KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Woongebied
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Leiding - Riool
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doelstelling
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Beschrijving Van Het Plangebied
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Geluidhinder
5.2 Milieuhinder En Bedrijvigheid
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bodemkwaliteit
5.6 Flora En Fauna
5.7 Duurzaamheid
5.8 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
5.9 Water
5.10 Archeologie
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Bomen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
7.2 Planvorm
7.3 Opbouw Regels
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
7.5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
7.6 Lijst Van Horeca-inrichtingen
7.7 Handhaving
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven Functiemenging
Bijlage 3 Categorie Indeling Bestaande Bedrijven Ter Plaatse Van De Aanduiding 'Specifieke Vorm Van Bedrijf' 1
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 4 Kwantitatieve Risicoanalyse Externe Veiligheid
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Bodemonderzoek Uitkeuring

Wilhelminalaan, Vleuten

Bestemmingsplan - Utrecht

Onherroepelijk op 28-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;

hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.

1.2 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw, middels een daar tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, welke bouwkundig te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.5 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage:

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.8 bed & breakfast:

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs) woning.

1.9 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.10 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

P.M. definities voor bruto, netto geven indien gewenst. Hangt ook samen met wijze van meten.

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.12 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.

1.13 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPWILHELMINALAAN-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 brutovloeroppervlak:

de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.

1.26 dak:

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.29 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening.

1.30 Lijst van Bedrijfsactiviteiten:

de Lijst van Bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.31 Lijst van bedrijven functiemenging:

de Lijst van Bedrijven functiemenging die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.32 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.33 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.34 plan:

het bestemmingsplan Wilhelminalaan, Vleuten van de gemeente Utrecht.

1.35 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:

de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.

1.37 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.38 voorgevelrooilijn:

De lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied (zoals de weg, openbaar groen of water) gekeerde voorgevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.

1.39 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een gebouw of ander bouwwerk, met een dak, dat functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw is verbonden, maar niet tegen het hoofdgebouw is aangebouwd.

1.40 Wgh- inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.41 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2', voor bedrijven tot en met categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf 1', voor bedrijven in categorie 1en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten, alsmede de bestaande bedrijven in maximaal categorie 3.1 zoals vermeld in de bij deze regels behorende bijlage Lijst van bestaande bedrijfsactiviteiten;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.1', voor bedrijven tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  4. d. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning per aanduiding;
  5. e. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'geluidscherm', tevens voor een geluidscherm;
  6. f. ter plaatse van de functieaanduiding tuin, tevens voor tuinen en erven;
  7. g. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;
  8. h. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf 1' en de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2' buiten het bouwvlak is niet toegestaan, met uitzondering van ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2' laden en lossen van 7.00-19.00 op reguliere werkdagen, de opslag van goederen met een stapelhoogte van niet meer dan 4 m op onbebouwde gronden en parkeren, en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf 1' laden en lossen, de opslag van goederen met een stapelhoogte van niet meer dan 4 m op onbebouwde gronden, parkeren en het stallen van personenauto's;
  5. e. ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'tuin' is uitsluitend tuin of erf toegestaan;
  6. f. het is uitsluitend toegestaan het gebouw te gebruiken met geopende delen in het dak en/of met geopende delen in de zuidoostgevel van het gebouw, dat is gelegen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf 1' en de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2', voor zover hierdoor geen verslechtering van het leefklimaat ontstaat van de omliggende woningen
  7. g. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit m.e.r. 1994 zijn niet toegestaan;
  8. h. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  9. i. kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 30% van de brutovloeroppervlakte en meer dan 2000 m2 per bedrijf, is niet toegestaan.

3.4 Afwijken van de Lijst van bestaande bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 3.1 sub b;

  1. a. om nieuwe bedrijven toe te laten uit categorie 3.1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, voor zover uit nader onderzoek blijkt, danwel aannemelijk is, dat het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven, maatgevende milieuaspecten, geacht kan worden gelijk, dan wel minder milieubelastend te zijn aan de in lid 3.1 sub b genoemde bestaande bedrijfsactiviteiten.
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm, geacht kan worden te behoren tot de categorieen van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
  2. b. fiets-en voetpaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. water, waterbeheer en waterberging;
  6. f. onderhoudspaden en -stroken;
  7. g. de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen met daarbij horende tuinen en erven en in samenhang met het wonen de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep- of bedrijf dan wel een bed & breakfast;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend in de vorm van kinderopvang en alleen toegestaan met in achtneming van lid 6.4.3.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van de bestaande cultuurhistorische waardevolle bebouwing;
  4. d. de bij deze bestemming behorende fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten en water.

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. stedenbouwkundige aspecten;
  2. b. milieukundige aspecten;
  3. c. verkeersaspecten;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven functiemenging, indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  2. b. water, waterbeheer en waterberging;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. bij de bestemming behorende wegen, voet- en fietspaden, geluidwerende voorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, kunstwerken.

7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder a en lid 7.2.1 onder b voor:

  1. a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m².
  2. b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

8.2 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 300 mm en een druk van ten hoogste 40 bar en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'

9.2 Bouwregels

  1. a. Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende regels- uitsluitend worden gebouwd, indien dit betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, met inachtneming van de desbetreffende regels, mits:

  1. a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, en
  2. b. ter zake daarvan vooraf advies van de beheerder van de betreffende leiding is ingewonnen.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Een omgevingsvergunning,als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is vereist voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. b. het aanbrengen en vellen/rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
    3. c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    5. e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    6. f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    7. g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  1. 2. De omgevingsvergunningsplicht als bedoeld in het vorige lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 9.3 bedoeld;
    2. b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    3. c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  1. 3. De werken en werkzaamheden, zoals onder a in dit lid bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen wint het college van burgemeester en wethouders vooraf advies in bij de beheerder van de betreffende leiding.

Artikel 10 Leiding - Riool

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (en) mede bestemd voor een ondergrondse rioolpersleiding.

10.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 10.2 voor:

  1. a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding;
  2. b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

  1. a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde vermeld onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
  3. c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
    1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdstransportleidingen;
    4. 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
    5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:

  1. a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
  4. d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  5. e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  6. f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels


Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  4. d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  5. e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  2. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een kinderdagverblijf, mits deze geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omgeving heeft in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat voor de realisatie van het kinderdagverblijf geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.

Artikel 16 Overige Regels

Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Wilhelminalaan, Vleuten.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de provincie Utrecht wordt momenteel gewerkt aan de realisatie van de grootste nieuwbouwlocatie van Nederland: Leidsche Rijn. Onderdeel van deze locatie is een park van circa 310 hectare: het Maximapark. Rond het Maximapark zijn zes locaties aangewezen voor realisatie van woningbouw. Deze woningbouwlocaties dragen in belangrijke mate bij aan de realisatie van het Maximapark. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking een van deze zes locaties, het betreft de woningbouwlocatie Wilhelminalaan.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de bouw van circa 115 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie van het bedrijventerrein en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de westkant van het Máximapark en ten noordwesten van Vleuterweide, een deelwijk van stadsdeel Leidsche Rijn te Utrecht. De grens van het plangebied wordt globaal gevormd door aan de noordzijde de spoorlijn Utrecht - Woerden, aan de zuidzijde door de Huis te Vleutenbaan, aan de westzijde door de bebouwing van de Wilhelminalaan en aan de oostzijde door Het Lint. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 76.920m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWILHELMINALAAN-0601_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing plangebied

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Het plangebied maakte in zijn geheel onderdeel uit van het bestemmingsplan Leidsche Rijn Park dat is vastgesteld op 29 juni 2006 door de gemeenteraad van Utrecht. Door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is voor een deel van het plangebied goedkeuring onthouden. Het betrof het plandeel Bedrijfsdoeleinden, dat betrekking had op de Wilhelminalaan 8-10, en in het hieraan grenzende plandeel met de bestemming uit te werken gebied (UGD 1) een strook van 40 meter.

Voor het deel waar goedkeuring van is onthouden geldt het bestemmingsplan Vleuten Zuid en Landelijk gebied Vleuten de Meern. Hier gelden de bestemmingen agrarische doeleinden en bedrijfsbebouwing. Woningbouw is niet toegestaan, om de gewenste ontwikkeling te kunnen realiseren is een herziening van de plannen nodig.

Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Vastgesteld door raad evt. goedgekeurd door GS
Leidsche Rijn Park 26 juni 2006 16 januari 2007
Vleuten Zuid 28 februari 1978 19 juni 1979
Vleuten de Meern 18 juni 1974 11 juli 1975

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 6 is de juridische toelichting op de planregels weergegeven. Hoofdstuk 7 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte 2006
De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Deze Nota is gebaseerd op de beleidsvoornemens van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimte vragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.

Bundeling
Centraal staat het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen.

Verdichting
De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Voor groen signaleert de Nota Ruimte dat de ontwikkeling van recreatievoorzieningen de afgelopen decennia is achtergebleven bij de verstedelijking. Door de hoge grondprijzen hebben nieuwe wijken vaak een hoge woningdichtheid en weinig groen. In en rond de steden ontstaat door dit alles een groot tekort aan recreatiemogelijkheden. Bovendien voldoet het huidige groen vaak niet aan de huidige kwaliteitseisen en is het groen in veel gevallen versnipperd en matig toegankelijk. Het is dan ook van belang om voldoende ruimte te reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden en te streven naar een balans tussen rood en groen/blauw. Het rijk rekent erop dat gemeenten bij de opzet van nieuwe locaties het door de praktijk ingegeven richtgetal van circa 75 m2 groen per woning hanteren (dit betreft zowel het regionale als het locale groen).

Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe nationale en provinciale structuurvisie, met bijbehorende aanpassingen in de verordening en AMvB.

Het rijksbeleid gaat uit van het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Het bestemmingsplan maakt een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk en past daarmee binnen het beleid uit de Nota Ruimte. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met ecologische en archeologische waarden op basis van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Verdrag van Malta. In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe met deze aspecten is omgegaan.

Het plangebied is gelegen aan het MaximaPark, dat wordt ingericht als een hoogwaardig groenstedelijk woonmilieu. Door de ligging van het plangebied aan het Maximapark hebben toekomstige bewoners in ruime mate recreatieve voorzieningen binnen handbereik.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid


Structuurvisie provincie Utrecht 2005-2015 (2004)
Op 23 juni 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Doel van deze beleidslijn is om, ook na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. Met de Beleidslijn wordt de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten vastgelegd. Met nadruk geldt dat deze Beleidslijn géén nieuw beleid bevat. Het Streekplan Utrecht is van rechtswege omgezet in een structuurvisie en blijft onverminderd gelden.

De provincie geeft in het streekplan aan dat het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel is ingegeven door het principe van beheerste groei. De aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Ook de contrastwerking tussen stad en land dient versterkt te worden. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren.

Het stadsgewest Utrecht is het zwaartepunt van de verstedelijking en economie in de provincie. Dat wil zeggen dat de provincie nieuwe opgaven voor wonen en werken vooral hier wil realiseren. Utrecht heeft bij deze opgave, als centrale stad in het stadsgewest, de belangrijkste taak om door verdichting, herstructurering en transformatie, binnenstedelijke capaciteit voor wonen, werken en voorzieningen te ontwikkelen en tegelijkertijd een kwaliteitssprong te realiseren.

Het streekplan geeft daarnaast met name richting aan de nadere invulling van het gebied buiten de rode contouren, het landelijk gebied.
Met het bestemmingsplan wordt intensieve benutting (verdichting), herontwikkeling binnen het bestaande stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Dit past binnen het provinciale beleid.

Regionaal Structuurplan (2005)
Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) heeft in 2005 een regionaal structuurplan (RSP) vastgesteld voor de periode 2005-2015 met een doorkijk naar 2030. Het RSP wordt gemaakt voor tien gemeenten: Bunnik, De Bilt, Driebergen-Rijsenburg, Houten, Maarssen, Nieuwegein, Utrecht, Vianen, IJsselstein en Zeist. Het plangebied beslaat het grondgebied van deze gemeenten. Het geeft invulling aan de visie en ambities van de regio Utrecht op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling. Tegelijkertijd biedt het RSP het kader voor regionale afstemming. Het legt afspraken vast over regionale doelen en verdeling van programma's en projecten en is daarmee het integraal afwegingskader voor ruimtelijke keuzes. Bij het RSP worden uitvoeringsafspraken gemaakt met de gemeenten, over bijvoorbeeld woningbouw en kantoren.

In dit plan staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich in de planperiode moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het centrale thema voor het plan is beheerste dynamiek. De regionaal-economische structuur dient versterkt te worden met inachtneming van dit begrip. Verder moet invulling gegeven worden aan de positie van de regio in de Randstad uitgaande van haar unieke kwaliteiten en wordt er gestreefd naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht. De Meern is in het RSP opgenomen als landelijk dorpsmilieu.

2.3 Gemeentelijk Beleid


Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
Utrecht is de stad met drie kernkwaliteiten, welke in de structuurvisie zijn uitgewerkt in de drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen. Het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich in De Binnentuinen. Het perspectief De Binnentuinen sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken. Doelstelling binnen het perspectief De Binnentuinen is:

- het creëren van een veilige en leefbare woonomgeving;
- het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
- het zorg dragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.

De opgave voor De Binnentuinen van Utrecht ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren binnen een wijk. Soms is dat een park, soms een voorzieningenlint, soms een waterloop. Ingrepen in De Binnentuinen / wijken moeten leiden tot een inrichting van de openbare ruimte die aansluit bij de behoefte van de gebruikers. De woonfunctie is in De Binnentuinen dominant. De wijk is de maat, ingericht als verblijfsgebied. Elementen van rust, sociale cohesie en stabiliteit dragen bij aan de kwaliteit van de Utrechtse Binnentuinen. Afhankelijk van de situatie kan er sprake zijn van bijvoorbeeld intensivering of juist extensivering. Maatvoering en wijkkenmerken zijn hiervoor leidend. Hierdoor verandert er wel het een en ander; er komt een andere samenstelling van de woningtypen. Er zal daarbij een aantal kleinschalige projecten worden ontwikkeld die bijdragen aan het verdienend vermogen van de stad.

Voor De Binnentuinen geldt geen omvangrijke programmatische opgave. Het programma is primair gericht op kwaliteitsverbetering. Voor iedere wijk is een basispakket aan voorzieningen nodig (welzijnsvoorzieningen, winkelaanbod en speel- en recreatiezones). Kleinschalige functiemenging is mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van woon / werkunits of kleinschalige bedrijvigheid. Verkeer wordt zoveel mogelijk via de ontsluitingswegen afgehandeld. Op die manier wordt ook de onderlinge verbinding tussen de wijken georganiseerd.

Het bestemmingsplan Wilhelminalaan, Vleuten sluit aan bij de gestelde opgave.

Wijkvisie Vleuten-De Meern 2003-2013 (2003)
De Wijkvisie betreft de visie van de Wijkraad Vleuten-De Meern uit 2003. In deze visie zijn de ruimtelijke, sociale en economische karakteristiek van de wijk beschreven en het toekomstbeeld vanwege de ontwikkeling van de Leidsche Rijn en de realisatie van de Vinex-locatie Vleuterweide en Veldhuizen. In dit toekomstbeeld zijn de thema's "betrokkenheid", "wijkservicecentrum", "veiligheid", "integrale ontwikkeling", "identiteit", "openbare ruimte" en "bereikbaarheid" aangewezen die van belang zijn voor de toekomst van de wijk.

In de visie zijn bij deze thema's de volgende doelstellingen geformuleerd:

  1. 1. het bevorderen van betrokkenheid van burgers bij de wijk, waarbij een rol is weggelegd voor de overheid, de burgers, het bedrijfsleven en de diverse maatschappelijke organisaties in de wijk;
  2. 2. door middel van een Wijkservicecentrum in de wijk de burger(s) betrokken houden bij de ontwikkelingen in de wijk;
  3. 3. de objectieve en subjectieve veiligheid zo hoog mogelijk houden;
  4. 4. een samenhangende ruimtelijke ontwikkeling in een veranderende wijk;
  5. 5. het behouden en zo mogelijk versterken van de identiteit;
  6. 6. behoud van het kwaliteitsniveau van de openbare ruimte boven het stedelijk gemiddelde;
  7. 7. de bereikbaarheid en de veiligheid van de wijk verbeteren.


Uit deze doelstellingen is de nieuwe missie "Een betrokken burger in een veranderende wijk" geformuleerd.

Woonbeleid
De Visie Wonen 2030 dient als input voor de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 en gaat over de ruimtelijke aspecten van het wonen. De hoofdkoers is gericht op de verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats.

In de Visie Wonen wordt benadrukt dat de behoefte aan wonen in de stad ook in de toekomst zal blijven bestaan. Om aan de vraag naar bepaalde woonmilieus te kunnen voldoen, zijn er in de toekomst nieuwe locaties nodig. Locaties voor verdere uitbreiding van de woningvoorraad in Utrecht moet zich vooral richten op het realiseren van 'centrumstedelijke' woonmilieus en 'dorpsrand/landelijke' woonmilieus. De koers is gericht op verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats. Enerzijds om meer midden- en hogere inkomens te binden en anderzijds om samen met de regio een voldoende en kwalitatief beter woonaanbod te garanderen voor de lagere inkomens. Dit plan levert een bijdrage aan het behalen van deze doelstelling.

Welstandsnota
In de Welstandsnota Utrecht van juli 2004, getiteld 'De schoonheid van Utrecht', is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van omgevingsvergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. Voor omgevingsvergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: Behoud, Respect en Open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied;
  • de Welstandsnota is per gebied raadpleegbaar, de loketcriteria voor lichtvergunningplichtige bouwwerken vormen een apart onderdeel.


Het bestemmingsplangebied Wilhelminalaan, Vleuten valt onder het gebiedstype 'open'. Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden.

Verkeers en vervoersbeleid
Het Gemeentelijk Verkeers- en vervoerbeleid is hoofdzakelijk weergegeven in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Utrecht 2005-2020 (2005). Daarnaast zijn specifieke aspecten, zoals parkeren, in afzonderlijke nota's uitgewerkt.

Het GVVP heeft als uitgangspunt dat Utrecht groeit. De mobiliteit groeit mee, maar Utrecht wil een aantrekkelijke en vitale stad blijven, waar mensen prettig kunnen wonen, recreëren, ondernemen en werken. Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (de verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit.

De parkeerbehoefte voor het bestemmingsplangebied is bepaald op grond van de parkeernormen, die zijn vastgelegd in de Actualisatie Ontwikkelingsvisie LR 2003 en de partiële herijking Parkeernormen 2008. Uitgangspunt is dat, rekening houdend met de kenmerken van de locatie, functie en woningtypologie, het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost. De parkeernormen zijn gegeven met een bandbreedte, teneinde optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij het realiseren van bouwplannen. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

Groen en waterbeleid
Het groen- en waterbeleid is te herleiden uit het Groenstructuurplan Utrecht (2007), het Bomenbeleid Utrecht (2009) en het Waterplan Utrecht (2004). Eén van de kansrijke onderdelen voor de ontwikkeling van de groenstructuur in de stad is het versterken van het groen in de naoorlogse wijken en het versterken van verbindingen en nader ontwikkelen van groene verbindingen, ook naar het buitengebied toe. In de Visie Stedelijk Groenstructuur Utrecht 2030 is voor dit plangebied van belang dat bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur worden beschermd. De randvoorwaarde is dat het groene karakter, de kwaliteiten en het gebruik van groen wordt behouden of verbeterd. De bomenstructuur komt grotendeels overeen met deze stedelijke groenstructuur.

Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor de periode tot 2030 zet de gemeente in op behoud en ontwikkeling van de bomenstructuur. Binnen het plangebied zijn geen monumentale bomen aanwezig. In 5.12 is aangegeven hoe met de bomen in het gebied wordt omgegaan.

Het waterbeleid is gericht op de ontwikkeling van een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. In 5.9 is het kader en de watertoets opgenomen.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Beschrijving Van Het Plangebied

3.1.1 Historische ontwikkeling

Het plangebied van de locatie Wilhelminalaan is grotendeels gelegen op de stroomrug van de Oude Rijn, een brede gordel van zandige rivierafzettingen. De stroomrug heeft tot op de dag van vandaag de gebruiksmogelijkheden en het aanzicht van het plangebied bepaald. Minstens vanaf de Midden Bronstijd is de stroomrug van de Oude Rijn min of meer continue bewoond geweest. Tot aan de Romeinse tijd was de bewoning verspreid, en sterk afhankelijk van de veranderende omstandigheden van het dynamische rivierlandschap. Gedurende de Vroege Middeleeuwen vindt stapsgewijze ontginning plaats. Tussen circa 800 en 1200 werden de landerijen doorgaans geëxploiteerd volgens het hofstelsel, waarbij onvrijen herendiensten leverden op grote domeinen, die eigendom waren van kerkelijke instellingen of adellijke heren. Het (overigens buiten het plangebied gelegen) Huis te Vleuten is nauw verbonden met dit grootgrondbezit op het 'oude land'. Vanaf de 16e eeuw vindt kleiwinning plaats op de stroomruggronden in het gebied. De afgevlette gronden die achterbleven bestonden doorgaans uit een laag teelaarde op zand en waren in veel gevallen uitermate geschikt voor de tuinbouw. Rond het begin van de twintigste eeuw vestigden zich tuinders in het plangebied. In het plangebied zijn nog overblijfselen van twee oude ketelhuizen aanwezig, als herinnering aan de tijd dat het gebied ten westen van Utrecht een belangrijk tuinbouwgebied was in Nederland.

Het aanzicht van het gebied is sinds de Middeleeuwen tot aan de herverkaveling en dorpsuitbreidingen, die vanaf de jaren '50 van de twintigste eeuw plaatsvonden, niet wezenlijk veranderd. Hoogstens brachten ontwikkelingen in de infrastructuur enkele nieuwe lijnen met zich mee. Zo werd het Huis te Vleuten via het 'Appellaantje' verbonden met de Leidsche Rijn, toen deze in de 17e eeuw werd verbreed tot trekvaart tussen Utrecht en Leiden. In het midden van de 19e eeuw werd het gebied doorsneden door de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Gouda. Met name deze laatste ingreep heeft de morfologie van het gebied aanzienlijk beïnvloed. De spoorlijn vormt nu de noordgrens van dit bestemmingsplangebied. In de noordwesthoek zijn de overbleven kaveldelen tussen spoor en Wilhelminalaan ingevuld met bedrijvigheid. En in zuidelijke richting vormt de Wilhelminalaan verder een bebouwinglint met losstaande bebouwing.

3.1.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

Op de plankaart is een aanduiding 'cultuurhistorische waarden' opgenomen om de cultuurhistorische waarden van twee schoorstenen te beschermen. Het betreffen herinneringen aan de glastuinbouw die behouden moeten blijven. De twee schoorstenen zijn gebouwd rond 1916 en zijn nog in redelijke tot goede staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWILHELMINALAAN-0601_0002.png"

Afbeelding 2: Beeldbepalende bebouwing

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

In de provincie Utrecht wordt momenteel gewerkt aan de realisatie van de grootste nieuwbouwlocatie van Nederland: Leidsche Rijn. Onderdeel van deze locatie is een park van circa 310 hectare: het Máximapark. De achterliggende gedachte van de ontwikkeling van een park in Leidsche Rijn is het mogelijk maken van een park op loopafstand van de woningen waardoor de woonomgeving positiever zal worden gewaardeerd. Gezien de ligging kan het bovendien de identiteitsdrager zijn van het gehele toekomstige woongebied. Terwijl elke wijk en elke buurt zijn eigen signatuur heeft, is het park een constante.

Rond het Maximapark zijn zes locaties aangewezen voor realisatie van woningbouw. Deze woningbouwlocaties dragen in belangrijke mate bij aan de realisatie van het Maximapark. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de woningbouwlocatie Wilhelminalaan.

4.1.1 Programma

Wonen
Het woningbouwplan Wilhelminalaan betreft maximaal 115 grondgebonden woningen. De woningen mogen een inhoud hebben van maximaal 750m3 per woning. Met uitzondering van drie woningen die een inhoud mogen hebben van 1000m3. Dit grotere volume is uitsluitend toegestaan op een markante plek vanaf Het Lint gezien.

In het nog op te stellen stedenbouwkundig plan moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de in paragraaf 3.1.2 beschreven beeldbepalende bebouwing die behouden moet blijven.

Bestaand bedrijventerrein
Het bestaande bedrijventerrein wordt gehandhaafd in dit bestemmingsplan. Om de naastgelegen woningbouw te kunnen realiseren is de bestemming wel beperkt vastgelegd. Op het noordelijke deel is tot en met categorie 3.1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. In het zuidelijke deel grenzend het woongebied zijn de bestaande bedrijven in categorie 2, en 3.1 toegestaan op grond van de voorwaarden die zijn opgenomen in de planregels. In paragraaf 5.2 Milieuhinder en bedrijvigheid wordt hier nader op ingegaan.

Op de verbeelding is een 'Wro wijzigingsbevoegdheid' opgenomen. Binnen de planperiode kunnen de twee bedrijfwoningen worden omgezet naar reguliere particuliere woningen, indien de bedrijfsactiviteiten van de belendende bedrijfspercelen worden teruggebracht naar categorie 1.

4.2 Verkeer En Openbare Ruimte

4.2.1 Verkeer

Het woningbouwplan Wilhelminalaan wordt voor snel- en langzaamverkeer ontsloten via de bestaande Wilhelminalaan. De Wilhelminalaan kent thans een 50 km/u snelheidsregime. De Wilhelminalaan kan de toename aan autoverkeer door deze ontwikkeling verwerken.
In het plan zelf zal een snelheidsregime gelden van 30 km/u. Snel- en langzaamverkeer worden gemengd. De wijk mag als autoluw worden bestempeld (de wijk zal circa 575 mvt/etm. genereren). De hoofdroute die aansluit op de Wilhelminalaan zal worden voorzien van een trottoir. Dit trottoir verbindt de Wilhelminalaan met het oostelijk van de wijk gelegen Lint. De zijstraten op de hoofdroute zijn zodanig autoluw dat een trottoir in principe niet nodig is. Er kan worden gelopen op de straat.

Voor langzaamverkeer worden twee extra ontsluitingen gerealiseerd. Eèn sluit aan op de Wilhelminalaan aan de noordkant van het gebied, de andere aan de oostzijde op Het Lint.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

In het midden van het woongebied ligt een waterpartij. Deze waterpartij blijft behouden bij de inrichting van de openbare ruimte. De waterpartij wordt mogelijk in de toekomst voorzien van steigers met een overkapping.

4.2.3 Parkeren

De parkeernormen die gelden voor dit plan zijn conform de Actualisatie Ontwikkelingsvisie LR 2003. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij het realiseren van bouwplannen. De parkeernormen gelden als voorwaarde voor het verstrekken van een omgevingsvergunning en geven aan hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden als een gebouw wordt gebouwd, uitgebreid of verbouwd voor een andere functie. De norm voor 'dure koop' betreft minimaal 1,5 en maximaal 1,75 parkeerplaatsen per woning. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om aan de normen voor verschillende sectoren ( 'goedkope koop', 'middeldure koop' en 'dure koop') te voldoen. Parkeren wordt opgelost op eigen terrein en op straat.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Geluidhinder


Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen in het kader van de ruimtelijke ordening zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;

Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

Plansituatie
Het plangebied ligt in de invloedszone van het spoor Utrecht-Gouda en van de wegen: Wilhelminalaan, stroomrugbaan/Huis te Vleutenbaan en de Haarrrijnse Rading. Voor deze wegen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek Wilhelminalaan. Kenmerk: VL11-335. d.d.: 16 december 2011, gewijzigd 13 juni 2013).

Conclusie hieruit is dat ten gevolgen van Huis te Vleutenbaan en de Wilhelminalaan voorkeursgrenswaarde van 48 dB op een aantal woningen wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting van 63 dB wordt nergens overschreden. Ook ten gevolge van het spoor wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden maar niet de maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege alle wegen (dus nog exclusief railverkeer) maximaal 66 dB bedraagt vlak naast de Wilhelminalaan. Deze waarden zijn exclusief de aftrek zoals genoemd in artikel 110g Wgh. De hoogst gecumuleerde waarde samen met de bijdrage van het spoorverkeer is op dezelfde locatie te vinden en bedraagt 67 dB. Resumerend kan gesteld worden dat cumulatie van het geluid van weg- en railverkeer niet leidt tot een onaanvaardbaar niveau temeer als in acht wordt genomen dat de maximale ontheffingswaarde van de Wet geluidhinder voor nieuwbouw per bron (te weten 63 dB zonder aftrek van 5 dB = 68 dB) niet wordt overschreden.
Voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zal een procedure hogere grenswaarde worden doorlopen.

Conclusie
Met inachtneming van de voorwaarden die zijn op genomen in Artikel 16 Overige regels zijn er geen beperkingen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan vanuit de Wet geluidhinder.

5.2 Milieuhinder En Bedrijvigheid


Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.

Plansituatie
In dit bestemmingsplan wordt de nieuwbouw van woningen naast twee bestaande bedrijven mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijven in het plangebied vallen onder de categorieën 2 en 3.1 van de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering – bedrijventerreinen". Deze bedrijven zijn wat betreft de aspecten geur, veiligheid en luchtkwaliteit goed inpasbaar in een woonomgeving. Alleen de geluidsproductie vraagt aandacht. Hierop wordt nader ingegaan.

Wilhelminalaan 6
Het bestaande bedrijf op deze locatie, valt onder categorie 3.1 uit de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering – bedrijventerreinen". De locatie voldoet aan aan de gewenste richtafstand ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat in het gebied met een woonbestemming.

Wilhelminalaan 10
In het bestaande pand aan Wilhelminalaan 10 zijn meerdere bedrijven gevestigd. Op het deel dat op de plankaart de aanduiding 'tot en met categorie 2' heeft zijn bedrijven gevestigd die in categorie 2 zitten volgens de VNG- brochure "bedrijven en milieuzonering - bedrijventerrein". De bestaande bedrijven zijn ingepast en het is mogelijk dat ook andere bedrijven in deze categorie zich kunnen vestigen. Om een goed woon en leefklimaat te borgen is de zoneringssystematiek uit de VNG- brochure toegepast. Daarnaast zijn een aantal maatregelen opgenomen op de plankaart en in de planregels om eventuele hinder te voorkomen. Zo is het niet toegestaan om het gebouw te gebruiken indien er te openen delen aanwezig zijn in de zuidoostgevel en het dak van het gebouw. Uitzonderingen zijn mogelijk voor het geval openingen noodzakelijk zijn voor een goede milieutechnisch verantwoorde bedrijfsvoering en de openingen geen verslechtering opleveren voor het leefklimaat van de omliggende woningen. Ook zijn bedrijfsactiviteiten buiten het bouwvlak niet toegestaan, met uitzondering van het laden en lossen op reguliere werkdagen, de opslag van goederen en parkeren.

Op het deel dat op de plankaart de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf 1' heeft zijn bedrijven gevestigd die in categorie 3.1 zitten volgens de VNG- brochure "bedrijven en milieuzonering - bedrijventerrein". De bestaande bedrijven zijn weergegeven in een lijst in bijlage 3 behorende bij de regels. De bestaande bedrijven zijn positief bestemd in het plan. Wel zijn er maatregelen nodig om deze inpassing mogelijk te maken en om toekomstige bedrijven in dezelfde categorie toe te kunnen staan.
De afstand tot de dichtstbijzijnde geplande woningen is circa 16 meter. Vanuit de aangegeven systematiek conform VNG -"bedrijven en milieuzonering" zou deze bedrijfsvoering, bij woningbouw op deze afstand, de aanduiding tot en met categorie 1 moeten krijgen. Hierbij zou echter de huidige bedrijfsvoering niet kunnen worden voortgezet. Er zijn twee onderzoeken (AV consulting ref AV 0371-2 A en B d.d. 9-4-2009 en AV 0371-4-d.d. 20-04-2012) uitgevoerd naar de geluidsemissie van de bestaande bedrijven. Uit de onderzoeken blijkt dat de geluidbelasting op de geplande woningen zonder maatregelen hoger is dan 45 dB(A). Uit verder onderzoek blijkt ook dat met de bouw van een afscheidende muur van 4,7 meter hoogte en 48 meter lengte op de grens van het bedrijfsperceel de geluidsbelasting aanzienlijk vermindert. Met een dergelijke geluidsafscherming kan bij de huidige, en voor wat betreft milieuhinder vergelijkbare toekomstige, bedrijfsactiviteiten gegarandeerd worden dat de geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde woningen niet hoger zal zijn dan 45 dB(A). Ook zijn er nog een aantal maatregelen in het plan opgenomen om eventuele hinder te voorkomen. De maatregelen zijn in de vorige alinea beschreven en hebben betrekking op de voorkoming van hinder door het uitsluiten van het gebruik van het gebouw indien er te openen delen in de zuidoostgevel en het dak van het bedrijfsgebouw aanwezig zijn. Ook zijn de bedrijfsactiviteiten buiten het bouwvlak beperkt.

Ook andere bedrijven in categorie 3.1 dan de bestaande bedrijven die zijn weergegeven in de lijst van bestaande bedrijven zijn toegestaan, uit nader onderzoek blijkt danwel aannemelijk is, dat het betrokken bedrijf gelet op de hinder naar de omgeving gelijk is aan de bestaande bedrijven.

Conclusie
In het gehele plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat door de in achtneming van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering', dan wel door het nemen van afdoende maatregelen.

5.3 Externe Veiligheid

Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:

  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. Transportroutes over weg en water liggen op grote afstand van het plangebied en zijn niet relevant.
    De spoorlijn Utrecht – Gouda loopt net buiten de noordgrens van het plangebied. Deze spoorlijn krijgt geen functie in het zogenaamde Basisnet Spoor, ofwel er zullen geen gevaarlijke stoffen over worden vervoerd. Hieraan zal verder geen aandacht worden besteed.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. In het uiterste zuidoostelijke deel van het plangebied lopen twee parallel liggende hogedruk aardgastransportleidingen.
  • Bedrijven die vallen onder het Bevi. Binnen het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.


Het werken met de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen, leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; voor transportleidingen).

Vervoer door aardgasleidingen
Het risico bij aardgasleidingen wordt vooral veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging bij graafwerkzaamheden etcera. Het vrijkomende gas zal tot een ontploffing leiden gevolgd door brand.

Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het Bevb beschrijft de afstanden tussen buisleidingen en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden met uitzondering van verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Op geen enkele plek langs het beschreven tracé binnen het plangebied bestaat er een PR=10-6 contour.

Binnen de belemmeringenstrook bevindt zich op geen enkele plek een gebouwd object.

Volgens uitgevoerde berekeningen van de groepsrisico's blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied verwaarloosbaar laag is.

Het groepsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

Voor een uitgebreidere onderbouwing van de conclusies wordt verwezen naar Bijlage 3 Onderzoekexterne veiligheid

Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

Kader
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of is niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Het NSL is een samenwerkingsprogramma tussen Rijk, provincies en gemeenten, dat erop is gericht om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) aan de grenswaarden te voldoen. De 'in betekenende mate (IBM)' projecten zijn meegenomen in de gebiedsgerichte programma's van het NSL. Deze projecten worden niet meer afzonderlijk beoordeeld op de effecten op de luchtkwaliteit;.

Plansituatie
In dit plan worden twee bestaande bedrijven vastgelegd en de bouw van maximaal 115 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling van de 115 nieuwe woningen binnen dit plan is als onderdeel zodanig opgenomen en beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het is opgenomen in bijlage 8 van het NSL onder nummer IB – 1310.

Conclusie
Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder d van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Bodemkwaliteit

Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie
Ter plaatse van de geplande woongebieden is na het bouwrijp maken een uitkeuringsonderzoek verricht (Ingenieursbureau Land BV, rapport R134-75045RVE, 9 juni 2008). Bij dit bodemonderzoek zijn plaatselijk licht verhoogde gehaltes aan koper, nikkel, zink en EOX in de bovengrond aangetroffen. Dit komt overeen met de achtergrondkwaliteit in het betreffende gebied (bodemkwaliteitskaart). Als er na het uitkeuringsonderzoek geen potentieel bodembedreigende activiteiten op dit terrein hebben plaatsgevonden, kan het uitkeuringsonderzoek (maximaal 5 jaar oud) gebruikt worden voor de omgevingsvergunning.

Bij een garagebedrijf aan de Wilhelminalaan 10D is een verkennend bodemonderzoek verricht naar de nulsituatie van olie of aromaten (Grondslag BV, project 17136, 23 februari 2011). De toplaag van de oorspronkelijke bodem (onder de zandige ophooglaag) is licht verontreinigd met minerale olie. In het grondwater zijn geen verhoogde gehaltes aangetroffen.

In de directe omgeving van het gebied zijn nu geen omvangrijke grondwaterverontreinigingen bekend, waar een eventuele grondwateronttrekking invloed op kan hebben.

Conclusie
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het gebied. Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek bij de omgevingsvergunning vormt de bodem geen belemmering voor de woonfunctie in het plangebied.

5.6 Flora En Fauna

Kader
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de gemeenteraad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.

In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.

Plansituatie
In 2004 is het plangebied onderzocht op de op dat moment aanwezige natuurwaarden (rapport: natuurwaarden van acht deelgebieden in Leidsche Rijn, Adviesbureau Mertens). Er waren op dat moment geen strikt beschermde soorten aanwezig. Inmiddels is het plangebied bouwrijp gemaakt. Het gebied is op dit moment ongeschikt voor de vestiging van beschermde soorten.

Conclusie
De Flora en Faunawet vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

5.7 Duurzaamheid

De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.

Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

Dit plan levert waar mogelijk een bijdrage aan de gemeentelijk ambitie op het gebied van duurzaamheid en energiebesparing.

5.8 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling


Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.

Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er, zoals blijkt uit vorenstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt

Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan de eisen uit het Besluit m.e.r. Op basis hiervan hoeft er geen MER te worden opgesteld.

5.9 Water


Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  1. 1. Rijksbeleid: Nationaal Waterplan 2009-2015, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet, etc;
  2. 2. Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Provinciaal Waterplan Utrecht 2010-1015, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc;
  3. 3. Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010;
  4. 4. Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur.

De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010 en binnenkort in het Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

Het waterschap het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.


Oppervlaktewater

Structuur
De waterhuishouding is bij het bouwrijpmaken ingericht conform het waterhuishoudkundig plan van Tauw (projectnummer 4452648, tekeningnummer 008-010, status definitief, datum 05-02-07). Vooraf is het hydraulisch functioneren van de waterhuishouding met het programma SOBEK getoetst.

Peilgebied
Het oppervlaktewater in het peilgebied is onderdeel van het Hoge Stelsel van het watersysteem Leidsche Rijn en heeft de status van wijkwatergangen (tertiair). Het watersysteem ligt in het peilgebied NAP +0.05/-0.15 m en heeft via de nieuwe onderdoorgang onder het spoor een open verbinding met de Vleutense Wetering.

In de oude situatie bevatte het plangebied 5% aan oppervlaktewater waarbij het gebied door de aanwezigheid van kassen grotendeels verhard was. Er was toen relatief veel verharding en weinig berging. In de nieuwe situatie is circa 0.99 ha of 17 % aan open water ingericht. Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is 3,71 ha verharding aangelegd waarvan 1,22 ha direct op open water afwatert. De overige verharding van 2,49 ha voert af op wadi's en verdiepte bermen met 12 mm berging. Ten opzichte van de oude situatie is de waterhuishouding in het plangebied sterk verbeterd.

Aan- / afvoer
De wateraanvoer vindt plaats vanaf de Vleutensche Wetering, de waterafvoer geschied via de duiker 9,13 onder de Wilhelminalaan naar peilgebied NAP -0.20/-0.40 en via duiker 8 onder de Huis te Vleutenbaan naar peilgebied NAP -0.30/-0.40.

Beheer
Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR), dit waterschap is verantwoordelijk voor het functionele en reguliere waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. Al het oppervlaktewater, de beschoeiingen, de oevers en de omringende openbare ruimte zijn in regulier beheer bij de gemeente Utrecht.

Bij toename van verhard, afvoerend oppervlak in het plangebied door ruimtelijke ontwikkelingen, dient conform het beleid van gemeente en waterschap extra berging worden gerealiseerd als compensatie voor de toegenomen belasting van het oppervlaktewater.

Om onnodige vervuiling van afstromend hemelwater te voorkomen, stelt HDSR eisen aan de kwaliteit en de behandeling van het afstromend oppervlak: minimale toepassing van uitloogbare materialen zoals zink, koper en lood en geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen.

Waterkeringen
Het plangebied cq. de ontwikkeling grenst niet aan een regionale of primaire waterkering of waterregulerende kunstwerken.

Grondwater
Bodemgesteldheid
Ten behoeve van het bouwrijpmaken is een indicatief vooronderzoek verricht (“Bouwrijponderzoek van de nieuwbouwlocaties in het Leidsche Rijnpark” (kenmerk SW06.008324, d.d. 01-03-2006). Daarbij is door de firma Van Dijk Geo- en Milieutechniek b.v. met sonderingen en boringen aanvullend, gebiedsdekkend onderzoek naar de bodemopbouw verricht (kenmerk 515.06, d.d. 03- 08-2006). Door Tauw is de lokale bodemopbouw van het plangebied beoordeeld, de te verwachten zettingen en het effect van zettingsversnellende maatregelen geschat voor de locaties waar niet aan de restzettingseis wordt voldaan.

De maaiveldhoogte van het oorspronkelijke terrein in het plangebied bedraagt gemiddeld NAP +0.50 m. De wegen van het nog in ontwerp zijnde inrichtingsplan bevinden zich op NAP +0.80/1.05 m.

Eerste watervoerend pakket
Het langjarig grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. De meeste peilbuizen staan met het meetfilter in het eerste watervoerend pakket op circa 7 meter beneden maaiveld. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen.

De gemiddelde, langjarig karakteristiek grondwaterstanden van het eerste watervoerend pakket (1WVP) zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de Grondwatercontourkaart Utrecht (Wareco, 26-03- 2008). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde grondwaterstanden verondersteld: droge periode = NAP -0.75/-0.65 m, natte periode = NAP -0.15/-0.05 m en gemiddeld = NAP -0.4/-0.5 m. De grondwaterstroming is westelijk gericht.

Ontwateringsdiepte en drooglegging
Bij het bouwrijpmaken zijn de wegen en de percelen circa 0,3 m opgehoogd. De minimale drooglegging, het niveauverschil tussen het laagste maaiveld (globaal NAP +0.80 m) en het peilgebied (streefpeil NAP +0.05/-0.15 m) bedraagt circa 0,75 m.

De ontwateringsdiepte, het niveauverschil tussen het laagste maaiveld (NAP +0.80 m) en de hoogste grondwaterstand (NAP -0.05 m) bedraagt circa 0,85 m. Deze waarde voldoet aan de formele minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m die de gemeente Utrecht voor bebouwd stedelijk gebied hanteert.

Bestaande en toekomstige situatie Riolering
Structuur
De riolering is bij het bouwrijpmaken aangelegd conform de tekening 'Locatie Wilhelminalaan - Riolering en afwatering' van het rioleringsplan van Grontmij (projectnummer 4452648, tekeningnummer 9, status definitief, datum 05-02-07).

Stelseltype
In het plangebied zijn de wegen voorzien van DWA-riolering. Het ingezamelde vuilwater wordt onder vrijverval getransporteerd naar een nieuw rioolgemaal nabij de Wilhelminalaan. In geval van calamiteiten is de waking gewaarborgd door 2 noodoverlaten die verbonden zijn met de watergang aan de oostzijde van het plangebied.

De rijbanen worden voorzien van waterpasserende verharding. Verspreid over het gebied zijn wadi's met onderliggende drainage aangelegd waar het ingezamelde dakwater kan infiltreren.

Nutsleidingen
In het gebied bevinden zich twee transportleidingen. De rioolpersleiding van HDSR is reeds bij het bouwrijpmaken verlegd en in een toekomstig straatprofiel ingepast. Ten zuiden van het plangebied ligt een gastransportleiding onder het dijklichaam van het Appellaantje, in het inrichtingsplan is rekening gehouden met beschermingszone van deze leiding.

Aansluitingen
Het huishoudelijke afvalwater van de te realiseren woningen en appartementen dient onder vrij verval op het bestaande vuilwaterstelsel (DWA) te worden geloosd. Alle nieuwe woningen / appartementen dienen een aparte huisaansluiting te krijgen. Voor de aansluiting van de woningen op de openbare riolering is een aansluitvergunning vereist van de dienst Stadswerken.

Wateropgave
In de bestaande situatie is geen sprake van een wateropgave in of rondom het plangebied. Met het realiseren van extra oppervlaktewater is reeds voldaan aan de eis van HDSR om de toename van verhard oppervlak ten gevolge van de woningbouwlocatie 'Wilhelminalaan' te compenseren.

Watervergunning
Door HDSR is op 14 maart 2008 ontheffing van de Keur cq. een vergunning verleend (kenmerk: 187620) om het waterhuishoudkundig- en rioleringsplan van Tauw (projectnummer 4452648, status definitief, datum 05-02-07) te realiseren. HDSR heeft bevestigd dat de bestekken voor het bouwrijpmaken conform de planvorming zijn uitgevoerd.

Onttrekking en lozen van grondwater
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningplichtig (HDSR) en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op de openbare riolering (gemeente Utrecht) of op het oppervlaktewater (HDSR).

Structurele lozing van grondwater is in principe alleen op oppervlaktewater toegestaan en wordt alleen onder voorwaarden vergund als er in de nabijheid van het plangebied geen oppervlaktewater is of als er geen andere mogelijkheden zijn.

Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren. Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen moet een melding worden gedaan bij het waterschap. De provincie is verantwoordelijk voor grotere grondwateronttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar.

Conclusie
De plannen voor de woningbouwlocatie 'Wilhelminalaan' hebben bij uitvoering conform de planvorming geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Door HDSR is dan ook op 14 maart 2008 reeds vergunning verleend om het waterhuishoudkundig- en rioleringsplan voor de woningbouwlocatie 'Wilhelminalaan' te realiseren.

5.10 Archeologie


Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het plangebied
Het plangebied 'Wilhelminalaan, Vleuten' bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied dat is aangeduid als een gebied van hoge archeologische waarden (rood) en een gebied met archeologische verwachtingen (groen). Op grond van de verordening is in gebieden met hoge archeologische verwachting een archeologievergunning nodig voor bodemverstoringen van 50 tot 100 m2 en in gebieden van archeologische verwachting voor bodemverstoringen van meer dan 1000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWILHELMINALAAN-0601_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPWILHELMINALAAN-0601_0004.png"

Afbeelding 3 : uitsnede plangebied archeologische waardenkaart

Conclusie
De archeologische waarden in het plangebied worden beschermd door de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de specifieke gebruiksregel in de dubbelbestemming Waarde -Archeologie

5.11 Kabels En Leidingen

Kader
Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en leidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.

Plangebied
In het plangebied komen de volgende hoofdtransportleidingen voor:

  • een rioolpersleiding voor het transport van afvalwater; deze persleiding is na vaststelling bestemmingsplan Leidsche Rijn Park 2006 deels ingepast en deels verlegd en volgt nu het huidige stratenpatroon; de ligging wordt in dit plan aangepast.
  • twee aardgastransportleidingen; onder de dijk ten zuiden van het plangebied.


De genoemde leidingen worden mede beschermd door de dubbelbestemming in het bestemmingsplan. Zie ook Hoofdstuk 7 Juridische planopzet.

5.12 Bomen

Tijdens het bouwrijp maken van de woningbouwlocatie in het plangebied in 2006 en 2007 is een aantal bomen geveld. Het betreft een groep wilgen en een solitaire wilg. Een walnoot in het centrum en een wilg aan de zuidkant zijn gehandhaafd. Ook de de fruitboompjes langs het Appellaantje zijn gehandhaafd, deze vallen echter net buiten het plangebied.

Na de herverkaveling komen in het hele plangebied nieuwe bomen (eik, krentenboompjes, wilg, etc.). Het aantal, het type en de locatie van de compenserende bomen wordt vastgelegd in het nog op te stellen inrichtingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid


Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gedeeltelijke actualisatie van het bestemmingsplan Leidsche Rijn Park uit 2006. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een globaal bestemmingsplan.

Financiële uitvoerbaarheid
Voor dit bestemmingsplan is op basis van de beschreven uitgangspunten een financiële analyse gemaakt. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond ten behoeve van woningbouw. De kosten worden met name bepaald door de grondverwerving, en het bouw- en woonrijp maken van de locatie.

Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname door de woningmarkt.

De conclusie van de financiële analyse is dat de kosten en opbrengsten passen binnen de grondexploitatie van Leidsche Rijn. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Economische uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling van de woningbouw is een overeenkomst gesloten met een projectontwikkelaar. De grondprijs in combinatie met de fasering en de geschatte opnamecapaciteit van de markt leidt ertoe dat de ontwikkeling van dit plan economisch uitvoerbaar is.

Kostenverhaal
Binnen dit bestemmingsplan zijn de benodigde gronden waarop ontwikkelingen plaatsvinden volledig in eigendom van de gemeente Utrecht. Het kostenverhaal is dus door middel van de gronduitgifte verzekerd. Daarom is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.

Planschade
Het risico op planschade is ambtelijk geanalyseerd. De conclusie is dat een aantal omliggende gronden in waarde dalen door de nieuwe ontwikkelingen. Met de betreffende grondeigenaren is reeds een planschadeovereenkomst gesloten. Overige planschade wordt uitgesloten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

I&M-inspectie
Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de I&M-inspectie behartigt. Daarbij is de brief van de minster van VROM van 26 mei 2009 van belang. Met dit plan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.

Provincie Utrecht
Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is ingelicht over dit bouwplan. In overleg is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden.

Veiligheidsregio Utrecht
De VRU heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om een advies uit te brengen in het kader van het vooroverleg. Zij merkte op dat een nadere toelichting over het tijdelijke groepsrisico wenselijk is. Gemeenten zijn verplicht bij de beoordeling van bouwplannen op externe veiligheid voor de toekomstige situatie te rekenen met de vervoerscijfers vastgelegd in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs). Voor het betreffende baanvak Utrecht-Woerden zijn deze cijfers nul. Het advies om het groepsrsico van de toekomstige, dan wel tijdelijke situatie in beeld te brengen, wordt dan ook niet opgevolgd. Indien het vervoer over dit baanvak niet op afzienbare termijn zou afnemen, zal de minister daarover in de Kamer verantwoording moeten afleggen.

Gasunie
De Gasunie heeft ook haar bevindingen kenbaar gemaakt. De Gasunie gaf aan dat er tenonrechte één in plaats van twee gasleidingen waren ingetekend op de plankaart. Dit is aangepast. De opmerkingen zijn verwerkt in paragraaf 5.11 Kabels en leidingen, Artikel 9 en op de plankaart.

Daarnaast gaf de Gasunie aan dat het benoemen van de druk en diameter van de leiding niet de voorkeur van de Gasunie geniet. Dit advies is niet overgenomen. De leidingen zijn ontworpen op een maximale druk van 40 bar, waardoor de druk niet zomaar kan worden ophoogd. Overigens wordt in het "Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen" (ministerie van I&M; 26 oktober 2010) aanbevolen om druk en diameter vast te leggen in het bestemmingsplan."

De Gasunie heeft verzocht om de afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels aan te passen. Dit is gewijzigd opgenomen in artikel 9.3 Afwijken van de bouwregels conform het advies.

Tevens hebben zij verzocht om naast het planten van diepwortelende beplanting ook het rooien van hoogopgaande en diepwortelende beplanting en bomen omgevingsvergunningplichtig te stellen. Dit is verwerkt in 9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden

De gewenste opname van een voorrangregeling voor de dubbelbestemming is niet overgenomen. Wij achtten de regel op zichzelf helder genoeg, de bescherming volgt reeds uit de systematiek en de toelichting in paragraaf 7.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden

6.2.2 Advies wijkraad

Gelet op de ligging van het plangebied zou het bestemmingsplan voorgelegd moeten worden aan de wijkraad Vleuten de Meern. Op het moment van de start van het vooroverleg was er geen wijkraad voor dit deel van de stad actief. Het was in dit geval dan ook niet mogelijkheid om een formeel wijkraadadvies in te winnen.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Het plan Wilhelminalaan is gericht op het bouwen van een nieuwe woonwijk. De details van de bouw worden later ingevuld. Daarom is dit bestemmingplan vooral bedoeld om op hoofdlijnen kaders te bieden aan de bouw. De bestemming 'Gemengde doeleinden' is globaal van opzet en biedt een directe bouwtitel. Dat laatste wil zeggen dat de bestemming niet nader uitgewerkt wordt, zodat omgevingsvergunningen bouwen direct aan de bestemmingsregels getoetst kunnen worden.

7.3 Opbouw Regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken.

In hoofdstuk 1 Inleidende regels worden de gebruikte begrippen toegelicht (artikel 1) en wordt de wijze van meten (artikel 2) vastgelegd.

In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels staan de regels die alleen gelden voor de bestemming waar ze betrekking op hebben. Voor elke bestemming zijn die regels in een apart artikel weergegeven.

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke- of natuurwaarden of voorzieningen.

In paragraaf 7.4 worden de regels per artikel en dus per bestemming toegelicht.

In hoofdstuk 3 Algemene regels staan de algemene regels. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat standaardbepalingen over overgangsrecht en een slotbepaling. De artikelen die zijn opgenomen in hoofdstuk 3 en 4 worden ook toegelicht in paragraaf 7.4

7.3.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bij een bestemmingsplan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen stellen moet in de toelichting een beschrijving staan van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen, enzovoorts. Zonder een dergelijke beschrijving in de toelichting valt immers niet te rechtvaardigen dat er beperkingen kunnen worden gesteld in voorkomende gevallen ten opzichte van de opgenomen bestemmingsregeling.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Het gebied geeft aanleiding tot het stellen van nadere eisen. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.

Stedenbouwkundige aspecten
Bepaalde gebieden hebben specifieke stedenbouwkundige kenmerken of bebouwingskarakteristieken. Dit kan onder andere de situering van woningen of bijgebouwen op het perceel betreffen, maar ook karakteristieken in de vormgeving van gebouwen, uitbouwen, aanbouwen, dakopbouwen en dakkapellen. Soms is het wenselijk om deze specifieke karakteristieken te behouden en beschermen. Dit kan door bijvoorbeeld aan nieuwe dakopbouwen en dakkapellen, qua vormgeving en maatvoering zodanige eisen te stellen dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande karakteristiek. Dit kan van belang zijn voor het behoud van een eenduidig straatbeeld of bijvoorbeeld het behouden van een bepaalde cultuurhistorisch waardevolle beleving van het gebied.

Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Dit kan betrekking hebben op de situering van milieu gevoelige bestemmingen, waarvan het wenselijk kan zijn om enige afstand van licht milieu 'hinderlijke' activiteiten te situeren.

Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning nodig zijn, als extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.

Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen en/of bouwwerken
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing bij woningen.

7.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van de rioolpersleiding en de gaspersleiding is een vergunningenstelsel opgenomen in de dubbelbestemmingen Leiding - Riool en Leiding - Gas. Het is verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders. Het betreft werken en werkzaamheden zoals: het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning aanleggen wordt afgegeven als de leidingbeheerder schriftelijk heeft aangegeven dat de leiding geen schade ondervindt van de werkzaamheden en het beheer van de leiding niet onevenredig wordt bemoeilijkt.

7.4 Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel bevat een beschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Artikel 3 Bedrijf

Aan de gronden in het plangebied waarop bedrijven zijn gelegen is de bestemming 'Bedrijf' toegekend. De zwaarte van bedrijven is beperkt middels een aanduiding op de plankaart. Een nadere uitleg over de categorie indeling is weergegeven in paragraaf 5.2 Milieuhinder en bedrijvigheid. De situering en omvang van de bebouwing zijn geregeld door middel van bebouwingsgrenzen, ook is de maximale bouw- en goothoogte op de plankaart weergegeven.

Er zijn gebruiksregels opgenomen ter bescherming van het leefklimaat van omliggende woningen. Het gebruik van het gebouw met te openen delen is beperkt. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het gebruik van de bestemming buiten het bouwvlak.

De twee bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd. Deze zijn aangeduid op de verbeelding. Daarnaast is er een aanduiding 'tuin' opgenomen voor de hierbij horende tuinen en erven.

Op de verbeelding is een 'Wro wijzigingsbevoegdheid' weergegeven. Binnen de planperiode kunnen de twee bedrijfwoningen worden omgezet naar reguliere particuliere woningen, indien de bedrijfsactiviteiten van de belendende bedrijfspercelen worden teruggebracht naar categorie 1.

In de bestemming is een aanduiding 'geluidscherm' opgenomen, om de bouw van een geluidscherm met een hoogte van maximaal 5 meter mogelijk te maken.

Artikel 4 Groen

De bestemming Groen is bedoeld voor onder andere groenvoorzieningen en water.

Artikel 5 Tuin

De bestemming Tuin heeft betrekking op de tuin behorende bij op aangrenzende gronden gelegen gebouwen.

Artikel 6 Woongebied

Binnen deze bestemming is wonen met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Voor de invulling van deze bestemming zijn weinig regels opgenomen het gebied flexibel te kunnen invullen. Wel is de bouwhoogte en het bebouwingspercentage begrensd. De woningen mogen een maximale inhoud hebben van 750m3, met uitzondering van drie woningen die een inhoud van 1000m3 mogen hebben. De omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen wordt enkel verleend indien het geluidscherm wordt geffectueërd dat voldoet aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de planregels.

Per woning is een het bouwen van één bijbehorend bouwwerk toegestaan tot maximale oppervlakte van 50 m2.

Via de nadere eisen en gronduitgifte kan waar nodig nog sturing worden gegeven.

Het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven uit categorie A en B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten wordt direct mogelijk gemaakt, mits de woonfunctie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven niet groter zijn dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 60 m2, inclusief aan- en uitbouwen.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen. De bestemming laat ook de mogelijkheid open om ondergeschikte bebouwing te realiseren, zoals ook een overkapte steiger in de waterpartij.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

De archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied zijn beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd, terwijl overtreding van het bestemmingsplan een strafbaar feit is. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarde en verwachtingen conform de Monumentenwet.

Artikel 9 Leiding - Gas

De bestemming is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige ondergrondse gastransportleiding. Voor de leiding is zowel door de bestemming als door het in de planregels opgenomen aanlegvergunningenstelsel planologisch bescherming gegeven.

Artikel 10 Leiding - Riool

De bestemming is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige ondergrondse rioolpersleiding. Voor de leiding is zowel door de bestemming als door het in de planregels opgenomen aanlegvergunningenstelsel planologisch bescherming gegeven.

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.

Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst en het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

Kleine wijzigingen zoals het wijzigen van een bestemmingsgrens zijn toegestaan mits dit voor de technische uitvoerbaarheid van bestemmingen en bouwwerken noodzakelijk is. Daarnaast is het toegestaan de bestemming te wijzigen voor het realiseren van een kinderdagverblijf mits dat planologisch gezien inpasbaar is.

Artikel 16 Overige regels

Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken en een strafbepaling. Deze hoeven daarom niet in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Het handelen in strijd met aanlegregels of sloopregels valt hier echter niet onder. Overtreding hiervan dient nog steeds in het bestemmingsplan als strafbaar feit te worden aangemerkt.

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.

Artikel 17 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 18 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

7.6 Lijst Van Horeca-inrichtingen

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type / de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van horeca-inrichtingen.

7.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Lijst van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven Functiemenging

Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Toepassing Lijst van Bedrijven "functiemenging"

Algemeen

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'

De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  1. 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  2. 2. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

Flexibiliteit

De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven "functiemenging"

- niet van toepassing of niet relevant
< kleiner dan
> groter
= gelijk aan
cat. categorie
e.d. en dergelijke
kl. klasse
n.e.g. niet elders genoemd
o.c. opslagcapaciteit
p.c. productiecapaciteit
p.o. productieoppervlak
b.o. bedrijfsoppervlak
v.c. verwerkingscapaciteit
u uur
d dag
w week
j jaar
SBI-CODE
1993
SBI-CODE 2008 OMSCHRIJVING
nummer CATEGORIE
01 01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
014 016 0 Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014 016 2 - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² B1
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B1
15 10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B2
1552 1052 2 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B1
1581 1071 1 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg meel/week B1
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B1
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B1
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke B1
17 13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175 139 Vervaardiging van textielwaren B2
176, 177 139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B2
18 14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 141 Vervaardiging kleding van leer B2
20 16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
203, 204, 205 162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² B2
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B1
22 58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B1
2223 1814 A Grafische afwerking A
2223 1814 B Binderijen B1
2224 1813 Grafische reproductie en zetten B1
2225 1814 Overige grafische activiteiten B1
223 182 Reproductiebedrijven opgenomen media A
24 20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442 2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken B1
26 23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
2615 231 Glasbewerkingsbedrijven B2
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B1
267 237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 237 2 - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² B2
2681 2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B2
28 25 - VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
281 251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² B2
284 255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² B2
2852 2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² B2
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² B2
30 26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties B1
33 26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties B
36 31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² A
362 321 Fabricage van munten, sieraden en dergelijke B1
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken B1
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening B1
40 35 - PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA B1
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A A
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C B1
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E2 - blokverwarming B1
41 36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
41 36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 36 B1 - < 1 MW B1
45 41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
45 41, 42, 43 3 Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² B1
50 45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B1
5020.4 45204 B Autobeklederijen A
5020.5 45205 Autowasserijen B1
503, 504 453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B1
51 46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5134 4634 Groothandel in dranken C
5135 4635 Groothandel in tabaksproducten C
5136 4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen C
5148.7 46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B1
5153 4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153 5153 1 - algemeen C
5153 4673 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5153.4 5153.4 4 Zand en grind:
5153.4 46735 6 - indien b.o. < 200 m² B1
5154 4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 5154 1 - algemeen C
5154 4674 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5156 4676 Groothandel in overige intermediaire goederen C
52 47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
527 952 Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) A
60 49 - VERVOER OVER LAND
6022 493 Taxibedrijven B1
6024 494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B1
63 52 - DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
64 53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten C
71 77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711 7711 Personenautoverhuurbedrijven B2
712 7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) C
713 773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
72 62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 62 A Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke A
72 58, 63 B Datacentra B1
73 72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
7481.3 74203 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 82992 Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke A
90 37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
9001 3700 B Rioolgemalen B1
93 96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen B1

Bijlage 3 Categorie Indeling Bestaande Bedrijven Ter Plaatse Van De Aanduiding 'Specifieke Vorm Van Bedrijf' 1

Bijlage 3 Categorie indeling bestaande bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' 1

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai

Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 4 Kwantitatieve Risicoanalyse Externe Veiligheid

Bijlage 4 Kwantitatieve risicoanalyse externe veiligheid

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek Uitkeuring

Bijlage 6 Bodemonderzoek uitkeuring