Tennisbanen Iduna, Voorveldsepolder
Bestemmingsplan - Utrecht
Onherroepelijk op 17-01-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.3 additionele horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.5 bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.6 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.
1.7 bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPTENNISIDUNAVOOR-0601 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.17 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en hoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.20 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.21 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld; - c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.22 plan:
het bestemmingsplan Tennisbanen Iduna, Voorveldsepolder van de gemeente Utrecht.
1.23 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
2.5 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
- b. met de sportactiviteiten samenhangende, additionele horeca;
- c. water, waterbeheer en waterberging;
- d. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen met bijbehorende taluds en (natuurvriendelijke) oevers;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. kruisingen met wegverkeer;
- e. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren en verbindingen van oevers.
4.2 Bouwregels
- a. binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd waarvan de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter mag bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
- a. bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- b. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
- c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
- 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- 5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 55 meter;
- h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een kinderdagverblijf, mits deze geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omgeving heeft in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat voor de realisatie van het kinderdagverblijf geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Tennisbanen Iduna, Voorveldsepolder.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De tennisvereniging ULTC Iduna is voornemens om het aantal tennisbanen uit te breiden op haar tennispark gelegen in de noordoostelijke hoek van het recreatiegebied Voorveldse Polder. Het tennispark omvat nu 12 banen, een clubhuis en een parkeerterrein met 35 parkeerplaatsen.
De gemeente Utrecht kan instemmen met de geplande uitbreiding en is bereid medewerking te verlenen aan de herziening van het geldende bestemmingsplan. Dit laatste is noodzakelijk omdat de beoogde uitbreiding hiermee in strijd is.
1.2 Doelstelling
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is om de uitbreidingswensen van de tennisvereniging 'ULTC-Iduna' planologisch-juridisch mogelijk te maken. Er is voor gekozen om het hele terrein van de tennisvereniging in een nieuw bestemmingsplan te gieten. Dus ook het reeds bestaande deel. Het is niet gewenst een terrein, dat functioneel een eenheid vormt, in twee bestemmingsplannen op te splitsen.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied omvat het tennispark van Iduna, gelegen op een eiland in het recreatiegebied 'Voorveldse Polder' en een om het tennispark gelegen watergang. Voor de globale grens van het plangebied wordt verwezen naar afbeelding 1.
![]() |
Afbeelding 1: Begrenzing |
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het gebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Goedgekeurd door GS | |
Voordorp-Voorveldsepolder | 16-01-2003 | 19-08-2003 |
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Inleiding
Op verschillende bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken gedaan die van belang zijn voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De belangrijkste conclusies en relevante beleidskaders worden hier weergegeven.
2.2 Nationaal Beleid
2.2.1 Nota Ruimte (2006)
De belangrijkste voorwaarden uit het rijksbeleid voor dit plangebied worden genoemd in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is.
Voor groen signaleert de Nota Ruimte dat de ontwikkeling van recreatievoorzieningen de afgelopen decennia is achtergebleven bij de verstedelijking. Het is dan ook van belang om voldoende ruimte te reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden en te streven naar een balans tussen rood en groen. De beschikbaarheid daarvan moet in balans zijn met de ontwikkeling van het bebouwde gebied. Het gaat daarbij ook om verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van recreatie en groene ruimte, zowel door belemmeringen weg te nemen als door het wandel, fiets- en waterrecreatie netwerk te vergroten.
Relatie met het plangebied
De in dit bestemmingsplan beoogde uitbreiding van het tennispark past in het nationaal beleid om voldoende ruimte te bieden voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden.
2.2.2 Nota Belvede`re (1999) en Nieuwe Hollandse Waterlinie
In de nota Belvede`re wordt de gemeenschappelijke intentie uitgesproken om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de cultuurhistorische aspecten. Specifieke gebieden zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn als waardevol aangemerkt. Centrale doelstelling van de nota Belvede`re is: de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend maken voor de inrichting van de ruimte.
Het rijk lanceerde de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1999 als Nationaal Project van het Belvederebeleid; als een voorbeeldproject van de wijze waarop cultuurhistorie kan doorwerken in de ruimtelijke inrichting. In 2004 is in het Panorama Krayenhoff, Linieperspectief de ruimtelijke visie voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie geformuleerd. In Panorama Krayenhoff wordt geconcludeerd dat de orde die de Linie voorheen aan het landschap gaf in Utrecht dermate is verbrokkeld dat alleen op objectniveau maatregelen kunnen worden genomen om de betekenis van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het gebied weer te versterken. De gemeente ondersteunt het door het Rijk en Provincie vastgestelde beleid ten aanzien van het behoud en de ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Relatie met het plangebied
Het plangebied ligt binnen het Nieuwe Hollandse Waterlinie gebied, maar bevat geen object waar maatregelen voor kunnen dan wel moeten worden genomen.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Streekplan Utrecht (2005-2015)
Door middel van het principe "beheerste groei" willen Gedeputeerde Staten de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk vermijden. Ook wil de provincie de contrastwerking tussen stad en land versterken. Het plangebied valt binnen de categorie "stedelijk gebied". Binnen deze categorie vallen alle stedelijke functies, zoals wonen, werken, recreatie en voorzieningen en stedelijk groen.
Het streekplan van de provincie Utrecht is op 1 juli 2008, bij de inwerkingtreding van de Wro, beleidsneutraal omgezet van streekplan naar een provinciale structuurvisie. Het streekplan heeft daarmee de status van een provinciale structuurvisie gekregen.
Relatie met het plangebied
Het plangebied valt binnen de categorie "stedelijk gebied". Daarbinnen zijn allerlei vormen van recreatie toegestaan, waaronder (de uitbreiding van) het tennispark Iduna. Het provinciale beleid vormt geen beletsel voor de geplande uitbreiding van het tennispark.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Utrecht 2015-2030
De kernkwaliteiten van de stad Utrecht zijn uitgewerkt in de perspectieven de Markt, het Podium en de Binnentuinen. De Voorveldse Polder maakt in de structuurvisie Utrecht 2015-2030 onderdeel uit van zowel het 'Podiumperspectief' als het 'Binnentuinenperspectief'. Deze ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven zijn gekoppeld aan de kernkwaliteiten van Utrecht. Het podiumperspectief is gerelateerd aan de kernkwaliteit van Utrecht als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie. Dit perspectief levert een bijdrage aan Utrecht als ontmoetingsstad door ruimte te geven aan functies die mensen aantrekken. De Voorveldse Polder als recreatiegebied heeft ook die functie. Het binnentuinenperspectief is gerelateerd aan de kernkwaliteit van Utrecht als grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken. De Voorveldse Polder is een voorziening die hoort bij de nabijgelegen woonwijken en die deze wijken een specifieke identiteit kan geven.
In het Podiumperspectief is de Voorveldse Polder aangeduid als stedelijk groen. Op de bijbehorende kaart zijn fort De Bilt en ook de route die dit fort via een langzaam verkeersnetwerk verbindt met de andere forten aangeduid als Hollandse Waterlinie. De robuuste groenstructuur aan de oostkant van de stad bestaat uit drie groene wiggen (de Vechtzone, Maarschalkerweerd / Kromme Rijn en de Voorveldse Polder) die gehandhaafd en herkenbaar moeten blijven.
In het Binnentuinenperspectief is de Voorveldse Polder aangeduid als groenstructuur. De opgave voor de binnentuinen is het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren binnen een wijk. Soms is dat een park, soms is dat een waterloop. Voor de Binnentuinen is geen omvangrijke programmatische opgave nodig of gewenst. Het programma is primair gericht op kwaliteitsverbetering.
In het ontwikkelingsbeeld voor 2015 is de Voorveldse Polder aangeduid als stedelijke groenstructuur. De stedelijke groenstructuur bestaat uit parken, begrensde complexen en groene verbindingen. De gebieden worden intensief gebruikt ten behoeve van stedelijke recreatie en hebben ook een belangrijke ecologische functie. Er zijn veel vrij toegankelijke groene ruimten om te wandelen, fietsen, zonnen, picknicken en te voetballen. Ze zijn goed ingepast in een stedelijke omgeving en kunnen andere stedelijke functies (bebouwing) herbergen. Deze zijn echter altijd beperkt in omvang en ondergeschikt, dan wel ondersteunend aan, de groene functie en herkenbaarheid van het gebied als groene eenheid. De stedelijke groengebieden zijn zo veel mogelijk autoluw en worden doorsneden door langzaam verkeerroutes.
Relatie met het plangebied
Volgens het 'Podiumperspectief' dient de Voorveldse Polder gehandhaafd en herkenbaar te blijven. De uitbreiding van het tennispark Iduna' tast de robuuste groenstructuur niet aan.
Volgens het 'Binnentuinenperspectief' is de opgave voor de Voorveldse Polder kwaliteitsverbetering. De bestaande kwaliteiten (waterloop rondom het tennispark) blijven gehandhaafd ook na de beoogde uitbreiding. Er is hier noch sprake van een verbetering noch van een verslechtering van de situatie.
De ontwikkeling past geheel in het hierboven geschetste ontwikkelingsbeeld voor 2015.
2.4.2 Groenstructuurplan Utrecht (2007)
Het Groenstructuurplan heeft tot doel het behoud en de ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen. Ook in het Groenstructuurplan is de Voorveldse Polder aangeduid als stedelijk groen. Het verbinden van de woonwijken in de stad met de recreatie- en natuurgebieden rondom de stad heeft in het plan en programma prioriteit. De Voorveldse Polder is een belangrijke schakel in de route van de stad naar het buitengebied, voor zowel mens als dier.
Relatie met het plangebied
De uitbreidingsplannen zorgen niet voor veranderingen in de belangrijke schakel tussen stad en buitengebied voor mens en dier, die de Voorveldse Polder biedt en zijn dus conform het groenstructuurplan. Overigens zal na het verleggen van de watergang de oever natuurvriendelijk worden aangelegd.
2.4.3 Nota Bomenbeleid (2009)
Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor de periode tot 2030 zet de gemeente in op behoud en ontwikkeling van de bomenstructuur, middels twee beleidsdoelstellingen:
- Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren.
- De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg voor beheer en onderhoud. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplant, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging in de jeugdfase en bij bomenziekten.
De Voorveldse Polder is in de Nota Bomenbeleid aangeduid als groot groengebied.
Relatie met het plangebied
De samenhangende bomenstructuur binnen de stad Utrecht en binnen de Voorveldse Polder worden door de geplande uitbreiding van het tennispark niet aangetast.
2.4.4 Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningsplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open' (verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur), 'Respect' (essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakterisitiek worden gerespecteerd) en 'Behoud' (behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard). Het bestemmingsplangebied is aangemerkt als 'Respect' gebied. Dit betekent:
- samenhang en structuur van het stedelijke (en landelijke) beeld staat voorop;
- respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm;
- nieuwe interpretaties, veranderingen en transformaties zijn mogelijk.
Relatie met het plangebied
De beoogde uitbreiding heeft slechts betrekking op de aanleg van extra tennisvelden. Een relatie met de welstandsnota is daarom afwezig.
2.4.5 Sport in het hart, Beleidsplan Sport 2007-2010
Met het Beleidsplan Sport 2007- 2010 geeft de gemeente een nieuwe impuls aan Utrecht als dynamische sportstad met breed sportaanbod in aantrekkelijke accommodaties en sportfaciliteiten, die kwalitatief in orde zijn en die goed bereikbaar en toegankelijk zijn. De gemeente wil garant staan voor een eigentijds en kwalitatief goed pakket aan sportvoorzieningen. Dit betekent:
- 1. Voldoende basisaccommodaties in elke wijk.
- 2. Multifunctionele sportaccommodaties.
- 3. Topsportaccommodaties voor alle kernsporten voor training en wedstrijden.
Relatie met het plangebied
De uitbreiding van het tennispark past perfect in het sportbeleid van de gemeente.
2.4.6 Ontwikkelingskader Horeca Utrecht (2007)
Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht geeft aan hoe de gemeente Utrecht om wil gaan met de vestiging van horeca in de stad. De horeca die mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplangebied, wordt in het Ontwikkelingskader aangemerkt als 'additionele horeca'.
Bij additionele horeca gaat het om horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan, in dit geval de sportkantine, maatschappelijke voorzieningen en met sport samenhangende recreatieve voorzieningen. Het gaat er om dat:
- de uitstraling van deze horeca moet passen bij de hoofdfunctie;
- de gelegenheid ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie en de hoofdfunctie moet ondersteunen;
- de horeca niet zelfstandig mag worden uitgeoefend of toegankelijk is los van de hoofdfunctie.
Relatie met het plangebied
De additionele horeca, die binnen het bestemmingsplan wordt toegestaan, voldoet aan de voorwaarden, zoals vastgesteld in het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht.
2.4.7 Partiële Herijking Parkeernormen (2008)
De parkeerbehoefte voor het bestemmingsplangebied wordt bepaald op grond van de parkeernormen, zoals vastgelegd in de nota Parkeernormen 2008. Uitgangspunt is dat, rekening houdend met de kenmerken van de locatie en functie, het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost. Dit om te voorkomen dat parkeerproblemen worden afgewenteld op de openbare ruimte. De parkeernormen zijn gegeven met een bandbreedte, teneinde optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij het realiseren van bouwplannen.
Relatie met het plangebied
Bij de uitbreiding van het tennispark is rekening gehouden met de normen uit het gemeentelijk parkeerbeleid.
2.4.8 Visie Park Voorveldse Polder (2011)
Doel van de visie is het versterken van het huidige karakter en de ruimtelijke structuur van de Voorveldse Polder en het tegengaan van versnippering van het park. Zowel de recreatieve als de groene functie van het gebied blijft behouden en wordt verder uitgebouwd.
In het streefbeeld is rekening gehouden met een uitbreiding van het tennispark richting de Biltse Rading. Een uitbreiding van het aantal banen levert een positieve bijdrage aan het terugdringen van de wachtlijst. Bij een eventuele uitbreiding moet rekening gehouden worden met de ecologische verbinding ten noorden van het tennispark. Deze mag niet aan betekenis inboeten door de uitbreiding. Er moet daarom voldoende afstand bewaard worden tot de Biltse Rading. Afhankelijk van de nadere uitwerking van het ontwerp zijn twee of drie nieuwe banen mogelijk.
Relatie met het plangebied
Bij de uitwerking van de plannen is uiteindelijk gekozen voor een uitbreiding met 2 tennisbanen in noordelijke richting. Deze uitbreiding is zo gering, dat er geen sprake is van een aantasting van de bestaande ecologische verbinding ten noorden van het tennispark.
2.4.9 Bodemkwaliteitskaart
Op basis van de bodemkwaliteitskaart van 2011 is het plangebied ingedeeld als sport/recreatie in de functieklasse wonen. De gemiddelde achtergrondkwaliteit van de bovenste 50 cm op onverdachte locaties valt in de klasse wonen en de diepere bodemlaag in de klasse landbouw/natuur. Ook bij het toepassen van grond zal met deze twee klassen rekening gehouden moeten worden.
Relatie met het plangebied
Met het bovenstaande is rekening gehouden in dit bestemmingsplan. Verwezen wordt naar paragraaf 5.7 van deze toelichting
2.4.10 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de verschillende beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied.
3.2 Beschrijving Van Het Plangebied
3.2.1 Historische ontwikkeling
Eeuwenlang maakte het plangebied deel uit van het weidegebied "de Voorveldse Polder" tussen Utrecht en Hilversum. Het gebied behoorde tot de zogenaamde "verboden" kringen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Rond de nabijgelegen forten Voordorp (1870) en Blauwkapel (1824) werd de inrichting van het gebied tot 1952 bepaald door defensie. Dit betekende bijvoorbeeld vrije schootsvelden vanaf de forten en de aanwezigheid van uitsluitend houten huizen. De houten huizen langs de Voordorpsedijk zijn hier nog een direct gevolg van.
In het oorspronkelijke weidegebied hebben zich allerlei ontwikkelingen voorgedaan. Er is nu een aantal afzonderlijke gebieden te onderscheiden met verschillende karakteristieken en functionele opbouw:
- a. het bestaande woongebied Voordorp;
- b. het terrein van de veemarkt, de sportterreinen en volkstuinen;
- c. het gebied tussen de Biltsestraatweg en de Biltse Rading met daarin onder andere de manege, camping, fort en twee tennisbanen;
- d. het gebied rond het De Munnikplein waarin een aantal scholen zijn gesitueerd;
- e. de omliggende infrastructuur (wegen en spoorwegen).
Eén van de hierboven genoemde tennisbanen betreft het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Het tennispark ligt op een eiland omgeven door een watergang.
3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie
In het plangebied zelf liggen geen monumenten. In de nabijheid liggen het fort de Bilt en de voormalige lintbebouwing langs de Biltse Straatweg.
![]() |
Afbeelding 2. Overzicht monumenten (in het blauw) |
3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
Het tennispark Iduna bestaat nu uit 12 tennisbanen en een clubhuis (zie ook afbeelding 3). Het clubhuis heeft een omvang van circa 250 m2. In het clubhuis zijn naast vergader- en materiaalruimtes, douchruimtes en toiletten op het terrein ook een kantine met keuken aanwezig.
Er zijn 35 parkeerplaatsen aanwezig. Het terrein wordt omgrensd door groenvoorzieningen. Op het tennispark bevinden zich 21 lichtmasten van 15 meter hoog en 5 lichtmasten van 12 meter hoog.
Het tennispark is bereikbaar via de Ariënslaan.
![]() |
Afbeelding 3. Bestaande situatie |
3.4 Conclusie
In de bestaande situatie zijn er geen bijzondere aandachtspunten aanwezig, die consequenties hebben voor de beoogde uitbreiding van het aantal tennisbanen.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
Het ledenaantal van ULTC Iduna is in de afgelopen 10 jaar gestaag gegroeid van ca. 1340 leden in 2000 tot ca. 1450 leden in 2011. Het tennispark heeft nu 12 banen. Bij 12 banen met een gemiddeld ledental van 100 per baan (norm KNLTB) is het ideale ledenaantal dus ca. 1200. Maar vanwege de grote druk op de vereniging is het gelukt op een creatieve wijze het ledenaantal toch te laten groeien. Door de oudere leden in de ochtend, de jongere leden in de middag en de werkende leden in de avond te laten spelen wordt de druk op de banen mooi over de dag verspreid.
Ondanks deze groei kent ULTC Iduna al meer dan 10 jaar een wachtlijst, die inmiddels is opgelopen tot meer dan 400 leden (peildatum 1 oktober 2011). Bij een jaarlijks verloop van ca. 120 leden (8% van het aantal leden, landelijk verloop is ca. 13%) duurt het gemiddeld 2 á 3 jaar voordat men lid kan worden.
Op dit moment bereid de gemeente Utrecht een plan voor om op het terrein van de Veemarkt 500 woningen te bouwen. De tennisvereniging verwacht dat een substantieel deel van de nieuwe bewoners bij ULTC Iduna zal willen tennissen. Dit zal de druk op de wachtlijst alleen maar vergroten.
De tennisvereniging heeft haar wensen om uit te breiden besproken met de gemeente Utrecht in het kader van de gemeentelijke Visie Voorveldsepolder. De wensen waren kort samengevat:
- een uitbreiding van het aantal banen;
- het toestaan van een semipermanente accommodatie (blaashal o.i.d.) over een aantal banen in de winterperiode.
Deze wensen zijn slechts voor een deel door de gemeenteraad gehonoreerd. Op 4 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Voorveldsepolder vastgesteld en besloten dat de tennisvereniging de mogelijkheid krijgt om het eiland met circa 20 meter uit te breiden in noordelijke richting. Daardoor ontstaat een uitbreidingsmogelijkheid met 2 banen. Omdat in de ogen van de gemeente een semipermanente hal niet past op deze plek in de Voorveldsepolder heeft de raad niet ingestemd met de gewenste semipermanente accommodatie.
Gelet op dit besluit van de gemeenteraad heeft de Algemene Ledenvergadering besloten het aantal tennisbanen uit te breiden met 2 extra banen in noordelijke richting. Om dit mogelijk te maken zal een deel van de bestaande watergang rondom het terrein in noordelijke richting worden verschoven.
In totaal krijgt de vereniging 14 banen, 5 smashcourtbanen en 9 gravelbanen.
Op afbeelding 4 is te zien hoe de toekomstige situatie eruit zal komen te zien.
![]() |
Afbeelding 4 |
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
4.2.1 Verkeer
De bereikbaarheid van het plangebied van het plangebied met de auto, het openbaar vervoer en de fiets of te voet verandert niet na uitbreiding van het tennispark. Het tennispark is en blijft goed bereikbaar voor al deze verkeerssoorten.
Wel zal de uitbreiding van het tennispark met 2 banen leiden tot een gering aantal extra verkeersbewegingen. Gelet op de ligging van het tennispark binnen de bebouwde kom, maar buiten de het centrum, betekent dit:
- a. 80 motorvoertuigbewegingen extra per etmaal op een gemiddelde werkdag (= ma-vrij)
- b. 65 motorvoertuigbewegingen extra per etmaal op een gemiddelde weekdag (=ma-zo).
(Bron: CROW publicatie 272 (Verkeersgeneratie voorzieningen, december 2008) en bijbehorende online-rekentool (www.crow.nl/verkeersgeneratie))
Dit lage aantal extra motorvoertuigbewegingen kunnen de bestaande toegangswegen prima verwerken.
4.2.2 Openbare ruimte en groen
Het plangebied omvat geen openbare ruimte. Rondom de tennisvelden zijn groenvoorzieningen aanwezig. Aan de noordzijde zullen de bestaande groenvoorzieningen worden gerooid. Nadat de watergang is verlegd zal direct langs de nieuwe watergang nieuwe groenvoorzieningen worden aangelegd.
Na het indienen van het ontwerpbestemmingsplan in april 2012 heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met het Waterschap Stichtse Rijnlanden. Om de randvoorwaarden te scheppen voor het laten ontstaan van een natuurvriendelijke oever zijn de volgende afspraken (per mail van 19 april 2012) gemaakt:
- 1. De oevers worden natuurtechnisch ontgraven met een gladde bak (zonder tanden) om verruiging van de oevervegetatie te voorkomen.
- 2. Het talud aan de noordzijde van de nieuw te graven watergang krijgt een gelijk profiel als het huidige talud (zie onderstaande tekening). Onder water is de helling 1:1,5 conform de eis van het Waterschap, boven water is de helling ca. 1:12 (voor een natuurvriendelijke oever is een helling van minimaal 1:4 noodzakelijk).
- 3. Door het creëren van een flauwe oever ontstaan de randvoorwaarden voor een grote variëteit in vegetatie.
- 4. In het bestek wordt vastgelegd dat op de flauwe oever een kruidenmengsel zal worden aangebracht ter stimulering van de vegetatie.
De gemeente zal er op toezien dat de gronden (welke tevens haar eigendom zijn) conform de bestemming en bovenstaande afspraken zullen worden ingericht. Daarmee zal de natuurvriendelijke inrichting van de oever naar onze mening voldoende gewaarborgd zijn.
4.2.3 Parkeren
Op het tennispark zijn momenteel 35 parkeerplaatsen aanwezig.
Volgens de parkeernormen van de gemeente moeten per tennisbaan minimaal 1,2 en maximaal 3 parkeerplaatsen aanwezig zijn. In de nieuwe situatie zijn er 14 tennisbanen aanwezig. Dan moeten er dus tussen de 17 en 42 parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Het aantal beschikbare parkeerplaatsen is 35. Er wordt dus ruim voldaan aan de minimale norm. Op een klein aantal parkeerplaatsen na wordt zelfs voldaan aan de maximale norm (bij 14 tennisbanen gaat het om 2,5 parkeerplaats per baan).
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op alle relevante (milieu)aspecten, die in het kader van een goede ruimtelijke ordening dan wel volgens wet- en regelgeving in het bestemmingsplan moeten worden behandeld. Aangegeven wordt hoe met deze aspecten in dit plan is omgegaan.
5.2 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
Inleiding
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine (bouw)projecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Lijst D
In het plangebied wordt de uitbreiding van een tennispark mogelijk gemaakt. Tennisparken komen niet in deze lijst voor. Er is dus geen sprake van een m.e.r-plichtige activiteit.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit paragraaf 5.8 van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.
Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied. En is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
Milieugevolgen
In de rest van het hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en is het daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
5.3 Geluidhinder
Een tennispark is geen geluidsgevoelig functie in de zin van de Wet geluidhinder. Daarom kan onderzoek vanwege wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai achterwege blijven.
Wel is het van belang in het kader van een goede ruimtelijke ordening te kijken of (de uitbreiding van) het tennispark ook voor overlast zorgt voor eventueel in de omgeving gelegen gevoelige functies, zoals woningen. Met name speelt hier mogelijke geluid- (en licht)hinder voor omwonenden.
In onderhavige situatie zijn er geen gevoelige functies gelegen in de nabijheid van het tennispark. Dus van (extra) verstoring van het woon- en leefklimaat zal geen sprake zijn.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde uitbreiding van het tennispark.
5.4 Geur
Een tennispark is geen geur- en stankgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij en andere milieuwetgeving. Ook zal een tennispark geen geur- en stankoverlast veroorzaken voor eventuele omwonenden.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de beoogde uitbreiding van het tennispark.
5.5 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, buisleiding etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi, de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Een tennispark is een (beperkt) kwetsbaar object en moet getoetst worden aan het Bevi, de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Volgens de risicokaart zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen buisleidingen of spoorlijnen gelegen.
Aan de Arienslaan 5 ligt Camping De Berekuil. Op de camping bevindt zich een bovengrondse propaantank. De plaatsgebonden risico contour 10-6 van de propaantank is 20 meter. Het tennispark ligt op een afstand van > 100 meter en ligt op voldoende afstand. Aan de Biltse Rading ligt een LPG-tankstation (Texaco), de plaatsgebonden risico contour 10-6 is 45 meter. Het tankstation ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour. Ook ligt het tennispark buiten het invloedsgebied (straal van 150 meter om het vulpunt) van het groepsrisico.
Over de A27 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In bijlage 5 bij de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, is voor wegvak U89 (A27: afrit 31 Ring Utrecht Noord – Knooppunt Rijnsweerd)) de afstand 0 vermeld. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Er is dus geen plaatsgebonden risicocontour die buiten de A27 is gelegen.
Uit het Basisnetweg blijkt dat voor de A27 (wegvak U89 Ring Utrecht Noord – Knooppunt Rijnsweerd) sprake is van een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter aan weerszijden van de weg. Deze afstand geldt alleen voor nieuwe situaties en kwetsbare objecten. Het tennispark ligt niet binnen 30 meter van de A27.
Uit het Basisnet Weg (bijlage 5) blijkt dat voor de A27, wegvak U89 sprake is van een groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er is geen groepsrisicoberekening noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde uitbreiding van het tennispark.
5.6 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit is een belangrijk in acht te nemen milieuaspect bij ruimtelijke plannen. Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid.
- a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
- d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van IenM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. In de NIBM rekentool worden het aantal extra voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer ingevoerd.
Voor onderhavig plan is de te verwachten toename verkeergeneratie berekend (zie paragraaf 4.2) Hieruit blijkt dat het aantal extra verkeersbewegingen per weekdag 65 motorvoertuigbewegingen bedraagt. De verkeersgegevens zijn ingevoerd in de NIBM-rekentool. Uit de NIBM-rekentool blijkt dat de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate is (zie afbeelding 5). Het effect van de realisatie van de beoogde ontwikkeling is niet relevant voor de luchtkwaliteit.
![]() |
Afbeelding 5
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.7 Bodemkwaliteit
Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- 1. Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
- 2. Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
- 3. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
- 4. Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld de uitbreiding van het clubhuis moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Op het terrein liggen gedempte sloten. Er hebben in het verleden geen andere verdachte (bedrijfs)matige activiteiten plaatsgevonden.
Op het terrein is bij een grondtransactie in het verleden een verkennend bodemonderzoek verricht (Tauw, 9 april 1999, projectnummer 3729605). Op basis van dit onderzoek is er in 1999 een bodemkwaliteitsverklaring afgegeven voor de bouw van een nieuw clubhuis. Bij het onderzoek is plaatselijk een lichte verontreiniging met zink aangetoond in de bovengrond en een matige verontreiniging met arseen tussen 0,6 en 1,0 m-mv. In het grondwater is plaatselijk een lichte verontreiniging met arseen aangetoond. Het bodemonderzoek is nu te oud om gebruikt te kunnen worden voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.
In de directe omgeving van het terrein zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend.
Conclusie
Op basis van het in 1999 uitgevoerde bodemonderzoek is de verwachting dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde uitbreiding van het tennispark. Bij graafwerkzaamheden of bij de aanvraag van een omgevingsvergunning is bodemonderzoek noodzakelijk. Hierbij moet men alert zijn op eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse van de gedempte sloten. Bij het aantreffen van bodemvreemd materiaal moet de afvoerbestemming van vrijkomende grond verder worden bepaald.
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek vormt de bodem geen belemmering voor het plan.
5.8 Flora En Fauna
Inleiding
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd.
Verkennend natuurwaardenonderzoek ULTC – Iduna
In het verkennend natuurwaardenonderzoek zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de 'Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen' van het Ministerie van LNV van september 2009. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 27 januari 2012 door een ecoloog van BRO een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals de provinciale natuurgegevens en algemene verspreidingsatlassen. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden. Het verkennende natuurwaardenonderzoek is beschreven in de bijlage van deze toelichting.
Conclusie en aanbevelingen
Het gehele terrein ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met de wettelijke en planologische gebiedsbescherming.
Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van vogelnesten. Het is daarom aan te bevelen om benodigde werkzaamheden uit te voeren in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode september tot maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden de opgaande begroeiingen met name aan de noord- en oostzijde van het plangebied te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op of rondom het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep.
In wateren in de directe nabijheid van het plangebied is de Kleine modderkruiper (tabel 2-soort, beschermd onder de Flora- en Faunawet) aangetroffen. Het is daarom aannemelijk dat in het te verplaatsen water ten noorden van het tennispark tevens deze soort aanwezig is. Op de voorgenomen werkzaamheden zijn de regels uit de Gedragscode Flora- en faunawet van de gemeente Utrecht van toepassing. Voorafgaande aan de werkzaamheden dient er een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden.
Verder zal er een natuurvriendelijke oever worden aangelegd ter vergroting van de biodiversiteit.
In het voorjaar zal nog een aanvullend onderzoek plaatsvinden naar mogelijke lichthinder voor vleermuizen.
5.9 Verlichting
Op het huidige park van Iduna staan 21 lichtmasten van 15 meter en 5 lichtmasten van 12 meter. Op deze lichtmasten zijn 48 armaturen aangebracht. In de nieuwe situatie staan er straks 27 lichtmasten van 15 meter en 4 lichtmasten van 12 meter. Op deze lichtmasten worden 56 armaturen aangebracht.
De netto uitbreiding van de verlichting bestaat dus uit 6 extra lichtmasten van 15 meter en een lichtmast minder van 12 meter. Totaal dus 5 masten extra. Het aantal armaturen wordt met 8 uitgebreid. Alle lichtmasten in de nieuwe situatie zijn op bijgaande afbeelding 6 ingetekend).
Over deze extra lichtmasten is advies gevraagd aan een ecologisch adviseur van de afdeling Milieu en Duurzaamheid van de gemeente Utrecht en aan een lichtadviseur van het IBU van de gemeente Utrecht. Zij komen tot de volgende conclusies:
- Zowel aan de noordzijde van het bestaande eiland als aan de noordzijde van het nieuwe eiland staan straks 5 lichtmasten (3 van 15 meter en 2 van 12 meter) met beiden 8 armaturen.
- De keuze van een armatuur en lichtbron bepalen of er sprake is van uitstraling van onnodig strooilicht dat niet op de banen valt. Bijvoorbeeld LED-verlichting heeft naast een laag energie verbruik ook de eigenschap dat er nauwelijks sprake is van strooilicht naar achteren.
- De amberkleurige LED verlichting die speciaal voor vleermuisvriendlijkheid is ontwikkeld is niet geschikt om bij te tennissen.
- Aangezien het verschil met de bestaande toestand niet groot is en ook omdat de tennisbanen vooral in de winter en tot een beperkte tijd in de zomer verlicht zullen zijn is het te veronderstellen dat de overlast voor de vleermuizen op een aanvaardbaar niveau blijft.
Afbeelding 6. Positie lichtmasten nieuwe situatie
ULTC Iduna heeft de volgende maatregelen in overweging:
- Het toepassen van LED verlichting op de nieuwe banen. Hierover is nog geen beslissing genomen gezien de hoge extra investering die dit met zich meebrengt in relatie tot de terugverdientijd.
- Ongeacht de keuze van de verlichting zal Iduna er op toezien dat de armaturen objectgericht worden afgesteld, zodat onnodig strooilicht zo veel mogelijk zal worden voorkomen.
5.10 Water
Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik (waterberging). Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding (vervuiling van het oppervlaktewater).
Het projectgebied maakt in waterstaatkundig opzicht deel uit van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, die als waterkwantiteitsbeheerder voor de polderwateren optreedt. Het hoogheemraadschap beheert ook de waterkwaliteit van boezem- en polderwater. Bij veranderingen in de inrichting dan wel het beheer van het water binnen het projectgebied dient in een vroegtijdig stadium het overleg gezocht te worden tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het hoogheemraadschap is op meerdere momenten bij het planproces betrokken.
Beleidskader
Europese Kaderrichtlijn Water
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw
Deze nota is uitgegeven door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De nota heeft als doelstelling een ander waterbeleid te realiseren, aangezien het huidige watersysteem voor de toekomst niet op orde is. Aanleiding voor dit rapport is de situatie in de jaren negentig wanneer verschillende delen van Nederland regelmatig overlast van water hebben. Dit deed maatschappelijk en politiek de vraag rijzen of Nederland wel zijn waterhuishouding op orde had voor de 21e eeuw.
Door anders om te gaan met water moet er geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag.
Voor de aanpak van het veiligheidsprobleem en de vermindering van de wateroverlast kiest het kabinet de volgende hoofdlijnen:
- Burgers herkennen en erkennen het waterprobleem onvoldoende. De overheid moet meer inzicht geven in de aard en de omvang van deze risico's en burgers de mogelijkheid bieden om zelf een bijdrage te leveren aan het verminderen van de risico's, in aanvulling op de inspanningen van de overheid.
- Een nieuwe aanpak voor veiligheid en wateroverlast, die stoelt op drie uitgangspunten:
- 1. anticiperen in plaats van reageren;
- 2. niet afwentelen van waterhuishoudkundige problemen door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren en het niet afwentelen van bestuurlijke verantwoordelijkheden;
- 3. méér ruimte naast techniek.
- Naast technische maatregelen is méér ruimte nodig om (incidenteel) water op te vangen. Deze ruimte moet waar mogelijk tegelijkertijd voor andere doeleinden worden gebruikt die te verenigen zijn met het opvangen van water.
- Een "watertoets" moet voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw.
- De nieuwe aanpak in het waterbeleid stelt ook nieuwe eisen aan de kennisinfrastructuur.
- Voor de aanpak van veiligheid en wateroverlast zijn Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten samen verantwoordelijk. Bestuurlijke afspraken over rolverdeling en samenwerking moeten voor een snelle en effectieve implementatie zorgen.
- De ontwikkelingen rond klimaat en bodem én de nieuwe aanpak maken extra investeringen met een structureel karakter in het waterbeheer nodig, zowel in het hoofdsysteem als in het regionale systeem.
Water zal, meer dan het nu het geval is, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast voortaan expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. Dit geldt voor alle fasen van de planontwikkeling.
Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!'
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft in oktober 2009 het Waterbeheerplan 'Water Voorop!' voor de periode 2010-2015 vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende jaren beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten.
In het beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar de beleidsthema's en zeven vernieuwende projecten. Per thema en vernieuwend project zijn de belangrijkste doelen en maatregelen opgenomen die we in de planperiode nemen. Beleidsthema's zijn:
- Veiligheid;
- Voldoende water;
- Schoon water;
- Recreatie, landschap en cultuurhistorie.
“Water voorop!” Waterbeheerplan 2010-2015
Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.
In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Waterstructuurvisie (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2002)
Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het hoogheemschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
- a. het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
- b. er is sprake van een goede waterkwaliteit;
- c. de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
- d. de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
- e. er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappe-lijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken; de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staan streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:.
- Vasthouden, bergen, afvoeren;
- Voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
- Vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
- Grondwater als ordenend principe.
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheersgebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur is daarom door het hoogheemraadschap in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het hoogheemraadschap.
Kenmerken watersysteem (huidige situatie)
Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat uit jonge rivierkleigronden. Van het plangebied zijn geen grondwatergegevens bekend. Direct ten oosten van de A27 zijn wel grondwatergegevens bekend (bron: www. Bodemdata.nl). Meerdere grondwatergegevens ten oosten van de A27 geven een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,45 m-mv en een gemiddeld laagste grondwaterstand van ruim 1,0 m-mv.
Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Oppervlaktewater
Het plangebied (tennispark) wordt volledig omgeven door oppervlaktewater. Het betreft hier primair oppervlaktewater in beheer zijnde bij het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Op dit water, alsmede de overs en onderhoudszones is de Keur van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden van toepassing. Op verschillende handelingen, waaronder het vergraven van oppervlaktewater geldt een watervergunningsplicht.
Riolering
De opstallen op het sportcomplex zijn in de huidige situatie aangesloten op de gemeentelijke riolering. Dit zal gehandhaafd blijven.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen (beoogde situatie)
Beoogde ontwikkeling
In de beoogde situatie zal het tennispark worden uitgebreid. In de huidige situatie omvat het tennispark 8 gravelbanen en 4 smashcourtbanen. Dit zal worden uitgebreid tot 9 gravelbanen en 5 smashcourtbanen. Er worden derhalve 1 gravelbaan en 1 smashcourtbaan toegevoegd. In waterhuishoudkundige zin mogen beiden baantypen als 100% verhard worden beschouwd.
De toename van het verharde oppervlak bedraagt circa 1300 m². Ten behoeve van de ontwikkelingen, zullen twee bestaande banen worden 'gedraaid' en de primaire watergang aan de noordzijde wordt in noordelijke richting opgeschoven.
Hydrologische stand-stil beginsel
Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename (in dit geval 1300 m²) geldt dat er op basis van het beleid van het Hoogheemraadschap voldaan moet worden aan de belangrijke minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.
Door de toevoeging van verhard oppervlak mag de afvoer niet toenemen. Als vuistregel geldt dat 15% van de extra verharding terug moet komen als open water.
Ten behoeve van de planontwikkelingen zal de watergang aan de noordzijde van het tennispark worden verlegd in noordelijke richting. Aan weerszijden van het tennispark (west- en oostzijde) zal de primaire watergang hiervoor enigszins worden verlengd. Dit gebeurd over een afstand van circa 20 meter. Bij een breedte van circa 8 meter betekent dit dat het wateroppervlak aan weerszijden wordt uitgebreid met 160 m². In totaal neemt het wateroppervlak derhalve toe met circa 320 m².
Het hoogheemraadschap schrijft voor dat 15% van de extra verharding terug dient te komen als oppervlaktewater. In dit geval is 15% * 1300 m² = 195 m² nieuw wateroppervlak het minimale vereiste is. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Vergraven/ aanpassen primair oppervlaktewater
Ten behoeve van de planontwikkeling zal de bestaande watergang aan de noordzijde van het plangebied worden verlegd. Door deze verlegging ontstaat een extra wateroppervlak dat ervoor zorgt dat het plan voldoet aan het hydrologische "het standstill beginsel".
De watergang betreft een primair oppervlaktewater. Hierop is de Keur van toepassing. Voor handelingen in, op, onder of nabij dergelijk oppervlaktewater is een watervergunning benodigd. Deze watervergunning dient te worden aangevraagd bij de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden). Het hoogheemraadschap kan aan de werkzaamheden (het vergraven/ verleggen van de watergang) nadere technische of hydrologische randvoorwaarden verbinden. Voor het verleggen van de primaire watergang is een watervergunning benodigd. Als gevolg van het verplaatsen van de watergang verplaatst tevens het onderhoudspad zich over dezelfde afstand in noordelijke richting. In de nieuwe situatie blijft evenwel voldoende ruimte over voor dit onderhoudspad (temeer omdat de gronden aan de noordzijde van de watergang als groen/park zijn ingericht).
Waterkwaliteit
Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater is het van belang dat bij de ontwikkeling geen uitlogende materialen worden toegepast. De ontwikkeling betreft de aanleg en verplaatsing van smashcourtbanen en gravelbanen. Dit zijn geen materialen die een potentieel gevaar vormen voor de waterkwaliteit.
Riolering
De riolering op het terrein (ten behoeve van de vuilwaterafvoer) zal ongewijzigd blijven ten opzichte van de uitgangssituatie.
Conclusie en overleg met de waterbeheerder
De ontwikkeling voorziet in een toename van verharde oppervlakken. Door het toevoegen van extra wateroppervlak (vergraven primaire watergang) wordt voldaan aan het "het standstill beginsel". Voor het vergraven/ aanpassen van de primaire watergang, is aanvullend aan de juridisch-planologische procedure een watervergunning benodigd.
Het plan is in het kader van de watertoetsprocedure voorgelegd aan het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Het waterschap heeft telefonisch en per e-mail d.d. 21 maart 2012 aangegeven akkoord te kunnen gaan met de planontwikkeling. Deze reactie (mail) is gevoegd als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. Hierbij wordt aangegeven dat het verleggen van de watergang watervergunningsplichtig is. Tevens geeft het hoogheemraadschap aan dat ten noorden van de te verleggen watergang voldoende ruimte overblijft voor een goed beheer en onderhoud (onderhoudspad). Voor zover dit wateradvies aanleiding heeft gegeven tot aanvulling zijn deze opgenomen in deze waterparagraaf.
5.11 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. De waardenkaart geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied zonder archeologische verwachting (geen archeologische verwachting, zie afbeelding 7). Dit betekent dat voor het plangebied geen archeologisch onderzoeksplicht geldt. Derhalve kunnen de voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ondanks de geringe kans op het aantreffen van archeologische resten, kan een zogenaamde toevalsvondst niet worden uitgesloten. Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-2863990 te worden gedaan.
![]() |
Afbeelding 7 |
5.12 Kabels En Leidingen
Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de uitbreiding van het tennispark.
5.13 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit hoofdstuk beschreven (milieu)aspecten geen belemmering vormen voor de uitbreiding van de twee banen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Door de gemeente en de tennisvereniging is een overeenkomst afgesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten. De gemeente neemt een deel van de kosten voor haar rekening. Bovendien stelt het de benodigde grond om niet ter beschikking. De gemeente Utrecht is verantwoordelijk voor de oplevering van de 'tennisrijpe' grond; de tennisvereniging voor de inrichting van de tennisbanen. De vereniging is akkoord met de voor hen berekende investeringskosten. De uiteindelijke financiering vindt plaats via een lening. De gemeente Utrecht heeft het budget voor de uitbreiding van het tennispark en het bouwrijpmaken daarvan (253.000 euro) vastgelegd in de voorjaarsnota 2010 (bijlage nota kapitaalgoederen).
Exploitatieplan
Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro als het gaat om:
- a. de bouw van een of meer woningen;
- b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
- d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.
De uitbreiding van de tennisbanen is geen bouwplan in de zin van de artikel 6.2.1 van het Bro. Er behoeft dus geen exploitatieplan te worden opgesteld.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De geraadpleegde instanties hadden geen opmerkingen over het plan.
6.2.2 Advies wijkraad
De wijkraad is betrokken geweest bij de vaststelling van de Visie Voorveldse polder en is op de hoogte van de ontwikkelingen waarin het plan voorziet.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
7.2 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Artikel 3 Sport
Het tennispark heeft de bestemming Sport gekregen. De flexibele en globale regeling uit het geldende bestemmingsplan is overgenomen en verwerkt in de nieuwe standaard van de gemeente. Binnen het bestemmingsvlak zijn gebouwen toegestaan tot maximaal 5% van het bestemmingsvlak. De maximale goothoogte van gebouwen bedraagt 4 meter en de maximale bouwhoogte 8 meter. Deze maten golden ook in het oude bestemmingsplan.
Binnen de bestemming zijn naast gebouwen ook bouwwerken, geen gebouwen, toegestaan. Voor palen en masten is de maximale hoogte 15 meter. Ballenvangers mogen maximaal 5 meter hoog zijn.
In het geldende bestemmingsplan wordt geen maximum gesteld aan de oppervlakte bedoeld voor (additionele) horeca. De gemeente is gewoon in nieuwe bestemmingsplannen wel een dergelijk maximum te stellen in overleg met de gebruikers. Besloten is om 225 m2 toe te staan aan kantine en keuken (footprint). Momenteel is circa 175 m2 aanwezig (kantine 136 m2 en keuken 37 m2). Zo krijgt de tennisvereniging aan de ene kant enige ruimte om in de toekomst de horeca uit te breiden en wordt aan de andere kant door het stellen van een maximum gewaarborgd dat de horeca een additioneel karakter blijft houden.
In artikel 1 van de regels wordt nader aangegeven wat onder deze additionele horeca moet worden verstaan.
Op het terrein zijn ook groen- verkeers- en parkeervoorzieningen toegestaan.
Artikel 4 Water
De (nieuwe) watergang rondom het tennispark heeft de bestemming Water gekregen. Naast water zijn binnen deze bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren en verbindingen van oevers toegestaan.
Er zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van deze bestemming met een maximale hoogte van 3 meter.
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan: o.a. onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel regelt de wijzigingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Het gaat hierbij om het wijzigen van bestemmingen.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 2 bepalingen.
Artikel 10 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 11 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
7.3 Planvorm
Het bestemmingsplan Tennisbanen Iduna, Voorveldsepolder kenmerkt zich door globale bestemmingen met de nodige flexibiliteit.
7.4 Opbouw Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijken van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
- afwijken van de gebruiksregels;
- eventueel een vergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
- in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.4.1 Nadere eisen
De bestemming Sport kent een ruime en globale regeling om te zorgen voor de nodige flexibiliteit. Nu kunnen zich situaties voordoen, dat ingediende bouwplannen qua ligging of afmeting niet voldoen aan het gemeentelijk beleid. Als deze situatie zich voordoet kunnen Burgemeester en Wethouders nadere stellen aan de plaats en afmeting van gebouwen ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
7.5 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Verkennend Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 1 Verkennend natuurwaardenonderzoek