KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding, Ligging En Doelstelling
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.2 Verkeer, Parkeren En Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
5.2 Geluidhinder
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bodemkwaliteit
5.6 Flora En Fauna
5.7 Water
5.8 Archeologie
5.9 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding En Planvorm
7.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
7.3 Opbouw Regels
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
7.5 Handhaving
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 3 Waterparagraaf Daalsetunnel
Bijlage 4 Waterparagraaf Leidseveertunnel
Bijlage 5 Boomeffectanalyse

Spoorsevoorzieningen Daalsetunnel en Leidseveertunnel

Bestemmingsplan - Utrecht

Onherroepelijk op 19-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.2 antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.3 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.

1.4 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID.0401.dgn met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 dak:

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.17 dakopbouw:

een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.18 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.19 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.20 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.21 plan:

het bestemmingsplan Spoorsevoorzieningen Daalsetunnel en Leidseveertunnel van de gemeente Utrecht.

1.22 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:

de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen;
  2. b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.1 onder b en toestaan dat ter plaatse van de maximale hoogteaanduiding van 4,5 m de bouwhoogte wordt verhoogd tot maximaal 7 meter, mits de uitbreiding noodzakelijk is voor veiligheidsvoorzieningen aan het spoor en geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. nabijgelegen groenelementen;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
  2. b. fiets-en voetpaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. water, waterbeheer en waterberging;
  6. f. ontsluitingswegen, onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);
  7. g. de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

5.2 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

  1. a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, galerijen, balkons, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
  3. c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, ten aanzien van de volgende bepalingen:
    1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
    4. 4. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
  4. d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  5. e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  6. f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels


Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  4. d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  5. e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
  3. 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
  4. 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Spoorsevoorzieningen Daalsetunnel en Leidseveertunnel.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding, Ligging En Doelstelling

Voor de reconstructie van de sporen bij Utrecht Centraal Station dienen technische spoorgerelateerde voorzieningen te worden gerealiseerd in en/of nabij de spoorzone. Deze voorzieningen zijn noodzakelijk in verband met de treinbeveiliging. Prorail heeft de voorkeur om de spoorsevoorzieningen in haar gebouw 'De Stek' aan de Van Sijpesteijnkade 42 onder te brengen. Hiermee zou dit zorg- en opvangcentrum tegen de wens van de gemeente in komen te vervallen. Om dit te voorkomen is gezocht naar alternatieve locaties om enkele nieuwe technische gebouwen te realiseren. De spoorsevoorzieningen worden zo dicht mogelijk tegen het spoor gesitueerd en zijn voorzien op de volgende locaties:

Relaishuis locatie Daalsetunnel
Het relaishuis (RH 100) met een toekomstige uitbreiding voor een ERTMS; dit betreft een gebouw in hoofdzaak ten behoeve van treinbeveiliging van de sporen aan de noordzijde van Utrecht CS. Dit relaishuis wordt gerealiseerd aan de noordwestzijde van de Daalsetunnel ter plaatse van de voetbalkooi.

Relaiskasthuis locatie Leidseveertunnel
Relaiskasthuis (RKH 110) betreft een gebouw waar een deel van de treindetectiesystemen en Automatische TreinBeïnvloeding (ATB) in worden ondergebracht. Gezien de omvang van het aantal benodigde relaiskasten wil ProRail deze onder één dak in een relaiskasthuis plaatsen waardoor bouw, onderhoud en storingsherstel doelmatiger is. Het relaiskasthuis wordt direct ten zuidwesten van de Leidseveertunnel gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing plangebied

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe technische voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de reconstructie van de sporen bij Utrecht Centraal Station planologisch-juridisch mogelijk te maken.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.2 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen.

Bestemmingsplan Vastgesteld door raad Goedgekeurd door GS
Lombok 4-12-2008 19-2-2009
Stadkantoor en OV-terminal 29-6-2010 15-3-2011
Spoorverdubbeling Utrecht c.s.- Blauwkapel 22-2-1990 20-5-1992

Relaiskasthuis locatie Leidseveertunnel
Ter plaatse van het nieuwe gebouw gelden twee bestemmingsplannen: 'Spoorverdubbeling Utrecht CS Blauwkapel' en 'Stadskantoor en OV Terminal'. Het perceel heeft in het bestemmingsplan 'Stadskantoor en OV Terminal' de bestemming Verkeer- en railverkeer (V-RV). Aangezien er op deze gronden geen bebouwingsvlak is opgenomen is het oprichten van gebouwen ter plaatse niet mogelijk. Binnen het bestemmingsplan Spoorverdubbeling Utrecht CS Blauwkappel geldt een bebouwingspercentage van 50% en een maximale goothoogte van 7 meter.


Relaishuis locatie Daalsetunnel Ter plaatse van het nieuwe gebouw geldt het bestemmingsplan 'Lombok'. Aan de gronden is de bestemming 'Verkeer- en verblijfsdoeleinden (V-V)' en 'Groen (G)' toegekend. Het is niet mogelijk binnen deze bestemming een relaishuis te realiseren.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

Het Rijksbeleid (o.a. de Nota Ruimte en de Nota mobiliteit) en het provinciaal beleid (Structuurvisie, Regionaal Structuurplan, Regionaal Verkeer en Vervoersplan) richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid is onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied opgenomen en ook landelijke en regionale mobiliteitsvraagstukken komen hierin aan de orde. Het plan is niet in strijd met de doelstellingen van het Rijks- en provinciale beleid. Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op beperkte aanvullende (veiligheids)voorzieningen voor het bestaande spoorwegnetwerk en niet toeziet op een uitbreiding van het netwerk zelf, is het rijks- en provinciaal beleid te globaal voor dit project.

Behalve de algemene doelstelling dat de gemeente Utrecht streeft naar een veilige (bebouwde) omgeving, kent de gemeente geen specifiek beleid dat is toegeschreven op de veiligheid op het spoor.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling van de Spoorsevoorzieningen in het kader van de reconstructie van de sporen bij Utrecht Centraal Station blijkt dat de beleidsstukken op de verschillende niveaus een kader bieden voor de ontwikkeling.

Nota Speelruimtebeleid (2009)
De nota Speelruimte geeft een stedelijk kader om in aansluiting op de ontwikkelingen die spelen in de stad de kansen te benutten om meer en goede speel- en verblijfsruimte voor jeugd te realiseren. De visie is een integrale benadering van speelruimte: alle ruimte vormt een basis om te spelen.
Daarnaast is van belang dat de kwaliteit goed is. Deze wordt bepaald door de inrichting, de bereikbaarheid en de (sociale) veiligheid.

Op de locatie Daalsetunnel is een voetbalkooi aanwezig. In het zuidwestelijke deel van deze locatie zal een nieuwe voorziening worden aangelegd.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

Hieronder volgt de beschrijving van bestaande situatie voor de twee deellocaties.

Locatie relaishuis Daalsetunnel
De locatie bij de voetbalkooi ten noordwesten van de Daalsetunnel is een open ruimte tussen de woningen aan de J.J.A. Gouverneurstraat en de hellingbaan naar de tunnel. Langs het hoge geluidscherm ligt een fietspad dat uitkomt bij het fietspad van de Daalsetunnel.
Op het grasveld aan de achterzijde van de woningen is een verhard voetbalveldje omheind met een hoog netwerk (de 'voetbalkooi'). In het groen staat een zestal grote bomen. Het terrein is niet toegankelijk voor autoverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0002.png"

Afbeelding 3.1 Bestaande situatie locatie Daalsetunnel


Relaiskasthuis Leidseveertunnel
Het relaiskasthuis aan de zijde van de Leidseveertunnel wordt gesitueerd achter het hotel, tussen het huidige fietspad en de huidige bebouwing van de dagopvang "De Stek". Momenteel is dit terrein verhard en wordt het door De Stek gebruikt als parkeerplaats en voor een aantal afvalcontainers. Net buiten het plangebied, op het terrein bij het hotel, staan twee bomen. Het terrein is bereikbaar voor auto's via het terrein om het hotel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0003.png"

Afbeelding 3.2 Bestaande situatie locatie Leidseveertunnel

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

Relaishuis Daalsetunnel
Het relaishuis Daalsetunnel dient ten behoeve van de spoorbeveiliging. In dit gebouw worden onder andere relaiskasten, een telecomruimte en een voedingsruimte ondergebracht.

Het gebouw heeft een oppervlak van circa 180 m2. Het gebouw bestaat uit twee bouwdelen. Een smaller en lager deel aan de westzijde met een hoogte van circa 3,5 meter en een breder hoger deel aan de spoorzijdehoogte met een hoogte van circa 4,5 meter. Het gebouw ligt zo dicht mogelijk tegen de spoordijk aangedrukt. Dat is niet alleen gunstig voor een efficiënte (kortere) leidinginvoer, maar ook voor de impact van het gebouw op de omgeving. Het gebouw moet wel op enige afstand van het geluidscherm worden gesitueerd. De strook langs het scherm is namelijk nodig voor het onderhoud van het gebouw en de schermen en biedt plaats voor een parkeervak voor de technici voor het gebouw. De strook wordt afgesloten met een hekwerk.

In de toekomst wordt een nieuw spoorbeveiligingsysteem in gebruik genomen. Op dat moment is mogelijk extra ruimte nodig op het hogere deel van gebouw. In de regels is daarom een mogelijkheid opgenomen om een hogere hoogte toe te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0004.png"
Afbeelding 4.1 Situering relaishuis locatie Daalsetunnel


De contour van het gebouw wordt, naast de vorm van de locatie, ook bepaald door de ligging van het te verleggen fietspad achter de woningen. Daarnaast is bij het ontwerp rekening gehouden met het behoud van de bestaande bomen. Zo wijkt aan de zuidkant de gevel ten opzichte van de Daalsetunnel om de bomen vrij te houden. Daarnaast is door middel van een boomeffectanalyse (boomeffectanalyse, relaishuis 100, locatie voetbalkooi, Movares, d.d. 26 april 2012, ABT/2012/012-035) beoordeeld of de meest oostelijke boom duurzaam in stand is te houden, indien op een afstand van 2,1 meter uit de stam een keermuur wordt geplaatst voor de bouw van het relaishuis. Uit het onderzoek is gebleken dat dit onder voorwaarden mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0005.png"

Afbeelding 4.2 Situering nieuw fietspad en bodem

Een technisch gebouw als dit wordt niet voortdurend bemand. Het is daarom gewenst dat deze gebouwen worden omheind met een hekwerk om vandalisme en graffiti tegen te gaan. Dit hekwerk is in het ontwerp geïntegreerd. Het “hekwerk” bestaat uit panelen opgebouwd met strekmetaal. Dit strekmetaal is sterk en voor een deel transparant. Het strekmetaal loopt ook voor de gesloten gevels langs die op deze beter beschermd zijn tegen eventuele graffiti en vandalisme. Op deze manier wordt een gebouw gerealiseerd dat als een paviljoen in het groen staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0006.png"

Afbeelding 4.3 Aanzicht zuidgevel relaishuis locatie Daalsetunnel




Relaiskasthuis Leidsveertunnel
Ten behoeve van de beveiligingsinstallatie voor de sporen staan relaiskasten normaliter verspreid over een emplacement. Door de grote hoeveelheid relaiskasten in dit gebied en de zeer beperkte ruimte om deze te plaatsen, is gekozen deze te bundelen in een relaiskasthuis.

Het relaiskasthuis komt op het terrein direct achter het hotel en het gebouw van dagopvang 'de Stek'. Het nieuwe gebouw heeft een oppervlakte van circa 80 m2 en een hoogte van circa 3,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0007.png"

Afbeelding 4.4 Situering Relaishuis locatie Leidseveertunnel

Ook het terrein van het relaiskasthuis zal worden afgeschermd door een hek. Het hekwerk komt rondom het gebouw en aan de noordzijde tot aan het spoor. Het hekwerk wordt zo veel mogelijk geïntegreerd met het gebouw.

4.2 Verkeer, Parkeren En Openbare Ruimte

Algemeen
De twee spoorsevoorzieningen hebben door de omvang en aard van de bebouwing een zeer beperkte impact op het gebied van verkeer en parkeren. Alleen voor onderhouds- en storingswerkzaamheden zullen er technici met een auto het terrein moeten kunnen bereiken. Voor het overige zijn de gebouwen onbemand. Beide plannen kennen daarom een verwaarloosbare verkeersaantrekkende werking.
Voor beide bouwplannen zijn de parkeernormen (de Nota Parkeren 2003 en de Herijking Parkeernormen uit 2008) niet relevant. Het parkeerbeleid kent geen normen voor nutsvoorzieningen noch voor een incidentele parkeervraag. Op beide terreinen zal wel voldoende ruimte worden ingericht voor het parkeren van de dienstauto's.

Specifiek locatie Daalsetunnel
Met uitzondering van het om te leggen fietspad, blijft de bestaande wegenstructuur gelijk. Het plan heeft geen gevolgen voor de wijkontsluiting. Hetbestaande fietspad langs het spoor dient te worden verlegd. Het nieuwe fietspad zal om het nieuwe gebouw gelegd worden waarna het weer aansluit op het fietspad Daalsetunnel. In geval van onderhoud en storingen kan de voorziening met een auto bereikt worden via de J.J.A. Goeverneurstraat. In die gevallen zal een stukje van het fietspad moeten worden opgesteld voor de auto's van de technische dienst.

Door realisatie van het relaishuis dienen de bestaande voetbalkooi en picknickbank verwijderd te worden. De picknickbank zal op verzoek van bewoners niet worden teruggeplaatst. De voetbalkooi is een voorziening die veel wordt gebruikt en wordt daarom teruggeplaatst. Omdat de bestaande bomen gespaard worden, zal de kooi wat verkleind worden.
Zoals in paragraaf 4.1 beschreven wordt met het ontwerp van het gebouw gestreefd naar behoud van alle bomen. De herinrichting van de groene ruimte is voorgelegd op een inloopavond. Om het gras dat verloren gaat te compenseren, wordt een aantal groenelementen toegevoegd, zoals een haag en sierheesters. Ook zullen bij de kale gevels van de bestaande schuren klimplanten worden aangebracht.

Specifiek locatie Leidseveertunnel
Het plan heeft geen invloed op de bestaande wegenstructuur en ontsluiting. De toegang tot het terrein geschiedt via de normale route welke ook toegang tot het parkeerterrein biedt langs de westzijde van het hotel.

Het gebouw komt op een deel van het parkeerterrein achter de "De Stek". Tussen het nieuwe en bestaande gebouw blijft voldoende ruimte vrij voor opstelplaatsen voor afvalcontainers en het parkeren voor de Stek. De Stek heeft 1 à 2 parkeerplaatsen nodig.

Vanuit het geluidsscherm langs het spoor komt in de huidige situatie een vluchttrap precies uit op het terrein van "De Stek". Tussen het technische gebouw en het gebouw “de Stek“ blijft ruimte vrij voor de nooduitgang in het geluidscherm en de achteruitgang van “de Stek”.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling

Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.

Plansituatie & conclusie
De in dit plan opgenomen activiteiten overschrijden niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. Tevens zijn er, zoals blijkt uit onderstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.

5.2 Geluidhinder

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

Plansituatie & conclusie
Er is met deze planontwikkeling geen sprake van een van de bovengenoemde gevallen. Vanuit het aspect geluid zijn er dan ook geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.3 Externe Veiligheid


Kader
Bij bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Daarnaast kan transport van gevaarlijke stoffen risico's opleveren (transport over weg, spoor en water en door buisleidingen). In de stad ligt een vastgestelde route waarover transport van gevaarlijk stoffen plaats mag vinden. De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Kwetsbare bestemmingen moeten voldoende afstand houden tot bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn.

Plansituatie & conclusie
In de nieuwe bebouwing zullen, behalve tijdens onderhoudswerkzaamheden, geen mensen aanwezig zijn. Er is ook geen sprake van een zwaar bedrijf en/of opslag van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 Wet Milieubeheer staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. Aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  2. b. De voorgenomen ontwikkeling leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. Aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht.
  4. d. De voorgenomen ontwikkeling is genoemd of is niet in strijd met het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL).


Plansituatie & conclusie
De gebouwen kennen geen zelfstandige verkeersaantrekkende werking. In het gebouw zullen, behalve bij incidentele onderhouds- en storingswerkzaamheden, namelijk geen mensen verblijven. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit zodat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5 Bodemkwaliteit


Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  1. 1. Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
  2. 2. Bodemsanering
    Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er sprake is van humane of milieuhygiënische risico's, of risico's voor verspreiding van de verontreiniging via het grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  3. 3. Bodembeheer
    Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Als er aanleiding voor is moet ook een asbestonderzoek conform de NEN 5707 worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken.

Voor een grootschalig gebied rond de binnenstad is sprake van omvangrijke diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen (VOCl). Om deze verontreinigingen te kunnen aanpakken en beheren, om de omgeving te beschermen en om de ondergrond te kunnen benutten zijn een beleidsregel en een saneringsplan (Biowasmachine) opgesteld, met een gebiedsgerichte aanpak. Het plangebied ligt binnen dit gebied. Dit betekent dat bij activiteiten die ingrijpen in de ondergrond zoals bouwputbemaling en WKO-systemen (bodemenergie) geen rekening gehouden hoeft te worden met de verplaatsing van VOCl verontreinigingen. Hier moet wel een melding van gedaan worden bij de gemeente Utrecht die beoordeelt of de activiteiten binnen de randvoorwaarden van de gebiedsgerichte aanpak uitvoerbaar zijn.

Plansituatie
In verband met het project spoorse voorzieningen Utrecht Centraal zullen Relaishuis 100 en Relaiskasthuis 110 worden gerealiseerd. Er is op beide locaties een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Spoorse voorzieningen Utrecht, Movares Nederland BV Kenmerk BO-AC-120008500 - Versie 1.0, d.d. 11 mei 2012).

Plaatselijk is bij het relaishuis 100 een puinlaag aangetroffen. Over het algemeen zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. Ter plaatse van enkele boringen is een matig tot sterke verontreiniging met lood en een matige verontreiniging met zink aangetroffen. De verontreiniging is nog niet afgeperkt. Indien er bij grondwerkzaamheden minder dan 25 m3 sterk is verontreinigd moet een melding art 28 worden gedaan. Betreft het meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond dan kan men een BUS-melding indienen. Het grondwater is maximaal licht verontreinigd.

Ter plaatse van relaishuis 110 is de grond maximaal licht verontreinigd. In het grondwater is een matige verhoging met barium aangetroffen.

Conclusie
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt de bodem op beide locaties geen belemmering voor het plan. De bodemkwaliteit is derhalve passend in relatie tot de functie/bestemming.

5.6 Flora En Fauna

5.6.1 Ecologie

Kader
Het groenstructuurplan is in april 2007 vastgesteld en geldt sindsdien als vigerend groenbeleid. In het groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Aan het Groenstructuurplan is een uitvoeringsprogramma gekoppeld: het Meerjaren Groen Programma.
Het groenstructuurplan heeft drie belangrijke doelen; recreatiegebieden om de stad aanleggen, verbindingen aanleggen tussen groen in de stad en groen om de stad en de kwaliteit van het groen in de stad verbeteren. Voor een goed functioneren van het groen zijn de verbindingen tussen groene kerngebieden noodzakelijk.
Op stedelijk niveau is een goede stedelijke groenstructuur een gelijkwaardig belang naast andere stedelijke belangen. De bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur worden beschermd. De menging van stedelijk groen met andere functies is in principe mogelijk. De randvoorwaarde is dat het groene karakter, de kwaliteit en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Een eventuele aantasting van bestaand stedelijk groen wordt elders gecompenseerd. Verandering van functie kan alleen na een bestuurlijke afweging.

Plansituatie & conclusie
Het plangebied maakt geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur en is evenmin opgenomen in het Groenstructuurplan Utrecht.

5.6.2 Flora, fauna en natuurbescherming

Kader
Onder de Flora en Faunawet zijn diverse dier- en plantensoorten beschermd via verbodsartikelen en een algemene zorgplicht. Deze geldt voor alle dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Alle Nederlandse flora en fauna is beschermd en de wet legt een zorgplicht op ten aanzien van alle planten en dieren. Dat betekent dat dieren en planten niet verstoord, verontrust of gedood mogen worden. Er is echter wel verschil in beschermingsgradatie. De Nederlandse flora- en fauna is verdeeld in drie categorieën, die elk een andere bescherming genieten. Er wordt gesproken over tabel 1 soorten, tabel 2 soorten inclusief broedvogels en tabel 3 soorten. Tabel 3 soorten genieten de zwaarste bescherming.

De ontwikkelingen en uitvoering van plannen mogen niet in strijd zijn met de Flora- en faunawet en de internationale verplichtingen (Vogel- en Habitatrichtlijn). Daarom dient er bij dergelijke plannen eerst zorgvuldig onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten en de effecten van de plannen hierop. Bij ingrepen waar beschermde planten of diersoorten in het geding zijn dient in het kader van de verbodsartikelen een compensatieplan of mitigatieplan te worden geschreven. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat geen ontheffing meer kan worden verleend voor 'ruimtelijke ingrepen' zonder dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Het ministerie EL&I heeft daarom gesteld dat met mitigerende maatregelen moet worden voorkomen dat verbodsbepalingen worden overtreden.

Plansituatie & conclusie
Door Movares is een quickscan flora en fauna opgesteld (Quick scan ecologie Spoorse voorzieningen Utrecht Centraal Noordzijde, d.d. 23 april 2012).
In het onderzoek is aangegeven dat op de locatie Leidseveertunnel geen beschermde soorten worden verwacht. Wel moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met eventuele indirecte effecten, zoals verstoring van mogelijke verblijfplaats van vleermuizen in het gebouw 'De Stek' door gebruik van verlichting.
Voor de locatie bij de Daalsetunnel is aangegeven dat de boom bij de voetbalkooi in het broedseizoen gebruikt wordt als nestplaats door broedvogels. Er zijn geen vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Er is geen ontheffing nodig mits er geen broedende vogels worden verstoord. De werkzaamheden waarbij beplanting wordt verwijderd kunnen doorgang vinden indien deze buiten het broedseizoen plaatsvinden of als voorafgaand door een ter zake kundige wordt vastgesteld dat er geen broedende vogels aanwezig zijn. Het geluidsscherm is mogelijk onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen. Zolang het geluidsscherm in tact blijft, is geen ontheffing benodigd.

Met inachtneming van de genoemde maatregelen vormt de Flora en Faunawet geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.7 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan het digitale watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor deelplannen Daalsetunnel (“Nieuwbouw relaishuis 100 locatie voetbalkooi”) en Leidseveertunnel (“Nieuwbouw relaiskasthuis 110 locatie De Stek”) zijn beide op 4 april 2012 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkelingen op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn en volstaan kan worden met een standaard wateradvies van het waterschap. De ruimtelijke ontwikkelingen voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over de ruimtelijke plannen.

De automatisch gegenereerde standaard waterparagraaf van het Hoogheemraadschap is in de bijlagen opgenomen. Aangezien het om een geautomatiseerd bestand gaat, is hieronder een gemeentelijke en samenvattende weergave opgenomen.

Beleidskader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Vierde Nota Waterhuishouding, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2014 [1];
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur [2].

[1] De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010 en binnenkort in het Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

[2] Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.

Water in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkeling bij de Leidseveertunnel heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. Het verhard oppervlak neemt niet toe. Ook voor de locatie Daalsetunnel geldt dat de ruimtelijke ontwikkelingen weinig tot geen gevolgen heeft voor het watersysteem. Het verhard oppervlak neemt toe met circa 200 m2. Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen.

Voor beide plandelen geldt dat:

  • het bestaande oppervlaktewater niet wordt aangepast;
  • water niet buiten het plangebied wordt geborgen;
  • er geen lozing plaats vindt van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater;
  • het plangebied niet in een peilgebied ligt waar een wateropgave (NBW of KRW) is;
  • het plangebied niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang ligt;
  • het plangebied niet nabij een rwzi of rioolpersleiding ligt.


Afvoer hemel- en afvalwater
Er is geen sprake van afvalwater.
Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) mag direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Het hemelwater van de loactie Leidseveertunnel wordt naar de Leidsche Rijn afgevoerd, via een bestaand hemelwaterriool (westzijde De Stek). Het hemelwater van de locatie Daalsetunnel wordt afgevoerd naar het hemelwaterriool nabij het begin van de J.J.A. Goeverneurstraat.

Conclusie
In de bestaande situatie is er is geen sprake van een wateropgave in of rondom het plangebied. Op basis van het plan neemt het verhard oppervlak bepertk toe. Met inachtneming van het bovenstaande heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.

5.8 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. De waardenkaart geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het plangebied
De locatie Daalsetunnel bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied zonder archeologische verwachting (wit). Hierdoor is een archeologievergunning op voorhand niet noodzakelijk.

De locatie Leidsveertunnel bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting (groen). Op basis van de ligging binnen een zone met een archeologische verwachting op archeologische resten zijn slechts bodemingrepen vanaf 1.000 m2 en dieper dan 0,5 meter binnen deze zone vergunningplichtig. De bodemingreep bij de Leidseverrtunnel betreft 80 m2, waardoor geen archeologievergunning noodzakelijk is.

Wanneer men tijdens uitvoering stuit op dergelijke restanten moet daarvan melding worden gedaan bij de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0008.png"

Afbeelding 5.1 Locatie Daalsetunnel in archeologische waardenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0009.png"

Afbeelding 5.2 Locatie Leidseveertunnel in archeologische waardenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSPOORSEDAALLEID-0601_0010.png"

Afbeelding 5.3 Legenda gemeentelijke archeologische waardenkaart

5.9 Kabels En Leidingen

Kabels en leidingen worden door de nutsbedrijven aangelegd en onderhouden. Op de locatie van Leidseveertunnel liggen een aantal lokale telecomkabels en een persriool. Voor de plaatsing van het relaiskasthuis zal een aantal lokale telecomkabels moeten worden verlegd. Het persriool zal door de gemeente Utrecht vooraf worden verlegd of versterkt.

Op de locatie van de Daalsetunnel ligt onder andere een hoogspanningskabel van Stedin. Gezien de ligging van de bestaande kabels ten opzichte van het te realiseren relaishuis, worden hier geen maatregelen ten aanzien van kabels en leidingen derden verwacht. Echter, er dient bij de verdere herinrichting van het terrein wel rekening gehouden te worden met het aanwezige kabeltracé. Het fietspad zal afhankelijk van de ligging ten opzichte van dit kabeltracé moeten worden voorzien van open bestrating in plaats van asfalt.

Indien kabels en leidingen verwijderd dan wel verplaatst moeten worden, dan moet dit gebeuren in overleg met de nutsbedrijven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De Gemeente heeft met ProRail en NS Vastgoed op hoofdlijnen overeenstemming bereikt in een bestuurlijk overleg op 15 mei 2012. In dit overleg zijn onder meer afspraken gemaakt inzake het bouwprogramma en de benodigde grondruil voor de spoorsevoorzieningen alsmede het behoud van de opvanglocatie De Stek. De kosten die gemoeid zijn met de aanleg van de voorzieningen worden gefinancierd door ProRail en de aanpassingen van de openbare ruimte rondom de voorzieningen komen voor rekening van de gemeente Utrecht. De afspraken gemaakt in het overleg vormen de basis voor de koopovereenkomst voor de benodigde grondruil. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee zeker gesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze ontwikkeling ziet weliswaar op beperkte aanvullende veiligheidsvoorzieningen voor het spoor maar hebben geen betrekking op een uitbreiding of ontwikkeling van het netwerk zelf. Het plan is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.

Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.
Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas als bedoeld in paragraaf 8.1 van de beleidsneutrale omzetting van het streekplan naar de Structuurvisie Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009).
Gelet op de beperkte omvang, beperkte verkeersaantrekkende werking van het plan en omdat de wijkopzet en wijkontsluiting gelijk blijven, is er geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.
Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, wordt er de voorkeur aan gegeven om bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op basis van nader contact te bezien in hoeverre het artikel 3.1.1-overleg noodzakelijk is. De gemeente heeft hiertoe het initiatief genomen. De provincie heeft bevestigd dat 3.1.1-overleg niet noodzakelijk is indien de archeologische waarden beschermd worden door middel van een dubbelbestemming Waarde Archeologie en de gemeentelijke archeologieverordening. In dit plan wordt de bescherming geregeld zodat geen nader vooroverleg nodig is.

Het watertoetsproces voor de deelprojecten zijn op 4 april 2012 (kenmerk: 20120404-14-4525 en 20120404-14-4526) in het kader van het vooroverleg digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn en volstaan kan worden met een standaard wateradvies van het waterschap. Het HDSR heeft aangegeven dat er geen verder watertoetsproces met het waterschap behoeft te worden doorlopen met het waterschap.

Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar paragraaf 5.7 en de bijlagen.

6.2.2 Advies wijkraad en participatie

De plannen zijn besproken met belanghebbenden (Park Plaza Utrecht) en De Stek. Tevens zijn de plannen op 8 mei 2012 voorgelegd aan omwonenden op een inloopspreekuur. Van deze mogelijkheid hebben 6 mensen gebruik gemaakt waarvan 4 een reactie hebben gegeven.

De wijkraad is uitgenodigd voor de inloopavond maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding En Planvorm

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Ook wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

Het plan is gebaseerd op de nieuwste regelgeving van de Wet ruimtelijke ordening, aanverwante regelgeving en de Standaard Voorschriften voor Bestemmingsplannen (SVBP2008 d.d. april 2008). Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en dragen zo bij aan een effectievere en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.

Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:

  • De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
  • De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen' ;hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
  • De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
  • De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.

7.3 Opbouw Regels


De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 worden de gebruikte begrippen toegelicht en wordt de wijze van meten vastgelegd. In hoofdstuk 2 staan de regels die alleen gelden voor de bestemming waar ze betrekking op hebben. Voor elke bestemming zijn die regels in een apart artikel weergegeven.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;

In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 4, bevat standaardbepalingen over overgangsrecht en een slotbepaling.

In paragraaf 7.4 worden de regels per artikel en dus per bestemming toegelicht.

7.4 Artikelsgewijze Toelichting

In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen opgenomen en verklaard die in de regels van het bestemmingsplan voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten
Deze bepaling geeft aan op welke wijze aan de meetvoorschriften uitleg moet worden gegeven, bijvoorbeeld om de bouwhoogte van een gebouw te kunnen bepalen.

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De bestemming Bedrijf- Nutsvoorziening is opgenomen om de voorzieningen ten behoeve van de spoorbeveiliging planologisch-juridisch mogelijk te maken. Middels deze bestemming kunnen twee noodzakelijk gebouwen met bijbehorende terreininrichting, zoals hekwerken, worden opgericht en gebruikt worden ten behoeve van de spoorsevoorzieningen.

In de toekomst wordt een nieuw spoorbeveiligingsysteem in gebruik genomen. Op dat moment is mogelijk extra ruimte nodig op het hogere deel van gebouw bij de Daalsetunnel. In de regels is daarom een mogelijkheid opgenomen om een hogere hoogte toe te staan indien daarvoor een noodzaak bestaat.

Artikel 4 Groen
Deze bestemming is opgenomen ten dienste van de aanleg van een groenvoorziening. Gezien de beperkte omvang van de groenbestemming in het plangebied ligt het in de lijn der verwachting dat de gronden grotendeels als plantsoen/speelvoorziening gebruikt en ingericht zullen worden. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd. Het ter verleggen fietspad en de te verplaatsen voetbalkooi zullen binnen de deze bestemming komen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie zorgt voor de bescherming die een bestemmingsplan op grond van de Monumentenwet aan archeologische waarden moet geven. De bestemming werkt door het gebruik in strijd met deze bestemming strafbaar te stellen. Iemand die beschikt over een vergunning op basis van de verordening op de archeologische monumentenzorg, dan wel over een brief van de gemeente waarin is aangegeven dat een dergelijke vergunning niet nodig is, handelt in overeenstemming met de bestemming.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.

Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.

Artikel 10 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 11 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.5 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Ook is het mogelijk om in bepaalde gevallen een bestuurlijke boete op te leggen.
Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 2 Quick scan flora en fauna

Bijlage 3 Waterparagraaf Daalsetunnel

Bijlage 3 Waterparagraaf Daalsetunnel

Bijlage 4 Waterparagraaf Leidseveertunnel

Bijlage 4 Waterparagraaf Leidseveertunnel

Bijlage 5 Boomeffectanalyse

Bijlage 5 Boomeffectanalyse