KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Openbaar Vervoer
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doelstelling
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Beschrijving Van Het Plangebied
3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
5.2 Milieu-effectrapportage Stationsgebied Utrecht
5.3 Geluidhinder
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Bodemkwaliteit
5.7 Flora En Fauna
5.8 Water
5.9 Kabels En Leidingen
5.10 Archeologie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
7.2 Opbouw Regels
7.3 Artikelsgewijze Toelichting
7.4 Handhaving
Bijlage 1 Aanvullend Mer - Juni 2007
Bijlage 2 Gevoeligheidsanalyse Bij Aanvullend Mer - 6 Juni
Bijlage 3 Bodemonderzoek - Januari 2010

Trambaan Graadt van Roggeweg - Croeselaan, Dichterswijk

Bestemmingsplan - Utrecht

Onherroepelijk op 05-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;

hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.

1.2 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.5 antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.6 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage:

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.10 bed & breakfast:

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs) woning.

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 besluit Hogere waarde:

besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.

1.13 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.

1.14 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPTRAMGRAADTCROES-0601 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.19 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en hoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.

1.23 bouwmarkt:

een detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m², waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 brutovloeroppervlak:

de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.

1.29 culturele voorzieningen:

voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, musea, ateliers en muziekcentra.

1.30 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.31 evenementen:

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.34 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.35 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.37 plan:

het bestemmingsplanTrambaan Graadt van Roggeweg - Croeselaan, Dichterswijk van de gemeente Utrecht.

1.38 (raam)prostitutiebedrijf:

een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.40 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:

de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.

1.42 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht als aandrijfbron voor de bewegende delen (wieken of rotoren), met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.43 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Openbaar Vervoer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Openbaar Vervoer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een hoogwaardige openbaarvervoerbaan (HOV-baan), in de vorm van een tram- en busbaan;
  2. b. verkeerswegen;
  3. c. fiets- en voetgangersoversteekplaatsen;
  4. d. waterbeheer en waterberging;
  5. e. water en kruisingen met water;
  6. f. halteplaatsen;
  7. g. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstwerken.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20m2 per gebouw;
  2. b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ter geleiding, begeleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  4. d. in afwijking van het bepaalde genoemd onder c. mag de bouwhoogte van vlaggemasten niet meer dan 6 meter bedragen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

4.2 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

  1. a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
  3. c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
    1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
    4. 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
    5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
  4. d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  5. e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  6. f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
  4. 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanTrambaan Graadt van Roggeweg - Croeselaan, Dichterswijk.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het stationsgebied gaan de komende jaren veel bouwactiviteiten plaatsvinden. Belangrijk uitgangspunt hierbij is het gebied (veilig) bereikbaar te houden. Dat wil zeggen de bestaande vervoersmodaliteiten zo veel mogelijk waarborgen. Een van die vervoersmodaliteiten is de bestaande tramlijn van Station Utrecht naar Nieuwegein en IJsselstein (hierna SUNIJ).

Als gevolg van diverse bouwactiviteiten kan de tram vanaf 2011 niet meer halteren aan de oostzijde van de sporen. Deze bouwactiviteiten vinden plaats op en rondom de bestaande traminfrastructuur, waardoor de tram fysiek niet meer kan rijden.

Vanuit het oogpunt van bereikbaarheid van de stad per openbaar vervoer achten de Bestuursregio Utrecht, ProRail en gemeente Utrecht het noodzakelijk dat de bestaande tramlijn gedurende de bouwactiviteiten in het stationsgebied blijft halteren nabij het station. Omdat het fysiek en vanuit veiligheidsoogpunt onmogelijk is de tram aan de oostzijde van de sporen te laten rijden, zal een tijdelijke eindhalte moeten worden gerealiseerd aan de westzijde van de sporen op het Jaarbeursplein.

Het college heeft op 1 april 2011 besloten dat de tijdelijke eindhalte voor de tram van de SUNIJ-lijn gerealiseerd wordt op de nog aan te leggen Verlengde Graadt van Roggenweg. De aanleg van de tram past binnen het huidige vigerende bestemmingsplan "Hoog Catharijne" (voor het gedeelte op de huidige locatie van p-garage Jaarbeursplein) en de realisatie van de tramhalte valt binnen de mogelijkheden van vergunningsvrij bouwen. Het toeleidende tramspoor zal van het huidige tramspoor op de Graadt van Roggenweg afbuigen naar de Verlengde Graadt van Roggenweg. Het tramspoor kruist dan op drie plekken de bestaande rijbanen van het Westplein en de Croeselaan. Deze kruisbeweging is in strijd met de vigerende bestemmingsplan (Suikerterrein) op deze locatie. Om de SUNIJ-lijn van de Graadt van Roggenweg aan te laten sluiten op de het deel van de trambaan op het Jaarbeursplein is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan Trambaan Graadt van Roggenweg - Croeselaan is het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van een trambaan.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied omvat een smalle strook van de Graadt van Roggeweg tot aan de Croeselaan waarop de trambaan zal komen te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPTRAMGRAADTCROES-0601_0001.png"

Afbeelding 1.1: Begrenzing

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Vastgesteld door raad Evt. goedgekeurd door GS
Suikerterrein 20-03-1980 28-04-1981

Het toeleidende tramspoor van het huidige tramspoor op de Graad van Roggenweg zal afbuigen naar de Verlengde Graadt van Roggenweg in de richting van het Jaarbeursplein. Het tramspoor kruist dan op drie plekken de bestaande rijbanen van het Westplein en de Croeselaan. Deze kruisbeweging is in strijd met de vigerende bestemmingsplan (Suikerterrein) op deze locatie. Het aanleggen van een tramweg is in strijd met de bestemming "verkeersdoeleinden", dit omdat er specifiek een bestemming tramweg is opgenomen in het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de plan beschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 6 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod. Hoofdstuk 7 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

2.1 Inleiding

Op verschillende bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken gedaan die van belang zijn voor de tijdelijke tramhalte. Gezien de beperkte omvang van het plangebied en het geringe aantal bestemmingen is vooral ingegaan op het openbaar vervoersbeleid. De belangrijkste conclusies van relevante beleidskaders zijn aan het eind geformuleerd.

2.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte
De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: 'decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet'. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is.

Bundeling
Centraal staat het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen.

Gemeente Utrecht maakt deel uit van het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland: "Randstad Holland". Doelstelling van het rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel te versterken. Binnen het nationaal stedelijke netwerk Randstad Holland zijn drie economische kerngebieden gelegen: de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht. Belangrijke bestaande kwaliteiten van het economisch kerngebied Utrecht, die behouden en versterkt moeten worden, zijn:

  • Regio Utrecht als centraal knooppunt van infrastructuur;
  • Regio Utrecht als broedplaats van kennis en talent;
  • Regio Utrecht als belangrijk centrum van nationaal georiënteerde zakelijke dienverlening en maatschappelijke organisaties.


Verdichting
De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Nota Ruimte wordt vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De verwachting is dat deze nog in 2011 wordt vastgesteld.

In de Structuurvisie gooit het Rijk het roer om. Het uitgangspunt is om meer over te laten aan provincies en gemeenten: minder nationaal belang en eenvoudigere regelgeving.

Het Rijk wil samen met de decentrale overheden het openbaar vervoersysteem vanuit de behoefte van de reiziger inrichten, zodat verschillende systemen van openbaar vervoer (bus, regionaal openbaar vervoer en spoor) en het voor- en natransport beter op elkaar aansluiten.

Structuurvisie Randstad 2040
Het ministerie van VROM heeft in samenwerking met bestuurders van de Randstad een structuurvisie Randstad 2040 opgesteld. Het kabinet heeft de structuurvisie op 5 september 2008 vastgesteld.

De ambitie is om de Randstad tot een duurzame en concurrerende Europese topregio te ontwikkelen. Het kabinet maakt ruimtelijke keuzes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Randstad vanuit vier leidende principes:
Principe 1: leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta
Principe 2: kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking tussen groen, blauw en rood
Principe 3: wat internationaal sterk is, sterker maken
Principe 4: krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid

Voor dit bestemmingsplan zijn de principes 3 en 4 relevant.

(Inter)nationale topfuncties
Met principe 3 'Wat internationaal sterk is, sterker maken' wordt gedoeld op het benutten en versterken van (inter)nationale topfuncties die de Randstad te bieden heeft. Voor de stad Utrecht zet het kabinet zich in op:

  • Versterken van de nationale potenties van Utrecht als draaischijf en kennisstad
  • Versterken van de hoogwaardige economische clusters rond de universiteit

'Revival' van de stad
Principe 4 omvat het verstedelijkingsbeleid. Het kabinet kiest bovenal voor een kwaliteitsstrategie. Daarbij hoort een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen. Koppeling van verstedelijking en bereikbaarheid op regionaal niveau biedt kansen voor opschaling van de woningmarkt en arbeidsmarkt en kansen om agglomeratievoordelen beter te benutten.

Conclusie Rijksbeleid
De ontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Trambaan Graadt van Roggenweg en Croeselaan past binnen de duurzame (OV-)bereikbaarheidsdoelstellingen uit het Rijksbeleid.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Beleidslijn Nieuwe Wro en provinciaal belang (2008)
Het doel van de Beleidslijn is om na het ingaan van de Wro slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te blijven toepassen. Er zijn enkele wijzigingen ten opzichte van het Streekplan Utrecht 2005-2015 omdat er in de periode 2005 - 2008 nieuwe wetgeving en besluitvorming van provincie en Rijk van kracht is geworden.

Tot het verschijnen van de provinciale Structuurvisie 2013-2025 vormen de delen uit het streekplan Utrecht 2005-2015 die opgenomen zijn als provinciaal belang, de basis voor het dagelijks handelen van Gedeputeerde Staten.


Streekplan Utrecht 2005-2015 (Structuurvisie)
Op 23 juni 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Doel van deze beleidslijn is om, ook na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. Met de Beleidslijn wordt de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten vastgelegd. Met nadruk geldt dat deze Beleidslijn géén nieuw beleid bevat. Het Streekplan Utrecht is van rechtswege omgezet in een structuurvisie en blijft onverminderd gelden.

De provincie geeft in het streekplan aan dat het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel is ingegeven door het principe van beheerste groei. De aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Ook de contrastwerking tussen stad en land dient versterkt te worden. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren.

Het stadsgewest Utrecht is het zwaartepunt van de verstedelijking en economie in de provincie. Dat wil zeggen dat de provincie nieuwe opgaven voor wonen en werken vooral hier wil realiseren. Utrecht heeft bij deze opgave, als centrale stad in het stadsgewest, de belangrijkste taak om door verdichting, herstructurering en transformatie, binnenstedelijke capaciteit voor wonen, werken en voorzieningen te ontwikkelen en tegelijkertijd een kwaliteitssprong te realiseren.

Het openbaar vervoer voorziet voor een belangrijk deel in de groeiende mobiliteitsbehoefte. Het doel vanuit het Streekplan is het behouden van het marktaandeel van het openbaar vervoer bij een groeiende vervoersvraag (circa 13 procent in 1999). Met de huidige kwaliteit en het huidige imago van het openbaar vervoer is deze doelstelling niet haalbaar. Om te kunnen concurreren met de auto moeten vooral de snelheid, frequentie en betrouwbaarheid van het openbaar vervoer worden verbeterd.


Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV 2009)
Op 21 september 2009 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Het Streekplan 2005 – 2015 (structuurvisie) vormt de inhoudelijke basis voor provinciale belangen die zijn vastgelegd in de verordening.

De provincie Utrecht wil met de PRV de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio veiligstellen, door bindende regels op te nemen voor de doorwerking van de provinciale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Regionaal Structuurplan (RSP 2005)
Bestuur Regio Utrecht heeft in 2005 het Regionaal Structuurplan (RSP) vastgesteld waarin in grote lijnen is weergegeven hoe de regio Utrecht zich in de komende jaren moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. In de Wet ruimtelijke ordening is het instrument regionaal structuurplan niet langer opgenomen. Het huidige RSP heeft onder de nieuwe wet dezelfde status gekregen als een provinciale structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde RSP blijft geldig tot 2015.

Het centrale thema van het plan is beheerste dynamiek. Via het principe beheerste dynamiek moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling. Op de plankaart RSP Utrecht 2005-2015 is Utrecht centrum aangegeven als kerngebied. Kerngebieden zijn gebieden met een belangrijke functie als (onderdeel van de) economische motor van de regio. Ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en bereikbaarheidsmaatregelen in deze gebieden hebben prioriteit ten opzichte van andere gebieden. Het stationsgebied is specifiek aangeduid als OV knooppunt. In het RSP is het Stationsgebied Utrecht als één van de prioritaire projecten in de regio Utrecht aangewezen.

Regionaal Verkeers- en VervoerPlan 2005-2015 (2004)
Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) is als Kaderwetgebied verantwoordelijk voor het regionale verkeers- en vervoerbeleid in de Utrechtse regio. Vanwege voortdurende veranderingen in economie en verkeer is het nodig het beleid eens in de één à twee jaar bij te stellen. Daarnaast is het BRU op grond van de Planwet verkeer en vervoer verplicht om een Regionaal Verkeers- en VervoerPlan (RVVP) op te stellen. Het BRU werkt daarbij nauw samen met provincie en gemeenten. Het RVVP bouwt voort op de beleidsuitspraken in de Strategische Mobiliteitsvisie Midden-Nederland en sluit aan op het nationaal beleid.

Hoofdpunten van het BRU-beleid zijn:

  • het mobiliteitsbeleid is niet vraagvolgend. Het autogebruik wordt door diverse maatregelen beïnvloed (onder andere gedragsverandering). Oogmerk is de spitsen te ontlasten;
  • de verkeersveiligheid wordt verbeterd door het oplossen van knelpunten en het toepassen van het concept Duurzaam Veilig;
  • leefbaarheid vormt een randvoorwaarde voor de te nemen maatregelen;
  • prijsmaatregelen, onmisbaar als sturingselement, worden voorbereid;
  • de nadruk komt te liggen op benuttingsmaatregelen;
  • de verbindingen in de Randstad (Deltametropool) worden verbeterd;
  • problemen worden opgelost door gebiedsgerichte samenwerking;
  • nieuwe technologieën worden toegepast;
  • integrale netwerkvisie is uitgangspunt.


Het BRU voert de regie van het regionale openbaarvervoerbeleid. Veruit het grootste deel van de BRU-begroting gaat naar het openbaar vervoer.

Belangrijkste uitgangspunt van het openbaarvervoerbeleid is dat een goed product moet worden geleverd dat aantrekkelijk is voor nieuwe en bestaande reizigers. Dat betekent onder andere dat dienstregelingen goed worden nagekomen met snelle verbindingen. Aanbieders moeten daarbij zorgen voor een veilige omgeving en een inzichtelijk en passend aanbod tegen een redelijke prijs.

Het BRU wenst al het openbaar vervoer te integreren tot een sterk netwerk van spoor-, sneltram- en busverbindingen. Drager van dit netwerk is het Randstadspoor. Het belangrijkste is dat projecten die zijn gestart, goed worden afgerond en ingepast in het openbaarvervoernet.

Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht+ 2004 - 2020 (2008)
Het verkeers- en vervoerbeleid van de provincie Utrecht is vastgelegd in het Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2004-2015 (SMPU) van december 2003, dat in 2008 is geactualiseerd in het SMPU+ 2004-2020.

De drie hoofddoelen van het SMPU+ zijn:

  1. 1. het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoersysteem om de bereikbaarheid in en van de provincie Utrecht en de randstad te waarborgen;
  2. 2. het verbeteren van de veiligheid van het verkeer- en vervoersysteem voor gebruikers en omwonenden;
  3. 3. het verminderen van de negatieve effecten van verkeer en vervoer op de kwaliteit van de leefomgeving.

De provincie wil de veiligheid en sociale leefkwaliteit in kernen verbeteren door provinciale wegen binnen de bebouwde kom in te richten als erftoegangsweg, dus een weg met een maximale snelheid van 30 km per uur. Een ander nieuw beleidsaccent is het verder verbeteren van de sociale veiligheid van fietspaden en bushaltes.

Het plan heeft alleen wettelijke status voor het gebied van de provincie buiten het BRU-gebied. Wel liggen er provinciale wegen binnen het BRU-gebied. Het SMPU en het Regionaal verkeers- en vervoersplan (RVVP) zijn daarom op elkaar afgestemd. Om de beleidsdoelen uit het SMPU+ te realiseren is het nodig om projecten uit te voeren. Jaarlijks stellen Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht daarvoor twee uitvoeringsprogramma's vast. In het Uitvoeringsprogramma Mobiliteitsplan Provincie Utrecht (UMP) staan de projecten vermeld die de provincie vooral met eigen middelen realiseert. In het Uitvoeringsprogramma Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (BDU) staat waaraan de provincie Utrecht de van het Rijk ontvangen Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer uitgeeft.

Regionaal Economische Ontwikkelingsstrategie 2008-2015 (2008)
De Regionale Economische Ontwikkelingsstrategie van Bestuursregio Utrecht draagt bij aan de regionale samenwerking en profilering van de stadsregio Utrecht op het gebied van economische ontwikkeling.

De ontwikkeling van het BRU richt zich op:

  • Een tijdig en adequaat aanbod van diverse typen werklocaties, afgestemd op de vraag van bedrijven en instellingen in kwantiteit en kwaliteit;
  • Het zoveel mogelijk voorkomen van verdere congestie door toenemende mobiliteit, met vanuit de REOS specifieke aandacht voor de bereikbaarheid van werklocaties;
  • In samenwerking met andere partijen uitvoeren van stimulerende acties gericht op:
      1. a. versterking en profilering van enkele speerpunten van de Utrechtse kenniseconomie;
      2. b. betere afstemming van de vele acties gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt;
      3. c. aanvullende mogelijkheden om toerisme en leisure te bevorderen door coördinatie van diverse activiteiten;
      4. d. het faciliteren van veranderingen op de arbeidsmarkt (pendelrelaties, nieuwe woon/werk-concepten).


Bevordering van de economische belangen van de regio Utrecht in overleggen met Rijk, provincie en gemeenten en het aantrekken van extra financiële middelen van Rijk/EU en private partijen, via gerichte, strategische interventies.

De regio ziet het als zijn taak om te zorgen voldoende aanbod van werklocaties door een Regionaal Platform Werklocaties op te richten dat inzet op afstemming in de ontwikkeling van kantorenlocaties, herstructurering, nieuwe terrein tijdig beschikbaar krijgen, terreinen beoordelen vanuit diverse typen gebruikers en regionaal vestigingsbeleid voor grootschalige voorzieningen. Sturing op kwaliteit staat daarbij hoog in het vaandel. Verder gaat de regio op zoek naar creatieve oplossingen om belangrijke clusters van werkgelegenheid bereikbaar te houden. Tot slot gaat Bestuur Regio Utrecht een aantal initiatieven ondersteunen waarbij andere organisaties het voortouw hebben.

Conclusie provinciaal en regionaal beleid
Aangezien in dit bestemmingsplan een noodzakelijk aansluiting van de trambaan wordt mogelijk gemaakt past de ontwikkeling binnen het ingezette provinciaal en regionaal beleid ten aanzien van bereikbaarheid.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.

Conform het ontwikkelingsbeeld 2015 uit de Structuurvisie behoort het plangebied tot de categorie 'Centrum stedelijk milieu'. De infrastructurele ontsluiting vindt plaats via hoogwaardig openbaar vervoer, waarbij het van belang is dat er een knoopfunctie ontstaat met goede overstapmogelijkheden op andere vervoerswijzen.

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP)
Het verkeers- en vervoerbeleid voor de gemeente Utrecht voor de periode 2005-2020 is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren wordt in het GVVP gekozen voor selectieve bereikbaarheid. De economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, worden via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (de verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Ook wordt de mobiliteit buiten piek- en spitsuren gefaciliteerd, maar tijdens piek- en spitsuren moet met name de groei van de automobiliteit worden afgevlakt. Dit gebeurt door het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen te verbeteren en door met verkeers- en mobiliteitsmanagement de mobiliteitsvraag zo goed mogelijk over het totale verkeerssysteem te verdelen.

Structuurplan Stationsgebied
Het Structuurplan Stationsgebied Utrecht is er op gericht om het Stationsgebied te ontwikkelen tot een hoogwaardig, multimodaal vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor wonen, werken en voorzieningen. Utrecht is als stad in het hart van Nederland een brandpunt van activiteiten, van kennis en cultuur, van werken en wonen, van inspanning en ontspanning. De gemeente werkt samen met het Rijk, provincie, regio en marktpartijen aan het versterken van de stad. Niet alleen uitbreiding, maar ook vernieuwing en intensivering van het stedelijke ruimtegebruik.

De kern van de plannen voor het Utrechtse Stationsgebied is om zoveel mogelijk functies rond het centraal station te vestigen. Daardoor zullen winkelend publiek, jaarbeursbezoekers, forenzen en andere doelgroepen meer geneigd zijn om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Het versterken van de stedelijke concentratie versterkt zowel de stad als haar omgeving.

In het structuurplan is de bestaande SUNIJ–lijn (tram) over het Jaarbeursplein geprojecteerd. De bouwprojecten aan de oostzijde van het station en de opheffing van de tramhaltes vloeien voort uit de ambities zoals die zijn verwoord in het Structuurplan Stationsgebied Utrecht. Voor het op een zo optimaal mogelijke manier blijven functioneren van de bestaande tramlijn is het verleggen van een deel van het tracé noodzakelijk. Het plangebied van dit bestemmingsplan beperkt zich daarbij tot het tramtracé tussen de bestaande trambaan Graadt van Roggenweg en het Jaarbeursplein waar de tijdelijke eindhalte gesitueerd zal worden. De aanleg van de tijdelijke tramhalte betekent het verleggen van het tramtracé van de het Jaarbeursplein naar de verlengde Graadt van Roggenweg.

2.5 Conclusie

De bouwprojecten aan de oostzijde leiden tot opheffing van daar gelegen tramhaltes. De ligging van het tracé en de toekomstige tramhalte bij de OV-terminal is bekend, maar dient nog verder uitgewerkt te worden. Uit het relevante beleid volgen voor het plangebied de volgende conclusies:

  • In nationaal, regionaal en gemeentelijk beleid is vastgelegd dat het stationsgebied een belangrijk knooppunt van verkeer en vervoer is;
  • Verbeteren en continueren van een goede OV-bereikbaarheid voor dit knooppunt staat in diverse beleidsplannen centraal voor het stationsgebied;
  • Het maken van de verbinding van de huidige trambaan over de Graadt van Roggeweg naar de tijdelijke tramhalte op het Jaarbeursplein is daarmee een noodzakelijke schakel om de OV-bereikbaarheid en de overstap naar andere vervoerswijzen voor de komende periode veilig te stellen;
  • Het verleggen van het tramtracé voor de tijdelijke tramhalte is een gedeeltelijke wijziging van het Structuurplan Stationsgebied. Het tramspoor loopt niet over het jaarbeursplein, maar er is besloten tot een tijdelijke eindhalte op de nog aan te leggen Verlengde Graadt van Roggenweg (naast Jaarbeursplein). Deze halte is in de eerste jaren een eindhalte van de tram en zal na de doorkoppeling van het tramnetwerk naar de oostzijde van het stationsgebied dienen als tussenstation voor de tramlijn. Besluiten over de wijziging van het Structuurplan zijn voorbehouden aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied. Het plangebied strikt op zichzelf beschouwen doet geen recht aan de ruimtelijke context. In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie in een breder kader beschouwd.

3.2 Beschrijving Van Het Plangebied

In de huidige situatie loopt de bestaande tramlijn Station Utrecht – Nieuwegein – IJsselstein (SUNIJ) vanaf de Graadt van Roggenweg via het Westplein en de Leidscheveertunnel naar het Smakkelaarsveld om in zuidelijke richting af te buigen richting het Moreelsepark. De trams halteren bij halte Westplein, halte Station en eindhalte Moreelsepark. Voor de bouw van de nieuwe bibliotheek op het Smakkelaarsveld, het voorzetgebouw aan de Stationsstraat en het nieuwe Stationsplein oost is fysieke ruimte benodigd ter plaatse van de bestaande tramlijn. Daarom kan de tram vanaf het eerste kwartaal van 2011 niet meer halteren aan de oostzijde van Utrecht centraal station.

In de huidige situatie staat op het Jaarbeursplein een parkeergarage. Deze zal gesloopt worden en op deze locatie komt de tijdelijke eindhalte van de tram met omliggende infrastructuur (ontsluiting van gebied voor auto en fietsverkeer en voetgangers). Het busstation voor de streekbussen op Jaarbeursplein blijft tot 2013 nog op huidige locatie. De Croeselaan en het Westplein blijven in hun huidige vorm en met huidige functie liggen.

Het plangebied bestaat uit een vrij smalle strook grond die vanaf bestaande trambaan over de de Graadt van Roggeweg afbuigt in zuid oostelijk richting tot aan de Croeselaan.

3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied

Thans maakt deze strook deel uit van de bestaande infrastructuur van de Graadt van Roggeweg en een deel van de kruising met de Croeselaan. Het betreft hier een vrij grootschalige openbare verkeersruimte, die in gebruik is als weg, trottoir en groenvoorzieningen. Het traject van de trambaan eindigt op de overgang van de Croeselaan in het Jaarbeursplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPTRAMGRAADTCROES-0601_0002.png"

Afbeelding 3.1: Vogelvluchtfoto van plangebied

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

In september 2007 is besloten door het college om alternatieven te onderzoeken voor tramtracés die de bestaande SUNIJ-lijn verbinden met de oostzijde van de stad. Voor de doorkoppeling van de tramlijn zijn indertijd twee tracévarianten bestudeerd, namelijk:

  • via het oostelijk openbaar-vervoerplatform van het station, om bij de Adama van Scheltemabaan aan te sluiten op de HOV om de Zuid;
  • via het westelijke openbaar-vervoerplatform van het station, om bij de Bleekstraat aan te sluiten op de HOV om de Zuid.

Vanuit de bereikbaarheid van de stad per openbaar vervoer is besloten de tram, gedurende de periode dat er bouwactiviteiten zijn aan de oostzijde van het station, te laten halteren (eindhalte) aan de westzijde van het station. Als locatie voor de tijdelijke eindhalte is de nog aan te leggen Verlengde Graadt van Roggenweg bepaald. Deze locatiekeuze is mede ingegeven vanuit het feit dat:

  • in de eindsituatie op deze locatie ook traminfrastructuur is voorzien. De tramhalte is dus tijdelijk een eindhalte maar zal in de toekomst dienen als definitieve tussenhalte van het tramnetwerk.
  • de tramhalte op deze locatie aangelegd kan worden zonder de toekomstige bouwontwikkelingen van het stationsgebied West (zoals Jaarbeurspleingarage en andere vastgoed ontwikkeling) te belemmeren.
  • deze locatie voor reizigers voordelen biedt (bv loopafstanden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPTRAMGRAADTCROES-0601_0003.png"

Afbeelding 4.1 Ontwerp trambaan

Uitgangspunt voor het spoortrace is dat de huidige twee tramsporen worden doorgelegd naar de Verlengde Graadt van Roggenweg. Ter plekke van de eindhalte is een derde opstelspoor beschikbaar. Op het moment dat het spoor wordt doorgekoppeld naar de oostzijde van het stationsgebied komt dit derde opstelspoor te vervallen.

De overgang van de huidige twee sporen van de Graadt van Roggenweg naar de tijdelijke eindhalte met drie sporen wordt voorzien van een aantal wissels. Deze wissels worden zoveel mogelijk buiten de rijbanen voor auto- en fietsverkeer gelegd. De kruising van de trambaan met de rijbanen, fiets en voetpaden zijn voorzien van verkeersregelinstallaties om de veiligheid van de verkeersgebruikers te borgen.

Bij de Croeselaan en het Westplein blijft de capaciteit van de huidige rijbanen gehandhaafd. Wel zullen door de kruisbewegingen de opstelplekken voor de verkeersregelinstallaties verschuiven, zodat een veilige kruising van het verkeer mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPTRAMGRAADTCROES-0601_0004.png"

Afbeelding 4.2 Profiel AA: Trambaan op Graadt van Roggenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPTRAMGRAADTCROES-0601_0005.png"

Afbeelding 4.3 Profiel BB: Trambaan op Hoek Graadt van Roggeweg - Croeselaan

4.2 Verkeer En Openbare Ruimte

4.2.1 Verkeer

De tramsporen lopen van de Graadt van Roggenweg naar de verlengde Graadt van Roggenweg en kruisen daarbij, anders dan nu het geval, de autorijbaan van de Graadt van Roggenweg naar het Westplein en van de Croeselaan naar het Westplein. Het tramverkeer zal met zoveel mogelijk prioriteit worden afgewikkeld, maar krijgt geen absolute prioriteit. Voorkomen zal worden dat hierdoor structurele congestie op verschillende wegen ontstaat. Dit geldt ook voor de afwikkeling van het busverkeer: deze mag niet structureel worden gehinderd ten gevolge van de tramprioriteit.

Het fietsverkeer op het zuidelijke fietspad Westplein/Sijpesteijnkade – Graadt van Roggenweg en het fietsverkeer op het oostelijke fietspad op de Croeselaan zal ook door de nieuwe tramsporen worden gekruist. Het fietsverkeer op deze routes zal enige hinder van de tramprioriteit ondervinden. Door middel van het instellen van de verkeersregelinstallaties zal voorkomen worden dat ten gevolge van de tramprioriteit fietsers onacceptabel lang zullen moeten wachten.

Het fietsverkeer op de belangrijke corridor Leidseweg-Sijpesteijnkade zal geen hinder meer ondervinden van de tramprioriteit. De trams passeren deze route immers niet meer.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

De openbare ruimte in het plangebied bestaat voornamelijk uit functionele ruimte ten behoeve van het verkeer en tramtracé .

Door de aanleg van het tramtracé zullen bomen gekapt of verplant worden. Sommige bomen staan in het tracé en andere moeten verwijderd worden in verband met zicht en veiligheid. De kap van de bomen wordt gecompenseerd in aanplant van nieuwe bomen in het (toekomstige) profiel van de Croeselaan.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan moet voor een aantal wettelijk verplichte aspecten aangetoond worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere (ruimtelijke) ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling van dit deel van de trambaan ingegaan op de verschillende aspecten. De bijbehorende onderzoeksrapportages zijn opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.

5.2 Milieu-effectrapportage Stationsgebied Utrecht

5.2.1 Inleiding

Voor de verschillende te realiseren onderdelen van het Stationsgebied Utrecht zijn en worden afzonderlijke planologische procedures gevoerd en sommigen zijn (deels) milieueffectrapportage (MER)- plichtig. Hiervoor zijn inmiddels door de initiatiefnemers afzonderlijke (besluit) MER'en opgesteld. Omdat de diverse planonderdelen in het Stationsgebied met elkaar samenhangen, dient bij elke planologische procedure inzicht te worden gegeven in de samenhangende milieueffecten met de overige projecten die binnen het Stationsgebied zijn voorzien. Om hieraan invulling te geven met betrekking tot het Stationsgebied is een Aanvullend MER Stationsgebied Utrecht opgesteld. Dit Aanvullend MER is op 29 november 2007 door de Commissie-m.e.r. voorzien van een positief toetsingsadvies. Daarnaast is een Gevoeligheidsanalyse uitgevoerd (ARCADIS, Gevoeligheidsanalyse behorende bij het aanvullende MER Stationsgebied Utrecht, 6 juni 2008) om te bepalen of de informatie over verkeer, geluid en luchtkwaliteit in het Aanvullend MER Stationsgebied Utrecht nog actueel of bruikbaar is voor de te voeren juridische procedures. Hieronder volgt een beknopte weergave van die onderzoeken voor een complete weergave wordt verwezen naar de bijlage bij dit bestemmingsplan.

5.2.2 Aanvullende MER Stationsgebied

Op 14 december 2006 is het Structuurplan Stationsgebied Utrecht vastgesteld. Op basis van het Structuurplan zal in de komende periode het gebied rond het Centraal Station worden herontwikkeld.

Hoewel er al eerder een integrale milieubeoordeling (in de vorm van een 1e fase MER en een strategische milieurapport Stationsgebied Utrecht) is opgesteld (ARCADIS, Aanvullend MER Stationsgebied Utrecht, 19 juni 2007), is uit analyse gebleken dat er sprake is van een voortschrijdend inzicht in de te hanteren basisgegevens voor verkeer en vervoer. Als gevolg hiervan zijn de resultaten uit eerder verkeersonderzoek en uit onderzoeken van de verkeersgerelateerde thema's geluid en luchtkwaliteit niet meer actueel. Op basis hiervan is besloten tot het opstellen van het aanvullend MER.

Het aanvullend MER heeft tot doel om voor de ontwikkelingen in het Stationsgebied inzicht te geven in de samenhangende effecten van de ontwikkelingen op het gebied van verkeer, geluid en luchtkwaliteit. De ontwikkeling van het Stationsgebied heeft onder meer tot doel om de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het Stationsgebied te versterken alsmede de leefbaarheid waaronder geluidsbelasting en luchtkwaliteit te verbeteren. Uit de conclusie van het onderzoek blijkt dat aan deze doelstellingen kan worden voldaan.

5.2.3 Gevoeligheidsanalyse behorende bij het aanvullende MER Stationsgebied Utrecht

Op 8 januari 2008 heeft het college van B&W van de gemeente Utrecht het nieuwe verkeersmodel VRU 2.0 vastgesteld. Omdat het Aanvullend MER de basis is voor alle planologische procedures in het stationsgebied, is op 6 juni 2008 een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd van de nieuwe verkeersgegevens.

Het Aanvullend MER Stationsgebied kan vanuit verkeer en vervoer worden gebruikt voor de nog te voeren juridische procedures. Er is in het Aanvullend MER uitgegaan van een worstcase scenario. Ook de conclusie ten aanzien van geluid verandert niet als gevolg van de nieuwe verkeersintensiteiten. Het Aanvullend MER is voor het aspect geluid daarom nog steeds actueel voor de nog te voeren procedures. Ten slotte is er ook vanuit het aspect luchtkwaliteit geen reden om het Aanvullend MER te actualiseren.

5.3 Geluidhinder

Het tracé van de tram wordt door onderhavig bestemmingsplan gedeeltelijk verlegd. De situering van de tram is dusdanig dat de afstand tot de bestaande woningen (Leidseweg/Graadt van Roggeweg) ten opzichte van de huidige situatie wordt vergroot. De frequentie en de lijnvoering wordt door de verlegging niet gewijzigd. Hierdoor zal de geluidsbelasting op de woningen als gevolg van de tram niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie.

5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

5.4.1 Beleid, wet- en regelgeving

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)
De inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen, hebben volgens het BEVI een plaatsgebonden risicocontour (PR-contour) van een bepaalde afstand. Kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen en ziekenhuizen) dienen buiten deze veiligheidszone te staan.

Inrichtingen die onder het BEVI vallen hebben behalve een PR-contour ook een zogenaamd invloedsgebied (het groepsrisico). Het groepsrisico is afhankelijk aan personendichtheid binnen het invloedsgebied van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde. De gemeente mag als bevoegd gezag van deze norm afwijken als daar belangrijke redenen (motivatiebeginsel) voor zijn.

Vervoer gevaarlijke stoffen (VGS)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is op dit moment gebaseerd op Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota RNVGS, 1996). Met de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen Staatsblad 2004, 147, wordt dit beleid verder verduidelijkt.

Voor nieuwe situaties is de grenswaarde van het PR voor het vervoer gevaarlijke stoffen gesteld op het niveau van 10-6/jaar. Voor bestaande situaties is dit de streefwaarde. De waarde voor het groepsrisico wordt per km-route of -tracé bepaald.

Landelijk Basisnet
Landelijk Basisnet: In de nieuwe Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen heeft de overheid het zogenaamde Landelijke Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangekondigd. Dit basisnet met daaraan gekoppeld gebruiksruimtes en veiligheidszones, moet de spanning verminderen tussen vervoersbelangen en ruimtelijke ordening. Het Basisnet beoogt een netwerk te zijn van bestaande spoor-, weg- en vaarwegverbindingen. De Nota is in januari 2006 in de Tweede Kamer behandeld, maar nog niet goedgekeurd.

Als gevolg van het toekomstige Landelijk Basisnet gaan veiligheidszones gelden voor een aantal belangrijke transportassen. Het Landelijk Basisnet wordt wettelijk verankerd middels het komende Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (Btev). Naar verwachting zal dit Besluit medio 2012 van kracht worden.


AMvB Buisleidingen (BEVB)
Het Rijk wil veiligheidsafstanden creëren voor ondergrondse buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Dit is geregeld in de AMvB Buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) die per 1 januari in 2011 in werking is getreden

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt vanaf 2011 onder meer:

  • risico's van en veiligheidszones langs buisleidingen;
  • buisleidingen in bestemmingsplannen;
  • technische eisen;
  • toezicht;
  • melding van incidenten en noodplannen.

Alle buisleidingen voor gevaarlijke stoffen en het BEVB geldt, zijn opgenomen op de provinciale risicokaarten. Daarnaast wil het Rijk locaties aanwijzen voor nieuwe leidingen. Dit moet op termijn geregeld worden in een Structuurvisie Buisleidingen.

5.4.2 Inrichtingen

De trambaan wordt niet beschouwd als inrichting of als beperkt (kwetsbaar) object in de zin van het BEVI.

5.4.3 Vervoer gevaarlijke stoffen

De trambaan zelf is geen kwetsbaar object voor vervoer van gevaarlijke stoffen, in de omgeving van de brug bevinden zich echter wel (beperkt)kwetsbare objecten, daarbij zal de trambaan niet gebruikt worden voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.4 Buisleidingen

In het plangebied liggen geen buisleidingen met een relevante contour voor het PR of het GR.

5.4.5 Conclusie

Het planologisch mogelijk maken van de aanleg van de trambaan heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

5.5 Luchtkwaliteit

De tram is electrisch en stoot geen verbrandingsgassen uit. Het verleggen van de tramlijn en de aanleg van de tijdelijke halte heeft dan ook geen effecten op de luchtkwaliteit.

5.6 Bodemkwaliteit

5.6.1 Beleid, wet- en regelgeving

Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

5.6.2 Plangebied

Voor het project Trambaan Graadt van Roggenweg - Croeselaan is een aanvullend/actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Tauw, 15 januari 2010, kenmerk R001-4662057MLY-agv-V01-NL). Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Ter plaatse van één boring is in de ondergrond een sterke verontreiniging met zink aanwezig. Indien hier graafwerkzaamheden worden uitgevoerd, dient er aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd om na te gaan of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en/of er saneringsmaatregelen moeten worden genomen.
  • Verder zijn er lichte verontreinigingen in de grond aanwezig, waardoor rekening gehouden moet worden met meerkosten bij grondafvoer.
  • In het ondiepe grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetroffen.

Voor een grootschalig gebied rond de binnenstad is sprake van omvangrijke diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen (VOCl). Om deze verontreinigingen te kunnen aanpakken en beheren, om de omgeving te beschermen en om de ondergrond te kunnen benutten zijn een beleidsregel en een saneringsplan (Biowasmachine) opgesteld, met een gebiedsgerichte aanpak. Het plangebied ligt binnen dit gebied. Dit betekent dat bij activiteiten die ingrijpen in de ondergrond zoals bouwputbemaling en WKO-systemen (bodemenergie) geen rekening gehouden hoeft te worden met de verplaatsing van VOCl verontreinigingen. Hier moet wel een melding van gedaan worden bij de gemeente Utrecht die beoordeelt of de activiteiten binnen de randvoorwaarden van de gebiedsgerichte aanpak uitvoerbaar zijn.

5.6.3 Conclusie

Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt de bodem geen belemmering voor het plan. De bodemkwaliteit is derhalve passend in relatie tot de functie/bestemming.

5.7 Flora En Fauna

5.7.1 Beleid, wet- en regelgeving

Flora- en Faunawet
De flora- en faunawet is vastgesteld door het rijk als invulling van de Vogel- en habitatrichtlijn van Europa. Het ministerie van E.L&I is bevoegd gezag wat betreft de flora- en faunawet. Alle Nederlandse flora en fauna is beschermd. Dat betekent dat dieren en planten niet verstoord, verontrust of gedood mogen worden. Er is echter wel verschil in beschermingsgradatie. De Nederlandse flora- en fauna is verdeeld in drie verschillende categorieën, die per categorie een andere bescherming genieten. Dit zijn tabel 1 soorten, tabel 2 soorten inclusief broedvogels en tabel 3 soorten. Tabel 3 soorten genieten de zwaarste bescherming. Voor het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat het plan niet in strijd is met de flora- en faunawet.

Provinciaal
De provincie werkt aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In dit bestemmingsplangebied liggen geen gebieden die onderdeel uitmaken van de provinciale ecologische hoofdstructuur.

Groenstructuurplan
Het groenstructuurplan is in 2007 vastgesteld en geldt sindsdien als vigerend groenbeleid voor de Gemeente Utrecht. Het groenstructuurplan beschrijft de stedelijke groenstructuur, de belangrijke groene 'hotspots' en de gewenste verbindingen. Deze verbindingen zijn soms aanwezig en moeten soms nog worden gerealiseerd. Het voorliggende plangebied maakt geen deel uit van de stedelijke hoofdgroenstructuur.

5.7.2 Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000- gebied gelegen. Het plangebied maakt geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

5.7.3 Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden om zonder ontheffing activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfsplaats. In een bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat in het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in het plangebied aanwezig zijn. Hiervoor is onderzoek gedaan met gegevens uit de ecologische atlas Utrecht.

Zoogdieren
Er zijn geen gegevens bekend van zoogdieren in het plangebied. Het is aannemelijk dat de gewone dwergvleermuis in het plangebied voorkomt, gezien zijn grote verspreiding door de stad. De verwachting is dat de groene strook op de Croeselaan gebruikt wordt als oriëntatie en foerageergebied. Het verdwijnen van het kleine stukje dat doorkruist zal worden door de tram zal geen effect hebben op de functie van de totale groenstrook.

De ecologische atlas bevat meldingen van een aantal vogelsoorten, verwacht wordt dat ze het plangebied gebruiken als foerageergebied of nestelen in de bomen op de groenstrook langs de

Nesten van broedende vogels zijn per definitie beschermd. Deze bescherming gaat in op het moment dat het nest wordt gebouwd en loopt tot het uitvliegen van de jongen. Ook de functionele leefomgeving die van belang is voor het succes van het broedgeval, waaronder foerageergebied, vallen onder deze bescherming (artikel 11 flora- en faunawet). Van een aantal soorten is het nest jaarrond beschermd. Dit zijn over het algemeen soorten die niet in staat zijn zelf een nest te bouwen, soorten die jaar op jaar hetzelfde nest gebruiken of soorten die jaarrond gebruik maken van een nestplaats. Wat betreft vogels met een jaarrond beschermde nestplaats: in dit plangebied worden deze niet verwacht.

Reptielen & Amfibieën
Het gebied is niet geschikt voor de ringslang. Verwacht mag worden dat amfibieën als gewone pad en bruine kikker niet voorkomen in de groenstroken. Deze soorten zijn opgenomen in Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Het voorkomen van strikt beschermde amfibieën kan ook worden uitgesloten.

Vissen
Het plangebied bevat geen water en het is derhalve uitgesloten dat er beschermde vissen voorkomen.


Flora
In het plangebied komt de tongvaren voor, een beschermde plant van tabel 2. De tongvaren kan vooral worden aangetroffen in straatputten. Ook de steenbreekvaren komt incidenteel in straatputten voor, maar groeit ook onder bruggen langs het Merwedekanaal. Daarnaast komen her en der verwilderde tuinplanten voor, waaronder wilde marjolein, prachtklokje en gele helmbloem.

5.7.4 Conclusie

Gebiedsbescherming
De locatie ligt niet in een EHS gebied of gebied dat aangemerkt staat als beschermd gebied in het kader van de Vogel- en habitatrichtlijn. Hiermee hoeft in dit bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.

Groenstructuurplan
Dit gebied maakt geen deel uit van de stedelijke hoofdgroenstructuur en daar hoeft derhalve dus niks voor gecompenseerd te worden.

Soortbescherming
Er komen in het plangebied geen strikt beschermde soorten voor. Er is derhalve geen noodzaak om een ontheffing van de verbodsbepalingen van de flora- en faunawet aan te vragen voor dit bestemmingsplan. Wel is het aannemelijk dat de bomen in de groenstrook langs de Croeselaan gebruikt worden door vogels om in te broeden. Daarom moet bij het aanvragen van de kapvergunning en het kappen zelf rekening gehouden worden met het broedseizoen. Hieronder is wat extra informatie opgenomen:

Kap van bomen
Het kappen van bomen is een aandachtspunt vanuit de Flora- en faunawet in de volgende situaties:

  • in de boom een in gebruik zijnd nest van een soort met jaarrond beschermde nestplaats aanwezig is;
  • in de boom een broedende vogel aanwezig is;
  • de boom van functioneel belang is voor de instandhouding van een jaarrond beschermde nestplaats of het broedsucces van een broedende in de directe omgeving;
  • het kappen van de boom leidt tot beschadiging van een vaste nestplaats of wezenlijke verstoring van een broedgeval.


Overtreding van verbodsbepalingen met betrekkingen tot broedende vogels kan worden voorkomen door maatregelen te treffen om verstoring te voorkomen of werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen.

Op 26 oktober 2011 is een omgevingsvergunning ingediend voor het kappen van 6 vergunningplichtige bomen. Het gaat daarbij om 1 Tilia europaea en 5 Ulmus x hollandica. Deze bomen liggen op de loop van het nieuwe tramtracé of staan te dicht bij de nieuwe rijstroken/het fietspad van de Croeselaan en de te verleggen afslag Graadt van Roggenweg richting Croeselaan.

5.8 Water

Het verleggen van de trambaan en het realiseren van de tijdelijke tramhalte heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Doordat de trambaan geprojecteerd is ter plaatse van de huidige verhardingen van de Graadt van Roggenweg en de Croeselaan en de bovengrondse parkeergarage van het Jaarbeursplein neemt het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie niet noemenswaardig af. Bovendien is de verlegging van de trambaan onderdeel van het deelgebied Stationsgebied West waarin uiteindelijke de totale openbare ruimte opnieuw ingericht wordt. Hierbij wordt het Jaarbeursplein afgekoppeld en wordt de bovengrondse ruimte opnieuw bestemd.

Daarnaast neemt door het uiteindelijk opengraven van de Leidsche Rijn en de Catherijnesingel het areaal aan open water fors toe. In het 'Structuurplan Water en Riolering' (IBU, d.d. 09-11-2007) is gesteld dat er door de afkoppelinspanningen en de toename aan open water er voor het totale stationsgebied geen compensatie voor een toename van verhard oppervlak vereist is.

Voorlopig blijft het huidige gemengd stelsel gehandhaafd. Nieuwe verkeersintensieve (vuile) verhardingen kunnen hierop, tot de komst van een gescheiden stelsel, worden aangesloten.

5.9 Kabels En Leidingen

In het bestemmingsplan worden volgens "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb) alleen die kabels en leidingen opgenomen die;

  1. 1. voldoen aan de circulaire Zonering langs hoge druk aardgasleidingen (vanaf 16 bar)
  2. 2. voldoen aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2 en K3-categorie.
  3. 3. overige leidingen met gevaarlijke stoffen zoals aangewezen bij ministeriële regeling. Zoals bijvoorbeeld CO2, buteen en chloor.


Ook kunnen in het bestemmingsplan opgenomen worden kabels en leidingen met een zakelijk recht.

Gasleidingen die deel uit maken van het gasdistributienet met een druk kleiner dan 16 bar vallen onder de Gaswet. Elektriciteits-, afvalwater- en rioolleidingen vallen niet onder de Bevb.

5.9.1 Conclusie

Binnen het plangebied zitten volgens de informatie die verkregen is via een KLIC melding geen kabels en leidingen die voldoen aan de bovenstaande criteria.

5.10 Archeologie

5.10.1 Beleid, wet- en regelgeving

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

5.10.2 Plangebied en conclusie

Het plangebied Trambaan Graadt van Roggenweg – Croeselaan, Dichterswijk bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting. Bodemingrepen groter dan 1000m2 en dieper dan 50cm. zijn archeologievergunningsplichtig. Deze maten worden niet overschreden door de geplande ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPTRAMGRAADTCROES-0601_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPTRAMGRAADTCROES-0601_0007.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart en bijbehorende legenda

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. De kosten die

gemoeid zijn met de aanleg van het tramspoor en de eindhalte op de Verlengde Graadt van Roggenweg worden deels gefinancierd door (semi) publieke partijen en komt deels voor rekening van de grondexploitatie van de Projectorganisatie Stationsgebied. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee zeker gesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Er heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Zij hebben positief op het plan geadviseerd. Het plan is niet van provinciaal of rijksbelang. Vooroverleg met Rijk of provincie is daarom niet van toepassing.

6.2.2 Informatie over plannen verleggen tramspoor

De plannen voor het verleggen van het tramspoor van de huidige Graadt van Roggenweg en Westplein naar de Verlengde Graadt van Roggenweg zijn in overleggen met de diverse stakeholders en belangengroepen in het in het gebied besproken. Op basis van deze gesprekken zijn wijzigingen doorgevoerd in de inrichting van het openbare gebied rondom de trambaan (bv fietsverbindingen, looproutes etc.).

6.2.3 Advies wijkraad

Het plan is ook gepresenteerd aan de leden van de wijkraad. De wijkraad is gevraagd om in de zienswijzen periode een advies uit te brengen omtrent het bestemmingsplan. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de verbeelding, de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand;
  • de regels;
  • de toelichting.

7.2 Opbouw Regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels.

7.3 Artikelsgewijze Toelichting

In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen opgenomen en verklaard die in de regels van het bestemmingsplan voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten
Deze bepaling geeft aan op welke wijze aan de meetvoorschriften uitleg moet worden gegeven, bijvoorbeeld om de bouwhoogte van een gebouw te kunnen bepalen.

Artikel 3 Verkeer - Openbaar vervoer

De trambaan heeft de bestemming Verkeer - Openbaar vervoer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, met Hoogwaardig Openbaar Vervoer, in de vorm van een tram, als voornaamste functie. Daarnaast behoren onder andere oversteekplaatsen, bovenleidingmasten, groenvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, etc. tot de mogelijkheden.


Artikel 4 Waarde - archeologie
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit betekent dat bij de bestemmingsplantoets rekening gehouden dient te worden met de archeologische waarden in het plangebied. Bovendien is er een specifieke gebruiksregel opgenomen dat het handelen in strijd met de Archeologieverordening wordt beschouwd als gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.

Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 8 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 9 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.4 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Bijlage 1 Aanvullend Mer - Juni 2007

Bijlage 1 Aanvullend MER - juni 2007

Bijlage 2 Gevoeligheidsanalyse Bij Aanvullend Mer - 6 Juni

Bijlage 2 Gevoeligheidsanalyse bij Aanvullend MER - 6 juni

Bijlage 3 Bodemonderzoek - Januari 2010

Bijlage 3 Bodemonderzoek - januari 2010