KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Kantoor
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Hoofdstuk 3 Bouwen En Slopen
Artikel 6 Inleidende Regels Over Het Bouwen En Het Slopen
Artikel 7 Bijzondere Regels Over Bouwen
Artikel 8 Bouwen Is Toegestaan
Artikel 9 Bouwen Met Vergunning
Artikel 10 Bouwen Is Niet Toegestaan
Artikel 11 Slopen Met Vergunning
Hoofdstuk 4 Gebouwen En Locaties Gebruiken
Artikel 12 Activiteiten Die Niet Zijn Toegestaan
Artikel 13 Activiteiten In De Woning, Nieuwe Woonruimte
Artikel 14 Detailhandel En Bezorging
Artikel 15 Bedrijfsactiviteiten
Artikel 16 Additionele Horeca
Artikel 17 Ondersteunende Horeca In Een Winkel Of Verkoop In Horeca
Artikel 18 Kruisingen, Tunnels, Bruggen En Viaducten
Hoofdstuk 5 Grondwerk
Artikel 19 Vergunning In Verband Met De Bescherming Van Een Functie
Artikel 20 Bescherming Van Archeologische Waarden
Hoofdstuk 6 Beheer Van Natuur, Flora En Fauna
Artikel 21 Aantasten Van Bomen Of Andere Houtopstanden
Hoofdstuk 7 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Juridische Aspecten
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Geluidhinder
5.5 Trillingen
5.6 Geur
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Ontplofbare Oorlogsresten
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Bodem
5.11 Natuurbescherming
5.12 Bomen
5.13 Water En Klimaatadaptatie
5.14 Archeologie
5.15 Kabels En Leidingen
5.16 Kwaliteit Van De Leefomgeving
5.17 Gezond Stedelijk Leven
5.18 Toegankelijkheid
5.19 Circulaire Economie En Instrumenten Duurzaam Bouwen
5.20 Energie
5.21 Conclusie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Handhaving
Hoofdstuk 7 Juridische Plantoelichting
7.1 Structuur Van De Regels
7.2 Inleidende Regels (Hoofdstuk 1 Van De Regels)
7.3 Artikelsgewijze Toelichting Bestemmingsregels (Hoofdstuk 2 Van De Regels)
7.4 Bouwen En Slopen (Hoofdstuk 3 Van De Regels)
7.5 Gebouwen En Locaties Gebruiken (Hoofdstuk 4 Van De Regels)
7.6 Grondwerk: Activiteit In De Bodem (Hoofdstuk 5 Van De Regels)
7.7 Natuur, Flora En Fauna (Hoofdstuk 6 Van De Regels)
7.8 Algemeen Overgangsrecht (Hoofdstuk 7 Van De Regels)
7.9 Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten In De Woonomgeving
Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan En Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 M.e.r Aanmeldnotitie
Bijlage 3 M.e.r Beoordelingsbesluit
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Geluid Op Gevels
Bijlage 5 Explosieven - Bijlage Bodembelasting
Bijlage 6 Explosieven - Bijlage Inventarisatie
Bijlage 7 Explosievenonderzoek
Bijlage 8 Externe Veiligheid
Bijlage 9 Ladderonderbouwing
Bijlage 10 Luchtkwaliteit
Bijlage 11 Mobiliteitsplan Parkeerbalans
Bijlage 12 Natuuronderzoek 2021
Bijlage 13 Natuuronderzoek Actualisatie 2024
Bijlage 14 Natuuronderzoek Vleermuizen Monitoring
Bijlage 15 Rapportage Archeologisch Onderzoek
Bijlage 16 Archeologische Waardenkaart
Bijlage 17 Rapport Bomeninventarisatie
Bijlage 18 Stikstofdepositie Knoopcomplex 2024
Bijlage 19 Stikstofdepositieberekening Gebruiksfase Nieuw Verkeersmodel
Bijlage 20 Verkeersdoorstroming Busbaan Dichterswijk
Bijlage 21 Windklimaat

Westflank Zuid, Stationsgebied 1e herziening

Bestemmingsplan - gemeente Utrecht

Vastgesteld op 27-03-2025 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' is onverminderd van toepassing, met dien verstande dat de navolgende artikelen worden toegevoegd of herzien:

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt geheel vervangen door de volgende begripsbepalingen uit het CHW bestemmingsplan algemene regels, Utrecht, waarbij voor dit bestemmingsplan de begrippen Buurthuis, Plintfuncties, Sokkel, Stadslobby en Toren zijn toegevoegd.

1.1 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur die de locatie aanwijst als werkingsgebied van een regel.

1.2 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 Accommodatie

Een ruimte of complex van ruimten waarin een bezoeker tegen betaling tijdelijk kan overnachten.

1.4 Additionele horeca

Horeca-activiteiten, die passend, aanvullend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan.

1.5 Afhaalzaak

Een winkel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden, kleine etenswaren, alcoholvrije drank en consumptie-ijs te koop zijn. De waren worden niet in de winkel gegeten of gedronken. Een afhaalzaak is een specifieke vorm van detailhandel.

1.6 Ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.7 Antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Antennedrager

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 Archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een bedrijf dat beschikt over het in artikel 1, eerste lid, van de Erfgoedwet, bedoelde certificaat.

1.10 Archeologische verwachtingswaarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarschijnlijk in dat gebied voorkomende historische overblijfselen in de bodem.

1.11 Atelier

Werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden.

1.12 Bebouwing

Eén of meer bouwwerken.

1.13 Bebouwingspercentage

Het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van een bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.14 Bed-and-breakfast

Het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de woning of de bedrijfswoning.

1.15 Bedrijf

Een onderneming waarbij het accent ligt op het maken, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse gemaakte, bewerkte of herstelde goederen, of van goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.16 Bedrijf-aan-huis

Beroep of bedrijf dat in een woning of een daarbij bijhorend bouwwerk wordt uitgeoefend.

1.17 Bedrijfswoning

Een woning die bij een bedrijf hoort en die is bedoeld voor een werknemer die bij het bedrijf woont in verband met het noodzakelijke beheer van het bedrijf.

1.18 Belhuis

Een onderneming die diensten aanbiedt op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.

1.19 Besluit Hogere waarde

Besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.

1.20 Bestaand

  1. 1. Bestaand gebruik: het feitelijke of vergunde gebruik van de gronden en bouwwerken op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
  2. 2. Bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
    1. a. bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
    2. b. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.

1.21 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.22 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen. Zie ook: Plan.

1.23 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 Bevi-inrichting

Een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.25 Bezorgdienst

Vorm van een distributiebedrijf dat elektronisch geplaatste en afgerekende bestellingen van, meestal dagelijkse, consumentengoederen bij de klant thuisbezorgt, waarbij het bedrijf vaak een korte tijd tussen de bestelling en de bezorging van de goederen aanbiedt.

1.26 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (bron: Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).

1.27 Bijzondere bouwlaag

  1. a. Een bouwlaag die aan de voorzijde of eventueel aan de achterzijde een hellend dakvlak heeft en voor het overige deel plat is afgedekt, dan wel;
  2. b. Een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.

1.28 Bouwen

Het plaatsen, oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.29 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.30 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw, een kap en een bijzondere bouwlaag.

1.31 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 Bouwperceelsgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.33 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 Buurtactiviteit

Niet commerciële activiteit voor en door bewoners uit de omgeving van de locatie waar de activiteit plaatsvindt met een verwaarloosbare planologische uitstraling op de omgeving, zoals activiteiten van bewonersorganisaties, het verenigingsleven, ouderen- en jongerenwerk, huiswerkbegeleiding, muziekles, burendag, kaartclubs en scouting. Hieronder worden in ieder geval niet verstaan kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor verslavingszorg of vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen of een horeca-activiteit van de Lijst met Horeca activiteiten.

1.35 Buurthuis

Een openbaar gebouw dat dienst doet als centrum voor buurtactiviteiten, zoals omschreven in artikel 1.34.

1.36 Consumentenvuurwerk

Consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van Vuurwerkbesluit.

1.37 Creatieve bedrijven

Bedrijven die zich hoofdzakelijk richten op:

  • creatieve zakelijke dienstverlening: reclame en grafische bedrijven, architecten, industriële ontwerpers;
  • multimedia: bedrijven die in hoofdzaak producten maken of diensten verlenen op het gebied van beeld, geluid, gaming en tekst met gebruikmaking van radio, televisie, computer, internet, mobiele telefonie, print en evenementen;
  • toegepaste kunsten: audiovisuele en fotografiebedrijven, dienstverlenende bedrijven tbv de kunsten, mode en interieurbedrijven;
  • autonome kunsten: zoals beeldend kunstenaar, muzikanten, theatermakers.

1.38 Culturele voorzieningen

Voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, musea, ateliers en muziekcentra.

1.39 Cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met historische kenmerken.

1.40 Dakopbouw

Het direct onder het dak liggende deel van een hoofdgebouw, waarin zich een of meer verblijfsruimten bevinden en dat zich bouwkundig van de ondergelegen bouwlagen onderscheidt, bijvoorbeeld door de constructie, de vorm of door de terug liggende voorgevel.

1.41 Detailhandel

Het bedrijfsmatig verkopen van consumentengoederen in een winkel.

1.42 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van een dienst of van hulp aan een klant, bijvoorbeeld door een kapper, een stomerij of wasserette, een pedicure, een bankfiliaal, een reisbureau of een uitzendbureau.

1.43 Eigen toegang

De officiële ingang van een woning, wat blijkt uit de volgende kenmerken:

  • de ingang heeft een huisnummer dat de gemeente aan die ingang heeft toegekend en
  • de ingang is bereikbaar vanaf de straat of vanuit een gemeenschappelijke hal.

1.44 Evenementen

Georganiseerde, publieke, bijzondere gebeurtenissen.

1.45 Functie

Een onderscheidend kenmerk van een locatie waaruit blijkt voor welke activiteiten de locatie bedoeld of geschikt is; functie in de zin van artikel 4.2 van de Omgevingswet; bestemming als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.46 Gebouw

Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.47 Groen

Park, plantsoen, berm of erf waar planten en bomen groeien of kunnen groeien; oppervlaktewater.

1.48 Grondwerk

Activiteit die het verstoren van de bodem of de daarop aanwezige beplanting tot gevolg kunnen hebben zoals graven, ploegen, ophogen, het aanbrengen of verwijderen van verharding, het leggen van leidingen, het dempen van oppervlaktewater of het aanbrengen van drainage, funderingen, constructies of apparatuur in de bodem; activiteit in de zin van artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

1.49 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen of gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.50 Hoogteaccent

Een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering of oriëntatiepunt van een plek in een wijk of buurt.

1.51 Horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van drank of etenswaren voor gebruik ter plaatse of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.52 Hotel

Het bedrijfsmatig verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en drank voor consumptie ter plaatse of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.53 Inwoning

Het wonen in een woonruimte die deel uitmaakt van een woning waarin een ander huishouden woont.

1.54 Kaart

De digitale weergave van het grondgebied van de gemeente dat bij een bestemmingsplan hoort, waarop de locaties en aanduidingen die in de regels worden genoemd zijn ingetekend op een topografische ondergrond, met uitzondering van locaties of aanduidingen die voor het hele grondgebied van dat bestemmingsplan gelden.

1.55 Kantoor

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening.

1.56 Kantoorruimte

Een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met vergaderruimten. De werkzaamheden zijn onder meer:

  1. a. administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
  2. b. commerciële, creatieve en technische bureaugebonden werkzaamheden, inclusief callcenter, desktop-publishing en softwareproductie;
  3. c. werkzaamheden aan desktop, laptop, CAD-CAM-apparatuur;
  4. d. zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen en presentaties, ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
  5. e. entree en receptiehal;
  6. f. interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
  7. g. functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.

1.57 Kap

Een gesloten en hellend of gedeeltelijk hellend dak.

1.58 Kelder

Het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat geheel onder het peil ligt.

1.59 Landschapswaarde

Waarden in landschappelijk-esthetische geomorfologische zin.

1.60 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Lijst die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft. De onderverdeling is gemaakt op basis van de te verwachten invloed van een activiteit op de omgeving. De lijst maakt deel uit van de regels.

1.61 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving

Lijst die deel uitmaakt van deze regels, waarin bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen die passen op een locatie met woningen.

1.62 Lijst van horeca-activiteiten

Lijst die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft. De onderverdeling is gemaakt op basis van de te verwachten invloed van een activiteit op een nabij gelegen of omringende woonomgeving. De lijst maakt deel uit van de regels.

1.63 Logies verstrekken

Ruimte of complex van ruimten die tegen betaling voor een periode voor overnachtingen worden aangeboden. Er zijn verschillende vormen van accommodatie, bijvoorbeeld hotel voor kort verblijf, middellang zakelijk verblijf (“short stay”), de woning of een deel van de woning aanbieden als accommodatie (particuliere vakantieverhuur, bed-and-breakfast).

1.64 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen voor welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.65 Natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.66 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen zoals transformatorhuisjes en andere bouwwerken voor het leveren van gas, elektriciteit of internettoegang, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.67 Omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; na inwerkingtreding van de Omgevingswet: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet.

1.68 Omzetting (van een woning)

Zelfstandige woonruimte, of een deel daarvan, in gebruik geven of laten geven als onzelfstandige woonruimte. Ook het in stand laten van het gebruik van zelfstandige woonruimte als onzelfstandige woonruimte valt onder het begrip omzetting.

1.69 Onderbouw

Een kelder of een souterrain.

1.70 Onzelfstandige woonruimte

Woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling zelfstandige woonruimte.

1.71 Particuliere vakantieverhuur

Incidentele verhuur van een woning voor een korte periode aan toeristen of aan andere bezoekers van de gemeente door de eigenaar-bewoner, die tijdens de verhuur meestal niet in de woning aanwezig is.

1.72 Peil

  1. 1. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
  2. 2. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan een verhoogd maaiveld: de hoogte van de kruin van de meest nabijgelegen openbare weg.
  3. 3. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
  4. 4. Voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.73 Plan

Het bestemmingsplan Westflank Zuid, Stationsgebied 1e herziening van de gemeente Utrecht met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01.

1.74 Platte afdekking

Een horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag.

1.75 Plintfuncties

Een stedelijke programmamix bestaande uit dienstverlening, creatieve zakelijke dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, kunst-, cultuur- en buurtfuncties en horeca.

1.76 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.77 Publieksfunctie

Functie die publiek aantrekt, zoals buurtvoorzieningen, horeca, cultuur of vermaak.

1.78 Recreatiewoning

Een permanent gebouw, geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt als recreatieverblijf, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.79 Seksinrichting

Een voor klanten toegankelijke ruimte of meerdere besloten ruimten in elkaars nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof dit bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, al dan niet met een sekswerker, tegen vergoeding worden verricht.

1.80 Set back

Deel van een gebouw dat terug ligt ten opzichte van de sokkel.

1.81 Sokkel

Het deel van een gebouw dat het onderste deel (voetstuk) vormt van het totale gebouw en op de grond staat.

1.82 Souterrain

Het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 m boven het (straat)peil is gelegen.

1.83 Stadslobby

Een openbaar toegankelijke ontmoetingsplaats voor onder meer medewerkers, bewoners en bezoekers.

1.84 Toren

Het deel van het gebouw dat op de sokkel staat en dat zich stedenbouwkundig van de sokkel onderscheidt door middel van uitkragingen en setbacks.

1.85 Vergunning

De omgevingsvergunning van artikel 2.1, lid 1, onder b of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; na inwerkingtreding van de Omgevingswet: de omgevingsvergunning van artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet.

1.86 Wgh- inrichting

Bedrijf zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.87 Winkel

Een pand waar de activiteit detailhandel plaatsvindt.

1.88 Woning

Het complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.89 Woningvorming

Een woning verbouwen tot twee of meer woningen of het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan. Ook het in stand laten van de verbouwing of inrichting of het gebruik van de extra woning valt onder het begrip woningvorming. Dat een extra woning is ontstaan, kan in ieder geval opgemaakt worden uit de aanwezigheid van een keuken in die nieuwe woning.

1.90 Woonboot

Elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat wordt gebruikt als woning.

1.91 Woonlaag

Een bouwlaag die voor bewoning is bestemd.

1.92 Woonruimte

Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor de bewoning door één huishouden.

1.93 Zelfstandige woonruimte

Woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals een badruimte, een toilet en een keuken buiten de woonruimte.

1.94 Zendmast

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.95 Zomerseizoen

De periode van 1 april tot en met 31 oktober van een jaar.

1.96 Zorgwoning

Woning voor een bewoner die aantoonbaar en vaker dan dagelijks langdurige, professionele zorg, toezicht of begeleiding nodig heeft, zoals zorg die geboden wordt op grond van de Wet langdurige zorg of zorg in de vorm van beschermd wonen (artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Artikel 2 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

2.1 Hoogte- en dieptematen

  1. 1. De hoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  2. 2. De goothoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  3. 3. De hoogte van een kap: de afstand vanaf de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
  4. 4. Verticale bouwdiepte: vanaf het peil tot aan het laagste punt van een ondergronds bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, heipalen of daarmee vergelijkbare bouwonderdelen. Als de vloer het laagste punt is dan geldt de onderkant van de vloer.

2.2 De dakhelling

De hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Oppervlakte

  1. 1. De oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  2. 2. Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.): het totaal van de binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte van alle verdiepingen, inclusief kelders en souterrains.
  3. 3. Verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.): de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
  4. 4. Bedrijfsvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf, met inbegrip van de magazijnen en overige dienstruimten. Gebouwde, ondergrondse of half verdiept gelegen, parkeervoorzieningen worden hierbij niet meegeteld.
  5. 5. De gebruiksoppervlakte van woonruimte: met toepassing van de norm NEN 2580.

2.4 Inhoud

De inhoud van een bouwwerk: de inhoud, gemeten tussen:

  • de onderzijde van de begane grondvloer,
  • de buitenzijde van de gevels, het hart van de scheidsmuren en
  • de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Anti dubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

Artikel 3.1 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. gemengde functies met een totaal maximum van 22.000 m2 bruto vloeroppervlak, bestaande uit:
    1. a. kantoren met bijbehorende vergader- en congresfaciliteiten tot een maximum van 14.000 m2 b.v.o.;
    2. b. wonen, al dan niet in combinatie met een Bedrijf-aan-huis of Logies:bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur, met dien verstande dat:
      • maximaal 100 woningen zijn toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van minimaal 7.000 m2 b.v.o.;
    3. c. plintfuncties met een minimum van 1000 m2 b.v.o., met dien verstande dat:
      • het totaal aan plintfuncties, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder 1c en in artikel 4.1 onder 2, niet meer bedraagt dan 3.500 m2 b.v.o.;
      • horeca-activiteiten uitsluitend zijn toegestaan met een maximum van 1000 m2 b.v.o. en uitsluitend in de categorieën D1 en D2 van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
      • Er op de begane grond minimaal 4 bouwkundig te onderscheiden vestigingen worden gerealiseerd, die zelfstandig functioneren en elke vestiging minimaal 50 m2 en maximaal 400 m2 aaneengesloten m2 b.v.o. heeft en de hoofdentree op de begane grond is;
      • De plintfuncties in de eerste bouwlaag in beginsel in een hoek van het gebouw worden gerealiseerd en de entree van de plintfunctie in beginsel op de hoek wordt gesitueerd.
  2. 2. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals inpandige bergingen en fietsparkeervoorzieningen, verkeers- en groenvoorzieningen, voorzieningen voor het beperken van windhinder, opgangen en trappartijen, onderdoorgangen, bergingen, laad- en losvoorzieningen, daktuinen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor de verwarming en koeling van gebouwen, water, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Artikel 3.2.1 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

3.3 Nadere eisen

Artikel 3.3 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. 1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. 2. stedenbouwkundige aspecten;
  3. 3. de verkeersveiligheid en verkeersaspecten;
  4. 4. de milieusituatie;
  5. 5. de sociale veiligheid;
  6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. 7. de handhaving van de diversiteit van het bebouwingsbeeld;
  8. 8. voorzieningen ter beperking van windhinder;
  9. 9. de situering van het laden en lossen op het perceel.

3.4 Specifieke bouwregels

Artikel 3.4 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

  1. 1. De eerste en tweede bouwlaag van de sokkel moeten beide minimaal 4,5 meter hoog zijn;
  2. 2. De eerste bouwlaag van de toren moet minimaal 4,5 meter hoog zijn;
  3. 3. De toren heeft een maximale footprint van 1.100 m2;
  4. 4. Wanneer de sokkel en de toren samen een bouwhoogte hebben van meer dan 75 meter, wordt een Set back in de toren aangebracht tussen de functie wonen en kantoor;
  5. 5. Wanneer de sokkel en de toren samen een bouwhoogte hebben van meer dan 75 meter, moet de bouwhoogte gelijk zijn aan de bouwhoogte van de gebouwen, zoals bedoeld in artikel 4.2.1 onder 4.
  6. 6. De set back, zoals bedoeld onder 4, ligt minimaal 4 tot maximaal 6 meter terug aan de zijde van de Knooppassage;
  7. 7. In aanvulling op artikel 9.2 onder 1, wordt de vergunning voor de overschrijding van de maximale bouwhoogte met maximaal 10% niet verleend, als daarmee de bouwhoogte meer dan 92,5 meter wordt;

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 3.5 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

3.6 Afwijken van de bouwregels

Artikel 3.6 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

3.7 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 3.7 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regel in artikel 3.5.2 voor het realiseren van een terras behorend bij een naastgelegen horecagelegenheid, als wordt aangetoond dat het gecumuleerde langtijdgemiddelde geluidniveau van het geluid dat op het terras veroorzaakt wordt op de gevels van omliggende geluidsgevoelige functies niet meer bedraagt dan 55 dB(A) voor de dagperiode (7-19 uur), 50 dB(A) voor de avondperiode (19-23 uur) en 45 dB(A) voor de nachtperiode (23-7 uur).

3.8 Voorwaardelijke verplichting waterberging

1. De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vaststaat dat 15 mm waterberging, gerekend over het verhard oppervlak, op eigen terrein plaats kan vinden en dat er bij een piekbui van 80 mm of meer per 24 uur, geen schade optreedt aan gebouwen en vitale infrastructuur. De waterbergende voorziening dient binnen 10 tot 48 uur te kunnen ledigen, zodat de berging binnen 48 uur weer beschikbaar is voor een nieuwe bui.

2. Van de regel onder 1 kan worden afgeweken als bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat het hemelwater op een andere manier binnen het plangebied wordt vastgehouden en verwerkt.

Artikel 4 Kantoor

4.1 Bestemmingsomschrijving

Artikel 4.1 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. kantoren met bijbehorende vergader- en congresfaciliteiten tot een maximum van in totaal 68.500 m2 bruto vloeroppervlak, waarbij geldt dat:
    1. a. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor SK-1' maximaal 30.000 m2 b.v.o. is toegestaan;
    2. b. ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van kantoor SK-2' en 'specifieke vorm van kantoor SK-3' een gezamenlijk maximum van 38.500 m2 b.v.o. is toegestaan;
  2. 2. plintfuncties met een minimum van 1.500 m2 b.v.o. en een maximum van 2.500 m2 bvo, waarbij geldt dat:
    1. a. Het totaal aan plintfuncties, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder 1c en in artikel 4.1 onder 2 niet meer bedraagt dan 3.500 m2 b.v.o.;
    2. b. horeca-activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in de categorieën D1 en D2 van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
    3. c. de plintfuncties in beginsel in een hoek van het gebouw gerealiseerd worden.
    4. d. er ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor-2' in de derde bouwlaag minimaal drie bouwkundig te onderscheiden vestigingen worden gerealiseerd die zelfstandig functioneren en elke vestiging minimaal 50 m2 en maximaal 400 m2 b.v.o. heeft en de hoofdentree aan het aangrenzende verhoogde maaiveld (forumniveau) ligt.
    5. e. ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor-3' in de eerste bouwlaag minimaal twee bouwkundig te onderscheiden vestigingen worden gerealiseerd, die zelfstandig functioneren en elke vestiging minimaal 50 m2 b.v.o en maximaal 400 m2 b.v.o. heeft en de hoofdentree van elke vestiging op de begane grond is.
    6. f. ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor-3' in de derde bouwlaag minimaal twee bouwkundig te onderscheiden vestigingen worden gerealiseerd, die zelfstandig functioneren en elke vestiging minimaal 50 m2 en maximaal 400 m2 b.v.o. heeft en de hoofdentree van elke vestiging aan het aangrenzende verhoogde maaiveld (forumniveau) ligt.
  3. 3. een Stadslobby, waarbij geldt dat:
    a. het aantal m2 b.v.o. dat hiervoor in de eerste drie lagen gerealiseerd wordt, in mindering gebracht mag worden op het minimum aantal m2 b.v.o. voor plintfuncties zoals genoemd in het tweede lid.
    b. het aantal m2 b.v.o. dat hiervoor gerealiseerd wordt in de vierde bouwlaag en hoger, in mindering gebracht wordt op het maximum aantal m2 b.v.o. voor kantoren, zoals bedoeld in het eerste lid.
  4. 4. een parkeergarage voor parkeerplaatsen en fietsparkeervoorzieningen onder de gebouwen en onder het (verhoogde) maaiveld;
  5. 5. verkeer- en verblijfsgebied voor langzaam verkeer;
  6. 6. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, verkeers- en groenvoorzieningen, fietsenstallingen, voorzieningen voor het beperken van windhinder, opgangen en trappartijen, onderdoorgangen, bergingen, laad- en losvoorzieningen, daktuinen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor de verwarming en koeling van gebouwen, water, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Artikel 4.2.1 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

4.3 Nadere eisen

Artikel 4.3 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. stedenbouwkundige aspecten;
  3. 3. de verkeersveiligheid en verkeersaspecten;
  4. 4. de milieusituatie;
  5. 5. de sociale veiligheid;
  6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. 7. maatregelen en voorzieningen ter beperking van windhinder;
  8. 8. de situering van het laden en lossen op het perceel.

4.4 Specifieke bouwregels

Artikel 4.4 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

  1. 1. de eerste bouwlaag van de toren is minimaal 4,5 meter hoog;
  2. 2. In aanvulling op artikel 9.2 onder 1, wordt de vergunning voor de overschrijding van de maximale bouwhoogte met maximaal 10% niet verleend, als daarmee de bouwhoogte meer dan 92,5 meter wordt;
  3. 3. De gevellijn van de sokkels ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor SK-2' en 'specifieke vorm van kantoor SK-3' moeten uitsluitend aan de zijde van de Croeselaan, in één lijn liggen.
  4. 4. De uit- en inrit van de fietsenstalling is uitsluitend toegestaan aan de zijde van de Knooppassage.
  5. 5. De uit- en inrit van de parkeergarage is uitsluitend toegestaan aan de zijde van de Mineurslaan.
  6. 6. De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, wanneer door middel van bodemonderzoek de effecten op eventuele zetting en op het grondwatersysteem inzichtelijk zijn gemaakt en is aangetoond dat deze effecten beheersbaar zijn.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Na artikel 4.5 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt dit artikel 'Specifieke gebruiksregels' toegevoegd met de volgende leden:

4.6 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in artikel 4.1 2 onder d, e en f voor wat betreft het minimum aantal plintfuncties en de locatie eisen voor de plintfuncties, als bij de aanvraag omgevingsvergunning kan worden aangetoond dat met deze afwijking ook een levendige plint gerealiseerd kan worden.

4.7 Afwijken van de gebruiksregels

Na artikel 4.5 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt dit artikel 'Afwijken van de gebruiksregels' toegevoegd:

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regel in artikel 4.5.3 voor het realiseren van een terras behorend bij een naastgelegen horecagelegenheid, als wordt aangetoond dat het gecumuleerde langtijdgemiddelde geluidniveau van het geluid dat op het terras veroorzaakt wordt op de gevels van omliggende geluidsgevoelige functies niet meer bedraagt dan 55 dB(A) voor de dagperiode (7-19 uur), 50 dB(A) voor de avondperiode (19-23 uur) en 45 dB(A) voor de nachtperiode (23-7 uur).

4.8 Voorwaardelijke verplichting waterberging

1. De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vaststaat dat 15 mm waterberging, gerekend over het verhard oppervlak, op eigen terrein plaats kan vinden en dat er bij een piekbui van 80 mm of meer per 24 uur, geen schade optreedt aan gebouwen en vitale infrastructuur. De waterbergende voorziening dient binnen 10 tot 48 uur te kunnen ledigen, zodat de berging binnen 48 uur weer beschikbaar is voor een nieuwe bui.

2. Van de regel onder 1 kan worden afgeweken als bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat het hemelwater op een andere manier binnen het plangebied wordt vastgehouden en verwerkt.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 5.1 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt aangevuld:

5.1 Bestemmingsomschrijving

  1. 1. Fietsparkeervoorzieningen onder het (verhoogde) maaiveld;
  2. 2. Een parkeergarage onder het (verhoogde) maaiveld;

Artikel 5.2 van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' wordt als volgt herzien:

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

5.3 Afwijken van de bouwregels

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regel in artikel 5.2.2 onder 3 voor de realisatie van palen en masten met een maximale bouwhoogte van 30 meter, waarbij geldt dat de hoogte van dergelijke bouwwerken op het verhoogde maaiveld wordt gemeten vanaf de bovenkant van het verhoogde maaiveld.

2. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 en van artikel 5.2.1 en toestaan dat tussen het gebouw met de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor SK-1' en het gebouw met de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor SK-2' een gebouwde verbinding gerealiseerd wordt, mits deze verbinding voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. de maximale bouwhoogte van de gebouwde verbinding is gelijk aan de hoogte van de sokkel van het gebouw ter hoogte van de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor SK-2'.

b. de gebouwde verbinding mag maximaal 1 bouwlaag hoog zijn en wordt als ondergeschikt element met het hoofdgebouw mee ontworpen.

c. onder de gebouwde verbinding moet een vrije doorloophoogte van minimaal 8 meter gerealiseerd worden.

d. de gebouwde verbinding wordt uitsluitend gerealiseerd op de locatie, waar de ruimte tussen het gebouw met 'de specifieke vorm van kantoor SK-1' en het gebouw met de 'specifieke vorm van kantoor SK-2' het kleinst is.

e. De gebouwde verbinding wordt uitsluitend gerealiseerd voor de gebruiksfunctie kantoor.

f. De gebouwde verbinding zorgt niet voor een onevenredige aantasting van:

    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld
    2. b. de sociale veiligheid
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden of bouwwerken.

Artikel 6 'Waarde Archeologie' van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' komt te vervallen.

Hoofdstuk 3 Bouwen En Slopen

Hoofdstuk 3 algemene regels van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' komt te vervallen en wordt vervangen door de regels uit hoofdstuk 3, 4, 5 en 6. ,

Artikel 6 Inleidende Regels Over Het Bouwen En Het Slopen

6.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk

Regels in dit hoofdstuk blijven buiten toepassing voor zover zij niet te verenigen zijn met een regel over de toegewezen functie, met uitzondering van de regel in artikel 7, lid 7.5, die altijd van toepassing is.

6.2 Nieuwe bouwwerken

Het bouwen is alleen toegestaan als de activiteit bouwen past bij het doel van de functie en als ook de activiteit of activiteiten waar het bouwwerk voor gebouwd wordt passen bij het doel van de functie.

6.3 Bestaande bouwwerken

  1. 1. Bouwwerken die legaal zijn gebouwd, zijn in overeenstemming met de regels die dit plan over de activiteit bouwen stelt.
  2. 2. Bouwwerken of voorzieningen die zijn gebouwd of aangebracht om te voldoen aan een voorwaarde van een regel over een functie die op een locatie geldt, mogen niet worden gesloopt, verwijderd of veranderd, als daardoor niet meer aan die voorwaarde wordt voldaan.

6.4 Voorbereiding van de bouw: peil aangeven, rooilijnen uitzetten

De bouw van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag in ieder geval niet beginnen, voordat het bevoegde gezag of zijn vertegenwoordiger:

  • het straatpeil heeft aangegeven en
  • de rooilijnen en bouwgrenzen op het bouwterrein heeft uitgezet of
  • heeft vastgesteld dat het aangeven van het straatpeil of het uitzetten van rooilijnen niet nodig is.

Artikel 7 Bijzondere Regels Over Bouwen

7.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

  1. 1. Een vergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vast staat dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
  2. 2. De regel onder 1 is niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken, dakopbouwen of dakterrassen.
  3. 3. Burgemeester en wethouders stellen aan de hand van de 'Beleidsregel parkeernormen auto 2021 Gemeente Utrecht' en de 'Beleidsregel parkeernormen fiets 2021 gemeente Utrecht' of aan de hand van de beleidsregels die daarvoor in de plaats zijn getreden, vast of aan de regel onder 1 wordt voldaan.

7.2 Voorwaardelijke verplichting windhinder

  1. 1. Bij het in gebruik nemen van de gebouwen en de openbare ruimte staat vast dat het windklimaat rondom de nieuwe bebouwing overeenkomstig het rapport in Bijlage 21Windklimaat, bij het criterium 'doorlopen' grotendeels als 'goed' wordt beoordeeld. Het windklimaat bij het criterium 'doorlopen' mag bij de Mineurslaan, de aanlanding van de Moreelsebrug en in de ruimte tussen de sokkels als 'matig' worden beoordeeld. Het windklimaat bij het criterium 'doorlopen' mag nergens als 'slecht' worden beoordeeld.
  2. 2. Als de eisen uit het eerste lid (tijdelijk) niet worden gehaald, dan moeten (tijdelijke) maatregelen worden getroffen in de vorm van luifels en/of schermen die voldoen aan de beeldkwaliteitseisen uit hoofdstuk 5 van het Stedenbouwkundig plan enBeeldkwaliteitsplan.
  3. 3. De maatregelen voor windhinder, zoals bedoeld onder 2, moeten in stand worden gehouden, voor zover het geen tijdelijke maatregelen betreft.
  4. 4. Wanneer de omliggende bebouwing van 'Beurskwartier 1' nog niet is gerealiseerd, dienen er tijdelijke maatregelen voor windhinder te worden getroffen. Deze tijdelijke maatregelen moeten ook voldoen aan de beeldkwaliteitseisen uit hoofdstuk 5 van het Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitsplan en dienen in stand gehouden te worden totdat het deel van 'Beurskwartier 1' dat effect heeft op windhinder, is gerealiseerd ;
  5. 5. Voor het Knoopplein geldt een inspanningsplicht om maatregelen te nemen die zorgen voor een windklimaat dat voor het criterium 'slenteren' zoveel mogelijk als 'goed' of minimaal matig wordt beoordeeld.

7.3 Voorwaardelijke verplichting waterberging

1. Een vergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vaststaat dat 15 mm waterberging, gerekend over het verhard oppervlak, op eigen terrein plaats kan vinden en dat er bij een piekbui van 80 mm of meer per 24 uur, geen schade optreedt aan gebouwen en vitale infrastructuur. De waterbergende voorziening dient binnen 10 tot 48 uur te kunnen ledigen, zodat de berging binnen 48 uur weer beschikbaar is voor een nieuwe bui.

2. Van de regel onder 1 kan worden afgeweken als bij de vergunningaanvraag wordt aangetoond dat het hemelwater op een andere manier binnen het plangebied wordt vastgehouden en verwerkt.

7.4 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek

Een vergunning voor het bouwen wordt alleen verleend als na sloop van de bebouwing en vóór de herinrichting een actualiserend bodemonderzoek wordt verricht naar de chemische bodemkwaliteit en de afvoer van grond bij de parkeergarage.

7.5 Woningvorming en omzetting

Het verbouwen, vervangen of vergroten van een woning die de vorming van een extra woning of de omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte tot gevolg heeft is alleen toegestaan als de eigenaar van de woning voldoet aan artikel 13, lid 13.3.

Artikel 8 Bouwen Is Toegestaan

8.1 Vergunningvrij bouwen

Op grond van dit plan is voor het bouwen geen vergunning nodig:

  1. 1. als wettelijk bepaald is dat een bouwactiviteit niet hoeft te voldoen aan de regels van het bestemmingsplan;
  2. 2. als de locatie niet is aangeduid als 'overige zone - omgevingskwaliteit' en
    1. a. als het bouwwerk op grond van de volgende leden van dit artikel is toegestaan of
    2. b. als in de regels over de toegewezen functie regels over het bouwen zijn opgenomen en het bouwen in overeenstemming is met die regels en met de regels in dit hoofdstuk.

8.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan

  1. 1. Een bouwgrens die geen bestemmingsgrens is mag, ongeacht de aanduidingen en regels over maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's, en afdaken of andere ondergeschikte bouwdelen.
  2. 2. De regel onder 1 geldt niet als daarbij gebouwd wordt op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.

8.3 Bijbehorend bouwwerk dat aan een openbaar gebied grenst

  1. 1. Een bijbehorend bouwwerk bij een woning dat niet voldoet aan de bepaling in artikel 2, onderdeel 3, onder c, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar wel voldoet aan de overige bepalingen van dat onderdeel, mag gebouwd worden, als het openbaar toegankelijke gebied een deel van een binnenterrein is dat aan alle zijden omgeven is door hoofdgebouwen.
  2. 2. Voor de toepassing van de regel onder 1 wordt de versie van het Besluit omgevingsrecht gebruikt die geldt op de datum van vaststelling van dit plan.

8.4 Bouwen in de openbare ruimte

In de openbare ruimte is, als de toegewezen functies zich daartegen niet verzetten en de verkeersveiligheid, de waterveiligheid en de veiligheid van personen die in de openbare ruimte verblijven niet worden aangetast, het bouwen van de volgende voorzieningen toegestaan:

  1. 1. sport- of speeltoestellen die niet hoger zijn dan 4 meter en die uitsluitend functioneren met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;
  2. 2. geluidwerende voorzieningen en
  3. 3. kunstobjecten.

Artikel 9 Bouwen Met Vergunning

9.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor het afwijken van de regels die op een locatie gelden en daarbij toestaan dat een bouw- en bestemmingsgrens, ongeacht de aanduidingen en regels over die functies of over de maatvoering en de situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door:
    1. a. bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's;
    2. b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals bij gebouwen horende stoepen, stoeptreden, hellingbanen;
    3. c. balkons, erkers en afdaken, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 2,2 meter bedraagt.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde vergunning niet als:
    1. a. de overschrijding niet te verenigen is met het doel van de functie of
    2. b. de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft of
    3. c. op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.

9.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels

Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, een vergunning verlenen voor:

  1. 1. het afwijken van de regels die op een locatie gelden over hoogten en bebouwingspercentages met maximaal 10% van deze hoogten en percentages, voor zover de afwijking niet leidt tot een extra bouwlaag;
  2. 2. het afwijken van de regels voor het plaatsen van vlucht- of noodtrappen;
  3. 3. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen met maximaal 1,5 meter voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen voor dakterrassen op een locatie zonder de aanduiding 'overige zone - bouwen';
  4. 4. het afwijken van de regels voor het bouwen met een geringe afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, als dit noodzakelijk is in verband met onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een kleine afwijking vraagt;
  5. 5. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  6. 6. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken voor een bouwhoogte van sirenemasten of masten voor mobiel dataverkeer toestaan tot maximaal 30 meter.
  7. 7. het afwijken van de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

9.3 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van artikel 8, lid 8.1, een tijdelijke vergunning verlenen voor het vergroten van een bijgebouw voor mantelzorg, ongeacht de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen, voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is en geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende woonpercelen veroorzaakt. Zodra de vergunning vervalt, moet de vergroting ongedaan gemaakt worden voor zover die in strijd is met artikel 8, lid 8.1.

9.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit bouwen te verbieden, als het bouwwerk past bij het doel van de andere aan de locatie toegewezen functies en het doel van de beschermde functie niet doorkruist.
  2. 2. De vergunning wordt geweigerd, als het bouwen of het bouwwerk, gezien het belang van de te beschermen functie, schade of gevaar kan veroorzaken of als het te bouwen bouwwerk bij wet als kwetsbaar of zeer kwetsbaar object is aangewezen.
  3. 3. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de vergunning.
  4. 4. Burgemeester en wethouders kunnen, om schade uit te sluiten of om gevaar te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.

Artikel 10 Bouwen Is Niet Toegestaan

Het bouwen van andere bouwwerken dan de bouwwerken die op grond van de artikelen 6 tot en met 9 toegestaan zijn, is verboden.

Artikel 11 Slopen Met Vergunning

11.1 Slopen op locaties waar het slopen in verband met de functie verboden is

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit slopen te verbieden, als het slopen het doel van de beschermde functie niet doorkruist.
  2. 2. De vergunning wordt in ieder geval geweigerd als niet vaststaat dat het project waar het slopen deel van uitmaakt, uitgevoerd mag worden.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen in de vergunning voorwaarden opnemen die verband houden met de veiligheid of met de functie, waaronder de voorwaarde dat de sloop alleen is toegestaan, als andere vergunningen voor het project onherroepelijk verleend zijn.
  4. 4. Bij de beoordeling van een aanvraag betrekken burgemeester en wethouders het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de vergunning.

Hoofdstuk 4 Gebouwen En Locaties Gebruiken

Artikel 12 Activiteiten Die Niet Zijn Toegestaan

12.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies

Activiteiten die niet passen bij het in de regels beschreven doel van een functie die aan een locatie is toegewezen, gelezen met toepassing van artikel 13, zijn verboden.

12.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen

  1. 1. De volgende activiteiten zijn verboden:
    1. a. het plaatsen, laten plaatsen of geplaatst houden van een onderkomen op een sta- of ligplaats op onbebouwde locaties;
    2. b. bedrijfsmatige seksactiviteiten;
    3. c. zelfstandige horeca-activiteiten, belhuizen en afhaalzaken;
    4. d. het aanbieden van logies;
    5. e. het permanent bewonen van stacaravans en recreatiewoningen;
    6. f. het kamperen op onbebouwde gronden;
    7. g. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
    8. h. het opslaan van goederen voor de voorgevelrooilijn;
    9. i. het opslaan van goederen in de openbare ruimte, anders dan opslag die hoort bij een aan de openbare ruimte toegewezen functie;
    10. j. het opslaan van voertuigen, vliegtuigen, boten of onderdelen daarvan op onbebouwde locaties;
    11. k. het storten of het opslaan van puin en afvalstoffen op onbebouwde locaties, met uitzondering van het voor korte tijd opslaan van huishoudelijk tuinafval.
  2. 2. Het verbod onder 1 geldt niet voor locaties met een functie die de activiteit expliciet toestaat.

Artikel 13 Activiteiten In De Woning, Nieuwe Woonruimte

13.1 Uniforme toepassing van regels over wonen

  1. 1. Locaties waar op grond van de toegewezen functie de activiteit wonen is toegestaan, zijn voor zover het die activiteit betreft uitsluitend bedoeld voor het wonen in een woning.
  2. 2. Als de regels over een functie expliciet andere vormen van wonen toestaan, zoals het wonen in onzelfstandige woonruimtes of in zorgwoningen, dan:
    1. a. blijft de regel onder 1 buiten toepassing, als de regels over de functie uitsluitend die andere vormen toestaan, en anders
    2. b. wordt het onder 1 genoemde doel aangevuld met die vormen van wonen.
  3. 3. De regels over de aantallen, het type of de aard van woningen of woonruimtes die in verband met het doel van de functie wonen op een locatie gelden, blijven onverminderd van toepassing.

13.2 Algemene regels over wonen

  1. 1. De activiteit wonen is alleen toegestaan op locaties met de functie wonen.
  2. 2. In één woning woont slechts één huishouden.
  3. 3. Voor de toepassing voor deze regels worden de volgende situaties ook gezien als één huishouden:
    1. a. een eigenaar die als hoofdbewoner kamers verhuurt aan maximaal twee personen (hospitaregeling);
    2. b. een huishouden dat mantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.
  4. 4. In afwijking van de regel onder 1 mag een bedrijfswoning, een woonboot en een woonwagen als woning gebruikt worden.
  5. 5. In afwijking van de regel onder 2 mogen meerdere huishoudens in een woning wonen wanneer voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:
    1. a. de eigenaar van de woning verhuurt de woning aan maximaal drie huishoudens en deze huishoudens bestaan gezamenlijk uit maximaal 3 volwassenen, ontvangers van mantelzorg niet meegerekend.
    2. b. de eigenaar van de woning heeft een vergunning of een schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders, die het gebruik van die woonruimte als onzelfstandige woonruimte toestaat,
    3. c. de eigenaar van de woning beschikt over een gedoogverklaring en de onzelfstandige bewoning heeft sinds het ontvangen van die verklaring onafgebroken plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang of
    4. d. de eigenaar kan aannemelijk maken dat de onzelfstandige bewoning voor 1 mei 1975 bestond en sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang.

13.3 Woningvorming en omzetting

  1. 1. Het is verboden om zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte om te zetten of om een woning zo te veranderen dat er een extra woning ontstaat.
  2. 2. Het is verboden om een bijbehorend bouwwerk te gebruiken of in te richten als woning.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder 1 om woningvorming of omzetting toe te staan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de 'Nadere regel Huisvestingsverordening gemeenteUtrecht' blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het woon- en leefmilieu;
    2. b. de privacy van omwonenden;
    3. c. de verkeers- of parkeersituatie;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

13.4 Bedrijf-aan-huis

  1. 1. Een bedrijf-aan-huis, met uitzondering van een bed-and-breakfast, voldoet aan de volgende voorwaarden:
    1. a. het bedrijf-aan-huis past in een woonomgeving, wat onder meer blijkt uit het feit dat de activiteiten geen bijzondere verkeersbewegingen of parkeerdruk veroorzaken in vergelijking tot een normaal gebruik van de woning;
    2. b. het totale vloeroppervlak van het bedrijf-aan-huis, de som van de oppervlaktes die bij de toepassing van de regels onder c, d en e gebruikt worden, bedraagt maximaal 60 m2;
    3. c. het bedrijf-aan-huis gebruikt maximaal een derde deel van het bruto vloeroppervlak van de woning of de bedrijfswoning;
    4. d. het bijbehorend bouwwerk dat voor een bedrijf-aan-huis wordt gebruikt staat vrij, waarbij het bedrijf-aan-huis maximaal 40 m2 van het bruto vloeroppervlak van het bijbehorend bouwwerk gebruikt;
    5. e. in afwijking van de regel onder d kan een bedrijf-aan-huis maximaal 60 m2 bruto vloeroppervlak van een bijbehorend bouwwerk gebruiken, als het bruto vloeroppervlak van het bijbehorende bouwwerk groter is dan 100 m2 ;
    6. f. de bedrijfsactiviteiten worden binnen verricht;
    7. g. de bedrijfsactiviteiten bestaan uit de uitoefening van een beroep of uit activiteiten van een bedrijf in de categorie A of B1 van de 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten in dewoonomgeving;
    8. h. het bedrijf-aan-huis is geen inrichting waarvoor een omgevingsvergunning nodig is op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    9. i. het bedrijf-aan-huis is geen winkel, geen afhaalzaak, geen belhuis, geen horecabedrijf of seksinrichting.
  2. 2. In afwijking van de regel onder 1g, kunnen burgemeester en wethouders een vergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangegeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten in dewoonomgeving, als die activiteit geen of een beperkte invloed op de omgeving heeft, vergelijkbaar met activiteiten die vallen onder de categorie A of B1 van deze lijst.

13.5 Logies: bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur

  1. 1. In afwijking van de regel in artikel 12, lid 12.2, onder 1d, is het aanbieden van logies in een woning toegestaan in de vorm van een bed-and-breakfast, als die voldoet aan de volgende voorwaarden:
    1. a. de bed-and-breakfast wordt gedreven door de hoofdbewoner of door een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner;
    2. b. de hoofdbewoner houdt minimaal 50% van de woning in gebruik voor zijn huishouden en
    3. c. de hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner is in de regel in de woning aanwezig als er gasten zijn.
  2. 2. In afwijking van de regel in artikel 12, lid 12.2, onder 1d, mag een hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner logies in een woning aanbieden in de vorm van particuliere vakantieverhuur onder volgende voorwaarden:
    1. a. het aantal nachten verhuur bedraagt per kalenderjaar niet meer dan 60 nachten en
    2. b. per nacht biedt een woning onderdak aan maximaal 6 personen, of, als het kadastraal woonoppervlak van de woning groter is dan 200 m2 b.v.o., aan maximaal 8 personen.

Artikel 14 Detailhandel En Bezorging

14.1 Kenmerken van detailhandel

Alleen in panden met de functie Detailhandel of met een functie die detailhandelsactiviteiten toestaat is de activiteit detailhandel toegestaan, met uitzondering van afhaalzaken, waarbij de activiteit aan de volgende kenmerken voldoet:

  1. 1. de aard en inrichting van de winkel is afgestemd op de verkoop ter plaatse;
  2. 2. goederen worden in hoofdzaak verkocht in de winkel;
  3. 3. de klant kan in de winkel kiezen welke goederen hij wil kopen;
  4. 4. de winkel is geen bezorgdienst of distributiebedrijf, wat blijkt uit het aanbod, zoals het aanbod van een bepaald assortiment of uit de aard van de winkel, zoals bij een supermarkt of warenhuis.

14.2 Bezorging van goederen

  1. 1. Bezorging van goederen is een onderdeel van de activiteit detailhandel als aan de voorwaarden wordt voldaan:
    1. a. de activiteiten van de detailhandelsvestiging zijn in overeenstemming met het vorige lid;
    2. b. de bezorging vindt in hoofdzaak plaats nadat de klant in de winkel zijn waren heeft gekocht.
  2. 2. Onderdeel 1b is niet van toepassing als vanwege maatregelen van het Rijk de verkoop in het winkelpand tijdelijk niet mogelijk is.

Artikel 15 Bedrijfsactiviteiten

15.1 Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van de maximale bedrijfscategorie die een functie toestaat, een vergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie, als de invloed van die activiteit op de omgeving vergelijkbaar is met activiteiten die binnen de functie passen.

15.2 Kantoren die bij een bedrijf horen

Aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte is onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  1. 1. de oppervlakte van de kantoorruimte per bedrijf is maximaal 30% van de totale bruto vloeroppervlakte;
  2. 2. de oppervlakte van de kantoorruimte mag maximaal 2.000 m2 per bedrijf bedragen;

Artikel 16 Additionele Horeca

Additionele horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. de additionele horeca vindt plaats in een gebouw dat in hoofdzaak wordt gebruikt voor een van de volgende activiteiten: zelfstandige kantoren, bedrijven, maatschappelijke diensten, culturele en sociaal-culturele activiteiten, sport en recreatie;
  2. 2. het deel van het gebouw voor de additionele horeca is alleen open tijdens de openingstijden van de genoemde hoofdactiviteit en staat alleen ten dienste van de hoofdactiviteit; verhuur of het anderszins in gebruik geven van deze ruimte aan derden voor feesten of andere bijeenkomsten is niet toegestaan;
  3. 3. bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.200 m2 is het deel voor additionele horeca niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300 m2 ;
  4. 4. bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van 1.200 m2 of groter is het deel voor additionele horeca niet groter dan 25% van het bruto vloeroppervlak;
  5. 5. de additionele horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van het gebouw met de hoofdactiviteit.

Artikel 17 Ondersteunende Horeca In Een Winkel Of Verkoop In Horeca

17.1 Voorwaarden voor ondersteunende horeca in een winkel

Ondersteunende horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan in een winkel, onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. verkoop van artikelen in de winkel is de hoofdactiviteit;
  2. 2. de horeca-activiteit vindt plaats in één deel van de winkel;
  3. 3. vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een horecadeel in de winkel is;
  4. 4. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350 m2 is het horecadeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100 m2 ;
  5. 5. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van 350 tot 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300 m2 ;
  6. 6. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak boven 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 20% van het bruto vloeroppervlak;
  7. 7. de horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van de winkel;
  8. 8. de winkel heeft een toilet voor bezoekers.

17.2 Voorwaarden voor ondersteunende verkoop in een horecabedrijf

In een horecabedrijf is winkelverkoop als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. de horeca-activiteit is de hoofdactiviteit;
  2. 2. de winkel-activiteit vindt plaats in één deel van het horecabedrijf;
  3. 3. vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een winkeldeel in het horecabedrijf is;
  4. 4. bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100 m2 ;
  5. 5. bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak boven 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak;
  6. 6. het winkeldeel is alleen bereikbaar via de ingang van het horecabedrijf.

17.3 Gevelbankjes bij ondersteunende horeca of bij horeca met ondersteunende verkoop

Een winkel met ondersteunende horeca of een horecabedrijf met ondersteunende verkoop mag een of meer gevelbankjes plaatsen, als die aan de volgende regels voldoen:

  1. 1. een gevelbankje staat op een locatie met de functie Verkeer - Verblijfsgebied of met een functie die een winkel toestaat;
  2. 2. gevelbankjes worden niet gebruikt als horecaterras;
  3. 3. op een locatie met de functie Verkeer - Verblijfsgebied ontstaat er geen hinder voor verkeer, waarbij in ieder geval minimaal 1,5 meter voor passerende voetgangers beschikbaar blijft, gerekend van een gevelbankje;
  4. 4. de totale breedte van de gevelbankjes bij een winkel of een horecabedrijf bedraagt maximaal 4 meter;
  5. 5. het gevelbankje steekt maximaal 0,6 meter uit, gerekend vanaf de gevel van de winkel;
  6. 6. gevelbankjes worden weggehaald of opgeklapt als de winkel gesloten is, in ieder geval uiterlijk om 22.00 uur.

Artikel 18 Kruisingen, Tunnels, Bruggen En Viaducten

18.1 Werking van dit artikel

Dit artikel is alleen van toepassing op kruisingen van verkeersinfrastructuur of water met andere verkeersinfrastructuur of met water, waarbij de toegewezen functie, een andere functie doorkruist, wat onder meer blijkt uit het feit dat ter plaatse van de kruising aan weerszijden diezelfde andere functie is toegewezen.

18.2 Activiteitenregeling bij kruisingen

Op de locatie van de kruising zijn naast de activiteiten die bij de toegewezen functie horen ook de activiteiten toegestaan die bij de functie horen die gekruist wordt.

Hoofdstuk 5 Grondwerk

Artikel 19 Vergunning In Verband Met De Bescherming Van Een Functie

19.1 Grondwerk dat niet is toegestaan

Het volgende grondwerk is niet toegestaan op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om grondwerk te verrichten:

  1. 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door afgraven of ophogen;
  2. 2. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. 4. het verrichten van graafwerkzaamheden (zoals ten behoeve van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
  5. 5. het planten of rooien van bomen of van andere diep wortelende planten;
  6. 6. het aanleggen van oppervlaktewater, het verbreden of het dempen van bestaand oppervlaktewater.

19.2 Vergunning voor afwijken

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel in lid 19.1 een vergunning voor het verrichten van grondwerk verlenen, als het grondwerk, gezien het belang van de beschermde functie, geen onevenredige schade of gevaar kan veroorzaken.
  2. 2. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de beschermde functie bij het besluit over de vergunning.

19.3 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen, om onevenredige schade uit te sluiten of om onveilige situaties te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.

Artikel 20 Bescherming Van Archeologische Waarden

20.1 Grondwerk waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is

Met inachtneming van artikel 19 is het volgende grondwerk toegestaan:

  1. 1. grondwerk dat wordt verricht op een locatie die niet is aangeduid als een archeologische verwachtingszone en die niet is aangewezen als archeologisch monument;
  2. 2. in gevallen waarin het grondwerk in omvang en diepte binnen een bestaande bodemverstoring plaatsvindt:
    1. a. grondwerk dat normaal onderhoud en beheer betreft, zoals onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. b. grondwerk dat samenhangt met vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  3. 3. grondwerk dat nodig is voor archeologisch onderzoek;
  4. 4. grondwerk dat in overeenstemming met de wettelijke voorschriften al in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.

20.2 Grondwerk zonder vergunning in verband met de zone archeologische verwachtingswaarde

Met inachtneming van artikel 19 en lid 20.3 mag het volgende grondwerk op een locatie binnen een zone met een archeologische verwachtingswaarde zonder vergunning uitgevoerd worden, voor zover de activiteit aan de op de locatie geldende voorwaarden voldoet:

  1. 1. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 2' onder de voorwaarde dat het grondwerk geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
  2. 2. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 3' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 30 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
  3. 3. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 4' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 100 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
  4. 4. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 5' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 500 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
  5. 5. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 6' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 5000 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 50 cm onder het maaiveld.

20.3 Regels over het bepalen van de omvang van het grondwerk en van de zone

  1. 1. Als de verstoring in meer dan één zone valt, geldt voor de toepassing van lid 20.2 de zone die de minste verstoring toestaat.
  2. 2. Bij een gefaseerde uitvoering van een project waarvoor grondwerk nodig is, is voor het bepalen van de verstoring de totale verstoring (oppervlakte en/of diepte) van het gehele project bepalend.

20.4 Vergunning in verband met de archeologische waarde

  1. 1. Op een locatie met een van de in lid 20.2 genoemde aanduidingen is het verboden om zonder vergunning grondwerk te verrichten, behalve als de activiteit op grond van lid 20.1 of lid 20.2 is toegestaan.
  2. 2. De vergunning wordt verleend, als is gebleken dat het grondwerk geen directe of indirecte gevolgen heeft voor het archeologische erfgoed of als er maatregelen zijn getroffen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden.
  3. 3. De vergunning wordt geweigerd als op voorhand zeker is dat de vergunning die op grond van artikel 19 voor het grondwerk nodig is niet verleend kan worden.
  4. 4. Bij de aanvraag voor een vergunning als bedoeld onder 1 wordt een deskundigenrapport overlegd dat goedgekeurd is door of namens het bevoegd gezag, als zo'n rapport over de gevolgen van het grondwerk op de archeologische waarde nodig is voor een goede beoordeling van de aanvraag.
  5. 5. Aan de vergunning als bedoeld onder 1 kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. c. de verplichting om het grondwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 6 Beheer Van Natuur, Flora En Fauna

Artikel 21 Aantasten Van Bomen Of Andere Houtopstanden

21.1 Vergunningplicht

  1. 1. Het is verboden zonder vergunning een houtopstand te vellen, zoals het kappen van een of meer bomen.
  2. 2. Het verbod geldt niet in de volgende gevallen:
    1. a. het kappen van een boom met een diameter kleiner dan 15 centimeter, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld;
    2. b. het kappen van een boom jonger dan 50 jaar:
      • op een kadastraal perceel van 300 m2 of kleiner; of
      • die in een tuin staat op een huurperceel die inclusief tuin kleiner is dan 300 m2 ;
    3. c. het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud;
    4. d. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;
    5. e. bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of vanwege een aanschrijving op grond van artikel 4:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
    6. f. bomen die moeten worden gekapt vanwege een aanschrijving van het college.
  3. 3. Voor tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen kan het college een vergunning met de strekking van een jaarvergunning verlenen, waardoor het verbod onder 1 niet geldt voor het afzonderlijk vellen van houtopstanden.

21.2 Beoordeling van de aanvraag

Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren:

  1. 1. als de Utrechtse hoofdbomenstructuur onevenredig wordt geschaad;
  2. 2. als een van de volgende waarden onevenredig worden geschaad:
    1. a. de ecologische waarde van een houtopstand,
    2. b. de cultuurhistorische waarde van een houtopstand,
    3. c. de ruimtelijke waarde van een houtopstand,
    4. d. de milieuwaarde of
    5. e. de boomwaarde.

21.3 Vergunningvoorschriften algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 21.2 voorschriften aan de vergunning verbinden.

21.4 Vergunningvoorschriften over vervanging ("herplantplicht")

  1. 1. Bij vergunningvoorschrift wordt in ieder geval bepaald dat herplant:
    1. a. binnen 14 maanden vanaf het moment dat de kapvergunning is verleend voor bomen die op de gemeentelijke vellijst staan, of in het geval van langlopende of complexe projecten, of bij andere bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan, binnen een door burgemeester en wethouders op te leggen termijn;
    2. b. volgens de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen plaatsvindt;
    3. c. op of zeer nabij de kaplocatie plaatsvindt;
    4. d. en binnen twee weken na voltooiing gereed wordt gemeld door vergunninghouder bij burgemeester en wethouders met een melding die een dagtekening en locatie van de herplant bevat.
  2. 2. Bij het bepalen van een locatie voor herplant wordt de volgende volgorde aangehouden:
    1. a. herplant op locatie;
    2. b. herplant dichtbij locatie; en
    3. c. herplant elders.
  3. 3. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan, in afwijking van onderdeel 1, worden bepaald dat de gevelde houtopstand financieel wordt gecompenseerd.
  4. 4. Bij vergunningvoorschrift, bedoeld in onderdeel 1, kan de locatie en wijze van herplant, vervanging bij niet-geslaagde herplant, worden bepaald.
  5. 5. De regels onder 1 tot en met 3 gelden niet in geval van tijdelijke natuur, botanische tuinen, bosplantsoenen en er een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beheerplan is van de aanvrager.

21.5 Indieningseisen voor een vergunning

De aanvrager levert bij de aanvraag de volgende gegevens aan:

  1. 1. een identificatie met een nummer en de locatie van iedere te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
  2. 2. de soort houtopstand;
  3. 3. de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;
  4. 4. de diameter in centimeters van de te vellen bomen of struiken, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;
  5. 5. een overzicht van de houtopstanden die als vervanging worden herplant en de locatie waar deze worden herplant en, als de locatie niet op of dichtbij de locatie ligt, een motivering waarom een andere locatie elders nodig is;
  6. 6. in plaats van de gegevens onder 5, als vervanging niet mogelijk is, een motivering waarom vervanging alleen in de vorm van een financiële compensatie kan plaatsvinden.

21.6 Bebouwingscontour

De geometrische begrenzing van de bebouwingscontour houtkap, bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen de regels over houtopstanden van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn, is aangeduid met 'overige zone - bebouwingscontour houtkap'.

21.7 Herplantplicht zonder vergunning

  1. 1. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in lid 21.1 van toepassing is, zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond danwel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen 14 maanden te herbeplanten.
  2. 2. Wordt een verplichting als bedoeld onder 1 opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  3. 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot het vellen als bedoeld in lid 21.1 van toepassing is, door uitvoering van werkzaamheden, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
  4. 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld onder 1, 2 of 3 is opgelegd, alsmede aan diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

21.8 Overgangsrecht

De bepalingen van afdeling 4.3 van de Algemene plaatselijke verordening, zoals deze luidden voorafgaand aan de inwerkingtreding dit bestemmingsplan, zijn van toepassing op:

  1. 1. besluiten en de daaraan verbonden voorschriften die zijn verleend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. 2. aanvragen om vergunning die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar die na inwerkingtreding worden afgehandeld.

Hoofdstuk 7 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of dat gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een vergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van vaststelling van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Als het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van vaststelling van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 23 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

regels van het bestemmingsplan Westflank Zuid, Stationsgebied 1e herziening.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

In 2014 is het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt het Knoopcomplex mogelijk, waarin de ontwikkeling van vier gebouwen is voorzien. Knoop 1, Knoop 2 (fase 2a en 2b) en Knoop 3. Knoop Fase 1 is gerealiseerd en in 2018 in gebruik genomen door het Rijksvastgoedbedrijf. Fase 2 is overgenomen van de NS door het Rijksvastgoedbedrijf.

In 2015 stelde de gemeenteraad het visiedocument 'A Healthy Urban Boost' vast en daarmee is opnieuw gekeken naar de stedenbouwkundige principes van het ontwikkelen van de stad. Het uitgangspunt van Gezond Stedelijk Leven voor Iedereen is belangrijk. Dit uitgangspunt is meegenomen in de wens om de ontwikkeling van het Knoopcomplex te actualiseren.

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de verdere ontwikkeling van het Knoopcomplex planologisch-juridisch mogelijk te maken. De nieuwe ontwikkeling van het Knoopcomplex is al mogelijk in het bestemmingsplan uit 2014, maar voldoet niet meer geheel aan de wensen van deze tijd. Het gaat om de ontwikkeling van drie nieuwe bouwvolumes: Knoop Fase 2a en 2b en Knoop fase 3. Deze fasen staan weergegeven op onderstaande afbeelding. De actualisatie betreft aanpassingen aan de rooilijnen en massaopbouw, de toevoeging van meer plintprogramma en de mogelijkheid om een stadslobby te realiseren.
Een stadslobby is een openbare ontmoetingsplaats voor onder meer medewerkers, bewoners en bezoekers. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Ontwikkeling van fasen

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van station Utrecht Centraal. Het plangebied is begrensd door het Beatrixgebouw aan de noordkant, het spoor en de Moreelsebrug aan de oostkant, de Rabobank aan de zuidkant en de Croeselaan aan de westkant. De plangrenzen van het bestemmingsplan sluiten aan op die van recente juridisch-planologische regelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0002.png"
Afbeelding 2 Begrenzing

1.3 Geldende Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplannen en verordeningen.

Bestemmingsplan Vastgesteld door Raad Onherroepelijk
Westflank Zuid, Stationsgebied 30-10-2014 9-01-2015
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik 30-11-2017 31-10-2018


Voor dit plangebied geldt ook het 'CHW bestemmingsplan algemene regels Utrecht'. Voor de duidelijkheid zijn deze algemene regels ook in dit bestemmingsplan opgenomen.

1.4 Juridische Aspecten

1.4.1 Bestemmingsplansystematiek

Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bestemmingsplannen vast te stellen. Deze bevoegdheid is in hoofdstuk 3 van die wet en in het Besluit ruimtelijke ordening verder beschreven en ingekaderd. Er zijn ook nog andere wetten met bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen, zoals de Wet geluidhinder. Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan deze voorwaarden.
Dit plan maakt gebruik van de mogelijkheid om beleidsregels te gebruiken bij de onderwerpen:

  • parkeergelegenheid realiseren;
  • splitsen en omzetten van woningen;
  • transformeren naar woningen in de wijken Binnenstad, Wilhelminapark, Buiten Wittevrouwen; en
  • particuliere vakantieverhuur.

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uitvoering Chw) is met ingang van 28 oktober 2016 gewijzigd. Sinds die datum beschikt de gemeente Utrecht juridisch gezien over één bestemmingsplan voor het hele grondgebied, verder 'het bestemmingsplan van Utrecht' genoemd. Dat bestemmingsplan kan in zijn geheel of gedeeltelijk gewijzigd worden.

De gemeente Utrecht is opgenomen in artikel 7g van het Besluit uitvoering Chw. Daardoor mag de gemeente de experimenteerbepalingen uit artikel 7g van dat besluit gebruiken. Op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw kunnen onder andere regels in het bestemmingsplan worden opgenomen over het behouden of maken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. In de vakliteratuur spreekt men van 'een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. Met 'verbreed' wordt dan bedoeld: niet alleen 'een goede ruimtelijke ordening' (bestemmingsplan), maar ook andere aspecten van de fysieke leefomgeving waaronder bijvoorbeeld gezondheid en duurzaamheidsaspecten.

Vanaf 1 januari 2024 geldt de nieuwe Omgevingswet, die de Wet ruimtelijke ordening heeft vervangen. Als voorbereiding op de Omgevingswet heeft de gemeente eenheid in de algemene regels van bestemmingsplannen aangebracht. Dat zijn regels die niet speciaal voor één functie (bestemming) gelden. Ze zijn meestal in de hoofdstukken 3 en 4 van bestemmingsplannen te vinden. In het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht dat voor vrijwel de hele gemeente geldt staan nieuwe algemene regels die in de plaats komen van algemene regels die per bestemmingsplan gelden. De regels van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht zijn ook aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Omdat dit bestemmingsplan voor 1 januari 2024 als ontwerp ter inzage heeft gelegen, blijft conform artikel 4.6, lid 2 van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht (de Wet ruimtelijke ordening) van toepassing tot het besluit van kracht is.

Dit bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' uit 2014. Om goed aan te kunnen sluiten op dit bestemmingsplan uit 2014, wordt dit ook een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening. De bestemmingen wijzigen niet, maar de invulling van het programma wordt anders. De plannen lijken op elkaar en daarom past eenzelfde planvorm (het bestemmingsplan) het beste bij deze ontwikkeling voor het Knoopcomplex. Daarbij blijven de regels uit het bestemmingsplan van 2014 van toepassing voor zover deze passen bij het nieuwe Knoopcomplex.

De algemene regels van het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht zijn wel verwerkt in dit plan (hoofdstuk 3 t/m 6) omdat deze algemene regels bij de inwerkingtreding van het CHW bestemmingsplan Algemene regels Utrecht' voor alle bestemmingsplannen gelden. Daarmee gelden deze regels ook voor het 'moederplan' 'Westflank Zuid, Stationsgebied'uit 2014 en maken deze algemene regels dus automatisch ook onderdeel uit van dit wijzigingsplan.

De Omgevingswet gebruikt nieuwe termen. Een 'bestemming' wordt in die wet 'functie' genoemd en 'gebruik' is straks een 'activiteit'. De term 'locaties' betekent hetzelfde als 'gronden' in het bestemmingsplan. Een 'activiteit' kan doen, maar ook laten doen of nalaten betekenen. Omdat dit plan een herziening is van het moederplan, zijn nog niet de nieuwe termen opgenomen, maar worden nog de oude termen 'bestemming'en 'gebruik' gebruikt. De Omgevingswet hanteert ook de term 'fysieke leefomgeving'. In dit plan spreken we van 'leefomgeving'.

De term 'omgevingsvergunning' is in dit plan vervangen door 'vergunning', als het gaat om de omgevingsvergunning die de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en straks op grond van de Omgevingswet kan vragen. De regels van het plan zouden de formele term moeten hanteren, bijvoorbeeld "omgevingsvergunning voor de activiteit zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder b" of "omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit". Via artikel 1.85 heeft de eenvoudige term 'vergunning' wel die formele lading gekregen.

Dit plan bevat verder kapregels uit de Apv. Ook de regels voor de bescherming van de archeologische waarden zijn opgenomen, omdat de gemeente de bestemmingsplanregels en de regels uit de Verordening op de archeologische monumentenzorg voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet wil samenvoegen tot één regeling en de archeologische vergunning wil onderbrengen onder het systeem van de Wabo en de Omgevingswet.

1.4.2 Afwijken van het bestemmingsplan

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan met een vergunning afgeweken worden van de regels van het bestemmingsplan. De Wabo geeft in artikel 2.12 drie methodes voor het verlenen van de vergunning om te mogen afwijken:

  1. 1. de reguliere procedure voor het afwijken op grond van regels die in het bestemmingsplan zelf staan (Wet ruimtelijke ordening) en voor de vergunning voor een activiteit die op grond van de regels vergunbaar is (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet);
  2. 2. de reguliere procedure voor het afwijken voor een activiteit die valt onder een categorie van de lijst van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  3. 3. als het bovenstaande niet van toepassing is: er moet een ruimtelijke onderbouwing gemaakt worden en de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd.


Het is dus altijd mogelijk om een vergunning aan te vragen om van regels van het bestemmingsplan af te mogen wijken. Onder de Omgevingswet blijft deze systematiek min of meer gehandhaafd, waarbij het volgen van de reguliere vergunningprocedure, het uitgangspunt is.

Er is een duidelijk verschil tussen methode 1 enerzijds en de methodes 2 en 3 anderzijds. Bij de vergunningverlening volgens methode 1 toetst het college van burgemeester en wethouders de aanvraag alleen aan de regels van het bestemmingsplan. Als de aanvraag past, wordt de vergunning verleend. Het college bekijkt dus niet of de aanvraag voldoet aan de Wet ruimtelijke ordening, omdat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan die toets al gedaan heeft. Bij de methodes 2 en 3 is dat anders en zal het college uitgebreider onderzoeken of het afwijken wel wenselijk is. Hieronder wordt dit met een voorbeeld verduidelijkt.

Bij het opstellen van de regels van dit plan is rekening gehouden met de afwijkingsmogelijkheid onder 1 en met de andere methodes van afwijking.
De regels verbieden veel activiteiten die tot verandering van de leefomgeving kunnen leiden, omdat dit plan in de eerste plaats wil zorgen voor een goed beheer van het plangebied. De regels verbieden bijvoorbeeld het zonder vergunning bouwen van hoofdgebouwen op locaties met de aanduiding 'overige zone - Omgevingskwaliteit'. Het idee hierachter is dat alle hoofdgebouwen die in die zone gebouwd mochten worden al gebouwd zijn en dat er geen plaats is voor nieuwe hoofdgebouwen. Maar het kan zijn dat een gebouw afbrandt of dat de eigenaar een gebouw wil vervangen. De regels van het plan bieden voor zo'n geval de mogelijkheid om een vergunning aan te vragen: de hierboven beschreven methode 1 wordt dan gevolgd. Dat is logisch, omdat bij vervanging van een hoofdgebouw niet hoeft te worden getoetst of het gebouw planologisch aanvaardbaar is.

Het kan ook zijn dat de eigenaar van een schoolgebouw een hotel wil vestigen in die school. Het plan staat dat niet toe, maar via methode 2 kan toch een vergunning verleend worden. Of er komt een plan om een bedrijf af te breken voor het bouwen van een flat, wat vergund kan worden met de derde methode. Bij dit soort initiatieven geeft het plan geen antwoord op de vraag of de ontwikkeling past in de omgeving. Dan moet de gemeente bijvoorbeeld onderzoeken of het initiatief in het gemeentelijke beleid past, in het eerste voorbeeld in ieder geval in het hotelbeleid en het verkeersbeleid. Het belang van het initiatief wordt uiteindelijk afgewogen tegen alle andere belangen die in het geding zijn, waaronder uiteraard de belangen van omwonenden. En de gemeente toetst natuurlijk ook of zo'n initiatief voldoet aan de wet en aan de verordening van de provincie.

1.4.3 Vergunningvrij bouwen

In sommige gevallen is voor het bouwen geen omgevingsvergunning nodig. Dat geldt bijvoorbeeld voor het bouwen van bijgebouwen (schuurtjes) of aanbouwen achter of naast een huis die voldoen aan de wettelijke regels. Op internet kunt u de toelichting vinden in de publicatie van de regeling voor het vergunningvrij bouwen (Staatsblad 2014, nr.333,pdf-versie, pagina 34 en verder).

Ook met de toelichting van de rijksoverheid is de regeling voor het vergunningvrij bouwen nogal ingewikkeld. Er zijn bouwwerken die volledig vergunningvrij zijn (de lijst van artikel 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)) en die vergunningvrij zijn, als het bouwwerk past in de regels van het bestemmingsplan (de lijst van artikel 3 van die bijlage).

In schema ziet het er als volgt uit:

bouwvergunning
technische toets
toets aan planologie
(bestemmingsplan)
Lijst artikel 2, Bijlage II, Bor nee nee
Lijst artikel 3, Bijlage II, Bor nee ja
Andere bouwactiviteit ja ja

Voor de duidelijkheid:

  • uit de tabel blijkt dat een volledig vergunningvrije bouwactiviteit ook mag, als het bestemmingsplan die activiteit verbiedt;
    voorbeeld: iemand bouwt een aanbouw achter de oorspronkelijke achtergevel van zijn huis die minder dan 4 meter diep is en lager dan 3 meter - dat mag zonder vergunning op grond van artikel 2, onderdeel 3a, van Bijlage II bij het Bor, ook al is de bouwactiviteit in strijd met het bestemmingsplan;
  • een bouwactiviteit die past in het bestemmingsplan en die past in artikel 3 van Bijlage II van het Bor is ook vergunningvrij;
    voorbeeld: de gemeente bouwt een schommel in een groenstrook met een hoogte van 3 meter - dat mag zonder vergunning op grond van artikel 3, onderdeel 4 van Bijlage II van het Bor, omdat het past binnen de regels (artikel 8, lid 8.4, onder b) van dit plan;
  • een bouwactiviteit die past in het bestemmingsplan moet in andere gevallen wel aan de wettelijke, technische eisen voldoen en ook aan de bouwverordening van de gemeente;

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:

  1. 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  2. 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  3. 3. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  4. 4. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  5. 5. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  6. 6. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  7. 7. beperken van klimaatverandering;
  8. 8. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
  9. 9. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  10. 10. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  11. 11. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  12. 12. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  13. 13. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.


De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  1. 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  3. 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.

Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  2. 2. Kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal. De optimale balans tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Plangebied

De ontwikkeling van het Knoopcomplex sluit aan bij de nationale belangen voor een duurzame ontwikkeling en goede toegankelijkheid, omgevingskwaliteit, een gezonde leefomgeving, aantrekkelijke groene verblijfsruimten en een combinatie van functies door een uitnodigende programmamix. De programmamix geeft ruimte voor onder meer wonen en werken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)

In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.

Plangebied
Het onderdeel 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' is relevant. De Romeinse Limes ligt over nagenoeg heel Utrecht heen. Voor het Knoopcomplex geldt dat voor archeologie de waarden in beeld worden gebracht via onderzoek. Zie hiervoor paragraaf 5.14.

Uit eerdere onderzoeken voor bestemmingsplannen voor omliggende ontwikkelingen, zoals het Beurskwartier, blijkt dat er geen onderzoek naar radarverstoringsgebied nodig is bij gebouwen met een maximale bouwhoogte van 90 meter. Voor de ontwikkeling van fase 2 en 3 van de Knoop is dat het geval.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd. Het Knoopcomplex ligt niet buiten het bestaand stedelijk gebied.

Behoefteonderzoek plangebied wonen

De Utrechtse woningmarkt staat onder druk. Er is meer vraag naar woningen dan aanbod. Dit komt tot uiting in stijgende huizenprijzen en schaarste op de woningmarkt. Hierdoor wordt het voor bepaalde groepen zoals starters en mensen met een kleine portemonnee moeilijk om een passende woning te vinden in onze stad. De middeninkomens zijn ondervertegenwoordigd in de stad wat een tweedeling in de hand kan werken. De stad groeit de komende periode door. We leggen de focus op gezonde (binnenstedelijke) groei om schaarste effecten te voorkomen.

De snelheid waarmee gebouwd wordt, loopt momenteel in de pas met de woningbouwbehoefte. In de stad Utrecht worden jaarlijks meer dan 3000 woningen per jaar gebouwd. In de Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU2040) is, op basis van de landelijke PRIMOS-prognoses, aangegeven dat de woningbehoefte tot 2040 in de regio Utrecht (U16) 104.000 woningen is (waarvan ongeveer 60.000 voor de stad Utrecht). Ofwel, er is de komende jaren behoefte aan een stad ter grootte van Eindhoven in de regio of een stad met de omvang van den Bosch in Utrecht zelf.

Met deze voorziene woningbehoefte komt er een behoorlijke woningbouwopgave op ons af waar we ons vol voor inzetten. Ter illustratie: de harde plancapaciteit in de stad Utrecht tot en met 2040 ligt op ca. 40.000 woningen. Op dit moment is de totale plan potentiële capaciteit voor de periode tot en met 2040 toegenomen, maar nog niet in die mate dat deze als vanzelfsprekend ingezet kan worden om de kwantitatieve behoefte in te lossen. Dit is allemaal binnenstedelijke plancapaciteit. Onze plancapaciteit publiceren we periodiek via het Meerjaren Perspectief Ruimte (MPR).

Het woonprogramma zal volledig bestaan uit (actieplan) middenhuur woningen omdat het aandeel middenhuurwoningen aan de westzijde van het Stationsgebied maar zeer beperkt is (alleen 60 woningen in Wonderwoods, bestemminsplan kop Beurskwartier). Binnen deze categorie wordt ook de mogelijkheid onderzocht voor de realisatie van een wooncoöperatie voor vitale beroepsgroep(en) in lijn met het actieplan wooncoöperaties.

Behoefteonderzoek plangebied economische functies

Het huidige bestemmingsplan maakt op de locatie van fase 1 en 2, 70.000 m2 bvo kantoren mogelijk en op de locatie van fase 3, 14.000 m2 bvo kantoren, 7.000 m2 bvo wonen en 1.000 m2 bvo horeca. Wonen en kantoren mag maximaal 21.000 m2 bvo zijn en horeca in vestigingen van maximaal 200 m2 bvo.

Kantoren en wonen zijn al mogelijk in het bestaande bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' uit 2013 en is daarmee geen stedelijke ontwikkeling. Een openbare fietsenstalling wordt gezien als infrastructuur en betreft ook geen stedelijke ontwikkeling.

Onder plintfuncties wordt verstaan: creatieve of zakelijke dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid/werkplaatsen harmoniërend met de (stations)omgeving, kunst, cultuur, buurtfuncties en horeca. Per saldo wordt ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden 3.500 m2 plintfuncties mogelijk gemaakt. De toevoeging aan horeca is maximaal 2.500 m2. Deze nieuwe plintfuncties en de horeca worden gezien als stedelijke ontwikkeling. Voor deze plintfuncties is een laddertoets uitgevoerd, zie hiervoor Bijlage 9.

Plintfuncties: werkfuncties

Als gevolg van de verwachte bevolkingstoename in de stad Utrecht zal de behoefte aan werk in Utrecht de komende jaren sterk toenemen. Het huidige tekort aan werkplekken remt de gewenste banengroei in Utrecht af en er dreigt een tekort aan plancapaciteit in de stad Utrecht tot en met 2040. Volgens regionaal onderzoek is er ook een dreigend tekort aan creatieve broedplaatsen. Het faciliteren van creatieve makers zorgt voor een creatief klimaat in de stad en de regio. Eventuele buurtfuncties helpen ook bij het verstevigen van de leefbaarheid in de wijk en kunnen gevestigd worden in de plinten van de ontwikkeling.

Specifiek in het goed bereikbare gebied rondom Utrecht Centraal is beleidsmatig ruimte voor ontwikkeling van kantoorfuncties, maar er is sturing van de overheid nodig om de beoogde ontwikkeling van werklocaties voor elkaar te krijgen. De voorkeur van eindgebruikers voor sterke OV-knooppuntlocaties met een levendige mix van wonen, werken en voorzieningen neemt steeds meer toe. Het Stationsgebied voldoet aan al deze eisen: het is een zeer gewilde werklocatie.

Na de coronapandemie heeft de kantorenmarkt zich snel hersteld. Op dit moment is sprake van krapte op de Utrechtse kantorenmarkt. De vraag naar kantorenlocaties is duidelijk aanwezig, maar dan vooral naar flexibele kantoorlocaties, met kleinere units en op bijzondere locaties. De behoefte aan werklocaties in de gemeente Utrecht is groot: de ontwikkeling van werklocaties op het Knoopcomplex kan hier invulling aan geven. Dit past binnen de ambitie van de gemeente om proactief werklocaties te ontwikkelen in het Stationsgebied.

Plintfuncties: horeca

Kwantitatief gezien is er behoefte in de stad Utrecht aan uitbreiding van de horeca, aangezien het huidige horeca aanbod in de stad Utrecht kleiner is dan verwacht zou worden op basis van een benchmarkvergelijking.

Het beleid van de gemeente Utrecht onderschrijft de behoefte aan meer horeca in de stad. In het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht wordt ruimte gegeven aan een selectieve groei van de horeca in de stad en ook in het Stationsgebied. De groei van horeca is onder andere mogelijk door een flinke groei van het aantal bewoners van de stad. Het Knoopcomplex bevindt zich ook op een strategische locatie voor horeca, dicht bij het station, werk- en woonlocaties en de Moreelsebrug. Het Stationsgebied/Beurskwartier is aangewezen als locatie voor sfeerbepalende horecaconcepten in het beleid van de gemeente.

Plintfuncties: kunst en cultuur, maatschappelijk

De kunst en cultuursector zal tijd nodig hebben om wendbaar en weerbaar uit de crisis te komen. Tegelijkertijd heeft de coronacrisis ook kansen geboden op het gebied van digitale innovaties, die nu verder uitgebouwd kunnen worden.

De gemeente Utrecht geeft in haar Cultuurnota aan zich in te zetten voor een bloeiende cultuursector in de stad. Kunstenaars en culturele organisaties moeten zowel financieel als fysiek de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen in Utrecht. Binnen stedelijke ontwikkelingen wordt ruimte gemaakt voor creatieve broedplaatsen. Het Beurskwartier is aangewezen als één van de belangrijkste gebieden in Utrecht waar plaats is voor creatieve ontwikkelingen. Het plaatsen van culturele functies in de plinten van het Knoopcomplex is daarom kansrijk. Daarnaast wordt ruimte geboden voor maatschappelijke basisvoorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de buurt.


Plangebied

Het Knoopcomplex ligt op een toplocatie in de stad Utrecht. De locatie ligt bij het vervoersknooppunt Utrecht Centraal en in het mixed-use Stationsgebied van Utrecht. De verschillende plintfuncties die mogelijk worden gemaakt bij de herontwikkeling (werkfuncties, horeca, (maatschappelijke) buurtfuncties en kunst en cultuur) worden gezien als stedelijke ontwikkeling en moeten onderbouwd worden. In fase 2 wordt maximaal 2.500 m2 aan plintfuncties toegevoegd. In fase 3 wordt maximaal 1.000 m2 aan plintfuncties toegevoegd.

De stad Utrecht maakt een grote groei van het aantal bewoners door. Tot 2040 zal het aantal inwoners van Utrecht met circa 100.000 toenemen. Dit is aanleiding voor de uitbreidingsbehoefte van wonen, werkfuncties, horecafuncties en culturele ontmoetingsplekken die bijdragen aan een goed woon- en leefklimaat in de stad. De herontwikkeling van het Stationsgebied heeft als doel om het stationsgebied tot een leefbaar en centraal stadsgebied te maken waar vele soorten functies worden gemengd, zoals wonen, werken en recreëren.

De herontwikkeling van het Knoopcomplex en de verschillende plintfuncties die aan het complex worden toegevoegd passen goed binnen de visie voor het Stationsgebied. De mix aan functies en de levendige plinten zullen bijdragen aan een bruisend stadsdeel waar bewoners kunnen wonen, werken en recreëren.

De behoefte aan de verschillende werklocaties in de plinten is aangetoond door de huidige krappe kantorenmarkt en het verwachte tekort aan plancapaciteit op de kantorenmarkt in Utrecht tot 2040. Daarnaast is er volgens regionaal onderzoek een dreigend tekort aan creatieve broedplaatsen. Het stationsgebied is een gewilde werklocatie in Nederland vanwege de levendige mix van wonen, werken en voorzieningen. Buurtfuncties in de plinten dragen bij aan de levendigheid in het gebied.

De behoefte aan horeca wordt onderschreven in het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht, waarin er veel ruimte is voor sfeerbepalende horecaconcepten in het Stationsgebied. Er is beleidsmatig ruimte voor groei van horeca in het Stationsgebied, maar door de groeiende bevolking van Utrecht neemt ook de vraag naar horeca toe. Daarnaast blijkt uit een benchmarkvergelijking dat er een bestaand onderaanbod is aan horeca in de stad.

De gemeente Utrecht zet zich in voor een bloeiende cultuursector in de stad. Binnen stedelijke ontwikkelingen moet ruimte worden gemaakt voor cultuur. Het Beurskwartier is aangewezen als één van de locaties in Utrecht waar grootste ontwikkelingen op het gebied van cultuur zullen plaatsvinden. Tot slot is ruimte nodig voor maatschappelijke functies die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de buurt.

Daarmee is in voldoende mate aangetoond dat het onderhavige bouwplan voorziet in een actuele behoefte zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro.

2.1.4 Structuurvisie Ondergrond

In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.

De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.

Plangebied

In paragraaf 5.10 over bodem wordt verder ingegaan op de ondergrond.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

PROVINCIAAL

2.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht en Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 1 april 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht in werking getreden. In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit.
In de Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.

Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:

  • extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • toename van werkgelegenheid;
  • toename van verkeer;
  • energietransitie;
  • klimaatverandering;
  • verandering in de landbouw;
  • versterking van natuur en recreatief groen.

Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.

Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.

  1. 1. Stad en land gezond
    Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.
  2. 2. Klimaatbestendig en waterrobuust
    Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).
  3. 3. Duurzame energie
    Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.
  4. 4. Vitale steden en dorpen
    Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd.
  5. 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
    Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.
  6. 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
    Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.
  7. 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
    Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.

Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.

Op 1 januari 2024 is de Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht in werking getreden. De Omgevingsverordening bevat onder andere instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Op 1 maart 2024 is de eerste wijziging van deze omgevingsverordening vastgesteld.

Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.

Plangebied
Het Knoopcomplex wordt een ontwikkeling die vooruitstrevend is op het gebied van circulariteit, energie, klimaatadaptie en natuurinclusiviteit (zie hiervoor paragraaf 5.19, 5.20, 5.13 en 5.16. Ook komt er een mix van functies die zorgt voor verschillende vormen van gebruik op alle tijdstippen van de dag. Met een levendige plint, het accent op werken maar ook woningen, een stadslobby, een uitbreiding van de openbare fietsenstalling en uiteenlopende voorzieningen zorgt het voor een levendig Stationsgebied. Voor de functies, waaronder kantoren, is een ladderonderbouwing gemaakt. In Bijlage 9 is de behoefte van de functies aangetoond. Het Knoopcomplex is in lijn met het beleid op de 7 thema's van de provincie.

Voor de ontwikkeling van het Knoopcomplex is nog het oude recht van toepassing en dus ook de oude provinciale verordening uit 2023.

2.2.2 Economische Visie 2020 - 2027 Focus op een vitale en duurzame economie

De provincie Utrecht wil het economische beleid de komende jaren focussen op een duurzame en vitale economie. Met het beleid wil de provincie de economie robuuster maken voor economische schokken en klaar maken voor toekomstige veranderingen. De economische visie is gericht op alle partijen in het economisch systeem: ondernemers, werknemers, kennisinstellingen, gemeenten, belangenorganisaties etc.

De missie van de economische visie is: "Economische ontwikkeling moet bijdragen aan het bereiken van maatschappelijke doelen en daarmee aan de brede welvaart. Specifiek gericht op economie werkt de provincie Utrecht aan een sterke competitieve duurzame economische structuur met aantrekkelijke en toekomstbestendige voorzieningen voor bedrijven en werknemers en maakt innovatieve ontwikkelingen op het gebied van gezond stedelijk leven en circulaire economie mogelijk". Om deze missie te kunnen realiseren werkt de provincie aan de volgende beleidsdoelen:

  • het bedrijfsleven en werknemers zijn toegerust op de toekomst;
  • het economisch profiel (gezond stedelijk leven) is sterk, competitief en zichtbaar;
  • bedrijven en (kennis)instellingen zijn innovatief sterk;
  • er zijn voldoende vestigingsmogelijkheden in aantal en kwaliteit.


In de economische visie zijn aan bovengenoemde beleidsdoelen meerjarendoelen en hoofdactiviteiten gekoppeld.

Plangebied
Met een programmamix van kantoren, wonen, plintfuncties en een openbaar toegankelijke ontmoetingsplaats, komt er een vitaal, duurzaam en toekomstbestendig concept in het Knoopcomplex.

2.2.3 Voor jong & altijd, Cultuur- en Erfgoedprogramma 2020-2023

In het cultuur- en erfgoedprogramma geeft de provincie haar rol op het gebied van cultuur vorm en inhoud. Het cultuur- en erfgoedprogramma is op 3 juni 2020 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Het hoofddoel van het cultuur- en erfgoedbeleid van de provincie Utrecht is: bijdragen aan de toegankelijkheid van cultuur en de instandhouding van waardevol erfgoed, zodat bewoners en bezoekers van de provincie Utrecht hiervan kunnen leren en genieten.

Het cultuur- en erfgoedprogramma bevat twee beleidsdoelen:

A: Versterken van de culturele infrastructuur

  • Cultuureducatie aanbieden
  • Bibliothekennetwerk faciliteren
  • Festivals laten floreren
  • Het cultuurprofiel van Utrecht verstevigen

B: Behouden, benutten en beleven van cultureel erfgoed

  • De kwaliteit van de leefomgeving versterken
  • Monumenten duurzaam restaureren en gebruiken
  • Utrechts erfgoed beheren en bekend maken

Plangebied

Het stedelijk programma in de plint van het Knoopcomplex zal voor een aantrekkelijk straatbeeld zorgen. De programmamix bestaat onder meer uit kunst en cultuurfuncties. Bewoners en bezoekers krijgen op deze manier toegang tot deze functies.

REGIONAAL

2.2.4 Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 (Eindbalans)

De essentie van de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 is verdichting en kwaliteitsverbetering. Dit houdt in het vinden van een oplossing voor de spanning tussen de behoefte aan ruimte om te wonen en te werken voor het groeiend aantal huishoudens en de behoefte aan bescherming van natuur en landschap en de duurzaamheid in de ruimtelijke- en economische ontwikkeling.

Woningbouw
Het woningbouwprogramma voor de periode 2015-2030 bedraagt in totaal 68.700 woningen, waarvan 15.000 in Almere zijn gepland. De Ontwikkelingsvisie concentreert de nieuwe woningbouw sterk in bestaand bebouwd gebied: 35.800 woningen zal in bebouwd gebied worden gerealiseerd en 32.900 woningen buiten bebouwd gebied. Nieuwbouw in bestaand gebied is mogelijk door verdichting in stadsdelen en herstructurering van verouderde locaties. De A12-zone en stationsgebied Amersfoort zijn projecten waar in de periode 2015-2030 door transformatie kan worden bijgedragen aan verdichting en kwaliteitsverbetering. De Noordvleugel Utrecht ziet goede mogelijkheden om de complexe binnenstedelijke opgave, waaronder de A12-zone en het stationsgebied van Amersfoort, als nieuw sleutelproject te definiëren.

Werklocaties
Voor bedrijventerreinen heeft de Noordvleugel Utrecht de uitbreidingsbehoefte voor de periode 2015-2030 berekend op 410 ha bruto. De regio heeft, in overleg met het Rijk, zich de ambitie gesteld om bestaande en nieuwe bedrijventerreinen tien procent intensiever te gebruiken dan nu het geval is. De intensivering zal vorm krijgen door toepassing van de SER-ladder. Daardoor is de planningsopgave tien procent lager: 410 in plaats van 455 ha. De realisatiemogelijkheden zijn echter beperkt: slechts voor 179 ha kan op eigen grondgebied worden ingevuld. Op korte termijn wordt bekeken hoe de vraagzijde zich ontwikkelt en welke mogelijkheden aan de aanbodzijde kunnen worden gevonden voor het ruimtetekort. Het beleid van de regionale overheden om de ontwikkeling van kantoren te concentreren op toplocaties die goed bereikbaar zijn, zal in hoofdlijnen worden voortgezet.

Voorwaarden
De woningbouw en de ontwikkeling van werklocaties dienen te voldoen aan de volgende randvoorwaarden voor het behoud van de kwaliteit van het gebied en voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling als geheel:

  • als het mogelijk is om de grote binnenstedelijke opgave in de regio Utrecht tot stand te brengen, worden daarmee kosten van nieuwe weginfrastructuur beperkt.
  • De groeiende binnenstedelijke bevolking is tegelijk een randvoorwaarde om het hoogwaardig openbaar vervoer rendabel te maken.
  • Het buitengebied dient voldoende groene en watergebonden recreatiemogelijkheden te bieden.
  • Het grootste deel van de nieuwe recreatiemogelijkheden zal dicht rond de steden moeten worden aangelegd.
  • Daarnaast is er een sterke focus op de aanleg van stad-landverbindingen.
  • Het Rijk hanteert voor nieuwbouwlocaties het richtgetal van 75 m2 recreatief groen per woning. Bij een opgave van 65.500 woningen dient ongeveer 500 ha aan recreatief groen te worden gerealiseerd.
  • Enkele gebieden komen niet of in beperkte mate voor uitleg in aanmerking. Met name aan de westflank van de Noordvleugel Utrecht, in de veenweidegebieden, is de problematiek rondom water én bodemdaling complex.
  • In de diepe droogmakerijen in of aan de westflank van de Noordvleugel Utrecht liggen urgente wateropgaven. Hier wordt gestreefd naar vernatting al dan niet in combinatie met functieverandering.

Plangebied
Het kantoorprogramma van het Knoopcomplex verschuift van een concentratie omgeving naar een plek voor ontmoeting, verbinding en samenwerking. In totaal komt er 52.500 m2 bruto vloeroppervlak aan kantoor bij, verdeeld over fase 2a, 2b en 3. Het woonprogramma komt in fase 3 en heeft een oppervlakte van minimaal 7.000 m2 bvo: het gaat dan om ongeveer 70 tot 100 woningen. Het woonprogramma bestaat uit middenhuur. Met het Knoopcomplex vindt een verdichting plaats voor wonen en werken zoals dat past binnen deze Ontwikkelvisie.

2.2.5 Waterbeheerprogramma 2022-2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegenonder andere overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem, het waterkwaliteitsniveau, het bevorderen van biodiversiteit en het zuiveren van afvalwater.

Het waterschap heeft haar ambities en visies over schoon en gezond water, duurzaamheid en een waterveilig en klimaatbestendig gebied vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam. Elk zes jaar wordt dit document herzien. De vorige versie betrof de Waterkoers: 2016 - 2021.

Het waterschap wil transparant, doelmatig en effectief bijdragen aan gezond leven in een toekomstbestendig gebied. Klimaatadaptatie, de energietransitie, circulariteit, bodemdaling, droogte en biodiversiteit hebben allemaal een watercomponent. In de koers wordt gekozen om extra in te spannen om water een sturende rol te laten hebben in de ruimtelijke inrichting. Het waterschap wil die sturende rol invullen door aan te sluiten bij gebiedsallianties en andere regionale samenwerkingen waar ruimtelijke opgaven samenkomen en er gebiedsgerichte ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast wordt gericht op het zuiver en duurzaam aan de toekomst werken door onder andere extra inspanning te leveren op zuiveringen voor gezond oppervlaktewater en het sluiten van regionale water- en grondstofkringlopen.

Plangebied
In paragraaf 5.13 wordt nader ingegaan op het aspect water. Er wordt voldaan aan het beleid van het Hoogheemraadschap.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Investeren in Utrecht: kiezen voor gelijke kansen, betaalbaar wonen en klimaat'

Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student&Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij. De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:

  • De groeiende ongelijkheid in de stad

De coalitiepartijen zetten een stap extra voor Utrechters die steun in de rug nodig hebben. De aandacht gaat vooral uit naar Utrechters bij wie het niet vanzelf goed gaat. Voor de doelen en maatregelen in het coalitieakkoord geldt het principe 'ongelijk investeren voor gelijke kansen'. Sociale en ruimtelijke vraagstukken gaan hier hand in hand: een prettige en veilige leefomgeving met voldoende voorzieningen, goed onderwijs, een stage of baan en (mentale) gezondheid zijn hierbij allemaal belangrijk.

  • De grote woningnood
    Met een sociaal volkshuisvestingsbeleid willen de coalitiepartijen ervoor zorgen dat mensen in onze stad kunnen blijven wonen of kunnen komen wonen. De coalitiepartijen vinden het belangrijk dat Utrecht een leefbare, betaalbare, duurzame en gezonde stad is en blijft. Groei is geen doel op zich, het moet duurzaam in balans zijn. Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor zowel rust als reuring. Het houdt ook in dat woningen duurzaam, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn. En het betekent ook dat er genoeg voorzieningen in de wijken zijn. Het grote tekort aan betaalbare woningen vergroot de ongelijkheid tussen mensen. Daarom grijpen de coalitiepartijen in bij grote ongelijkheid op de woningmarkt. Ook hier is extra aandacht voor groepen die niet automatisch de ruimte krijgen, zoals mensen met lage inkomens, studenten, daklozen, starters en ouderen.
  • De klimaatcrisis
    De coalitiepartijen kiezen voor stevige maatregelen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de klimaatcrisis. De coalitiepartijen benutten alle mogelijkheden voor duurzame energieproductie binnen de Utrechtse gemeentegrenzen en gaan met bewoners en ondernemers ambitieus aan de slag met energiebesparing. Nieuwbouw is energiezuinig en klimaatadaptief en de coalitiepartijen gaan actief aan de slag met geothermie en aquathermie. De coalitiepartijen blijven investeren in lopen, fietsen, openbaar vervoer en elektrisch rijden om de brandstofmotor uit de stad te laten verdwijnen en om een bijdrage te leveren aan de wereldwijde klimaataanpak. De coalitiepartijen geven groen in de stad een flinke impuls en maken de openbare ruimte zoveel mogelijk publiek toegankelijk. Rond de stad creëren de coalitiepartijen natuur en landschap van groter formaat met een combinatie van natuur, recreatie en energieproductie.

Naast deze drie grote opdrachten zien de coalitiepartijen ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtige stad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat de gemeente Utrecht al jaren heeft: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.

Plangebied
Deze eerste herziening van het bestemmingsplan Westflank Zuid is in lijn met de doelstellingen uit het collegeprogramma.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  1. 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  2. 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  3. 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.3 Gebiedsspecifiek beleid

Masterplan Stationsgebied (2004)
Het Masterplan Stationsgebied biedt het kader voor de ontwikkelingen in het stationsgebied voor een periode tot circa 2020. Het masterplan is een vertaling van Visie A 'Stadshart verruimd' waarvoor een meerderheid van de Utrechtse kiezers in een raadplegend referendum in 2002 heeft gekozen. Eigenschappen van die visie zijn met name twee hoofdroutes van oost naar west, een verbouwd Muziekcentrum aan het Vredenburg, een ondertunneld Westplein en een rustige Catharijnesingel.

De doelstelling is de ontwikkeling van een sterk logistiek knooppunt, hoogwaardige openbare ruimte, architectuur van hoge kwaliteit en intensief ruimtegebruik, die hun bijdrage leveren aan het nieuwe centrum van Utrecht, dat bewoners, reizigers, winkelend publiek en werkenden beleven als prettig, schoon en veilig.
Het Knoopcomplex sluit aan bij de ambitie uit het Masterplan om ten westen van station Utrecht Centraal ruimte te maken voor extra kantoorvloeroppervlak.


Structuurplan Stationsgebied
Het structuurplan Stationsgebied is de juridische vertaalslag van het Masterplan voor het Stationsgebied uit 2003, inclusief de bijbehorende actualisatie uit 2004. De aanpak van het stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen.

De aanpak van het stationsgebied is gebundeld in twee zones, die de dragers zijn van de ontwikkelingen: de Stadscorridor en de Centrumboulevard.

Stadscorridor
De Stadscorridor verbindt de westelijke delen van de stad met het Stationsgebied en loopt vanaf Leidsche Rijn tot het Vredenburg. De overheersende functies aan de Stadscorridor zijn wonen, winkelen, cultuur en publieke functies, zoals kantoren. De corridor vormt een route met functies voor de stadsbewoners.

Centrumboulevard
De Centrumboulevard loopt van het Jaarbeursterrein tot het Vredenburg door de OV-terminal en Hoog Catharijne. De Centrumboulevard geeft samenhang en identiteit aan de gebieden en draag bij aan de optimalisering van de wisselwerking tussen openbare en private ruimte. In de Centrumboulevard is de functiemenging complexer. Hoog Catharijne wordt geïntensiveerd, waarbij er veel aandacht is voor de wisselwerking met openbare ruimte.

Het winkelareaal in het Stationsgebied zal met circa 45.000 m2 verhuurbare vloeroppervlakte worden uitgebreid. Circa 1.000 woningen worden aan het Stationsgebied toegevoegd tot 2014. De toevoeging van 240.000 m2 brutokantoorvloeroppervlakte vindt grotendeels plaats aan de westzijde van het station.

Het Knoopcomplex past binnen het Structuurplan Stationsgebied.

2.3.4 Overig gemeentelijk beleid


Actieplan goederenvervoer 2023-2026

De doelstelling van het actieplan is om samen met het bedrijfsleven te werken aan duurzaam vervoer van goederen, met zo min mogelijk schadelijke stoffen, geluid en trillingen en daarnaast aan slimmer vervoer van, naar en door de stad. Zo houden we Utrecht aantrekkelijk. Het actieplan richt zich specifiek op het werken aan nieuwe oplossingen voor laden en lossen in de openbare ruimte, het regelen van de toegang van soorten vervoer op bepaalde tijden en plekken in de stad, het werken aan schonere en stillere manieren van vervoer, slim vervoer (centrale plekken voor goederen ophalen) en slimmer organiseren van goederenvervoer in de stad.

2.4 Conclusie

De conclusies voor het plangebied uit het relevante beleid zijn:

Het Stationsgebied heeft door de transformatie van de afgelopen jaren steeds meer een hoogstedelijk karakter gekregen. Er ontstaat een aantrekkelijk verblijfsgebied met aangename plekken en verbindingen. De verdichting van het Stationsgebied vraagt om een versterking van een levendig en hoogstedelijk karakter.

Het Knoopcomplex zorgt met een gebalanceerd stadssilhouet (torenvolumes), een uitnodigende programmamix, groene verblijfsruimtes, een sensibele architectuur en een duurzaam en inclusief karakter voor een succesvolle inbreiding in dit deel van het Stationsgebied.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Inleiding

In het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' uit 2014 is op de beschrijving van het plangebied en de beschrijving van de bestaande functies in het plangebied uitgebreid ingegaan. Wij verwijzen voor de beschrijving hiervan naar dat bestemmingsplan.

3.2 Conclusie

In 2014 is het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' vastgesteld om de fases Knoop 1, Knoop 2a en 2b en Knoop 3 te realiseren. Hiervan is alleen Knoop fase 1 gerealiseerd. Door onder meer nieuwe ontwikkelingen voor gezond stedelijk leven is het wenselijk om de ontwikkeling voor het Knoopcomplex te actualiseren, zodat er een gezonde, inspirerende, duurzame en leefbare werk-, verblijf- en woonomgeving gemaakt kan worden. In het volgende hoofdstuk wordt deze actualisatie verder beschreven.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving


De hoofddoelstelling van de herziening van het bestemmingsplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' uit 2014, is de verdere ontwikkeling van het Knoopcomplex planologisch-juridisch mogelijk te maken conform de uitgangspunten van Gezond Stedelijk Leven.

De gehele ontwikkeling van het Knoopcomplex bestaat uit vier gebouwen:
Knoop 1, Knoop 2 (fase 2a en 2b) en Knoop 3. Knoop Fase 1 is gerealiseerd en in 2018 in gebruik genomen door het Rijksvastgoedbedrijf. Fase 2 is overgenomen van de NS door het Rijksvastgoedbedrijf.

De herziening van het moederplan uit 2014 is nodig om de bouwvolumes voor Fase 2a en 2b en fase 3 te kunnen realiseren volgens het uitgangspunt van Gezond Stedelijk Leven, zoals vastgelegd in het visiedocument 'A Healthy Urban Boost' (2015). Daarmee is opnieuw gekeken naar de stedenbouwkundige principes van het ontwikkelen van de stad.
De actualisatie betreft aanpassingen aan de rooilijnen en massaopbouw, het programma en een plintprogramma. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.

In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de inhoud van het stedenbouwkundig plan.

4.1.1 Programma

Een goede mix van functies zorgt voor verschillende vormen van gebruik op alle tijdstippen van de dag. De mix aan functies in het Knoopcomplex draagt daarmee bij aan de levendigheid van het vergrote centrum. De drie hoofdfuncties zijn de stedelijke plint, kantoren en wonen.

Stedelijke plint (niet woon- en kantoorprogramma)

Het stedelijk programma in de plint zorgt voor een aantrekkelijk straatbeeld. De plint vormt de schakel tussen binnen en buiten, waarmee wordt bijgedragen aan het functioneren en de beleving van het gehele Stationsgebied.

• Voor de concrete invulling en de daarbij behorende verschijningsvorm geldt het ‘Handboek voor plinten’ (2017) als uitgangspunt;

• De programmatische invulling van het stedelijke programma betreft creatieve of zakelijke dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid/werkplaatsen harmoniërend met de (stations) omgeving, kunst, cultuur, buurtfuncties en horeca;

• De eenheden kunnen eigenstandig functioneren en zijn niet afhankelijk van de openingstijden van het kantoorprogramma;

• In de parkeerkelder worden naast de gebouw gebonden (fiets)parkeercapaciteit, zoveel mogelijk openbare fietsparkeerplaatsen toegevoegd;

• Er ontstaan geen lange gesloten plinten (blinde gevels) op maaiveld (uitzondering Mineurslaan). De maximale lengte van een gesloten plint is 5 meter;

• Een stadslobby (onderstaand een referentie) is voorzien in de sokkel van Fase 2b en legt de verbinding met het Forumniveau, het Knooppleinniveau en de Knooppassage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0006.png"

Afbeelding 4: Referentie stadslobby (Lochal, Tilburg)

Kantoorprogramma

Het accent van kantoorgebruik verandert steeds meer van ouderwets concentratiewerk naar ontmoeting, verbinding en samenwerking. Die verschuiving brengt een landelijke concentratiebeweging op gang en dat verklaart ook de sterke positie van Utrecht Centraal. Het kantoorprogramma in het Knoopcomplex speelt in op deze landelijke concentratiebeweging.

• Het kantoorprogramma vormt het hoofdonderdeel van deze ontwikkeling. In totaal wordt er max. 52.500 m2 bvo kantoor toegevoegd verdeeld over Fase 2a, 2b en 3;

• Een eventuele stadslobby is voorzien in Fase 2b en meet circa 2.500 m2 bvo;

• De stadslobby beoogt een ontmoetingsplaats te zijn voor iedereen: rijksmedewerkers, bewoners en bezoekers.

Woonprogramma

Het woningbouwprogramma draagt bij aan het vergroten van de voorraad betaalbare middenhuurwoningen. Daarnaast biedt het plan ruimte voor bewonersinitiatieven en mensen die duurzaam en betaalbaar willen wonen binnen wooncoöperaties.

• Het woonprogramma heeft een oppervlak van min. 7.000 m2 bvo;

• Het woonprogramma is beoogd in Fase 3;

• Het woonprogramma bestaat uit middenhuur;

• De woningen zijn minimaal 40 m2 – 60 m2 GBO groot en volgen de prijsstelling van het Actieplan middenhuur als onderdeel van de Woonvisie. De gemiddelde woninggrootte bedraagt 50 m2 GBO;

• Bij benadering worden er 70 tot 100 woningen gerealiseerd;

• De woningen moeten levensloopbestendig zijn;

• Een gemeenschappelijke binnen- en buitenruimte(n) voor bewoners is wenselijk. Hierbij kan gedacht worden aan een wasruimte (bij voorkeur in de plint) en/of buitenruimte(n).

Het totale programma is visueel onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0007.png"

Afbeelding 5: Programmamatische aanzichten Knoopcomplex

Toelichting bovenstaande afbeelding:

- Aanzicht AA is met zicht richting de Croeselaan met fase 1 en 2 varianten van fase 3

- Aanzicht BB is met zicht richting spoor met fase 2a en 2b

- Aanzicht CC is met zicht richting de Rabobank met fase 2b en fase 3

- De blauwe kleur is kantoor, de gele kleur is plintfunctie, de rode kleur is wonen en de rode arcering is de stadslobby.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Het ruimtelijk concept zorgt voor een succesvolle inbreiding van het Knoopcomplex binnen het Stationsgebied. Deze inbreiding is gestoeld op een drietal aspecten en laat zich vertalen in ruimtelijke, programmatische en gezond-stedelijke randvoorwaarden.

1. Verankering van ensemble in het stedelijk netwerk

De ontwikkeling ligt op een prominente locatie direct ten westen van Utrecht Centraal. Aan drie zijden van de plot lopen belangrijke stedelijke assen: de Croeselaan als brede groene stedelijke laan, de haaks daarop gelegen as die binnenstad en de westelijk gelegen buurten verbindt middels de Moreelsebrug en als derde loopt parallel aan de Croeselaan, direct aan het spoor en het busstation, het verhoogde Forum.

De plot wordt verankerd en opgespannen tussen deze drie stedelijke assen. De nieuwe bebouwing en het programma in de plint begeleidt deze assen en geven deze meer betekenis voor de stad. Met de (her) ontwikkeling van het Croesepark, Beurskwartier, Jaarbeurs, Moreelsepark en Merwedekanaalzone winnen deze assen aan belang Hoe wordt het programma vertaald naar het ruimtelijke plan. Hier wordt het stedenbouwkundig plan beschreven.

2. Eén cluster, vier gebouwen

Binnen het stedelijke netwerk presenteert de plot zich als één cluster tussen de andere grootschalige bebouwing in het Stationsgebied. Anderzijds zorgt een fijnmazigere opzet binnen het blok, in vier losse gebouwen, voor een verfijning van het bebouwingsbeeld. Op deze manier ontstaat een doorwaadbaar plan en daarmee een fijnmaziger aansluiting op het stedelijk weefsel. De reeds gerealiseerde Knoop Fase 1 wordt aangevuld met drie gebouwen, ieder bestaande uit een sokkel met toren. De drie torens doen mee in het spel van torens die het silhouet van de stationsomgeving vormgeven. In de lange stedelijke assen vullen de torens het stadsbeeld aan waardoor het geheel een dynamisch en gevarieerd beeld oplevert.

3. Fijnmazig verankerd netwerk

De locatie is opgebouwd uit vier gebouwen waartussen het fijnmazige systeem van publieke ruimten loopt. Ondanks dat de plot onderdeel is van het intensief gebruikte gebied rondom het station Utrecht Centraal is er niet alleen ruimte voor verplaatsen, maar ook voor verblijven en ontmoeten. Verblijven en ontmoeten wordt gestimuleerd door de programmering van de plinten en de collectieve, openbare buitenruimtes. Voetgangers krijgen de prioriteit middels comfortabele (groene, veilige, windluwe en bezonde) en aantrekkelijke plekken met een balans in reuring en rust.

Ruimtelijke randvoorwaarden

De ruimtelijke voorwaarden hebben betrekking op rooilijnen, bouwhoogten, plinthoogten, overstekken en afstanden tussen gebouw(onder)delen. Deze zijn concreet gemaakt in randvoorwaarden kaarten en doorsnedes.

Massaopbouw

Het Knoopcomplex complementeert de bebouwing in het Stationsgebied met een aantrekkelijk gebouwsilhouet. Zie daarvoor onderstaande afbeelding.

• De opbouw van de drie gebouwen bestaat telkens uit twee onderdelen: een sokkel met daarop een toren(volume);

• De sokkels staan op de grond (maaiveld), aan het Knoopplein, aan het Forum en vormen een stevig basement;

• Alle gebouwonderdelen bestaan uit eenvoudige, heldere hoofdvormen;

• De gebouwen zijn alzijdig vormgegeven;

• Aanvullende (ondergeschikte) bouwwerken in de stedelijke ruimte of op daken, tasten het onderscheid tussen toren en sokkel niet aan;

• Luchtbruggen en looproutes op hoogte tussen gebouwen zijn niet toegestaan;

• Insnijdingen in de gebouwvolumes zijn toegestaan maar te alle tijde ondergeschikt aan het hoofdvolume. Datzelfde geldt voor eventuele externe loggias ten behoeve van de woningen;

• De bebouwing krijgt, net als de omliggende bebouwing, een plat dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0008.png"

Afbeelding 6: Massaopbouw Knoopcomplex

Verhoogd maaiveld
Het Knoopcomplex sluit naadloos aan op de verschillende aangrenzende maaiveldhoogtes. Het verhoogde Knoopplein is het verbindingsniveau tussen de omliggende openbare ruimtes.

• Het Knoopcomplex is zowel aan de Croeselaan (maaiveld), het Knoopplein (+4,5 m t.o.v. maaiveld) als het Forum (+7,8 m t.o.v. maaiveld) gelegen en sluit hier met de gebouwen op aan. De aangrenzende vloerpeilen sluiten aan op het peil van het omliggende terrein;

• Er zijn goede relaties tussen alle niveaus in de openbare ruimtes en een goede relatie met de parkeergarage/ fietsenstalling;

• Tussen Fase 2a en 2b is een stijgpunt (bebouwing) naar de garage / Knoopstalling mogelijk in het aangegeven zoekgebied;

• De hoogteverschillen in het maaiveld (maaiveld, Knoopplein, Forum) tussen de oplopende peilen worden overbrugd in de daarvoor aangeven zone. Dit gebeurt op een landschappelijke en gelijkmatige wijze, zodat er geen (keer)wanden tussen de sokkels ontstaan;

• Kleine hoogteverschillen in het maaiveldniveau kunnen worden opgelost door te spelen met het afschot in het terrein. Trappen en hellingbanen dienen te worden vermeden;

• De ruimte onder het Knoopplein en het Forum wordt benut voor het realiseren van functies die qua ruimte en uitstraling aan de openbare ruimte onttrokken dienen te worden. Denk aan:

- Gebouwgebonden parkeergarage (auto en fiets)

- De bestaande garage van Knoop Fase 1,

- Uitbreiding van de openbare fietsenstalling,

- Ondersteunende functies ten behoeve van deze ontwikkeling.


Sokkels
De sokkels begeleiden de stedelijke ruimte en verbinden de verschilldende maaiveldhoogtes. Door rooilijnen vast te leggen en minimale tussenmaten te borgen wordt er een aangename maat van stedelijke (semi-) openbare ruimten gegarandeerd. Daarbinnen wordt er voldoende ontwerpvrijheid geboden.

• Vaste bebouwingscontouren liggen aan de omliggende openbare ruimte (Forum, Croeselaan, Mineurslaan en Knooppassage). Hier wordt in de rooilijn gebouwd;

• De bebouwingscontouren gelegen rondom het Knoopplein zijn flexibel. Er gelden alleen minimale afstanden tussen de sokkels;

• De rooilijn aan het Forum van Fase 2a ligt ten opzichte van het Beatrixgebouw terug en geeft – vanaf het station gezien – een introductie op het Knoopplein;

• De rooilijn aan het Forum van Fase 2b sluit aan op de rooilijn van het Beatrixgebouw en zorgt voor een continu bebouwingsbeeld;

• De rooilijn aan de Croeselaan van Fase 3 voegt zich in de rooilijn van de plint van de Rabobank. De sprong in de rooilijn die hierdoor binnen het cluster ontstaat, introduceert zo het Knoopplein en verbijzondert de ruimte voor de trap naar het Knoopplein.


Torens
De torens kennen een eenduidige verschijningsvorm en dragen bij aan een evenwichtige skyline.

• De minimale afstand tussen rooilijnen van de sokkel en de toren zijn op de randvoorwaardenkaarten vastgesteld (maten zijn exclusief marge). Daarbinnen ligt het zoekgebied voor de toren;

• Aan de footprint van de torens is een maximum verbonden;

• Torens bestaan uit één eenduidig hoofdvolume.


Bouwhoogte
De bouwhoogtes sluiten aan op de rest van het Stationsgebied en vormen hiermee een samenhang. De hoogtes van de torens aan het spoor sluiten aan op de hoogtes van de bestaande hoogbouw langs het spoor (Stadskantoor, Central Park, De SYP). De sokkel van Fase 2a sluit aan op de hoogte van het Beatrixgebouw.

• Sokkels hebben een maximaal aantal bouwlagen;

• Torens hebben een vastgestelde hoogte (bovenkant dakrand);

• De bouwhoogtes van toren 2a en 2b zijn altijd gelijk;

• Overkraging Fase 2a en bovenkant sokkel van Fase 2b (bovenkant dakrand) bevinden zich op dezelfde hoogte

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0009.png"

Afbeelding 7: Aanzicht vanaf de spoorzijde op toekomstig Knoopcomplex met twee verschillende uitvoeringen qua hoogte

Setbacks & overkragingen
Setbacks en overkragingen zorgen voor een gebalanceerd stadssilhouet. Tevens zorgt de combinatie van setbacks en overkragingen voor een optimale menselijke maat en een goede verblijfkwaliteit op straatniveau. Daarbij mogen de overkragingen de openbare ruimte niet te veel domineren.

In het geval dat Fase 3 een hoogte heeft van 85 - 92,5 meter draagt een extra setback, ter hoogte van het woonprogramma, bij aan het tegenwerken van de schijfwerking aan de zijde van de Knooppassage. Ten slotte zorgt de setback aan de Croeselaan ervoor dat Fase 3 geen ‘poortwerking’ creëert met tegenovergelegen bebouwing.

• De extra setback van Fase 3, ter hoogte van het woonprogramma, biedt een kans om te worden gebruikt als een (gemeenschappelijke) buitenruimte voor de woningen;

• Binnen de setback is het mogelijk buitenruimtes (loggia’s) te realiseren. Deze zijn niet dieper dan 1,5 meter en zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume;

• Overkragingen dienen zonder constructie of steunpunten (kolomvrij) te worden gerealiseerd.

4.2 Verkeer En Openbare Ruimte


Met dit wijzigingsplan wordt ten opzichte van het moederplan het totaal metrage aan kantoorfunctie en woonfunctie niet gewijzigd. Wel is het totaal aantal m2 plintfunctie binnen de kantoorfunctie verhoogd van 1.000 m2 naar maximaal 3.500 m2. Alle nieuwe gebouwen in fase 2 en 3 krijgen daarmee plintfuncties in de onderste lagen. Daarnaast is voor fase 2b ook de mogelijkheid van een stadslobby opgenomen, als onderdeel van de kantoorfunctie.

Daarnaast zijn in onderstaande paragrafen de beleidswijzigingen uit het nieuwe Mobiliteitsplan 2040 en de Parkeervisie 2021 verwerkt.

4.2.1 Verkeer

Algemeen

Deze paragraaf gaat in op de effecten van de ontwikkeling van het plangebied op de bereikbaarheid. Daarbij komen de verschillende vervoerswijzen aan de orde: fietsverkeer, voetgangers, openbaar vervoer en autoverkeer.

Het verkeersbeleid van de gemeente staat in het Mobiliteitsplan 2040 'Jouw straat en onze stad gezond, aantrekkelijk en bereikbaar voor iedereen'(vastgesteld in 2021). Het mobiliteitsplan wijst het Stationsgebied aan als deel van de A-zone. In zone A is de verkeersruimte schaars en is verblijfskwaliteit belangrijk. Fietser en vooral voetganger zijn hoofdgebruiker en krijgen prioriteit. In zone A rijdt alleen autoverkeer en logistiek verkeer met een eindbestemming in deze zone (te gast). De inrichting van de openbare ruimte moet zo helder en veilig zijn dat het verkeer zichzelf regelt en verkeerslichten zo min mogelijk nodig zijn.

Langzaam verkeer: fiets

Er zijn twee belangrijke fietsroutes. De in noord-zuidrichting gelegen Croeselaan en in de oost-west richting gelegen Knooppassage – Moreelsebrug. In combinatie met de korte afstand van Utrecht Centraal Station is dit een goede plek voor een publieke fietsenstalling. Daarom is de Knoopstalling gerealiseerd onder het Forum, ter hoogte van het Knoopcomplex. Dit is een van de vele publieke stallingen in het gebied.

Langzaam verkeer: voetganger

Het Knoopcomplex is gelegen in een gebied met een fijnmazige voetgangersstructuur. De Stationspassage en Moreelsebrug zorgen in combinatie met het Forum ervoor dat de historische binnenstad voor de voetganger goed te bereiken is vanaf de westzijde van het spoor. Het Forum zorgt voor een voetgangersverbinding langs het spoor en vormt daarnaast de entree voor de kantoren en woningen die hieraan grenzen.

Openbaar vervoer

Het plangebied ligt op loopafstand van het station Utrecht Centraal, een openbaar vervoerterminal (OV-terminal) die bestaat uit het treinstation, twee busstations en een tramstation. De OV-terminal, lopend binnen 5 minuten te bereiken, zorgt ervoor dat het hele plangebied goed bereikbaar is met het openbaar vervoer.

Auto

Door de ontwikkeling van het Beurskwartier 1 verdwijnen de parkeerterreinen van de Jaarbeurs en ontstaat een meer autoluwe omgeving van het Knoopcomplex. De belangrijkste ontsluitingsroute blijft de Croeselaan, die ervoor zorgt dat de publieke parkeergarage Croeselaan en de garages van Rabobank/ Knoopcomplex bereikbaar zijn. De Croeselaan vormt ook de ontsluiting voor logistiek verkeer in dit deel van het Stationsgebied.

Verkeersaantrekkende werking

Met behulp van verkeersmodel VRU3.4 (modelvariant Lombokplein) is de verkeersaantrekkende werking berekend als gevolg van de Knoop fase 2 en 3 ten opzichte de autonome ontwikkeling (de natuurlijke groei zonder gebiedstransformatie) tot 2030. In totaal gaat het om circa 1.400 voertuigen per dag. Bij deze berekening is met het volgende programma rekening gehouden:

  • Knoopkazerne (Rijkskantoor de Knoop): 1225 arbeidsplaatsen (ca. 30.000 m2 b.v.o. kantoor)
  • Westflank-Zuid (fase 2): 1.600 arbeidsplaatsen (40.000 m2 b.v.o. kantoor)
  • Knoopkazerne fase 3: 70 woningen en 560 arbeidsplaatsen (14.000 m2 b.v.o. kantoor)

De berekening van de verkeersaantrekkende werking aan de hand van bovenstaand programma is te typeren als een zogenaamd 'worst case scenario'. De verkeersaantrekkende werking van het te realiseren programma zal in de praktijk lager uitvallen om twee redenen:
Ten eerste omdat het programma dat gerealiseerd zal gaan worden, kleiner zal zijn dan het programma waarmee de verkeersaantrekkende werking in deze paragraaf wordt berekend. Ten tweede omdat er sinds de vaststelling van de Parkeervisie 2021 lagere parkeernormen gelden en deze Parkeervisie ook mogelijkheden biedt om het aantal parkeerplaatsen voor dit gebied te beperken. Ten tijde van de berekeningen van de verkeersaantrekkende werking met VRU3.4 was dit beleid nog niet verwerkt in de modelberekeningen. Als er minder parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden, ligt ook het aantal verkeersbewegingen lager.

In onderstaande tabel wordt de autonome verkeersontwikkeling vergeleken met de verkeersontwikkeling die verwacht wordt als gevolg van Knoop fase 2 en 3. De cijfers geven de verkeersintensiteit weer, uitgedrukt in het aantal motorvoertuigen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0010.png"

Analyse
Voor de analyse van de verkeersbewegingen is gekeken naar het effect op de diverse routes van en naar het plangebied. De belangrijkste route wordt gevormd door de Van Zijstweg. Circa tweederde van het bestemmingsverkeer van/naar de Croeselaan rijdt naar de Knoop fase 2 en 3. Een derde deel rijdt via de Croeselaan – zuid. Na de Van Zijstweg/Van Tellegenlaan verdeelt het autoverkeer zich over de Overste den Oudenlaan, Europalaan, Weg der Verenigde Naties etc. Het gaat hierbij om een toename van enkele procenten.

De toename op een aantal wegvakken zoals de Croeselaan en de Mineurslaan is absoluut en relatief logischerwijs het grootst. Logisch omdat deze straten zorgen voor de directe ontsluiting van het plangebied op het omliggende wegennet. In het verleden is er onderzoek gedaan naar de doorstroming op het omliggende wegennet, rekening houdend met een aantal ontwikkelingen in het westelijk gelegen deel van het Stationsgebied, zoals het WTC, Croeselaangarage, Beurskwartier en ook de ontwikkeling van de Knoop (inclusief fase 2 en 3).

Per 1 december is het nieuwe verkeersmodel VRU 3.5 vastgesteld. De resultaten van VRU3.5 voor het jaar 2035 (VRU3.4 kent als prognosejaar 2030) voor dit bestemmingsplan zijn geanalyseerd en opgenomen in de laatste kolom. De resultaten geven een wisselend beeld. Er zijn wegen in de omgeving die iets drukker worden, maar ook die rustiger worden in 2035 ten opzichte van de resultaten voor 2030.

Het programma dat in de modellen VRU3.4 en VRU3.5 is doorgerekend is groter dan het programma dat in werkelijkheid wordt gerealiseerd. Ook is er in beide verkeersmodellen geen rekening gehouden met een restrictief parkeerbeleid, zoals dat in het Mobiliteitsplan voor de Knoop is opgenomen.

De berekening van de verkeersaantrekkende werking van het plan aan de hand van beide modellen is te typeren als een zogenaamd 'worst case scenario'. De verkeersaantrekkende werking van het te realiseren programma ligt in de praktijk lager, en wel om twee redenen: Ten eerste omdat het programma dat gerealiseerd zal gaan worden, kleiner is dan het programma waarmee de verkeersaantrekkende werking in deze paragraaf is berekend. Ten tweede omdat er sinds de vaststelling van de Parkeervisie 2021 lagere parkeernormen gelden en deze Parkeervisie ook mogelijkheden biedt om het aantal parkeerplaatsen voor dit gebied te beperken. Ten tijde van de berekeningen van de verkeersaantrekkende werking met VRU3.4 was dit beleid nog niet verwerkt in de modelberekeningen. Als er minder parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden, ligt ook het aantal verkeersbewegingen lager.


Het adviesbureau RHDV heeft in 2018 de verkeersdoorstroming berekend in een onderzoek voor het gebied Busbaan Dichterswijk, zie Bijlage 20. Dit onderzoek is gedaan met behulp van een “capaciteitstool” (ook wel dynamische simulatie genoemd), waarmee op basis van toekomstig te verwachten verkeersstromen en wegontwerp inclusief de verkeersregelingen een analyse wordt gemaakt van de doorstroming op de wegen. Een dergelijk onderzoek geeft inzicht in aspecten als wachtrijen bij kruisingen en wachttijden bij verkeerslichten. Met dit onderzoek is een integraal gebiedsgericht onderzoek gedaan naar de doorstroming rekening houdend met de ontwikkelingen die zich binnen dit invloedsgebied gaan voordoen. De berekening met de capaciteitstool voor de Busbaan Dichterswijk heeft ook de ontwikkeling van de gehele Knoop meegenomen.

Uit de capaciteitstool blijkt dat de doorstroom van auto's in de avondspits goed is op de Jan Foreeststraat, de Van Zijstweg en de Croeselaan. Dit houdt in dat al het verkeer dat wacht voor een verkeerslicht bij het eerstvolgende groen door kan rijden. In de ochtendspits (tussen 7.45 en 9.00 uur) kan een wachtrij op de Croeselaan (zuid) ontstaan met een maximale lengte van circa 700 meter. De verkeerslichten worden zo afgesteld dat de Van Zijstweg meer prioriteit krijgt dan de Croeselaan-zuid. Op de Van Zijstweg kan tussen 8.00 en 8.30 uur een wachtrij ontstaan, maximaal tot aan de Veilinghavenkade. De fietsers krijgen in deze situatie voldoende groen en hun wachttijd blijft beperkt.

De ontwikkeling van de Knoop heeft dus een (beperkte) afname van de bereikbaarheid door gemotoriseerd verkeer tot gevolg. In de ochtendspits kunnen er wachtrijen op de Croeselaan en Van Zijstweg ontstaan. De verkeersdruk neemt toe en leidt tot meer wegvakken met een hogere verkeersbelasting. De gemeente beschouwt deze uitkomst, met in achtneming van het gemeentelijke mobiliteitsplan, als aanvaardbaar. De genoemde wegen maken op grond van dit plan deel uit van een A-zone, waar het primaat ligt bij het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger. De doorstroming van de auto staat hier niet voorop. Een matige doorstroming (tijdens de spits) wordt daarom als voldoende gezien.

Conclusie
Eerder onderzoek in het kader van de Busbaan Dichterswijk heeft aangetoond dat er geen extra knelpunten ontstaan door de ontwikkeling van de Knoop fase 2 en 3. In dit onderzoek uit 2018 is nog geen rekening gehouden met de mogelijkheden om het aantal parkeerplaatsen te beperken, conform de afwijkingsmogelijkheden die de Parkeervisie 2021 voor dit gebied mogelijk maakt. Met het beperken van het aantal parkeerplaatsen ligt ook het aantal verkeersbewegingen lager dan het aantal, waarmee in het verleden rekening is gehouden. In de berekening van de verkeersaantrekkende werking en verkeersbewegingen is dus sprake van een worst-case benadering.

4.2.2 Parkeren

Het doel is om de automobiliteit in het gebied zo laag mogelijk te houden, onder meer door het gebruik van de fiets als alternatief voor de auto te stimuleren en een comfortabel voetgangersgebied te maken.

Daartoe zal in de parkeerbalans worden ingespeeld op de mogelijke maatregelen zoals STOMP (Stappen, Trappen, OV, MaaS (Mobility as a Service) en tenslotte de Privéauto), dubbelgebruik en dergelijke met de daaraan gekoppelde reducties zoals omschreven in het parkeerbeleid. De resulterende berekening wordt onderbouwd in het mobiliteitsplan.

Uitgangspunten parkeerbeleid

Door de nieuwbouw in het plangebied ontstaat een behoefte aan extra parkeergelegenheid. Het voldoen aan die parkeerbehoefte is een onderdeel van de ontwikkeling van het gebied. De gemeente heeft beleid vastgesteld om ervoor te zorgen dat planontwikkelingen voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen en om de partij die ontwikkelt, duidelijkheid te geven over wat dan 'voldoende' is.

Het beleid is vastgelegd in de Parkeervisie 2021 (vastgesteld door de gemeenteraad op 25 november 2021). In deze parkeervisie en de daarbij behorende Beleidsregel parkeernormenfiets 2021 gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormenauto 2021 gemeente Utrecht staan de normen waarmee de parkeerbehoefte berekend wordt, de mogelijkheden voor maatwerk en hoe het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij het gebruik van die mogelijkheden wordt berekend. De parkeerbalans voor 'De Knoop' is conform dit nieuwe parkeerbeleid opgesteld.

Programma

Het beoogde programma van de totale ontwikkeling van de Knoop bestaat uit 92.000 m2.Deze ruimte wordt als volgt verdeeld:

  • Minimaal 81.500 en maximaal 82.500 m2 B.V.O. kantoorfunctie (inclusief Fase 1);
  • Maximaal 100 woningen (minimaal 7.000 m2 ) in de categorie middenhuur in Fase 3 en;
  • Minimaal 2.500 en maximaal 3.500 m2 B.V.O. plinten in Fase 2 en 3.


Het totaal aan metrage voor kantoor en plinten (voor Fase 1, 2 en 3) samen is 85.000 m2. Omdat we een worstcase scenario uitwerken, vullen we deze ruimte in met zoveel mogelijk plintfunctie, te weten 3.500 m2, omdat deze functie de hoogste parkeernorm heeft. Dat betekent dat we voor de functie kantoor hebben gerekend met 81.500 m2.
Aangezien de programmering van de plintfuncties nog niet bekend is, zijn we voor de berekening van de parkeerbehoefte voor de plintfuncties vooralsnog uitgegaan van 100% invulling met functies met de zwaarste parkeernormering, te weten café/bar/restaurant.

Berekening van de parkeerbehoefte van auto's, de parkeereis

Het programma en de parkeernormen vormen tezamen de parkeereis. Deze berekening is uitgewerkt in het Mobiliteitsplan van 2022, zie Bijlage 11.

Tabel parkeereis (fase 1,2 en 3) De Knoop

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0011.png"

Duurzame mobiliteit

De Parkeervisie 2021 biedt ruimte om met maatwerkopties invulling te geven aan de basis parkeereis. Daarnaast treft het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zelf enkele mobiliteitsmaatregelen die van invloed zijn op de basis parkeereis. De maatwerkopties en de mobiliteitsmaatregelen van het RVB en het effect daarvan op de basis parkeereis worden hieronder toegelicht.

Mobiliteitsbeleid Rijksoverheid

Het overgrote deel van de ontwikkeling is bestemd voor kantoren van de Rijksoverheid. De Rijksoverheid heeft een vervoersbeleid waarmee het gebruik van duurzame mobiliteit wordt gestimuleerd. Werknemers reizen met het openbaar vervoer of de fiets tenzij het echt niet anders kan. Vanwege het mobiliteitsbeleid van de Rijksoverheid is een parkeerbehoefte van 310 parkeerplaatsen voor de medewerkers van kantoren niet realistisch. De toewijzing en het gebruik van parkeerplaatsen volgt in beginsel uit het Rijksparkeerbeleid. Voor de kantoren zijn uiteindelijk 262 parkeerplaatsen nodig, inclusief de 50 die in stand blijven voor fase 1.

Inzetten op deelauto’s

Volgens het parkeerbeleid van gemeente Utrecht is het mogelijk om maximaal 100% van de bruto parkeerbehoefte voor woningbouwontwikkelingen om te zetten naar deelauto’s. Daarbij vervangt één parkeerplaats voor een deelauto vier reguliere parkeerplaatsen. Voor de (maximaal) 100 woningen wordt volledig ingezet op inzet van deelauto’s. Dit vraagt om 11 deelautoplekken.

Dubbelgebruik autoparkeren

Als binnen de ontwikkeling verschillende functies worden gerealiseerd, is het mogelijk om, bij het bepalen van de parkeereis, rekening te houden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen, bijvoorbeeld overdag door werkenden en ’s avonds door bewoners. Voorwaarde is dan wel de voor dubbelgebruik meegerekende parkeercapaciteit ook daadwerkelijk door alle gebruikers van het plan gebruikt kan worden. Dat betekent dat exclusief voor functies gereserveerde parkeerplaatsen daarvan geen deel uitmaken. Om de mogelijkheid van dubbelgebruik te bepalen worden aanwezigheidspercentages uit het parkeerbeleid gehanteerd.

Bij de ontwikkeling van de Knoop is dit vooralsnog vrijwel niet voorzien. De beschikbare capaciteit wordt immers per specifieke gebruikersgroep (kantoormedewerkers, bewoners en plintmedewerkers) voor exclusief gebruik toegewezen. De deelparkeerplekken maken daarnaast geen deel uit van het dubbelgebruik omdat deze plekken altijd voor deelauto’s beschikbaar moeten zijn. Dubbelgebruik gaat mogelijk hooguit op voor de parkeerbehoefte van de verschillende plintfuncties. Omdat de programmering van plinten nog niet bekend is, wordt vooralsnog geen rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen.

Parkeren op loop- fiets- of OV-afstand

Wanneer in de omgeving op acceptabele afstand in de nodige parkeerruimte wordt voorzien, bijvoorbeeld in een openbare of particuliere parkeergarage of fietsenstalling, kan worden afgeweken van de parkeereis voor de ontwikkeling. Aangetoond moet worden dat deze alternatieve parkeer- of stallingsruimte structureel en duurzaam beschikbaar is op tijden dat het nodig is voor de parkeervraag van de ontwikkeling. Het RVB is voornemens om bezoekers van de Knoop Fase 2 en 3 die met de auto komen (bezoekers kantoorfuncties, bewoners én plintfuncties) op afstand te laten parkeren. Dat betekent dat de totale parkeereis van 89 parkeerplekken voor het parkeren van bezoekers op afstand wordt gerealiseerd.

Netto autoparkeerbehoefte auto

In onderstaande tabel is de basis parkeereis voor fase 1, 2 en 3 opgenomen minus het effect van de maatwerkopties en de mobiliteitsmaatregelen van het RVB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0012.png"

Fietsparkeren

De fietsparkeerbehoefte is berekend op basis van het parkeerbeleid van de gemeente Utrecht. In de tabel is de fietsparkeerbehoefte van de totale ontwikkeling weergegeven (fase 1, 2 en 3). Voor woningen wordt rekening gehouden met een berging met ruimte voor het stallen van fietsen van bewoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0013.png"

Openbare fietsenstalling

- Met de wijziging van het bestemmingsplan bieden we ruimte voor het realiseren van fietsparkeercapaciteit voor zowel de gebruikers van het bestaande gebouw en de nieuwe gebouwen als voor een uitbreiding van de OV-fietsenstalling 'de Knoop'. De concrete uitwerking van de fietsparkeercapaciteit zal in een later ontwerpstadium plaatsvinden. Daarbij bekijken wij op welke manier de beschikbare parkeerruimte optimaal benut kan worden, onder ander door in te zetten op zoveel mogelijk dubbelgebruik in combinatie met een mogelijke gezamenlijke entree van de bestaande Knoopstalling en de nieuwe gebouwgebonden stalling.
- In het Stedenbouwkundig Plan is een aantal eisen en wensen opgenomen voor de openbare fietsenstalling. Nadere eisen zoals ontwerpvoorschriften en ontwerprichtlijnen worden uitgeschreven in de aanbestedingsstukken.

Conclusie

De basis voor de parkeereis is de Parkeervisie 2021. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een aantal afwijkingsmogelijkheden om het aantal parkeerplaatsen te beperken. In het Stedenbouwkundig Plan Knoopcomplex fase 2 en 3 worden 230 nieuwe autoparkeerplekken voorzien. Daarnaast blijven er 50 inpandige autoparkeerplekken van fase 1 bij de ontwikkeling van fase 2 en 3 gehandhaafd. De totaal voorziene parkeercapaciteit is daarmee 280 autoparkeerplekken.

Conclusie is dat met 280 voorziene parkeerplekken voldoende capaciteit wordt voorzien om in de parkeerbehoefte van bewoners van de woningen (11pp), medewerkers van de plintenfuncties (7pp) en medewerkers van de kantoren (vanwege mobiliteitsbeleid Rijksoverheid maximaal 262 pp) te voorzien.

Voor de bezoekers van de kantoren, plinten en woningen zijn er 89 autoparkeerplekken op afstand, bijvoorbeeld op P+R aan de rand van de stad of parkeergarages in de omgeving. Alhoewel deze plekken niet van tevoren kunnen worden vastgelegd, wordt op grond van het mobiliteitsbeleid wel gemonitord of er op termijn in deze parkeergelegenheden voldoende capaciteit beschikbaar is voor de ontwikkelingen die dan gefaciliteerd moeten worden.

In het Stedenbouwkundig Plan Knoopcomplex fase 2 en 3 is voldoende capaciteit aan fietsplekken voorzien om te kunnen voldoen aan de totale gebouwgebonden fietsparkeerbehoefte van 2.829 fietsplaatsen (zie tabel hierboven) en een uitbreiding van de de OV-fietsenstalling 'de Knoop'. Bij de inpassing van deze fietsplekken zal zoveel mogelijk ingezet worden op dubbelgebruik. De verplichtingen voor het realiseren van voldoende (fiets)parkeerplaatsen zijn opgenomen in artikel 7.1 (gebouwgebonden (fiets)parkeerbehoefte) en artikel 4.5.2 (openbare fietsplaatsen).

4.2.3 Openbare ruimte en groen

Het Knoopcomplex bevindt zich in noord-zuid richting tussen twee belangrijke lineaire openbare ruimten. Aan de westzijde is dit de Croeselaan, die deel uitmaakt van de stedelijke groenstructuur. Het aan de oostzijde gelegen Forum is een langgerekte route met plekken op zo’n acht meter hoogte tussen de Van Sijpesteijnkade en de Moreelsebrug. Het Forum vormt de entree voor de kantoren en woningen die aan het Forum (gaan) grenzen, zoals het Stadskantoor. Het Forum is een verblijfsplek, maar vooral de looproute van en naar het station. Tussen de Moreelsebrug en de Kruisvaartkade is in de toekomst een verlenging van deze verbinding gewenst.

Het Knoopcomplex is begrensd door de Mineurslaan aan de noordkant en door de Knooppassage aan de zuidkant. De Mineurslaan wordt voornamelijk gebruikt voor de ontsluiting van parkeren en expeditie van het Beatrixgebouw en het Knoopcomplex. De Knooppassage vormt samen met de Moreelsebrug een belangrijke oost-west corridor tussen de historische binnenstad en het toekomstige Croesepark.

Het Knoopplein is gelegen binnen het plangebied op zo’n 4,5 meter hoogte en is in 2018 in gebruik genomen. In de toekomst zorgen de verbindingen tussen het Knoopplein en de omliggende openbare ruimten voor extra fijnmazigheid in het gebied. Zie hiervoor onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0014.png"

Afbeelding 8: Openbare ruimte Knoopcomplex

Aantrekkelijke groene verblijfsruimtes

Een fijnmazig systeem van publieke ruimtes zorgt naast verplaatsing ook voor ruimte voor verblijf. Voetgangers hebben de prioriteit en krijgen ruimte in de vorm van comfortabele en aantrekkelijke groene plekken met een goede balans tussen rust en reuring. Aansluitend op de omringende openbare ruimte kent het plan een interne openbaar toegankelijke buitenruimte, het Knoopplein, op halve hoogte tussen het Forum en maaiveld. Daarmee ontstaat een doorwaadbaar plan waarbij in het binnengebied, net als op het kantoorplein en woonhof op het noordelijke Forum, doorstromen met verblijfskwaliteit gecombineerd wordt.

Belangrijke aspecten daarbij zijn vergroening (groen tenzij) en natuurinclusiviteit. Begroeiing en bomen zorgen voor een positief effect op het windklimaat, dat op de meeste plaatsen goed is en op een aantal plaatsen 'voldoende' (zie ook paragraaf 5.16) voor het gewenste gebruik van de openbare ruimte. Inrichting, materialisering en vergroening van deze ruimte is in lijn met de ambities van het plan en de inrichting van het bestaande Forum.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (mer) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit mer wordt aangegeven welke activiteiten altijd mer-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze mer-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Plansituatie
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit mer. Voor deze activiteit is in het Besluit mer een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer.
Met de beoogde ontwikkeling wordt maximaal 63.000 m2 BVO mogelijk gemaakt. Het plan blijft daarmee onder de genoemde drempelwaarden. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit mer dient echter ook in 'overige gevallen' bekeken te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije mer-beoordeling). Op basis van deze vormvrije mer-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen mer-procedure te volgen, voordat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije mer-beoordeling (Bijlage 2 M.e.r aanmeldnotitie) opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en dat er geen aanleiding is om een mer-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 25 mei 2023 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen. De vormvrije mer-beoordeling is opgenomen in Bijlage 3 M.e.r beoordelingsbesluit.

Nadat het mer-beoordelingsbesluit is genomen zijn diverse sectorale onderzoeken geactualiseerd voor het bestemmingsplan. Er is onder andere een nieuw verkeersmodel vastgesteld en doorgerekend voor deze planontwikkeling (zie hiervoor paragraaf 4.2.1) en daarop is ook de stikstofdepositie voor de gebruiksfase opnieuw berekend (Bijlage 19). De nieuwe resultaten leiden niet tot belangrijke nadelige effecten op de verkeerssituatie, geluid, luchtkwaliteit en stikstof. De analyses op deze onderdelen zijn opgenomen in de betreffende paragrafen.
Verder is het ecologisch onderzoek geactualiseerd omdat het oude onderzoek langer dan 3 jaar geleden is uitgevoerd. De actualisatie van de onderzoeken leidt niet tot andere milieueffecten. De conclusie van de mer-beoordeling blijft daarmee gelijk. Voor het project zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten en hoeft geen mer-procedure doorlopen te worden.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

De gemeente Utrecht streeft naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.

De Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) heeft een veel gebruikte systematiek ontwikkeld om wonen en werken in elkaars nabijheid te kunnen realiseren. In 'Bedrijven en Milieuzonering' worden afstanden tussen bedrijven en woningen gehanteerd. De aan te houden afstand is afhankelijk van het karakter van de woonwijk: rustig of druk (aangeduid met de term 'gemengd gebied') en de zwaarte van de milieucategorie. In een rustige woonwijk wordt een grotere afstand tot bedrijven gehanteerd en in een drukke woonwijk een kleinere afstand.

Daarnaast kent de VNG een systematiek voor functiemenging. Daarin accepteren we een sterkere menging van wonen en werken voor bedrijven die ook op korte afstand (soms zelfs aanpandig) geen grote milieu-impact met zich meebrengen.

Plansituatie

Bij lichte bedrijvigheid zoals kantoren, horeca en detailhandel is menging verantwoord in een gebied waar ook woonbestemmingen zijn toegestaan; er hoeft dan geen afstand te worden aangehouden. De (kantoor)panden zullen gebruik maken van installaties voor luchtbehandeling en verwarming/koeling. Meestal bevinden die zich op het dak of de bovenste verdieping, al of niet inpandig of omgeven door geluidsschermen.

Ook kunnen er met vergunning terrassen worden gerealiseerd waar stemgeluid van bezoekers de bepalende bron is. In de regels van het bestemmingsplan (zie artikel 3.7) is bepaald dat de vergunning alleen verleend kan worden als aan de geluidsnormen voldaan wordt.

Conclusie

Voor de lichte bedrijvigheid als kantoren en de lichtere horecacategorieën (D1 en D2 voor restaurants en daghoreca) hoeft geen afstand aangehouden te worden, deze passen in het gemengde gebied met woningen. De woningen die in de bestemming Gemengd komen liggen op voldoende afstand van de Jaarbeurs en het station en busstation.

5.4 Geluidhinder

Kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven/industrie. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object - hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen, scholen en ziekenhuizen

De regels en normen van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er gebruik wordt gemaakt van zogeheten 'dove gevels' waarin geen te openen delen aanwezig zijn. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke 'Geluidnota Utrecht', kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. Dit kan op grond van de volgende voorwaarden:

  • iedere woning moet beschikken over een geluidsluwe gevel, (bij woningen kleiner dan 30 m2 geldt dat voor 50% van het totaal aantal woningen) waarbij onder geluidluw wordt verstaan dat het geluidsniveau op deze gevel niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen;
  • de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • wanneer de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

De leefbaarheid wordt bewerkstelligd door o.a. voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden. De voorwaarden leggen de initiatiefnemer of de beheerder een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie.

Plansituatie

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 4. Onderzoek is verricht naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en het geluid van het Emplacement. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten.

Alle relevante wegen rondom het plangebied zijn 30 km/u wegen. Het plan ligt niet in de zone van een 50 km/u weg. Omdat het plangebied niet binnen de geluidzone van een weg ligt is de Wet geluidhinder niet van toepassing. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer wordt echter wel beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De maximale geluidbelasting van de 30 km/u wegen bedraagt 60 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh). Dit is lager dan de ambitiewaarde van de gemeente (maximaal 63 dB), waardoor er gesproken kan worden van een goede ruimtelijke ordening.

De maximale geluidbelastingen vanwege het railverkeer (doorgaande spoor) bedraagt 55 dB. Dit is gelijk aan de voorkeurswaarde die daarmee dus niet overschreden wordt. Er is geen onderzoek naar maatregelen of ontheffing voor hogere grenswaarden noodzakelijk.

De geluidbelastingen vanwege het industrielawaai afkomstig van het emplacement zijn lager dan 55 dB(A) en daarmee kan de situatie conform het gemeentelijk geluidsbeleid beoordeeld worden als een goede ruimtelijke ordening.

Er is geen sprake van overschrijding van de voorkeurswaarde door wettelijke geluidbronsoorten. De hoogste geluidsbelasting op het plan wordt veroorzaakt door niet wettelijke geluidbronnen, in dit geval de omliggende 30 km/u wegen met 60 dB. De geluidkwaliteit valt daarmee te kwalificeren als matig.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het effect van de verkeersaantrekkende werking door het bestemmingsplan in beeld gebracht. Hiervoor is een vergelijking gemaakt van toekomstige situatie met plan en zonder plan (de autonome situatie). Voor verschillende wegvakken van de Croeselaan en de Van Zijstweg zijn de etmaalintensiteiten logaritmisch op elkaar gedeeld. Het maximale effect is zichtbaar op het wegvak van de Croeselaan Noord tussen Rabostraat en Mineurslaan: +0.7 dB.

Analyse verkeersaantrekkende werking:

Plan: 9.600 mvt/etmaal
Autonoom = 8.200 mvt/etmaal.
Akoestische effect: 10*log(9.600/8.200) = + 0,7 dB.

Op alle andere aansluitende wegvakken is het effect minder groot. De conclusie is dat er geen significant effect van de verkeersaantrekkende werking optreedt omdat de geluidsbelasting minder dan 1,5 dB toeneemt. Dit naar analogie van de beoordeling van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en onder de Omgevingswet. Op grond hiervan kan gesteld worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

VRU3.5 – nieuw verkeersmodel en effect op bovenstaande resultaten

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is het nieuwe verkeersmodel VRU3.5 van kracht geworden. Hiermee veranderen de (toekomstige) verkeersintensiteiten (licht) op de omliggende wegen. Van de Croeselaan Noord en de Mineurslaan zal hierdoor het geluid toenemen. Het geluid van alle 30 km /uur wegen samen zal hierdoor mogelijk maximaal 61 dB i.p.v. 60 dB bedragen. Dit is nog steeds lager dan de ambitiewaarde van de gemeente (maximaal 63 dB), waardoor er óók met de geactualiseerde inzichten gesproken kan worden van een goede ruimtelijke ordening.

De doorkijk naar VRU 3.5 levert ook andere effecten op ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking op wegen met bestaande woningen of andere geluidgevoelige functies erlangs. Niet alleen de Croeselaan laat het grootste effect zien, maar ook de Van Zijstweg. De toename bedraagt op beide wegen maximaal 1,0 dB. De conclusie dat er geen significant effect van de verkeersaantrekkende werking optreedt bij bestaande woningen omdat de geluidsbelasting minder dan 1,5 dB toeneemt, blijft daarmee in stand.

Croeselaan Noord – tussen Van Zijstweg en Rabostraat

Plan: 14.900 mvt/etmaal
Autonoom = 11.800 mvt/etmaal.
Akoestische effect: 10*log(14.900/11.800) = + 1,0 dB.

Van Zijstweg (nabij Croeselaan)

Plan: 15.400 mvt/etmaal
Autonoom = 12.100 mvt/etmaal.
Akoestische effect: 10*log(15.400/12.100) = + 1,0 dB.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek en de doorkijk naar het actuele verkeersmodel VRU 3.5 blijkt dat de voorkeurswaarden uit de Wet geluidhinder voor geen van de onderzochte wettelijke geluidbronnen wordt overschreden. De maximale geluidbelasting van de 30 km/u wegen voldoet aan de ambitiewaarde van 63 dB van de gemeente (toets in het kader van goede ruimtelijke ordening). De verkeersaantrekkende werking van het plan heeft geen significant effect op de omgeving. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.5 Trillingen

Kader

Weg- en railverkeer kunnen leiden tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen op hun beurt leiden tot schade of hinder. Hinder voor personen in gebouwen wordt in Nederland gewoonlijk beoordeeld op de SBR B-richtlijn. Dit is een door de Stichting Bouwresearch opgestelde richtlijn voor het meten en beoordelen van hinder voor personen in gebouwen. De streefwaarde voor de trillingshinder is onder meer afhankelijk van de gebouwbestemming (kantoor, wonen, gezondheidszorg, etc.) en of het om een nieuwe of bestaande situatie gaat.

Het lokaal spoor (tram) kan ook leiden tot trillingen. Trillingen van de tramlijn kunnen relevant zijn op korte afstand van gevoelige functies. Dit is aan de orde bij een afstand van meer dan 100 meter.

Plansituatie en conclusie

Trillingshinder van het spoor is niet aan de orde. De woningen in de bestemming Gemengd liggen op een grotere afstand dan 100 meter van de spoor- en tramlijn.

5.6 Geur


Kader

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.

Plansituatie en conclusie

Binnen het plangebied is geen sprake van industriële geurhinder.

5.7 Externe Veiligheid


Kader

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in omgevingsvergunningen, indien wordt afgeweken van het bestemmingsplan, de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen voor omgevingsrisico's zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over weg, spoor en water). Het Bevt geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee soorten risico's beschreven waarop normen en richtlijnen van toepassing zijn. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt tevens twee extra afstandsbepalingen, de zogenaamde vrijwaringszone en het plasbrandaandachtsgebied. Voor zowel de vrijwaringszone als het plasbrandaandachtsgebied geldt een motivatieplicht indien bebouwing gewenst is. Indien nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd moet deze aan extra brandveiligheidseisen volgens het Bouwbesluit voldoen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering. Voor de afstand tussen de risico veroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevt verplicht ertoe dat bij omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van de bestemming, of in de toelichting van het bestemmingsplan het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.


Plansituatie

In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risico veroorzakende activiteiten. Uit deze inventarisatie blijkt dat alleen het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Breukelen-Lunetten relevant is vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Het plangebied bevindt zich namelijk binnen 200 meter van deze spoorlijn. In de omgeving zijn geen buisleidingen, inrichtingen of andere transportroutes met gevaarlijke stoffen die relevant zijn voor de ontwikkeling.

In verband met de voorgenomen ontwikkeling van de Knooplocatie in Utrecht is het externe veiligheidsrisico door het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Breukelen - Lunetten berekend voor de bestaande situatie en voor de situatie na realisatie van de plannen. Dit rapport is toegevoegd als Bijlage 6.


Plasbrandaandachtsgebied

Voor het beschouwde spoor ter hoogte van het plangebied geldt geen plasbrandaandachtsgebied. Dit betekent dat er geen aanvullende maatregelen nodig zijn om te beschermen tegen de effecten van een plasbrand op het spoor.

Plaatsgebonden risico

Voor transportroutes die onderdeel uitmaken van het basisnet wordt het plaatsgebonden risico niet berekend, maar wordt getoetst aan de veiligheidsafstanden uit de regeling basisnet. Voor het doorgaande spoor ter hoogte van het plangebied geldt een veiligheidsafstand van 0 meter. Dit betekent dat het risico in de omgeving van het spoor niet hoger mag zijn dan 10-6/jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico

Het groepsrisico is berekend conform de vigerende rekenmethodieken. Het berekende groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door het planvoornemen.

In de rekenmethodieken en het basisnet is de realisatie van het doorstroomstation (DSSU) niet verwerkt. Doordat hiermee sporen worden gewijzigd en er met hogere snelheden kan worden gereden, resulteert dit in een beperkt hoger groepsrisico. Aangezien de ontwikkeling voor de Knoop zelf niet bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico, zijn voor deze ontwikkeling geen maatregelen nodig om het groepsrisico verder te beperken.

De maatgevende scenario's voor het plangebied zijn:

• een explosie: Mensen in de omgeving kunnen slachtoffer worden door de overdruk en de bijkomende hittestraling. Gebouwen in de omgeving raken beschadigd en er kunnen brandhaarden ontstaan.

• Een giftige wolk: Mensen in omgeving kunnen slachtoffer worden door de toxische concentraties die vrijkomen.

De mogelijkheden voor het bestrijden of beperken van een ongeval, verschillen per scenario. Onderstaand is dit toegelicht waarin het advies van de Veiligheidsregio is meegenomen.

De totale bluswatercapaciteit wordt voor de bestrijding van een (dreigend) zwaar ongeval op het spoor als voldoende beschouwd. De planlocatie is voor de brandweer te bereiken binnen de daarvoor geldende opkomsttijden.

Bij een dreigende calamiteit moeten personen in staat zijn om snel van de bedreigde plek weg te kunnen komen. Hiervoor is het nodig dat er in voldoende richtingen straten en wegen zijn waarlangs men kan vluchten. Deze mogelijkheden zijn in voldoende mate in het plangebied aanwezig.

Een optimale situering van een (nood)uitgang van een gebouw bevindt zich aan de niet-spoorse kant van dat gebouw. Op die manier worden vluchtende mensen afgeschermd door het gebouw zelf, bijvoorbeeld bij hittestraling van een brand op het spoor. Ook kan een optimalisatie plaatsvinden door de (nood)uitgangen op zo groot mogelijke afstand van het spoor te projecteren. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door noodtrappenhuizen uit te laten komen op bijvoorbeeld een parkeerkelder. De vluchtweg loopt dan voor een deel door een afschermende ruimte. Voor zover mogelijk is de situering van (nood)uitgangen in de regels geborgd. Voor zover dat niet mogelijk is, zullen de vluchtmogelijkheden in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) aan de orde moeten komen.

Gelet op het karakter van het gebied (kantoren, wonen, horeca etc.) kan ervan worden uitgegaan dat de meeste mensen in het gebied een goede gezondheid hebben en mobiel zijn. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie op eigen kracht goed in veiligheid kunnen brengen.

De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door bouwkundige en organisatorische maatregelen. Het gaat onder andere om de volgende maatregelen die in de volgende fasen (ontwerp, uitvoering) uitdrukkelijke aan de orde moeten komen:

  1. a. Afsluitbare mechanische ventilatiesystemen. Deze zijn nodig voor het geval er zich een incident voordoet met giftige stoffen.
  2. b. Brandwerende/brandvertragende constructies zoals brandwerende gevels, splinterwerend /brandwerend glas etc. Voor het geval er zich een incident voordoet met brandbare stoffen, ontstaat er met dit soort maatregelen veel meer tijd om op eigen kracht te kunnen vluchten.
  3. c. Goed getrainde BHV organisaties en afstemming van BHV organisaties van diverse partijen onderling. Een goede voorbereiding en afstemming bevordert een snelle evacuatie en/of hulpverlening; dit is bij elk type incident van belang.

5.8 Ontplofbare Oorlogsresten

Kader
In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Daarom moet een onderzoek naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO) worden uitgevoerd.

Plangebied en conclusie
In 2016 is er voor meerdere spoorlocaties onderzoek gedaan naar conventionele explosieven, zie Bijlage 7. Het Knoopcomplex maakt deel uit van deze spoorlocaties. Met behulp van onder meer luchtfoto's, literatuur, getuigenverklaringen, gebeurtenissen uit het verleden en digitale kaarten is een beeld gevormd over verdachte en onverdachte gebieden. Dit is in beeld gebracht in Bijlage 6 waarin een overzicht is gegeven van de probleeminventarisatie. Vervolgens is in Bijlage 5 de bodembelastingkaart weergegeven. Hierop staan de verdachte en onverdachte gebieden.

Uit dit onderzoek blijkt aan de hand van de bodembelastingkaart dat de locatie voor het Knoopcomplex onverdacht is. Dit onderdeel vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het Knoopcomplex.

5.9 Luchtkwaliteit

Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.

In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening moet houden met de effecten op de luchtkwaliteit. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor een aantal stoffen. Deze zijn in het algemeen strenger dan de in de wet Milieubeheer gehanteerde grenswaarden.

Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU. De WHO stelt zelfs dat er géén veilige concentratie is aan te geven voor fijnstof; op grond van haalbaarheid heeft zij daarom een gezondheids-kundige advieswaarde vastgesteld voor PM10 en PM2,5.

Stof Grenswaarde EU WHO-advieswaarde-2005 Toetsingsperiode
NO2 (stikstofdioxide) 40 µg/m³ 40 µg/m³ Jaargemiddelde
PM10 (fijnstof) 40 µg/m³ 20 µg/m³ Jaargemiddelde
PM2,5 (fijnstof) 25 µg/m³ 10 µg/m³ Jaargemiddelde

WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5

In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) naast de wettelijke grenswaarden ook te voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze advieswaarden (WHO 2005) zijn strenger dan de wettelijke grenswaarden voor PM10 (20 µg/m3) en voor PM2,5 (10 µg/m3). Deze motie is uitgewerkt in het raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het raadsbesluit.

Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.

Plangebied

Om de gevolgen van de ontwikkeling van het Knoopcomplex voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in beeld te brengen, is een luchtkwaliteitsonderzoek, zie Bijlage10, uitgevoerd. Bekeken is welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit en om de concentraties luchtverontreinigende stoffen bij het plan inzichtelijk te maken.

Voor het onderzoek luchtkwaliteit is uitgegaan van de NSL-monitoringstool en niet van het gemeentelijk verkeersmodel. De verkeersgeneratie is op basis van de kencijfers van het CROW bepaald. De verkeersgeneratie hoeft dus niet aangepast te worden op basis van het nieuwe verkeersmodel VRU 3.5 dat in december 2024 is vastgesteld.

Voor het plan zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof
(PM2,5) berekend, voor de nieuwe woningen, een aantal bestaande woonlocaties en enkele andere locatie op het beschouwde terrein. In het luchtkwaliteitsonderzoek staan de resultaten in tabel 3 weergegeven van de berekening.

Uit de resultaten blijkt dat de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) voor zowel de nieuwe als bestaande woningen niet wordt overschreden. De maximale waarde voor NO2 is 24,2 µg/m3 en voor PM10 18,5 µg/m3. Voor zeer fijnstof (PM2,5) geldt een maximale concentratie van 25 µg/m3. De hoogst berekende waarde voor PM2,5 van 10,1 µg/m3, voldoet daarom ook aan de grenswaarde.

Ten aanzien van de WHO-advieswaarden 2005 wordt nagenoeg voldaan. Alleen voor PM2,5 geldt dat de waarde 0,1 µg/m3 boven de 10 µg/m3 zit. Naar verwachting zal de luchtkwaliteit de komende jaren nog wel verbeteren. Er kan dus worden aangenomen dat in 2030 de concentratie PM2,5 wel zal voldoen aan de WHO advieswaarde van 2005.

Verder volgt uit de resultaten dat de grenswaarde van het uurgemiddelde voor NO2 op geen enkel toetspunt wordt overschreden. Voor PM10 mag de grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie maximaal 35 keer worden overschreden. Het berekende aantal van zes overschrijdingen voldoet daarom aan de norm.

Conclusie

Voor het aspect luchtkwaliteit is inzichtelijk gemaakt of sprake is van een goed woon- en leefklimaat, met de realisatie van het plan. Daarvoor is een berekening gemaakt van het effect van het verkeer op de nieuwe woningen binnen het plan en bestaande woningen in de omgeving.

Uit de resultaten blijkt dat de berekende concentratie voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Voor zowel de nieuwe woningen in het plangebied als bestaande woningen rondom het plangebied, is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat, met de realisatie van het plan.

5.10 Bodem

Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan, is een 'nieuw' geval. Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt ten minste functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen, middels een melding of een vergunning.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet gekeken worden of nabijgelegen grondwaterverontreinigingen hierdoor kunnen verplaatsen, waarbij een saneringsvergunning aangevraagd of melding (eventueel op grond van gebiedsgerichte aanpak Utrecht) gedaan moet worden.

Plangebied

Bodemkwaliteit

In het plangebied wordt een deel van de bebouwing gesloopt. Er vindt nieuwbouw plaats en er worden parkeerkelders aangelegd. Op het terrein zijn in het verleden meerdere bedrijven aanwezig geweest, het maakte o.a. deel uit van een kazerne. In de omgeving waren ook veel bedrijfsactiviteiten, zoals een garage, een benzinepomp, een smederij, houtbewerking en een veekoekenfabriek. Er was een gracht aanwezig, die rond 2015 is gedempt, en er heeft meer grondverzet plaatsgevonden. Een aandachtpunt is dat de fundering van de gracht nog steeds aanwezig is en is geperforeerd. Dit kan leiden tot mogelijke sloopwerken met effecten op fundering van de Forum en het warmtenet van NS-energie in de Mineurslaan.

Bij de twee verkennende bodemonderzoeken uit 2010 en 2016 zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. In beide onderzoeken is geboord tot 2,5 à 4,5 m. Deze bodemonderzoeken zijn verouderd en niet compleet voor nieuwe parkeerkelders. Er is actualiserend bodemonderzoek nodig.

In de omgeving van het terrein zijn lichte tot plaatselijk sterke verontreinigingen bekend in grond en grondwater.

Het plangebied bevindt zich binnen de zogenaamde dynamische zone van het Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer. Het diepere grondwater binnen deze zone, in het eerste watervoerend pakket, is diffuus licht tot sterk verontreinigd met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen. Bij bouwbemalingen, onttrekken en infiltreren van grondwater kan deze verontreiniging verspreiden. De gemeente wil verdere verspreiding van verontreinigingen door doorboring van de eerste scheidende laag in de dynamische zone voorkomen, om zo het grondwater uit het tweede watervoerende pakket te beschermen. Dit betekent dat er sprake is van een dieptebeperking voor bijvoorbeeld aanleg van bodemenergiesystemen tot de scheidende laag op een diepte van circa 50 m-mv. Bij bouwbemalingen, grondwateronttrekkingen en WKO kan aansluiting worden gezocht bij de gebiedsgerichte aanpak. Zie verder onderstaande alinea bodemenergie.

Op basis van de Nota Bodembeheer 2017-2027 is de toepassingseis voor grond kwaliteit landbouw/natuur.

Ondergrond

Het advies is om bij de herontwikkeling inzicht te krijgen in zowel bestaande als gewenste ondergrondse ruimteclaims, die nodig zijn om het gewenste bovengrondse gebruik te realiseren. Om de ondergrond duurzaam te gebruiken en beheren moet er een balans zijn tussen bescherming (gezonde, schone, levende en veilige bodem, archeologie) en benutting (kelders, bodemenergie, groen, waterberging, infrastructuur, afval). Het kan noodzakelijk zijn om ondergrondse functies te ordenen, clusteren en waar mogelijk te minimaliseren of optimaliseren en om effecten van ondergronds gebruik mee te nemen in de beschouwing om (toekomstige) conflicten te voorkomen. Zo gaan bijvoorbeeld ondergrondse bouw met waterglas en verticale hemelwaterinfiltratie niet goed samen met de aanwezigheid van open warmte/koude opslagsystemen in de bodem (verstopping).

Zetting

Het plangebied is op basis van de indicatieve zettingsgevoeligheid minder gevoelig voor zetting. De huidige bebouwing en ophoging heeft de grond geroerd en gezet, waardoor de kans op daadwerkelijke zetting ook klein is. Maar, in verband met de ligging vlak naast het spoor en de mate van ingrepen in de ondergrond, zoals de ontgraving voor en bouw van de ondergrondse parkeerkelder, bemalingen en grondwateronttrekkingen of infiltraties voor bodemenergie, moeten de effecten op eventuele zetting en het grondwatersysteem voorafgaand aan de ingreep inzichtelijk en beheersbaar zijn.

Bodemenergie

Een van de mogelijkheden om te voorzien in duurzame energie is toepassen van bodemenergie. In de omgeving van het terrein wordt volop gebruik gemaakt van bodemenergie uit het 1e watervoerend pakket, tot een diepte van circa 50 m-mv. Uit het warmteplan Beurskwartier blijkt dat de warmte- en koude capaciteit van het 1e watervoerend pakket voor circa 60% in gebruik is. De overig 40% is door diverse oorzaken niet beschikbaar binnen de bouwlocatie. Omdat dit voor meerdere bouwplots van het Beurskwartier geldt is in samenwerking met de Provincie Utrecht en RUD een Praktijkonderzoek naar veilig en verantwoord gebruik van de warmtepotentie in het 2e water voerend pakket in opstartfase.

Dit praktijkonderzoek duurt enkele jaren. Recent zijn met een proefboring peilfilters geplaatst, om inzicht te krijgen in de verontreinigingssituatie. Tevens wordt onderzoek gedaan naar de fysische samenstelling van de bodem, om te bepalen hoe rendabel bodemenergiesystemen zijn in het 2e watervoerende pakket ter plaatse. Een bodemenergiesysteem in het 2e watervoerend pakket (mits veilig en verantwoord) gaat deel uitmaken van een collectieve open warmte koude opslagvoorziening in het Beursgebied. De definitieve beoordeling hiervan vindt plaats bij het praktijkonderzoek en valt niet binnen dit bestemmingsplan.

Conclusie
De bodem is naar verwachting op basis van eerder onderzoek licht verontreinigd. De bodemonderzoeken zijn verouderd en niet compleet voor de parkeerkelders. Na sloop van de bebouwing en vóór de herinrichting moet een actualiserend bodemonderzoek worden verricht. Dit onderzoek kan plaats vinden in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag. Ook bij de afvoer van grond en puin moet rekening gehouden worden met extra onderzoek om de afvoerbestemming te bepalen. Een eventuele verdieping van de parkeerkelder vraagt ook een dieper actualiserend bodemonderzoek voor inzicht in de chemische bodemkwaliteit en voor afvoer van grond bij de parkeergarage.

De fundering van de voormalige gracht, die is aangetroffen bij het bodemonderzoek, is een extra aandachtspunt bij eventuele sloopwerkzaamheden. Er geldt vooralsnog een dieptebeperking voor boringen en bodemenergiesystemen.

Er vindt nu een praktijkonderzoek plaats om te bepalen of het veilig en verantwoord is om bodemenergie te benutten uit het 2e watervoerend pakket, waarbij geen verspreiding van verontreiniging plaats vindt. Bij bouwbemalingen kan aansluiting worden gezocht bij de gebiedsgerichte aanpak van het grondwater volgens het Gebiedsplan. Onder deze voorwaarden vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Inzicht en ordening in de bestaande en gewenste ondergrondse ruimteclaims en de onderlinge beïnvloeding daarbij, kan toekomstig conflicterend ruimtegebruik beperken.

5.11 Natuurbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast kunnen regels gelden op grond van de Interim Omgevingsverordening.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  1. 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  2. 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  3. 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Utrechtse soortenlijst
Bij gemeentelijke plannen moet inzichtelijk gemaakt worden of er soorten van de Utrechtse soortenlijst voorkomen in het plangebied. Dit geldt eveneens bij plannen van derden wanneer hier afspraken over zijn met de gemeente. Het toevoegen van de Utrechtse soorten vormt geen verhoging van deze onderzoeksinspanning, maar dient met behulp van de natuurwaardenkaart en een biotoopbeoordeling in de bureaustudie te worden opgenomen.

Als er beschermde of Utrechtse soorten in het projectgebied aanwezig zijn zal worden beoordeeld of de soorten nadelige gevolgen van de ontwikkeling ondervinden. Bij mogelijke nadelige gevolgen, wordt gekeken of de ontwikkeling op een andere manier kan worden uitgevoerd zodat nadelige gevolgen worden voorkomen of geminimaliseerd. Als deze nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn dient het leefgebied gecompenseerd te worden zo dicht mogelijk bij het projectgebied, of wanneer dit niet mogelijk is op een alternatieve locatie binnen de gemeente. Als het leefgebied van een Utrechtse soort niet op korte termijn te compenseren valt zal dit expliciet aan het college worden voorgelegd. De verwachting is dat dit alleen het geval is in enkele oude bomenlanen waarin voor Nederland zeldzame paddenstoelen groeien.

Met de stappen 1. Onderzoek, 2. Alternatieven, 3. Mitigeren, 4. Compenseren, 5. Expliciete keuze, wordt voorkomen dat Utrechtse soorten uit onze stad verdwijnen, terwijl gebiedsontwikkelingen mogelijk blijven.

Beschermde gebieden (stikstof)
Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning.

In het kader van een toets aan de Wet natuurbescherming wordt bepaald of bedrijfsactiviteiten (mogelijke) significant negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Hiertoe dienen de mogelijke effecten op soorten, habitats van soorten en op habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen in beeld te worden gebracht.

Vanwege emissies van luchtverontreinigende stoffen is de storende factor 'vermesting' en 'verzuring' mogelijk relevant. Vermesting is de 'verrijking' van ecosystemen met met name stikstof en fosfaat, verzuring van bodem of water is een gevolg van de emissie van vervuilende gassen. De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof).
Diverse habitattypen in de Natura 2000-gebieden zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor vermesting en verzuring. De gevoeligheid wordt uitgedrukt in een kritische depositiewaarde (KDW) per habitattype. Deze kritische depositiewaarde is de grens waarboven de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie (N-depositie).

Voor de toetsing van de mogelijke effecten dient de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden vanwege de voorgenomen activiteiten dus gekwantificeerd te worden.
Vanaf 1 juli 2015 werd dit gedaan met de Programma Aanpak Stikstof (PAS). Met de invoering van het PAS was een vrijstelling van de vergunningplicht geïntroduceerd, in combinatie met een meldingsplicht. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State uitgesproken dat het PAS niet langer als toestemmingsbasis voor activiteiten mag worden gebruikt.

Alleen wanneer met een berekening met AERIUS Calculator wordt aangetoond dat er op voorhand geen significante gevolgen te verwachten zijn van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een Wnb-vergunning niet van toepassing. Als dit niet het geval is wordt in het kader van een Wnb-vergunning eerst een voortoets uitgevoerd. Intern salderen is onderdeel van zo'n voortoets. Het project of plan kan alsnog worden vergund als er geen significante negatieve effecten zijn in Natura 2000-gebieden of als de verslechtering van de stikstofdepositie optreedt op hectares, waarin de Kritische Depositiewaarde niet wordt overschreden.

Indien in de voortoets niet kan worden uitgesloten dat er geen significante effecten optreden is vervolgonderzoek nodig in de vorm van een Passende Beoordeling. Dit is een uitgebreid ecologisch onderzoek. Extern salderen, mitigatie of een ADC-toets zijn altijd onderdeel van een Passende Beoordeling.

In december 2019 zijn provinciale beleidsregels in werking getreden met voorwaarden voor het verlenen van vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming. De voorschriften voor de mogelijkheid tot intern en extern salderen zijn vastgelegd. Momenteel geldt bij alle activiteiten met een kans op een (significant) negatief effect, een vergunningplicht in het kader van de Wnb.

Op basis van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering gold tot voor kort een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor activiteiten in de bouwsector. Daarom hoefde er voor de bouw- en aanlegfase geen stikstofdepositieberekening te worden gemaakt.
Op 2 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter de uitspraak gedaan dat deze vrijstelling niet meer mag worden gebruikt. Dat betekent dat er ook voor de aanleg- en bouwfase een stikstofdepositie-onderzoek moet worden uitgevoerd, waarmee aangetoond wordt dat er geen sprake is van significante effecten op stikstofgevoelige habitattypen.

Plansituatie

Beschermde dier- en plantensoorten

In 2021 is een natuuronderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. Zie hiervoor Bijlage 12. Ook is de database van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. In 2024 is er een actualisatie op dit onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 13.

Voor de vaatplanten, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden is de aanwezigheid uitgesloten. Grondgebonden zoogdieren komen in de omgeving van het plangebied voor, maar het plangebied zelf is enkel geschikt voor (spits)muizen, die vrijgesteld zijn van ontheffing.

Voor de vleermuizen is uit de NDFF gebleken dat in of in de omgeving van het plangebied waarnemingen bekend zijn van verschillende soorten beschermde vleermuizen. Voor de realisatie van het Rijkskantoor de Knoop zijn conform een ontheffing in het kader van de toenmalige Flora- en faunawet voorzieningen getroffen in het nieuwe Rijkskantoor voor de gewone dwergvleermuis. Aan iedere zijde van het gebouw zijn enkele voorzieningen getroffen. Overigens is de ontheffingsaanvraag afgewezen doordat deze niet voor het volledige pand was aangevraagd. In overleg met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is toen besloten een notitie op te stellen waarin het monitoren van de vleermuizen is opgenomen. In 2020-2021 heeft er een monitoring plaatsgevonden. Zie hiervoor Bijlage 14.

In 2020 en in de winter van 2020-2021 is onderzoek gedaan naar de functionaliteit van de gerealiseerde vleermuisverblijfplaatsen in het Rijkskantoor. Er zijn toen geen kraam- en massa winterverblijfplaatsen waargenomen. Ook zomerverblijfplaatsen zijn niet waargenomen. Er is wel een baltsterritorium van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Het is goed mogelijk dat de paarverblijfplaats net als in 2018 in het Beatrixtheater aanwezig is.

De functie van de vleermuiskasten moet gewaarborgd blijven om permanent negatief effect voor deze soorten te voorkomen. Bij het kappen van de bomen, waaraan de kasten hangen, moeten deze naar een andere locatie in de directe omgeving worden verplaatst. Dit moet buiten de actieve periode voor de vleermuizen gebeuren. Mogelijke alternatieve locaties hiervoor zijn de muren van het gebouw langs de Rabostraat en muren van de loopbrug in het noorden van het plangebied. Een ontheffing is niet nodig bij het naleven van deze maatregelen en een nader onderzoek is ook niet nodig.

Voor broedvogels zijn er waarnemingen bekend van verschillende soorten broedvogels in de omgeving van het plangebied. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten is uitgesloten. Tijdens het broedseizoen kunnen wel door werkzaamheden broedende vogels worden verstoord. Om verstoring van broedgevallen te voorkomen, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd of gestart worden. Bij start in het broedseizoen, dient de planlocatie eerst door een ter zake kundig ecoloog gecontroleerd te worden op broedgevallen. Deze maatregelen dienen via een ecologisch werkprotocol bijgehouden te worden. Met het naleven van deze maatregelen is geen ontheffing en geen nader onderzoek nodig.

Conclusie beschermde dier- en plantensoorten

Het voorkomen van de meest beschermde flora- en faunasoorten is niet te verwachten dan wel uitgesloten op basis van de algemene verspreidingsgegevens en het aanwezige biotoop in het plangebied.

De aanwezigheid van beschermde vleermuizen van in het plangebied aanwezige vleermuiskasten is te verwachten of kan niet op voorhand worden uitgesloten. In het plangebied kunnen ook algemeen voorkomende broedvogels zonder jaarrond beschermd nest tot broeden komen.

Door het nemen van de bepaalde voorzorgsmaatregelen, volgens de 'Gedragscode soortenbescherming gemeenten' die specifiek voor Utrecht is uitgewerkt in de 'Leidraad', kan overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor broedvogels en vleermuizen worden voorkomen. Deze voorzorgsmaatregel betreft onder andere het verplaatsen van de vleermuiskasten. Deze voorzorgsmaatregel dient uitgevoerd te worden onder begeleiding van een ter zake kundig ecoloog. Hierbij wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld om hierover bij de werkzaamheden duidelijke afspraken te maken met de aannemer. Daarnaast wordt gewerkt volgens de algemene zorgplicht.

Conclusie Utrechtse soorten

In 2021 is een natuuronderzoek gedaan naar het voorkomen van Utrechtse soorten, waarbij de database van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is geraadpleegd. Daarnaast is er door de stadsecoloog een inventarisatie gedaan naar het potentiële leefgebied van de Utrechtse soorten. Binnen het plangebied is leefgebied aanwezig van de zwarte roodstaart, huismus, spreeuwen, egel, tongvaren, veldsalie en wilde reseda. Het kan zijn dat het leefgebied van deze soorten gecompenseerd moet worden als deze door de werkzaamheden verdwijnt of wordt aangetast.


Natura 2000-gebieden (stikstof)

Om de effecten van het Knoopcomplex op beschermde natuurgebieden in beeld te brengen, is een onderzoek uitgevoerd naar stikstofdepositie in zowel de bouwfase als de gebruiksfase, zie Bijlage 18. Vanwege de vaststelling van het nieuwe verkeersmodel VRU 3.5 op 1 december 2024, zijn de verkeersstromen rondom het plangebied opnieuw berekend en is hierop ook de stikstofberekening voor de gebruiksfase opnieuw berekend. Deze is opgenomen in Bijlage 19.

Voor het Knoopcomplex gaat het om nieuwbouw van kantoren en ook een gecombineerd kantoor-woongebouw met gemengde functies in de plint. De beoogde ontwikkeling is gasloos en kent dus geen gebouwemissies van stikstof in de gebruiksfase. In de gebruiksfase is er wel sprake van verkeersbewegingen met mogelijk relevante stikstofeffecten op de nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ‘Oostelijke Vechtplassen'. Met het programma AERIUS Calculator (versie 2024) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen qua stikstofdepositie in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming.

Uit de berekeningen met AERIUS Calculator (2024) voor de realisatie- en gebruiksfase blijkt dat er, zowel op basis van de berekening met het oude verkeersmodel als op basis van de berekening met het nieuwe verkeersmodel, geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de realisatie- en gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Nationaal Natuur Netwerk en Groene Contour
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.

Algemene zorgplicht
Er dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van algemene soorten fauna, die vallen onder de zorgplicht. Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Gedragscode Flora- en faunawet van de gemeente Utrecht van toepassing.

Om de consequenties hiervan voor de werkzaamheden duidelijk te maken dient er voor aanvang van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld door een deskundige.

Diervriendelijk bouwen

De ontwikkeling van het Knoopcomplex draagt bij aan de biodiversiteit in het Stationsgebied en de stad. Aan de hand van doelsoorten wordt hier diervriendelijk gebouwd.

  • Het groen biedt een geschikt leefgebied voor de doelsoorten (huismus, vlinders, bijen en zangvogels van de Utrechtse soortenlijst);
  • Er wordt diervriendelijk gebouwd, met als richtlijn één verblijfplaats per woning of 100 m² bvo geïntegreerd in de gevel (voor gierzwaluw, huismus en vleermuis);
  • Er zijn ecologisch rustige zones (plekken waar fauna voldoende rust en dekking vindt);
  • Er worden bij voorkeur inheemse soorten aangeplant en soorten die bijdragen aan de Utrechtse soorten;
  • Borgen dat een minimaal pakket aan maatregelen wordt bereikt door de oppervlakten van intensief groene daken en gevels, de positionering van de hoogtes van de groene daken en het voorschrijven van volwaardige bomen en daarbij behorende plantomvang.
  • Mogelijkheden scheppen voor een veel verdergaande vergroening door overdimensionering groene daken en gevels en de introductie van insnijdingen in de torens met groene inrichting.

Conclusie

Het aspect natuur is geen belemmering voor de realisatie van het Knoopcomplex.

5.12 Bomen

Kader

Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.
Sinds 2023 geld de beleidsregel herplant naar waarde. Deze beleidsregels stelt eisen aan welke soorten / maten bomen er herplant dienen te worden, afhankelijk van het type boom die gekapt wordt. Voor de bomen die niet verplaatst kunnen worden, zal herplant volgens deze dezebeleidsregel plaatsvinden bij voorkeur in of rondom het plangebied en als dat niet mogelijk is, op een andere plek.

Plangebied
Voor deze planontwikkeling is een bomeninventarisatierapport opgesteld (zie Bijlage 16 Rapport bomeninventarisatie). Om te bepalen wat de staat is van het huidige bomenbestand en of de aanwezige bomen verplant kunnen worden, zijn de volgende onderzoeken verricht:

1. Inventarisatie van de bomen

2. Indicatieve (bovengrondse) beoordeling verplantbaarheid

In het onderzoeksgebied zijn 45 bomen beoordeeld. Alle bomen binnen de onderzoekslocatie met een stamdiameter groter dan 10 centimeter (gemeten op 1,30 meter) hebben een individueel boom-ID gekregen. Daarnaast zijn in het kader van het bovengronds verplantbaarheidsonderzoek ook de standplaats, conditie en gebreken beoordeeld.

De meeste bomen hebben een matige tot redelijke conditie. Een kleiner aantal heeft een slechte conditie en een goede conditie. Het bomenbestand is gevarieerd in conditie, leeftijd, omvang, soort en toekomstverwachting.

  • Voor 3 bomen is een negatief verplantbaarheidsadvies gegeven. De belangrijkste reden hiervoor is de conditie van de bomen. Daarnaast spelen elementen als beperkte standplaats en gebreken een rol in deze beoordeling.
  • Voor 24 bomen geldt een terughoudend verplantbaarheidsadvies. Deze bomen hebben een verlaagde slagingskans voor het verplanten van de boom door matige kwaliteit van een deel van de boom (boom 1), of afgenomen conditie en/of toekomstverwachting. Een aanvullend ondergronds onderzoek kan uitsluitsel geven over de kwaliteit van de groeiplaats en daarmee de verplantbaarheid van deze bomen.
  • Voor 18 bomen geldt een positief advies, omdat ze op basis van soortspecifieke eigenschappen, conditie en toekomstverwachting potentieel verplantbaar zijn. Om definitief uitsluitsel te kunnen geven over de verplantbaarheid van deze bomen is wel aanvullend ondergronds onderzoek nodig naar beworteling en groeiplaats.

Afbeelding 9 geeft de luchtfoto met de aanwezige bomen weer. Van de 45 aanwezige bomen, moeten circa 31 bomen verwijderd worden. Deze te verwijderen bomen bevinden zich in het oranje kader weergegeven op afbeelding 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0015.png"

Afbeelding 9: Bomeninventarisatie

Bij afweging van de locatie voor herplanting of compensatie zullen de bijdrage aan lokale natuurwaarden (instandhouden, bij voorkeur verbeteren) en de bijdrage aan ruimtelijke kwaliteiten (leefpotentieel, onderhoudbaarheid en veiligheid) worden afgewogen. Voor herplaatsing van bomen in plantenbakken gelden deze afwegingen ook.

Binnen het plangebied zullen circa 31 bomen op het maaiveldniveau plaats moeten maken voor de ontwikkeling van fase 2 en de uitbreiding van het bestaande Knoopplein.

  • Voor circa 4 van deze bomen geldt een positief verplantingsadvies. Uitgangspunt is dat deze bomen elders opnieuw plek krijgen.
    De voornaamste reden om deze bomen niet binnen het plangebied te herplaatsen is dat er na de ontwikkeling van fase 2 en 3 nagenoeg geen volle grond voor herplanting beschikbaar is.
  • Voor circa 24 van deze bomen geldt een terughoudend verplantingsadvies vanwege een matige conditie en beperkte levensverwachting. Uitgangspunt is dat deze bomen elders opnieuw een plek krijgen. De voornaamste reden om deze bomen niet binnen het plangebied te herplaatsen is dat er na de ontwikkeling van fase 2 en 3 nagenoeg geen volle grond voor herplanting beschikbaar is. Als uit nader onderzoek blijkt dat de conditie en levensverwachting geen perspectief bieden voor herplanting op locatie of elders, dan zullen de bomen gekapt worden. In dat geval zal tijdig een kapvergunning aangevraagd worden.
    Eventueel te kappen bomen worden elders gecompenseerd.
  • Voor circa 3 bomen geldt een negatief verplantingsadvies vanwege slechte conditie of gebreken. Deze bomen zullen naar verwachting worden gekapt. Hiervoor zal tijdig een kapvergunning worden aangevraagd. Eventueel te kappen bomen worden elders gecompenseerd.

De 4 bomen op het huidige Knoopplein blijven naar verwachting gehandhaafd.

De 10 bomen langs het paviljoen The Green House aan de Knooppassage zullen plaats moeten maken voor de ontwikkeling van fase 3. Dit betreft 10 gewone platanen in plantenbakken. Voor deze bomen geldt een positief verplantingsadvies. Uitgangspunt is dat deze bomen op deze locatie opnieuw een plek krijgen, bijvoorbeeld op de hoger gelegen daktuinen.

Op het moment van schrijven is de exacte inrichting van het buitenterrein nog niet bekend. Door de initiatiefnemer wordt gekeken op welke manier bomen in plantenbakken kunnen worden ingepast op de locatie. Daarnaast wordt met een bomencoördinator gekeken naar andere locaties voor het herplanten van de bomen die worden verwijderd omdat daar binnen het plangebied geen plek voor is.

Bij de planontwikkeling wordt gestuurd op meer en beter groen in de stad, gezonde verstedelijking, natuurinclusiviteit en klimaatadaptatie. Door adviesbureau TAUW is in beeld gebracht met welke inrichtingsmaatregelen wordt bijgedragen aan het versterken van natuurwaarden op lokale en regionale schaal. Bij de planontwikkeling wordt daarom minimaal voorzien in onder andere:

  • 10 solitaire bomen, diverse inheemse soorten zoals (maar niet beperkt tot): wilg, eik, berk, eenstijlige meidoorn, populier, grove den, sleedoorn, els, iep, appel, hazelaar, beuk, es, wilde lijsterbes, haagbeuk, esdoorn. Bij het aanplanten van nieuwe bomen worden de aanbevelingen om bomen met een minimale omtrek van 20-25 cm en ecologisch waardevolle bomen te gebruiken meegenomen;
  • 500 m2 kruidenrijke vegetatie, verdeeld over Knoopplein en (intensieve) groene daken. Variatie van inheemse kruiden- en grassoorten met verschillende bloeiperioden en 'onkruiden';
  • 50 m2 opgaande struiken, verdeeld over Knoopplein en intensieve groene daken. Variatie in inheemse, bes- of zaaddragende, groenblijvende struiken-, heggen- en hagensoorten met verschillende bloei- en vruchtperioden;
  • 10 m2 bruin dak, niet ingezaaid, spontane opkomst;
  • 500 m2 intensief groendak, variatie van inheemse kruiden- en grassoorten met verschillende bloeiperioden en 'onkruiden'.

5.13 Water En Klimaatadaptatie

Door de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

De waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets voor de herinrichting van het gebied in de gemeente Utrecht en is in deze paragraaf opgenomen.

Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV (Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden, bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europese richtlijn: Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Deltaplan Ruimtelijke adaptatie, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Omgevingsvisie provincie Utrecht;
  • Omgevingsverordening provincie Utrecht
  • Gemeentelijk beleid: de visie Water en Riolering (februari 2022), de visie Klimaatadaptatie (februari 2022);
  • Waterschapsbeleid HDSR: Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 'Stroomopwaarts 2022 – 2027'.


In de visie Water en Riolering en de Klimaatadaptatievisie (vastgesteld in februari 2022) zijn eisen opgesteld ten aanzien van het verminderen van hemelwateroverlast, droogte en hittestress. In deze paragraaf zijn deze eisen verder uitgewerkt en toegepast op het plangebied.

Waterkwaliteit
De gemeente streeft conform het beleid van de Europese Kaderrichtlijn Water samen met de waterbeheerder naar een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit betekent dat de waterkwaliteit veerkrachtig is, ook bij extreem weer en lange termijn klimaateffecten. Dit sluit aan bij de ambitie vastgesteld door de Gemeente Utrecht in regionaal (Winnet) verband (regionaal afvalwaterketen beleid, 2014). Deze zegt dat de waterkwaliteit, ook het te realiseren, open water in het gebied, dient te voldoen aan het streefbeeld zichtbaar.

Waterwet
Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.

Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, moet een vergunning worden aangevraagd bij het waterschap HDSR (zie artikel 3.10 Keur 2019). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding. Een (tijdelijke) lozing van grondwater op de openbare riolering is niet toegestaan, tenzij bij Algemene maatregel van bestuur (lozingsbesluiten) of bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Wet Milieubeheer anders is bepaald.

Watervergunning - Keur
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers, bouwen in en langs water en uitvoeren van HDD boringen onder watergangen, kunstwerken en peilscheidingen door, is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.

Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig in het kader van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.

Wateroverlast
Uitgangspunten in de Visie Water en Riolering zijn:

  • Vuil water en schoon regenwater worden zoveel mogelijk gescheiden.
  • Bestrating en dakvlakken worden zoveel mogelijk aangesloten op een regenwatersysteem.
  • Regenwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden op de plek waar het valt en wordt zichtbaar over het oppervlak afgevoerd i.p.v. ondergronds.
  • Buien tot 20 mm per uur kunnen verwerkt worden zonder dat er water op straat blijft staan.
  • Zelfs bij zeer extreme regenbuien van 80 mm in een uur mag geen schade ontstaan aan gebouwen en nutsvoorzieningen en worden veiligheidsrisico's voorkomen.
  • Wegen, parkeerplaatsen, pleinen en groenvoorzieningen kunnen bijdragen aan tijdelijke waterberging bij extreme regenval. Aandachtspunten hierbij zijn de profilering van het terrein en hoogteliggingen. Er moet dus gezorgd worden voor voldoende hoogteverschil tussen vloer- en wegpeilen.
  • Regenwater mag niet langer dan 3 uur op straat staan.


In het kader van het rioleringsplan moet worden aangegeven of al het regenwater in het plangebied geborgen kan worden of dat een overloop voorziening richting oppervlaktewater of hemelwaterstelsel zal worden aangebracht, waarvoor er voor dit project mogelijk een watervergunning aangevraagd moet worden.

Beleid hemel- en afvalwater
Om de klimaatdoelen te behalen, is in de Wet Milieubeheer in artikel 10.29a ingegaan op de voorkeursvolgorde hoe met hemelwater om te gaan. In de waterparagraaf is dit op het projectgebied toegepast en geconcretiseerd. Voorkeursvolgorde:

  1. 1. Vasthouden en nuttig gebruiken (geen lozing);
  2. 2. Infiltratie op de bodem (bovengronds via het groen);
  3. 3. Infiltratie in de bodem (ondergronds);
  4. 4. Directe lozing in het oppervlaktewater;
  5. 5. Lozing in een hemelwaterstelsel;
  6. 6. Wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om gebruik te maken van bovenstaande lozingsroutes: Lozing in een vuilwaterriool.


Bij het verwerken van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.

Droogte
Een combinatie van groen, water, slimme kavelinrichting en ontwerp van de toekomstige gebouwen kan ingezet worden om wateroverlast en calamiteiten in de toekomst te voorkomen. Het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Het waterschap en de gemeente stellen hier de volgende eisen aan:

  • Bij voorkeur dient er 100%, maar minimaal 90% van de jaarlijkse neerslag over het totaal verhard oppervlak opgevangen en geïnfiltreerd te worden. Dat is 15 mm ten opzichte van verhard oppervlak binnen het plangebied.
  • Ledigingstijd buffer, maximaal 48 uur. De buffer moet hierna weer volledig beschikbaar zijn voor nieuwe buien.
  • Het uitgangspunt is dat de huidige situatie niet verslechtert:

Hittestress
Hittestress wordt vooral bepaald door de gevoelstemperatuur. Dit is, naast luchttemperatuur, gebaseerd op factoren zoals luchtvochtigheid, de aanwezigheid van wind en de straling van de zon en omliggende gebouwen. Om hittestress tegen te gaan kan worden ingezet op de volgende maatregelen:

  • Inzetten op het creëren van koele plekken met een lage gevoelstemperatuur en looproutes met schaduw, bij voorkeur door bomen, zo min mogelijk verharden (groen tenzij), het aanleggen van groene gevels en daken en bewegend water (fonteinen).
  • Streven naar een stadsbreed percentage groen van minimaal 40%. Hierdoor is er voldoende mogelijkheid voor verdamping door bomen en groen en het vasthouden van water.
  • Uitgangspunt is dat iedere woning binnen 200 meter loopafstand over een koele groene plek van minimaal 200 m2 moet kunnen beschikken. Daarnaast moet je in iedere straat op een hete dag in de schaduw (bij voorkeur door bomen) kunnen lopen.
  • Op de belangrijkste looproutes moet er op het heetst van de dag 40% schaduw aanwezig zijn en in overige loopgebieden is er op het heetst van de dag 30% schaduw. Zo blijven essentiële functies in de stad voor iedereen beschikbaar.
  • Om hittestress in gebouwen te voorkomen moet het gebouw zo worden gebouwd, dat gevels koel blijven, een goede ventilatie in het gebouw aanwezig is en in de zomer geen directe zoninval optreedt.

Plansituatie
De locatie is in het Stationsgebied van Utrecht gelegen en bestaat momenteel uit parkeerplaatsen en bebouwing. Het gehele plangebied is bijna volledig verhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied, waterwingebied of een boringsvrije zone. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is de locatie niet gekarteerd. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ten westen van het plangebied uit kalkhoudende ooivaaggronden; zware zavel en lichte klei. Met betrekking tot grondwater is er ten westen van het plangebied sprake van grondwater VIIo. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) +0,50 m NAP is, de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) +0,00 m NAP is en de gemiddelde grondwaterstand (GMG) +0,25 m NAP is. Het maaiveld is gelegen op circa 2 meter boven NAP.

Waterhuishouding

Ten oosten van het plangebied ligt een duiker van het HDSR. Deze duiker moet gehandhaafd blijven in de bouwontwikkeling, omdat deze duiker de verbinding vormt tussen de Kruisvaart en de Leidsche Rijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0016.png"

Afbeelding 10: Uitsnede legger oppervlaktewater hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering in beheer van het HDSR.

Afvalwaterketen en riolering

Het bestaande gebouw is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Drooglegging en ontwateringsdiepte

Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder.

De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, dient conform de norm van het HDSR minimaal 1,0 m te zijn. De maaiveldhoogte moet minimaal -0,58 m NAP + 1,00 m NAP = 1,58 m NAP zijn. De maaiveldhoogte is gemiddeld +2,00 m NAP in het plangebied, dus de drooglegging voldoet aan de gestelde norm.

De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied is +2,00 m NAP – +0,50 m NAP (GHG) = 1,50m. Deze voldoet in de huidige situatie aan de gestelde norm.

Peilgebied

Het plangebied ligt in het peilgebied stad Utrecht Kromme Rijn (west) met een flex peil UKR_001, min 0,51 m NAP en max 1,32 m NAP. Voor het plangebied wordt er gerekend met het stadspeil van +0,58 m NAP.

Toekomstige situatie

Op de locatie zijn er plannen om drie nieuwe gebouwen te realiseren. Het gaat hierbij om nieuwbouw van kantoren en ook een gecombineerd kantoor-woongebouw met gemengde functies in de plint.

Wateropgave

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn op grond van de Keur bij een verhardingstoename van 500 m2 of meer maatregelen vereist (administratieve ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom).

Onderdeel Bestaande situatie in m² Nieuwe situatie in m² Afname / Toename verhard oppervlak m²
Groen 1.915 1.415 - 500
Verharding 6.091 3.012 - 3.079
Dakoppervlak 647 4.226 + 3.579
Totaal 8.653 8.653 0

Oppervlaktetabel bestaande situatie en nieuwe situatie

Berekende wateropgave volgens de Keur

Vanwege de toename van verhard oppervlak met 500 m2 zullen er compensatiemaatregelen uitgevoerd dienen te worden. Bij het berekenen van de watercompensatie volgens de KEUR is de minimale ontwerp voorwaarde 45 mm berging per m2 toename verhard oppervlak of als het uitgevoerd wordt in oppervlaktewater, dan betreft het 15% van de toe te voegen verharding.

Berekende wateropgave volgens de Water- en Klimaatvisie Gemeente Utrecht

Naast de wateropgave uit de KEUR voor de toename aan verhard oppervlak, hanteert de gemeente op basis van de Visie water en riolering en Visie klimaatadaptatie de waterbergingseis van 15 mm berging ten opzichte van het totaal aan verhard oppervlak in het plangebied. Deze gemeentelijke eis is dus niet gerelateerd aan de toename van het verhard oppervlak, maar aan het totaal aan verhard oppervlak na realisatie.

De eis met de hoogste bergingsopgave is maatgevend voor de inrichting van de bergingsopgave in het plangebied. Voor deze ontwikkeling is dat de gemeentelijke eis van 15 mm berging ten opzichte van het totaal aan verhard oppervlak.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, zink en zacht PVC) kunnen deze stoffen zich ophopen in het water(bodem)systeem. Hierdoor kan het gebruik hiervan een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Het toekomstige hemelwatersysteem zal met een tussenliggende berging en infiltratiesysteem worden aangesloten op de verbindingsduiker. Aansluiten op het gemengd riool is niet toegestaan.

Het huishoudelijke afvalwater -de droogweerafvoer- van de nieuwbouw dient onder vrijverval naar het bestaande gemengde riool in de Croeselaan en/of Mineurslaan afgevoerd te worden.

Voor installatietechnische eisen voor leidingwerk binnen het perceel geldt het Bouwbesluit en de voorschriften in de Omgevingsvergunning voor de Wabo activiteit Bouw. In de aanvraag om Omgevingsvergunning moet het leidingplan voor riolering en hemelwater tot en met de grens van het terrein of erf zijn uitgewerkt. Voorschriften en instructies voor het aan (laten) sluiten op openbare voorzieningen voor de inzameling, transport of verwerking van afvalwater worden gesteld in de Omgevingsvergunning. Onder meer worden voorschriften aan plaats, aanlegdiepte en diameter van leidingwerk ter plaatse van de grens van het erf in de omgevingsvergunning gesteld wanneer sprake is van aansluiting op openbare riolering en afvalwater die op riolering kan en mag worden gebracht.

Voor de afvoer of verwerking van huishoudelijk afvalwater, eventueel bedrijfsafvalwater, en hemelwater gelden de op de activiteit betrekking hebbende algemene lozingsregels van het Activiteitenbesluit Milieubeheer, het Besluit Lozen Afvalwater Huishoudens of het Besluit Lozen Buiten Inrichtingen.

Conclusie

Met de ontwikkeling zal er een toename zijn van 500 m2 aan verhard oppervlak. Voor de waterberging geldt hier de gemeentelijke eis van 15 mm waterberging ten opzichte van het totaal aan verhard oppervlak. Deze eis is opgenomen in een voorwaardelijke verplichting in de regels. Hiermee is er geen sprake van negatieve effecten op het waterhuishoudkundige systeem.

Bij het opstellen van het advies 'toetst' het waterschap of het plan aan de criteria voor de waterhuishouding voldoet. Als algemeen criterium voor ruimtelijke plannen geldt dat minimaal het stand-still moet worden gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de waterhuishouding niet mag verslechteren. In dit geval gaat het om een conserverend bestemmingsplan, waarbij aan dat uitgangspunt wordt voldaan. Het Hoogheemraadshap de Stichtse Rijnlanden heeft ingestemd met de voorgestelde ontwikkeling en heeft gevraagd om hen actief te betrekken bij inrichtingsvraagstukken, waaronder ook de groene daken en infiltratievoorzieningen.

5.14 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het plangebied en conclusie

Het plangebied bevindt zich op de geactualiseerde gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied van hoge archeologische verwachting (WA4), deels in een gebied van middelhoge archeologische verwachting (WA5) en deels in een gebied zonder archeologische waarde (WA7). Voor WA4 (hoge archeologische verwachting) geldt dat verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm vergunningplichtig zijn. Voor WA5 (middelhoge archeologische verwachting) geldt dat bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm vergunningplichtig zijn. Voor WA7 (zonder archeologische waarde) verwachting geldt geen vergunningplicht. Aan de vergunning kunnen voorwaarden ten aanzien van het archeologisch onderzoek worden verbonden.

Voor het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te toetsen, zie hiervoor de rapportagearcheologisch onderzoek in bijlage 15 (Econsultancy rapport 20495.002). Hieruit blijkt dat het gebied dermate diep verstoord is door ingrepen in het verleden, dat archeologische waarden niet meer aanwezig zullen zijn. De vergunningplicht is hiermee komen te vervallen.

5.15 Kabels En Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen.

In het Beursgebied komt zoals vermeld in paragraaf 2.3.2.2.10 een collectief warmtesysteem, waar de nieuwbouw van het Knoopcomplex op zal aansluiten. Er zijn geen belemmeringen voor dit warmtesysteem ten aanzien van de ondergrondse kabels of leidingen.

5.16 Kwaliteit Van De Leefomgeving

Naast geluid, lucht, veiligheid en groen wordt de kwaliteit van de leef- en woonomgeving nog door een aantal andere ruimtelijke aspecten bepaald zoals wind en zon.

Hoogbouw
Wind en zon zijn elementen die ook bij hoogbouw (vanaf ongeveer 25 meter) van belang zijn. Woningen en openbare ruimten als pleinen en terrassen moeten voldoende licht- en zoninval krijgen willen ze een prettige verblijfskwaliteit hebben.

Rond hoogbouw dient vooral voor langzaam verkeer te worden voorkomen dat de wind er hinder veroorzaakt.

De Hoogbouwvisie van Utrecht is vastgesteld door de Raad in 2005. In de Hoogbouwvisie is onder andere het Stationsgebied geduid als een gebied waar hoogbouw kan worden gerealiseerd. Volgens de Hoogbouwkaart Stationsgebied geldt voor het Knoopcomplex een maximale hoogte van 90 meter.

Het nieuwe Knoopcomplex complementeert het Stationsgebied met een aantrekkelijk stadssilhouet. De drie stevige basiselementen (sokkels) activeren en definiëren de stedelijke ruimtes op de verschillende maaiveldniveaus. Daarboven verrijzen torenvolumes die meedoen met de bestaande hoogbouw in de omgeving. De compositie van de nieuwe gebouwen wordt zorgvuldig bepaald en draagt bij aan de samenhang van de bebouwing. De ontwikkeling draagt bij aan het leefklimaat van gebruikers, bewoners, passanten en omwonenden.

Het Knoopcomplex past met een hoogte van maximaal 90 meter binnen de Hoogbouwvisie.

Sociale veiligheid

Onderdeel van elk bouwblok is de plint in de onderste laag. De plint zet het gebouw in de stad en vormt de belangrijke schakel tussen binnen en buiten. De plint is cruciaal voor het functioneren en de beleving van het gebied. In het omliggende gebied zijn en/of worden publieke en levendige plinten voornamelijk gerealiseerd langs hoofdroutes en publieke pleinen, waar ze bijdragen aan de levendigheid en sociale veiligheid van deze routes en plekken. Voorzieningen liggen daarbij op strategische plekken. Woningen en werkruimtes bevinden zich langs zijstraten, dit zorgt voor ogen op straat en levendigheid in het straatbeeld. In een aantal straten zijn utilitaire functies in de plint toegestaan die van belang zijn voor het functioneren van het gebied en het gebouw. Het gaat dan zowel om nutsvoorzieningen (traforuimtes e.d.) als om entrees naar parkeergarages, bergingen en toegangen voor laden & lossen.

Voor het Knoopcomplex komen er plintfuncties in de onderste lagen van de nieuwe gebouwen. Dit draagt bij aan de sociale veiligheid.

Windhinder

De beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is in Nederland vastgelegd in de norm NEN 8100. Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Hierin wordt onder meer beschreven in welke situaties een windklimaatonderzoek nodig is. Voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 meter, zoals in de geplande nieuwbouwsituatie, wordt nader onderzoek met CFD- of windtunnelsimulatie als noodzakelijk gezien.

Voor fase 2 en 3 van de Knoop is een windtunnelonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 21. Het doel van het onderzoek was het inzichtelijk maken en beoordelen van het windklimaat in het plangebied en de invloed naar de omgeving. Tevens is het windklimaat op verhoogd niveau inzichtelijk gemaakt. De nabijgelegen ontwikkelingen Beurskwartier en Wonderwoods zijn in dit onderzoek als omgevingsbebouwing meegenomen.

Basisniveau

  • Uit de resultaten van het windtunnelonderzoek blijkt dat bij realisatie van drie gebouwen van 90 meter op de planlocatie, sprake zal zijn van een overwegend goed windklimaat voor de categorie 'doorlopen'. In de Mineurslaan zal in de uiteindelijk geplande situatie sprake zijn van een matig windklimaat. De Mineurslaan is echter geen voetgangersgebied, maar een expeditiestraat, en zal dus slechts door gemotoriseerd verkeer gebruikt worden. Op het verhoogd maaiveld langs de Rabobank zal sprake zijn van een goed windklimaat. Op de Moreelsebrug zal een overwegend goed windklimaat te verwachten zijn.
    Op de trap naar de Moreelsebrug zal het windklimaat naar verwachting plaatselijk goed tot mogelijk matig zijn. Er is nergens sprake van een slecht windklimaat of een overschrijding van het gevaarcriterium.
  • Het windklimaat wordt met deze eerste herziening van het bestemmingsplan verbeterd ten opzichte van de planologische mogelijkheden op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Westflank Zuid’. Dit komt met name doordat de geplande bebouwing Wonderwoods en Beurskwartier in het onderzoek is meegenomen. Deze bebouwing biedt in de nieuwe situatie afscherming van de dominante zuidwestelijke wind.
  • Het bouwen van een lagere toren van 75 meter in plaats van 90 meter in fase 3, levert voor het gebied tussen fase 1 en fase 3 verbetering op van het windklimaat.
  • De toevoeging van extra begroeiing en bomen verbetert het windklimaat aanmerkelijk. De resultaten met en zonder bomen zijn opgenomen in figuur f3.4 en f.3.6 van het rapport. Met name in de Rabostraat, op de trap naar de Moreelsebrug en op het Knoopplein tussen fase 1 en fase 3, is sprake van een verbetering. Bij het toevoegen van bomen zullen naar verwachting met name bladhoudende meerstammige heesters effectief zijn.
  • Een andere mogelijkheid om het windklimaat te verbeteren is het aanpassen van de opzet van het verhoogde maaiveld. Door het versmallen van de trappen en daarmee het aanbrengen van grotere sprongen in het maaiveld kan het windklimaat positief worden beïnvloed.

Verhoogd niveau
Met het onderzoek is ook het windklimaat op verhoogd niveau inzichtelijk gemaakt. Zie hiervoor figuur f3.7 van het rapport.
Op verhoogd niveau is op diverse plaatsen sprake van windklasse A of B. Deze locaties zijn geschikt voor windgevoelige functies, zoals buitenruimtes. Op veel plaatsen is echter ook windklasse D en E met een beperkt risico op windgevaar, vastgesteld. Hier zijn windafschermende maatregelen noodzakelijk zijn om buitenruimtes te kunnen realiseren. Hierbij kan worden gedacht aan schermen haaks op de gevel om de ruimte te compartimenteren, gesloten schermen langs de rand en aan het ontoegankelijk maken van de gebieden met de hoogste hinderkans.

Conclusie
Uit de resultaten van de verschillende modellen blijkt dat rondom de geplande nieuwbouw sprake is van een goed en lokaal matig windklimaat voor de categorie 'doorlopen'.
Op de Mineurslaan, op de trap naar de Moreelsebrug en op enkele plaatsen tussen de gebouwen in op het Knoopplein, is sprake van een matig windklimaat.

Dit voldoet aan het uitgangspunt op basis van eerdere windonderzoeken dat voor fase 2 en 3 op geen enkele plaats een slecht windklimaat mag gelden en dat het windklimaat op de Mineurslaan, op de aanlanding van de Moreelsebrug en tussen de sokkels van de gebouwen in, incidenteel matig mag zijn.

Daarbij moet wel worden gestreefd naar het verbeteren van de situatie, zodat in ieder geval voor het Knoopplein de categorie 'slenteren' kan worden gehaald. Omdat dit plein echt een verblijfsfunctie heeft, is het criterium voor doorlopen feitelijk niet streng genoeg, en zou op het plein moeten worden gestreefd naar een waarde onder de 5%. Met behulp van een uitgekiende terreininrichting kan het windklimaat hier verder worden verbeterd. Dit gebeurt met de toevoeging van bomen.

Als de omschreven niveaus om wat voor reden dan ook niet kunnen worden gehaald, dan moeten (tijdelijke) maatregelen worden getroffen in de vorm van luifels en/of schermen. Deze moeten voldoen aan de beeldkwaliteitseisen die hieraan worden gesteld in hoofdstuk 5 van het Stedenbouwkundig Plan en Beeldkwaliteitsplan.

Op verhoogd niveau is op diverse plaatsen sprake van windklasse A of B. Deze locaties zijn geschikt voor windgevoelige functies, zoals buitenruimtes. Op veel plaatsen is echter ook windklasse D en E met een beperkt risico op windgevaar, vastgesteld. Hier zijn windafschermende maatregelen noodzakelijk om buitenruimtes te kunnen realiseren.


Bezonning

Uitgangspunt is dat er binnen het plangebied altijd open plekken op loopafstand beschikbaar zijn waar een goede bezonning is. De stedenbouwkundige opzet is als het ware daaromheen ontworpen. Mede op grond hiervan is ook de positie van de hoogteaccenten bepaald. Het gebruik van de openbare ruimte is gekoppeld aan de bezonning op het moment van de dag. In het bijzonder is hier aandacht geschonken aan de centrale ruimte. Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de buitenplanse bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn daarom vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen omtrent bezonning. Bij het toetsen van Knoop Fase 2 en 3 op de effecten van bezonning wordt primair uitgegaan van tenminste twee (mogelijke) bezonningsuren per dag en de toetsingsdata worden gelegd op 21 maart en 21 september. Dit is gesimuleerd en afgebeeld op onderstaande afbeelding. Deze normen worden alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Om in kritische gevallen het toetsen mogelijk te maken wordt een vast meetpunt gebruikt volgens de TNO norm. De bezonning wordt gemeten in het midden van de vensterbank aan de binnenzijde van het glas in de woonkamer. Uit simulaties is gebleken dat de bezonning buiten het plangebied hieraan ruimschoots voldoet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0017.png"

Afbeelding 11: Bezonning in voorjaar en najaar

5.17 Gezond Stedelijk Leven

Kader
In paragraaf 2.3.2.2.7 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Ruimtelijke Strategie Utrecht). Vanuit gezondheidsperspectief is de hoofdambitie om gezondheidsverschillen binnen Utrecht te verkleinen (Nota Samen gezondheidsverschillen verkleinen 2024–2027.

Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat Utrechters beschermd zijn tegen negatieve milieufactoren, de fysieke leefomgeving gezonde leefgewoonten ondersteunt en de fysieke leefomgeving sociale kracht versterkt. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.

Plangebied

Het Knoopcomplex draagt bij aan een gezond stedelijk leven voor iedereen. Het complex ondersteunt gezonde leefgewoontes, beschermt tegen negatieve milieufactoren en versterkt sociale kracht.

Leefomgeving ondersteunt gezonde leefgewoontes?

• De prioriteit ligt in dit plan bij de voetganger en fietser en stimuleert gezonde mobiliteit als alternatief voor de auto;

• De horeca in de plint en de kantines in de kantoren beschikken over een gezond aanbod ter bevordering van een gezonde voedselkeuze;


Bescherming tegen negatieve milieufactoren?

• Geluid heeft invloed op de gezondheid van mensen. Het is daarom nodig om de geluidsbelasting op de woningen in het plan zoveel mogelijk te beperken; Zie ook 5.4Geluidhinder

• Er dient daarnaast goed nagedacht te worden hoe de geluidsbeleving geoptimaliseerd kan worden. Denk aan het inrichten van de buitenruimte zodanig dat er een logische ordening ontstaat van drukke en stille functies en door geluidsbronnen uit het zicht te houden;

• Het plan heeft een GPR Gebouwscore van tenminste 8,0 of is BREEAM Excellent of beter;

• Verblijfsgroen is aanwezig in het plan ter verkoeling en ontspanning. Er wordt ingezet op een goede balans tussen rust en reuring;

Sociale kracht wordt versterkt?

• Ontmoeten wordt gestimuleerd, zowel in de gebouwen als in de publieke ruimte daaromheen;

• Er wordt daarnaast zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de WELL systematiek voor de gezondheid van de kantoormedewerkers. Te denken valt hierbij aan dat het gebouw beweging stimuleert (goed bereikbare en aantrekkelijke trappen), goed toegankelijk is voor mensen met een beperking, en plekken heeft om te ontmoeten (bijvoorbeeld de stadslobby). Er is veel groen op, in en rondom het gebouw;

• Dit project is een pilot in een internationaal onderzoek naar het verwezenlijken van Sustainable Development Goals (ook wel SDG’s) in de bebouwde omgeving. De nadruk ligt hierbij op het realiseren van een gebied dat “open, sociaal inclusief en toegankelijk” is voor iedereen.

Conclusie
De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de missie van de gezonde stad. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.

5.18 Toegankelijkheid

Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken. Daarbij is niet alleen de toegankelijkheid belangrijk maar ook de uitgankelijkheid.

Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen. Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012.

Plangebied
Gebouwen
Bij gebouwen die niet van de gemeente zijn, zoals in dit geval, willen wij graag dat Utrecht Standaard Toegankelijk wordt gebruikt. De Utrecht Standaard Toegankelijk beschrijft een ontwerpmethode waarbij het uitgangspunt is dat letterlijk alles toegankelijk is voor iedereen, behalve wanneer er goede redenen zijn om hier bij bepaalde onderdelen van het gebouw van af te wijken. Hiermee zorgen we ervoor dat in de gebouwen in Utrecht iedereen kan doen wat hij of zij volgens de bestemming komt doen (in een bioscoop kom je een film kijken en een kopje koffie drinken, een kaartje kopen en ga je naar de wc, etc.).

Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Volgens het Bouwbesluit moet iedereen vanaf de openbare weg alle ingangen van de woning kunnen betreden. In Utrecht willen we dat iedereen in de woonkamer en bij het toilet kan komen en gebruik kan maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Bouwbesluit.

Het is mogelijk dat bestaande bouwwerken bijvoorbeeld van oudsher niet aan de toegankelijkheidsambities voldoen. Bestaande bouwwerken mogen door het verbouwen daarvan in ieder geval niet minder toegankelijk worden. Woningen die in privébezit zijn en door de eigenaar bewoond worden zijn hiervan uitgezonderd.

Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan.

Conclusie

Zoals verwoord in de vorige paragraaf voor Gezond stedelijk leven wordt gebruikt gemaakt van de WELL systematiek. Op deze manier wordt de gezondheid van kantoormedewerkers gestimuleerd en valt te denken aan goed bereikbare en aantrekkelijke trappen, die ook goed toegankelijk zijn voor mensen met een beperking.

5.19 Circulaire Economie En Instrumenten Duurzaam Bouwen

Kader

In 2050 wil de gemeente Utrecht een circulaire stad zijn. Dit betekent dat we een afvalvrije economie hebben. Hiervoor zijn niet alleen andere materialen nodig die anders worden ingezameld en hergebruikt, maar worden ook nieuwe verdienmodellen ontwikkeld (waaronder deelconcepten). Het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 schetst de eerste stappen en aandachtspunten op de route naar 2050. Hierbij is er nadrukkelijk aandacht voor experimenteren en innoveren, zodat in de jaren daarna opgeschaald kan worden.

Bij bouwontwikkelingen maakt de gemeente tevens gebruik van de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) indicator, een methodiek die ook onderdeel vormt van het landelijke Bouwbesluit, om de algemene milieuvoetafdruk van de gebruikte bouwmaterialen te toetsen. De gemeente streeft hierbij naar een lagere milieubelasting dan het Bouwbesluit voorschrijft, zodat innovatieve bouwmaatregelen worden gestimuleerd.

Aanvullende instrumenten die de gemeente gebruikt om (privaatrechtelijke) afspraken over duurzaam bouwen meetbaar te maken, zijn Gemeente Praktijk Richtlijn (GPR) Gebouw, GPR Gebied en de 'Building Research Establishment Environmental Assessment Method' (BREEAM). Hierbij kan er op diverse duurzaamheidcategorieën gescoord worden, waaronder energie, circulaire economie, water, omgevingskwaliteit en gezondheid. De MPG indicator is in GPR en BREEAM opgenomen als scoringsmogelijkheid, met een relatief zware weging. De keuze voor aanvullende duurzaamheidseisen op basis van MPG, GPR, BREEAM of een combinatie/geen hiervan wordt gemaakt op basis van de eigenschappen van het plangebied en het type bouwontwikkeling dat gepland is.

Plansituatie en conclusie
Voor het Knoopcomplex wordt een zo hoogwaardig mogelijke invulling van circulariteit gebruikt. Dit wordt aangetoond via een toelichting op circulair bouwen en gebruik.

Daarbij vragen we aandacht voor de drie levensfases van het gebouw:

1. Ontwerp-/Bouwfase

Het gebouw wordt zo circulair mogelijk ontworpen. In Utrecht hanteren we de MPG Schaduwprijs om een zo laag mogelijke milieubelasting vanuit de materialen te realiseren. Het is de ambitie om die snel omlaag te brengen. Binnen de gemeente Utrecht willen we een schaduwprijs van ten hoogste €0,70/m²BVO.jr en hebben we de ambitie deze zo snel mogelijk naar €0,50/m²BVO.jr te brengen. Dit kan o.a. bereikt worden door milieuvriendelijker materialen toe te passen, minder materialen toe te passen of hergebruikte materialen toe te passen.

Tijdens de bouwfase is het van belang om afval zoveel mogelijk te vermijden en grondstoffen maximaal te benutten.

2. Gebruiksfase

Door het gebouw aanpasbaar te ontwerpen kan het blijven voldoen aan de wensen van de tijd. Hier wordt een visie op gevraagd, onderbouwd in het ontwerp. Naast het gebouw zijn er kansen voor circulair gebruik, zoals lokale toepassing van opgevangen hemelwater of betere afvaltoepassingen.

3. Demontagefase

Het gebouw wordt zo demontabel mogelijk gemaakt zodat het aan het einde van de gebruikscyclus hoogwaardig hergebruikt kan worden binnen de circulaire economie. Ook wordt het gebouw opgenomen in een materialenpaspoort zodat de restwaarde geborgd is.

5.20 Energie

Kader

De gemeente Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Het energieplan “Utrecht: energiek middelpunt van het land” (2016) en de Visie op de Warmtevoorziening Utrecht (2017) vormen hiervoor de beleidsbasis.

Nieuwbouwprojecten moeten hier aan bijdragen door zo veel mogelijk energieneutraal te ontwikkelen. Het Utrechtse Energie Protocol (2020) biedt een handvat aan ontwikkelaars om dit doel verder uit te werken. Beperken van het energieverbruik voor warmte-en koude behoefte en maximaal gebruik van de energiebronnen binnen het eigen plangebied zijn hierbij het startpunt.

In de Transitievisie Warmte (TVW) deel 1, vastgesteld op 3 juni 2021, is tevens vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.

Plansituatie en conclusie
Het Knoopcomplex geeft een zo hoogwaardig mogelijke invulling van het Utrechts Energieprotocol. Daarbij wordt ingezet op:

• Het minimaliseren van de energievraag door energiezuinig te bouwen en efficiënte installaties toe te passen;

• Het op jaarbasis voorzien in eigen gebruik via zoveel mogelijk hernieuwbare opwek, ook buiten het plot;

• Er wordt gebruikgemaakt van de BENG methodiek cf. NTA8800 om de energieprestatie aan te tonen (wettelijke verplichting). Doel is om BENG 2 zo laag mogelijk te maken en BENG 3 zo hoog mogelijk; (Energie-neutraal BENG2=0 en BENG3=100%)

• Als het niet mogelijk is om voldoende hernieuwbare energie op het eigen gebouw op te wekken dan is het mogelijk dit te compenseren door elders hernieuwbare opgewekte energie te realiseren. Dit geldt alleen voor het deel dat verder gaat dan de wettelijke eisen en wanneer de lokale mogelijkheden zijn uitgeput;

• Het Knoopcomplex sluit aan op het te ontwikkelen collectieve WKO systeem aan de westzijde van het Stationsgebied, tenzij er onvoldoende capiciteit blijkt te zijn of dat het een duurzamer alternatief kan realiseren;

• Pellet kachels of andere vormen van biomassaverbranding zijn niet toegestaan.

5.21 Conclusie

Uit de onderzoeken blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het plan en het Knoopcomplex voldoet hiermee aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een herziening van de verdere gebiedsontwikkeling van het plangebied 'Westflank Zuid, Stationsgebied'. Voor dit plangebied faciliteert dit bestemmingsplan de verdere ontwikkeling van kantoren, wonen en een plintprogramma.

Financiële uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan betreft een initiatief van de grondeigenaar. De gemeente heeft in deze een faciliterende rol. De ontwikkeling geschiedt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De kosten verband houdend met het opstellen van dit bestemmingsplan, alsmede met de uitvoering ervan, komen dan ook voor rekening van de initiatiefnemer.

De door de gemeente te maken kosten worden door middel van een anterieure overeenkomst op de initiatiefnemer verhaald. De Wet ruimtelijke ordening verplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van de realisatie van een bouwplan, zoals benoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is en er geen wens bestaat tot nadere verankering van eisen ten aanzien van fasering en inrichting van de openbare ruimte. In dit geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor de gemeentelijke kosten worden verhaald en het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.

Economische uitvoerbaarheid
Door de ontwikkeling van deze locatie met woningbouw wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan binnenstedelijke woningen. De omvang van deze behoefte (zie voorgaande paragrafen) is groot. De afzetbaarheid van de wooneenheden vormt geen belemmering voor de realisatie en voortgang van het project. De realiseerbaarheid van het project binnen de voorgestane planperiode is hiermee voldoende aangetoond.

Voor de woonfuncties en economische functies is een onderbouwing gemaakt in paragraaf 2.1.3. Voor alle functies geldt dat er behoefte is aan deze functies en goed passen op deze plek in het Stationsgebied.

Planschade
Er is een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente waarin de gemeente gevrijwaard is van eventuele planschade.

Planschade is eerder onderzocht in het moederplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied'. Er is destijds een risicoanalyse opgesteld, waaruit bleek dat er kans bestaat op lichte planschade. Dit geldt overigens niet voor de nabij gelegen niet-woonfuncties. Deze lichte planschade valt echter deels of geheel onder het normaal maatschappelijk risico. Het moederplan 'Westflank Zuid, Stationsgebied' en dit bestemmingsplan (1e herziening) zijn ongeveer vergelijkbaar met de 4 gebouwen, waarvan er 3 torens bijkomen van 90 meter. Gelet daarop staat het aspect planschade deze ontwikkeling niet in de weg.

Exploitatieplan
Het kostenverhaal is via een anterieure overeenkomst verzekerd. Daarnaast is er geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering dan wel aan de uitvoering. Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoogheemraadshap de Stichtse Rijnlanden heeft om een aanpassing gevraagd van de beleidsmatige uitgangspunten in de waterparagraaf (paragraaf 5.13) op het onderdeel waterberging en daarin op te nemen dat de eisen voor waterberging gelden bij een toename van 500 m2 of meer aan verhard oppervlak. Dit is aangepast in de tekst. Ook hebben zij gevraagd om hen actief te betrekken bij inrichtingsvraagstukken, waaronder ook de groene daken en infiltratievoorzieningen.

Op verzoek van de Veiligheids Regio Utrecht zijn de maatregelen over zelfredzaamheid uit paragraaf 5.5.2 van het moederplan (Westflank Zuid) overgenomen in paragraaf 5.7 Externeveiligheid van dit bestemmingsplan. Daarnaast moeten bewoners actief geïnformeerd worden over hoe te handelen bij een calamiteit. Hierover worden afspraken vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

De Provincie heeft verklaard akkoord te zijn met het ontwerp bestemmingsplan.

Verder zijn er nog reacties ontvangen van een aantal andere belanghebbende partijen, zoals de STUW, de Rabobank en Prorail. Deze reacties zijn, voor zover daar aanleiding voor was, verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

6.3 Handhaving

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Hoofdstuk 7 Juridische Plantoelichting

7.1 Structuur Van De Regels

In bestemmingsplannen zijn twee soorten regels te vinden: bijzondere regels die alleen gelden voor locaties waar een bepaalde bestemming of functie geldt en algemene regels die voor alle bestemmingen of functies gelden. De bijzondere regels staan in hoofdstuk 2Bestemmingsregels van de regels van dit plan. De algemene regels staan, de begrippen en meetregels in hoofdstuk 1 buiten beschouwing gelaten, in vijf hoofdstukken: de hoofstukken 3 tot en met 7 van de regels.

De algemene regels over activiteiten staan in:

  • hoofdstuk 3 Bouwen en slopen;
  • hoofdstuk 4 Gebouwen en locaties gebruiken;
  • hoofdstuk 5 Grondwerk en
  • hoofdstuk 6 Beheer van natuur, flora en fauna


De algemene regels met het overgangsrecht zijn in hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels te vinden.

7.2 Inleidende Regels (Hoofdstuk 1 Van De Regels)

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen die een verduidelijking nodig hebben verklaard.

Artikel 2 Wijze van meten
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten, als er in een regel een bepaalde maat, zoals een bouwhoogte, staat.

De verplichte "Anti-dubbeltelbepaling" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 2 lid 2.5 opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten. Als een bewoner bijvoorbeeld 60% van zijn tuin mag volbouwen en dat ook heeft gedaan, ontstaat een nieuwe tuin. Deze regel verhindert dat de bewoner nu ook weer 60% van de nieuwe, kleinere tuin mag volbouwen.

Het gebruik van het woord of
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.3 Artikelsgewijze Toelichting Bestemmingsregels (Hoofdstuk 2 Van De Regels)

Artikel 3 Gemengd
Aan de Croeselaan is een Gemengde bestemming opgenomen voor het realiseren van een multifunctioneel gebouw. Hier is het mogelijk de functie kantoor en wonen te combineren met plintfuncties en horeca. De functies zijn zo ingedeeld dat op de eerste en tweede bouwlaag (met mogelijk uitloop in de derde bouwlaag) plintfuncties zijn toegestaan, hierboven de kantoorfunctie en enkel in de toren de woonfunctie. Om ervoor te zorgen dat er ook daadwerkelijk sprake is van een menging van de kantoorfunctie met wonen is opgenomen dat minimaal 7.000 m2 bvo bedoeld is voor de functie wonen. Voor kantoor is maximaal 14.000 m2 bvo toegestaan. Ten aanzien van het kantoor- en woonprogramma is een bepaalde flexibiliteit mogelijk, waarbij het wonen gemaximaliseerd is op 100 woningen.

In de bouw- en gebruiksregels zitten diverse regels verwerkt over onder meer hoogten, toegangen, overbouwingen, gevellijnen, afstanden tussen gebouwen met de torens en sokkels en over parkeren. Dit zijn vooral stedenbouwkundige voorwaarden om ervoor te zorgen dat de regels uit het eerder vastgestelde (1 november 2022) 'Stedenbouwkundig Plan Knoopcomplex' juridisch zijn vastgelegd. Voor het gebouw in de gemengde bestemming zijn in artikel 3.4 twee varianten mogelijk gemaakt, te weten een variant met een maximale bouwhoogte van 75 meter of een variant met een maximale bouwhoogte van 90 meter. In paragraaf 4.1.2 van de toelichting is onder 'Massaopbouw' een visualisatie gemaakt van deze 2 verschijningsvormen. Als het gebouw een maximale bouwhoogte van 90 meter krijgt, dan wordt in de toren een zogenaamde Set back gemaakt. Boven de set back komt het woonprogramma en daaronder het kantoorprogramma.

Voor een aansprekende plint zijn diverse plintfuncties mogelijk die zijn omschreven in 1.75Plintfuncties. In deze plintfuncties is ook horeca mogelijk in de categorie D1 en D2 volgens de Lijst van Horeca-activiteiten. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan een onderscheid gemaakt in vier categorieën horecabedrijven. De categorie-indeling is opgenomen in de Lijst van Horeca-activiteiten en is tot stand gekomen aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard en omvang van het bedrijf en de parkeerdruk. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. Zie ook de toelichting op de indeling in de Lijst van Horeca-activiteiten.

Op deze locatie zal geen exploitatievergunning voor een coffeeshop verleend worden.
Op zich biedt de horecabestemming in categorie D2 de mogelijkheid om een coffeeshop te realiseren, maar dan moet er ook voldaan worden aan alle andere eisen uit de gemeentelijkebeleidsregels voor het in behandeling nemen van aanvragen om medewerking aan hetvestigen van een coffeeshop, gemeente Utrecht 2017. Dat is hier niet het geval. Zo zal de vereiste toestemming door de eigenaar niet verleend kunnen worden, omdat de vestiging van een coffeeshop op deze locatie contractueel is uitgesloten en daarnaast mag een coffeeshop niet gevestigd worden in een straat waaraan bebouwing ligt die in hoofdzaak dient voor bewoning. Het tegenoverliggende Wonderwoods is een dergelijk pand.

In artikel 3.5.1 (specifieke bouwregels) is geregeld dat de toegang tot het kantoorprogramma dient te liggen ter hoogte van het (verhoogd) maaiveld. Dat is voor dit plangebied het Knoopplein.

3.5 Specifieke gebruiksregels

In dit artikel is een overzichtstabel opgenomen met het toegestane gebruik. Hierin is per functieonderdeel aangegeven in welke bouwlaag (en het betreffende niveau) dit is toegestaan.


Artikel 4 Kantoor
Deze bestemming is toegekend aan het bestaande kantoorgebouw aan de Croeselaan (fase 1) en de toekomstige twee torens met kantoren (fase 2a en 2b). Om deze gebouwen en torens goed te kunnen bestemmen, is er een onderscheid gemaakt met specifieke vormen van kantoor. Dit heeft onder meer te maken met het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak en stedenbouwkundige voorwaarden. Het totaal van de kantoorfuncties van alle gebouwen en torens in deze bestemming bedraagt 68.500 m2 b.v.o.. Daarbij is er maximaal 2.500 m2 bvo aan plintfuncties mogelijk.
De functies zijn zo ingedeeld dat in de eerste, tweede en derde bouwlaag plintfuncties zijn toegestaan en vanaf de derde bouwlaag de kantoorfuncties. In artikel 4.5.1 is geregeld dat de entrees en ontmoetingsruimten voor de kantoren wel in de eerste bouwlagen gerealiseerd kunnen worden. Deze ruimtes kunnen openbaar toegankelijk zijn en bijdragen aan levendige plinten. Dit biedt ruimte voor een entreegebied voor de kantoren dat uit meer bestaat dan alleen een opgang / trap, bijvoorbeeld het rijksontmoetingsplein (ofwel een levendig entreegebied).

In artikel 4.1 onder 2 is geregeld dat de plintfuncties met een minimum aantal bouwkundige te onderscheiden vestigingen per bouwlaag, op de gewenste locaties gerealiseerd worden, zodat zij kunnen bijdragen aan een levendige plint.
In artikel 4.1 onder 3 is de mogelijkheid van een stadslobby opgenomen. Deze mag alleen in de sokkel van fase 2b worden gerealiseerd. Wanneer deze stadslobby niet gerealiseerd wordt, dan vallen de vierkante meters hiervoor in de eerste twee lagen toe aan het plintprogramma en in de hogere lagen aan het kantoorprogramma.

In de bouw- en gebruiksregels zitten diverse regels verwerkt over onder meer hoogten, toegangen, overbouwingen, gevellijnen, afstanden tussen gebouwen met de torens en sokkels en over parkeren. Dit zijn vooral stedenbouwkundige voorwaarden om ervoor te zorgen dat de regels uit het 'Stedenbouwkundig Plan Knoopcomplex' (vastgesteld op 1 november 2022 ) juridisch zijn vastgelegd.

4.2.1 Gebouwen
In dit artikel wordt in combinatie met de verbeelding, een tweetal overbouwingen geregeld. de overbouwing : deze overbouwing zit tussen de twee gebouwen in en valt in het bouwvlak (voor de 2 gebouwen 2a en 2b is 1 groot bouwvlak gemaakt). Dus die overbouwing hoeft niet met een specifieke bouwaanduiding aangegeven te worden. In de regels is dit nu aangepast in artikel 4.2.7 onder sub 9 en 10.

Voor een aansprekende plint zijn diverse plintfuncties mogelijk, die zijn omschreven in de begripsbepaling Plintfuncties. In deze plintfuncties is ook horeca mogelijk in de categorie D1 en D2 volgens de Lijst van Horeca-activiteiten. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kan meebrengen, in het bestemmingsplan een onderscheid gemaakt in vier categorieën horecabedrijven. De categorie-indeling is opgenomen in de Lijst van Horeca-activiteiten en is tot stand gekomen aan de hand van ruimtelijk relevante criteria zoals de aard en omvang van het bedrijf en de parkeerdruk. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. Zie ook de toelichting op de indeling in de Lijst vanHoreca-activiteiten.

In artikel 4.2.1 Gebouwen onder sub 5 is de bouwhoogte voor gebouwde parkeervoorzieningen begrensd tot 8 meter. Dit is het niveau van het Forum (7,8 meter). De diepte van de (fiets)parkeervoorziening is niet begrensd.

In de bestemming Kantoor is een verkeers- en verblijfsgebied mogelijk gemaakt om te zorgen voor een verbinding met een looproute tussen de Croeselaan en de OV-terminal.

Artikel 4.5 Specifieke gebruiksregels
In dit artikel is een overzichtstabel opgenomen met het toegestane gebruik. Hierin is per functieonderdeel aangegeven in welke bouwlaag (en het betreffende niveau) dit is toegestaan.
In artikel 4.5.2 is geregeld dat in de parkeergarage onder het maaiveld zowel de autoparkeerplaatsen als fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd, die nodig zijn voor de gebruikers van het gebouw. De ruimte die resteert, wordt zoveel mogelijk ingevuld met fietsparkeerplaatsen voor OV-gebruikers, waarbij de inzet is om voor alle fietsparkeerplaatsen dubbelgebruik te stimuleren. Er kunnen hier maximaal 280 autoparkeerplaatsen worden gerealiseerd. Wanneer er minder autoparkeerplaatsen nodig zijn, kan de vrije ruimte ingevuld worden met fietsparkeerplaatsen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De verblijfsruimte in het plangebied is opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit is het voetgangersgebied met hoofdzakelijk een functie voor het verblijfs- en bestemmingsverkeer.

Tevens zijn deze gronden bedoeld voor water, waterbeheer en waterberging, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en ondergrondse afvalinzamelvoorzieningen. Aan de zijde van het Forum is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied tevens voorzien van de aanduiding 'openbaar vervoer', aangezien hier sprake is van een meerlaags en multifunctioneel gebruik van de gronden. Het forum zorgt voor een verbinding van onder meer de OV-terminal met het plangebied van de Westflank Zuid (1e herziening), alsmede met de Moreelsebrug en het kantorencomplex van de Rabobank.

5.2.1 Gebouwen

In het Bestemmingsplan Westflank Zuid, Stationsgebied, was in artikel 5.2.1 een mogelijkheid opgenomen om een verbinding te realiseren tussen het gebouw met specifieke functie kantoor SK-1 en het gebouw met de bestemming Gemengd. Deze mogelijkheid wordt in deze herziening verwijderd. Wel is in het tweede lid van artikel 5.3 Afwijken van de bouwregels een mogelijkheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om met een omgevingsvergunning af te wijken van artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving en artikel 5.2.1Gebouwen om een verbinding te realiseren tussen het gebouw met de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor SK-1' en het gebouw ter hoogte van de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor SK-2'. Deze verbinding wordt niet rechtstreeks mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan, omdat deze ook niet in het Stedenbouwkundig plan is opgenomen.


Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.4 Bouwen En Slopen (Hoofdstuk 3 Van De Regels)

7.4.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 van de algemene regels wordt het bouwen als een zelfstandige activiteit gezien. De algemene regels over bouwen zijn in dat hoofdstuk opgenomen, met uitzondering van regels die bedoeld zijn om een functie (bestemming) te vrijwaren van bebouwing, zoals regels die bij de functie gasleiding horen. Die beschermende regels zijn opgenomen in hoofdstuk Hoofdstuk 5 Grondwerk.

In de regels over de bestemming die in hoofdstuk 2 van de regels staan kunnen ook regels staan over het bouwen, bijvoorbeeld over de hoogte van een gebouw of het bouwvlak waarbinnen een gebouw moet worden gebouwd. De gemeente toetst een vergunningaanvraag voor het bouwen ook aan die regels. Als een regel uit hoofdstuk 2 in strijd is met de algemene regels, gaat de regel in hoofdstuk 2 voor. Zie ook: paragraaf 7.4.2.

In de bestemmingsplannen die vanaf 2019 zijn opgesteld is een 'overige zone - bouwen' aan locaties toegekend. Zo'n zone omvat alle functies waar hoofdgebouwen gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden. Zie ook paragraaf 7.4.5. Als een regel geen verwijzing naar de 'overige zone - bouwen' heeft, dan geldt de regel in principe dus voor het hele grondgebied van de gemeente waarvoor een bestemmingsplan geldt, inclusief de gebieden met een Chw-plan. Alleen gebieden met een beheersverordening houden hun eigen regeling.

Omdat de algemene regels zijn opgesteld voor de hele gemeente, kunnen er regels in staan die verwijzen naar zones of aanduidingen die in dit bestemmingsplan niet voorkomen, zoals de genoemde 'overige zone - bouwen' of de 'waarde - omgevingskwaliteit'. Dat is geen probleem: die regels worden dan binnen het plangebied van het bestemmingsplan niet toegepast.

De artikelen in hoofdstuk Hoofdstuk 3 Bouwen en slopen van de regels zijn als volgt ingedeeld:

  • inleidende en algemene regels (artikel Artikel 6 Inleidende regels over het bouwen en hetslopen en Artikel 7 Bijzondere regels over bouwen);
  • bouwen is toegestaan op grond van het plan (artikel Artikel 8 Bouwen is toegestaan)
  • vergunning nodig voor het bouwen (artikel Artikel 9 Bouwen met vergunning);
  • bouwverbod buiten de 'overige zone - bouwen' (artikel Artikel 10 Bouwen is niettoegestaan);
  • vergunning nodig voor het slopen (artikel Artikel 11 Slopen met vergunning).

7.4.2 Inleidende bepalingen over het bouwen en het slopen

Artikel 6 Inleidende regels over het bouwen en het slopen

Met de regel in lid 6.1 blijven de regels die in hoofdstuk 2 staan van toepassing, naast de regels die in hoofdstuk 3 van dit plan staan. Dat is logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel.

De regel in lid 6.2 verbindt het bouwen met de functie van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Groen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 6.2 moeten worden geweigerd. Lid 6.3 dient twee doelen. Allereerst wordt onder 1 zeker gesteld dat een bestaand, legaal bouwwerk (een gebouw is ook een bouwwerk) in dit plan als een legaal bouwwerk wordt gezien, ook al bepaalt een regel in dit artikel dat zo'n bouwwerk niet gebouwd mag worden. Het legale bouwwerk wordt geacht in overeenstemming te zijn met de regels die dit bestemmingsplan over de activiteit bouwen stelt.

Met legaal wordt bedoeld:

  • toen het bouwwerk gebouwd werd, beschikte de eigenaar over de vergunningen die toen verplicht waren en was het bouwen op grond van de wet toegestaan of
  • het gebouw is later gelegaliseerd of mocht op grond van latere regelgeving gebouwd of in stand gelaten worden.


De regel onder 2 is bedoeld voor bouwwerken die gebouwd zijn om te voldoen aan een voorwaardelijke verplichting. Dergelijke gebouwen mogen niet afgebroken worden.

In lid 6.4 staat een regel die uit de bouwverordening komt en die in het omgevingsplan thuishoort. Het is een praktische regel die ervoor moet zorgen dat de bouw op een zorgvuldige manier start, namelijk op de juiste hoogte en op de juiste plek. De woorden "in ieder geval" maken duidelijk dat er andere redenen kunnen zijn om nog niet met de bouw te beginnen. De voorschriften in de omgevingsvergunning kunnen de start bijvoorbeeld verbieden zolang nog niet aan een bepaalde voorwaarde is voldaan en is ook mogelijk dat er voor de bouw nog meer vergunningen nodig zijn. Het aangeven van het peil of het uitzetten van rooilijnen is niet altijd nodig. De gemeente kan in zo'n geval aangeven dat de bouwer kan starten met de bouw.

7.4.3 Bijzondere regels over het bouwen

Artikel 7 Bijzondere regels over bouwen

Artikel 7.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Dit lid zorgt voor de uitvoering van het parkeerbeleid. De regels onder 1 en 3 zorgen ervoor dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Dat betekent dat de aanvrager moet zorgen voor voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Wat voldoende is, hangt af van wat er gebouwd wordt. Het college gebruikt beleidsregels om te toetsen of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Bij de vaststelling van dit plan staan die beleidsregels in de Beleidsregel parkeernormen fiets 2021 gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormenauto 2021 gemeente Utrecht. In die beleidsregels staan de normen waarmee de parkeerbehoefte berekend wordt, de mogelijkheden voor maatwerk en hoe het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij het gebruik van die mogelijkheden wordt berekend.

De regels in dit lid vloeien voort uit artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en uit de vergelijkbare bepaling in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 7c, zesde lid. Die wettelijke regelingen staan toe dat een bestemmingsplan regels kan bevatten, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (201605713/1/R3) over het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren" van de gemeente Groningen, volgt dat de gemeente een dynamische en algemeen geformuleerde verwijzing naar het geldende parkeerbeleid in de regels mag opnemen, zolang er in redelijkheid geen onduidelijkheid kan bestaan over welke beleidsregels over parkeernormen er gelden.

Inmiddels heeft de Raad van State in haar uitspraak van 24-01-2024 (ECLI:NL:RVS:2024:249) aangegeven dat voor een dynamische verwijzing vereist is dat de concrete (bij besluit vastgestelde) beleidsregel wordt geduid in de planregels. Een algemene verwijzing naar "de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels" is rechtsonzeker. In artikel 7.1 zijn de geldende beleidsregels opgenomen.

7.2 Voorwaardelijke verplichting windhinder

Uit windonderzoek is gebleken dat voorzieningen noodzakelijk zijn om te kunnen voorzien in een goed windmilieu. Omdat de te treffen maatregelen sterk samenhangen met de uitvoering van de torens en van de uitvoering van het naastgelegen plan 'Beurskwartier-1', is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Op deze manier is een goed windhindermilieu geborgd.


7.5 Woningvorming en omzetting

Deze regel heeft vooral een signaalfunctie. De regel is strikt genomen niet nodig, omdat artikel 13 Activiteiten in de woning, nieuwe woonruimte sowieso van toepassing is. De beleidsmatige toelichting staat bij dat artikel.

7.4.4 Bouwen is toegestaan

Artikel 8 Bouwen is toegestaan
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van artikel 8 wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.

Het eerste lid 8.1 Vergunningvrij bouwen beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden (zie paragraaf 1.4.3 Vergunningvrij bouwen . De regel onder 2a spreekt voor zich. Onderdeel 2b verwijst naar bouwregels die bij de regels bij een functie (bestemming) staan. Als de regels die bij een functie horen een bouwwerk toestaan, dan is het bouwen op grond van dit onderdeel toegestaan. Als een aanvrager bijvoorbeeld een gebouw van 8 meter hoog wil bouwen en bij de functie (bestemming) of op de plankaart (verbeelding) staat dat daar bebouwing tot 9 meter is toegestaan, dan is het bouwen toegestaan. De bouwer moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aanvragen en de bouwer moet ook voldoen aan artikel 12 Activiteiten dieniet zijn toegestaan.

In lid 8.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan, staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking(namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.

Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 8.1 en paragraaf 1.4.3 De voorwaarde waar lid 8.3 Bijbehorend bouwwerkdat aan een openbaar gebied grenst, naar verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 meter vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mogen worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kan worden. De regels in lid 8.3 beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen. De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijhorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0018.jpg"

Afbeelding 12: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"

Op grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWESTFLZUI1EHER-VA01_0019.jpg"

Afbeelding 13: percelen aan een steeg of achterom

In lid 8.4 Bouwen in de openbare ruimte staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.

Met de regels in lid 8.4 is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:

  • het gebouwde, dus het resultaat van de bouw, mag de verkeersveiligheid of de waterveiligheid niet aantasten; het spreekt voor zich dat ook tijdens de bouw gezorgd moet worden voor de veiligheid van het verkeer, maar dat kan bijvoorbeeld met verkeersregelaars geregeld worden;
  • het bouwen mag niet in strijd zijn met de beschermende regels voor bijvoorbeeld leidingen;
  • het bouwen komt niet in strijd met de toegewezen functie, wat bijvoorbeeld bij de functies Groen en Verkeer en Verblijf betekent dat het bouwen geen aantasting van bomen tot gevolg mag hebben.


In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.

7.4.5 Bouwen met een vergunning

Artikel 9 Bouwen met vergunning

In artikel 9 staan de mogelijkheden voor het bouwen met een vergunning. Dat kan een vergunning zijn om in afwijking van regels te mogen bouwen of een vergunning voor het bouwen als dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het plan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan. Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt.

Zie ook paragraaf 1.4.2 Afwijken van het bestemmingsplanwaarin onder meer wordt uitgelegd hoe de afwijkmethode, methode 1, zich verhoudt tot de andere methodes om af te wijken van regels van het bestemmingsplan. De vergunning die met toepassing van de Crisis- en herstelwet vereist is, volgt ook deze methode 1.

Lid 9.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens

De werking van lid 9.1 heeft net als artikel 8 lid 8.2, tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 8 lid 8.2 mag op grond van lid 9.1 ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie.

Lid 9.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels

In lid 9.2 staan de kleine afwijkingen. Deze afwijking betreft een collegebevoegdheid. Deze bevoegdheid hoeft dus niet in alle gevallen toegepast te worden.

Lid 9.3 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg

De regel in lid 9.3 onder 1, verwijst naar het vergunningvrije bouwen. Dat is al toegelicht in paragraaf 1.4.3. De regel in lid 9.3 onder 2, is bedoeld om zo min mogelijk belemmeringen op te werpen voor het maken van een mantelzorgwoning in een bestaand of nieuw bijgebouw. De regel 'voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is' is bedoeld om een onnodig gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid tegen te gaan. Zo is deze afwijkingsmogelijkheid, uitzonderingen daargelaten, niet bedoeld in situaties waarbij de mantelzorg ook met een vergunningvrije aanpassing geregeld kan worden en ook niet voor een grotere omvang dan redelijkerwijs nodig is voor de mantelzorgwoning. Onder 'aantasting van het woon- en leefklimaat' wordt bijvoorbeeld verstaan: extra schaduw op het buurperceel of vermindering van privacy. Of die aantasting onevenredig is, moet per geval bezien worden. Van buren mag in dit geval enige tolerantie verwacht worden. Een vergunning geldt voor de tijd dat de bewoner mantelzorg verleent. Daarna gelden de gewone regels weer. Dat betekent dat het deel dat te groot, waar de vergunning voor verleend was, weer moet worden afgebroken. Ook moeten voorzieningen die van de aanbouw of het bijgebouw een woning maakten weer weggehaald worden.

Lid 9.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn. Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die andere functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Om te beoordelen of het bouwen past bij de beschermde functie zal het college van burgemeester en wethouders meestal advies vragen aan "de beheerder". Dat kan de eigenaar zijn, bijvoorbeeld de eigenaar van een gasleiding, maar ook een deskundige van de de gemeente of de provincie die als taak heeft om te waken voor verstoring van de functie, bijvoorbeeld het verstoren van het werelderfgoed. Als voor het bouwen de bodem verstoord wordt of verstoord kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 19 Vergunning inverband met de bescherming van een functie nodig. Lid 9.4 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.

7.4.6 Bouwen is niet toegestaan

Artikel 10 Bouwen is niet toegestaan

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen. Als een initiatief past binnen de bouwregels van de functie, dan blijft het verbod op grond van artikel 6 Inleidende regels over het bouwenen het slopen lid 6.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk buiten toepassing.

7.4.7 Slopen

Artikel 11 Slopen met vergunning

De regels in dit artikel gaan over het slopen van bouwwerken op locaties die beschermd worden tegen ongewenste ontwikkelingen. Op dergelijke locaties eist het plan een sloopvergunning. Het kan zijn dat op grond van de wet ook nog een sloopvergunning nodig is, bijvoorbeeld als de veiligheid van personen in gevaar komt of als het te slopen bouwwerk een monument is. De sloopvergunning die op grond van de regels van dit plan verleend kan worden vervangt die wettelijke sloopvergunning niet.

Lid 11.1 Slopen op locaties waar het slopen in verband met de functie verboden is
Dit lid geeft de mogelijkheid om af te wijken van het sloopverbod dat in de regels bij een functie (bestemming) is opgenomen.

7.5 Gebouwen En Locaties Gebruiken (Hoofdstuk 4 Van De Regels)

7.5.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit plan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in hoofdstuk 3 van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken 4Gebouwen en locaties gebruiken, 5 Grondwerk en 6 Beheer van natuur, flora en fauna.
De regels in hoofdstuk 5 gaan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. In hoofdstuk 6 staan de regels uit de kapverordening. De andere regels over activiteiten staan in hoofdstuk4.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet in de regels te worden opgenomen.

7.5.2 Activiteiten die niet zijn toegestaan

Artikel 12 Activiteiten die niet zijn toegestaan

Lid 12.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie (bestemming) die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.

Lid 12.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 12.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 Bestemmingsregels expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag. Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de Apv in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit plan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.

Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.

De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.

7.5.3 Algemene regels over de activiteiten in de woning, nieuwe woonruimtes

7.5.4 Detailhandel en bezorging van consumentengoederen

7.5.5 Bedrijfsactiviteiten

In artikel 15.2 Kantoren die bij een bedrijf horen is het gemeentelijk beleid uit de Bedrijventerreinenstrategie 2012 verwoord. Het gaat hier in het bijzonder om de regels over kantoren op bedrijventerreinen. Bij nieuwe bedrijventerreinen en bij nieuwe bestemmingsplannen van bestaande terreinen wordt het uitgangspunt dat niet meer dan 30% van bedrijfsgebouwen gebouwd en gebruik mag worden als kantoorruimte. In de meeste bestemmingsplannen is ook een maximum gegeven aan het kantoorvloeroppervlakte van maximaal 2.000 m2 per bedrijf. Deze voorwaarde is ook in dit plan opgenomen. Voor zover in bestemmingsplannen afwijkende regels zijn opgenomen gaan de afwijkende regels voor op de algemene regels van dit bestemminsplan.

7.5.6 Horeca als onderdeel van een andere activiteit

In artikel Artikel 16 Additionele horeca enArtikel 17 Ondersteunende horeca in een winkel ofverkoop in horeca is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota Ontwikkelingskader HorecaUtrecht2018(5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.

Artikel 16 Additionele horeca

Additionele horeca is alleen toegestaan, als die activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde in artikel 16 bevat een limitatieve lijst van activiteiten die zich bij uitstek lenen voor de additionele horeca-activiteit. Daarmee wordt de regeling duidelijker en beter toepasbaar. Voor additionele horeca bij de genoemde activiteiten is geen vergunning nodig, omdat additionele horeca wordt gezien als een ondergeschikt onderdeel van die activiteit. Ondergeschikt betekent dat de additionele horeca-activiteit ook in zijn uitstraling een deel is van de hoofdactiviteit, wat bijvoorbeeld blijkt uit de ruimte die ervoor beschikbaar is, de omvang van het personeel voor de additionele horeca en de kosten daarvan in de begroting. Een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte moet gezien worden als maximum.

Het Ontwikkelingskader laat de mogelijkheid open dat er andere dan de in de regels genoemde activiteiten zijn die gecombineerd mogen worden met additionele horeca. Zo'n andere activiteit zal als gevolg van deze regeling een vergunning moeten aanvragen voor additionele horeca, zodat de gemeente kan toetsen of de andere activiteit zich leent voor additionele horeca en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om bezwaar te maken.

Onder de hoofdactiviteit "bedrijfsactiviteiten in bedrijven", genoemd onder 1, vallen alle bedrijfsmatig verrichte activiteiten, dus ook het werk van een verkoper in een warenhuis. In een warenhuis is additionele horeca dus toegestaan, als het een kantine voor het personeel is. Als de kantine ook het winkelende publiek bedient, dan gelden de regels voor ondersteunende horeca.

Onderdeel 2 verduidelijkt dat de additionele horeca alleen in relatie met de hoofdfunctie gebruikt mag worden. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat bijvoorbeeld een sportkantine verhuurd voor het houden van een feest. Dat mag dus niet.

Het percentage van 30% dat onder 3 genoemd wordt is overgenomen uit het Ontwikkelingskader. De regel is volgens het Ontwikkelingskader alleen van toepassing op 'kleinschalige' functies. In de regel onder 3 is 'kleinschalig' vertaald in maximaal 1200 m2 . Boven de grens van 1200 m2 geldt een percentage van 25%, zonder maximum oppervlak. De jarenlange praktijk heeft uitgewezen dat zich geen problemen voordoen bij functies die niet kleinschalig zijn. De algemene regel dat additionele horeca ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie geeft voor functies met een grotere omvang voldoende sturing.

Uit de regels volgt dat de ruimte voor de horeca-activiteit niet los van de hoofdfunctie gebruikt kan worden. De ruimte waar de horeca-activiteit plaats vindt, mag dus niet verhuurd worden of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen.

AArtikel 17 Ondersteunende horeca in een winkel of verkoop in horeca
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de mengvormen 'winkel met ondergeschikte horeca' en 'horeca met ondergeschikte verkoop' en ook voor de gevelbankjes die bij een onderneming met zo'n mengvorm geplaatst mogen worden. De Drank- en horecawet is uiteraard ook van toepassing op zo'n mengvorm. Een horecagelegenheid met een verkoopruimte of een winkel met een horecadeel mag op grond van die wet geen alcohol schenken. Ondersteunende horeca is horeca die hoort bij de functie van een gebouw en ondergeschikt is aan die functie. Dat moet blijken uit de aard van de functie en uit de omvang van de ondersteunende horeca. In de winkelbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca.

De regeling in lid 17.1 Voorwaarden voor ondersteunende horeca in een winkel volgt het horecabeleid (zie de inleiding van deze paragraaf). Anders dan bij de regels over additionele horeca is hier het kader uit het horecabeleid vrijwel ongewijzigd overgenomen. Alleen de omvang van het horecadeel, beschreven onder 4, 5 en 6, is zo genoteerd dat de maximaal toegestane omvang van het horecadeel niet verspringt, als het percentage waarmee gerekend moet worden veranderd.
De regel over de zichtbaarheid van het horecadeel combineert twee elementen uit het horecabeleid: het horecadeel van de winkel zelf is niet zichtbaar, maar er is ook geen bord op de gevel, waaruit blijkt dat er een horecadeel is. Uit de regel dat de ondersteunende horeca alleen via de ingang van de winkel bereikbaar is volgt dat ook het horecagedeelte van de winkel zich moet houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.

Ondersteunende verkoop is verkoop in een deel van een horecagelegenheid. De regels hiervoor zijn opgenomen in lid 17.2 Voorwaarden voor ondersteunende verkoop in eenhorecabedrijf. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor ondersteunende horeca. Ze volgen ook uit het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. Het Ontwikkelingskader wil beide mengvormen van horeca en winkel een gelijk speelveld geven. Dat blijkt ook uit de regeling voor gevelbankjes.

Gevelbankjes
Het Ontwikkelingskader geeft aan onder welke voorwaarden gevelbankjes zijn toegestaan. Een van die voorwaarden is dat het gaat om mengvormen die hiervoor zijn besproken, dus een winkel met ondergeschikte horeca of andersom. Gevelbankjes zijn bedoeld voor klanten die het drankje of hapje dat ze binnen gekocht hebben buiten willen opeten. Uit de regel in lid 17.3 Gevelbankjes bij ondersteunende horeca of bij horeca met ondersteunende verkoop onder 2 volgt dat het niet de bedoeling is dat een gevelbankje gebruikt wordt als een terras waar bediend wordt. Als er wel bediend wordt, valt een gevelbank onder de werking van het terrassenreglement en moet de ondernemer beschikken over een vergunning op grond van de horecaverordening. De regel onder 4 biedt aan de ondernemer de mogelijkheid om meer dan één gevelbank te plaatsen, zo lang de totale breedte maar aan de regel voldoet. De regel onder 6 sluit aan bij de Winkeltijdenwet. Het gebruiken van gevelbankjes is dus toegestaan zo lang het winkeldeel open is.

7.5.7 Functietoedeling bij kruisende functies

De regels in artikel Artikel 18 Kruisingen, tunnels, bruggen en viaductenvoorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist. De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.

7.6 Grondwerk: Activiteit In De Bodem (Hoofdstuk 5 Van De Regels)

In hoofdstuk Hoofdstuk 5 Grondwerk worden regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. Het artikel wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.

In de regels van het plan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd vroeger 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 19 Vergunning in verband met de bescherming van een functie
De bescherming van leidingen en waterkeringen wordt in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In de regels bij zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig zijn om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt. Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit plan de regels die voor meer dan een functie gelden in dit hoofdstuk met algemene regels opgenomen. Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat dat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.

Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel Artikel 9 Bouwen met vergunning lid 9.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband metde functie verboden is.

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Verordening op de archeologische monumentenzorg deel uit het van het tijdelijke omgevingsplan dat op grond van de wet ontstaat. Voor de zichtbaarheid van de regels over de archeologie in dat tijdelijke omgevingsplan is het beter om ze alvast in het plan op te nemen.

De regels die de archeologische resten beschermen vloeien voort uit de verplichtingen op grond van het Verdrag van Valletta. In dat verdrag is bepaald dat de landen die meedoen zorgen voor behoud van de archeologische waarden, het liefst door archeologische resten in de bodem te laten zitten.

De gemeente heeft ter uitvoering van het Verdrag van Valletta jarenlang gewerkt met de archeologische waardenkaart waarop de kans op het vinden van archeologische resten is aangegeven. Sinds het vaststellen van die kaart is er veel archeologisch onderzoek gedaan. De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in een nieuwe waardenkaart. De kaart is als bijlage 16 bij de toelichting gevoegd.

De afstanden en graafdiepten die op de archeologische waardenkaart zijn aangegeven zijn met behulp van onderstaande tabel verwerkt in de regels en op de verbeelding.

verwachtingswaarde, van hoog naar laag maximale graafdiepte maximaal te verstoren oppervlakte
WA1 (monument) 0 0 m2
WA2 = overige zone - archeologische verwachting - 2 30 cm 0 m2
WA3 = overige zone - archeologische verwachting - 3 30 cm 30 m2
WA4 = overige zone - archeologische verwachting - 4 30 cm 100 m2
WA5 = overige zone - archeologische verwachting - 5 30 cm 500 m2
WA6 = overige zone - archeologische verwachting - 6 50 cm 5000 m2
WA7 onbeperkt onbeperkt

De zones met de laagste nummers worden het zwaarst beschermd in de regels. Die zones zijn bijvoorbeeld toegekend aan locaties in de binnenstad of aan locaties waar de Romeinse weg in de bodem zit. Op plekken waar geen zone is aangewezen, is voor grondwerk geen vergunning nodig ter bescherming van de archeologie.

Binnen de gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als WA6 ontstaat alleen een vergunningplicht bij een initiatief met een zeer grote verstoring. De meeste bouwpercelen zijn veel kleiner dan 5000 m2. Bij het bepalen van de grens van de 'overige zone - archeologische verwachting - 6' is daarmee rekening gehouden door die kleinere percelen buiten de grens van de aanduiding te houden, als het evident is dat zo'n grote verstoring daar niet kan plaatsvinden. Zo wordt voorkomen dat een initiatiefnemer onnodig tegen de signalering van mogelijke archeologische resten aanloopt.

De zones worden aangepast, als uit nader onderzoek blijkt dat er geen of juist meer archeologie op een locatie is.

In lid 20.1 Grondwerk waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waardennodig is staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan.

De hierboven weergegeven tabel is verwerkt in de leden 20.2 en 20.4 waarbij aan de hand van de omvang van het grondwerk wordt bepaald of de activiteit een vergunning nodig heeft of niet.

In lid 20.1 staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan. In artikel 20 worden in het eerste en tweede lid enkele categorieën van gevallen van grondwerk aangegeven waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is. Grondwerk dat onderdeel uitmaakt van normaal onderhoud en beheer van een begraafplaats is op basis van de omschrijving in artikel 20.1 onder 2a niet vergunningplichtig.

7.7 Natuur, Flora En Fauna (Hoofdstuk 6 Van De Regels)

Het hoofdstuk wordt gevuld met regels die over het beheer van flora, fauna of natuur gaan. Dat is een onderwerp dat onder de zogenoemde "verbrede reikwijdte" van het plan valt.

7.7.1 Kappen, inleiding

Om te oefenen met het overzetten van verordeningen naar het omgevingsplan zijn de regels uit de kapverordening, dat zijn regels over het kappen van bomen, in dit hoofdstuk geplaatst. Andere onderwerpen volgen na inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 21 Aantasten van bomen of andere houtopstanden

Dit artikel gaat over het vellen van een of meer houtopstanden, waarmee ook het kappen van een of meer bomen bedoeld wordt. Een houtopstand is in de Omgevingswet gedefinieerd als ''een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend''. Dat kunnen ook een of meer bomen zijn. Vellen staat in de Omgevingswet gedefinieerd als ''het rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben''. Ook het kappen van bomen valt dus onder deze definitie. Deze definities zijn verplicht en daarvan kan niet worden afgeweken.
Het doel van de regels over het kappen is het beschermen van houtopstanden, omdat die belangrijke waarde hebben voor van ecologie, cultuurhistorie en voor de leefbaarheid van een straat of buurt. Deze waarden, maar ook de boomwaarde, bepalen of een vergunning verleend kan worden. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de omvang van de boom, de economische waarde, de invloed op de locatie, de conditie van de boom en de manier waarop de boom geplant is. De regels in dit artikel verbieden het kappen van bomen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. De vergunning kan worden geweigerd als het kappen de bovengenoemde belangen doorkruist. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Als bomen gekapt worden of door andere oorzaken verloren gaan, dan geldt in beginsel een herplantplicht.

Afstandseis erfgrens in het Burgerlijk Wetboek en noodkap
Niet alle regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening zijn opgenomen. In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek staat dat er geen bomen, heesters of heggen binnen de afstand 2 meter van de erfgrens mogen staan, behalve als de planten lager zijn dan de erfafscheiding, als de eigenaar van het erf van de buren toestemming heeft gegeven of als het erf grenst aan een openbare weg of een openbaar water. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de gemeente in een verordening een kleinere afstand opnemen. Dat heeft de gemeente Utrecht gedaan. Een bestemmingsplan (en ook het omgevingsplan) is geen verordening. Daarom kan de regel over de kleinere afstand niet worden verplaatst en moet dus in de Algemene Plaatselijke Verordening blijven staan.

De regels over noodkap kunnen niet worden opgenomen in het plan, omdat deze onderwerpen over de openbare orde en veiligheid gaan. Deze regels blijven in de Algemene Plaatselijke Verordening. In lid 21.1 Vergunningplicht onder 2e van de regels is aangeven dat de vergunningplicht vanwege een aanschrijving in geval van noodkap is uitgezonderd.

7.7.2 Vergunningplicht

Lid 21.1 Vergunningplicht voor kappen
Op de vergunningplicht geldt een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben betrekking op het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud, het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, het kappen van bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of het kappen van bomen waarvoor een maatwerkvoorschrift is gesteld. Ten slotte geldt een tweetal uitzonderingen die hierna nader wordt besproken.

Lid 21.1 onderdeel 2, onder b
Na 50 jaar zijn de meeste bomen uitgegroeid, volwassen. Voor het kappen van deze bomen die ouder zijn dan 50 jaar geldt altijd een vergunningplicht.
Voor bomen die jonger zijn dan 50 jaar geldt de vergunningplicht alleen als de boom op een kadastraal perceel staat dat groter is dan 300 m2 (inclusief de woning). Die regel is opgenomen, omdat in het verleden bleek dat vergunningen voor het kappen van een boom niet of nauwelijks werden geweigerd als de boom in een kleine tuin stond. Nu de regel alleen voor grotere percelen geldt, hoeft in 80% van de gevallen die voorheen vergunningplichtig waren geen vergunning meer te worden aangevraagd. Bij het berekenen van de oppervlakte van een perceel is een aparte regel voor huurwoningen opgenomen, zodat het bij de uitvoering geen verschil maakt of de woning gehuurd of gekocht is. Kadastrale percelen met huurwoningen kunnen namelijk heel groot zijn. Zonder deze nuancering zouden huurders veel vaker een vergunning moeten aanvragen.

Artikel 21 Aantasten van bomen of andere houtopstanden lid 21.1 onderdeel 3
Voor specifieke situaties, namelijk tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen geldt een tijdelijke vergunning die het karakter heeft van een jaarvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een beheerplan. In dit beheerplan moet door de organisatie worden aangegeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij willen vellen en of (want er geldt geen herplantplicht) zij daarbij in herplant of vervanging gaan voorzien. Het beheerplan moet van tevoren door het college worden goedgekeurd. Aan de hand van het beheerplan kan het college bovendien bepalen of de vergunning voor een periode van één, twee of drie jaar wordt verleend. Er kan door het college dus een integrale afweging worden gemaakt waarbij ook de looptijd van de vergunning kan worden betrokken. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Dit terwijl het voor de organisaties het voordeel biedt dat zij vergunningsaanvragen kunnen bundelen.

7.7.3 Beoordeling van de aanvraag

Onderdeel 1: hoofdbomenstructuur als weigeringsgrond
De nota Bomenbeleid Utrecht maakt deel uit van de Omgevingsvisie Utrecht. Een van de belangrijkste doelen uit het bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur in de stad behouden en waar mogelijk versterken. Bomen in structuren zijn van waarde voor cultuurhistorie, ecologie en landschap. Een boom heeft een hogere waarde wanneer deze deel uitmaakt van een structuur. Bomen in lanen kenmerken zich door forse maten en onderlinge samenhang. Hun belang is daarmee wijkoverstijgend. In Utrecht hebben we de hoofdbomenstructuur aangewezen. Deze is uit de volgende onderdelen opgebouwd:

  • De bomen op lijnen en plekken die kenmerkend zijn voor de geschiedenis van de stad vormen de cultuurhistorische structuur.
  • Bomen die een belangrijke samenhang vertonen met de omgeving (landschap, infrastructuur en bebouwing) vormen de ruimtelijke structuur.
  • De ecologische structuur bestaat uit bomenlijnen die belangrijke verplaatsingsmogelijkheden bieden voor flora en fauna.


In dit bomenbeleid ligt de nadruk op de rol van de bomen, maar de structuur kan uiteraard worden ondersteund door begeleidende beplanting. We willen de bomen uit de hoofdbomenstructuur beschermen, zodat de verbindingen van de structuur in stand blijven. Bomen uit de hoofdbomenstructuur mogen alleen gekapt worden als dat noodzakelijk is. Daarvoor is een goede belangenafweging noodzakelijk. Het verlies aan waarde van de structuur moet gecompenseerd worden.

De principeprofielen in bijlage 2 van De nota Bomenbeleid Utrecht zijn richtinggevend voor ontwerp, onderhoud en beheer. In de principeprofielen staan kenmerken van de verschillende lijnen en structuren aangegeven.

Onderdeel 2: diverse waarden
a. ecologische waarde
Hoe ouder de boom, hoe belangrijker de rol in de ecologische betekenis. Een oude boom heeft meer biomassa en geeft meer leefruimte aan organismen. Bomen zijn ecologisch zeer waardevol als zij in een echte verouderingsfase komen en ook allerlei afbraakprocessen starten. Dat laatste gebeurt in een stedelijke omgeving slechts sporadisch. De ecologische waarde neemt ook toe naarmate het milieu waarin de bomen verkeren meer lijkt op het oorspronkelijke milieu waar de soort zijn oorsprong vindt: de samenhang met een gezond bodemsysteem en met de struik-, kruid- en diersoorten die erbij horen.

Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bomenstructuur geen grote leemten gaat vertonen als gevolg van het vellen van bomen. Bij bomenlanen gaan we uit van een maximaal te overbruggen afstand van 30 meter tussen twee bomen.

Voorbeelden van ecologische waarden:

  • de boom biedt een schuil-/broedplaats aan fauna;
  • er groeien bijzondere/zeldzame planten op de boom (maretak, korstmossen of andere epifyten);
  • er is sprake van een ecologische verbinding voor bijvoorbeeld vogels en insecten, of
  • er zijn andere redenen waarom de boom ecologische waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de boom op een open stuk grond staat, de boom is een rustplaats voor vogels en insecten of omdat de boom op buurtniveau een verbinding tussen de bomen in de straat en het achterliggende grasveld vormt.

b. cultuurhistorische waarde
Bomen kunnen verweven zijn met de geschiedenis van Utrecht. Ze helpen de ontstaansgeschiedenis van de stad over de eeuwen zichtbaar te maken.


Voorbeelden van cultuurhistorische waarde:

  • de boom is herkenbaar als herdenkings-, of markeringsboom;
  • de boom levert een buitengewoon aandeel in de beleving van architectonisch belangrijke gebouwen, of
  • de boom heeft om andere redenen cultuurhistorische waarde wat bijvoorbeeld blijkt uit archieven of navraag bij bewoners.

c. ruimtelijke waarde
Bomen hebben ruimtelijke waarde, omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad door de relatie met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht weer te geven, of met de functie of gebruik.

Voorbeelden van ruimtelijke waarden:

  • de boom heeft een duidelijke ruimtelijke invloed op wijkniveau;
  • de boom is opvallend en indrukwekkend vanwege formaat;
  • de boom is beeldbepalend door de mate waarin het beeld van de plek wijzigt door het verwijderen van de boom;
  • het verwijderen van een boom veroorzaakt de ervaring van een kale vlakte;
  • er zijn andere redenen waarom de boom ruimtelijke waarde heeft bijvoorbeeld in een situatie waarin de boom bijdraagt aan de herkenbaarheid in de wijk: elk kind kent de boom en het speelveld.


d. milieuwaarde
Bomen zorgen voor een eigen microklimaat. Zij dragen op vele manieren bij aan een gezond en veilig woon- werk- en leefmilieu in de stad en zo aan het welzijn van de mens.

Voorbeelden van milieuwaarde:

  • de boom speelt een belangrijke rol bij de tijdelijke berging van water;
  • de boom is van belang in verband met hoge bebouwingsdichtheid en/of weinig groen in de omgeving van de boom);
  • de boom heeft een buitengewone dempende werking op hinderlijke (monotone) geluiden van verkeer of industrie, of
  • de boom heeft om andere redenen milieuwaarde bijvoorbeeld omdat het een van de weinige bomen in een straat is en er met het verdwijnen alleen nog het grasveld met omliggende heesters overblijft.

e. boomwaarde
De boomwaarde aan de hand van onderstaande aspecten bepaald:

  • de oppervlakte in vierkante centimeters van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;
  • de economische waarde;
  • de standplaatswaarde;
  • de conditiewaarde;
  • de waarde van de plantwijze.

7.7.4 Herplantplicht

Artikel 21 Aantasten van bomen of andere houtopstanden, lid 21.4 Vergunningvoorschriften oververvanging ("herplantplicht")
herplantplicht
Sinds 21 november 2018 moet iedere houtopstand die geveld wordt gecompenseerd worden door het planten van bomen die vergelijkbaar zijn met de gevelde bomen. Voor elke boom die wordt gekapt, moet een nieuwe boom worden geplant. Dit noemen we de 'herplantplicht'. De belangrijkste redenen voor deze herplantplicht zijn: het bomenaantal in Utrecht minimaal op peil houden en de mogelijkheid om te kunnen handhaven als er geen herplant plaatsvindt. Binnen 14 maanden na het krijgen van de vergunning voor het vellen moet de beplanting zijn vervangen indien het een boom betreft die op de gemeentelijke vellijst staat. Het college kan van deze termijn afwijken als een project heel lang loopt of als er andere redenen zijn die een vervanging binnen 14 maanden complex maken. Ook voor bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan kan het college afwijken van deze 14 maanden. De nieuwe bomen moeten op de plek waar gekapt wordt geplant worden. Als dat niet kan, in de buurt van de plek waar gekapt wordt en als dat ook niet kan, dan mag het ook ergens anders in de stad. Als vervanging helemaal niet mogelijk is, kan in plaats daarvan een financiële compensatie worden opgelegd voor het verlies van groen. Dit geld wordt gebruikt voor het planten van bomen of groen in Utrecht. De herplant is geslaagd als de gekapte houtopstand duurzaam is vervangen door een andere boom.

Gereedmeldingsplicht
In de vergunningvoorschriften wordt de eis opgenomen dat binnen twee nadat de herplant voltooid is, dat wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. De gemeente controleert of de herplantplicht wordt nageleefd binnen de gestelde termijn. De gereedmeldingsplicht is een belangrijk hulpmiddel voor toezicht en handhaving.

Uitzondering herplantplicht: bosplantsoen, tijdelijke natuur, botanische tuin
Bosplantsoenen zijn houtachtige beplantingen die overwegend bestaan uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en bomenlaag. In plaats van herplant is voor bosplantsoenen 'natuurlijke verjonging' beter. Bij de kap van een boom wordt daarom geen nieuwe boom geplant, maar krijgen zaailingen in de ondergroei kans om uit te groeien tot een grote boom. Dit verhoogt de ecologische waarde van het bosplantsoen.

Tijdelijke natuur is een term vanuit de Wet natuurbescherming. De grondeigenaar heeft vooraf juridische toestemming geregeld op grond van de Wet natuurbescherming om tijdelijk natuur aan te leggen en te onderhouden die de eigenaar later mag verwijderen. Dit wordt bijvoorbeeld toegepast bij bouwprojecten wanneer de grond pas over een aantal jaar ontwikkeld wordt. In de tussentijd heeft het gebied een hoge ecologische waarde. De grote hoeveelheid bomen die zich in de tussentijd spontaan ontwikkelt, is uitgezonderd van de herplantplicht. Hierdoor zorgen we ervoor dat bomen en natuur zich ongehinderd kunnen ontwikkelen zonder de uiteindelijke ontwikkeling van het bouwproject onmogelijk te maken.

De Botanische Tuinen beheren en ontwikkelen hun bomencollectie op basis van cultuurhistorie, onderwijs, onderzoek en natuurbescherming. De kap van oude bomen en het planten van nieuwe bomen wordt al jaren van tevoren bepaald. Vaak wordt de herplantplicht op een andere wijze ingevuld, door van tevoren de nieuwe boom al op te kweken.

Om een uitzondering op de herplantplicht te krijgen, moet de aanvrager een meerjarig beheerplan maken en ter beoordeling voorleggen aan het college. Het doel van het beheerplan is om te beschrijven hoe de waarde van de bomen op peil wordt gehouden. In dit beheerplan moet de aanvrager aangeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij voornemers zijn te vellen en of zij daarbij in herplant gaan voorzien. Aan de hand van het beheerplan kan het college bepalen voor welke periode de vergunning wordt verleend. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Aan het eind van de looptijd van de vergunning wordt het beheerplan geëvalueerd.

7.7.5 Indieningseisen voor een vergunning

De indieningseisen van lid 21.5 Indieningseisen voor een vergunning zijn overgenomen van artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht. Na invoering van de Omgevingswet zal deze regeling komen te vervallen. De indieningsvereisten moeten dan zijn geregeld in het omgevingsplan.

7.7.6 Bebouwingscontour Houtkap

In lid 21.6 Bebouwingscontour is de aanwijzing van de Bebouwingscontour Houtkap opgenomen die onder de Omgevingswet moet worden aangewezen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De Bebouwingscontour Houtkap is dezelfde als de contour op grond van de Verordening tot vaststelling van de bebouwde kom Houtopstanden 2018. Binnen deze contour is de gemeente volledig bevoegd. In de zone buiten de bebouwingscontour houtkap is de gemeente ook bevoegd, tenzij in de Rijksregels (paragraaf 11.3.2 Besluit activiteiten leefomgeving) over houtopstanden, de Provincie als bevoegd gezag is aangewezen.

Gemeenten mogen buiten de bebouwingscontour houtkap regels stellen over bijvoorbeeld fruit- en notenbomen, houtopstanden langs wegen en waterwegen en beplantingen in één rij langs landbouwgronden, productiebossen voor houtige biomassa en houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat (art. 11.111, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit is in lijn met de huidige Wet natuurbescherming.

Als het gaat om houtopstanden die wél onder de bescherming van het Bal vallen, kunnen de gemeenten nog steeds regels stellen met andere oogmerken dan die genoemd worden in het Bal. De oogmerken in het Bal zien op natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap kunnen gemeenten dus regels stellen bijvoorbeeld ter bescherming van de cultuurhistorische of recreatieve waarde van een gebied of het voorkomen van visuele hinder of onveilige situaties. Het Bal biedt niet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap met dezelfde oogmerken als de rijksregels (met de oogmerken natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland of het beschermen van landschappelijke waarden). In dat geval kan de gemeente wel het stellen van extra regels aandragen bij de provincie.

7.7.7 Herpantplicht zonder vergunning

De in dit artikel bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten.

Het derde lid betreft een boom of andere houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.

7.7.8 Overgangsrecht

In artikel 21.8 Overgangsrecht is geregeld dat de regels uit dit plan voor gaan op de regels uit de Apv. De artikelen 4:10 en 4:12 van de Apv blijven gelden naast de regels uit artikel21Aantasten van bomen of andere houtopstanden van dit bestemmingsplan, omdat deze artikelen niet in dit bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.

7.8 Algemeen Overgangsrecht (Hoofdstuk 7 Van De Regels)

Artikel 22 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen.

Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 23 Slotregel
In dit artikel is de naam van het plan, de citeertitel, omschreven. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Westflank Zuid, Stationsgebied 1e herziening". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.

7.9 Bijlagen Bij De Regels

7.9.1 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Algemeen
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Een Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, naarmate de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is de Lijst van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (vooral brand- en explosiegevaar).


Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijfsactiviteiten omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Mocht een bedrijf meerdere SBI codes kennen dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen.

De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Volgens de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied.

Omgevingstype rustige woonwijk
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.

Omgevingstype gemengd gebied
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.

Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.

Te hanteren richtafstanden
De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.

Milieucategorie Richtafstand rustige woonwijk (in meters) Richtafstand gemengd gebied (in meters)
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200
5.1 500 300
5.2 700 500
5.3 1.000 700
6 1.500 1.000

Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen
Bepaalde bedrijven vallen onder een specifieke wettelijke regeling. Het betreft:

  • bedrijven die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn;
  • bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen.

De toegepaste Lijst van Bedrijfsactiviteiten
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie. Op een punt is een andere werkwijze toegepast:

In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijfsacticviteiten zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan.

De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de digitale verbeelding (plankaart) van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten).

Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van de regels en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een afwijkingsbevoegdheid kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

In de Lijst van Bedrijfsactiviteiten is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.

7.9.2 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving

Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten inde woonomgeving wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:

  • kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  1. 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  2. 2. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

Flexibiliteit
De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

7.9.3 Lijst van horeca-activiteiten

De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht, zie: het horecabeleid in de Omgevingsvisie.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Lijst van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten In De Woonomgeving

Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving

Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Lijst van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan En Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 M.e.r Aanmeldnotitie

Bijlage 2 M.e.r aanmeldnotitie

Bijlage 3 M.e.r Beoordelingsbesluit

Bijlage 3 M.e.r beoordelingsbesluit

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Geluid Op Gevels

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek geluid op gevels

Bijlage 5 Explosieven - Bijlage Bodembelasting

Bijlage 5 Explosieven - bijlage Bodembelasting

Bijlage 6 Explosieven - Bijlage Inventarisatie

Bijlage 6 Explosieven - bijlage Inventarisatie

Bijlage 7 Explosievenonderzoek

Bijlage 7 Explosievenonderzoek

Bijlage 8 Externe Veiligheid

Bijlage 8 Externe veiligheid

Bijlage 9 Ladderonderbouwing

Bijlage 9 Ladderonderbouwing

Bijlage 10 Luchtkwaliteit

Bijlage 10 Luchtkwaliteit

Bijlage 11 Mobiliteitsplan Parkeerbalans

Bijlage 11 Mobiliteitsplan parkeerbalans

Bijlage 12 Natuuronderzoek 2021

Bijlage 12 Natuuronderzoek 2021

Bijlage 13 Natuuronderzoek Actualisatie 2024

Bijlage 13 Natuuronderzoek actualisatie 2024

Bijlage 14 Natuuronderzoek Vleermuizen Monitoring

Bijlage 14 Natuuronderzoek vleermuizen monitoring

Bijlage 15 Rapportage Archeologisch Onderzoek

Bijlage 15 rapportage archeologisch onderzoek

Bijlage 16 Archeologische Waardenkaart

Bijlage 16 Archeologische waardenkaart

Bijlage 17 Rapport Bomeninventarisatie

Bijlage 17 Rapport bomeninventarisatie

Bijlage 18 Stikstofdepositie Knoopcomplex 2024

Bijlage 18 Stikstofdepositie Knoopcomplex 2024

Bijlage 19 Stikstofdepositieberekening Gebruiksfase Nieuw Verkeersmodel

Bijlage 19 Stikstofdepositieberekening gebruiksfase nieuw verkeersmodel

Bijlage 20 Verkeersdoorstroming Busbaan Dichterswijk

Bijlage 20 Verkeersdoorstroming busbaan Dichterswijk

Bijlage 21 Windklimaat

Bijlage 21 Windklimaat