KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Artikel 4 Verkeer - Parkeergarage
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Van Horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding, Doel En Ligging
1.2 Vigerende Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijks- En Provinciaal Beleid
2.2 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Beschrijving Bestaande Situatie En Functies
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ruimtelijke En Functionele Opzet
4.2 Verkeer, Parkeren En Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Geluidhinder
5.2 Milieuhinderlijke Bedrijvigheid
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bodemkwaliteit
5.6 Flora En Fauna
5.7 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
5.8 Duurzaamheid
5.9 Water
5.10 Archeologie
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Kwaliteit Van De Leefomgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding En Planvorm
7.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
7.3 Opbouw Regels
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
7.5 Lijst Van Horeca-inrichtingen
7.6 Handhaving
Bijlagen
Bijlage 1 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Garage
Bijlage 3 Geluidwering Rozenstraat 3c
Bijlage 4 Erratum Geluidsonderzoek
Bijlage 5 Geluidsonderzoek Installaties Bijenkorf
Bijlage 6 Geluidsonderzoek Installaties Vergadercentrum
Bijlage 7 Luchtkwaliteit, Geur En Licht
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Watertoets
Bijlage 10 Bezonningsstudie Algemeen
Bijlage 11 Bezonningsstudie Rozenstraat
Bijlage 12 Bezonningsstudie Oudegracht
Bijlage 13 Bezonningsstudie Oudegracht 71 (A)
Bijlage 14 Planschaderisico-analyse

Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad

Bestemmingsplan - Utrecht

Onherroepelijk op 08-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 additionele horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

1.4 afhaalzaak:

een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.

1.5 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.6 antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.7 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 belhuis:

een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.

1.11 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.

1.12 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige legale gebruik.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 brutovloeroppervlak:

de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.

1.24 dak:

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 dakopbouw:

een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden niet verstaan afhaalzaken.

1.27 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.

1.28 evenementen:

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.32 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening.

1.33 Lijst van Horeca-activiteiten:

de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.34 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.35 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.37 plan:

het bestemmingsplan Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad van de gemeente Utrecht.

1.38 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.39 (raam)prostitutiebedrijf:

een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats;

1.40 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 stacaravan:

een caravan die als een bouwwerk in de zin van de Woningwet valt aan te merken.

1.42 verblijfsmiddelen:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, woonketen, arken, caravans en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voorzover deze geen bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn.

1.43 vergader- en congrescentrum:

voorzieningen ten behoeve van het bedrijfsmatig organiseren van vergaderingen en congressen.

1.44 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:

de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.

1.45 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.46 voorgevelrooilijn:

De lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied (zoals de weg, openbaar groen of water) gekeerde voorgevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.

1.47 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Centrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel tot een maximale brutovloeroppervlakte van 18.100 m2 ;
  2. b. kantoren, uitsluitend op de verdiepingen;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de verdiepingen;
  5. e. vergader- en congrescentrum, (uitgezonderd evenementen) tot een maximale brutovloeroppervlakte van 4.000 m2 tezamen met de functie onder f),
  6. f. zaalverhuur (uitgezonderd evenementen), uitsluitend ten behoeve van zakelijke bijeenkomsten, vergaderingen, productpresentaties, en daarmee gelijk te stellen bijeenkomsten in besloten kring tot een maximale brutovloeroppervlakte van 4.000 m2 tezamen met de functie onder e);
  7. g. de bij de bestemming behorende additionele horeca, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer en waterberging, toegangen, bergingen, opslagruimten, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 4 Verkeer - Parkeergarage

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Parkeergarage' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ondergrondse- en bovengrondse (fiets)parkeervoorzieningen;
  2. b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer en waterberging, toegangen, bergingen, opslagruimten, erven en terreinen alsmede voor technische voorzieningen en doorgangen ten behoeve van de aangrenzende Centrum-bestemming.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  2. b. water, waterbeheer en waterberging;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. evenementen;
  7. g. bij de bestemming behorende nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken en geluidwerende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a en artikel 5.2.1 onder b voor:

  1. a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m².
  2. b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

6.2 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologsiche Monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

  1. a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers e.d., mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
  3. c. De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
    1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
    4. 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, met dien verstande dat dit niet geldt voor een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het hoofdgebouw en de parkeergarage die tegelijkertijd met dit bestemmingsplan als ontwerp ter inzage heeft gelegen;
    5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
  4. d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  5. e. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  6. f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels


Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  4. d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  5. e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad.

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst Van Horeca-activiteiten

Toelichting Lijst van Horeca-activiteiten

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.

In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in "harde" tot "zachte" typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

De Lijst van Horeca-inrichtingen kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting. De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat:

Categorie A. Discotheek; bardancing; zaalverhuur/party-centra (regulier gebruik t.b.v. feesten en muziek-/dansevenementen, i.t.t. zaalverhuur t.b.v. congressen en seminars)
Categorie B. Café; bar; brasserie
Categorie C. Cafetaria; snackbar; grillroom; fastfood-restaurant; automatiek; snelbuffet
Categorie D. Restaurant; bistro; crêperie, lunchroom;konditorei; Koffie-/theehuis; IJssalon

Onderscheid café-disco
Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van de inrichting.

Cafetaria/snackbar
Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij behorende stank- en geluidsoverlast.

Afhaalcentra
Een winkel met als nevenfunctie een horecavoorziening valt bestemmingsplan technisch gezien onder de detailhandelsfunctie. Voorwaarde is dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van de tijd veranderen in horecafuncties. Definitie afhaalcentrum: "detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van de horeca-exploitatieverordening Utrecht".

Additionele horeca
Bij deze categorie gaat het om horeca-activiteiten die neven- of ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van de instelling. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie "horeca" begrepen, maar onder de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling sociaal-culturele/maatschappelijke/(sportief-)recreatieve doeleinden) gerekend.

Categorie: Inrichting: Activiteiten:
A discotheek
bar-dancing zaalverhuur/partycentra1
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse, al dan niet met levende muziek en al dan niet met kleine etenswaren.
Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen.
B café
bar
brasserie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren.
Het accent ligt op de verstrekking van drank.
C cafetaria
snackbar
grill-room
fastfood-restaurant automatiek snelbuffet
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije dranken.Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleineetenswaren.
D1 restaurant
bistro
crêperie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken.
D2 lunchroom, konditorei


koffie-/theehuis





ijssalon
Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken.

Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholvrije dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren. Het accent ligt op de verstrekking van alcoholvrije dranken.

Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse. Daghoreca (D.2) is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden. Bij deze horeca moet de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en is zij geheel of overwegend gebonden aan c.q. ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied.

1regulier gebruik t.b.v. feesten en muziek- en dansevenementen, in tegenstelling tot zaalverhuur voor congressen en seminars.


Voor de toepassing van de lijst van horeca-inrichtingen wordt onder een horecabedrijf het volgende begrepen een bedrijf of instelling waar:

  1. 1. bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of,
  2. 2. bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding, Doel En Ligging

De gemeente is door de eigenaar van het La Viegebouw gevraagd om medewerking te verlenen aan uitbreiding en modernisering van het bestaande La Viegebouw in de binnenstad, op de hoek van de Sint Jacobsstraat en de Lange Viestraat. Met deze ontwikkeling zal ook de bestaande parkeergarage La Vie met een parkeerlaag worden verhoogd en zal de loopbrug over de Sint Jacobsstraat worden gesloopt.

Het plangebied ligt in de binnenstad en wordt omsloten door bebouwing aan de Oudegracht, de Lange Viestraat, Sint Jacobsstraat en de Rozenstraat.

De hoofddoelstelling van dit bestemmingsplan is om deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0001.png"

Afbeelding 1: overzichtsfoto La Vie

1.2 Vigerende Bestemmingsplan

Binnen het gebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Vastgesteld door raad Uitspraak Raad van State
Binnenstad 18 februari 2010 25 januari 2012

Voor de locatie van de ontwikkeling gelden samengevat de volgende bestemmingen:

- Centrum-2

Voor deze bestemming gelden algemeen de volgende doeleinden:

  • detailhandel op de begane grond/kelders en verdiepingen;
  • publieksgerichte dienstverlening, eveneens op de begane grond/kelders en verdiepingen;
  • maatschappelijke voorzieningen met daaraan ondergeschikt additionele horeca;
  • zakelijke dienstverlening en wonen zijn alleen op de verdiepingen toegestaan;
  • bij de hierboven genoemde functies behorende werkplaatsen en atelier-, praktijk-, kantoor- en opslagruimten op de begane grond/kelders en verdiepingen.

Voor het plangebied geldt Centrum-2 met de aanduiding 'sc-wh' (specifieke vorm van centrum - warenhuis). Dit houdt in dat ter plaatse tevens een vergadercentrum (zaalverhuur) en ten hoogste 3 horecavestigingen (onder voorwaarden) zijn toegestaan.

Binnen het bouwvlak, dat volledig mag worden gebouwd, geldt deels een maximale bouwhoogte van 23 meter, deels 12 meter (overbouwing) en deels van 8,5 meter (hierna: het binnencour).

- V-VB Verkeer - Verblijfsgebied

  • Voor de Lange Viestraat geldt de aanduiding 'sv-hov' (specifieke vorm van verkeer hoogwaardig openbaar vervoer).
  • Voor de Sint Jacobsstraat binnen het plangebied geldt onder andere een verblijfsgebied voor gemotoriseerd en langzaam verkeer, wegen en voet- en fietspaden.

- Verkeer – Parkeergarage

Aan de noordzijde van het plangebied geldt de bestemming 'Verkeer – Parkeergarage', met een maximale bouwhoogte van 23 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0002.png"

Tekening 1: uitsnede bestemmingsplan Binnenstad (vastgesteld door raad 18 februari 2010)

De ontwikkeling van het La Vie-gebouw bestaat op hoofdlijnen uit vijf onderdelen:

  • het moderniseren en verduurzamen van de bestaande gevels van het gebouw inclusief een wijziging van de bestaande hoofdentree en realisatie van extra technische ruimte/hoogte-accenten;
  • uitbreiding van de detailhandelsfunctie door het ophogen van de bebouwing aan de binnenzijde met één bouwlaag (binnencour);
  • een uitbreiding van het gebouw ter plaatse van de huidige laad- en loszone;
  • optopping van de parkeergarage met een parkeerdek;
  • het slopen van de onderdoorgang in de St. Jacobsstraat.

Toets beoogde ontwikkeling
Bij de toets van de beoogde ontwikkeling is gebleken dat de bestaande bebouwing te beperkt in het bestemmingsplan Binnenstad is opgenomen. Zo is de parkeergarage abusievelijk niet geheel als zodanig bestemd en komt de maximaal toegelaten bouwhoogte niet overal overeen met de feitelijke situatie. Deze onvolkomenheden worden met het voorliggende bestemmingsplan gecorrigeerd.

De ontwikkeling van La Vie is op diverse onderdelen in strijd met het vigerende bestemmingsplan(Binnenstad 2010). De belangrijkste afwijkingen zijn de extra bouwlaag voor het binnencour (vanwege overschrijding van de maximale bouwhoogte) en de uitbreiding ter plaatse van de huidige de laad- en losplaats (vanwege de verkeersbestemming). De ophoging van de parkeergarage met één laag overschrijdt op enkele planonderdelen de maximale bouwhoogte van 23 meter Met uitzondering van het hoogteaccent ter plaatse van de hoofdentree, wordt met de nieuwe gevels de bestaande hoogteopbouw langs de Lange Viestraat en Sint Jacobsstraat grotendeels gerespecteerd.

Omdat een deel van het bouwplan in overeenstemming is met de vigerende ruime Centrumbestemming, de overbouwing wordt wegbestemd en er sprake is van een interne functiewijziging, is de planologische uitbreiding beperkt.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod. In aansluiting hierop volgen de regels.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

2.1 Rijks- En Provinciaal Beleid

Het Rijksbeleid en het provinciaal beleid richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Zo staat in de Nota Ruimte het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten centraal. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden (regio Utrecht) en hoofdverbindingsassen. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Ook de structuurvisie Randstad 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRV 2013-2028) en verordening kennen een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen waarbij tegelijkertijd een kwaliteitssprong wordt gerealiseerd.

Ladder duurzame verstedelijking
Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag bepaald voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnenstedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag. Wanneer de regionale ruimtevraag in beeld is, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde: kan de vraag binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen?


Kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden? Om deze vraag te beantwoorden biedt de handreiking handvatten voor de bepaling van de beschikbare ruimte (kwantiteit) en de (financiele) haalbaarheid van de intensivering (kwaliteit).

In trede 2 wordt bekeken of binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan voorzien. De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 (bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.

Betekenis voor het plangebied.
Voor de La Vie zijn uitsluitend trede 1 en 2 aan de orde.

Stap 1. Aantonen behoefte:

In hoofdstuk 1.2 is aangegeven dat de planologische uitbreiding van de ontwikkeling gering is. Binnen het gebouw en met de uitbreiding krijgen functies een andere plek op het perceel. De uitbreiding van La Vie (bruto vloeroppervlakte) is voor het grootste deel gericht op uitbreiding van het winkelareaal van de Bijenkorf (huurder). De uitbreiding van de kantoorfunctie is kleinschalig en is daarmee van ondergeschikt belang (zie ook het onderdeel kantorenbeleid hieronder).
Vanuit de huurder (Bijenkorf) is er sprake van een grote behoefte aan uitbreiding van de bestaande Bijenkorfwinkel. In de nieuwe bedrijfsstrategie focust de Bijenkorf zich op zogenaamde flagship- stores. Utrecht is een van de steden waar het warenhuisconcern in investeert (in andere regio's worden filialen gesloten). De Bijenkorf is met haar gewenste schaalvergroting trendvolgend en beoogt een internationaal topniveau te bereiken in merken, service en winkelbeleving. Dit doel kan alleen bereikt worden in een sterk kernwinkelgebied en niet elders in de regio. Het ligt bovendien voor de hand dat de uitbreiding op de bestaande locatie wordt gerealiseerd en niet elders in het kernwinkelgebied, mocht zich daar al een geschikt pand voor aandienen. Het kernwinkelgebied van de stad Utrecht kent namelijk nauwelijks (frictie)leegstand. Het gebied wordt met deze ontwikkeling versterkt (dit volgt onder andere uit het beleidskader detailhandel hieronder en de onderzoeken waarop het beleid gestoeld is).

De prognoses dat er tot 2040 sprake is van een sterk groeiende Utrechtse bevolking, de wens tot een betere aansluiting met het stationsgebied, de ligging nabij het grootste openbaar vervoersknooppunt («Railport») van Nederland met nationale en Europese betekenis en een oude historische stad van groot cultureel belang met grote aantrekkingskracht, maken dat er is sprake van een duurzame behoefte.

Stap 2: Bestaand stedelijk gebied
Omdat bij deze binnenstedelijke herontwikkeling de bebouwingsdichtheid toeneemt, wordt voldaan aan het criterium van zuinig ruimtegebruik. De combinatie van sloop-nieuwbouw en functiewijziging leidt tot een optimale benutting van de ruimte in bestaand stedelijk gebied. In de navolgende toelichting wordt een en ander verder onderbouwd (onder andere hoofdstuk 4.1). Met betrekking tot de financiële haalbaarheid wordt verwezen naar hoofdstuk 6.

De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening).

Conclusie
Het plan voldoet aan de doelstellingen van het Rijks- en provinciale beleid. Het gaat om een ontwikkeling in bebouwd gebied in de bestaande binnenstad waarbij sprake is van inbreiding en verdichting . Hierdoor is sprake van een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte en wordt de ruimtevraag behorend bij de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze ruimtelijk ingepast. Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op een ontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied, is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.

2.2 Gemeentelijk Beleid


Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de Structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuin.

  • De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
  • Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
  • De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken.

De binnenstad is bestempeld zowel in het perspectief van De Binnentuin, De Markt als Het Podium. Voor het gebied zijn verschillende doelstellingen geformuleerd:

  • versterking van de positie van de binnenstad als (inter)nationale toplocatie en het stimuleren van de economische vitaliteit in Utrecht in stedelijke regionale en landelijke context;
  • de herkenbaarheid van de kernkwaliteit vergroten door o.a. het ontwikkelen van een (bijbehorend) hoogstedelijk milieu en het verhogen van de verblijfskwaliteit.


Het plangebied is voor wat betreft het ontwikkelingsbeeld aangewezen als 'centrum stedelijk milieu'. Hierbij gaat het om een mix van hoogstedelijk wonen, kantoren, baliefuncties en een ruim en zeer gevarieerd aanbod aan centrumvoorzieningen.

De schoonheid van Utrecht' Welstandsnota 2004
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van omgevingsvergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.

De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus:

  • 'Open': verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur,
  • 'Respect': essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd en
  • 'Behoud': behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard.

Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'behoud'. Dit komt neer op behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard. Dit betekent:

  • een primaire oriëntatie op monumentale en beeldbepalende kwaliteiten en eigenschappen van de gebouwen;
  • dat authenticiteit voorop staat, zowel voor nieuwe als voor bestaande gebouwen;
  • geen nabouwen van, maar voortbouwen op de historische context waarbij "voortbouwen op" zowel op een traditionele als vooruitstrevende manier mag plaatsvinden;
  • dat nieuwe interpretaties mogelijk zijn.

Ontwikkelingskader detailhandel (2012) en adviesnota Detailhandel 2011
Het Ontwikkelingskader Detailhandel 2012 beschrijft de wijze waarop de gemeente nu en in de komende jaren de totstandkoming van detailhandelsplannen wil begeleiden, faciliteren en toetsen. Het is een algemeen beleidskader op basis waarvan specifieke gebieden en plannen op maat ontwikkeld en beoordeeld kunnen worden.

De huidige marktomstandigheden en ontwikkelingen binnen de detailhandel, waaronder de ontwikkeling van internetaankopen en teruglopende consumentenbestedingen, beïnvloeden de behoefte aan en inrichting van fysieke winkels, ook in Utrecht. Het ontwikkelingskader beschrijft de te verwachten ontwikkelingen en maakt inzichtelijk welke uitbreidingen en toevoegingen van winkelgebieden in Utrecht gepland zijn. Daarnaast beschrijft het kader hoe de gemeente om wil gaan met het uitbreidingsvolume van winkeloppervlak in relatie tot de huidige economische omstandigheden en de te verwachten groei van de aankopen via internet.

Binnensteden worden gezien als de aangewezen plek voor het recreatief winkelen en verblijf. Binnensteden worden aantrekkelijk door de aanwezigheid van onderscheidende winkelformules, van een compleet warenhuisassortiment tot en met kleine specialistische (zelfstandige) winkels.

De binnenstad van Utrecht wordt gezien als het boegbeeld (het uithangbord) van de stad. In de winkelstructuur van Utrecht neemt het centrum een prominente plek in. De ligging is uniek door de nabijheid van de drukste OV-knoop van Nederland. Ook de historiciteit (werven, Dom), imago en bekendheid zijn onderscheidend. Daarnaast heeft het een krachtige markt- en concurrentiepositie in een groot gebied. Hierdoor is zelfs in deze tijden van onduidelijkheid over retailontwikkelingen de positie als één van de Nederlandse topbinnensteden goed. De leegstand in de binnenstad is nog beperkt; dit wijst op druk op de markt en een behoefte aan commerciële ruimte.

Bij de binnenstad van Utrecht past een hoge ambitie. Het perspectief is goed en wordt mede gevoed door de voorspelde groei van de stad en de regio. Voor het behoud van een plek bij de top zijn investeringen nodig. Een belangrijk aspect is de verbreding en verdieping van het aanbod, het accommoderen van (nieuwe) trekkers en schaalvergroting. Hierbij speelt ook de concurrentie en kwaliteitsslag met andere binnensteden een rol. Een andere belangrijke doelstelling is de barrières tussen Hoog Catharijne en de historische binnenstad te verminderen en de verbinding te veraangenamen.

Conclusie
Het plan biedt de mogelijkheid om de kwaliteit van het winkelgebied in het centrum van de stad te verbeteren, zoals de Detailhandelsnota voor ogen heeft. In de adviesnota Detailhandel 2011 wordt de uitbreiding van de Bijenkorf genoemd als één van de plannen tot uitbreiding

Kantorenstrategie 2012 en Regionale overeenkomst kantoren 2014-2030
Het karakter van de kantorenmarkt is in de laatste jaren sterk veranderd van een groeimarkt naar een verplaatsingsmarkt. Op sterke locaties in de stad is nog steeds vraag naar nieuwbouw. Maar op minder goede locaties is het aanbod groter dan de vraag. De stad Utrecht voert al vele jaren een restrictief kantorenbeleid en staat in hoofdzaak alleen nieuwbouw toe op drie sterke locaties: Papendorp, Leidsche Rijn Centrum en het Stationsgebied. Buiten die drie locaties gaat de gemeente traditioneel zeer terughoudend om met nieuwbouw en uitbreiding. Op locaties waar de leegstand toeneemt is uitbreiding van kantoorruimte niet aan de orde maar spant de gemeente zich juist in om kantoorruimte te transformeren naar een andere functie.

De gemeente Utrecht en de U10 regio hebben in mei 2014 de Regionale Overeenkomst Kantoren 2014-2030 gesloten. Deze overeenkomst biedt, net als voorgaande afsprakenkaders, de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen.

Notitie Meervoudig Ruimtegebruik (2005)
Om functiemenging te stimuleren en op de juiste manier te begeleiden heeft de gemeente Utrecht de Notitie Meervoudig Ruimtegebruik (2005) vastgesteld. In deze notitie wordt functiemenging en het combineren van functies gezien als een manier van zuinig ruimtegebruik. Door functies te combineren, door met elkaar gebouwen te delen, door bepaalde gebieden intensiever te bebouwen, door gezamenlijk te parkeren, door gebouwen ´s avonds te gebruiken voor andere activiteiten wordt zuinig omgegaan met onze ruimte. Daarnaast kunnen combinaties van sociale en recreatieve functies met bijvoorbeeld wonen en werken zorgen voor een groter gevoel van veiligheid, diversiteit en stedelijkheid.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2005-2020
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) 2005-2020 staat de gemeentelijke visie op het verkeer en vervoer in Utrecht tot 2020. Een langetermijnvisie op verkeer en vervoer is onder andere nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen. Het GVVP bevat beleid en plannen voor de hoofdinfrastructuur gericht op de bereikbaarheid van de stad Utrecht. Het GVVP is, samen met andere sectornota's, uitgangspunt voor wijkverkeersplannen, de uitwerking van stedenbouwkundige en infrastructurele plannen en overige verkeers- en vervoersprojecten.

Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economische belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen voor openbaar vervoer, autoverkeer en goederenverkeer goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden ('verblijfsgebieden') en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets. Deze netwerken zeggen iets over de functie van een straat in het netwerk.

Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar
Utrecht groeit en fiets, OV en auto vragen steeds meer ruimte in de stad. Utrecht heeft daarom een nieuwe visie op mobiliteit ontwikkeld, het Ambitiedocument Aantrekkelijk en Bereikbare Stad. Utrecht zet daarbij in op openbaar vervoer, fiets, schoner vervoer en meer kwaliteit in de openbare ruimte met zeven beleidsprincipes:

  • De gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid
  • Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen
  • Levendige centra op knooppunten
  • De plaats bepaalt de mobiliteitskeuze
  • RSS en HOV (tram) als basis OV-systeem
  • De fiets als primair vervoermiddel in de stad
  • De stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.

Nota Stallen en Parkeren
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen. Voor fietsparkeernormen geldt enkel een minimumnorm die bepaalt hoeveel fietsparkeerplaatsen minimaal gerealiseerd moeten worden. Het beleid biedt de mogelijkheid voor maatwerk in bijzondere situaties.

In de planbeschrijving in hoofdstuk 4 wordt aangegeven hoe is omgegaan met deze uitgangspunten.


Bomenbeleid Utrecht (2009)
Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren.
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Bevoorradingsplan Binnenstad Utrecht 2003
Samen met de coproducenten Transport en Logistiek Nederland (TLN), EVO, Kamer van Koophandel Utrecht en met steun van het Platform Binnenstad Utrecht heeft gemeente Utrecht een Bevoorradingsplan voor de Utrechtse binnenstad opgesteld.
In dit bevoorradingsplan komen onderwerpen aan de orde als de routering van, naar en in de binnenstad, de venstertijden, laad en losplaatsen, alsmede de promotie van stadsdistributie.
In het Bevoorradingsplan wordt geconcludeerd dat de bevoorrading aan de Sint Jacobsstraat-zuid (Rozenstraat) goed verloopt. Het vindt plaats 24 uur per dag op een pleintje. Verder wordt opgemerkt dat de bereikbaarheid vanaf de weg slecht is doordat er achteruit en over het fietspad ingestoken moet worden. Ten aanzien van misbruik ter plaatse is geen melding bekend. De kwaliteit van de huidige aanrijroute wordt als 'voldoende' beoordeeld.

Conclusie gemeentelijk beleid
Ten aanzien van het plangebied wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.
De uitbreiding van het La Vie-gebouw past binnen het centrum stedelijk milieu. De Bijenkorf in La Vie is van groot belang voor de aantrekkelijkheid van het kernwinkelgebied. Door een kwalitatieve uitbreiding van de Bijenkorf samen met de benodigde en al aanwezige voorzieningen (kantoren, vergadercentrum en parkeergarage), ontstaat samen met de nieuwbouw van de Vredenburg een betere verbinding met het Stationsgebied en het overige kernwinkelgebied en zal de verblijfskwaliteit in het hoogstedelijk milieu verbeteren. Hier kunnen de winkels langs de Lange Viestraat en St. Jacobsstraat van profiteren. Door het verwijderen van de loopbrug wordt de Sint Jacobsstraat vanuit de binnenstad zichtbaarder, toegankelijker en gaat beter functioneren als aanloopstraat.


In hoofdstuk 4 en verder wordt het plan nader onderbouwd.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Beschrijving Bestaande Situatie En Functies

Gebouw en functie
Het plangebied met daarbinnen La Vie/Bijenkorf ligt in de oude binnenstad op de hoek van de Sint Jacobsstraat en de Lange Viestraat in het zuidoosten van de Wijk C, van oorsprong een van de oudste wijken van Utrecht.
De bebouwing van het plangebied wijkt wat betreft gebruik, schaal en architectuur af van de kleinschalige bebouwing van het vroegere Wijk C. Op de cultuurhistorische structuurkaart behorende bij het bestemmingsplan Binnenstad staat de bebouwing aangegeven als van de twintigste eeuw. Het gebouw heeft geen historische waarde en valt buiten het Beschermd Stadsgezicht.
In het gebouw van La Vie bevinden zich een warenhuis, een vergader/congrescentrum en kantoren. De hoofdmassa van het gebouw van La Vie heeft een hoogte van circa 26 meter met incidentele hogere hoogten ter plaatse van technische ruimten en installaties tot circa 29,5 meter. De bouwhoogte van het binnenterrein (binnencour) is circa 8,5 meter met uitzondering voor de hoogte van de technische ruimte. De hoofdmassa heeft aan de zijde van de Lange Viestraat en St. Jacobsstraat vanaf de eerste verdieping een uitkraging van circa 1,80 meter; ook bij hoofdentree is sprake van een vrije ruimte.
De overbouwing boven de St. Jacobsstraat ligt op het niveau van de eerste verdieping en heeft een totale hoogte van circa 9,5 meter.De hoogte van de bijbehorende parkeergarage is circa 20,5 meter.
De hoofdentree voor winkelend publiek ligt op de hoek van de Sint Jacobsstraat en de
Lange Viestraat. Een tweede toegang ligt aan de Lange Viestraat. Daarnaast zijn er toegangen aan de Lange Viestraat en Sint Jacobsstraat voor de bovengelegen kantoren en het vergadercentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0003.png"


Verkeer en parkeren
De Sint Jacobsstraat heeft een belangrijke verkeersfunctie voor openbaar vervoer en fietsverkeer. De Sint Jacobsstraat is één van de aanloopstraten naar het centrum van de stad. De Lange Viestraat heeft in de binnenstad een belangrijke functie voor fietsers en betreft een hoogwaardig openbaar vervoerbaan (hov) waar uitsluitend auto's met een ontheffing (bevoorradingsverkeer en taxi's bijvoorbeeld) zijn toegelaten.

De toegang (in- en uitrit) van de parkeergarage wordt bereikt via de Sint Jacobsstraat nabij de Rozenstraat. De parkeergarage is voor voetgangers bereikbaar zowel vanuit de Sint Jacobsstraat als vanuit La Vie. De parkeergarage biedt plek aan 325 auto's.

Openbare ruimte en groen
In het plangebied vindt het laden en lossen voor de Bijenkorf plaats op maaiveld in de openbare ruimte aan de Sint Jacobsstraat/Rozenstraat. Er is geen groen aanwezig.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ruimtelijke En Functionele Opzet

Context en ligging plan
Bij de binnenstad van Utrecht, een aangewezen plek om recreatief te winkelen, past een hoge ambitie. De omvang van het winkelaanbod in Utrecht is niet erg groot. Zowel het aantal winkels als het winkelmetrage per hoofd is laag ten opzichte van referenties. Het perspectief is goed en wordt mede gevoed door de geringe leegstand en groei van de stad en de regio. Voor het behoud van een plek bij de topsteden zijn investeringen nodig. Het accommoderen van trekkers en schaalvergroting is daarbij van gemeenschappelijk belang.
Het gebouw La Vie valt in het kernwinkelgebied. De locatie van De Bijenkorf ligt aan de Lange Viestraat, dat wordt gezien als het begin- of eindpunt van de zogenoemde stadscorridor (Structuurplan Stationsgebied). De stadscorridor verbindt de westelijke delen van de stad met de oude stad en loopt vanaf Leidsche Rijn via een zone tussen de Graadt van Roggenweg en de Leidsekade via het Westplein door tot Vredenburg. Aan de zijde van de stadscorridor ter hoogte van Vredenburg Noord worden binnenstedelijke functies toegevoegd die vooral een uitstraling hebben op straatniveau, zoals winkels. De genoemde functies begeleiden de route langs dit deel van de stadscorridor. Door het woonwinkelgebouw 'De Vredenburg' op het plein Vredenburg is behoud en het accommoderen van een sterke trekker aan de noordzijde van de Lange Viestraat gewenst om de routing Hoog Catharijne-Oudegracht langs La Vie te behouden.

In het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad' is in de toelichting al aangegeven dat de positie en identiteit van de Sint Jacobsstraat (en omgeving) door de verwezenlijking van de singelstructuur zal veranderen. Ten aanzien van de locatie op de hoek van de Sint Jacobsstraat en de Lange Viestraat voorziet het bestemmingsplan Binnenstad dat deze locatie daarbij kan zorgen voor een goede ruimtelijke en functionele overgang tussen de daarachterliggende Wijk C en de ontwikkeling aan de Zijdebalenstraat. Ook de sloop van de loopbrug over Sint Jacobsstraat wordt in het bestemmingsplan Binnenstad gezien als een gewenste ontwikkeling die de zichtbaarheid en zichtlijnen op de Sint Jacobsstraat zal verbeteren. De Sint Jacobsstraat zal hierdoor stedenbouwkundig als een volwaardig onderdeel van de binnenstad kunnen gaan fungeren.

De ontwikkeling van La Vie komt tegemoet aan de voorgaande doelstellingen. De uitbreiding van de Bijenkorf past binnen het streven naar verbinding tussen de ontwikkelingen in het Stationsgebied/Hoog Catharijne en de historische Binnenstad. De ontwikkeling vormt een aanvulling op de stadscorridor. Schaalvergroting en modernisering van deze publiekstrekker is voor de Binnenstad dan ook zeer gewenst.

Gebouw en functie
Het gebouw La Vie is door zijn prominente ligging een belangrijke schakel tussen de historische binnenstad en het nieuwere Wijk C. Voor Utrecht is de Bijenkorf een van de trekkers in de binnenstad en zorgt vanwege haar ligging voor een goede doorbloeding van het kernwinkelgebied.
Het bestaande gebouw krijgt een nieuwe gevel, waarbij de huidige overbouwingen boven het trottoir zullen worden verwijderd. De bebouwing over de Sint Jacobsstraat wordt verwijderd. Ter plaatse van de Sint Jacobsstraat wordt op de huidige laad- en losplaats bebouwing toegevoegd. De nieuwbouw op deze plek komt tegen de bestaande parkeergarage en ligt aan de voorzijde in het verlengde van de huidige rooilijn. De nieuwe gevellijn begeleidt daardoor de Sint Jacobsstraat nadrukkelijker. Dit heeft een positieve uitwerking op de beleving van de straat. De basishoogte van het gebouw blijft zoals bestaand (circa 26 meter). Incidenteel is ten behoeve van technische ruimten en opstelplaatsen voor technische installaties, een hogere bouwhoogte (tot circa 30 meter) mogelijk. De kop van het gebouw wordt prominenter door toevoeging van een plaatselijk hoogteaccent ten behoeve van onder andere een technische ruimte. Ter plaatse van het binnencour wordt bovenop de bestaande eerste verdieping een bouwlaag (winkel) toegevoegd. Daarboven komt een technische ruimte en op het overige deel van het nieuwe platte dak zal een daktuin worden aangelegd.
Ten slotte wordt een extra laag op de huidige parkeergarage gebouwd en wordt de garage met een gesloten gevel afgewerkt. De hoogte varieert dan van circa 22 meter tot circa 24 meter.
Het plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande winkeloppervlak, het bestaande gebruik voor kantoren en vergadercentrum blijft grotendeels ongewijzigd.

4.2 Verkeer, Parkeren En Openbare Ruimte

4.2.1 Verkeer en openbare ruimte

De wegenstructuur en rijroutes veranderen in de nieuwe situatie niet. Wel zal de Sint Jacobsstraat worden heringericht en wordt de straat beter aangesloten op de rechte gevel en het bebouwen van de bestaande laad-en losplek. Daarvoor is momenteel een nieuw inrichtingsplan in voorbereiding.

4.2.2 Parkeren

Bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de ontwikkeling (de parkeereis), zijn de gemeentelijke beleidsmatige uitgangspunten en parkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren 2013 gehanteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de stalling van fietsen en het parkeren van auto's.

In de planregels is het oppervlak aan detailhandel gemaximeerd tot 18.100 m2 bvo en voor vergadercentrum tot 4.000 m2 bvo. Met deze oppervlakken is aangesloten bij de ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning. Gezien de uitspraak van de Raad van State van 18 juni 2014 is de flexibiliteit van het vigerende bestemmingsplan (Binnenstad 2010) ingeperkt.

De parkeernorm (bijlage B1) wordt gebruikt om de parkeereis te berekenen. Hiervoor wordt de omvang van de functie vermenigvuldigd met de parkeernorm. Indien binnen de ontwikkeling verschillende functies worden gerealiseerd, is het mogelijk bij het bepalen van de parkeereis rekening te houden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen, bijvoorbeeld overdag door werkers en 's avonds door bewoners.

Voor het parkeren van La Vie is een parkeerbalans opgesteld voor het programma, zoals dat na realisering van het bouwplan aanwezig is. Het gaat daarbij om de volgende functies: detailhandel, kantoor en zalenverhuur/vergader- en congresruimte. Bij het bepalen van de parkeereis is rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Daarbij zijn de aanwezigheidspercentages gehanteerd uit tabel 5.1 van de Nota.

Tabel: parkeerbalans o.b.v. aanwezigheidspercentage:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0004.png"

Uit deze parkeerbalans blijkt dat de drukste periode de zaterdagmiddag is. Op dat moment zijn er 393 parkeerplaatsen nodig. In de nieuwe situatie zijn er 344 parkeerplaatsen beschikbaar in de La Vie-garage. Deze parkeerplaatsen zijn niet exclusief voor bepaalde functies gereserveerd, zodat al deze plaatsen voor dubbelgebruik beschikbaar zijn. Dit betekent een tekort van 49 parkeerplaatsen op de zaterdagmiddag.

Tijdens de andere momenten van de week is er geen tekort aan parkeerplaatsen in La Vie.

Ten aanzien van de koopzondag wordt het volgende opgemerkt. Er zijn nog geen landelijke of lokale gegevens beschikbaar over de 'drukte' tijdens koopzondagen. Er is dus niet bekend of deze op het niveau van de zaterdagmiddag of de koopavond liggen. Voor De Bijenkorf is 'worst case' aangehouden voor het winkelprogramma, dus voor het parkeren gelijk aan de zaterdagmiddag. Dat betekent dat er ook tijdens een koopzondag een tekort aan parkeerplaatsen is, maar dat bedraagt 22 parkeerplaatsen.

Binnen het gemeentelijke parkeerbeleid wordt rekening gehouden met een aandeel bezoek (zie bijlage B1 bij de Nota). Voor de winkelfunctie bedraagt het aandeel bezoek 90% . Dit betekent dat 10% van de parkeernorm bedoeld is voor parkeren van personeel. Voor de congresfunctie is dat 1%.

Tabel: parkeerplaatsen personeel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0005.png"

Op zaterdag en zondagmiddag betreft het aandeel personeel dus 37 parkeerplaatsen.

Voor het parkeren voor personeel zullen de volgende aspecten in een vervoersmanagementplan (moeten) worden opgelost:

  1. a. Personeel parkeert niet in de parkeergarage La Vie, maar elders in een parkeerruimte die daarvoor wordt/is gehuurd. Deze parkeerplaatsen dienen binnen een loopafstand van 1.000 m te liggen conform de Nota Stallen en Parkeren.
  2. b. Personeel parkeert in P+R-locaties aan de rand van de stad.
  3. c. Personeel komt niet met de auto, maar bijvoorbeeld op de fiets of met het openbaar vervoer.

Parkeereis
Uit het vorenstaande volgt dat - rekening houdend met dubbelgebruik - hier een maximale parkeereis geldt van 356 (393-37). Deze parkeereis kan grotendeels worden opgevangen in de La Vie-garage (344 plaatsen).
Uit overleg met de eigenaar van La Vie is gebleken dat voor de resterende 12 plaatsen binnen acceptabele loopafstand alternatieve ruimte structureel en duurzaam beschikbaar is op tijden dat het nodig is voor de parkeervraag van de ontwikkeling (zaterdagmiddag).

Fietsparkeren
In de parkeernota van 2013 is ook het fietsparkeren een onderdeel. Daarom is voor het fietsparkeren een fietsparkeerbalans opgesteld. Daarbij is de oude situatie vergeleken met de situatie na de verbouwing en uitbreiding.

Fietsparkeerbalans oude situatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0006.png"

Fietsparkeerbalans nieuwe situatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0007.png"

Uit de fietsparkeerbalansen blijkt dat er op de zaterdag- en zondagmiddag 163 fietsparkeerplaatsen extra nodig zijn in de nieuwe situatie. Deze vraag doet zich voor tijdens de zaterdagmiddag. Op koopavond is er sprake van een extra parkeervraag van 93 fietsparkeerplaatsen.

In La Vie wordt een fietsenstalling gerealiseerd van 163 fietsparkeerplaatsen, waarmee deze voldoet aan de norm. In de norm is ook het fietsparkeren van personeel verdisconteerd.

4.2.3 Laden en lossen

Het laden en lossen ten behoeve van Bijenkorf, dat nu buiten plaats vindt op de laad- en loszone aan de St Jacobsstraat, vindt in de nieuwe situatie inpandig plaats. Daarvoor zal een deel van de huidige laad- en loszone worden bebouwd. De Bijenkorf heeft aangegeven zogenoemde Twindecks (dubbele laadvloer) te willen gaan gebruiken. Met dit type zijn er minder verkeersbewegingen. De vrachtwagens zullen in de nieuwe situatie bij voorkeur aanrijden volgens dezelfde route als de toegang tot de parkeergarage La Vie, vervolgens door te rijden tot de busbaan en achteruit het gebouw in te rijden. De vrachtwagens vertrekken door direct op de Sint Jacobsstraat rechtsaf te gaan richting de Monicabrug.

4.2.4 Bomenparagraaf

Binnen het plangebied is geen groen aanwezig. Het nieuwe inrichtingsplan voor de St. Jacobsstraat biedt ruimte voor groen.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Geluidhinder

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen . De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" (o.a. woningen en scholen)

De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt)
  • reconstructie van wegen
  • geluidsgezoneerde industrieterreinen

Plansituatie & conclusie
Met dit plan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt en het plangebied ligt niet in een zone van een geluidgezoneerd industrieterrein; er is geen beoordeling in het kader van de Wet geluidhinder nodig.

5.2 Milieuhinderlijke Bedrijvigheid

Er wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar er dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving. Het kan gaan om de mogelijke hinder van een nieuw te vestigen bedrijf op bestaande woningen zowel als om nieuwe woningen naast een bestaand bedrijf.

Plansituatie & conclusie
De huidige parkeergarage ligt dicht op woningen. Mogelijke lichthinder vanuit de parkeergarage wordt ondervangen door het dichtmaken van de gevels.

De geluidsimmissies bij de woningen ten gevolge van de parkeergarage en de beoogde uitbreiding hiervan, zijn ten behoeve van de omgevingsvergunning onderzocht. (Parkeergarage La Vie te Utrecht, akoestisch onderzoek i.v.m. uitbreiding, LBP/Sight, 27 feb 2012, R068098ac.00001.tc, versie 03-002). Hieruit kan worden afgeleid dat de uitbreiding ruimtelijk mogelijk is. Daarbij is aangenomen dat de hoeveelheid verkeer van en naar de parkeergarage, vanwege de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen, met 6 % toeneemt. Het geluidsniveau als gevolg van geluid uit de garage is niet hoger dan de grenswaarde in het Activiteitenbesluit. Het is bij de woningen direct naast de in/uitrit wel hoger dan de richtwaarde van 45 dB(A) voor dit gebied en dit is acceptabel omdat het een al lang bestaande situatie is waar met maatregelen geen oplossing voor bestaat. Bovendien worden de overige open delen van deze garage met deze uitbreiding dichtgemaakt waardoor voor omliggende woningen een verbetering wordt bereikt.

Het maximale geluidsniveau (LAmax) is ten hoogste 65 dB(A). Dit is 5 dB hoger dan de grenswaarde voor de nachtperiode en kan soms door een in- of uitrijdende auto die in de garage is, worden veroorzaakt. Bedacht moet worden dat het rijden over de openbare weg tenminste dit niveau van LAmax kan veroorzaken maar dat dit niet meer wordt beoordeeld. Het LAmax zal binnen de woningen niet hoger zijn dan de grenswaarde van 45 dB(A). In een maatwerkvoorschrift kan voor het LAmax een grenswaarde van 65 dB(A) worden vastgelegd. Ook hiervoor geldt dat bij de woningen het maximale geluidsniveau vanuit de garage sterk afneemt doordat de overige open delen van de garage gesloten zullen worden.

Het verkeer van en naar de garage veroorzaakt bij de woningen langs de rijroute een geluidsniveau dat hoger is dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) en niet hoger dan de grenswaarde van 65 dB(A). Uit isolatie-onderzoek blijkt dat het binnenniveau van deze woningen niet boven de grenswaarde van 35 dB(A) komt (notitie La Vie Utrecht, uitbreiding Parkeergarage, Geluidwering Rozenstraat 3c, LBP/Sight, 19 maart 2012, V068098ac.00005.rvs, versie 01-003). Daarbij was aangenomen dat de woningen gebalanceerde ventilatie hadden. Nu blijkt dat dit voor de Rozenstraat niet overal het geval is en een beoordeling met geopende ventilatievoorziening (klepraampjes) tot een overschrijding van de grenswaarde leidt, zijn door de initiatiefnemer (de eigenaar van La Vie, Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek ) aan de bewoners van woningen waarvoor dat geldt geluidgedempte isolatievoorzieningen aangeboden. Voor de details wordt verwezen naar het erratum/aanvullende toetspunten in de bijlagen (V068098ac.00006.tc versie 01_004, d.d. 9 oktober 2012).

De bovendakse installaties zullen wijzigen. Hiervoor geldt dat de geluidsniveaus bij omliggende woningen als gevolg van installaties van La Vie/ de Bijenkorf niet hoger mogen zijn dan 45 dB(A) etmaalwaarde. Daardoor zal een deel van de oude installaties vervangen worden door nieuwe en is het nodig dat de nieuw te installeren apparatuur een voldoende laag geluidvermogen hebben. Uit de bijgevoegde rapporten blijkt dat dit haalbaar is. Dit is uitgewerkt in het rapport 'installaties uitbreiding Bijenkorf' (B068098ab.00002.tc versie 02_000 , LBP Sight d.d. 20 juli 2012) en het rapport 'installaties vergadercentrum La Vie' (B068098ab.00002.tc versie 02_000 LBP Sight d.d. 20 juli 2012). Een verdere beoordeling voor geluidsimmissies en de overige milieuaspecten vindt plaats bij de melding op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM); een aanpassing van de geluidsgrenswaarden zal plaatsvinden conform de regels uit dit Besluit en de gemeentelijke Geluidsnota.

5.3 Externe Veiligheid

Bij bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Daarnaast kan transport van gevaarlijke stoffen risico's opleveren (transport over weg, spoor en water en door buisleidingen). In de stad ligt een vastgestelde route waarover transport van gevaarlijk stoffen plaats mag vinden.

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Kwetsbare bestemmingen moeten voldoende afstand houden tot bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan op een ongeluk. De norm voor het PR is 10-6/jaar.
Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het Groepsrisico is een zogenoemde oriënterende waarde vastgesteld. Van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.

Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.


Plansituatie en conclusie
Er liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen binnen de invloedzone van een bedrijf (binnen of buiten het plangebied) dat onder de Bevi-regeling valt. In de nabijheid van de planlocatie is geen spoorlijn waterweg, buisleiding of rijksweg aanwezig die voor wat betreft de norm PR en GR invloed heeft op het plan. Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 Wet Milieubeheer staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. Aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. b. De voorgenomen ontwikkeling leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
  4. d. De voorgenomen ontwikkeling is genoemd of is niet in strijd met het Nationaal Samenwerkings- programma Luchtkwaliteit (NSL).


Plansituatie en conclusie
Door LBP Sight is een luchtbeoordeling uitgevoerd, waarbij de luchtkwaliteit voor de relevante stoffen stikstofdioxide en fijn stof langs de ontsluitingswegen in kaart is gebracht. Daarbij is worst case rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking op basis van de CROW-kentallen. Bij deze worst case berekening is niet uitgegaan van de geringere planologische toename maar van het bouwplan (inclusief techniekruimte). Bij de berekening is het CROW blad 317 voor de verkeersgeneratie gehanteerd. De ontwikkeling zal op basis van de CROW maximaal 953 extra verkeersbewegingen (licht verkeer) genereren, alsmede maximaal 28 vrachtbewegingen.

Op basis van de uitgevoerde luchtbeoordeling wordt geconstateerd dat voor de onderzochte zichtjaren (2014, 2015 en 2020) voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer, zodat wordt voldaan aan artikel 5.16 Wm lid 1 onder a.

Door LBP Sight is eveneens onderzocht of de grenswaarde voor benzeen wordt overschreden. In het rapport wordt geconcludeerd dat bij de ingang van de parkeergarage geen grenswaarde overschrijding van benzeen plaatsvindt, zodat ook voor benzeen wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer.

Er zijn vanuit de Wet milieubeheer géén belemeringen voor de uitbreiding van het La Vie gebouw inclusief de parkeergarage.

5.5 Bodemkwaliteit

Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  1. a. Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
  2. b. Bodemsanering
    Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er sprake is van humane of milieuhygiënische risico's, of risico's voor verspreiding van de verontreiniging via het grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  3. c. Bodembeheer
    Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie
In het kader van aankoop is op de locatie La Vie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Tauw, 18 november 2011, projectnummer 4820961, kenmerk R001-4820961MBQ-cri-V01-NL). Dit onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van het laad- en losterrein van de Bijenkorf in La Vie aan de Sint Jacobsstraat te Utrecht. In de bovenste halve meter zijn geen verontreinigingen aangetoond, ook is er geen asbest aanwezig. In de grond is tussen 0,5 en 3 m-mv een lichte verontreiniging met cobalt aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium, molybdeen, tolueen en xylenen aangetroffen. Er is geen sprake van een (ernstig) verontreinigde stedelijke ophooglaag.

Voor een grootschalig gebied rond de binnenstad is sprake van omvangrijke diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen (VOCl). Om deze verontreinigingen te kunnen aanpakken en beheren, om de omgeving te beschermen en om de ondergrond te kunnen benutten zijn een beleidsregel en een saneringsplan (Biowasmachine) opgesteld, met een gebiedsgerichte aanpak. Het plangebied ligt binnen dit gebied. Dit betekent dat bij activiteiten die ingrijpen in de ondergrond zoals bouwputbemaling en WKO-systemen (bodemenergie) geen rekening gehouden hoeft te worden met de verplaatsing van VOCl verontreinigingen. Hier moet wel een melding van gedaan worden bij de gemeente Utrecht, die beoordeelt of de activiteiten binnen de randvoorwaarden van de gebiedsgerichte aanpak uitvoerbaar zijn.

Conclusie
De bodemkwaliteit is geschikt voor deze toekomstige uitbreiding ten behoeve van de inpandige laad- en losruimte alsmede de winkel- en kantooruimte. De bodemkwaliteit is onderzocht tot een diepte van 3 m-mv. Het bovenvermelde bodemonderzoek kan worden gebruikt voor de nieuwbouwwerkzaamheden en de omgevingsvergunning. Indien er voor de bouw diepere grondwerkzaamheden plaatsvinden dan 3m-mv is aanvullend onderzoek nodig om een indicatie te krijgen van de bodemkwaliteit op deze diepte.

5.6 Flora En Fauna

5.6.1 Ecologie

Het groenstructuurplan is in april 2007 vastgesteld en geldt sindsdien als vigerend groenbeleid. In het groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Aan het Groenstructuurplan is een uitvoeringsprogramma gekoppeld: het Meerjaren Groen Programma.
Het groenstructuurplan heeft drie belangrijke doelen; recreatiegebieden om de stad aanleggen, verbindingen aanleggen tussen groen in de stad en groen om de stad en de kwaliteit van het groen in de stad verbeteren. Voor een goed functioneren van het groen zijn de verbindingen tussen groene kerngebieden noodzakelijk.

Op stedelijk niveau is een goede stedelijke groenstructuur een gelijkwaardig belang naast andere stedelijke belangen. De bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur worden beschermd. De menging van stedelijk groen met andere functies is in principe mogelijk. De randvoorwaarde is dat het groene karakter, de kwaliteit en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Een eventuele aantasting van bestaand stedelijk groen wordt elders gecompenseerd. Verandering van functie kan alleen na een bestuurlijke afweging.

Plansituatie en conclusie
Het plangebied maakt geen onderdeel van de hoofdgroenstructuur zoals is opgenomen in het Groenstructuurplan. Het Groenstructuurplan levert geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkelingen.

5.6.2 Flora en fauna

Onder de Flora en Faunawet zijn diverse dier- en plantensoorten beschermd via verbodsartikelen en een algemene zorgplicht. Deze geldt voor alle dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Alle Nederlandse flora en fauna is beschermd en de wet legt een zorgplicht op ten aanzien van alle planten en dieren. . Dat betekent dat dieren en planten niet verstoord, verontrust of gedood mogen worden. Er is echter wel verschil in beschermingsgradatie. De Nederlandse flora- en fauna is verdeeld in drie categorieën, die elk een andere bescherming genieten. Er wordt gesproken over tabel 1 soorten, tabel 2 soorten inclusief broedvogels en tabel 3 soorten. Tabel 3 soorten genieten de zwaarste bescherming.

De ontwikkelingen en uitvoering van plannen mogen niet in strijd zijn met de Flora- en faunawet en de internationale verplichtingen (Vogel- en Habitatrichtlijn). Daarom dient er bij dergelijke plannen eerst zorgvuldig onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten en de effecten van de plannen hierop. Bij ingrepen waar beschermde planten of diersoorten in het geding zijn dient in het kader van de verbodsartikelen een compensatieplan of mitigatieplan te worden geschreven. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat geen ontheffing meer kan worden verleend voor 'ruimtelijke ingrepen' zonder dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Het ministerie EL&I heeft daarom gesteld dat met mitigerende maatregelen moet worden voorkomen dat verbodsbepalingen worden overtreden.


Plansituatie
In het voorjaar van 2011 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (LBP/Sight, pojectnummer 11040, gedateerd op14 juni 2011). Volgens de rapportage worden er, op basis van de verspreidingsgegevens, van de aanwezige habitattypen en biotoopeisen van de mogelijk in de omgeving voorkomende soorten, geen (meer strikt) beschermde planten- en/of diersoorten verwacht. Nader onderzoek naar eventueel binnen het plangebied voorkomende meer strikt beschermde soorten is dan ook niet nodig.

Zoals in de rapportage wordt vermeld kunnen nesten van vogels worden verstoord als in het broedseizoen wordt gestart met werkzaamheden. Vanaf het moment dat een vogel gestart is met de bouw van het nest is de locatie en directe omgeving beschermd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden in dat geval kunnen leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.

Indien na-isolatie van de gemetselde muren aan de achterzijde aan de orde is, dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in de spouw van deze muur. In dat geval moet nader onderzoek plaatsvinden. Er bestaat geen aanleiding voor een actualisatie, omdat de uitgangspunten niet gewijzigd zijn en ook anderszins geen aanknopingspunten denkbaar zijn op grond waarvan dit alsnog plaats zou moeten vinden. In de afgelopen maanden hebben al werkzaamheden plaatsgevonden ter plaatse van La Vie.

5.7 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling

Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is, dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.

Plansituatie & conclusie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er, zoals blijkt uit voortstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.

5.8 Duurzaamheid

De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP is opgenomen dat Utrecht in 2030 CO2-neutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component),Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

Plansituatie & conclusie
Bij de behandeling van de bouwenvelop is dit thema uitgebreid tussen initiatiefnemer en gemeente verkend. De vernieuwingen zijn op dat moment beoordeeld als stand der techniek en redelijkerwijs maximaal haalbaar. Aanvullend heeft initiatiefnemer toegezegd zich in te zetten voor minimalisatie van emissies bij de (ver)bouw en een onderzoek naar de mogelijkheid van laadpunten voor elektrische auto's in de parkeergarage.
Een verdere beoordeling van energie en de overige milieuaspecten kan aan de orde komen bij verlening van de omgevingsvergunning conform de regels uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM) en het toezicht op de naleving van deze regels.

5.9 Water

Aanleiding
Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen èn het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door deze ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Beleidskader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Vierde Nota Waterhuishouding, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2014 [1];
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur [2].

1] De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

[2] Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.

Huidige en toekomstige situatie
In de huidige situatie is het plangebied geheel bebouwd of verhard. De toekomstige situatie is daarin gelijk, waarbij de hoeveelheid bebouwing iets groter is en de hoeveelheid verharding iets kleiner. In fysieke zin treedt voor de huidige waterhuishouding dus geen verandering op.

Afvalwater en grondwater
De binnenstad is voorzien van een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het hemelwater, huishoudelijke afvalwater en het industriële afvalwater via één systeem wordt ingezameld en afgevoerd naar de zuivering. Het rioolstelsel van de binnenstad valt binnen drie verschillende bemalingsgebieden. Doordat de binnenstad is omsloten door grachten wordt het rioolwater met zinkers naar gebieden buiten de binnenstad gebracht. Vanuit deze zinkers gaat het rioolwater rechtstreeks of via een opvoergemaal naar de zuivering. Deze zinkers zijn cruciale punten in het rioolstelsel. Het rioolstelsel is zo uitgelegd dat het rioolwater van een groot gebied naar deze zinkers afstroomt. Ook de overstorten zijn cruciale elementen in het rioolstelsel. Het rioolstelsel is zo gedimensioneerd dat het rioolwater voldoende snel naar de overstorten kan stromen om in een neerslag situatie wateroverlast te voorkomen.

Bodem en grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen is het gemeentelijke beleid om in openbaar gebied minimaal een ontwateringsdiepte te realiseren van 0,7 m beneden straatniveau. Gezien de huidige ontwateringsdiepte zijn bij handhaving van het huidige maaiveldniveau geen maatregelen nodig om de grondwaterstand te reguleren. Er wordt door de gemeente dan ook geen overtollig grondwater ingezameld.

Bij ontwikkeling van het plangebied zal in beperkte mate onder maaiveld worden gebouwd. Indien deze onder de (hoogste) grondwaterstand gerealiseerd worden, dan dienen deze waterdicht te worden gemaakt. Een permanente onderbemaling voor het ontwateren van de kelders is niet toegestaan, aangezien geen overtollig grondwater wordt ingezameld. Ook voor ondergrondse constructies boven de huidige grondwaterstand kan gedacht worden om deze waterdicht aan te leggen. Hiermee wordt dan voorkomen dat eventuele toekomstige grondwaterstijgingen leiden tot grondwateroverlast.

Afvalwater en hemelwater
Uitvoering van de doelstellingen uit het gemeentelijk Afval-, hemel- en grondwaterplan komt in de praktijk neer op het afkoppelen van zoveel mogelijk hemelwater van het gemengde rioolstelsel. Het schone hemelwater gaat direct naar de bodem of oppervlaktewater zonder zich te vermengen met het afvalwater. Afkoppelen verminderd de belasting op het gemengde rioolstelsel waardoor de riooloverstorten minder zullen functioneren wat ten gunste komt van de waterkwaliteit. De waterzuivering wordt minder onnodig belast met schoon hemelwater. Daar waar ontwikkelingen plaats vinden moet het schone hemelwater apart worden ingezameld en zoveel als mogelijk op de locatie zelf verwerkt in de bodem. Huishoudelijk en bedrijfsmatig afvalwater moet bij voorkeur onder vrijverval worden ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringinrichting (RWZI). Voor de aansluiting op het gemeentelijke riool is een vergunning noodzakelijk conform de gemeentelijke aansluitverordening riolering. Verder gelden de regels vanuit de gemeentelijke bouwverordening.

Om verslechtering van de waterkwaliteit na uitbreiding te voorkomen, dienen geen uitlogende (bouw)materialen te worden toegepast. Hierbij kan gedacht worden aan zink, lood en koper.

De waterparagraaf, door de aanvrager opgesteld, is positief beoordeeld en is in de bijlagen opgenomen. In aanvulling op de waterparagaraaf zullen de aansluitingen van het bestaande complex 'ontvlecht' worden: het vuilwater (huishoudelijk afvalwater) zal apart / gescheiden van het hemelwater (dakwater) worden aangeboden. In verband met de aanwezigheid van enkel een gemengd riool zal zowel de hwa als de dwa van de bestaande bouw en de nieuwbouw op het bestaande gemengde riool worden aangesloten. Door het aanbrengen van een daktuin zal voor een deel van het complex een vertraging van de aanvoer van hemelwater worden bewerkstelligd.

5.10 Archeologie


Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0009.png"

Uitsneden gemeentelijke archeologische waardenkaart

Plansituatie
Het plangebied ligt in zowel rood als wit gebied. De geplande uitbreiding aan de Jacobsstraat bevindt zich in rood gebied, dat op de Archeologische Waardekaart wordt aangemerkt als gebied met hoge archeologische waarde. Dit gebied wordt beschermd op grond van de verordening op de archeologische monumentenzorg. In overleg met de initiatiefnemer is er gekeken naar de bodemingrepen en al verstoorde locaties door in de bodem aanwezige kabels en leidingen. Afgesproken is dat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder archeologisch vooronderzoek en begeleiding.

Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de gemeente Utrecht, afdeling Erfgoed, team Cultuurhistorie te worden gedaan. Indien blijkt dat enige documentatie noodzakelijk is, zal de opdrachtgever de kosten hiervan dragen.

5.11 Kabels En Leidingen

Kabels en leidingen worden door de nutsbedrijven aangelegd en onderhouden. Er zijn geen hoofdkabels en -leidingen in het plangebied die planologisch relevant zijn. Er is door de initiatiefnemer een melding gedaan bij het Kabel Leiding Informatie Centrum (KLIC-melding). Ter plaatse van de uitbreiding langs de Sint Jacobsstraat liggen diverse kabels en leidingen. Vanwege de nieuwe bebouwing kunnen aanpassingen aan de ondergrondse infrastructuur noodzakelijk zijn. Kabels en leidingen zullen in overleg met de nutsbedrijven verplaatst dan wel verwijderd moeten worden. De toestemming voor een eventuele verlegging moet door de initiatiefnemer zelf worden verkregen bij de nutsbedrijven en de daarmee samenhangende kosten zijn voor zijn rekening.

5.12 Kwaliteit Van De Leefomgeving

Zoals hiervoor beschreven zal de nieuwe uitstraling van het gebouw, de bebouwing van de laad- en loszone, het inpandig laden en lossen en het slopen van de overbouwing een positieve invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving.
Er is een uitgebreide studie naar de bezonning (zie bijlagen bezonning) als gevolg van het bouwplan uitgevoerd. In deze bezonningsstudies is de bestaande bebouwing vergeleken met het nieuwe bouwplan. Bij deze beoordeling is geen rekening gehouden met de maximale bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Binnenstad biedt. In eerste instantie is een algemeen onderzoek uitgevoerd. Daarna is het onderzoek toegespitst op de woningen in de Rozenstraat en de achterzijden van de woningen aan de Oudegracht.

De conclusie zijn als volgt samengevat:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPSTJACOBLANGEVIE-0601_0010.png"

Voor wat betreft de Oudegracht 75-81 kan aanvullend worden opgemerkt dat er in beperkte mate en op diverse plekken sprake is van extra schaduwwerking. Deze extra schaduwwerking heeft deels betrekking op het platte dak en een kleine patio. Met name in de namiddag (maart na 16.45) en de avond (juni na 19.15 en september na 17.45) heeft de extra schaduwwerking betrekking op de gevels en de terrassen/balkons.

De Oudegracht 71(A) ligt inklemd tussen de hoge bebouwing van de bioscoop en de kerk. Hierdoor heeft de nieuwbouw nauwelijks tot geen invloed op de bezonningsmogelijkheden.

Voor wat betreft de Rozenstraat kan aanvullend opgemerkt worden dat het blok woningen Rozenstraat 1A t/m 7A in de huidige situatie grotendeels afgeschermd wordt door de omliggende bebouwing en zeer beperkte bezonningsmogelijkheden hebben. Tevens is relevant dat het huidige bestemmingsplan Binnenstad ter plaatse van de parkeergarage een hoogte toestaat van 23 meter. In dit nieuwe bestemmingsplan wordt die hoogte verhoogd tot 24 meter.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het perceel grond onder het huidige La Vie gebouw is door de gemeente op 22 november 1984 in erfpacht uitgegeven. In aansluiting daarop – en gelet op de onderhavige ontwikkeling door de erfpachter Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek – is op 20 augustus 2013 extra grond in erfpacht uitgegeven. De geringe uitbreiding aan de St. Jacobstraat viel namelijk buiten het destijds in 1984 in erfpacht uitgegeven perceel grond.

De uitgifte in erfpacht van het perceel grond tegen betaling van de marktconforme grondwaarde en de wijziging van de bestemming van het huidige erfpachtrecht onder afdracht van de uit de wijziging voortvloeiende economische meerwaarde zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek gesloten overeenkomst. Met deze overeenkomst, waarin partijen tevens een regeling treffen over de afhandeling van planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro, wordt het gemeentelijke kostenverhaal als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro verzekerd. Onder het kostenverhaal valt ook het verhaal van de kosten voor de door de gemeente uit te voeren aanpassingen van de openbare ruimte (waaronder verplaatsing van de bushalte, het verleggen van het fietspad, etc.).

In deze overeenkomst worden ook zaken geregeld die niet in een bestemmingsplan kunnen worden vastgelegd. Hierbij kan in dit geval gedacht worden aan afspraken over een vegetatiewand aan de oostzijde van het gebouw, de afbraak van de voetgangerstraverse aan de westzijde van het winkelcentrum, het parkeren alsmede het laden en lossen.

De Bijenkorf, de hoofdgebruiker van het gebouw, is een in Nederland gevestigd warenhuis met vestigingen verspreid over het land. De plannen voorzien in een duurzame uitbreiding op een aantrekkelijke locatie in de stad, het kernwinkelgebied. De investeringskosten, waaronder de sloop- en bouwkosten, worden door de initiatiefnemer en hoofdgebruiker gedragen.

Op grond van het bovenstaande is het plan economisch uitvoerbaar en is geen exploitatieplan nodig.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze uitbreiding van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.

Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.
Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas als bedoeld in paragraaf 8.1 van de beleidsneutrale omzetting van het streekplan naar de Structuurvisie Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009).
Gelet op de beperkte omvang, de beperkte verkeersaantrekkende werking van het plan en omdat de wijkopzet en wijkontsluiting gelijk blijven, is er geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.
Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, heeft de provincie bevestigd dat 3.1.1-overleg niet noodzakelijk is indien de archeologische waarden beschermd worden door middel van een dubbelbestemming Waarde Archeologie en de gemeentelijke archeologieverordening. In dit plan wordt de bescherming geregeld zodat geen nader vooroverleg nodig is.

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. De wateraspecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar paragraaf 5.9 en de bijlage.

6.2.2 Participatie

Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is een bouwenvelop opgesteld en door het college vastgesteld. Het hierbij gehanteerde participatieniveau was 'raadplegen' en 'adviseren'. Dat wil zeggen dat de betrokkenen middels een wijkbericht, informatie op de wijkwebsite en een inloopavond zijn geïnformeerd en hen om een reactie is gevraagd. Op een aantal onderwerpen zijn de reacties aanleiding geweest om de bouwenvelop aan te passen. De belangrijkste wijzigingen zijn een nieuwe bezonningsstudie en randvoorwaarden over door de initiatiefnemer uit te voeren compenserende maatregelen. Zo wordt aan de achterzijde van de Bijenkorf ter hoogte van de percelen Oudegracht Westzijde een vegetatiewand gerealiseerd. Op de tweede winkellaag van de Bijenkorf zal een daktuin worden aangebracht ten behoeve van een groene uitstraling voor de omliggende gebouwen.

De inloopavond is door 24 personen bezocht. In totaal zijn 13 schriftelijke reacties van direct omwonenden en omliggende instanties ontvangen. Deze reacties zijn van een antwoord voorzien.

Daarnaast is het plan aan de Wijkraad Binnenstad toegelicht en heeft een apart overleg met het comité wijk C plaatsgevonden.
In een raamovereenkomst in het kader van Hoog Catharijne en Leidsche Rijn is afgesproken dat de gemeente Corio consulteert over alle detailhandelsplannen in de stad Utrecht waar bestuurlijke besluitvorming voor nodig is. De consultatie heeft plaatsgevonden en gaf geen aanleiding tot wijziging van het plan.

De initiatiefnemer is in contact met eigenaren van omliggende woningen en ondernemingen.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding En Planvorm

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Ook wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

Het plan is gebaseerd op de nieuwste regelgeving van de Wet ruimtelijke ordening, aanverwante regelgeving en de Standaard Voorschriften voor Bestemmingsplannen (SVBP2008 d.d. april 2008). Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en dragen zo bij aan een effectievere en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.

Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:

  • De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
  • De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen' ;hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
  • De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
  • De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.

7.3 Opbouw Regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 worden de gebruikte begrippen toegelicht en wordt de wijze van meten vastgelegd. In hoofdstuk 2 staan de regels die alleen gelden voor de bestemming waar ze betrekking op hebben. Voor elke bestemming zijn die regels in een apart artikel weergegeven.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;

In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 4, bevat standaardbepalingen over overgangsrecht en een slotbepaling.

In paragraaf 7.4 worden de regels per artikel en dus per bestemming toegelicht.

7.4 Artikelsgewijze Toelichting

In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.

Artikel 3 Centrum

Deze bestemming kent verschillende functiemogelijkheden en voorziet in de beoogde uitbreiding van de bestaande locatie. De verschillende commerciële centrumbestemmingen die golden in het recente bestemmingsplan Binnenstad, zijn grotendeels overgenomen. Bij de maximalisering van de oppervlaktes is zo veel mogelijk aangesloten bij het bouwplan.

Voor gebouwen geldt dat deze binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden en er geldt een maximale bouwhoogte. Met de maximale hoogten is rekening gehouden met de hoogte van de dakranden. Technische installaties op de daken zijn aanvullend in hoogte beperkt. Ter plaatse van de hoofdingang op de hoek (aanduiding 'onderdoorgang') geldt dat er op voetgangersniveau een open ruimte voor voetgangers en bezoekers behouden dient te blijven.

Artikel 4 Verkeer - Parkeergarage

De parkeergarage heeft in dit plan een aparte bestemming.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- en verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer en het langzaamverkeer. Ook parkeerplaatsen en snippergroen kunnen deel uitmaken van deze bestemming. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie zorgt voor de bescherming die een bestemmingsplan op grond van de Monumentenwet aan archeologische waarden moet geven. De bestemming werkt door het gebruik in strijd met deze bestemming strafbaar te stellen. Iemand die beschikt over een vergunning op basis van de verordening op de archeologische monumentenzorg, dan wel over een brief van de gemeente waarin is aangegeven dat een dergelijke vergunning niet nodig is, handelt in overeenstemming met de bestemming.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.

Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

De Wet ruimtelijke ordening bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande bepalingen.

Artikel 11 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 12 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.5 Lijst Van Horeca-inrichtingen

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type / de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van horeca-inrichtingen.

7.6 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van het winkeloppervlak en de parkeergarage), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Ook is het mogelijk om in bepaalde gevallen een bestuurlijke boete op te leggen. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning bouwen wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Bijlagen

(apart bijlagenboek)

Inhoudsopgave:

Bijlage 1 Quick scan flora en fauna

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek garage

Bijlage 3 Geluidwering Rozenstraat 3c

Bijlage 4 Erratum geluidsonderzoek

Bijlage 5 Geluidsonderzoek installaties Bijenkorf

Bijlage 6 Geluidsonderzoek installaties vergadercentrum

Bijlage 7 Luchtkwaliteit, geur en licht

Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 10 Bezonningsstudie algemeen

Bijlage 11 Bezonningsstudie Rozenstraat

Bijlage 12 Bezonningsstudie Oudegracht

Bijlage 13 Bezonningsstudie Oudegracht 71 (A)

Bijlage 14 Planschaderisicoanalyse

Bijlage 1 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Garage

Bijlage 3 Geluidwering Rozenstraat 3c

Bijlage 4 Erratum Geluidsonderzoek

Bijlage 5 Geluidsonderzoek Installaties Bijenkorf

Bijlage 6 Geluidsonderzoek Installaties Vergadercentrum

Bijlage 7 Luchtkwaliteit, Geur En Licht

Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 10 Bezonningsstudie Algemeen

Bijlage 11 Bezonningsstudie Rozenstraat

Bijlage 12 Bezonningsstudie Oudegracht

Bijlage 13 Bezonningsstudie Oudegracht 71 (A)

Bijlage 14 Planschaderisico-analyse