KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Gemengd - 2
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Kantoor
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Recreatie
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Parkeergarage
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 15 Water
Artikel 16 Leiding - Water
Artikel 17 Waarde - Archeologie
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doelstelling
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Provinciaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.6 Conclusies
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
3.1 Historische Context
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Leidsche Rijn
4.3 Papendorp
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
5.2 Geluidhinder
5.3 Milieuhinder Bedrijvigheid
5.4 Geur
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Bodemkwaliteit
5.8 Archeologie
5.9 Flora En Fauna
5.10 Water
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Duurzaam Bouwen En Energie
5.13 Conclusie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Inspraak En Overleg
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
7.2 Wet Ruimtelijke Ordening
7.3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
7.4 Opbouw Regels
7.5 Verantwoording Planvorm
7.6 Artikelgewijze Toelichting
7.7 Handhaving
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Toelichting Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Toelichting Lijst Van Horeca-actviteiten
Bijlage 1 Cultuurhistorische Effectrapportage Leidsche Rijn
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan Van Eisen
Bijlage 3 Stedenbouwkundig Plan Papendorp Noord
Bijlage 4 Stedenbouwkundig Plan Papendorp Zuid
Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek Maart 2011
Bijlage 6 Externe Veiligheid Bestaande Situatie
Bijlage 7 Externe Veiligheid Nieuwe Situatie
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna Papendorp
Bijlage 9 Bijlagen Waterparagraaf Papendorp
Bijlage 10 Positief Wateradvies Hdsr
Bijlage 11 Nota Van Overleg

Papendorp

Bestemmingsplan - Utrecht

Onherroepelijk op 27-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 afhaalzaak:

een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant-en-klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.

1.4 archeologische waarde / verwachting

de aan een gebied toegekende waarde of verwachting in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bebouwingspercentage:

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.7 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rtechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.8 bedrijfsruimte:

een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk:

  • fysieke goederen worden vervaardigd, bewerkt, geïnstalleerd, getest, hersteld, opgeslagen of gedistribueerd;
  • bevoorrading van materiaal voor de buitendienst;
  • laboratorium, chemisch, medisch, biologisch of natuurkundig/technisch, cleanrooms;
  • studio/atelierruimte zonder bureau-/vergaderopstelling waar fysieke producten worden ontworpen en vervaardigd;
  • showroomruimte waarin fysieke producten worden getoond ten behoeve van een zakelijke presentatie, niet toegankelijk voor consumenten;
  • technische training en praktijkopleiding in een technische omgeving/werkplaats, onderdeel van en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  • data-opslag ten behoeve van externe organisaties;
  • opslag van archieven ten behoeve van externe organisaties.

1.9 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.11 belhuis:

een bedrijf die in de sfeer van publieksgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon en internetverbindingen.

1.12 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.13 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-601 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich ophetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 brutovloeroppervlak:

de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.

1.25 consumentenvuurwerk:

consumentenvuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

1.26 dak:

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.27 dakopbouw:

een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder wordt niet verstaan afhaalzaken.

1.29 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.

1.30 evenementen:

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen en thematische markten.

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidszone - industrie:

de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.

1.33 hobbykas:

een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

1.34 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.35 hotel:

een specifieke vorm van horeca, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.36 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening.

1.37 kantoorruimte:

een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met representatie-, ontvangst- en vergaderruimten. Dit zijn onder meer:

  • administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
  • commerciële-, creatieve- en technische- bureaugebonden werkzaamheden (dus ook een call center, desktop publishing en softwareproductie);
  • werkzaamheden aan desktop/laptop/CAD-CAM-apparatuur;
  • zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen/presentaties ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
  • entree en receptiehal;
  • interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
  • multifunctionele zaalruimte waarvan het gebruik wisselend kan worden ingezet, wordt beschouwd als kantoorruimte;
  • functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.

1.38 Lijst van Horeca-activiteiten:

de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabijgelegen of omringende woonomgeving.

1.39 Lijst van Bedrijfsactiviteiten

de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (LvB), die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabijgelegen of omringende woonomgeving aangeeft.

1.40 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, kinderopvang, buitenschoolse opvang, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.41 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.43 plan:

het bestemmingsplan Papendorp van de gemeente Utrecht.

1.44 recreatieve voorzieningen:

voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik zoals speeltoestellen en dergelijke.

1.45 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 vergader- en congresfaciliteiten:

voorzieningen ten behoeve van het bedrijfsmatig organiseren van vergaderingen en congressen.

1.47 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg

de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.

1.48 volkstuinen:

gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

1.49 Wgh-inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.50 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen, zonder baliefunctie, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, advies- en ingenieursbureaus en bankfilialen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven, tot maximaal categorie 3.1, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten en aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte en additionele horeca;
  2. b. (kleinschalige) dienstverlening, zelfstandige congres- en vergaderfaciliteiten tot maximaal 1.500 m2, sportvoorzieningen, horeca behorende tot de categorie B t/m D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten en hotels;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens bedrijfsruimte en daarmee samenhangende kantoorruimte, waarbij het bepaalde in artikel 3.4 lid a van toepassing is;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', tevens een gebouwde (bovengrondse) parkeergarage;
  5. e. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, (ondergrondse of halfverdiept gelegen) gebouwde parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' geldt dat het vloeroppervlak van de bij het bedrijf behorende kantoorruimte ten minste 50% en ten hoogste 70% van het totale brutovloeroppervlak per bedrijf bedraagt, het overig oppervlak is bedrijfsruimte;
  2. b. kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van het brutovloeroppervlak en meer dan
    2.000 m² per bedrijf is, is niet toegestaan, met dien verstande dat deze regeling niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  3. c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  5. e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  6. f. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden is niet toegestaan;
  7. g. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wro door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. een hotel van maximaal 200 kamers;
  3. c. detailhandel;
  4. d. horeca, behorende tot categorie B t/m D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
  5. e. dienstverlening;
  6. f. de bij de bestemming behorende verkeers-, en groenvoorzieningen, (ondergrondse of halfverdiept gelegen) gebouwde parkeervoorzieningen, terrassen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de functies genoemd onder 4.1 lid c, d en e mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven, tot maximaal categorie 3.1, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten en aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens bedrijfsruimte en daarmee samenhangende kantoorruimte, waarbij het bepaalde in artikel 5.4 lid a van toepassing is;
  3. c. een hotel van maximaal 115 kamers;
  4. d. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' geldt dat het vloeroppervlak van de bij het bedrijf behorende kantoorruimte ten minste 50% en ten hoogste 70% van het totale bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf bedraagt, het overig oppervlak is bedrijfsruimte van het betrokken bedrijf;
  2. b. kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van het brutovloeroppervlak en meer dan 2.000 m² per bedrijf is, is niet toegestaan, met dien verstande dat deze regeling niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  3. c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  5. e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  6. f. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden is niet toegestaan;
  7. g. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  8. h. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoemd in 5.1 onder a, door bedrijven toe te laten die niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd en/of één categorie hoger dan in lid 5.1 onder a genoemd, voorzover deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan de categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, zoals in lid 5.1 onder a genoemd.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de Lijst van Bedrijfsactiviteiten wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wro door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. bermen en bermsloten;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. water, waterbeheer en waterberging;
  7. g. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming Water;
  8. h. de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals kunstwerken, waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

6.2 Bouwregels

  1. a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen welke niet meer dan 1 meter hoog mogen zijn.
  2. b. het gestelde onder a geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca, behorend tot categorie B t/m D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
  2. b. aan de horeca-activiteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;
  3. c. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Kantoor

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren, met bijbehorende congresfaciliteiten, congresruimte en opleidingsruimte, en additionele horeca;
  2. b. (kleinschalige) dienstverlening, zelfstandige congres- en vergaderfaciliteiten tot maximaal 1.500 m2, sportvoorzieningen, horeca behorende tot de categorie B t/m D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten en hotels;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd':
    1. 1. detailhandel;
    2. 2. dienstverlening;
    3. 3. horeca behorend tot de categorie B t/m D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
  4. d. de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

8.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' geldt dat het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de functies genoemd onder 8.1 onder b niet meer mag bedragen dan 600 m².

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 onder b ten behoeve van het toestaan van zelfstandige congres- en vergaderfaciliteiten groter dan 1.500 m2, mits geen sprake is van:
1. verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk in het openbare gebied;
2. activiteiten die vermeld zijn in bijlage C of D van het Besluit milieu-effectrapportage 1994.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen en additionele horeca;
  2. b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

9.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatieve voorzieningen;
  2. b. volkstuinen en bijbehorende gebouwen, zoals een hobbykas en ten behoeve van opslag van (tuinier)gereedschap;
  3. c. water, waterbeheer en waterberging,
  4. d. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

10.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van sportactiviteiten en additionele horeca;
  2. b. evenementen;
  3. c. met de sportactiviteiten samenhangende, ondergeschikte detailhandel;
  4. d. water, waterbeheer en waterberging;
  5. e. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

11.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. waterbeheer en waterberging;
  5. e. water en kruisingen met water;
  6. f. hoogwaardig openbaarvervoerbanen;
  7. g. kruisingen met railverkeer;
  8. h. geluidswerende voorzieningen;
  9. i. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenbergingen, reclame-uitingen en kunstwerken.

12.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1 onder a en lid 12.2.1 onder b voor:

  1. a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m²;
  2. b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.

Artikel 13 Verkeer - Parkeergarage

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Parkeergarage' aangewezen gronden zijn bestemd voor :

  1. a. een gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeergarage;
  2. b. aan de parkeergarage ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte, zoals een beheerdersruimte;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', maatschappelijke voorzieningen;
  4. d. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen en kunstwerken, waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

13.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  2. b. water, waterbeheer en waterberging;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. en bij de bestemming behorende wegen, voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen en kunstwerken, waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

14.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 onder a en lid 14.2.1 onder b voor:

  1. a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m²;
  2. b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterbeheer en waterberging;
  4. d. kruisingen met wegverkeer;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. kunstwerken, waaronder duikers, bruggen en faunapassages, en kademuren.

15.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd, ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 16 Leiding - Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een ondergrondse hoofdwaterleiding.

16.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor:

  1. a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding;
  2. b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

Artikel 17 Waarde - Archeologie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

17.2 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering.

18.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 voor:

  1. a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering;
  2. b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

  1. a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
  3. c. De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
    1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
    4. 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
    5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels


Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
  4. d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  5. e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  6. f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 geluidzone - industrie

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, in aanvulling op het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, zoals bepaald in de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op geluidsgevoelige objecten.

Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels


Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  4. d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  5. e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  7. g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 55 meter;
  8. h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het vestigen van maatschappelijke voorzieningen, mits deze geen onevenredig nadelige gevolgen voor de omgeving heeft, in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat er voor de vestiging van deze maatschappelijke voorzieningen geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Papendorp'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De locatie Papendorp is onderdeel van de VINEX-locatie Leidsche Rijn in Utrecht. Vanwege de strategische ligging, wordt Papendorp ontwikkeld als kantoren- en bedrijvenlocatie. Het is het eerste kantorengebied van Leidsche Rijn dat in ontwikkeling is gebracht. Procesmatig is Papendorp opgesplitst in Papendorp-Noord en Papendorp-Zuid.

Papendorp-Zuid is al grotendeels op basis van een uitwerkingsplan gerealiseerd. Voor dit deel zal dit bestemmingsplan een conserverend karakter hebben.

Papendorp-Noord is nog in ontwikkeling. Voor een groot aantal locaties zijn al vrijstellingsprocedures op grond van artikel 19 WRO (oud) gevoerd. De overige ontwikkelingslocaties worden via dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Voor Papendorp-Noord heeft dit bestemmingsplan aldus een ontwikkelingsgericht karakter.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van bestemmingsplan Papendorp is het mogelijk maken van de voorgestane ontwikkelingen in Papendorp-Noord, zoals de uitbreiding van kantoorlocaties, bedrijven en een tweetal hotels. Voor Papendorp-Zuid richt het bestemmingsplan zich voornamelijk op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Het Stedenbouwkundig Plan Papendorp, waarin deze ontwikkelingen zijn uitgewerkt, vormt de basis voor dit bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Papendorp ligt ten westen van de stad Utrecht, in het noordoostelijke kwadrant van het verkeersplein Oudenrijn. De begrenzing wordt aan de zuid- en westzijde gevormd door het rijkswegenstelsel A12/A2, aan de noordzijde door de Taatsendijk en aan de oostzijde door het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK). De totale oppervlakte van Papendorp bedraagt bruto 150 ha, 60 ha is openbaar gebied, 90 ha is uitgegeven of uitgeefbaar bedrijventerrein.

Papendorp is met de wijk Kanaleneiland verbonden via de Prins Clausbrug. Vanaf eind 2009 zal Papendorp door middel van het Marinus van Tyrusviaduct over de Rijksweg A2 worden verbonden met verkeersknooppunt Hooggelegen, via de Stadsbaan. Tevens heeft Papendorp een aansluiting op de Rijksweg A12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-0601_0001.png"

Afbeelding 1: Plangebied

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Vastgesteld door Raad Goedgekeurd door GS
Uitbreidingsplan Utrecht-Zuidwest I en II 14-02-1957 23-12-1957
Leidsche Rijn Utrecht 1999 28-10-1999 06-06-2000
Uitwerkingsplan Papendorp Zuid 29-05-2001 10-06-2001

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Ieder van deze hoofdstukken beschrijft een ander onderwerp. In hoofdstuk 2 komt het relevante beleid kort aan bod. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de huidige situatie van het plangebied. Achtereenvolgens wordt in hoofdstuk 4 de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 5 bevat de resultaten van de onderzoeken naar de relevante (milieu)aspecten. In hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de juridische opzet van het bestemmingsplan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Op verschillende bestuurlijke niveaus zijn uitspraken gedaan die voor de lange en korte termijn van belang zijn voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Papendorp. In dit hoofdstuk worden de gevolgen van relevante beleidskaders van nationaal tot lokaal niveau voor het plangebied kort besproken. In bijlage 1 is er een uitgebreide samenvatting van de betreffende nota's opgenomen. Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken van belang. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal en nationaal beleid. Specifiek voor de stad Utrecht is een structuurvisie vastgesteld. Deze visie werkt door in de bestemmingsplannen. Daarnaast zijn er diverse sectorale beleidsnota's die consequenties hebben voor bestemmingsplannen. De belangrijkste conclusies hiervan zijn in deze paragraaf weergegeven.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nota Ruimte (2006)

De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Deze Nota is gebaseerd op de beleidsvoornemens van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.

Bundeling
Centraal staat het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen.

Verdichting
De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Voor groen signaleert de Nota Ruimte dat de ontwikkeling van recreatievoorzieningen de afgelopen decennia is achtergebleven bij de verstedelijking. Door de hoge grondprijzen hebben nieuwe wijken vaak een hoge woningdichtheid en weinig groen. In en rond de steden ontstaat door dit alles een groot tekort aan recreatiemogelijkheden. Bovendien voldoet het huidige groen vaak niet aan de huidige kwaliteitseisen en is het groen in veel gevallen versnipperd en matig toegankelijk. Het is dan ook van belang om voldoende ruimte te reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden en te streven naar een balans tussen rood en groen/blauw. Het rijk rekent erop dat gemeenten bij de opzet van nieuwe locaties het door de praktijk ingegeven richtgetal van circa 75 m2 groen per woning hanteren (dit betreft zowel het regionale als het locale groen).

Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe nationale en provinciale structuurvisie, met bijbehorende aanpassingen in de verordening en AMvB.

2.2.2 AMvB Ruimte (ontwerp)

Deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) bevat alle ruimtelijke beleidskaders van het Rijk en vormt een sluitstuk van rijkszijde van het nieuwe stelsel van ruimtelijke ordening. De AmvB Ruimte bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainport ontwikkeling van Rotterdam, en de Waddenzee.

Tot 1 september 2009 kon een ieder zienswijze op het ontwerp kenbaar maken. De inwerkingtreding van de AmvB Ruimte is voorzien in 2011.

2.2.3 Structuurvisie Randstad 2040 (2008)

Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met bestuurders van de Randstad een structuurvisie Randstad 2040 opgesteld. Het kabinet heeft de structuurvisie op 5 september 2008 vastgesteld. De ambitie is om de Randstad tot een duurzame en concurrerende Europese topregio te ontwikkelen. Richting 2040 is er meer aandacht voor klimaatbestendigheid, groene gebieden, internationale topfuncties en de bereikbaarheid van steden.

Groenblauwe structuur
Op regionaal schaalniveau bestaat de uitdaging om door combinaties van water, natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken bij te dragen aan meer diversiteit in woon-, werk- en verblijfsmilieus. Binnen de grote groenblauwe delta kiest het kabinet voor een meer gedifferentieerde aanpak: bescherming (landschap, natuur) én ontwikkeling (combinaties van groen, rood en blauw) van de groenblauwe structuur

Tot 2040 moet er naar verwachting 500.000 woningen in de Randstad gerealiseerd worden. De verstedelijking vraagt om een goede en aantrekkelijke woonomgeving. Daarnaast wordt in de visie een groot tekort van toegankelijk recreatief groen bij de grote steden geconstateerd. Het kabinet kiest voor de ontwikkeling van een aantal 'metropolitane parken' nabij de grote steden. De parken zijn toegankelijke recreatieruimten voor de stedelingen en hebben een internationale allure. In een uitvoeringsalliantie worden naar geschikte locaties voor de metropolitane parken gezocht.

2.2.4 Conclusie

De ontwikkeling van Papendorp past binnen de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regionaal Structuurplan (RSP) (2005)

Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) heeft in 2005 een regionaal structuurplan (RSP) vastgesteld voor de periode 2005-2015 met een doorkijk naar 2030. Het RSP is opgesteld voor tien gemeenten: Bunnik, De Bilt, Driebergen-Rijsenburg, Houten, Maarssen, Nieuwegein, Utrecht, Vianen, IJsselstein en Zeist. Het plangebied beslaat het grondgebied van deze gemeenten.

Het geeft invulling aan de visie en ambities van de regio Utrecht op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling. Tegelijkertijd biedt het RSP het kader voor regionale afstemming. Het legt afspraken vast over regionale doelen en verdeling van programma's en projecten en is daarmee het integraal afwegingskader voor ruimtelijke keuzes. Bij het RSP worden uitvoeringsafspraken gemaakt met de gemeenten, voor bijvoorbeeld woningbouw en kantoren. In dit plan staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich in de planperiode moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het centrale thema voor het plan is beheerste dynamiek. De regionaal-economische structuur dient versterkt te worden met inachtneming van dit begrip. Verder moet invulling gegeven worden aan de positie van de regio in de Randstad uitgaande van haar unieke kwaliteiten en wordt er gestreefd naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht.

2.4 Provinciaal Beleid

2.4.1 Streekplan Provincie Utrecht 2005-2015 (2004)

Het Streekplan is vanwege de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 beleidsneutraal omgezet in de provinciale Structuurvisie. De provincie geeft in dit streekplan aan dat het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel is ingegeven door het principe van beheerste groei. Gedeputeerde Staten willen zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk vermijden. Ook willen zij de contrastwerking tussen stad en land versterken. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren.

De Utrechtse bedrijventerreinen vervullen een regionale opvangfunctie, maar ze hebben ook een functie voor de minder plaatsgebonden bedrijven uit het deelgebied West-Utrecht. De stad Utrecht beschikt over voldoende resterende capaciteit voor zowel kantoren als bedrijven. In het streekplan is een vestigingsbeleid opgenomen. Het plangebied is niet opgenomen op de streekplankaart 'Vestigingsmilieus'. Ten aanzien van het bedrijventerrein is aannemelijk dat het een algemeen vestigingsmilieu betreft, aan de rand van de stad. Dit betekent dat lichtere bedrijfsvormen uit de milieucategorieën 2 en 3 en in specifieke gevallen categorie 4 zich er zouden kunnen vestigen. Mengen met andere functies dient beperkt te blijven tot detailhandel in volumineuze goederen (zoals auto's, boten, caravans en bouwmarkten) die in het stedelijk gebied moeilijk inpasbaar zijn. Mengen met wonen is uitgesloten; dit geldt ook voor bedrijfswoningen. Kantoren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf zijn toegestaan tot 50% van het bedrijfsvloeroppervlak en tot een maximum van 2.000 m².

2.4.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Het doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Provinciale Staten hebben op 21 september 2009 de verordening vastgesteld.

In de provinciale verordening wordt het bedrijventerrein Papendorp aangegeven als vestigingsmilieu voor specifieke kantoren en kantoorachtige bedrijven met een bovenregionale uitstraling en functie. Op dit soort bedrijventerreinen zijn andere functies zoals een hotel toegestaan. Het milieu is geschikt voor bedrijven waar bereikbaarheid per auto belangrijk is en die daardoor niet passen binnen een nationaal of regionaal stedelijk niveau.

Ontsluiting per (hoogwaardig) openbaar vervoer is noodzakelijk, tevens mag bij bedrijventerreinen aan de rand van de stad een goede fietsverbinding eveneens niet ontbreken. Parkeren dient inpandig dan wel ondergronds te gebeuren, de mogelijkheden voor intensief ruimtegebruik dienen optimaal te worden benut.

2.4.3 Waterhuishoudingsplan Provincie Utrecht, 2004

Het Waterhuishoudingsplan Provincie Utrecht, 2004, beschrijft het provinciaal waterbeleid, het plan integreert recente ontwikkelingen in het waterbeleid (WB21 en KRW). Het hoofddoel van dit plan is 'een veilig en bewoonbaar land hebben en in stand houden, streven naar gezonde en veerkrachtige watersystemen en een duurzaam gebruik van water voor mens en natuur'. Onder duurzaam waterbeheer wordt verstaan:

  • eventuele knelpunten worden niet afgewenteld;
  • technische maatregelen worden zo min mogelijk gebruikt;
  • maatregelen voor wateroverlast worden geselecteerd volgens de voorkeursvolgorde: vasthouden-bergen-afvoeren;
  • maatregelen worden gekozen op basis van integrale afwegingen;
  • meervoudig ruimtegebruik is het belangrijkste concept om ruimte voor water te vinden.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)

De Structuurvisie Utrecht wordt hier vanwege het belang voor de stad uitgebreider aangehaald. In de gemeentelijke Structuurvisie Utrecht (2015-2030) is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting van Utrecht beschreven. Utrecht is de stad met drie kernkwaliteiten, welke in de structuurvisie zijn uitgewerkt in de drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen. Papendorp valt binnen het perspectief De Markt.

Binnentuin
Het perspectief De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken. Doelstellingen binnen het perspectief De Binnentuin zijn:

  • het creëren van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
  • het zorg dragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.

Het Podium
Het perspectief Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie. Doelstellingen binnen het perspectief Het Podium zijn:

  • het versterken van de landelijke identiteit van Utrecht als ontmoetingsstad;
  • het bijdragen aan de culturele vitaliteit van de stad;
  • het versterken van de functionele relatie van de stad met de regio op het gebied van cultuur, onderwijs, voorzieningen en recreatie;
  • het ontwikkelen van een (bijbehorend) uitnodigend stedelijk milieu.


De Markt
Het perspectief De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als Randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving. Doelstellingen binnen het perspectief De Markt zijn:

  • het stimuleren van de economische vitaliteit in Utrecht in stedelijke, regionale en landelijke context;
  • de herkenbaarheid van de kernkwaliteit vergroten door onder andere het ontwikkelen van een (bijbehorend) hoogstedelijk milieu.


Het perspectief De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als Randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op economische groei. Voorwaarde is dat de ontwikkelingslocaties in De Markt aansluiten op de netwerken van de Randstad.

De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015. De Rijksweg A2 vormt bij De Markt de centrale ontwikkelingsas, zodat de oude stadsrand zich kan ontwikkelen tot binnenstedelijk gebied. Papendorp ligt in de middenzone van deze ontwikkelingsas en krijgt een veel stedelijker karakter. In het ontwikkelingsbeeld voor 2015 wordt op de Zuidrand, waar Papendorp ook onder valt, ingezet op een lage dichtheid met een hoogstedelijk werkmilieu, een hoogwaardige kwaliteit met intensieve bebouwing, architectonische vormgeving van de openbare ruimte en nadruk op ov-ontsluiting.

Papendorp is een van de locaties die wordt genoemd als een locatie met vele mogelijkheden waar ingezet kan worden op diverse fronten. Daarnaast kan de ontwikkeling van Papendorp ook zorgen voor een positieve spin-off voor de omliggende gebieden, zoals Kanaleneiland. Op de Zuidrand, waar Papendorp ook onder valt, wordt ingezet op een lage dichtheid met een hoogstedelijke werkmilieu en een hoogwaardige kwaliteit.

2.5.2 Ruimtelijk beleid

Wat betreft de Hoogbouwvisie (2005) en de Welstandsnota (2004) moet rekening worden gehouden met de volgende uitgangspunten:

  • in het plangebied is de basismaat 15-30 meter. Er zijn (al dan niet) gegroepeerde accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. De stroken langs de Orteliuslaan, Bevrijdingslaan en langs het Amsterdam-Rijnkanaal behoren tot het zoekgebied waar incidenteel accenten van 60 tot 80 meter kunnen worden geplaatst. Waarbij voor de beoordeling van de wenselijkheid van die accenten een beoordelingskader is opgesteld;
  • in het plangebied geldt een 'respect'-regime voor welstand. Er is een vastgesteld Stedenbouwkundig Plan (zie lokaal beleid en hoofdstuk 4) waarin het gewenste ruimtelijk en architectonische beeld van de wijk voor een groot deel in detail is vastgelegd.

2.5.3 Economisch beleid

Uitgangspunt van het economisch beleid is het behouden en versterken van de relatief sterke economische positie die de stad Utrecht inneemt. Talent vasthouden en kansen geven aan perspectiefrijke ondernemingen. In het Economisch Profiel Utrecht 2010: ontmoetingsplaats voor talent zijn deze ambities neergelegd. De gedetailleerde uitwerkingen zijn weergegeven in respectievelijk het ontwikkelingskader bedrijventerreinen 2006-2020 en het Afsprakenkader kantoorontwikkelingen 2008-2015 en in specifiek beleid voor leisure, horeca, hotels en detailhandel.

Papendorp (deelgebied Nieuwerijn) is in het Ontwikkelingskader bedrijventerreinen aangewezen als hoogwaardig bedrijventerrein, een eersteklas bedrijvenpark dat zich richt op de bovenkant van de markt. Een segment dat concurreert met andere grote steden, dus op nationaal niveau. Aan beeldkwaliteit en architectuur worden hoge eisen gesteld. Het programma is gericht op bedrijven in handel en productie (modern gemengd), maar ook op bedrijven met een relatief grote kantoorcomponent (t/m 70%).

In het Afsprakenkader kantoorontwikkelingen 2008-2015 (2008) zijn de hoofdlijnen en bindende afspraken vastgelegd voor de ontwikkeling van kantoren in de stad Utrecht. De afspraken zijn in regionaal verband gemaakt. Utrecht kiest ervoor het volledige aangeboden kantorenprogramma op plaatsen in de stad te ontwikkelen, namelijk het Stationsgebied, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp.

Het Afsprakenkader kantoorontwikkelingen wordt momenteel geactualiseerd en hiertoe is het Concept Kantorenstrategie 2011 opgesteld. Het college heeft in oktober 2011 dit concept vrijgegeven.

Om de kantorenmarkt in Utrecht gezond te houden, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten selectiever nieuwe kavels uit te geven. De focus is gericht op behoud van een gezonde markt voor de bestaande kantoren en op transformatie van leegstaande gebouwen.

Het college wil een mix van maatregelen om de leegstand aan te pakken. De nadruk ligt daarbij op transformatie van leegstaande panden, op samenwerking met marktpartijen en op kwaliteitsverbetering van bestaande locaties. Dat is nodig om huurders aan te trekken en te behouden. Ook levert acquisitie een bijdrage aan het tegengaan van leegstand.

Het college wil kritisch selecteren waar de komende jaren kantoorbouw mag plaatsvinden. De drie belangrijkste prioritaire locaties hebben elk hun eigen profiel:

• Het Stationsgebied als grootstedelijke locatie;
• De strook langs de Rijksweg A2 in Leidsche Rijn Centrum, bij het nieuwe NS-station;
• Het zuidelijke deel van Papendorp voor middelgrote kantoren.

Een groot deel van het nieuwbouwprogramma in Leidsche Rijn Centrum zal om deze reden worden afgestemd, gefaseerd en geprioriteerd. Zie verder 4.3.11.

In Papendorp wordt verder ingezet op een hoogwaardig ontwikkelingsmilieu, met bijbehorende voorzieningen en bijbehorende ruimtelijke kwaliteit. Papendorp richt zich voornamelijk op de zakelijke, publieke en ICT-dienstverlening. Wat betreft detailhandel wordt in het gemeentelijk beleid gekozen voor concentratie in wijkwinkelcentra en buurtwinkelcentra. Dit betekent dat vestiging in het plangebied niet voorzien is, behoudens enkele commerciële voorzieningen aan het Taatsenplein.

Wat betreft hotel- en horecavoorzieningen voorziet het hotelbeleid in de mogelijkheid tot de ontwikkeling van meerdere hotels.

2.5.4 Verkeersbeleid

In het GVVP is een onderscheid gemaakt tussen een hoofdstructuur die de stad als geheel bereikbaar maakt en die is vastgelegd in het GVVP en wijkontsluitingswegen voor de aansluitingen van de wijken op de hoofdstructuur. In het GVVP is Papendorp aangeduid als kerngebied 'regionale kantoorfunctie' waarbij een goede autobereikbaarheid via de hoofdstructuur een voorwaarde is. De bereikbaarheid wordt verbeterd door aanleg van een viaduct over de Rijksweg A2 waardoor Papendorp verbonden wordt met Leidsche Rijn. Voor de fietsbereikbaarheid is in het GVVP een hoofdfietsnetwerk 2015 gedefinieerd waarin een gewenste hoofdfietsroute over de Orteliuslaan loopt.

Er is een Notitie parkeernomen vastgesteld (2004, respectievelijk 2008) waarin het uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein dient te worden opgelost, bij voorkeur ondergronds.

2.5.5 Groen en water

Een deel van het plangebied valt binnen de ambitie van het Groenstructuurplan 'zuidelijk deel van het Amsterdam-Rijnkanaal vergroenen', dit is nader uitgewerkt in de visie ARK-Zone.

Eén van de doelstellingen van het bomenbeleid is behoud en versterking van de bomenstructuur op stadslanen. Waarbij de oprit naar de Prins Clausbrug, de verbinding met de bestaande stad, is aangeduid als zo'n structurerende stadslaan die kan bijdragen aan een samenhangende en dragende boomstructuur in de stad.

2.5.6 Monumenten en cultuurhistorie

Het gemeentelijk monumentenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: het stimuleren van restauratie en onderhoud van de beschermde monumenten; het gebruikmaken van de cultuurhistorische waarden bij het maken van ruimtelijke plannen in de stad (en als integraal onderdeel van de besluitvorming); het beheer van de archeologische ondergrond en de bekostiging van archeologisch onderzoek.

In 1995 is de Cultuurhistorische Effectrapportage Leidsche Rijn opgesteld (gemeente Utrecht, 1995), waarin op de Cultuurhistorische waarderingskaart wordt aangegeven dat polder Papendorp onderdeel uitmaakt van een 'minder belangrijk' gebied. In dergelijke gebieden zijn geen te beschermen structuren aangetroffen en zijn geen elementen aanwezig die kunnen worden gebruikt bij planvorming. Ook op de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het bestemmingsplangebied de aanduiding 'lage trefkans'. Zie verder hoofdstuk 5.8 van dit bestemmingsplan.

2.5.7 Gemeentelijke beleidskaders

2.6 Conclusies


Voor Papendorp kunnen uit het relevante beleid de volgende conclusies getrokken worden:

  • In de meeste beleidskaders wordt de ontwikkeling van Papendorp als kantorenlocatie, omzoomd door een hoogwaardig gemengd werkgebied. In het regionaal beleid wordt de voorkeur gegeven aan meer logistieke functies, maar gezien de marktontwikkelingen is er in het gemeentelijke beleid een nuancering aangebracht naar meer hoogwaardig gemengd bedrijventerrein; bij de planontwikkeling moet rekening worden gehouden met het locatiebeleid van de provincie, waarin voor Papendorp wordt aangegeven dat bedrijven met omvangrijke goederenstromen en/of verkeersaantrekkende werking ruimte wordt geboden;
  • de ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan bij de uitgangspunten van het streekplan en het RSP, namelijk het versterken van de kantoor- en bedrijfsfunctie binnenstedelijk. De gekozen verhouding tussen kantoren en bedrijvigheid op Papendorp is in lijn met het locatiebeleid en de ambities die genoemd zijn in de ontwikkelingsvisie. De, in het RSP voorgestelde, procentuele verdeling naar kantoor- en bedrijfsfunctie per locatie wordt echter niet gehaald;
  • vanuit het economisch beleid moet in dit bestemmingsplan de afspraken voor kantorenprogramma, zoals overeengekomen met de buurgemeenten verzameld in het BRU, overgenomen worden. Er zijn afspraken over het maximumkantooroppervlak en over de locaties. Papendorp is hier één van;
  • voor het westelijke deel van Papendorp, een deel van Nieuwerijn en De Cope, is gekozen voor een hoogwaardig bedrijventerrein; met per kavel een maximum aan kantoorbebouwing;
  • vanuit de afspraken die gemaakt zijn met de hinderveroorzakende bedrijven ten noorden van dit plangebied zal er een geluidszone op de plankaart aangeduid worden;
  • hoogbouw mag tot 30 meter, voor accenten is een toetsingskader ontwikkeld;
  • een aantal hotels zijn mogelijk binnen het plangebied;
  • parkeren moet op eigen terrein worden opgelost.

Hoofdstuk 3 Huidige Situatie

3.1 Historische Context

Rond 1900 was de Papendorp een polder aan de rand van Utrecht en werd van de stad gescheiden door het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat is in de jaren daarna nauwelijks veranderd. De Polder Papendorp werd door de komst van de Rijkswegen A2 en A12 verder geïsoleerd. Papendorp was een polder met een landelijke uitstraling. Het gebied was in gebruik als grasland, dat werd doorsneden door sloten en dijken, met soms knotwilgen. Slechts de noordelijke punt ontwikkelde zich tot bedrijventerrein. Dit gedeelte valt niet binnen dit bestemmingsplan.

3.2 Ruimtelijke Structuur

Papendorp wordt ingeklemd tussen twee grote woongebieden. Aan de oostzijde ligt de stad Utrecht, met de wijk Kanaleneiland. Aan de westzijde ligt de woonwijk Leidsche Rijn. Daarnaast wordt het plangebied ingeklemd door de grote infrastructurele lijnen Rijkswegen A2 en A12, de Ds. Martin Luther Kinglaan en het Amsterdam-Rijnkanaal. Door de breedte van deze vervoersassen ligt het gebied enigszins geïsoleerd.

De structuur van Papendorp wordt gekenmerkt door de lange lijnen in het plangebied. De sloten en de dijken die voor de polder zo kenmerkend zijn, zijn in het stedenbouwkundig plan overgenomen. De Groenewoudsedijk is, ook na de ontwikkelingen, voor een deel blijven liggen. Ook De Taatsendijk is een belangrijk structurerend element in Papendorp. De lange noord-zuidlijnen die van oudsher in het gebied aanwezig zijn, blijven ook na ontwikkeling zichtbaar in het gebied.

3.3 Functionele Structuur

Papendorp heeft van oudsher een agrarische functie. Naast de weilanden, kende het gebied ook nog een aantal bedrijven. Sinds 1999 ondergaat Papendorp een transformatie van agrarische gronden naar een bedrijven- en kantorengebied. Binnen het plangebied was alleen het terrein van Rijkswaterstaat toentertijd al aanwezig.

Op dit moment is het grootste gedeelte van het plangebied al ingericht voor kantoren en bedrijven. De nog te ontwikkelen kavels zijn bouwrijp gemaakt. In de planbeschrijving zal per deelgebied worden toegelicht wat de functies zijn.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan de ontwikkeling van Papendorp. Allereerst wordt kort ingegaan op de planvorming van Leidsche Rijn, waar Papendorp deel van uitmaakt. Daarna wordt de ontwikkeling Papendorp beschreven aan de hand van het Stedenbouwkundige Programma van Eisen (SPvE) en de twee Stedenbouwkundige Plannen (SP's): SP Papendorp-Noord en SP Papendorp-Zuid.

4.2 Leidsche Rijn

Leidsche Rijn is met 2.560 ha de grootste VINEX-locatie van Nederland. In 1994 is een start gemaakt met de ontwikkeling van een Masterplan voor het gebied Leidsche Rijn. Aan de locatie ligt de rijksnotitie Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) ten grondslag. De visie: 'Compact, duurzaamheid en identiteit' is de grondslag van het Masterplan Leidsche Rijn.

Leidsche Rijn is een grote uitleglocatie met verschillende functies. De belangrijkste zijn wonen (30.000 woningen), kantoren (740.000 m²) en voorzieningen (circa 300 ha). Papendorp is een van de vier concentratiegebieden voor werkgelegenheid, naast Papendorp zijn daarnaast de omgeving van het station Leidsche Rijn, langs de Rijksweg A2, Strijkviertel, De Wetering en deels Haarrijn aangewezen als concentratiegebied. Daarnaast is Papendorp samen met de omgeving van het station Leidsche Rijn een kantoorlocatie.

4.3 Papendorp

Papendorp kenmerkt zich door de aanwezigheid van lange lijnen en doorzichten. Daarnaast heeft Papendorp een duidelijk gemêleerd karakter met veel tegenstellingen binnen het gebied. Papendorp is stedenbouwkundig opgedeeld in vijf verschillende deelgebieden, deze deelgebieden hebben elk hun eigen karakter. Zo heeft De Taats, gelegen tussen de Orteliuslaan en de Mercatorlaan, een hoogstedelijk gebied met hoge dichtheden en weinig openbare ruimte. De Cope en Nieuwerijn hebben een campusopzet, waarbij grote en middelgrote kantoorlocaties in een groene omgeving staan. Daarbij vindt in deze gebieden een mix tussen bedrijven en kantoren plaats. Daarnaast is er nog een drietal kleinere gebieden te onderscheiden: de Vier Seizoenentuin, Groenewoud en het terrein van Rijkswaterstaat.

Daar tegenover staat het groene en ruime karakter langs de Rijkswegen A2 en A12. Tevens kenmerkt Papendorp zich door de grote waterpartij in het midden van het plangebied. Naast waterberging biedt het water ook een aantal doorzichten in het gebied wat de oriëntatie in het gebied vereenvoudigd. Centraal door Papendorp loopt de HOV-lijn, die de stad Utrecht verbindt met de rest van Leidsche Rijn.

4.3.1 SPvE Papendorp, SP Papendorp Noord en Zuid

Voor Papendorp zijn verschillende beleidsdocumenten opgesteld: in december 1999 het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Papendorp, het Stedenbouwkundig Plan (SP) Papendorp-Zuid (januari 1999) en het Stedenbouwkundig Plan Papendorp-Noord (april 2001). De twee SP's zijn zijn gewijzigd in 2010.

De uitgangspunten van het SPvE vormen de basis voor dit bestemmingsplan. Deze richten zich onder meer op de functies, de verkeersafwikkeling, de wenselijke stedenbouwkundige structuur en de historische context.

4.3.2 Plan van Aanpak groene impuls voor oevers Amsterdam-Rijnkanaal

Met de bouw van Leidsche Rijn ligt het Amsterdam-Rijnkanaal niet meer aan de grens van de stad, maar in het midden. De betekenis van het kanaal verandert door intensivering van commerciële activiteit in Leidsche Rijn Centrum en As Kanaleneiland. Van waterverkeersweg aan de rand van de stad naar een groenblauwe zone door het midden van de stad. Het Amsterdam-Rijnkanaal biedt de inwoners van Utrecht straks groene recreatieruimte en een langzame verkeersroute naar de groengebieden buiten de stad. Het Plan van Aanpak is op 12 juni 2007 door het college vastgesteld. Het plan bestaat uit verschillende projecten van klein (bewegwijzering) tot groot (herinrichting groenzone Kanaleneiland tot park). De uitvoering van de eerste projecten zijn in 2007 gestart. Papendorp valt onder de ambitie 'vergroenen zone zuid'. Door de ligging van Papendorp aan de Rijkswegen A2 en de A12 is het een toplocatie. Zeker de bereikbaarheid is een pluspunt, waardoor Papendorp een internationale uitstraling heeft, gepositioneerd midden in de Randstad en op minder dan een uur van de luchthaven Schiphol. Door deze toplocatie is Papendorp een locatie waar een hoog ambitieniveau bij past.

4.3.3 Totale programma Papendorp

Het programma voor Papendorp bestaat uit circa 340.000 m² bvo kantoorruimte en circa 25 hectare bedrijventerrein. Van de kantoorruimte is op dit moment circa 245.000 m² bvo gerealiseerd en van de bedrijventerreinen circa 18 hectare.

In het bestemmingsplan wordt tevens op een tweetal locaties hotelontwikkeling mogelijk gemaakt, aansluitend bij een tweetal concrete initiatieven vanuit de markt. Deze hotelontwikkeling past binnen het huidige hotelbeleid, geformuleerd in de beleidsnota 'A Room with a View':

  • binnen de stad Utrecht is ruimte voor uitbreiding van 1.000 kamers, niet zijnde locatiegebonden, zowel in nieuwbouw als binnen bestaande bouw;
  • binnen de toegestane hotelontwikkeling ligt de nadruk op de ontwikkeling van bijzondere hotelconcepten, zogenaamde 'experience hotels' en op low-budget hotels;
  • de hotelontwikkeling is mogelijk zolang de marktruimte dat toestaat.

4.3.4 Ontwikkelingen per deelgebied

Papendorp is opgedeeld in verschillende deelgebieden met elk hun eigen karakter:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-0601_0002.png"

Afbeelding 2: Deelgebieden in Papendorp

  1. 1. De Taats;
  2. 2. Nieuwerijn;
  3. 3. De Cope;
  4. 4. Vier Seizoenentuin;
  5. 5. Groenewoud;
  6. 6. Terrein Rijkswaterstaat.


Deze verschillende deelgebieden worden hieronder per gebied nader toegelicht.

4.3.5 De Taats

4.3.6 Nieuwerijn

Het deelgebied Nieuwerijn is gelegen tussen de Papendorpseweg, de Orteliuslaan en de Rijksweg A2. Net als in deelgebied De Cope is ook in Nieuwerijn gekozen voor een invulling volgens het campusmodel.

4.3.7 De Cope

Het deelgebied De Cope ligt aan weerszijden van de Papendorpseweg, nabij de afrit van Rijksweg A12. Het bestaat uit twee locaties, Noord en Zuid. In De Cope is sprake van een landschappelijke situatie waarin gebouwen uit elkaar staan met veel groen daartussen, een opzet die verwijst naar de opbouw van een campus. De Cope presenteert zich als een park met kantoorgebouwen, verstrooide bomengroepen in bloemenweides en gazon. Vanaf de toevoerwegen zijn verre doorzichten mogelijk en op de kop presenteren bedrijven zich aan de bezoeker en automobilist.

4.3.8 Vier Seizoenentuin

De Vier Seizoenentuin is een tuin, waarin de wisselingen van de seizoenen in beeld wordt gebracht. Het gebied markeert de zuidelijke afsluiting van De Taats en benadrukt de entree van het kantoren- en bedrijventerrein Papendorp. De tuin is op een dusdanige manier ingevuld dat de kopgevel van De Taats zichtbaar blijft vanaf de Papendorpseweg.

4.3.9 Groenewoud

Het programma van Groenewoud is erg divers: een voetbalvereniging, tennisvereniging, kinderdagverblijf, kantoorvilla's en een volkstuinenpark, dat hierheen is verplaatst na de uitbreiding van de Rijksweg A2. Door het niet ophogen van dit gedeelte van Papendorp heeft dit zijn karakteristieke polderslootjes met knotwilgen behouden.

Groenewoud heeft een kleinschalige opzet met tussen de volkstuintjes kleine kantoorvilla's van maximaal 1.000 m² bvo. Het parkeren voor de sportfaciliteiten en het tuinenpark vindt hoofdzakelijk op openbaar terrein plaats. In totaal is in Groenewoud voor circa 9.000 m² bvo aan kantoorruimte mogelijk.

4.3.10 Terrein Rijkswaterstaat

In de 'oksel' van de afslag van de Rijksweg A12 naar Nieuwegein en Papendorp ligt een terrein van Rijkswaterstaat ter grootte van 4 ha. Op dit terrein zijn het regiokantoor, de regionale wegsignalering, het Traffic Informatie Centrum, algemene opslagfaciliteiten en zoutopslag gevestigd.

4.3.11 Toekomstige ontwikkelingen kantoren en bedrijven en flexibillisering van functies

Papendorp geldt als een prime-locatie met hoge gebiedskwaliteit, waar vele nationale en internationale hoofdkantoren van bedrijven gevestigd zijn. Desondanks is er sprake van een enigszins eenzijdige samenstelling van functies in het gebied. Gevestigde bedrijven en potentiële vestigingskandidaten voor Papendorp, geven steeds meer aan dat ze behoefte hebben aan levendigheid en voorzieningen. Met voorzieningen gericht op zakelijke bezoekers en kantoormedewerkers kan de concurrentiepositie van Papendorp ten opzichte van centrumlocaties worden versterkt. Naast meer diversiteit en voorzieningen op werklocaties wil de stad ook de leegstand in kantoor- en bedrijfsgebouwen bestrijden.

In de Concept-Kantorenstrategie 2011 is het zuidelijk deel van Papendorp aangewezen als een van de drie belangrijkste prioritaire locaties. Hier is ruimte voor middelgrote kantoren. Voor het noordelijke deel van Papendorp geldt dat conform deze strategie het kantorenprogramma wordt afgestemd, geprioriteerd en gefaseerd. Het beleidsvoornemen in de Concept-Kantorenstrategie 2011 is om meer flexibiliteit te bieden in het gebruik van structureel leegstaande bedrijfsruimten en kantoorruimten op Papendorp. Hierbij wordt met name gedacht aan mogelijkheden tot transformatie naar de volgende functies: horeca, hotel, sport, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en zelfstandige congres- en vergaderfaciliteiten. Het omvormen van leegstaande bedrijfsruimten naar kantoorruimte of winkelruimte, of het omvormen van kantoorruimten naar bedrijfsruimte of winkelruimte is nadrukkelijk niet toegestaan.

De functies dienstverlening, zelfstandige congres- en vergaderfaciliteiten (in beperkte mate), sportvoorzieningen, horeca categorie B t/m D en hotels kunnen een belangrijke meerwaarde hebben voor Papendorp en werken niet belemmerend voor de bestaande functies in het gebied ten aanzien van verkeers- en parkeerdruk en milieuregels. Deze functies zijn dan ook rechtstreeks mogelijk gemaakt in de regels van dit bestemmingsplan.

De toevoeging van (zelfstandige) congres- en vergaderfaciliteiten kunnen Papendorp eveneens versterken. Deze functie kent in normale situaties ook een vergelijkbare verkeersaantrekkende werking als kantoren en bedrijven en zal in principe dus niet leiden tot extra verkeers- en parkeerdruk.

Een andere functie die geschikt is om de diversiteit in Papendorp te vergroten, zijn maatschappelijke voorzieningen. Maatschappelijke voorzieningen, zoals een kinderdagverblijf en voorzieningen ten behoeve van welzijn, zijn functies die ten dienste staan van de hoofdgebruikers van het gebied en daarom goed passen in het plangebied Papendorp.

Deze verruiming van functies ten behoeve van en/of ter ondersteuning van de al aanwezige functies, past goed bij het totaalconcept van Papendorp. Met deze verruiming van functies kan worden gezorgd voor een flexibeler gebruik van (structureel) leegstaande kantoor- en bedrijfsruimten in Papendorp, en tevens kan een verruiming van functies een belangrijke meerwaarde zijn voor de kwaliteit en diversiteit van het gebied.

4.3.12 Verkeer

4.3.13 Conclusie

Door de relatief geringe toename van het aantal verkeersbewegingen door de nieuwe ontwikkelingen in Papendorp, is de verkeersafwikkeling binnen het plangebied voldoende gewaarborgd en zijn geen grootschalige infrastructurele ingrepen noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In het bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. Dit hoofdstuk bevat een overzicht van de relevante milieuaspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd en van toepassing zijn bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.2 Geluidhinder

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object. De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:

  • bestemmingen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten als woningen, kinderdagverblijven en scholen;
  • bestemmingen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of 30 km-wegen);
  • reconstructie van wegen;
  • geluidsgezoneerde bedrijventerreinen.


Als één van bovenstaande situaties aan de orde is, dient er een akoestisch onderzoek te worden gedaan en als het nodig blijkt te zijn kan er Ontheffingen Hogere grenswaarde worden verleend. De Wet geluidhinder hanteert twee waarden:

  1. 1. De voorkeursgrenswaarde. Het streven is de geluidsbelasting onder dit niveau te houden waardoor ontwikkeling vanuit het gestelde in de Wet geluidhinder zonder meer mogelijk is. Alleen als voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden, mogen geluidsgevoelige objecten en terreinen aan hogere waarden dan de voorkeursgrenswaarde worden blootgesteld;
  2. 2. De maximale ontheffingswaarde. Dit is het maximale geluidsniveau waaraan, onder voorwaarden, geluidsgevoelige objecten en terreinen mogen worden blootgesteld.

5.2.1 Wegverkeerslawaai

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object. De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten als woningen en scholen;
  • bestemmingen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of 30 km/h-wegen);
  • reconstructie van wegen;
  • bestemmen of wijzigen van gezoneerde industrieterreinen.


Bij het realiseren van geluidsgevoelige functies binnen een zone van een weg, zal onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai moeten worden gedaan. De geluidbelasting op de gevel mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Indien dit niet het geval is, kan een hogere waarde procedure worden gevolgd waarbij de geluidbelasting in binnenstedelijke gebieden ten hoogste 58 dB mag bedragen. Een eventuele vrijstelling voor een hogere grenswaarde dient voor de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn verleend.

5.2.2 Spoorweglawaai

Het spoor ligt op zodanig grote afstand dat dit geen invloed heeft op de geluidskwaliteit binnen het plangebied. Het plangebied ligt buiten de wettelijke zones van de diverse spoorlijnen en vormt daarmee geen belemmeringen voor de realisatie van de voorgestane functies.

5.2.3 Industrielawaai

Ten noorden van het plangebied ligt het industrieterrein Hooggelegen. De meest bepalende bedrijven op dit terrein zijn de bedrijven Nedal Aluminium B.V. en Asfalt Centrale Utrecht v.o.f. De overige bedrijven liggen voornamelijk tussen deze twee bedrijven. Nedal ligt op het terrein ten noorden van de Ds. Martin Luther Kinglaan. Ten zuidoosten hiervan ligt het bedrijf Asfalt Centrale Utrecht v.o.f.

Nedal Aluminium B.V. en de Asfalt Centrale Utrecht v.o.f. zijn bedrijven zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Wet milieubeheer. Voor terreinen waar dergelijke inrichtingen toegestaan of aanwezig zijn, dient op grond van de Wet geluidhinder een zone industrielawaai te worden vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het equivalent geluidsniveau ten gevolge van bedrijven niet hoger dan 50 dB(A) mag zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-0601_0005.png"

Afbeelding 5: Zone industrielawaai

In afbeelding 5.1 is met de rode lijn aangegeven waar de buitenste begrenzing van de zone industrielawaai loopt. De zone grens die hoort bij het gezoneerde industrieterrein loopt door dit plangebied en wordt op de verbeelding (plankaart) van dit bestemmingsplan vastgelegd.

5.3 Milieuhinder Bedrijvigheid

5.3.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

5.3.2 Toelaatbaarheid in het gebied

Vanwege de beperkte kavelgrootte en de uitstraling die het bedrijventerrein moet krijgen, zijn op het terrein waar bedrijven middels een aanduiding mogelijk gemaakt zijn, slechts bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten toelaatbaar. Met de beoogde milieuzonering wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden (50 meter) ten opzichte van een rustige woonwijk. Door deze milieuzonering wordt de beoogde woningbouw in de omgeving milieutechnisch niet opnieuw beperkt, mocht de asfaltcentrale te zijner tijd vertrekken uit Leeuwesteyn Zuid.

Bedrijven die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken (inrichtingen die nader worden benoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit) worden op het bedrijventerrein in beginsel niet toegestaan. Dit geldt ook voor Bevi-inrichtingen (zie ook externe veiligheid) en bedrijven die in het kader van de milieuvergunningverlening mer-(beoordelings)plichtig zijn.

5.3.3 Afwijkingsbevoegdheid

De toelaatbaarheid zoals hierboven beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere milieucategorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. Burgemeester en wethouders kunnen gebruikmaken van een ontheffingsbevoegdheid in het geval dat hinderlijkheid van een specifiek bedrijf afwijkt van de LvB of wanneer de vestiging van een bedrijf uit een hogere milieucategorie wenselijk is om de ruimte op het bedrijventerrein intensiever te gebruiken. In de planregels zijn voorwaarden opgenomen waaraan een bedrijf moet voldoen wil het van deze ontheffing gebruikmaken.

5.3.4 Horeca en beperkte detailhandel

In het plangebied wordt ook horeca en beperkte detailhandel planologisch mogelijk gemaakt. De horeca en de detailhandel hebben met name een voorzienende functie voor de kantoren en is geconcentreerd aan het Taatsenplein. Een aparte horecavoorziening zal aan de waterpartij in deelgebied Nieuwerijn worden gerealiseerd.

De hinder als gevolg van horeca-activiteiten wordt gereguleerd met behulp van een Lijst van Horeca-activiteiten. In deze Lijst wordt onderscheid gemaakt in vier categorieën. In Papendorp worden horeca-activiteiten uit categorie D toegelaten. Een toelichting op de Lijst van Horeca-activiteiten is te vinden in de bijlagen bij de regels van dit bestemmingsplan.

5.3.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan kent geen gevoelige bestemmingen in de directe omgeving van bedrijfsbestemmingen en vormt daarmee geen belemmering voor bedrijven.

5.4 Geur

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk.

5.4.1 Onderzoek, resultaten en conclusie

Het naastgelegen bedrijf KWS-Asfaltcentrale kan op enige afstand geurhinder veroorzaken. Ook in het plangebied van dit bestemmingsplan kan dit worden waargenomen. Echter alleen voor gevoelige bestemmingen als woningen zijn richtlijnen met betrekking tot geuremissies van toepassing. Voor de bestemmingen in dit bestemmingsplan gelden geen beperkingen voor de geuremissie van bedrijven.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Kader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoeras. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

5.5.2 Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het Besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het Besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het Plaatsgebonden Risico rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het Groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het Groepsrisico in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het Groepsrisico (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Er zijn binnen noch buiten het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op het bestemmingsplan Papendorp.

5.5.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Het veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is verwoord in de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS), vervolg en samenvatting van de nota RNVGS. De circulaire geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes en geeft de normering aan voor Plaatsgebonden Risico en Groepsrisico. De normhoogte voor Plaatsgebonden risico bedraagt 10-6/jaar voor kwetsbare objecten.

Voor het Groepsrisico is een zogenaamde oriënterende waarde vastgesteld. Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoorts. Het is een oriënterende waarde omdat onder voorwaarden van deze waarde mag worden afgeweken.

Het Groepsrisico wordt per kilometer weglengte berekend. De geplande en reeds bestaande bebouwing is in beeld gebracht tot op een afstand van circa. 200 meter. Bebouwing buiten die afstand levert geen bijdrage aan het Groepsrisico bij de hier geldende vervoerssamenstelling met weinig toxische stoffen.

5.5.4 Vervoer gevaarlijke stoffen over het water

5.5.5 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

In de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor plaats.

5.5.6 Vervoer gevaarlijke stoffen via buisleidingen

In het plangebied zijn geen hoge druk aardgasleidingen aanwezig.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Kader

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt derhalve gevormd door de Wet milieubeheer en meer specifiek door de Wet luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof Toetsing van: Grenswaarde Geldig vanaf:
Stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³
40 µg/m³
01-08-2009
01-01-2015
uurgemiddelde concentratie max. 18 keer per kalenderjaar meer dan 300 µg/m³ 01-08-2009
Fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ 11-06-2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per kalender- jaar meer dan 50 µg/m³ 11-06-2011

Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit

Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet luchtkwaliteit behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wet Luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

5.6.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een samenwerkingsprogramma tussen Rijk, provincies en gemeenten, dat ertoe leidt dat Nederland tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit kan voldoen. Nederland heeft van de Europese Commissie uitstel gekregen van de huidige grenswaarden, omdat het NSL voldoende garandeert dat hiermee binnen de gestelde termijnen wél aan de grenswaarden kan worden voldaan. Nederland moet nu in juni 2011 aan de norm voor fijn stof (PM10) voldoen en op 1 januari 2015 aan de norm voor stikstofdioxide (NO2). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd van 5 jaar (tot augustus 2014).

5.6.3 Goede ruimtelijke ordening


In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

5.6.4 Uitgevoerde luchtbeoordeling

De bestemmingsplannen Kop van Leeuwesteyn Zuid en Papendorp maken deel uit van de in het NSL opgenomen ontwikkeling (onder NSL-projectnummer 1310) van het projectgebied 'Leidsche Rijn'. De ontwikkeling van Leidsche Rijn behelst de realisatie van 23.100 woningen, 581.000 m2 b.v.o. kantoren en voorzieningen, een P&R en 89,5 hectare netto bedrijfsterrein, alsmede de overkluizing van de A2. De in de beide bestemmingsplannen mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn opgenomen in de bovenstaande omschrijving.

Een afzonderlijke toets van de bestemmingsplannen Kop van Leeuwesteyn Zuid en Papendorp aan de Wet luchtkwaliteit is derhalve strikt genomen niet nodig. Op verzoek van de gemeente Utrecht zijn desalniettemin de consequenties voor de luchtkwaliteit vanwege de beide bestemmingsplannen gedetailleerd in kaart gebracht. Medio februari 2011 is een beoordeling van de luchtkwaliteit voor de bestemmingsplannen Kop van Leeuwesteyn Zuid en Papendorp opgesteld.

De consequenties voor de luchtkwaliteit van beide bestemmingsplannen zijn berekend op basis van het verkeersmodel VRU 2.0 UTR 2.1 en met CARII, versie 9. De conclusie van de geactualiseerde beoordeling van de luchtkwaliteit is dat in het plangebied geen grenswaarden uit de Wet milieubeheer worden overschreden.

5.6.5 Actualiteit uitgevoerde luchtbeoordeling

Na de uitvoering van de luchtkwaliteitsbeoordeling is een nieuwe versie van CARII, versie 10.0 verschenen, waarin de in maart 2011 gepubliceerde gegevens inzake grootschalige achtergrondconcentraties en emissiefactoren zijn verwerkt. Tevens is per 1 juli 2011 het verkeersmodel geactualiseerd en is een nieuwe versie van het verkeersmodel, versie VRU 2.0 UTR 2.2 verschenen. In het verkeersmodel VRU 2.0 UTR 2.2 zijn voor de jaren 2015 en 2020 de actuele inzichten inzake de planning van de ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen verwerkt.

Als gevolg van de stagnerende ontwikkeling in Papendorp zijn in het nieuwe verkeersmodel VRU 2.0 UTR 2.2 in de jaren 2015 en 2020 minder arbeidsplaatsen opgenomen dat in het verkeersmodel VRU 2.0 UTR 2.1 voor de jaren 2015 en 2020. Het betreft respectievelijk 4.231 en 2.900 arbeidsplaatsen minder in de jaren 2015 en 2020. In vergelijking met het in februari 2011 uitgevoerde luchtonderzoek (op basis van VRU 2.0 UTR 2.1) leidt dit voor het jaar 2015 op alle onderzochte wegen tot lagere intensiteiten. Dit geldt ook voor het jaar 2020 met uitzondering van de Mercatorlaan, waar op een gedeelte de intensiteit gering toeneemt.

In CARII, versie 10.0 zijn voor de jaren 2015 en 2020 lagere achtergrondconcentraties opgenomen dan in CARII, versie 9.0. Ook de 2011-emissiefactoren voor de jaren 2015 en 2020 zijn licht gedaald t.o.v. de 2010-emissiefactoren voor de jaren 2015 en 2020.

Op basis van de lagere verkeersintensiteiten, de lagere achtergrondconcentraties en de lagere emissiefactoren voor de jaren 2015 en 2020 kan worden geconcludeerd dat nieuwe luchtberekeningen tot dezelfde conclusie zouden leiden als de luchtberekeningen d.d. februari 2011. Er worden in het plangebied géén grenswaarden uit de Wet milieubeheer overschreden.

5.6.6 Conclusie

Primair kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan artikel 5.16 Wet milieubeheer lid 1onder d: de voorgenomen ontwikkeling past binnen en is genoemd in het NSL. Secundair kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan artikel 5.16 Wet milieubeheer lid 1 onder a: de bevoegdheden/ontwikkelingen leiden niet tot een overschrijding van de grenswaarden.

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn dan ook geen beperkingen voor de vaststelling en uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.7 Bodemkwaliteit

5.7.1 Kader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek (NEN5740) te worden verricht.

Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:

Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en calamiteiten op openbaar terrein.

Bodemsanering
Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten worden gesaneerd als er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de toekomstige bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Hiermee wordt een zo min mogelijke nazorg bereikt. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij gevallen van ernstige verontreiniging. Voor ontgraving en onttrekking of verplaatsing van ernstig verontreinigde grond en grondwater in gemeente Utrecht is een saneringsplan of een melding volgens het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) noodzakelijk, die moeten worden goedgekeurd door gemeente Utrecht.

Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe 'wat schoon is moet schoon blijven' en 'wat vies is mag niet viezer worden'. Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik. Hergebruik van licht verontreinigde grond bij onverdachte terreinen kan plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart (binnen de zone) en conform het bodembeheerplan.

Bij een omgevingsvergunning voor bouw of herinrichting is een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit bodemonderzoek moet aantonen of de locatie geschikt is voor de nieuwe functie en of er gebouwd mag worden. Bouwen op een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt zonder saneringsmaatregelen niet toegestaan. Bij grondwateronttrekkingen voor bijvoorbeeld bouwactiviteiten is het verder van belang om te weten of er in de invloedssfeer van de onttrekking een verontreiniging in het grondwater aanwezig is. In een saneringsplan moeten hiervoor voldoende monitoring en tegenmaatregelen worden beschreven. Er zijn ten aanzien van het aspect bodem en water ook andere procedures voor vergunningverlening of melding van toepassing: grondwateronttrekking en infiltratie (Provincie Utrecht), lozing (verontreinigd) water op oppervlaktewater (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden), lozing (verontreinigd) water op riool (Dienst Stadswerken, gemeente Utrecht) enzovoorts.

5.7.2 Onderzoek, resultaten en conclusie

Op basis van de bodemkwaliteitskaart Leidsche Rijn van 2007 is het noordelijk deel van Papendorp ingedeeld als bedrijvengebied en het zuidelijk deel als buitengebied Papendorp. De achtergrondkwaliteit in de toplaag in het bedrijvengebied is licht verontreinigd. In het buitengebied is de bovenste meter schoon.

Op basis van historische gegevens uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente is bekend dat er in het plangebied een glastuinbouwbedrijf aanwezig is geweest. Verspreid over het hele plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd voor bouwvergunningen, Vinex-locaties (uitkeuringsonderzoeken) en grondtransacties. In het algemeen is hierbij geen ernstige verontreiniging aanwezig. Op enkele plaatsen is een geval van ernstige bodemverontreiniging gesaneerd. Informatie over historische gegevens en uitgevoerde bodemonderzoeken is te raadplegen via de website www.utrecht.nl/milieu/bodem.

Bij een omgevingsvergunning kan mogelijk gebruik worden gemaakt van bekende, recente uitkeuringsonderzoeken of andere bodemonderzoeken. Indien dit niet kan moet alsnog een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal en aan de noordkant van de A12 is in het diepere grondwater een omvangrijke verontreiniging met vluchtige gechloreerde verbindingen (VOCl) aanwezig, die afkomstig is van de Jutfaseweg. Bij een grondwateronttrekking in Papendorp voor bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden of aanleg van een bodemenergiesysteem (WKO) moet nader geverifiëerd worden of er beïnvloeding optreedt op verspreiding van deze verontreiniging en of er tegenmaatregelen noodzakelijk zijn.

5.8 Archeologie

Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Voor dit gebied in Leidsche Rijn geldt een archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding 4). Voor deze locaties geldt een onderzoeksplicht en een aanlegvergunningsstelsel en gelden in beginsel bouwregels bij elke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-0601_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-0601_0007.png"

Afbeelding 6: Uitsnede plangebied uit de Waardenkaart Archeologie

Voor gebieden van hoge en lage archeologische verwachting geldt vanaf november 2008 beleid dat wordt beschreven in de 'Nota archeologiebeleid Gemeente Utrecht november 2008' . Dit beleid is mede gebaseerd op de recent herziene Monumentenwet (de herziening wordt ook wel de Wet op de Archeologische Monumentenzorg genoemd).

5.8.1 Verordening op de archeologische monumentenzorg

Op grond van het Verdrag van Malta dat vertaald is in hoofdstuk V van de Monumentenwet 1988 zijn gemeenten verplicht om het archeologisch erfgoed te beschermen. De wet biedt de mogelijkheid om een verordening vast te stellen en om de bescherming via bestemmingsplannen te regelen. Het is mogelijk om beide wegen te bewandelen. Gezien de complicaties die optreden bij het beschermen van het archeologisch erfgoed in bestemmingsplannen, is gekozen voor een verordening, en voor een verwijzing daarnaar in bestemmingsplannen.

In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In het bestemmingsplan wordt, wanneer sprake is van archeologische waarden of verwachting een arcering opgenomen op de kaart (verbeelding) met de bestemming Waarde- archeologisch. In de regels wordt in deze dubbelbestemming opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. In een specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Het bestemmingsplan houdt op deze manier rekening met de archeologische waarden en verwachting, terwijl in strijd handelen met de specifieke gebruiksregel een economisch delict is.

Hoofdstuk V van de Monumentenwet 1988 (artikel 38 en verder) regelt de archeologische monumentenzorg. De wetgever heeft voor de bescherming van het archeologische erfgoed de gemeente de bevoegdheden toegekend waarmee onderzoek afgedwongen kan worden bij verstoring van de grond en waarmee eisen aan dat onderzoek gesteld kunnen worden.

5.8.2 Archeologie in Papendorp

De gebieden met een hoge archeologische waarden bevatten aangetoonde archeologisch sporen waarbij geldt dat bij verstoring van deze waarden een archeologievergunning moet worden aangevraagd. In de buurt van Papendorp (ten noorden) ligt een dergelijk 'rood gebied'. Het betreft de resten van een zogeheten wip-watermolen. De funderingen hiervan zijn in 2002 bij een archeologische waarneming vastgesteld. De resten zijn, in afwachting van de planvorming, na ontdekking afgedekt.

Papendorp ligt voor een deel op de stroomrug van de Rijn en op zogeheten crevassegeulen en afzettingen. Deze wat hoger gelegen gronden blijken van oudsher een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bewoning te zijn en leiden. Dit heeft mede geleid tot de conclusie dat op grond van de Waardenkaart archeologie (delen van) Papendorp is bestempeld tot een gebied met een archeologische verwachting (groen gebied). Tot nu toe zijn echter geen vindplaatsen in deelgebied Papendorp bekend. Door de ervaring elders in Leidsche Rijn blijkt dat er bij dergelijke gebieden kans is op het aantreffen van archeologische waarden. Bij ontwikkelingen > 1.000 m2 zal dan ook een archeologievergunning moeten worden aangevraagd.

5.8.3 Conclusie

De gebieden met archeologische verwachtingen (groene gebieden) in het plangebied worden beschermd via het vergunningenstelsel in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de specifieke gebruiksregel in het bestemmingsplan.

5.9 Flora En Fauna

Het plangebied vormt geen onderdeel van, of is gesitueerd in de nabijheid van natuur- of groengebieden met een beschermde status, zoals speciale beschermingszones uit de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn, staats- of beschermde natuurmonumenten en Relatienotagebieden. Provinciale ecologische verbindingszones ontbreken eveneens. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische infrastructuur Leidsche Rijn (Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht, 1999).

In het groenstructuurprogramma van de gemeente is de oever langs het Amsterdam Rijnkanaal aangewezen als groene verbindingszone en is het wenselijk dat er ook een oost-west groene verbinding komt naar Leidsche Rijn. In het bestemmingsplan is deze groene verbindingszone bestemd als 'groen'.

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfsplaats. Hiertoe is recent een quickscan uitgevoerd. Het onderzoek heeft wat betreft de te beschermen soorten in het volgende geresulteerd.

5.9.1 Onderzoek en resultaten

In 2008/2009 is een quick scan uitgevoerd naar het voorkomen van eventueel beschermde flora en fauna (Quick scan flora en fauna: Onderzoek naar beschermde natuurwaarden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. IJzerman advies rapportnummer 2008143b. januari 2009)

De locatie kan worden gekenmerkt als zeer voedselrijke, verstoorde gebruiksgrond. Langs de sloten en waterlopen groeit riet. Er zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen en die worden op basis van bekende verspreidingsgegevens ook niet verwacht. Beschermde fauna is ook niet waargenomen.

De meer natuurlijke sloten en watergangen in het plangebied kunnen mogelijk worden gebruikt doorbeschermde vissoorten als kleine modderkruiper en bittervoorn. Een aantal sloten is qua structuur nog onaangetast en vanuit de omgeving zijn deze soorten bekend. Om te kunnen vaststellen of het plangebied door bittervoorn in gebruik is, is onderzoek met schepnet noodzakelijk in de periode tussen april en half oktober. Bij eventuele bouwactiviteiten waarbij de bestaande sloten niet worden gehandhaafd zal dit t.z.t. moeten plaatsvinden.

Vleermuizen zijn alleen foeragerend aangetroffen

In de groenstructuren die in de planlocatie liggen, zullen zeker vogels tot broeden komen. Bij eventuele kap dient men rekening te houden met broedvogels. De meeste vogels broeden tussen 15 maart tot 15 juli. Aangeraden wordt de eventuele kapwerkzaamheden buiten deze periode uit te voeren.

5.9.2 Conclusie

Dit bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen door planologische gebiedsbescherming op basis van natuurwetgeving. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

In geval van demping van, of werkzaamheden aan de sloten dient een veldonderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van de kleine modderkruiper en de bittervoorn. Als uit het veldonderzoek blijkt dat de soorten aanwezig zijn, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen.

Vleermuizen zijn enkel foeragerend aangetroffen, het gaat hier echter niet om primair foerageergebied, zodat er geen sprake is van strijdigheid met de Flora- en faunawet. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Flora- en faunawet niet plaatsvinden. De Flora- en faunawet zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

5.10 Water

5.10.1 Aanleiding

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing: een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.


De Waterparagraaf is een verplicht onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing van een ontwikkeling en vormt een wezenlijk element in het gehele watertoetsproces. Het fungeert als een instrument waarin de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan inzichtelijk worden gemaakt, de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar worden vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder wordt opgenomen. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

5.10.2 Beleidskader

In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoerengescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan 2009-2015, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet, etc;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Provinciaal Waterplan Utrecht 2010-1015,
  • Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc;
  • Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010 [1];
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur [2].


[1] De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010 en binnenkort in het Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

[2] Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de Keur.

5.10.3 Inleiding

Door de gemeente Utrecht (Stadsontwikkeling) is onderhavig bestemmingsplan voor Papendorp opgesteld. Papendorp is een moderne en duurzame kantoren- en bedrijvenlocatie en onderdeel van Leidsche Rijn. Papendorp is opgesplitst in Papendorp Noord en Papendorp-Zuid. Papendorp-Zuid is al grotendeels op basis van een uitwerkingsplan gerealiseerd, voor dit deel heeft het bestemmingsplan een conserverend karakter. Papendorp-Noord is nog in ontwikkeling, voor een groot aantal locaties is al vrijstellingsprocedures op grond van artikel 19 WRO (oud) gevoerd. De overige ontwikkelingslocaties worden via dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Voor Papendorp-Noord heeft dit bestemmingsplan een ontwikkelingsgericht karakter.

5.10.4 Oppervlaktewater

Structuur

Door de grootschalige aanleg van kantorenlocatie Papendorp is de volledige oorspronkelijke slagenstructuur (kenmerkend voor een veenweidegebied en polderlandschap) verloren gegaan. Bij het bouwrijp maken zijn alle west-oostelijk georiënteerde poldersloten gedempt en is een geheel nieuw watersysteem aangelegd (zie bijlage A en D). De contouren van de bestaande peilgebieden zijn door de aanpassing van het watersysteem verschoven, het peilbeheer is hierbij optimaal afgestemd op de nieuwe functie en inrichting.

Aan de oostzijde van Papendorp bevindt zich het Amsterdam-Rijnkanaal, een belangrijke scheepvaartverbinding. Aan de west- en zuidzijde is met de verbreding van de Rijksweg A2 langs de Rijksweg A2 en de verbindingsweg Rijksweg A2/12 een nieuwe bermsloot aangelegd. Voor het compenseren van de enorme toename aan verhard, afvoerend oppervlak is een centrale waterplas van circa 3 ha groot gegraven.

Een randvoorwaarde en ordenend element bij de ontwikkeling van het watersysteem Papendorp was de aanwezigheid van de Rijnkennemer drinkwaterleiding (zie bijlage A en B) aan de zuidkant van het plangebied. Om de watergangen aan weerszijden van deze fysieke barrière te verbinden, zijn verschillende sifons aangelegd (zie bijlage E).

Beheer

Het bevoegd gezag van het oppervlaktewater in het plangebied berust bij een aantal instanties (zie afbeelding 4): Rijkswaterstaat heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het Amsterdam-Rijnkanaal (blauwe arcering). De watergang (bermsloot) langs de Rijksweg A2 en de verbindingsweg Rijksweg A2/A12 is in beheer bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden - HDSR (paarse arcering). De verantwoordelijkheid voor de centrale waterpartij ligt bij Projectbureau Leidsche Rijn - PBLR (groene arcering). De overige watergangen in Papendorp (deelgebied Groenewoud/De Cope) zijn in regulier beheer bij de gemeente Utrecht (gele en groene arcering).

Het gehele plangebied Papendorp is onderdeel van het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR), dit waterschap is verantwoordelijk voor het functioneel kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. Om het goed functioneren van de waterhuishouding te kunnen waarborgen, voert het waterschap onderhoudstaken uit en toetst of bij de aanleg van werken ter plaatse van oppervlaktewatergangen en in beschermingszones voldaan is aan algemene en specifieke criteria (zie paragraaf Keur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-0601_0008.png"

Afbeelding 4: Beheerderskaart watergangen Overvecht (bron: gemeente Utrecht, juni 2010)

De watergang langs de Rijksweg A2 en de verbindingsweg Rijksweg A2/A12 heeft de status van 'Overig primair of secundair water (geen KRW waterlichaam)'. Deze status is van belang voor de breedte van de beschermingszone die dient te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd (benodigde schouwstrook). De breedte van de beschermingszone aan weerszijden van watergangen is vastgelegd in de legger en bedraagt 5 meter voor primaire watergangen en 2 meter voor tertiaire watergangen.

Aan-afvoer

De in bijlage B toegevoegde kaart 'Watersysteem: Nieuwe polderpeilen ten behoeve van WVO-vergunningsaanvraag' (Gemeente Utrecht, IBU, status Definitief, datum 13-07-2000, versie C 23-03-2001) bied een overzicht van de peilgebieden en de stromingsrichting van het ingelaten water:

Het watersysteem Papendorp is onderverdeeld in 3 peilgebieden: Groenewoudsedijk met een streefpeil van NAP -0.40 m, Papendorp Noord/Zuid met een streefpeil van NAP -0.90 m en Leeuwensteijn (Bazaar, KWS, P+R Hooggelegen) met een streefpeil van NAP 0.00 m (zie bijlage B).

Groenewoudesdijk

De wateraanvoer naar peilgebied Groenewoudsedijk (NAP –0.40 m) vindt via een inlaatpunt (beweegbare stuw) in de Groenewoudsedijk en een sifon onder vrijverval plaats vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal (NAP –0.40 m). De waterafvoer geschied via 2 uitlaatpunten (stuwen) aan de oost en zuidzijde onder vrijverval naar peilgebied Papendorp Noord/Zuid (NAP -0.90 m).

Papendorp Noord/Zuid

Peilgebied Papendorp Noord/Zuid (NAP -0.90 m) ontvangt het overschot van peilgebied Groenewoudsedijk (NAP –0.40 m) onder vrijverval. De waterafvoer komt tot stand via een stuw/ gemaal (capaciteit 400 m3/u) en een duiker Ø1500 mm onder de A12 naar Polder Galecop (NAP -0.85/0.90 m).

Leeuwesteijn

De wateraanvoer naar peilgebied Leeuwensteijn (NAP 0.00 m) geschied via een gemaal nabij de Prins Clausbrug (capaciteit 360 m3/u) vanuit Peilgebied Papendorp Noord/Zuid (NAP –0.90 m). De waterafvoer verloopt via 3 stuwen aan de westzijde onder vrijverval naar peilgebied Papendorp Noord/Zuid (NAP -0.90 m).

Waterkeringen

De westelijke oever van het Amsterdam-Rijnkanaal is een 'niet direct kerende primaire waterkering'. Dit betekent dat alle werkzaamheden binnen 30 m uit de oever, afhankelijk van het soort werkzaamheden, melding- of vergunningsplichtig zijn.

5.10.5 Grondwater

Bodemgesteldheid

In het kader van de HOV-baan (tracé Z60) is ter plaatse van de Orteliuslaan/Taatsendijk bodemonderzoek verricht. Uit de boorprofielen blijkt dat de ondergrond voornamelijk uit zand bestaat met lokale heterogeniteiten van dikke pakketten klei en veen.

1WVP

Het langjarig grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. De meeste peilbuizen staan met het meetfilter in het eerste watervoerend pakket op circa 7 meter beneden maaiveld. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren.

Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen.

De gemiddelde, langjarig karakteristiek grondwaterstanden van het eerste watervoerend pakket (1WVP) zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de Grondwatercontourkaart Utrecht (Wareco, 26-03- 2008).

Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde grondwaterstanden verondersteld: droge periode = NAP -0.5 m, natte periode = NAP -0.4/-0.6 m en gemiddeld = NAP -0.4 m. De grondwaterstroming is noordoostelijk gericht, haaks op het Amsterdam-Rijnkanaal.

Freatisch

Het momentane freatisch grondwaterregime in de ondiepe ondergrond wordt beïnvloed door het peilbeheer in de aangrenzende watergangen. Afhankelijk van de voorafgaande weersgeschiedenis, de bodemgesteldheid en de interactie tussen het eerste watervoerend pakket en het freatisch pakket zal er sprake zijn van aanvulling / opbolling (natte periode) of van inzijging (droge periode).

Het Amsterdam-Rijnkanaal beinvloedt het regime en de stromingsrichting van het grondwater sterk. Deze regulering blijkt ook uit de gemiddelde kenmerkende grondwaterstanden: globaal nabij het streefpeil van dit oppervlaktewater (NAP -0.40 m).

Drinkwaterwingebied

Het plangebied ligt buiten de contourgrens van een beschermings- en aandachtsgebied van een drinkwaterwingebied. De ontwikkeling heeft geen invloed op het langjarig grondwaterregime.

Ontwateringsdiepte en drooglegging

Doordat een deel van het plangebied nog niet is ingericht als bedrijvenpark, varieert het huidige maaiveldverloop sterk. De ondergrond van Papendorp-Zuid is reeds bouwrijp gemaakt (opgehoogd), Papendorp-Noord is nog in ontwikkeling en dient nog bouwrijp gemaakt / opgehoogd te worden. De polder Leeuwensteijn, het gebied tussen de Prins Clausbrug en het KWS terrein, bevind zich nog in de oorspronkelijke staat en ligt samen met het KWS terrein een stuk lager.

De drooglegging, het niveauverschil tussen het laagste maaiveld en het gemiddelde oppervlaktewaterpeil, voldoet aan de formele droogleggingseis van de gemeente Utrecht van 1,0 m. Ook de ontwateringsdiepte, het niveauverschil tussen het maaiveld en de hoogste grondwaterstand, voldoet aan de formele minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m die de gemeente Utrecht voor bebouwd stedelijk gebied hanteert.

5.10.6 Bestaande en toekomstige situatie riolering

Type

Het plangebied is onderdeel van bemalingsgebied 23 (Papendorp). In het plangebied is in 2000 (ten zuiden van het Taatsenplein) riolering en in 2007 (ten noorden van het Taatsenplein) een verbeterd gescheiden stelsel (VGS) met twee hemelwaterstelsels aangelegd.

Principe

Het afvalwater wordt onder vrijverval afgevoerd naar het gemeentelijke rioolgemalen op de hoek Hondius / Janssoniuslaan en de Marinus van Tyruslaan / Orteliuslaan.

De daken zijn / worden op een 'schoon hemelwaterstelsel' en de rijbanen op een 'vuil hemelwaterstelsel' aangesloten. Het schone hemelwater van de daken wordt rechtstreeks naar het oppervlaktewater getransporteerd (afgekoppeld) en het vuile water van de rijbanen wordt bij normale neerslagcondities afgevoerd naar de rioolgemalen. Bij hevige neerslag wordt de 'first flush' naar de rwzi afgevoerd en het overschot via overstorten op nabijgelegen watergangen geloosd.

Afvoerend oppervlak

De grondslag voor de bepaling van het afvoerend oppervlak vormen de kaarten 'Oppervlakteberekening Papendorp' (Gemeente Utrecht, PBLR, datum 15-07-2010) en 'Oppervlaktes in Papendorp' (Gemeente Utrecht, PBLR, datum 18-06-2010). Het plangebied hiervan (zie bijlage C en D) valt samen met de peilgebieden Groenewoudsedijk en Papendorp Noord/Zuid. In afwijking van het rapport 'Verificatie oppervlaktewatersysteem berekening Papendorp' (Grontmij, datum 13 augustus 2010), wordt gebied Taatsendijk (5,5 ha) niet betrokken bij het afvoerend oppervlak van Papendorp Noord/Zuid omdat dit terrein in het peilgebied Leeuwensteijn ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-0601_0009.png"

Afbeelding 5: Aanvulling en overzicht afvoerend oppervlak (bron: Grontmij, augustus 2010)

In het nieuwe, actuele bakmodel (zie bijlage M) is de verdeling van het afvoerend oppervlak van de vlakkenkaart 'Oppervlakteberekening Papendorp' (15-07-2010) aangehouden. Hoewel de contouren van deze vlakkenkaarten niet overeenkomen met hydrologische grens van het bakmodel van de Grontmij uit 2003 en 2010 (en figuur 2), is het nieuwe, actuele bakmodel een betrouwbaardere weergave van de werkelijkheid (situatie 2010) doordat het samenvalt met de peilgebieden.

Het nieuwe bakmodel bevat de volgende typen oppervlakken:

  • 'Onverhard oppervlak', dit betreft de arealen 'groen uitgeefbaar' (18,39 ha), 'groen openbaar' (31,87 ha), bermen A2/A12 (4,9 ha) en 50% van 'groen op bebouwing' (2,77 ha) minus 0,07 ha voor bestemming 'water' (noordelijke sloot RWS terrein) met een totaal van 57,86 ha;
  • 'Verhard oppervlak naar riolering': wordt gevormd door het totaal aan arealen 'verharding' (30,10 ha) plus gebied 'Bevrijdingslaan' (2,2 ha) met een totaal van 32,30 ha;
  • Het 'direct afgekoppeld oppervlak' wordt gevormd door het totaal aan arealen 'bebouwing' (20,09 ha) en de afvoer vanaf de snelwegen A2/A12 (10,33 ha) minus 50% van 'groen op bebouwing' (2,77 ha) met een totaal van 27,65 ha.


Op de vlakkenkaart 'Oppervlakteberekening Papendorp' (15-07-2010) ontbreken echter de watergangen die buiten de plangrens liggen, maar wel deel uitmaken van het watersysteem. Deze watergangen zijn wel opgenomen in de vlakkenkaart 'Oppervlaktes in Papendorp' (18-06-2010).

In het bakkenmodel is naast de 6,5 ha aan 'water' 0,17 ha aan open water toegevoegd in verband met de verbrede bermsloot A2 (watercompensatie RWS voor verbreding A2) en 0,07 ha voor de noordelijke sloot om het RWS terrein (ontbreekt op vlakkenkaart). Het areaal aan 'water' bedraagt hierdoor uiteindelijk 6,74 ha.

Er is substantieel minder verharding aangelegd en meer onverhard gebied gerealiseerd dan in 2003 is aangenomen. Het verschil tussen 126,0 ha (bakmodel 2010) en 124,55 ha (bakmodel 2011) komt doordat gebied Taatsendijk (5,5 ha) ontbreekt, er extra oppervlak voor de afvoer van de snelweg A2/A12 (3,33 ha) is opgenomen en doordat het areaal aan open water met 0,74 is uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAPENDORP-0601_0010.png"

Afbeelding 6: Verdeling afvoerend oppervlak (bron: gemeente Utrecht, uitsnede bakmodel - juli 2011)

NB 1: Gronam is een nuldimensionaal ‘bakjesmodel’ dat bij uitstek geschikt is voor het berekenen van peilstijgingen in stedelijke watersystemen. Peilverschillen in een watersysteem als gevolg van opstuwing kunnen echter niet worden berekend. Doordat de watergangen en duikers van Papendorp grote pieken in afvoer goed kunnen verwerken, is de opstuwing in het systeem op het moment dat de hoogte peilstijging optreedt verwaarloosbaar. Hierdoor kan Gronam, ondanks het nuldimensionale karakter, een realistische peilstijging berekenen.

NB2: Bij het ontwerp van de waterhuishouding in Papendorp in 2003 was het fenomeen watertoets en klimaatadaptie nog onbekend. In het rapport 'Oppervlaktewatersysteem Papendorp: dimensionering en interim-situatie (Grontmij, 06-03-2003) is het watersysteem getoetst met traditionele buienreeksen. De correctie van de buienreeksen met het klimaatscenario +10%.

5.10.7 Conclusie

Uit de voorliggende analyse en berekening blijkt dat de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan van Papendorp zijn opgenomen, overeenkomen met het waterhuishoudkundig plan dat reeds in 2003 door HDSR is beoordeeld en goedgekeurd. Daarnaast zijn enkele recente ontwikkelingen rondom de verbreding van de Rijksweg A2 opgenomen in het bestemmingsplan.

Uit de herberekening van 2011 van het huidige watersysteem, waarbij het bakmodel van de berekening van 2003 is gehanteerd, blijkt dat de overschrijding van de normen uit 2003 gering is. Bij belasting met bui T=10 (24 uur) bedraagt de maximale peilstijging 0,34 m en met bui T=100 (24 uur) 0,63 m. Dit is respectievelijk 0,04 m (+13%) en 0,03 m (+5%) meer dan de norm. Hierbij is echter geen rekening gehouden met een zwaardere belasting voor klimaatadaptie.

De neerslagbelastinggrondslagen als toetsingsnormen voor de waterhuishouding zijn tussen 2003 en 2010 in het kader van het NBW aangescherpt. HDSR hanteert nu het toetsingskader 'middenscenario 2050’ met 10% extra neerslagintensiteit. De berekening van het watersysteem Papendorp uit 2003 gaf een geringe overschrijding van de toenmalige normen, bij hantering van de nieuwe normen (+10%) neemt de overschrijding sterk toe.

Indien ter compensatie van de klimaatverandering gerekend wordt met het 'middenscenario 2050’ (10%), bedraagt de maximale peilstijging bij:

- bui T=10+10%: 0,39 m (i.p.v. 0,34 m bij bui T=10 in 24 uur)
- bui T=100+10%: 0,75 m (i.p.v. 0,63 m bij bui T=100 in 24 uur)

Hotel Taatsendijk

Aan het Taatsenplein is nieuwbouw van een hotel gepland. Deze ontwikkeling betreft een uitwerking van het stedenbouwkundig plan 'Oppervlakken Papendorp: vlakkenkaart 15-07-2010' (zie Bijlage C, lichtroze bouwvlek ten zuidwesten van het Taatsenplein). Als het verhard oppervlak door deze ontwikkeling meer toeneemt dan in het stedenbouwkundig plan is voorzien, dient de toename te worden gecompenseerd. Een kansrijk alternatief is de toepassing van een groen dak.Het waterschap HDSR en de gemeente Utrecht beschouwen vegetatiedaken voor 60% als afvoerend oppervlak. Bij maatgevende piekafvoer (T=10 jaar) draagt dit type oppervlak voor 60% bij aan de hydraulische belasting van de riolering. 40% van het groene dakoppervlak kan hierdoor als niet-aangesloten worden beschouwd en behoeft niet te worden gecompenseerd in het oppervlaktewatersysteem.

5.10.8 Wateradvies

Op 5 september 2011 heeft het HDSR een positief wateradvies gegeven (zie bijlagen). Het HDSR accepteert de geringe overschrijding van 0,04 m bij een T=10 en 0,03 m bij een T=100 gebeurtenis ten opzichte van de norm voor de plansituatie van 2010. De ontwikkeling van Papendorp wordt namelijk uitgevoerd conform het waterhuishoudingsplan dat in 2003 reeds door HDSR is goedgekeurd.

Uit de berekening van 2011 blijkt echter dat het watersysteem van Papendorp niet klimaatbestendig is en er dus een wateropgave ligt. Om in het kader van klimaatadaptie en het NBW-beleid wel aan de norm van 0,3 m bij een bui T=10 en een bui T=10+10% te voldoen, dient respectievelijk 1,0 ha en 2,5 ha aan extra open water gerealiseerd te worden.

Het HDSR geeft aan dat de realisatie van deze waterbergingsoperatie voor Papendorp door het waterschap en de gemeente Utrecht in de nabije toekomst zullen worden uitgewerkt. Het HDSR stelt voor om de resultaten van de eigen 'hertoetsing van de NBW wateropgave' van het HDSR af te wachten (eind 2011). Deze hertoetsing omvat een meer gedetailleerde toetsing van de overschrijding van normen door hevige regenbuien (inundaties) en vormt een goede basis voor het gezamenlijk uitwerken van de wateropgave in het watersysteem van Papendorp. Hierna zal de gemeente, samen met het waterschap, de wateropgave in het watersysteem van Papendorp uitwerken en realiseren.

Het is zeer waarschijnlijk dat de de wateropgave in het peilgebied van Papendorp opgelost zal moeten worden door extra wateroppervlakte te creëren. De gemeente zal in de realisatie van oppervlaktewater de leiding nemen. In verband met de hieraan verbonden ruimteclaim(s) is binnen de bestemming 'Groen' water mogelijk gemaakt. Hiermee is het mogelijk zonder wijziging van het bestemmingsplan extra oppervlaktewater te realiseren.

5.11 Kabels En Leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.

5.11.1 Onderzoek en resultaten

Min of meer evenwijdig aan de Rijkswegen A2 en A12 loopt een watertransportleiding (van de Watertransportmaatschappij Rijn Kennemerland). Deze WRK-leiding raakt het plangebied en buigt ter hoogte van het Marinus van Tyrusviaduct naar het westen af. In dit deel van het plangebied moet een 20 meter brede zone in acht worden genomen, waarbinnen niet gebouwd mag worden. In deze zone is geen bebouwing voorzien.

5.12 Duurzaam Bouwen En Energie

5.12.1 Prestatie gericht duurzaam bouwen

Duurzaamheid is, naast compactheid en identiteit, een van de drie pijlers van Leidsche Rijn. In de uitwerking en realisatie van Papendorp heeft dit gestalte gekregen.

Een groot gedeelte van het bestemmingsplan is reeds gerealiseerd. Hierbij is de nodige aandacht besteed aan energiebesparing en duurzaamheid. Zo zijn bijvoorbeeld diverse kantoren voorzien van Warmte/Koudeopslag (WKO). Met name voor nog de te realiseren utiliteitsbouw is de ambitie voor duurzaam bouwen hoog. Duurzame kwaliteit kan op zeer diverse manieren worden bereikt; door extra aandacht aan energie, bijzondere maatregelen ten aanzien van wateropvang en -verbruik, extra aandacht voor de gebruikte materialen enzovoorts. De architect/ opdrachtgever kan zelf bepalen welk hoog ambitieniveau wordt bereikt. Het opstellen van een visiedocument 'duurzaam huisvesten' tijdens aanvang van de planontwikkeling is hierbij een zeer goed hulpmiddel; dit wordt daarom bij de bouwaanvraag verwacht. Met als uitgangspunt de visie en het ambitieniveau wordt dit door een palet aan maatregelen in het ontwerp verder geconcretiseerd. Van alle kantoren/bedrijfsruimten die worden ontwikkeld in Papendorp, wordt verwacht dat de ontwerpen worden doorgerekend met een prestatie-eis gericht instrument zoals GreenCalc+ of GPR gebouw. Voor een substantieel duurzaam gebouw dient de score ten minste 280 voor GreenCalc+ of 8 voor GPR gebouw te zijn.

5.12.2 Materialen

Milieuvriendelijk gericht materiaalgebruik levert een goede milieuscore. Materialen die worden gebruikt, kunnen meer of minder duurzaam zijn en/of kunnen bij productie meer of minder energie vragen. Zo is het verstandig om de hoeveelheid zand, cement en grind laag te houden, bijvoorbeeld door kanaalplaatvloeren en puingranulaat. Indien hout als materiaal wordt gebruikt, moet dit hout zijn met een FSC of keurhout duurzaam certificaat. Gezien het waterplan van Leidsche Rijn zijn de metalen zink, koper en lood bij afstromend regenwater niet toegestaan vanwege de uitloging die kan optreden.

5.12.3 Energie

In het SP van Papendorp is een EPC streefnorm vastgesteld die ruim strenger was dan de wettelijke ondergrens. Voor alle bouwplannen in dit bestemmingsplan is het streven om een EnergiePrestatie Coëfficiënt (EPC) te realiseren die 25% lager is dan de wettelijke eis voor de betreffende functie(s) van het gebouw. Samen met het gebruik van duurzame elektriciteit kan dit in de bedrijfsvoering een CO2-uitstootreductie opleveren van meer dan 50%.

In Papendorp wordt stadsverwarming aangelegd, vanuit milieuoogpunt een gunstige energielevering. Stadsverwarming kan zowel worden gebruikt voor verwarming als voor koeling (door middel van absorptietechnieken). Bij de clustering van gebouwen is het toepassen van bijzondere of soms nieuwe technieken de moeite waard. Warmte/koude voorziening door middel van Warmte/Koudeopslag (WKO) in de bodem is een aantrekkelijke, economisch verstandige en duurzame techniek die in Papendorp goed kan worden toegepast. Doordat WKO-putten elkaar kunnen beïnvloeden, is een ondergrondse 'verkaveling' nodig om warme en koude gebieden te ordenen.

Een andere techniek die kan worden toegepast, zijn zonnestroom installaties, ook wel 'PV' van Photovoltaïc genoemd, waarbij de zogenaamde zonnepanelen licht omzetten in elektriciteit.

Daarnaast dient elke gebouw natuurlijk zo te zijn ingericht en van voorzieningen en apparatuur te zijn voorzien, dat het intern energieverbruik zo laag mogelijk is.

5.12.4 Omgevingskwaliteit

Windklimaat en zon/schaduw bepalen in belangrijke mate de belevingskwaliteit van de (semi)openbare ruimte. De stedenbouwkundige opzet is bepalend voor die kwaliteit. Bij grote, hoge gebouwen of gebouwen met een bijzondere vorm dient daarom onderzoek te worden gedaan naar de windhinder en schaduwwerking. De te bereiken kwaliteit is afhankelijk van de functie van de openbare ruimte in de directe omgeving. Bij terrassen is de gevraagde kwaliteit hoger dan bij een doorgaande straat waarin alleen gelopen wordt.

5.13 Conclusie

Uit dit hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat er geen milieuknelpunten en/of knelpunten op het gebied van archeologie in het plangebied bestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Met de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 is het wettelijk verplicht om kosten te verhalen. Onder meer bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de vraag te worden beantwoord of tevens een exploitatieplan moet worden vastgesteld om kosten van algemeen nut te verhalen op particuliere ontwikkelaars in het plangebied. Hierbij dient als eerste de vraag te worden beantwoord of er in het (bestemmings)plangebied sprake is van zogenoemde 'aangewezen bouwplannen' (zie artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)).

Het gaat daarbij onder meer om de volgende categorieën:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met één of meer woningen.


Voor het gehele plangebied is een analyse uitgevoerd, waarbij gezocht is naar het kunnen realiseren van bovengenoemde bouwplannen. Vervolgens is de (grond)eigendomssituatie bezien. Voor zover hierin inzicht bestaat, zijn de eventuele grondexploitatieovereenkomsten die de gemeente heeft gesloten met particuliere ontwikkelaars meegenomen in de afweging.

Op basis van analyse is gebleken dat er sprake is van aangewezen bouwplannen. Deze aangewezen bouwplannen zijn gesitueerd op gronden, die de gemeente zelf in eigendom heeft en vrij over kan beschikken. Derhalve is het kostenverhaal anderszins verzekerd (in de grondprijs van een eventuele gronduitgifte) en zal geen exploitatieplan worden vastgesteld.

De aanpassing van het bestemmingsplan is daarnaast getoetst aan de grondexploitatie Leidsche Rijn, waarin kosten en opbrengsten zijn voorzien. Bij deze toetsing is gebleken dat de aanpassing van het bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor de grondexploitatie Leidsche Rijn en derhalve binnen de daarvoor vastgestelde taakstelling valt.

6.2 Inspraak En Overleg

Ten behoeve van inspraak heeft het Stedenbouwkundig Programma van Eisen vanaf 30 juni 1998 gedurende 4 weken ter inzage gelegen. Directe omwonenden zijn hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht. De aankondiging van de informatieavond van 1 juli 1998 is gepubliceerd in diverse (wijk)kranten, via de tweewekelijkse digitale nieuwsbrief en via de gemeentelijke website.

Het bestemmingsplan is begin januari 2010 aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Naar aanleiding van het negatieve wateradvies van de Stichting Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (verder HDSR), is in overleg met de HDSR de waterparagraaf aangepast. Op 5 september 2011heeft het HDSR alsnog een positief advies gegegeven. De resultaten van het overleg zijn opgenomen in de afzonderlijke bijlage 'Nota van overleg'.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

7.2 Wet Ruimtelijke Ordening

Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De nieuwe Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Tevens is het bestemmingsplan opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.

Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:

  • De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
  • De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen' ;hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
  • De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
  • De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.

7.4 Opbouw Regels


De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.

7.4.1 Nadere eisen

Algemeen
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • Stedenbouwkundige aspecten;
  • Landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • Milieukundige aspecten;
  • Cultuurhistorische aspecten;
  • Verkeersaspecten;
  • Sociale veiligheid;
  • De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden de verschillende aspecten nader toegelicht.

  1. 1. Stedenbouwkundige aspecten
    In het gebied is het creeren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

    Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.
  2. 2. Milieukundige aspecten
    Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
  3. 3. Sociale veiligheid
    Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
  4. 4. Verkeersaspecten;
    De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.
  5. 5. Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
    Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.

7.5 Verantwoording Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridische kader waarbinnen in dit plangebied een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt. De nieuwe ontwikkeling is gericht op de ontwikkeling van een bedrijven- en kantorengebied. Om die reden is een toegesneden juridische planvorm noodzakelijk die is afgestemd op de beoogde nieuwe ontwikkeling.

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling, is in het bestemmingsplan binnen duidelijke grenzen een grote mate van flexibiliteit opgenomen in de vorm van globale bestemmingen, waarbij de beoogde ontwikkelingen zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. De bestemmingen zijn zo opgenomen, dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

7.6 Artikelgewijze Toelichting

Artikel 3 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is een van de hoofdbestemmingen binnen Papendorp. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoren' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan met samenhangende kantoorvoorzieningen, waarbij 50% tot 70% van het bedrijfsvloeroppervlak in gebruik is als kantoorruimte.

Het westelijke gedeelte van Papendorp (in de oksel van de Rijkswegen A12 en A2) bestaat grotendeels uit hoogwaardige bedrijvengebouwen. Het beoogde gebruik van deze bedrijfsgebouwen is bedrijfsruimte, met een hoog percentage (50-70%) kantoorruimte. De fysieke verschijningsvorm van de bedrijfsruimten op Papendorp is over het algemeen hoogwaardig en kantoorachtig. Het verschil met zuivere kantoorruimte zit niet in de uitstraling maar in het gebruik van de gebouwen. Om dit verschil te kunnen waarborgen, is een helder onderscheid tussen de begrippen bedrijfsruimte en kantoorruimte van belang.

Onder bedrijfsruimte wordt verstaan een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk:

  • fysieke goederen worden vervaardigd, bewerkt, geïnstalleerd, getest, hersteld, opgeslagen of gedistribueerd;
  • bevoorrading van materiaal voor de buitendienst;
  • laboratorium, chemisch, medisch, biologisch of natuurkundig/technisch, cleanrooms;
  • studio/atelierruimte zonder bureau-/vergaderopstelling waar fysieke producten worden ontworpen en vervaardigd;
  • showroomruimte waarin fysieke producten worden getoond ten behoeve van een zakelijke presentatie, niet toegankelijk voor consumenten;
  • technische training en praktijkopleiding in een technische omgeving/werkplaats, onderdeel van en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  • dataopslag ten behoeve van externe organisaties;
  • opslag van archieven ten behoeve van externe organisaties.


Onder kantoorruimte wordt verstaan een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met representatie-, ontvangst- en vergaderruimten. Dit zijn onder meer:

  • administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
  • commerciële, creatieve en technische bureaugebonden werkzaamheden (dus ook een call center, desktop publishing en softwareproductie;
  • werkzaamheden aan desktop/laptop/CAD-CAM-apparatuur;
  • zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen/presentaties ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
  • entree en receptiehal;
  • interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
  • multifunctionele zaalruimte waarvan het gebruik wisselend kan worden ingezet wordt beschouwd als kantoorruimte;
  • functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.


In de regels zijn in de begripsbepalingen de begrippen 'bedrijven' en 'kantoren' gedefinieerd. De definities van deze begrippen sluiten aan op de (economische) definities zoals hierboven zijn genoemd. Het gaat hier overigens niet om een limitatieve opsomming: bedrijven die gelijk te stellen zijn aan bedrijven die genoemd worden in bovenstaande, economisch ingestoken, opsomming vallen ook onder het begrip bedrijf. In de regels (planologisch-juridisch) is dan ook een definitie opgenomen, die ruimte biedt voor interpretatie en tevens voldoende kaderend werkt. Wel dient aansluiting gezocht te worden bij de begrippen zoals deze hierboven geformuleerd staan.

Flexibilisering van functies

Naast bedrijven zijn in het kader van de flexibilisering van functies in Papendorp, tevens de functies (kleinschalige) dienstverlening, zelfstandige congres- en vergaderfaciliteiten tot maximaal 1.500 m2, sportvoorzieningen en horeca behorende tot de categorie B t/m D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten en hotels toegestaan. Ten aanzien van hotels geeft het gemeentelijke beleid aan dat het aantal hotels niet beperkt hoeft te worden, maar kan worden overgelaten aan de markt. De verwachting is echter dat het aantal hotels beperkt blijft, gezien de geïsoleerde ligging, opzet, en uitstraling van dit gebied. De functieverruiming zal derhalve slechts een aanvulling zijn op het bestaande kantorenpark.

Met deze verruiming van functies kan worden gezorgd voor een flexibeler gebruik van (structureel) leegstaande kantoor- en bedrijfsruimten in Papendorp, en met voorzieningen gericht op zakelijke bezoekers en kantoormedewerkers kan de concurrentiepositie van Papendorp ten opzichte van centrumlocaties worden versterkt.

De toevoeging van (zelfstandige) congres- en vergaderfaciliteiten kunnen ook een versterking van Papendorp betekenen. Deze functie kent in normale situaties ook een vergelijkbare verkeersaantrekkende werking als kantoren en bedrijven en zal in principe dus niet leiden tot extra verkeers- en parkeerdruk. Slechts bij grote congressen kan wel sprake zijn van een te grote verkeersaantrekkende werking, met ongewenste verkeers- en parkeersituaties als gevolg.

Om deze laatste situatie te voorkomen, worden congres- en vergaderfaciliteiten in bescheiden omvang direct mogelijk gemaakt in de regels van het bestemmingsplan, en bij een grotere omvang via een binnenplanse afwijking onder de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van een (onevenredige) toename van verkeer en dat evenmin sprake mag zijn van mer-plichtige activiteiten.

Onder de gebouwen binnen deze bedrijfsbestemming zijn gebouwde parkeervoorzieningen mogelijk: ondergronds of halfverdiept. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is tevens een afzonderlijke (zelfstandige) parkeergarage op maaiveld toegestaan.


Artikel 4 Gemengd - 1 en Artikel 5 Gemengd - 2

Binnen de bestemming 'Gemengd-1' zijn verschillende economische functies mogelijk. In deze bestemming zijn de functies kantoren, een hotel van maximaal 200 kamers, detailhandel, horeca behorende tot de categorie B t/m D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten en dienstverlening toegestaan.

Binnen de bestemming 'Gemengd-2' zijn eveneens verschillende economische functies mogelijk, te weten bedrijven, tot maximaal categorie 3.1, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten en aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens bedrijfsruimte en daarmee samenhangende kantoorruimte, waarbij het bepaalde in artikel 3.4 lid a van toepassing is en een hotel van maximaal 115 kamers.

Onder de gebouwen binnen deze gemengde bestemming zijn gebouwde parkeervoorzieningen mogelijk: ondergronds of halfverdiept

Artikel 6 Groen

De belangrijkste groene dragers van het plangebied zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om het groen in de kantoortuinen in Nieuwerijn, de Vier Seizoenentuin, de zone langs de snelweg en de ecologische verbindingszone langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Binnen de bestemming Groen is het niet toegestaan om gebouwen op te richten.

Artikel 7 Horeca

Binnen deze bestemming is een horecagelegenheid toegestaan uit de categorie B t/m D uit de Lijst van Horeca-activiteiten.

Artikel 8 Kantoor

De bestemming Kantoor is, naast bedrijven, een van de hoofdbestemmingen binnen Papendorp. Binnen deze bestemming zijn kantoren als hoofdfunctie bestemd. Daarnaast zijn in het kader van flexibilsering tevens de functies (kleinschalige) dienstverlening, zelfstandige congres- en vergaderfaciliteiten tot maximaal 1.500 m2, sportvoorzieningen, horeca behorende tot de categorie B t/m D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten en hotels toegestaan. Voor een nadere toelichting op deze flexibilisering zie hiervoor de toelichting hierboven bij artikel 3 'Bedrijf', onder het kopje 'Flexibilisering van functies'.

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn diverse functies mogelijk gemaakt. Het gaat hierbij om detailhandel, dienstverlening en horeca uit de categorie B t/m D uit de Lijst van Horeca-activiteiten. Het bedrijfsvloeroppervlakte van deze functies is maximaal 600 m².

Binnen de bestemming zijn bijbehorende ondergrondse of halfverdiept gelegen parkeergarages toegestaan.
Artikel 9 Maatschappelijk

Het kinderdagverblijf in Groenewoud, grenzend aan het sportpark, heeft de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang mogelijk. Binnen de bestemming mogen gebouwen worden opgericht ten dienste van de bestemming Maatschappelijk met een maximale hoogte van 18 meter.

Artikel 10 Recreatie

De volkstuinen in Groenewoud zijn aangeduid als recreatie. Binnen de bestemming mogen gebouwen worden gebouwd uitsluitend binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak mag ten behoeve van volkstuinen één gebouw per volkstuin worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 25 m². Indien een volkstuin kleiner is dan 100 m² mag het gebouw niet groter zijn dan 10 m². Per volkstuin is tevens een plantenkas toegestaan van maximaal 12 m². Gebouwen mogen niet hoger zijn dan 3 meter.

Artikel 11 Sport

De sportvelden zijn bestemd als Sport. Binnen deze bestemming mag enkel binnen het bouwvlak een gebouw worden gebouwd, ten dienste van de sportbestemming. Het gaat hier om een kantine en kleedvoorzieningen voor het sportpark. Daarnaast mag buiten het bouwvlak nog voor maximaal 20 m² worden gebouwd, voor ondergeschikte voorzieningen, zoals een fietsenstalling.

Artikel 12 Verkeer

De belangrijkste ontsluitingswegen zijn bestemd als verkeer. Binnen de bestemming Verkeer is groen en water ook mogelijk. Hierdoor blijft de flexibiliteit van het plan gewaarborgd.

Artikel 13 Verkeer - Parkeergarage

De parkeergarage in Nieuwerijn heeft de bestemming Verkeer – Parkeergarage opgelegd gekregen. Hierin wordt een solitaire parkeergarage mogelijk gemaakt. Tevens is ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' het aanwezige kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang mogelijk gemaakt.

Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied

De langzaamverkeersroutes en de expeditiewegen zijn in het bestemmingsplan bestemd voor Verkeer - Verblijfsgebied.

Artikel 15 Water

De belangrijke waterplas tussen Nieuwerijn II en Nieuwerijn III is bestemd voor water, evenals de belangrijke waterdoorgangen. Ook het Amsterdam-Rijnkanaal heeft de bestemming Water.

Artikel 16 Leiding - Water

In het plangebied lopen ondergrondse WRK-leidingen. Ten behoeve van deze leidingen is een dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming is het verboden te bouwen of aanlegwerkzaamheden uit te voeren zonder toestemming van de leidingbeheerder.

Artikel 17 Waarde - Archeologie

De archeologische waarde en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde - archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd. Overtreding van het bestemmingsplan is een strafbaar feit. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarde en verwachtingen conform de Monumentenwet.

Het plangebied betreft een gebied van archeologische verwachting. Op de Archeologische Waardenkaart is dit gebied aangegeven met een groene kleur.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

Het kanaal kent een zone met een waterkering. Deze zone is opgenomen in het bestemmingsplan middels een dubbelbestemming. Binnen deze bestemming is het verboden te bouwen of werkzaamheden uit te voeren zonder toestemming van de waterbeheerder.

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Deze antidubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bouwen bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 20 Algemene bouwregels

Naast de regels in het bestemmingsplan, zijn in de bouwverordening ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat in principe vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van wegverkeer en brandblusvoorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen. Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel heeft betrekking op algemene aanduidingsregels die over meerdere bestemmingen lopen. In dit bestemmingsplan komt de aanduiding 'geluidzone - industrie' voor. Deze zone is opgenomen om zichtbaar te maken waar een te hoge geluidsbelasting wordt tegengegaan, vanwege het nabijgelegen industrieterrein, op geluidsgevoelige objecten.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijking verleend kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes, het plaatsen van zend- en/of sirenemasten, of waarschuwingsmasten.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel regelt een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om bestemmingsgrenzen aan te kunnen passen indien dat noodzakelijk is voor een betere inpassing van het plan of vanwege terreinomstandigheden. In deze wijzigingsregels is het college bevoegd om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het vestigen van maatschappelijke voorzieningen, onder de daar gestelde voorwaarden.

De overgangs- en slotbepalingen van Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevatten onderstaande bepalingen.

Artikel 25 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 26 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.7 Handhaving

1. Wat is handhaving?

In Utrecht verstaan we onder handhaven elke gemeentelijke handeling die gericht is op het bevorderen van de naleving van de rechtsregels of het beëindigen van overtredingen. Om te kunnen handhaven is het nodig om toezicht uit te oefenen. Onder toezicht verstaan we het observeren en constateren of er wel of niet voldaan wordt aan de regels.

De handhaving zoals deze plaats vindt binnen de sector Publieke Diensten, richt zich in hoofdzaak op het observeren van gebeurtenissen, het bepalen of deze gebeurtenissen al dan niet in strijd zijn met de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het handelend optreden wanneer sprake is van strijdigheid.

Zo handhaaft de afdeling Toezicht en Handhaving van de Sector Publieke Diensten namens het college onder andere de voorschriften van het voorliggende bestemmingsplan.

Dit betekent dat de voorschriften voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsbepalingen door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toepassing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

2. Doel handhavend optreden

Doel van het bestemmingsplan is om een actueel kader te bieden waarbinnen bouwen en gebruiken kan worden gereguleerd. Dit betekende overigens niet dat er niet op de naleving van de voorschriften toegezien werd.

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijbehorende bouwwerk is niet groot indien er op andere plaatsen – zonder vergunning – bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning geweigerd wordt, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

3. Hoe wordt er gehandhaafd?

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking, te weten bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente afgebroken wordt en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Maar het is bijvoorbeeld ook mogelijk om (indien er zonder omgevingsvergunning gebouwd wordt en de bouw stilgelegd wordt d.m.v. een bouwstop) de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan.

Een tweede optie is het opleggen van een last onder dwangsom. Dit betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik gestaakt moet worden binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening gebracht worden aan de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat een overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit.

4. Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Papendorp?

In het plangebied zal er gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Voorts zal de afdeling Toezicht en Handhaving toezien op de – onder de Wet milieubeheer vallende- bedrijven. Dit vloeit indirect voort uit de voorschriften van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden door de afdeling Toezicht en Handhaving.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Lijst van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Toelichting Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Toelichting Lijst van Bedrijfsactiviteiten

Deze bijlage is ontleend aan 'Bedrijven en milieuzonering', Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

1. Hoofdindeling

Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.

Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:

  1. 1. bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan 'normaal' zijn voor die bedrijven of
  2. 2. het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan.

2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar

Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:

10 m
30 m
50 m
100 m
200 m
300 m
500 m
700 m
1.000 m
1.500 m

Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties.
Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.

3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)

Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van 'risico' aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van 'vuurwerk' opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.

4. Categorie

De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop 'categorie' is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:

milieucategorie grootste afstand
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m


5. Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)

Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.

Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.

6. Verklaring gebruikte afkortingen

- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing

Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten

Categorie: Inrichting: Activiteiten:
A discotheek
bar-dancing zaalverhuur/party-
centra1
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse, al dan niet met levende muziek en al dan niet met kleine etenswaren.
Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen.
B café
bar
brasserie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren.
Het accent ligt op de verstrekking van drank.
C cafetaria
snackbar
grill-room
fastfood-restaurant automatiek snelbuffet
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije dranken.Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleineetenswaren.
D1 restaurant
bistro
crêperie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken.
D2 lunchroom, konditorei


koffie-/theehuis




ijssalon
Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken.

Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholvrije dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren. Het accent ligt op de verstrekking van alcoholvrije dranken.

Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse. Daghoreca (D.2) is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden. Bij deze horeca dient de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en is zij geheel of overwegend gebonden aan c.q. ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied.

1regulier gebruik t.b.v. feesten en muziek- en dansevenementen, in tegenstelling tot zaalverhuur voor congressen en seminars.

Bijlage 4 Toelichting Lijst Van Horeca-actviteiten


Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.

In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in "harde" tot "zachte" typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

De Lijst van Horeca-inrichtingen kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting. De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat:

Categorie A. Discotheek, bar-dancing, zaalverhuur/partycentra (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen, in tegenstelling tot zaalverhuur ten behoeve van congressen en seminars)

Categorie B. Café, bar, brasserie

Categorie C. Cafetaria, snackbar, grillroom, fastfood-restaurant, automatiek, snelbuffet

Categorie D1. Restaurant, bistro, crêperie

Categorie D2. Lunchroom, konditorei, koffie-/theehuis, ijssalon

Onderscheid café-disco
Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van de inrichting.

Cafetaria/snackbar
Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij behorende stank- en geluidsoverlast.

Afhaalcentra
Een winkel met als nevenfunctie een horecavoorziening valt bestemmingsplan technisch gezien onder de detailhandelsfunctie. Voorwaarde is dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van de tijd veranderen in horecafuncties. Definitie afhaalcentrum: "detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van de horeca-exploitatieverordening Utrecht".

Additionele horeca
Bij deze categorie gaat het om horeca-activiteiten die neven- of ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van de instelling. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie 'horeca' begrepen, maar onder de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling sociaal-culturele, maatschappelijke, (sportief-) recreatieve doeleinden, gerekend. Hiermee worden onder meer bedoeld de kantines bij buurthuizen, scholen of sportfaciliteiten, of horecavoorzieningen bij musea en dergelijke.

Toepassing Lijst van Horeca-activiteiten
Voor de toepassing van de Lijst van Horeca-inrichtingen wordt onder een horecabedrijf het volgende begrepen:

een bedrijf of instelling waar:

1. bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of;
2. bedrijfsmatig zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

Bijlage 1 Cultuurhistorische Effectrapportage Leidsche Rijn

Bijlage 1 Cultuurhistorische effectrapportage Leidsche Rijn

Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan Van Eisen

Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan van Eisen

Bijlage 3 Stedenbouwkundig Plan Papendorp Noord

Bijlage 3 Stedenbouwkundig Plan Papendorp Noord

Bijlage 4 Stedenbouwkundig Plan Papendorp Zuid

Bijlage 4 Stedenbouwkundig Plan Papendorp Zuid

Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek Maart 2011

Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek maart 2011

Bijlage 6 Externe Veiligheid Bestaande Situatie

Bijlage 6 Externe veiligheid bestaande situatie

Bijlage 7 Externe Veiligheid Nieuwe Situatie

Bijlage 7 Externe veiligheid nieuwe situatie

Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna Papendorp

Bijlage 8 Quickscan Flora en Fauna Papendorp

Bijlage 9 Bijlagen Waterparagraaf Papendorp

Bijlage 9 Bijlagen waterparagraaf Papendorp

Bijlage 10 Positief Wateradvies Hdsr

Bijlage 10 Positief wateradvies HDSR

Bijlage 11 Nota Van Overleg

Bijlage 11 Nota van overleg