uitgangspunt. Uit de studie kan worden geconcludeerd dat voor alle woonboten gedurende twee uren per dag bezonning mogelijk is. Door de slankheid van de hoogteaccenten is de schaduwwerking op de aangrenzende gebouwen van korte duur. Gemiddeld worden de omliggende gebouwen het hele jaar door niet meer dan een uur per dag beschaduwd.
Windhinder
Bij de beoordeling van windhinder wordt onderscheid gemaakt tussen de drie activiteiten doorlopen, slenteren en langdurig zitten. Deze activiteiten zijn gekoppeld aan de functie van een gebied. Een parkeerterrein behoort bijvoorbeeld tot activiteit I: doorlopen. Slenteren doet men bijvoorbeeld in een winkelstraat, onoverdekt winkelcentrum of park. Bij langdurig zitten valt te denken aan zitten op een bankje in een park.
Het criterium voor slenteren is in dit plangebied van toepassing bij de hoofdingangen van gebouwen, de twee centrale pleinen en het Merwedepark. Op locaties waar een horeca terras is gepland wordt het criterium zitten gehanteerd en op de overige locaties wordt de activiteitenklasse doorlopen gehanteerd. Voor windhinder geldt eveneens dat de kwaliteit is beoordeeld op basis van een representatieve invulling van het plangebied. De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van NEN8100 en is getoetst (zie Bijlage 31) aan de kwaliteit die in het Stedenbouwkundig Plan is beschreven voor de openbare ruimte en binnenterreinen. Voor het aspect windhinder is net als voor bezonning in de regels een beoordelingskader opgenomen.
Conclusie
In het hele Merwedepark wordt voldaan aan het criterium voor 'slenteren'. Ook zijn er diverse gebieden die voldoen aan het criterium voor 'zitten' en dus geschikt zijn voor gebruiksfuncties zoals horeca terrassen. Ook het plein in het noorden van het plangebied heeft een goed windklimaat en voldoet ook grotendeels aan het criterium voor activiteitenklasse 'zitten'. Het zuidelijke plein daarentegen wordt blootgesteld aan hogere windsnelheden, al voldoet het nog voornamelijk aan het criterium voor 'slenteren'.
In de straten loodrecht op de Europalaan komen hogere windsnelheden voor. In de meeste gevallen wordt nog steeds aan het criterium 'doorlopen' voldaan, behalve op een centrale plek in het midden van het gebied aan de zijde van de Europalaan. Hier zijn aanvullende maatregelen nodig om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Stedenbouwkundig Plan. Ter plaatse van de hoofdingangen van gebouwen dient volgens NEN 8100 minimaal aan het criterium 'slenteren' te worden voldaan. Een aandachtspunt is daarom het plaatsen van hoofdentrees in de straten grenzend aan de Europalaan.
Andere gebieden waar hoge windsnelheden optreden bevinden zich in het noorden van de ontwikkeling langs de Kon. Wilhelminalaan en het Zuiden aan de Beneluxlaan. Ook hier is een zorgvuldige planning van de hoofdingangen van het gebouw nodig. Daarnaast wordt lokaal niet voldaan aan het criterium 'doorlopen'. Aanbevolen wordt om hier mee rekening te houden bij het plannen van eventuele fiets- en voetpaden.
In sommige straten loodrecht op de Europalaan bestaat een beperkt risico op windgevaar. Volgens NEN 8100 mag een matig risico op windgevaar alleen worden geaccepteerd op locaties die vallen binnen activiteitenklasse I (doorlopen). Voor slentergebieden (zoals gebouwingangen) zijn lokaal aanvullende maatregelen nodig om het windklimaat te verbeteren.
Conclusie
Een gemengd programma met verschillende woontypen en een verschillende voorzieningen, de groene openbare ruimte met voldoende speelplekken en mogelijkheden voor bewegen, en de kwaliteit van de binnenterreinen zijn vertaald in het SP en het FO IP. De regels maken een koppeling met het SP Merwede. Voor zowel bezonning, als wind is in Artikel 5 een beoordelingskader opgenomen om bij de uitwerking van de individuele bouwblokken nader onderzoek te doen naar de bezonning en wind om een goede bezonning en windklimaat te waarborgen. Op basis van artikel 5.7 kan het college naar aanleiding van de hierboven bedoelde onderzoeken ook nadere eisen stellen aan de op te richten bebouwing.
5.17 Klimaat En Duurzaamheid
5.17.1 Kader
Uitgangspunt van de gemeente Utrecht is te streven naar duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving op door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid.
5.17.2 Plansituatie
5.17.3 Conclusie
In de planontwikkeling is aandacht voor de aspecten klimaat en duurzaamheid.
5.18 Kabels, Leidingen En Straalpaden
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarvoor een beschermende regeling in het plan moet worden opgenomen. Ook is er geen sprake van straalpaden die tot een hoogtebeperking van de bebouwing moeten leiden.
5.19 Toegankelijkheid
5.19.1 Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.
Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 treedt een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.
5.19.2 Plangebied
5.19.3 Conclusie
Zo veel mogelijk woningen in Merwede zijn voor iedereen bereikbaar, ook als van een rolstoel gebruik wordt gemaakt. Toepassing van de Utrecht Standaard Toegankelijk is uitgangspunt bij gebouwen die niet van de gemeente zijn. Vanwege het hoogstedelijke karakter van Merwede zal het woningprogramma voor een deel uit relatief kleine woningen bestaan. Ook voor deze kleinere woningen wordt gestreefd naar toegankelijkheid hoewel dit in de praktijk lastig kan zijn. Bij het ontwerp van de woningen en de openbare ruimte wordt rekening gehouden met het feit dat mensen langer zelfstandig wonen. Een deel van de woningen wordt daarom levensloopbestendig ontworpen. Naast drempelloos en nul-treden uitvoeren vraagt dit ook om aanpassingen van maatvoering van de verschillende ruimten. Voor grote woningen is dit eenvoudiger te realiseren, voor kleine woningen is dit afhankelijk van de oriëntatie van de woning en is het zoeken naar een balans tussen haalbaar en wenselijk. Het streven is om 20% van de woningen levensloopbestendig uit te voeren of dusdanig uit te voeren dat de woning gemakkelijk aanpasbaar is voor bewoning met een lichamelijke beperking.
Bij de inrichting van de openbare ruimte (Functioneel Ontwerp Inrichtingsplan) wordt de Kadernota gevolgd. Borging van toegankelijkheid vindt plaats via de toetsing in de BING.
5.20 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling/transformatie van het plangebied Merwede. Met betrekking tot dit plangebied faciliteert dit bestemmingsplan de ontwikkeling van een gemengde stadswijk met een mix van wonen, werken en recreëren, en infrastructuur.
6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid
Voor de integrale gebiedsontwikkeling/transformatie van het plangebied Merwede werkt de gemeente samen met een aantal eigenaren in het plangebied. Met deze eigenaren heeft de gemeente een samenwerkingsovereenkomst afgesloten voor de realisatie van het plan Merwede. In deze overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt over de financiële uitvoerbaarheid van de transformatie. Deze samenwerkingsovereenkomst is een anterieure overeenkomst conform artikel 6.24 Wro.
Voor de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied Merwede is op basis van het Stedenbouwkundig plan een grondexploitatieberekening gemaakt. In deze grondexploitatieberekening worden de kosten en opbrengsten geraamd, en wordt het verwachte resultaat van de gebiedsontwikkeling bepaald. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond voor woningen, werkplekken en voorzieningen (zowel maatschappelijk als commercieel). De kosten worden met name bepaald door de grondverwerving, het bouw- en woonrijp maken van de locatie, de kosten van collectieve voorzieningen (onder andere WKO, mobiliteit), de kosten van bovenwijkse voorzieningen en de kosten van planontwikkeling. Waar nodig hebben adviesbureau's input geleverd voor deze ramingen. Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname van bouwkavels door de markt.
De conclusie van de grondexploitatieberekening is dat de kosten worden gedekt door de opbrengsten van deze gebiedsontwikkeling. Ook wordt een bijdrage geleverd vanuit Meerjaren Perspectief Bereikbaarheid.
Gelet op het bovenstaande is het bestemmingsplan daarmee financieel uitvoerbaar.
6.1.3 Economische uitvoerbaarheid
In de samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de gefaseerde realisatie van het plan. Gezien de grote vraag naar woningen in Utrecht (zie de gemeentelijke Woonvisie “Utrecht beter in balans”) is het de bedoeling om de transformatie binnen 10 jaar te realiseren; die bedoeling is ook vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst. Daarmee is het aannemelijk dat de bestemmingen binnen de planperiode wordt gerealiseerd.
6.1.4 Kostenverhaal
In dit bestemmingsplan maakt de gemeente aangewezen bouwplannen (conform artikel 6.2.1 Bro) mogelijk, en geldt dus de verplichting tot kostenverhaal. In de samenwerkingsovereenkomst zijn met eigenaren in het plangebied afspraken gemaakt over dit kostenverhaal. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd, en is er geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Op de eigendommen van eigenaren die niet participeren in de samenwerkingsovereenkomst (SOK) worden geen aangewezen bouwplannen mogelijk gemaakt, met uitzondering van één perceel waar een school is gepland. De exploitatieplanplicht wordt voor deze locatie verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.
6.1.5 Planschade
Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. De gemeente heeft daarom een planschaderisico-inventarisatie laten opstellen. Eventuele kosten van planschade zijn meegenomen in de grondexploitatieberekening, en hierover zijn afspraken gemaakt in de samenwerkingsovereenkomst. De kosten van eventuele planschade worden dus gedekt uit de opbrengsten van de gebiedsontwikkeling.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het concept ontwerpbestemmingsplan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ingekomen reacties, en het gemeentelijk commentaar daarop zijn opgenomen in een Nota van vooroverleg. Deze nota is als bijlage bij de toelichting opgenomen, zie Bijlage 32.
6.2.2 Participatie vooraf; Merwede
Wat betreft de participatie bij de Merwedekanaalzone heeft de gemeente de afgelopen jaren veel overleg gevoerd met diverse belanghebbenden, experts en geïnteresseerden om de omgevingsvisie deel 2 en Stedenbouwkundig Plan Merwede kwalitatief te versterken. In bijlage 6 van de omgevingsvisie is een schema opgenomen dat de belangrijkste participatiemomenten laat zien, gekoppeld aan de mijlpalen in de besluitvorming. Met verschillende belangengroepen (zoals gebruikers van het gebied, professionele relaties, woonbootbewoners, roeiers en andere gebruikers van het Merwedekanaal) vindt structureel overleg plaats. En er zijn stadsgesprekken, buurtgesprekken en straatgesprekken gehouden voor grotere groepen belangstellenden en omwonenden. Ook zijn er aparte trajecten opgestart op verzoek van belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld de Buurtaanpak Rivierenwijk en Transwijk, de Buurtagenda Dichterswijk en de monitoringsopzet voor de omliggende wijken (zie later in deze paragraaf).
Tijdens alle bijeenkomsten en gesprekken is gestreefd naar zoveel mogelijk transparantie en openheid over de stand van zaken van dat moment en het inzichtelijk maken van alle belangen die spelen. Waar mogelijk is geprobeerd om inbreng en verbeterpunten in de plannen op te nemen. Helaas is het niet mogelijk aan ieders individuele belang tegemoet te komen. In deze reactienota laten we zien wat er met de opgehaalde inspraakreacties is gedaan, zodat de gemeenteraad uiteindelijk een afgewogen besluit kan nemen.
Tijdens de inspraakperiode van 30 januari tot 11 maart 2020 zijn er verschillende plannen voor de Merwedekanaalzone ter inzage gelegd. Iedereen kon in deze periode reageren op de Omgevingsvisie deel 2 'De uitwerking', het Voorlopige Ontwerp Stedenbouwkundig Plan (VOSP) Merwede en de onderliggende planproducten/bijlagen. Per mail of brief stuurden belanghebbenden en belangstellenden hun inspraakreacties.
Op vijf spreekuren in februari en maart 2020 en per e-mail konden vragen gesteld worden over de stukken en een reactie worden gegeven. Daarnaast was er wekelijks een telefonisch spreekuur voor het stellen van vragen. Ook zijn er buurtgesprekken georganiseerd, waarbij de impact van de plannen op een specifieke buurt centraal stonden.
De ingekomen reacties zijn gebundeld en van een gemeentelijke reactie voorzien in een Nota van Inspraak (zie de projectwebsite op www.utrecht.nl).
6.2.3 Participatie vooraf; Herinrichting Europalaan Noord
In april 2021 is het Integraal Programma Van Eisen (IPvE) en Functioneel Ontwerp (FO) op de website gepubliceerd en met een wijkbericht onder de aandacht gebracht. Op 18 mei 2021 was er een digitale informatiebijeenkomst.
Doel van het IPvE Europalaan Noord is het verzamelen van alle gegevens die nodig zijn voor het maken van een goed ontwerp voor de herinrichting van Europlaan Noord. Het FO geeft een globaal beeld van de beoogde inrichting van de openbare ruimte. Op het IPvE-FO hebben we reacties ontvangen die ons helpen om het Voorlopig Ontwerp te maken.
In een reactienota geven we een overzicht van de binnengekomen reacties. Omdat veel reacties over dezelfde onderwerpen gaan, hebben we de reacties gebundeld. Er zijn in totaal 80 reacties ingediend. De belangrijkste thema’s die uit de reacties naar voren komen zijn: voetgangers, fietsers, openbaar vervoer, keerlus en ontsluiting Lanslaan, autoverkeer, waterverbinding en groen.
6.2.4 Ontwerpbestemmingsplan
In het kader van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is een wijkbericht verstuurd naar een ruim verspreidingsgebied, is een nieuwsbrief verstuurd, is een persbericht uitgestuurd en zijn direct belanghebbenden geïnformeerd over de terinzagelegging. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn spreekuren gehouden. Hier konden belangstellenden informatie krijgen over het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 oktober 2021 gedurende 6 weken terinzage gelegen. Tijdens de termijn zijn 16 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in het vaststellingsrapport Chw bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 5, Europalaan fase 1. Het vaststellingsrapport is onderdeel van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Juridische Plantoelichting
7.1 Algemeen
7.1.1 Wettelijke grondslag
7.1.2 Voortuitlopen op de Omgevingswet
7.1.3 Structuur van de regels
In Hoofdstuk 1 Inleidende regels van de regels staan de gebruikelijke artikelen van een bestemmingsplan: een artikel waarin de verklaring van de begrippen staat en een artikel waarin staat hoe gemeten moet worden.
De regels over functies (bestemmingen) staan in Hoofdstuk 2 Functies.
De regels over activiteiten zijn verdeeld over drie algemene hoofdstukken van de regels:
- Hoofdstuk 3 Bouwen;
- Hoofdstuk 4 Gebouwen en locaties gebruiken;
- Hoofdstuk 5 Grondwerk
In Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels staat het overgangsrecht voor gebruik en bouwen. Ook is in dit hoofdstuk opgenomen op welke manier naar het bestemmingsplan kan worden verwezen.
7.1.4 Afwijken van het bestemmingsplan
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan met een vergunning afgeweken worden van de regels van het bestemmingsplan. De Wabo geeft in artikel 2.12 drie manieren voor het verlenen van de vergunning om te mogen afwijken:
- 1. de reguliere procedure voor het afwijken op grond van regels die in het bestemmingsplan zelf staan (Wet ruimtelijke ordening) en voor de vergunning voor een activiteit die op grond van de regels vergunbaar is (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet);
- 2. de reguliere procedure voor het afwijken voor een activiteit die valt onder een categorie van de lijst van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
- 3. als het bovenstaande niet van toepassing is: er moet een ruimtelijke onderbouwing gemaakt worden en de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd.
Het is dus altijd mogelijk om een vergunning aan te vragen om van de regels van het bestemmingsplan af te wijken. Onder de Omgevingswet blijft deze systematiek min of meer hetzelfde, waarbij het volgen van de reguliere vergunningprocedure, het uitgangspunt is.
Er is een duidelijk verschil tussen methode 1 enerzijds en de methodes 2 en 3 anderzijds. Bij de vergunningverlening volgens methode 1 toetst het college van burgemeester en wethouders de aanvraag alleen aan de regels van het bestemmingsplan (en eventuele beleidsregels). Als de aanvraag past, kan de vergunning worden verleend. Het college bekijkt dus niet of de aanvraag voldoet aan de Wet ruimtelijke ordening, omdat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan die toets al gedaan heeft. Bij de methodes 2 en 3 is dat anders en zal het college uitgebreider onderzoeken of het afwijken wel wenselijk is.
7.1.5 Bedrijfsactiviteiten en functiemenging
Bedrijfsactiviteiten kunnen effect hebben op de leefomgeving door uitstoot van stoffen, aantrekking van verkeer of door geluid. Aan de hand van het mogelijke effect heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een lijst opgesteld met bedrijfstypen. Per type is aangegeven hoe groot de afstand tussen zo'n bedrijfstype en een 'gevoelige functie, zoals wonen of onderwijs, moet zijn voor een goed woon- en leefklimaat bij de gevoelige functie. De Lijst van Bedrijfsactiviteiten die op de VNG-lijst is gebaseerd, is in dit bestemmingsplan gebruikt voor de aanwezige bedrijven.
Voor bedrijvigheid in een woonwijk wordt de planologische term 'functiemenging' gebruikt. Bij functiemenging gaat het vaak om bedrijfsactiviteiten die in of bij een woning plaatsvinden. Deze activiteiten mogen het woon- en leefklimaat dan niet of nauwelijks verstoren. Aan de hand van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten functiemenging, wordt bekeken welke bedrijven passend kunnen zijn in de woonomgeving. Bij de Lijst is, in hetzelfde document, een toelichting opgenomen. De lijsten zijn als bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan opgenomen.
7.2 Begrippen En Meten (Hoofdstuk 1 Van De Regels)
7.2.1 Artikel 1 Begrippen
Dit artikel verwijst naar bijlage 1 van de regels, waarin begrippen die een verduidelijking nodig hebben, zijn uitgelegd.
7.2.2 Artikel 2 Meten en berekenen
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten, als er in een regel een maat staat, zoals een bouwhoogte. Ondergeschikte overschrijdingen zijn toegestaan, zoals voor zonnepanelen.
7.2.3 Anti-dubbeltelregel
De verplichte "Anti-dubbeltelregel" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in Artikel 2 Meten enberekenen, lid 2.5 Anti-dubbeltelregel, opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten. Als een bewoner bijvoorbeeld 60% van zijn tuin mag volbouwen en dat ook heeft gedaan, ontstaat een nieuwe tuin. Deze regel verhindert dat de bewoner nu ook weer 60% van de nieuwe, kleinere tuin mag volbouwen.
7.3 Functies (Bestemmingen; Hoofdstuk 2 Van De Regels)
7.3.1 Inleiding
In Hoofdstuk 2 Functies van de regels zijn bij elke functie (bestemming) regels opgenomen waarin het doel van de functie is vastgelegd.
In het eerste lid van het artikel dat bij een functie hoort, staat de beschrijving van het doel van die functie. De activiteiten die bij een functie horen, worden in de regels vaak globaal beschreven. Niet elke denkbare activiteit is benoemd. Dat kan niet en als het al zou kunnen dan zou het bestemmingsplan onnodig star worden.
Als de regel de functie wonen uitgebreid zou beschrijven, bijvoorbeeld: de functie wonen is bedoeld als een locatie waar personen die deel uitmaken van een huishouden eten, drinken en slapen, is niet duidelijk of je er ook mag gitaarspelen of plantjes mag houden in de vensterbank en ook niet of je een hotel mag beginnen in een huis, want een huishouden op vakantie kan in een hotel eten, drinken en slapen.
Om richting te geven aan de uitleg van de beschrijving van het doel, maken artikelleden die volgen op die beschrijving met voorbeelden duidelijk welke activiteiten bij de functie passen of welke activiteiten in ieder geval niet passen.
De meeste artikelen in dit hoofdstuk hebben dezelfde, vaste opbouw:
- 1. de beschrijving van het doel van de functie,
- 2. regels die voorbeelden geven van passende activiteiten, om het doel te verduidelijken, soms aangevuld met activiteiten die in een speciaal geval zijn toegestaan, bijvoorbeeld op een plek die op de plankaart is aangegeven;
- 3. regels die activiteiten verbieden; het gaat dan om activiteiten die op de locatie van de functie zeker niet wenselijk zijn en waarover geen discussie mag ontstaan of die wel of niet passen bij de functie.
Elke functie heeft in elk geval een regel waarin het doel wordt beschreven. De regels die onder 2 en 3 genoemd zijn, zijn weggelaten, als ze voor een functie niet nodig zijn. Het is bijvoorbeeld wel duidelijk dat een café niet past in de functie Maatschappelijk. De regel 'de activiteit horeca mag niet' is daar niet opgenomen. Bij een andere functie is dat niet zonder meer duidelijk. Daarom kan bij die functie wel een regel met een horecaverbod opgenomen zijn. In Artikel 19 Activiteiten die niet zijn toegestaan, lid 19.2 Activiteiten die in het algemeenniet mogen, staan activiteiten opgesomd die niet mogen op grond van de functie, behalve als de regels bij de functie expliciet aangeven dat de activiteit wel mag. In de regels bij de functies zijn de activiteiten die artikel 19.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies verbiedt niet nogmaals opgenomen.
De artikelen met regels over een functie die beschermd moet worden, zoals belangrijke leidingen, hebben de volgende opbouw:
- 1. de beschrijving van het doel van de functie,
- 2. bescherming van de locatie; de bescherming bestaat meestal uit regels die de activiteiten bouwen en grondwerk verbieden.
7.3.2 Artikel 5: de functie Gemengd
7.3.3 De andere functies (bestemmingen)
7.4 Bouwen (Hoofdstuk 3 Van De Regels)
7.4.1 Inleiding
Alle regels over het bouwen zijn in dit hoofdstuk opgenomen. Deze regels gelden voor de hele gemeente gelden. De regels houden rekening met het feit dat ze in combinatie met een ouder bestemmingsplan gelden of die, zoals in dit plan, deel uitmaken van een bestemmingsplan, een 'Chw-plan' (Chw staat voor: Crisis- en herstelwet, zie paragraaf: 7.1.2 Voortuitlopen opde Omgevingswet), dat anticipeert op de Omgevingswet.
In andere hoofdstukken kunnen ook regels staan die voor een bouwer van belang kunnen zijn. Als iemand bijvoorbeeld een bijgebouw bouwt dat past binnen de regels voor het bouwen, maar na de bouw het bijgebouw gebruikt als buurtcafé of als winkel, dan is er toch sprake van strijd met de regels van dit bestemmingsplan.
In dit plan en in een Chw-plan dat op dit plan gebaseerd is, is in enkele gevallen een 'overige zone - bouwen' aan locaties toegekend. Zo'n zone omvat alle functies waar hoofdgebouwen gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden. Grofweg zijn dat de functies die niet tot het openbare gebied behoren, later aangevuld met agrarische functies.
Als een regel geen verwijzing naar de 'overige zone - bouwen' heeft, dan geldt de regel in principe dus voor het hele grondgebied van de gemeente waarvoor een bestemmingsplan geldt, inclusief de gebieden met een Chw-plan. Alleen gebieden met een beheersverordening houden hun eigen regeling.
De artikelen in hoofdstuk 3 Bouwen van de regels zijn als volgt ingedeeld:
- inleidende en algemene bepalingen (Artikel 15 Inleidende bepalingen over het bouwen en Artikel 16 Bijzondere regels over bouwen);
- bouwen is toegestaan op grond van het bestemmingsplan (Artikel 17 Bouwen istoegestaan);
- vergunning nodig voor het bouwen (Artikel 18 Bouwen met vergunning).
7.4.2 Inleidende bepalingen over het bouwen (Artikel 15)
De regel in lid 15.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk zorgt ervoor dat dit hoofdstuk in de hele gemeente kan gelden. In de inleiding hierboven is al uitgelegd dat het hoofdstuk dan ook geldt in gebieden waar een ander bestemmingsplan geldt. Dat kan zelfs een oud bestemmingsplan zijn dat in de vorm van een boek met papieren plankaarten is vastgesteld, zoals het bestemmingsplan Binnenstad. In de bestemmingsplannen die tot nu toe werden gemaakt, staan de regels over het bouwen in twee hoofdstukken. Wat je waar mag bouwen staat vrijwel zonder uitzondering in hoofdstuk 2. Per bestemming worden aparte regels gegeven, meestal in het tweede lid. In de bestemming staat ook wanneer burgemeester en wethouders bevoegd zijn om in afwijking van die regels een vergunning geven.
In hoofdstuk 3 van de bestemmingsplannen staan algemene regels over het bouwen. Die regels zijn overigens grotendeels vervangen door het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik, dat de gemeenteraad op 30 november 2017 heeft vastgesteld. Om de regels verder te uniformeren zullen de hoofdstukken 3 tot en met 5 van dit bestemmingsplan te zijner tijd het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik vervangen.
Met de regel in lid 15.1 blijven de regels die in bestemmingsplannen in hoofdstuk 2 staan van toepassing, naast de regels die in hoofdstuk 3 van dit plan staan. Dat is eigenlijk logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel.
De regel in lid 15.2 Nieuwe bouwwerken verbindt het bouwen met de functie van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Wonen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 15.2 moeten worden geweigerd.
7.4.3 Bijzondere regels over bouwen (Artikel 16)
7.4.4 Bouwen is toegestaan (Artikel 17)
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van Artikel 17 Bouwen istoegestaan wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.
Het eerste lid, 17.1 Vergunningvrij bouwen beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden. De regel onder 2 spreekt voor zich. Het derde onderdeel verwijst naar bouwregels die gekoppeld zijn aan een functie (bestemming). Op een locatie met die functie is het bouwen dus niet toegestaan. Maar het kan ook zijn dat een functie juist regels bevat waardoor het bouwwerk past in het bestemmingsplan. Dan is het bouwen dus toegestaan.
In lid 17.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Deze regels staan ook al in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking (namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.
Het bouwen van een bijbehorende bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 17.1 Vergunningvrij bouwen). De voorwaarde waar lid 17.3 Bijbehorendbouwwerk dat aan een openbaar gebied grenst verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mag worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kunnen worden. De regels in lid 17.3 Bijbehorend bouwwerk dat aan een openbaargebied grenst beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijhorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.
Afbeelding: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"
p grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.
Afbeelding: percelen aan een steeg of achterom
In lid 17.4 Bouwen in de openbare ruimte staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond van de Wabo zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.
Met de regels in lid 17.4 Bouwen in de openbare ruimte is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:
- het gebouwde, dus het resultaat van de bouw, mag de verkeersveiligheid of de waterveiligheid niet aantasten; het spreekt voor zich dat ook tijdens de bouw gezorgd moet worden voor de veiligheid van het verkeer, maar dat kan bijvoorbeeld met verkeersregelaars geregeld worden;
- het bouwen mag niet in strijd zijn met de beschermende regels voor bijvoorbeeld leidingen;
- het bouwen komt niet in strijd met de toegewezen functie, wat bijvoorbeeld bij de functies Groen en Verkeer en Verblijf betekent dat het bouwen geen aantasting van bomen tot gevolg mag hebben.
In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.
7.4.5 Bouwen met een vergunning (Artikel 18)
In Artikel 18 Bouwen met vergunning staan de mogelijkheden voor het met een vergunning bouwen in afwijking van regels en voor het bouwen dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het bestemmingsplan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt. Zie ook paragraaf 7.1.4, waarin is uitgelegd hoe de afwijkmethode, methode 1, zich verhoudt tot de andere methodes om af te wijken van regels van het bestemmingsplan. De vergunning die met toepassing van de Crisis- en herstelwet vereist is, volgt ook deze methode 1.
Lid 18.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
De werking van lid 18.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens heeft net als artikel 17 Bouwen is toegestaan, lid 17.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens istoegestaan, tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 17.2, mag op grond van lid 18.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie. Dit lid is een voortzetting van de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik.
Lid 18.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
In lid 18.2 staan de kleine afwijkingen die doorgaans in een apart artikel met als titel 'Algemene afwijkingsregels' in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze regel is een uitbreiding ten opzichte van het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik.
Lid 18.3 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
De regel in lid 18.3, onder 1, verwijst naar het vergunningvrije bouwen. De regel in lid 18.3, onder 2, is bedoeld zo min mogelijk belemmeringen op te werpen voor het maken van een mantelzorgwoning in een bestaand of nieuw bijgebouw.
De regel 'voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is' is bedoeld om een onnodig gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid tegen te gaan. Zo is deze afwijkingsmogelijkheid, uitzonderingen daargelaten, niet bedoeld in situaties waarbij de mantelzorg ook met een vergunningvrije aanpassing geregeld kan worden of voor een grotere omvang dan redelijkerwijs nodig is voor de mantelzorgwoning.
Onder 'aantasting van het woon- en leefklimaat' wordt bijvoorbeeld verstaan extra schaduw op het buurperceel of vermindering van privacy. Of die aantasting onevenredig is, moet per geval bezien worden. Van buren mag in dit geval enige tolerantie verwacht worden.
Een vergunning geldt voor de tijd dat de bewoner mantelzorg verleent. Daarna gelden de gewone regels weer. Dat betekent dat het deel dat te groot, waar de vergunning voor verleend was, weer moet worden afgebroken. Ook moeten voorzieningen die van de aanbouw of het bijgebouw een woning maakten weer weggehaald worden.
Lid 18.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn.
Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Als voor het bouwen ook de bodem verstoord wordt of kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 18.4 nodig. Lid 2 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.
7.5 Gebouwen En Locaties Gebruiken (Hoofdstuk 4 Van De Regels)
7.5.1 Inleiding
In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit bestemmingsplan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in hoofdstuk 3 Bouwen van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken 4 Gebouwen en locaties gebruiken en 5 Grondwerk. De regels in hoofdstuk 5 gaan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. De andere regels over activiteiten staan in dit hoofdstuk.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet meer in de regels te worden opgenomen.
7.5.2 Activiteiten die niet zijn toegestaan (Artikel 19)
Artikel 19 Activiteiten die niet zijn toegestaan verbiedt een aantal activiteiten.
Lid 19.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
In paragraaf 7.3.1 is uitgelegd hoe het bestemmingsplan duidelijk maakt welke activiteiten passen bij de functie. In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.
Lid 19.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 19.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag.
Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de APV in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. Utrecht heeft geen algeheel verbod op prostitutie of seksinrichtingen. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.
Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.
De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.
7.5.3 Algemene regels over de activiteiten in de woning, nieuwe woonruimtes (Artikel 20)
7.5.4 Horeca als onderdeel van een andere activiteit (Artikel 21 en 22)
In Artikel 21 Additionele horeca en Artikel 22 Ondersteunende horeca in een winkel of verkoopin horeca is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota OntwikkelingskaderHorecaUtrecht2018(5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.
7.5.5 Met vergunning een bedrijf in een hogere categorie toestaan (Artikel 23)
Deze afwijkmogelijkheid zorgt ervoor dat de Lijst van Bedrijfsactiviteiten bij de regels, flexibel toegepast kan worden. Zo kunnen bedrijven die niet op de lijst staan of die in een te zware categorie staan toegestaan worden, als blijkt dat de belasting op de omgeving vergelijkbaar is met een bedrijf uit een lichtere categorie.
7.5.6 Functietoedeling bij kruisende functies (Artikel 24)
De regels in Artikel 24 Kruisingen, tunnels, bruggen en viaductenvoorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist.
De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.
7.6 Grondwerk: Activiteit In De Bodem (Hoofdstuk 5 Van De Regels)
7.6.1 Hoofdstuk 5 Grondwerk
In hoofdstuk 5 Grondwerk zijn regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. De inhoud van dit hoofdstuk wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.
In de regels van het bestemmingsplan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd eerder 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
7.6.2 Vergunning in verband met de bescherming van een functie (Artikel 25 )
De bescherming van leidingen en waterkeringen worden in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt.
Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit bestemmingsplan de regels die voor meer dan een functie gelden in een hoofdstuk met algemene regels opgenomen. Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat dat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.
Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel 18 Bouwen met vergunning, lid 18.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met defunctie verboden is.
7.7 Algemeen Overgangsrecht (Hoofdstuk 6 Van De Regels)
7.7.1 Overgangsrecht (Artikel 26)
In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen. De standaardregels zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.
Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
7.7.2 Slotregel (Artikel 27)
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, opgenomen. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Chw bestemmingsplan, Merwedekanaalzone deelgebied 5, Europalaan fase 1". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.
7.8 Bijlagen Bij De Regels
7.8.1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
De toelichting van deze lijst is in bijlage Lijst van Bedrijven bij de regels opgenomen, bij de lijst met bedrijfsactiviteiten.
7.8.2 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
7.8.3 Lijst van horeca-inrichtingen
De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht.
7.9 Handhaving
7.9.1 Doel handhavend optreden
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van dit bestemmingsplan.
Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om vergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden. Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een vergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een vergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
7.9.2 Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke kosten op de overtreder worden verhaald.
Het is ook mogelijk om, indien er zonder vergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit.
In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende vergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde vergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Begrippen
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Bijlage 3 Lijst van Bedrijfsactiviteiten functiemenging
Bijlage 4 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Lijst van Horeca-activiteiten
Bijlage 5 Lijst Van Karakteristieke Waarden
Bijlage 5 Lijst van karakteristieke waarden
Bijlage 6 Regels Fietsparkeren
Bijlage 6 Regels fietsparkeren
Bijlage 7 Stedenbouwkundig Plan Merwede
Bijlage 7 Stedenbouwkundig Plan Merwede
Bijlage 8 Functioneel Ontwerp Inrichtingsplan (Fo Ip) Merwede
Bijlage 8 Functioneel Ontwerp Inrichtingsplan (FO IP) Merwede
Bijlage 1 Ladderonderbouwing Niet-woonfuncties
Bijlage 1 Ladderonderbouwing niet-woonfuncties
Bijlage 2 Ladderonderbouwing Maatschappelijke Voorzieningen
Bijlage 2 Ladderonderbouwing maatschappelijke voorzieningen
Bijlage 3 Milieuzonering Stedin
Bijlage 3 Milieuzonering Stedin
Bijlage 4 Milieuzonering Mobach
Bijlage 4 Milieuzonering Mobach
Bijlage 5 Onderzoek Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 5 Onderzoek Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 6 Verkeersonderzoek Merwedekanaalzone, Analyses Verkeersmodel
Bijlage 6 Verkeersonderzoek Merwedekanaalzone, analyses verkeersmodel
Bijlage 7 Verkeerskundige Onderbouwing (Goudappel 2021)
Bijlage 7 Verkeerskundige onderbouwing (Goudappel 2021)
Bijlage 8 Verkeerskundige Analyse Auto Ontsluiting (Goudappel 2021)
Bijlage 8 Verkeerskundige analyse auto ontsluiting (Goudappel 2021)
Bijlage 9 Verkeersgegevens Auto Merwede
Bijlage 9 Verkeersgegevens auto Merwede
Bijlage 10 Stedenbouwkundig Plan Merwede
Bijlage 10 Stedenbouwkundig Plan Merwede
Bijlage 11 Beeldkwaliteitsplan Merwede
Bijlage 11 Beeldkwaliteitsplan Merwede
Bijlage 12 Functioneel Ontwerp Inrichtingsplan (Fo Ip) Merwede
Bijlage 12 Functioneel Ontwerp Inrichtingsplan (FO IP) Merwede
Bijlage 13 Plan Van Aanpak Monitoring
Bijlage 13 Plan van aanpak Monitoring
Bijlage 14 Aanmeldingsnotitie M.e.r.-beoordeling Merwede
Bijlage 14 Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling Merwede
Bijlage 15 Akoestisch Onderzoek Merwede
Bijlage 15 Akoestisch onderzoek Merwede
Bijlage 16 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 16 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 17 Akoestische Effecten Merwede Op De Omgeving
Bijlage 17 Akoestische effecten Merwede op de omgeving
Bijlage 18 Rapport Luchtkwaliteit Merwede
Bijlage 18 Rapport Luchtkwaliteit Merwede
Bijlage 19 Quickscan Flora En Fauna Deelgebied 5 (Arcadis 2017)
Bijlage 19 Quickscan flora en fauna deelgebied 5 (Arcadis 2017)
Bijlage 20 Soortgericht Onderzoek Deelgebied 5 (Arcadis 2019)
Bijlage 20 Soortgericht onderzoek deelgebied 5 (Arcadis 2019)
Bijlage 21 Quickscan Ecologie Europalaan Noord (Regelink 2019)
Bijlage 21 Quickscan ecologie Europalaan Noord (Regelink 2019)
Bijlage 22 Onderzoek Vleermuizen, Tongvaren, Hondskruid En Brede Wespenorchis (Regelink 2020)
Bijlage 22 Onderzoek vleermuizen, tongvaren, hondskruid en brede wespenorchis (Regelink 2020)
Bijlage 23 Quickscan Natuurwetgeving Bruggen Deelgebied 5 (Arcadis 2020)
Bijlage 23 Quickscan natuurwetgeving bruggen deelgebied 5 (Arcadis 2020)
Bijlage 24 Mycologisch (Paddenstoelen) Onderzoek Bruggen Deelgebied 5 (Keizer 2020)
Bijlage 24 Mycologisch (paddenstoelen) onderzoek bruggen deelgebied 5 (Keizer 2020)
Bijlage 25 Onderzoek Vleermuizen Bruggen Deelgebied 5 (Ruimte Voor Advies 2021)
Bijlage 25 Onderzoek vleermuizen bruggen deelgebied 5 (Ruimte voor Advies 2021)
Bijlage 26 Wnb (Stikstof)vergunning Merwede (Provincie Utrecht 2020)
Bijlage 26 Wnb (stikstof)vergunning Merwede (Provincie Utrecht 2020)
Bijlage 27 Memo Berekening Stikstofdepositie Merwede (Aveco De Bondt 2020)
Bijlage 27 Memo berekening stikstofdepositie Merwede (Aveco de Bondt 2020)
Bijlage 28 Memo Berekening Stikstofdepositie Merwede (Gemeente Utrecht 2021)
Bijlage 28 Memo berekening stikstofdepositie Merwede (Gemeente Utrecht 2021)
Bijlage 29 Bomeninventarisatie Merwede En Europalaan Noord
Bijlage 29 Bomeninventarisatie Merwede en Europalaan Noord
Bijlage 30 Cultuurhistorie Europalaan Noord
Bijlage 30 Cultuurhistorie Europalaan Noord
Bijlage 31 Onderzoek Bezonning En Windhinder
Bijlage 31 Onderzoek bezonning en windhinder
Bijlage 32 Nota Vooroverleg Bestemmingsplan Merwede Fase 1
Bijlage 32 Nota vooroverleg bestemmingsplan Merwede fase 1
Bijlage 33 Beleidsregels Uitvoering Programma Merwede
Bijlage 33 Beleidsregels uitvoering programma Merwede
Bijlage 34 Toelichting Beleidsregels Uitvoering Programma Merwede
Bijlage 34 Toelichting beleidsregels uitvoering programma Merwede
Bijlage 35 Planmer Omgevingsvisie Merwedekanaalzone (Deel A+b)
Bijlage 35 PlanMER Omgevingsvisie Merwedekanaalzone (deel A+B)
Bijlage 36 Aanvulling Planmer Omgevingsvisie Merwedekanaalzone
Bijlage 36 Aanvulling PlanMER Omgevingsvisie Merwedekanaalzone
Bijlage 37 Bezonningsstudie Bruggen
Bijlage 37 Bezonningsstudie bruggen
Bijlage 38 Rapport Exploitatiemogelijkheden Allsafe Europalaan 22
Bijlage 38 Rapport exploitatiemogelijkheden Allsafe Europalaan 22
Bijlage 39 Geluidonderzoek Mobach
Bijlage 39 Geluidonderzoek Mobach
Bijlage 40 Advies Ontsluiting Mobach
Bijlage 40 Advies ontsluiting Mobach