KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Agrarisch - Viskwekerij
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Bos
Artikel 7 Cultuur En Ontspanning
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Maatschappelijk - Clubhuis
Artikel 11 Natuur
Artikel 12 Recreatie - Volkstuin
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Verkeer - Railverkeer
Artikel 15 Water
Artikel 16 Wonen
Artikel 17 Leiding - Brandstof
Artikel 18 Leiding - Gas
Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 20 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 21 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 22 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 23 Waarde - Ecologie
Artikel 24 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Artikel 25 Waterstaat - Waterkering
Artikel 26 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 27 Anti-dubbeltelregel
Artikel 28 Algemene Bouwregels
Artikel 29 Algemene Gebruiksregels
Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 32 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 33 Overgangsrecht
Artikel 34 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend(e) Plan(nen)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Functionele Analyse
3.1 Bodem
3.2 Water
3.3 Cultuurhistorie En Archeologie
3.4 Natuur
3.5 Landschap
3.6 Landbouw
3.7 Wonen
3.8 Niet-agrarische Bedrijven
3.9 Maatschappelijk, Recreatie En Cultuur En Ontspanning
3.10 Infrastructuur
3.11 Milieu
3.12 Plan-mer
Hoofdstuk 4 Visie
4.1 Algemene Visie Op Plangebied
4.2 Deelgebied Noord-omgeving Fort Aan De Buursteeg
4.3 Deelgebied Oost-ten Zuiden Van De Grift
4.4 Deelgebied Zuid- Omgeving Middelbuurtseweg
4.5 Deelgebied West- Ten Zuiden Van De Dijkstraat
Hoofdstuk 5 Hoofdopzet Voor Het Plan
5.1 Inleiding
5.2 Duidelijkheid En Rechtszekerheid
5.3 Nieuwe Richtlijnen, Standaard Vergelijkbare Bestemmmingsplannen Rijk
5.4 Hoofdopzet Plansystematiek Voor De Agrarische Gebieden
5.5 Bedrijf
5.6 Bos- En Natuurbestemmingen
5.7 Cultuur En Ontspanning, Maatschappelijk En Recreatie
5.8 Groen
5.9 Horeca
5.10 Infrastructuur
5.11 Waterbestemmingen
5.12 Wonen
5.13 Leidingen
5.14 Cultuurhistorische Bestemmingen
5.15 Inleidende Regels, Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
5.16 Handhaving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten- Opslag En Installaties
Bijlage 3 Klompersteeg 17
Bijlage 4 Grebbeweg 11
Bijlage 1 Overzichtslijst Afkortingen
Bijlage 2 Commentaarnota Inspraakreacties
Bijlage 3 Commentaarnota Vooroverlegreacties
Bijlage 4 Memo Reikwijdte En Detailniveau
Bijlage 5 Commentaarnotavoornemenplan-mer
Bijlage 6 Dijkstraat 155/157 Natuurtoets
Bijlage 7 Dijkstraat 155/157 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Kwantitatieve Risicoanalyse Carola
Bijlage 9 Commentaarnota Plan-mer
Bijlage 10 Commentaarnota Zienswijzen
Bijlage 11 Plan-mer
Bijlage 12 Aanvulling Plan-mer
Bijlage 13 Tweede Aanvulling Plan-mer

Bestemmingsplan Buitengebied

Bestemmingsplan - gemeente Veenendaal

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veenendaal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01, waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-08_10;

1.4 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afhankelijke woonruimte

een woonruimte in het kader van mantelzorg die functioneel is verbonden met een woning, die is gesitueerd op hetzelfde perceel (dit geldt voor zowel woonruimte in de woning als voor in aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen);

1.8 agrarisch deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw;

1.9 agrarische bedrijvigheid

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, met uitzondering van een manege;

1.10 agrarisch medegebruik:

een binnen de natuurbestemming toegestaan agrarisch medegebruik in de vorm van extensief beheerd grasland, waarbij de instandhouding en versterking van omliggende en ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden voorop staat;

1.11 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;

1.12 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.13 archeologisch vooronderzoek:

archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning kan worden verleend;

1.14 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied;

1.15 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.17 bedrijfsgebouwen:

het geheel aan gebouwen, behorend bij een bedrijf;

1.18 bedrijfsvloeroppervlakte:

de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen;

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van een persoon (en diens huishouden), wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is;

1.20 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, door (een van) de bewoner(s) wordt uitgeoefend;

1.21 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteiteisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Staatsblad 2004, nr. 250) zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.22 Besluit MER 1994:

besluit van 4 juli 1994, houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.23 bestaande afstand, bouwwerk, object, oppervlakte

afstand, bouwwerk, object, oppervlakte die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens een vergunning;

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijgebouw:

een gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op dezelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zowel vrijstaand als aangebouwd;

1.27 bodemingrepen:

werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.28 boogkas:

een constructie van metaal of een ander materiaal, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Onder een boogkas wordt tevens een draagluchthal verstaan;

1.29 bos

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.34 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.36 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.37 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.38 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar;

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.41 erkende partij:

een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.42 garagebedrijf

een bedrijf dat is gericht op het te koop aanbieden, waaronder uitstalling ten verkoop, verkopen en herstellen van motorvoertuigen;

1.43 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 geluidswerende voorziening:

een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal;

1.45 grondgebonden agrarisch bedrijf:

het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen;

1.46 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een perceel door zijn gebruik, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.47 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.48 horeca van categorie 2:

vormen van horeca, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd zoals: restaurants, bistro, pizzeria, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis;

1.49 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, inrichting, verfraaiing en/of het onderhoud van tuinen en groenvoorzieningen, met de daarbij noodzakelijke hulpmaterialen met uitzondering van detailhandel.

1.50 intensieve veehouderij:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee – zelfstandig of als neventak – waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.51 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.52 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;

1.53 kas

bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen;

1.54 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.55 kwekerij

een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

1.56 Landbouwkwaliteitswet:

wet van 8 april 1971 (Staatsblad 1971, nr. 371), houdende een algemene regeling betreffende de kwaliteit van voortbrengselen van de landbouw en de visserij zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.57 landwinkel

verkoop van ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten

1.58 lijst van bedrijfsactiviteiten:

de lijsten van bedrijven en opslag en installaties bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals de lijsten die opgenomen zijn als bijlage bij de regels;

1.59 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, welke zorg wordt geboden in een woning of in een afhankelijke woonruimte;

1.60 Monumentenwet:

wet van 23 december 1988 (Staatsblad 638), tot het vaststellen van nieuwe bepalingen voor het behoud van monumenten van bouwkunst en archeologie zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.61 natuur- en landschapsdeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap;

1.62 Nederlandse grootte eenheid (Nge):

maat voor de productieomvang van een agrarisch bedrijf, bepaald door de som van de waarden die wordt verkregen door voor de verschillende gewassen en diersoorten het bijbehorende bruto standaardsaldo te vermenigvuldigen met het overeenstemmende aantal eenheden;

1.63 nutsbedrijf:

bedrijf gericht op de productie en/of distributie van drinkwater, electriciteit, gas of warmte en op het telecommunicatieverkeer;

1.64 nutsvoorziening:

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;

1.65 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;

1.66 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.67 opgraving:

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.

Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.68 paardenbak:

een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.69 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;

1.70 peil

voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
a. de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.71 perceelsgrens:

de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.72 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.73 risicovolle inrichting:

inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.74 scheidingslijn

een als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt tussen delen van vlakken, waarvoor verschillende bouw- of andere bepalingen gelden;

1.75 schildersbedrijf

een bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten in de vorm van schilderswerkzaamheden;

1.76 schuilgelegenheid

een bouwwerk in een weiland dat beschutting biedt tegen weersinvloeden aan vee;

1.77 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf (bordeel);

1.78 statische opslag

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden. Hieronder wordt o.a. verstaan de opslag van (antieke) auto's, boten en caravans;

1.79 teeltondersteunende voorziening:

voorzieningen ter bescherming van gewassen met een hoogte van maximaal 1,5 m, die uitsluitend zijn toegestaan zolang de teelt het vereist. Hieronder worden in ieder geval verstaan tunnels van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen, insectengaas, afdekfolies en vlakveldfolies;

1.80 transportroute gevaarlijke stoffen:

route aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijkestoffen;

1.81 verbindingsteken

teken waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden gebiedsdelen als één worden aangemerkt;

1.82 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;

1.83 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.84 voorgevelrooilijn

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.85 vrijstaande woning:

een niet-aaneengebouwde woning;

1.86 waarde-archeologie 2:

gronden (buitengebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.87 waarde-archeologie 3:

gronden (bebouwd gebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde en/of gronden (buitengebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.88 waarde-archeologie 4:

gronden (bebouwd gebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.89 weg

al dan niet openbaar toegankelijke gronden die zijn bedoeld voor de afwikkeling van verkeer, en daarbij behorende voorzieningen;

1.90 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.91 Wet Milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979 (Staatsblad 442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.92 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;

2.2 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijvigheid, waarbij:
  1. 1. intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding “intensieve veehouderij",
  2. 2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - intensieve veehouderij 1", intensieve veehouderij is toegestaan met een maximale bedrijfsomvang van 43 Nge,
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - intensieve veehouderij 2", intensieve veehouderij is toegestaan met een maximale bedrijfsomvang van 6 Nge,
  4. 4. planten-, boom- en/of heesterkwekerij uitsluitend is/zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwekerij",
  1. b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarisch kleinbedrijf": agrarisch kleinbedrijf, met dien verstande dat de bedrijfsomvang maximaal het ter plaatse op de verbeelding aangegeven Nge mag zijn,
  2. c. productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal, voor het houden van maximaal 15 paarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding paardenhouderij, met dien verstande dat, behalve het houden van maximaal 12 schapen, andere agrarische bedrijvigheid niet is toegestaan;
  3. d. bedrijfswoningen en daarbij behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat binnen het bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  4. e. paardenbakken, buiten bouwvlakken uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak";
  5. f. beroepsmatige activiteiten in of bij een bedrijfswoning, met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn;
  6. g. landwinkel met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  7. h. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen;
  8. i. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, en ecologische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen, bodemreliëf en de landschaps- en natuurwaarden die hierna zijn vermeld bij de nadere aanduiding, waarmee de desbetreffende gronden zijn aangeduid:
    aanduiding waarden:
    saw-cl coulissenlandschap
    saw-kvp karakteristiek verkavelingspatroon
    saw-kav kwelwater afhankelijke vegetatie
    saw-ol openlandschap
    lw landschapswaarden
  9. j. verharde en onverharde paden en wegen en, binnen het bouwvlak, parkeervoorzieningen;
  10. k. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval ook

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting en/of
  2. b. het gebruik van gronden gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken voor:
  1. 1. (boog)kassen hoger dan 1 m;
  2. 2. de opslag van hooirollen;
  3. 3. paardenbakken, uitgezonderd de paardenbakken als bedoeld in artikel 3.1.onder e en/of;
  4. 4. teeltondersteunde voorzieningen als nevenactiviteit.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Overige regels is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch - Viskwekerij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch - Viskwekerij" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een viskwekerijbedrijf;
  2. b. bedrijfswoningen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met dien verstande dat binnen het bouwvlak maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  3. c. beroepsmatige activiteiten in of bij een bedrijfswoning, met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn;
  4. d. landwinkel met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  5. e. paardenbakken, uitsluitend binnen bouwvlakken;
  6. f. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen;
  7. g. verharde en onverharde paden en wegen en, binnen het bouwvlak, parkeervoorzieningen;
  8. h. extensief recreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval ook

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting.
  2. b. het gebruik van gronden gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken voor:
  1. 1. (boog)kassen hoger dan 1 m;
  2. 2. de opslag van hooirollen;
  3. 3. paardenbakken, uitgezonderd de paardenbakken als bedoeld in artikel 4.1 onder e en/of,
  4. 4. teeltondersteunde voorzieningen als nevenactiviteit.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De als "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die hierna zijn aangegeven bij de adressen die in of bij het betreffende bestemmingsvlak zijn aangegeven:
    Adres functieaanduiding Nadere code bestaande oppervlakte bedrijfsbe-bouwing maximale oppervlakte bedrijfsbe-bouwing
    Nieuweweg-noord 251 Kantoor (k) 375 375
    Nieuweweg-noord 253/257 Hovenier (hv) 3.090 3.090
    Nieuweweg-noord 269 Specifieke vorm van bedrijf - aannemer (sb-an) 200 240
    Nieuweweg-noord 311 en 313 Garage en specifieke vorm van bedrijf - autohandel (ga) en (sb-ah) 318 381
    Klompersteeg 17 Specifieke vorm van bedrijf - aannemer 1 (sb-an1) 200 310
    Klompersteeg 19 Garage (ga) 476 571
    Heiveldweg 2 Agrarisch loonbedrijf (al) 104 125
    Grebbeweg 19b Kantoor (k) 968 968
    Meentdijk 23 Caravanstalling (cs) 1.318 1.581
    Middelbuurtseweg 9 Specifieke vorm van bedrijf - rietdekker (sb-rd) 293 293
    Middelbuurtseweg 13 Specifieke vorm van bedrijf - agrarisch gerelateerde groothandel (sb-agg) 314 377
    Middelbuurtseweg 31 Specifieke vorm van bedrijf - aannemer (sb-an) 250 300
    Middelbuurtseweg 34 Specifieke vorm van bedrijf - aannemer (sb-an) 108 130
    Middelbuurtseweg 34 A1 Specifieke vorm van bedrijf - agrarisch gerelateerde groothandel en specifieke vorm van bedrijf - agrarisch gerelateerde detailhandel (sb-agg)
    (sb-agd)
    1.859 1.859
    Middelbuurtseweg 39 Specifieke vorm van bedrijf - schilder (sb-sch) 135 156
    Middelbuurtseweg 41 Specifieke vorm van bedrijf - autohandel (sb-ah) 186 223
  2. b. bedrijfswoningen en de daarbij behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met dien verstande dat binnen het bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  3. c. tuinen en groen- en overige, bij bedrijven behorende voorzieningen;
  4. d. agrarisch gerelateerde detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch gerelateerde detailhandel';
  5. e. parkeervoorzieningen en
  6. f. instandhouding van de aldaar voorkomende landschapswaarden zoals ter plaatse aangegeven met de aanduiding "landschapswaarden".

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder i. ten behoeve van het oprichten van windmolens tot een hoogte van 10 m, mits de leidingbeheerder hiervoor toestemming geeft.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder bedrijven als bedoeld in artikel 5.1, zijn niet begrepen detailhandelsbedrijven, tenzij in dat artikel anders is bepaald.
  2. b. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de onder d bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. c. halfverharde en onverharde paden;
  4. d. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  5. e. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Overige regels is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 7 Cultuur En Ontspanning

7.1 Bestemmingsomschrijving

De als "Cultuur en Ontspanning - Sauna" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. inrichting en gebruik ten behoeve van sauna en ontspanning;
  2. b. bedrijfswoningen en de daarbij behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met dien verstande dat binnen het bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  3. c. tuinen en groen- en overige, bij bedrijven behorende voorzieningen en
  4. d. uitsluitend binnen het bouwvlak: parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder bedrijven als bedoeld in artikel 7.1, zijn niet begrepen detailhandelsbedrijven, tenzij in dat artikel anders is bepaald.
  2. b. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting;

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen(voorziening),
  2. b. ontsluiting,
  3. c. pad,
  4. d. specifieke vorm van groen- beeldende kunst,
  5. e. water,
  6. f. weg.

8.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 8.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals beeldende kunstvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De als "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven, met de nadere bestemming die hierna is vermeld bij een adres:
    Adres nadere functieaanduiding
    Nieuweweg Noord 267 horeca van categorie 2
  2. b. daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen tuinen, afschermende en andere groenvoorzieningen;
  3. c. erven;
  4. d. verharde en onverharde paden en wegen en;
  5. e. parkeervoorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Maatschappelijk - Clubhuis

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Maatschappelijk - Clubhuis” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. clubhuizen met groen-, toegangs-, parkeer- en overige bij de bestemming behorende voorzieningen;

b. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “landschapswaarde”.

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden,
  2. b. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen,
  3. c. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de onder a, b en e bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast en,
  4. d. agrarisch medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van natuur - agrarisch medegebruik”,
  5. e. landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden",
  6. f. paden.

11.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 11.1, mag, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, niet worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 11.2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals schuilgelegenheden en bergingen, mits

  1. a. de noodzaak daarvan is aangetoond;
  2. b. de in artikel 11.1 bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast en ter zake daarvan vooraf advies van de beheerder en het waterschap is ingewonnen en deze adviezen de bebouwing niet in de weg staan;
  1. a. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 3m;
  2. b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 300 m² bedraagt, waarbij de oppervlakte per gebouw maximaal 50 m² mag bedragen.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Overige regels is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 12 Recreatie - Volkstuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Recreatie - Volkstuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. volkstuinen;
  2. b. groen-, toegangs-, parkeer- en overige bij de bestemming behorende voorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in Artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. stacaravans en (recreatie)woningen;
  2. b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De als "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. weg;
  2. b. wegverkeer;
  3. c. viaducten;
  4. d. wandel- en/of fietspaden;
  5. e. geluidswerende voorzieningen;
  6. f. verkeerstechnische voorzieningen;
  7. g. parkeervoorzieningen;
  8. h. infrastructuur;
  9. i. groen(voorzieningen);
  10. j. bermen;
  11. k. sloten;
  12. l. wegbeplantingen;
  13. m. bruggen;
  14. n. duikers;
  15. o. nutsvoorzieningen;
  16. p. overige bij de bestemming behorende voorzieningen;
  17. q. landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden".

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer - Railverkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor spoorwegen met daarbij behorende voorzieningen, groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, sloten, wegbeplanting, bermen, paden en watergangen.

14.2 bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 14.2.2, onder a, ten behoeve van het bouwen van gebouwen tot een bouwhoogte van 5 m, mits de noodzaak daarvan is aangetoond.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurwaarden;
  4. d. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de onder c en f bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. e. bij een en andere behorende voorzieningen, zoals bruggen,steigers, duikers en beschoeiingen;
  6. f. landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden".

15.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 15.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met dien verstande dat binnen het bestemmingsvlak maximaal één woning mag worden gebouwd tenzij op de verbeelding anders is aangegeven,
  2. b. beroepsmatige activiteiten in of bij een woning, met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn,
  3. c. tuinen,
  4. d. erven,
  5. e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - paardenbak": een paardenbak,
  6. f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - trimsalon": een trimsalon,
  7. g. ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling": een caravanstalling,
  8. h. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen -agrarische nevenactiviteit": agrarische nevenactiviteiten, met dien verstande dat de omvang van de agrarische nevenactiviteiten maximaal het ter plaatse op de verbeelding aangegeven Nge mag zijn,
  9. i. verharde en onverharde paden en wegen en, binnen het bouwvlak, parkeervoorzieningen en,
  10. j. instandhouding van de aldaar voorkomende landschapswaarden zoals ter plaatse aangegeven met de aanduiding "landschapswaarden".

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in Artikel 2.1 Wet algemenebepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. de uitoefening van een seksinrichting;
  3. c. paardenbakken.

16.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 17 Leiding - Brandstof

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd bestemd voor een brandstoftransportleiding en daarbij behorende voorzieningen.

17.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 17.1 mag, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, niet worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 17.2 voor het bouwen:

  1. a. van bouwwerken geen gebouw zijnde, ten behoeve van de betreffende leiding, met elk een maximale oppervlakte van ten hoogste 5 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m en,
  2. b. overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden;

mits:

  1. a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
  2. b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen en dit advies de bebouwing niet in de weg staat;
  3. c. indien het gronden betreft gelegen binnen de bestemming Leiding - Gas en de veiligheidszone - leiding - Gas vooraf advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen en dit advies de bebouwing niet in de weg staat.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in artikel 17.4.1, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren op en in de gronden als bedoeld in artikel 17.1:

  1. a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk (tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend: diepploegen);
  3. c. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  4. d. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  5. e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere diepwortelende beplantingen (uitgezonderd agrarische gewassen).

Artikel 18 Leiding - Gas

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding en daarbij behorende voorzieningen:

18.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 17.1 mag, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, niet worden gebouwd.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 18.2 voor het bouwen:

  1. a. van bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding, waaronder begrepen gebouwen tot een totale maximale oppervlakte van 50 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m en,
  2. b. overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden;

mits:

  1. a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
  2. b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen en dit advies de bebouwing niet in de weg staat;
  3. c. indien het gronden betreft gelegen binnen de bestemming Leiding - Brandstof en de veiligheidszone - leiding- Brandstof vooraf advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen en dit advies de bebouwing niet in de weg staat.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 18.4.1 is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op of in de gronden als bedoeld in 18.1:

  1. a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, waaronder rietbeplanting, en het bebossen van gronden;
  2. b. het diepwoelen, diepploegen, verlagen, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  3. c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage), anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, waaronder ook begrepen het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  5. e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  6. f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  7. g. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen.

Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en herstel van een bovengrondse hoogspanningsverbinding.

19.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m, met dien verstande dat de hoogspanningsmasten maximaal 45 m¹ hoog mogen zijn.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 19.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gebouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemming en/of bestemming “Leiding - Hoogspanningsverbinding”, met dien verstande dat:

  1. a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in artikel 19.1;
  2. b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen en dit advies de bebouwing niet in de weg staat.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in artikel 19.4.1, is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op of in de gronden als bedoeld in artikel 19.1:

  1. a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;
  2. b. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  3. c. het ophogen, egaliseren, bodem verlagen of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 20.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 20.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op of in de gronden als bedoeld in 20.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 1.000 m²:

  1. a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  2. b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  3. c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. f. het slopen van bouwwerken en van werken, geen bouwwerken zijnde.

20.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 3

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

21.2 Bouwregels

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 21.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 21.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op of in de gronden als bedoeld in 21.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 5.000 m²:

  1. a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  2. b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  3. c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. f. het slopen van bouwwerken en van werken, geen bouwwerken zijnde;

21.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 22 Waarde - Archeologie - 4

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

22.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 22.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 22.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op of in de gronden als bedoeld in 22.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 10.000 m²:

  1. a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  2. b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  3. c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. f. het slopen van bouwwerken en van werken, geen bouwwerken zijnde.

22.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 23 Waarde - Ecologie

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Ecologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. ecologische verbindingszones in de vorm van bebouwingsvrije stroken met beplanting ten behoeve van de ecologische infrastructuur, en
  2. b. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden.

23.2 Bouwregels

23.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 23.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemmingen van deze gronden, mits:

  1. a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in 23.1;
  2. b. ter zake daarvan vooraf advies van de beheerder is ingewonnen en dit advies de bebouwing niet in de weg staat.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Overige regels is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 24 Waterstaat - Waterbergingsgebied

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterberging” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterberging.

24.2 Bouwregels

24.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 24.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor de voor deze gronden geldende andere bestemming(en) en ten behoeve van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemming en/of bestemming “Waterstaat - Waterberging”, met dien verstande dat:

  1. a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in 24.1;
  2. b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de beheerder is ingewonnen en dit advies de bebouwing niet in de weg staat.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 24.4.1 is het verboden om zonder of in afwijking aan een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op of in de gronden als bedoeld in 23.4 :

  1. a. het dempen van watergangen;
  2. b. het ophogen van gronden;
  3. c. het aanbrengen van overige werken of het uivoeren van werkzaamheden die tot doel of uitwerking hebben de gronden zoals bedoeld in artikel 20.1 geheel/gedeeltelijk van overstroming te vrijwaren, danwel het bergend vermogen te doen afnemen, met uitzondering van die gedeelten die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als bebouwingsvlak.

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone;
  2. b. bij deze bestemming behorende waterstaatkundige voorzieningen.

25.2 Bouwregels

25.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 25.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor de voor deze gronden geldende andere bestemming en ten behoeve van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor de voor deze gronden geldende andere bestemming en/of bestemming “Waterstaat - Waterkering”, met dien verstande dat:

  1. a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in artikel 25.1;
  2. b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder en dit advies de bouwwerken niet in de weg staat.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 25.4.1 is het verboden om zonder of in afwijking aan een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op of in de gronden als bedoeld in 25.1:

  1. a. het verrichten van afgravingen en seismische onderzoeken;
  2. b. het brengen of hebben van werken met een overdruk van 10 bar;
  3. c. het opslaan van explosiegevaarlijke materialen of het hebben van explosiegevaarlijke inrichtingen.

Artikel 26 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhouden van de watergangen.

26.2 Bouwregels

26.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 26.2.1 voor het bouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in artikel 26.1;
  2. b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder en dit advies de bouwwerken niet in de weg staat.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 27 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 28 Algemene Bouwregels

28.1 Ondergrondse bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.

Artikel 29 Algemene Gebruiksregels

29.1 Vormen van verboden gebruik

Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels

30.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken dan kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van:

    1. a. de regels van het plan ten behoeve van het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
    2. b. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart. De afwijking mag ten hoogste 5 m bedragen;
    3. c. de regels van het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
    4. d. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³bedraagt;
    5. e. de regels van het plan ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

30.2 Geen onevenredige afbreuk

De in 30.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden en beheerdoelen van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels

31.1 Algemeen

  1. 1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van:
    1. a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart;
    2. b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande regels, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van het toevoegen van de zinsnede "seksinrichtingen toegestaan" aan de bestemming bedrijf en de daarvan afgeleide of daarmee vergelijkbare bestemmingen met aspecten van commerciële dienstverlening, mits:
    1. a. er niet reeds één seksinrichting in de gemeente is gevestigd of krachtens geldende bestemmingsplannen kan worden gevestigd;
    2. b. het geen bestemming betreft, welke betrekking heeft op een bestaande of nog te realiseren gebouw, dat gedeeltelijk in een woonfunctie voorziet;
    3. c. het woon-, leef- en/of werkklimaat in de desbetreffende omgeving niet onaanvaardbaar wordt aangetast.

Burgemeester en wethouders kunnen hieraan voorwaarden verbinden met betrekking tot:

  • parkeren;
  • toegankelijkheid;
  • omvang van de seksinrichting.
  1. 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, het plan in die zin te wijzigen dat de aangeduide “ Vervoer gevaarlijke stoffen” kan worden veranderd dan wel kan worden verwijderd. Dit naar aanleiding van veranderingen in het gebruik van de route of het beëindigen van deze route.

31.2 Verkeer

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen zodanig, dat binnen de “wro-zone-wijzigingsbevoegdheid” de gronden als bedoeld inArtikel 3 Agrarisch met waarden, Artikel 5 Bedrijf en Artikel 16 Wonen, worden gewijzigd in de bestemming Verkeer.

Eén en ander met dien verstande dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, hetgeen wordt aangetoond in een ruimtelijke onderbouwing, waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat:

  1. 1. een inrichtingsplan is opgesteld dat gericht is op:
    1. 1. een kwalitatief hoogwaardige inpassing in het omringende landschap;
    2. 2. het zoveel mogelijk tegengaan van aantasting van de ter plaatse aanwezige natuurwaarden;
    3. 3. het zoveel mogelijk tegengaan van aantasting van de waterhuishouding en -kwaliteit ter plaatse.
  1. 2. uit milieuoogpunt geen bezwaren bestaan voor realisering in overstemming met de bestemming Verkeer;
  2. 3. de verkeersafwikkeling van de omliggende gronden niet onevenredig wordt belemmerd;
  3. 4. vooraf advies is ingewonnen van de beheerders van de leiding-gas en leiding-brandstof.

31.3 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen zodanig, dat uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning, danwel een bestaande al of niet agrarische bedrijfs- of bedrijfswoning, een tweede woning is toegestaan:

  1. a. indien die bestaande woning een beschermd monument is in de zin van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke verordening .
  2. b. indien zulks leidt tot instandhouding van die bestaande woning, en
  3. c. vaststaat dat de woning past in het gemeentelijk woningbouwprogramma, en
  4. d. mits op geen van de gevels van de tweede woning, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt,
  5. e. mits in de betreffende woning, danwel een bestaande al of niet agrarische bedrijfs- of bedrijfswoning een functieverandering heeft plaatsgevonden, en
  6. f. mits vooraf advies is ingewonnen van de monumentencommissie,

met dien verstande dat, onverminderd het overigens in het plan bepaalde, voor die woningen geldt, dat geen van de woningen buiten de aaneengesloten bebouwing van die bestaande woning mag worden geplaatst.

31.4 Bijlage Lijst van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende Lijst van bedrijfsactiviteiten en Lijst van bedrijfsactiviteiten- opslag en installaties te wijzigen door:

  1. 1. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en
  2. 2. het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties,

indien veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.

Artikel 32 Overige Regels

32.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in artikel 32.1.1, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken en werkzaamheden uit te voeren:

werken en werkzaamheden*
Gronden met aanduiding: a b c d e f g
sa-ol open landschap + + + +
sa-cl coulissenlandschap + + + +
sa-kvp karakteristiek verkavelingspatroon + + + + +
sa-kav kwelwaterafhankelijke vegetatie + + + + +
lw landschapswaarde + + + + +
Gronden als bedoeld in artikel:
6 Bos + + +
11 Natuur + + + + + + +
23 Waarde-Ecologie + + +
* de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = omgevingsvergunning vereist
a aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten, tot elk een oppervlakte van 60 m² tenzij de grond de aanduiding landschapswaarde heeft;
b verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
c aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
d aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
e vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
f diepploegen, zijnde het extra diep circa 0,5 m of meer omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
g bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 33 Overgangsrecht

33.1 Overgangsrecht bouwwerken

33.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied

Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal

d.d. 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De gemeente Veenendaal heeft een integrale herziening van de bestemmingsplannen, voor de verschillende delen van het buitengebied opgestart. De vigerende bestemmingsplannen bestaan met name uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 7 oktober 1976, bestemmingsplan 'Herziening landelijk gebied', '1e partiële herziening bestemmingsplan Herziening landelijk gebied', 'Correctieve herziening bestemmingsplan Herziening landelijk gebied' en diverse partiële herzieningen en wijzigingsplannen.

De gemeente Veenendaal heeft een landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld, dat als basis dient voor dit bestemmingsplan. De beleidskeuzes die in het kader van het LOP zijn gemaakt, zijn mede de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

Naast de wens verdere invulling te geven aan het LOP, zijn er nog een aantal redenen dat de bestemmingsplannen worden herzien:

  • De geldende bestemmingsplannen zijn op onderdelen niet meer actueel en bevatten een plansystematiek die dringend aan herziening toe is;
  • De geldende bestemmingsplannen houden nog geen rekening met de nieuwe rijks- en provinciale beleidskaders;
  • Het nieuwe plan moet de grenzen volgen van het huidige buitengebied (Het gebied waarop de uitbreidingswijk Veenendaal Oost wordt gerealiseerd, maakt geen deel uit van het plan);
  • Het nieuwe plan zal IMRO (technische vormgeving/codering plankaart)-gecodeerd en volgens de door het rijk opgelegde RO-standaarden digitaal vervaardigd en beschikbaar gesteld.

De gemeente wil een helder en overzichtelijk juridisch plan, dat duidelijkheid en rechtszekerheid biedt aan de gebruikers en bewoners van het gebied. Daarnaast moet het plan flexibiliteit bieden ten behoeve van gewenste veranderingen, die op dit moment nog niet te voorzien zijn.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bestaat feitelijk uit vier deelgebieden. Deze zijn:

  • Deelgebied Noord (omgeving Fort aan de Buurtsteeg);

De grens aan de zuidkant van dit deelgebied is aangepast ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan. Door deze aanpassing valt de nieuwe op- en afrit van de rijksweg A12 volledig binnen dit bestemmingsplan. De nieuwe ontsluiting is mogelijk gemaakt met een Tracébesluit genomen door de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De nieuwe ontsluiting moet worden opgenomen in een bestemmingsplan. Door het bestemmingsplan Buitengebied wordt hieraan voldaan.

Het perceel Nieuweweg-noord 273 is uit het ontwerp bestemmingsplan gehaald. Voor dit perceel is namelijk al een procedure gestart om, om te schakelen naar een woonbestemming met de mogelijkheid van een tweede woning.

  • Deelgebied Oost (ten zuiden van de Grift);

Gelders benedeneind buiten plangebied

Het bestemmingsplan Buitengebied grenst aan het bestemmingsplan Veenendaal-oost. Bij de bepaling van de grenzen van het bestemmingsplan Veenendaal-oost is uitgegaan van de grenzen van de grondexploitatie van het Ontwikkelingsbedrijf Veenendaal-oost van 2005. Dit betekende dat het hele gebied van het Gelders Benedeneind (met uitzondering van een klein deel) niet zou vallen in het bestemmingsplan Veenendaal-oost. Het gebied Gelders Benedeneind zou dan worden meegenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.

Inmiddels is het stedenbouwkundig plan uitgewerkt voor het zuidelijk deel van Veenendaal-oost, Veenderij. Een deel van de uitwerking bevindt zich buiten de grenzen van het bestemmingsplan Veenendaal-oost, waardoor er een overlapping was met het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied.

In verband hiermee en om te zorgen voor een logische begrenzing van bestemmingsplannen is het hele gebied van Gelders Benedeneind niet in het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied opgenomen. Voor het Gelders Benedeneind wordt een apart bestemmingsplan gemaakt.

  • Deelgebied Zuid (omgeving Middelbuurtseweg);
  • Deelgebied West (ten zuiden van de Dijkstraat;

Het perceel Zandheuvelweg 5 is uit het ontwerp bestemmingsplan gehaald. Voor dit perceel wordt namelijk al een inpassingsplan opgestart om, om te schakelen naar zorgwoningen.

Dit geldt ook voor Dijkstraat 117. Voor dit perceel wordt een aparte bestemmingsplanprocedure opgestart om, om te schakelen naar Bed & Breakfast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0001.png"

Afbeelding plangebied

1.3 Vigerend(e) Plan(nen)

De vigerende bestemmingsplannen bestaan met name uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 7 oktober 1976, bestemmingsplan 'Herziening landelijk gebied', '1e partiële herziening bestemmingsplan Herziening landelijk gebied', 'Correctieve herziening bestemmingsplan Herziening landelijk gebied' en diverse partiële herzieningen en wijzigingsplannen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beleid van de rijksoverheid, het provinciaal beleid, het regionaal beleid en het gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 3 bevat de functionele analyse. In hoofdstuk 4 is de gebiedsvisie verwoord. Hoofdstuk 5 bevat de hoofdlijnen van de juridische plansystematiek. In hoofdstuk 6 is tenslotte de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte/ 2005

In de Nota Ruimte zijn verschillende beleidsvelden integraal benaderd. Voor het bestemmingsplan is relevant:

  • Anticiperen op en meebewegen met water;
  • Investeren in de kwaliteit van de natuur;
  • Landschap ontwikkelen met kwaliteit.

Veenendaal is, in WERV-verband (Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal), onderscheiden als een economisch kerngebied met nauwe relaties naar de KAN-regio (Knooppunt Arnhem-Nijmegen). Daarnaast ligt het in een omvangrijk reconstructiegebied voor de landbouw. De ecologische hoofdstructuur zoals in het Rijksbeleid is weergegeven omgeeft Veenendaal globaal aan drie kanten.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De doelstellingen van de Nota Ruimte dienen als leidraad bij het opstellen van de beheer- en toekomstvisie.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • Nota Ruimte
  • de Structuurvisie Randstad 2040
  • Nota Mobiliteit
  • de MobiliteitsAanpak
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland teversterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Dit plan past in de uitgangspunten van deze Structuurvisie.

Natura 2000 gebieden

Europees kader en verplichtingen: Natura 2000

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen (Göteberg, 2003). Een belangrijk instrument hiervoor is de uitvoering van de (gebiedsgerichte) onderdelen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze Europese richtlijnen bepalen dat lidstaten bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Daartoe is een ecologisch netwerk van speciale beschermingszones “Natura 2000” opgericht. In Nederland zijn ruim 160 gebieden aangemeld als Natura 2000-gebied. Een deel van de Natura 2000-gebieden is inmiddels definitief aangewezen.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden (c.q. de voormalige Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) is in Nederland opgenomen in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 2005. Deze wet bepaalt wat er wél en niet mag in en rond de Natura 2000 - gebieden. Activiteiten met (mogelijk) negatieve gevolgen voor de natuurwaarden c.q. de instandhoudingsdoelstelling van een Natura - 2000 gebied (zoals bouwactiviteiten in of nabij een beschermd gebied), mogen bijvoorbeeld niet plaatsvinden zonder vergunning. Er wordt (door de provincie en/of het rijk) alleen een vergunning verleend indien:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats niet verslechterd en er geen soorten worden verstoord (met dien verstande dat het gaat om soorten en habitats waarvoor het gebied is aangewezen);
  • indien bovenstaande wel het geval is, alleen dan wanneer er geen alternatieve oplossing is, er een groot openbaar belang in het geding is en er compensatie plaats vindt.

Het Binnenveld

In het zuiden van de Gelderse Vallei, tussen de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe, ligt het Natura 2000-gebied Binnenveld. Dit Natura 2000-gebied bestaat uit twee deelgebieden, de Bennekomse Meent (Gelderland) en de Hel/Blauwe Hel (Utrecht).

Het gebied Binnenveld wordt doorsneden door het kanaal de Grift dat tevens de bestuurlijke grens vormt tussen de provincies Utrecht en Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0002.png"

Het Binnenveld is een gebied met ongekende ecologische waarden en potenties. Kenmerkend voor het gebied zijn restanten van kwelgevoelige vegetaties en bijzondere leefgebieden die tot de jaren veertig van de vorige eeuw nog grootschalig voorkwamen. Na die tijd is de omvang van het gebied ingrijpend afgenomen, en kreeg de omgeving een meer intensief agrarisch karakter. Desondanks herbergt de Bennekomse Meent het grootste oppervlak aan blauwgrasland in Nederland en is de Hel/Blauwe Hel één van de weinige gebieden in Nederland waar trilveen in het beekdal voorkomt.

Natuurdoelen

Voor dit gebied zijn de volgende instandhoudingsdoelen geformuleerd:

  • uitbreiding van het oppervlak en behoud van de kwaliteit van blauwgraslanden;
  • uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit van overgangs- en trilvenen (trilvenen);
  • uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit van kalkmoerassen

Stand van zaken

Voor het Natura 2000 gebied Binnenveld wordt op dit moment een beheerplan opgesteld. Het Natura 2000 gebied Binnenveld is nog niet definitief aangewezen, omdat de financiering van de maatregelen nog niet duidelijk is. Dit heeft onder meer te maken met de decentralisatie van taken in het natuurakkoord en de herijking van de EHS en de afstemming van Natura 2000 doelen en de Kaderrichtlijn water.

Gevolgen voor visie en planopzet

Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet helder zijn dat eventueel mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen significant nadelige effecten op de Natura 2000 gebieden hebben.

Natuurbeschermingswet

Naast de Hel en de Blauwe hel die als beschermd natuurmonument zijn aangewezen heeft ook het Meeuwenkampje deze beschermde status.

Het natuurgebied Meeuwenkampje ligt aan weerszijden van de spoorlijn Utrecht – Arnhem in de gemeente Veenendaal en Renswoude. Het Meeuwenkampje wordt gezien als één van de belangrijkste natuurparels in de Gelderse Valei. Het terrein is al in 1988 aangewezen als beschermd natuurmonument. Door de venige bodem is het gebied altijd gebruikt als hooiland, waardoor er nu bijzondere en waardevolle planten van de zogenaamde schraalgraslanden groeien.

Doelsoorten:

  • Plantengemeenschappen: Schraalgrasland met o.a. Spaanse ruiter, Klokjesgentiaan, Vlozegge, Blonde zegge, Vetblad, Moeraskartelblad, Grote muggenorchis, Gevlekte orchis, Ronde zonnedauw, Dopheide
  • Vlinders: Gentiaanblauwtje, Vuurvlinder, Oranjetip, Icarusblauwtje, Geel dikkopje
  • Vogels: Broedbiotoop voor Grutto, Watersnip, Bosrietzanger, Grote karekiet, Kleine karekiet, Spotvogel, Tuinfluiter, Braamsluiper, Kneu, Geelgors. Fourageergebied en pleisterplaats voor doortrekkende vogels.
  • Reptielen: Hazelworm

Flora- en Faunawet/ 2000

De Flora- en Faunawet is sinds 1 april 2002 in werking. De Flora- en Faunawet is een raamwet: in de wet staan de hoofdlijnen van de regels. De uitwerking is geregeld in aparte besluiten en regelingen. De wet richt zich op de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet kent een 'zorgplicht'. Vanuit dit beginsel dient een ieder zò te handelen, of juist handelingen na te laten, dat de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten daarvan géén of zo min mogelijk hinder ondervinden.

In het buitengebied wordt o.a. regelmatig een (oude) schuur verbouwd of gesloopt. Dit kan consequenties hebben voor aanwezige flora en fauna.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Bij (grootschalige) functieveranderingen moet onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen van de wijziging voor de aanwezige natuurwaarden (natuurtoets) in het kader van de Flora- en Faunawet.

Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug/ 2005

Het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug is een gebied waarin het behoud en ontwikkeling van waardevolle natuur centraal staat. In Nationale Parken worden mogelijkheden geboden voor natuurgerichte recreatie, voorlichting en educatie en wetenschappelijk onderzoek.

Een zeer klein deel van het plangebied is gelegen in het Nationaal Park, wat verder doorloopt in de gemeenten Rhenen en Utrechtse Heuvelrug.

Beheer- en inrichtingsplan Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug

Het beleid van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug is erop gericht een aaneengesloten natuurgebied met zijn gradiënten in stand te houden en dit ook voor gebruikers beleefbaar en herkenbaar te houden. Voor Veenendaal zijn met name de doelstellingen op het gebied van recreatie van belang. Men wil toe naar een meer actieve benadering van recreanten, waardoor bezoekersstromen meer gestroomlijnd kunnen worden. Daarnaast wil het Nationaal Park terreinen voor verblijfsrecreatie stimuleren om tot kwaliteitsverbetering of verplaatsing over te gaan en wil men inzetten op betere openbaar vervoer verbindingen naar de natuur, als alternatief voor de auto. Kleinschalige nachtverblijven kunnen in het gebied rond de Dijkstraat en rond de Middelbuurtseweg mogelijk gemaakt worden. In de gemeente Veenendaal zijn op dit moment geen grootschalige dagrecreatieve dan wel verblijfsrecreatieve voorzieningen aanwezig. De wens is dat zo te houden.

Binnen het Nationaal Park is een macrozonering aangebracht, waarbij zowel is gelet op belangrijke natuurlijke structuren als op goede mogelijkheden voor recreatief medegebruik. De aanwezigheid van een intensief gebruik van de natuur in de nabijheid van het stedelijk gebied wordt als een gegeven geaccepteerd. De macrozonering houdt scheiding in van een rustig gedeelte, de ecologische kernzone en een drukkere integratiezone. Het meest zuidelijk deel van het deelgebied omgeving Dijkstraat behoort tot de integratiezone. De integratiezones zijn bedoeld om te komen tot een optimale integratie van natuur- en recreatiefuncties. De zones zijn van belang als uitloopgebied van de bebouwde kernen en zijn de routegebonden recreatievormen geconcentreerd. Omdat er op deze plaats weinig ruimte is tussen de kernzone en de integratiezone, is hier ook sprake van een geleidingszone. Hier zijn extra inspanningen nodig om de drukte zoveel mogelijk af te leiden, bijvoorbeeld door het stroomlijnen van van paden en routes.

Om de bezoekersstromen te geleiden worden er groene entrees ontwikkeld aan de randen van het park. Deze dienen voor overstap van auto op ander 'groen vervoer' (bijvoorbeeld fietsenverhuur), parkeren en voor de start van paden. Er is een 'Poort Kwintelooijen' nabij Veenendaal gelokaliseerd, verknoopt met openbaar vervoer. Hier is ook een infocentrum voorzien. Daarnaast is er sprake van een 'Groene Entree Prattenburg', die vooral is bedoeld voor opvang van bezoekers uit Veenendaal.

Deze entrees liggen niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In de beheer- en ontwikkelingsvisie moet met de bescherming van het Nationaal Park rekening worden gehouden;

Agenda Vitaal Platteland/ 2004

De Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Voor het plangebied zijn de volgende aspecten van belang:

  • Agrarische bedrijven staan voor de opgave om in periode van afnemende inkomsten en toenemende eisen (milieu, ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit) een duurzame bedrijfsvoering te ontwikkelen. Verbreding van de landbouw kan hierbij de mogelijkheid bieden voor agrariërs om hun bedrijfsvoering voort te zetten.
  • De overheid geeft daarvoor de ruimte aan ondernemerschap op het platteland, door onder andere vermindering van regelgeving, kennis, het starten van een ondernemersprogramma, de inzet van plattelandsmiddelen en ruimtelijk beleid. Bestaande vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's) biedt ruimte aan nieuwe (niet-agrarische) activiteiten.
  • Groene diensten zullen voor een deel van de ondernemers op het platteland een bijdrage kunnen leveren aan een nieuw ontwikkelingsperspectief. Het bieden van voldoende recreatiemogelijkheden in en nabij de stad, een toegankelijk platteland en ruimte voor ondernemers in de toerisme- en recreatiesector wordt bevorderd.
  • Er is een Investeringsfonds Landelijk Gebied (ILG). Dit wordt vergelijkbaar met het al langer bestaande Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing. Subsidiestromen worden hierin gebundeld en meer gericht ingezet voor de nodige vernieuwing van het platteland.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In het plan worden op die plaatsen waar dat gewenst en gewild is, mogelijkheden geboden voor het ontwikkelen van niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • In de kwetsbare gebieden moet daarbij ook een mogelijkheid worden geboden voor verdieping van de bedrijfsvoering (agrarisch natuurbeheer, biologische landbouw, e.d.).

Herziene Monumentenwet 1988

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Vijftien jaar na het ondertekenen van het Verdrag van Malta is de verankering van dit Europese verdrag in de Nederlandse wetgeving een feit. Inmiddels is deze wet opgenomen in de herziene Monumentenwet 1988.

Dit betekent dat gemeenten de primaire verantwoordelijkheid hebben, om te zorgen dat archeologie beleidsmatig een goede plaats krijgt in de uitvoering van hun RO-beleid en dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd volgens de geldende kwaliteitsnorm.

Verder kunnen de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) derde generatie van belang zijn.

De AMK geeft de terreinen van archeologische waarde weer zoals die op het moment van verschijnen bekend waren. Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten gelegen.

De IKAW geeft voor heel Nederland de kans weer op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in drie categorieën: een hoge, middelhoge en lage trefkans. Uitgangspunt bij de vervaardiging van de IKAW is dat er een verband bestaat tussen het landschap, de bodemgesteldheid en activiteiten van mensen in het verleden.

In Veenendaal is de hoge trefkans op een paar plekken te vinden langs de Wageningselaan. De middelhoge trefkans is met name te vinden op de uitlopers van de Heuvelrug, in de deelgebieden ten zuiden van de Dijkstraat en de Middelbuurtseweg en omgeving.

De gemeente heeft een onderzoek verricht en een eigen archeologiebeleid vastgesteld waarin de landelijke kaarten zijn verfijnd. Zie verder onder Lokaal beleid.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Gebieden met een hoge- en middelhoge archeologische verwachtingswaarde moeten in het bestemmingsplan worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningsplicht en rapportageplicht voor bouwen. Om te voorkomen dat door de koppeling van de bescherming van archeologische waarden met het bestemmingsplan ook de hele kleine ruimtelijke ingrepen aan een afweging ten aanzien van archeologie onderhevig zijn, is artikel 41a aan de Monumentenwet toegevoegd. Dit artikel regelt dat bij ingrepen onder de 100 m² geen verplichtingen ten aanzien van archeologie worden opgelegd. Omdat de grens van 100 m² in het buitengebied aan de lage kant is, maar in een binnenstad te hoog kan zijn, is in het artikel ook opgenomen dat de gemeenteraad een afwijkende oppervlakte kan vaststellen.

2.2 Provinciaal Beleid

Integrale Structuurvisie , Beleidslijn nieuwe Wro en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Integrale Structuurvisie

Het Streekplan Utrecht 2005-2015 is op 1 juli 2008 van rechtswege omgezet in een structuurvisie. Provinciale Staten hebben beleidsneutraal het provinciaal belang benoemd aan de hand van de zogenaamde richtinggevende beleidsuitspraken uit het Streekplan. Beleidsneutraal betekent dat het streekplanbeleid ongewijzigd blijft. Niet alle richtinggevende beleidsuitspraken zijn tot provinciaal belang benoemd. Het provinciaal belang is vastgelegd in de Beleidslijn nieuwe Wro.

Beleidslijn nieuwe Wro, provincie Utrecht 2008

In de Beleidslijn is het provinciaal belang- als bedoeld in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro)- gemarkeerd en is de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten vastgelegd. Door de vaststelling van deze Beleidslijn kan de provincie het Streekplan als beleidskader blijven toepassen.

Structuurvisie Provinciaal Belang

Hierin zijn alleen de streekplanteksten weergegeven die zijn gerelateerd aan een provinciaal belang. Door de, in de Beleidslijn vastgestelde, provinciale belangen in hun context weer te geven, wordt de betekenis van de provinciale belangen verduidelijkt.

Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro

De Uitvoering Beleidslijn bestaat uit 3 delen. In deel 1 is de Handleiding bestemmingsplannen 'beleidsneutraal' (zonder beleidswijzigingen) omgezet. Ook hier zijn alleen de aan een provinciaal belang gerelateerde teksten weergegeven. In deel 2 is de zogenaamde Overleglijst opgenomen. Hierin staat in welke gevallen de provincie overleg met de gemeente over voorontwerp-bestemmingsplannen (en projectbesluiten) wel nodig acht en in welke gevallen niet. Deel 3 gaat over de voorgenomen monitoring en evaluatie van de uitvoering van de Wro.

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009

Ter borging en doorwerking van het provinciaal belang kan de provincie een verordening vaststellen. Hierin worden regels gesteld omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van onder andere bestemmingsplannen.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op het Wro-proof gemaakt Streekplan (Beleidslijn nieuwe Wro) en de Wro-proof gemaakte Handleiding (Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro). De inhoud van deze verordening is dan ook niet nieuw.

Op 4 februari 2013 zijn de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Verordening vastgesteld. Het bestemmingsplan is echter gebaseerd op het ten tijde van het (voor)ontwerp bestemmingsplan geldende beleid. De provincie heeft ook aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009 getoetst.

Voor het plangebied relevante thema's

Vier typen landelijk gebied

Er worden vier typen landelijk gebied onderscheiden. Deze zonering is in sterke mate ontwikkelingsgericht: het geeft aan welke ontwikkelingsrichting gewenst is. In het plangebied komen alle vier de zones voor (landelijk gebied 1, 2, 3, en 4).

Landelijk gebied 1

Landelijk gebied 1 (hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied) komt in het zuidelijke (geheel) en westelijke deelgebied (deels, tegen de kern) voor. Hier staat het behoud van de kwaliteit centraal om zo goed mogelijk te kunnen fungeren als stedelijk uitloopgebied, maar opvang van stadsrandfuncties is hierbij mogelijk. Het is een zoekgebied voor het versterken van recreatieve en toeristische voorzieningen die gebonden zijn aan de ligging nabij het stedelijk gebied. Ook nieuwe landgoederen met intensief recreatief medegebruik zijn hier mogelijk. Voor de landbouw staat het benutten van kansen die de ligging nabij het stedelijk gebied met zich meebrengt, centraal.

Landelijk gebied 2

Landelijk gebied 2 (hoofdfunctie agrarisch) komt in het plangebied slechts voor op één perceel: het uiterste puntje van het gebied rond de Middelbuurtseweg. Het streven is erop gericht binnen deze zone de agrarische functie vast te houden. Deze zone loopt door in de gemeente Rhenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0003.jpg"

Streekplan 2005-2015 (uitsnede)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0004.jpg"

Landelijk gebied 3

Dit geldt voor het zuidelijk deel van deelgebied omgeving Dijkstraat. Het wordt getypeerd als een afwisselend en landschappelijk waardevol gebied met verweving van landbouw, natuur, dag- en verblijfsrecreatie en sporadisch bestaande zeer extensieve woonmilieus. De agrarische sector wordt hier gezien als drager van belangrijke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden. Natuurwaarden kunnen worden versterkt door agrarisch natuurbeheer en ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden binnen de EHS en onder voorwaarden door de aanleg van nieuwe landgoederen. Recreatief medegebruik en routestructuren kunnen worden versterkt. Het is hierbij essentieel dat nieuwe ontwikkelingen de kwaliteiten van natuur en landschap versterken.

De verweving kan zowel betrekking hebben op verweving op perceelsniveau (bijvoorbeeld intensief recreatief gebruik op de Utrechtse Heuvelrug) als op gebiedsniveau (naast agrarische functies ook andere in de omgeving).

Landelijk gebied 4:

Dit geldt voor de Hellen en Fort aan de Buursteeg. Het zijn bestaande natuurgebieden en gebieden die worden ontwikkeld tot natuur, die vaak ook recreatief medegebruik kennen. Water en milieu worden afgestemd op de hoofdfunctie natuur maar bestaand agrarisch grondgebruik ondervindt geen hinder van de toekomstige hoofdfunctie natuur tot het daadwerkelijk zover is. Recreatie kan op extensieve wijze met bijbehorende kleinschalige voorzieningen, behalve waar kwetsbare ecologische waarden dit niet verdragen.

Stiltegebieden

De behoefte groeit aan gebieden waar het stil is en waar de aanwezige geluidsbronnen in harmonie zijn met de omgeving. Het beleid is erop gericht dat mensen stilte kunnen ervaren. Het instellen van stiltegebieden is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Met name in de vrije tijd moeten mensen rust kunnen vinden. Daarom richt de Provincie zich bij de stiltegebieden op de recreatiemogelijkheden. Criteria bij de locatiekeuze zijn dat het gebied waardevol is vanuit het oogpunt van natuur en landschap, cultuurhistorie en recreatie en dat het een redelijke akoestische basiskwaliteit heeft. Om geluidskwaliteit te kunnen vaststellen hebben de gebieden een omvang van tenminste 300 hectare.

In Veenendaal valt het zuidelijk gedeelte van het gebied ten zuiden van de Dijkstraat in het stiltegebied Amerongse Berg. Het natuurgebied de Hellen is in de nieuwe Milieuverordening niet meer aangewezen als stiltegebied, omdat dit niet handhaafbaar bleek door de geluidcontour van het industrieterrein Nijverkamp. Het gebied ten zuidoosten van de Rauwveldseweg ligt nog wel binnen het stiltegebied Achterbergse Hooilanden.

Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden, zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen. De gebiedseigen geluiden, zoals die van de landbouw, zijn hiervan uitgesloten.

Groene contour

Voor de groene contour geldt een basisbescherming, waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden die significante gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang ('nee, tenzij').

In agrarische gebieden binnen en in de nabijheid van de groene contour kan geen nieuwvestiging (vestiging van een bedrijf op een nog niet bestaande agrarische bedrijfslocatie) van agrarische bedrijven plaatsvinden.

Hervestiging (op een bestaande agrarische bedrijfslocatie) en uitbreiding van grondgebonden en/of niet-grondgebonden landbouw wordt in het algemeen niet beschouwd als een activiteit met significante gevolgen. Voor niet-grondgebonden landbouw geldt hierop een uitzondering voor de in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost aangewezen extensiveringgebieden; hier is geen uitbreiding mogelijk.

De EHS (bestaand en nieuw) binnen het plangebied valt binnen een groene contour. De Grift is aangewezen als ecologische verbindingszone, zowel in het buitengebied als in de stad. Aansluitend op de Grift en de Hellen is nieuw natuurgebied aangewezen in het centrale deel van het Binnenveld en Fort aan de Buursteeg en omgeving. In de bosrand van deelgebied omgeving Dijkstraat en direct ten westen van de Slaperdijk, in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, zijn percelen aangewezen voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. Langs de heuvelrug is ook een zoekgebied voor nieuwe natuur aangewezen.

De onderdelen van de Grebbelinie verdienen planologische bescherming, dat wil zeggen dat ze concreet bestemd worden. Het beleid in en rond het gebied moet erop gericht zijn de historische structuren, de kwaliteiten en het zicht op het Fort overeind te houden en te versterken.

De gebieden De Hel en de Blauwe Hel zijn, tezamen met een deel van het Binnenveld waar nieuw natuurgebied is begrensd, aangewezen als regionaal waterbergingsgebied. Hierbij is aangesloten bij de ligging van de Grebbelinie. Dit gebied komt incidenteel en kort, afhankelijk van de maaiveldhoogte maar (gemiddeld 1 maal per 10 jaar gedurende enkele dagen) enige decimeters onder water te staan. Waterberging kan hier goed gecombineerd worden met landbouw en sommige vormen van recreatie of natuur. Hier wordt nader op ingegaan in de stroomgebiedsvisie.

Recreatieve hoofdstructuur

In het streekplan is een recreatieve hoofdstructuur opgenomen. Deze hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden, ontwikkelingsgebieden en gebieden met recreatief medegebruik. In het streekplan wordt het gebied tussen Veenendaal en het Nationaal Park de Utrechtse Heuvelrug aangewezen als ontwikkelingsgebied voor recreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0005.jpg"

Recreatieve hoofdstructuur

Landgoederen

Nieuwe landgoederen leveren een bijdrage aan de (recreatieve) belevingswaarde van een gebied, versterken de natuurlijke kwaliteiten en dragen bij aan het creëren van hoogwaardige woon- en werkmilieus. Landelijk gebied 1 en grote delen van landelijk gebied 3 zijn zoekgebied voor nieuwe landgoederen. In landelijk gebied 1 ligt daarbij een zwaar accent op de recreatieve gebruiksmogelijkheden. Nieuwe landgoederen worden in beginsel niet toegestaan in landelijk gebied 2 en evenmin in de EHS.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Ontwikkeling van de grondgebonden landbouw; versterking van de rol van de landbouw als drager van kenmerkende landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden*;
  • Ontwikkeling van intensieve veehouderij binnen milieukundige randvoorwaarden en overige kaders (alleen in delen van de deelgebieden omgeving Dijkstraat en omgeving Middelbuurtseweg). Voor de omgeving van Fort Buurtsteeg (noord) doet zich de situatie voor dat het streekplan het gebied als Landelijk Gebied 4 aanwijst, terwijl het Reconstructieplan het als verwevingsgebied aanwijst.
  • Behoud van bestaande natuurwaarden in de natuurgebieden (Fort Buursteeg, De Hellen)*;
  • Behoud van de aangewezen stiltegebieden,
  • Aanleg van ecologische verbindingszones als onderdeel van de EHS (de Grift, tussen de Hellen en bezuiden de Middelbuurtseweg, langs de spoorlijn Arnhem-Utrecht)*;
  • Agrarisch natuurbeheer is mogelijk en wordt gestimuleerd in de gebieden met hoge actuele en potentiële natuurwaarden (alle deelgebieden)*;
  • Het is vanzelfsprekend om de meer intensieve functies en stadsrandactiviteiten hierbij zo dicht mogelijk bij de kern te situeren en kwetsbare delen en de EHS te ontzien. Dit vraagt om een zorgvuldige locatiekeuze en inpassing*;
  • Het is cruciaal dat de bestaande functies in de EHS niet belemmerd worden. De EHS moet zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen;
  • Ontwikkeling van nieuwe landgoederen is onder voorwaarden mogelijk in landelijk gebied 1 en 3.*

*: Let wel: nadere bepalingen staan opgenomen in het reconstructieplan GVUO, dat van later datum is.

Waterhuishoudingsplan/ 2005

In het provinciaal waterhuishoudingsplan is de Heuvelrug aangewezen als gebied met hoofdfunctie natuur, waarbinnen zich een diepe grondwaterstand bevindt. Het gebied omgeving Dijkstraat is als agrarisch aangewezen. De omgeving van Fort Buursteeg heeft de hoofdfunctie natuur gekregen. De Hellen tenslotte zijn ook voor natuur aangewezen en fungeert als waterberging. De Grift moet worden ontwikkeld als ecologische verbindingszone.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Het Waterhuishoudingsplan is vertaald in verschillende beleidsdocumenten (Stroomgebiedsvisie, Reconstructieplan, Waterplan). Directe doorwerking voor de opzet is dan ook niet echt meer aan de orde.

Grondwaterplan Provincie Utrecht

Het Grondwaterplan beschrijft hoe de provincie Utrecht in de periode 2008 tot en met 2013 de voorraad zoet grondwater beschermt en het gebruik ervan in goede banen leidt.

Het uitgangspunt is dat de hoeveelheid en de kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur.

Het Grondwaterplan brengt al de grondwatertaken van de Provincie, die voorheen beschreven stonden in afzonderlijke plannen, voor het eerst bijeen. Door het beleid voor kwantiteit en kwaliteit samen te voegen, wordt het grondwaterbeheer in meer samenhang behandeld.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Het Grondwaterplan is een uitwerking van en een aanvulling op het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan.

Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug

De Utrechtse Heuvelrug is een van de belangrijkste grondwaterlichamen voor de bereiding van drinkwater. Daarnaast heeft dit waterreservoir ook een ecologische betekenis omdat de vele laaggelegen natuurgebieden aan de randen van de Heuvelrug kwelwater ontvangen dat afkomstig is uit de Heuvelrug. De provincie heeft de Grondwatervisie vastgesteld om te zorgen dat het grondwaterreservoir van de Heuvelrug duurzaam wordt beheerd.

Met het oog op bescherming van het grondwater wordt een visie gegeven op de vraag welke ruimtelijke mogelijkheden en beperkingen er zijn voor het grondgebruik op de Heuvelrug. Ruimtelijke ontwikkelingen die bedreigend zijn voor de grondwaterkwaliteit, zijn ongewenst.

De Heuvelrug is opgedeeld in drie zones (A, B en C) met een oplopende mate van kwetsbaarheid. Het deelgebied ten zuiden van de Dijkstraat ligt binnen de zones B en C. In de Grondwatervisie is aangegeven welke functies op welke locaties met het oog op het grondwater het minst bezwaarlijk zijn.

In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is een wijzigingbevoegdheid opgenomen om agrarische bouwpercelen om te zetten in woonpercelen, naast de huidige agrarische woning is dan onder voorwaarden één extra woning toegestaan. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bouwpercelen om te zetten in andere kleinschalige functies. Maar ook hiervoor geldt dat deze wijzigingen zo kleinschalig zijn dat dit geen invloed heeft op het grondwater.

Om verontreiniging van het grondwater van de Utrechtse Heuvelrug ten gevolge van het afkoppelen te voorkomen, wordt momenteel door een werkgroep van instanties, waaronder de desbetreffende gemeente, een nadere leidraad ontwikkeld over onder welke omstandigheden afkoppelen en infiltreren van hemelwater op de Utrechtse Heuvelrug is toegestaan.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het is dan ook niet nodig in de regels of op de verbeelding de grondwaterbeschermingsgebieden op te nemen.

Niet van Gisteren/ 2004

In dit document heeft de provincie een inventarisatie gemaakt van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren. Ze formuleert vervolgens beleid voor deze gebieden, gericht op behoud en herstel van de kwaliteiten.

Het centrale deel van de Grebbelinie, rond de Slaperdijk / Emminkhuizerberg met de vele aarden verdedigingswerken, moet worden veiliggesteld. Aan de rest van de Grebbelinie worden nadere eisen gesteld om het geheel als cultuurhistorisch erfgoed te behouden. Het verduidelijken en herkenbaar maken van oude structuren nabij kruisingen met de A12 en de spoorlijn wordt als een specifieke opgave gezien. De gradiënt Utrechtse Heuvelrug- Gelderse Vallei is een belangrijke overgangszone van besloten bos naar het open veenontginningslandschap die beleefbaar moet blijven. De Cuneraweg – Veense Grintweg ligt op de overgang. Het landgoed Prattenburg, dat grotendeels buiten de gemeente ligt, is ook een cultuurhistorisch waardevol element.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten zonodig in het bestemmingsplan beschermd worden;
  • Gewenste ontwikkelingen van deze elementen moeten mogelijk gemaakt worden.

Streekplan Gelderland 2005/Structuurvisie

Hoewel Veenendaal gelegen is in de provincie Utrecht, is het beleid van de provincie Gelderland een factor om rekening mee te houden vanwege de ligging op de grens van beide provincies. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan de status van Structuurvisie gekregen.

Het Binnenveld wordt gezien als de binnentuin van het stedelijk netwerk WERV; een waardevol open landschap en onderdeel van groen in en om de stad (GIOS). Ingrepen die de openheid aantasten zijn hier niet toegestaan. Het Binnenveld sluit aan op een groene buffer tussen Ede en Veenendaal, mede om te voorkomen dat deze steden aan elkaar groeien. Ook is het Binnenveld aangewezen als provinciaal sleutelproject voor waterberging. Daarmee wordt een gecombineerde opgave van waterberging, extensieve recreatie, natuurherstel en waterkwaliteitsverbetering rondom de Grift beoogd. Ook de provincie Gelderland ziet ontwikkeling van de recreatie gepaard gaan met versterking van het cultuurhistorisch landschap, zoals de Grebbelinie met zijn historische inundatiegebieden.

De provincie Gelderland kiest voor een regionale bundeling van wonen, werken en voorzieningen in het (inter) provinciaal stedelijke netwerk WERV (Wageningen, Ede, Rhenen, Veendaal). Deze bundelingskeuze wordt nadrukkelijk gezien in samenhang met de wens om een duurzame vitale groene ruimte te creëren als overgang van Randstad naar Oost-Nederland. Nabij station Veenendaal-De Klomp is een uitbreidings- en intensiveringslocatie voor verstedelijking gepland.

Ede en Veenendaal richten zich samen op de ontwikkeling van hoogwaardige bedrijvigheid met een (boven)regionale functie langs de A12.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De doorvertaling van veel elementen heeft in het kader van het Reconstructieplan reeds plaatsgevonden. Een directe doorvertaling is dan ook niet aan de orde.

2.3 Regionaal Beleid

Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost/ 2005

Reconstructiezonering intensieve veehouderij

Gebleken is dat de grote veedichtheid en de ruimtelijke structuur van de intensieve veehouderij kunnen leiden tot grote veterinaire problemen voor de sector (varkens- en vogelpest), beperking van haar ontwikkelingsmogelijkheden, stankoverlast, vermindering van het woon- en leefklimaat en vermindering van de kwaliteit van natuur, landschap en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0006.jpg"

Reconstructieplan (uitsnede)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0007.jpg"

Om de problematiek rond de intensieve veehouderij op een samenhangende manier aan te pakken wordt gestreefd naar een scheiding van intensieve veehouderij en daarmee conflicterende functies en naar ruimtelijke concentratie van de intensieve veehouderij op duurzame locaties met toekomstperspectief. Het reconstructiegebied is daarom opgedeeld in drie zones, te weten extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied.

In het buitengebied van Veenendaal zijn twee zoneringsgebieden aanwezig: extensiveringsgebied en verwevingsgebied. In de extensiveringsgebieden (de Hellen, delen van 'omgeving Dijkstraat', delen van Fort Buursteeg) is het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij onmogelijk moet zijn.

Het overige deel van het plangebied is aangewezen als verwevingsgebied (het deel 'bezuiden de Middelbuurtseweg', delen van 'omgeving Dijkstraat' en delen van Fort Buursteeg), waar het beleid gericht is op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

Doorwerking

De gemeente heeft op grond van de Reconstructiewet de opdracht om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met het reconstructieplan. Tot dit gebeurd is, moeten ontwikkelingen getoetst worden aan het reconstructieplan, ook wanneer ze wel passen binnen het vigerend bestemmingsplan.

Zowel ten noorden van Fort Buursteeg (buiten plangebied) als ten oosten van de Hel (binnen plangebied) wordt voorgesteld om agrarische bedrijven te verplaatsen. Dit heeft tot doel om een gestapelde problematiek op te lossen, in dit geval reductie van ammoniakdepositie op kwetsbare natuur in de directe omgeving, kwaliteitsverbetering van het landschap en het realiseren van waterdoelen.

Verbreding landbouw en functieverandering

Bij verbreding gaat het om gedeeltelijke omschakeling naar andere bronnen van inkomsten met behoud van de agrarische hoofdfunctie en bestemming. Verbreding kan een belangrijk alternatief zijn om voortzetting van het bedrijf mogelijk te maken, zonder dat de veestapel groeit en dat kan leiden tot afname van de intensieve veehouderij.

In dit reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal te laten plaatsvinden, wordt de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra woonfunctie, dan wel een niet-agrarische bedrijfsfunctie. Voor beide opties gelden voor het gehele plangebied een aantal voorwaarden. Zo dient de nieuwe bestemming geen zwaardere belasting voor het gebied met zich mee te brengen. Voor de regionale invulling van functieverandering dient hier verwezen te worden naar de in voorbereiding zijnde Regiovisie Vallei.

Nieuwe natuur

In het reconstructieplan is er sprake van 'zwevende hectares' nieuwe natuur. Dit zijn oppervlaktes natuur die ontwikkeld moeten worden ter compensatie van andere ontwikkelingen, maar waarvoor nog geen geschikte locatie is gevonden. Er zijn zwevende hectares geprojecteerd bij Fort Buursteeg en bij de Middelbuurtseweg. In het natuurgebiedsplan van de provincie Utrecht wordt hier nader invulling aan gegeven.

Landschap

Het beleid voor functieverandering van bestaande gebouwen in het buitengebied is primair gericht op kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Extra woonfunctie of niet-agrarische bedrijfsfunctie is, onder strikte voorwaarden, toegestaan wanneer niet-cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden gesloopt. In het reconstructieplan zijn eisen gesteld aan functieverandering op vrijkomende (agrarische) bouwpercelen. Momenteel wordt dit 'voor wat hoort wat'-principe nader uitgewerkt.

Ook omvorming naar een nieuw landgoed biedt kansen aan stoppende agrariërs en kan tevens een positieve invloed op natuur, recreatie en landschap hebben. Omdat er doorgaans sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke verdichting en onttrekking van grond aan de landbouw bij de vorming van een nieuw landgoed, is het niet overal toegestaan. In landbouwontwikkelingsgebieden en in open weidelandschappen zijn nieuwe landgoederen niet toegestaan. Dat betekent dat op basis van het Reconstructieplan in Veenendaal in principe overal landgoederen mogelijk zijn, waarbij vormgeving, inrichting en toepassen van de regels op maatwerk aankomt.

Nieuwe landgoederen

Voor ontwikkeling van nieuwe landgoederen in verwevingsgebieden geldt een 'ja, mits' benadering. Voor ontwikkeling van nieuwe landgoederen in extensiveringsgebied geldt een bijzondere regeling.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Afhankelijk van de aard van de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven en de ligging in de in het reconstructieplan aangewezen gebieden, moeten de uitbreidingsmogelijkheden voor de agrarische activiteiten op de bedrijven worden benoemd;
  • Indien er sprake is van (concrete) verplaatsing/uitplaatsing, moet het bestemmingsplan daarin voorzien;
  • Agrarische bedrijven moeten al dan niet onder voorwaarden niet-agrarische nevenactiviteiten kunnen ontwikkelingen om toekomst te bieden aan het bedrijf;*
  • De gebouwen van agrarische bedrijven die geheel stoppen, moeten een passende bestemming krijgen. Ook deze kunnen worden ingezet voor niet-agrarische activiteiten, gericht op plattelandstoerisme/kleinschalige bedrijven;
  • Uitbreiding van gebouwen voor niet-agrarische activiteiten moet worden tegengegaan;
  • Nieuwe landgoederen bieden een mogelijkheid om leegstaande bedrijfsgebouwen te saneren.

Actualisatie Reconstructieplan Gelderse vallei / Utrecht-Oost

Op 29 januari 2010 hebben alle gebiedspartners ingestemd met het eindadvies betreffende de

actualisatie van het Reconstructieplan. Het actualisatieproces heeft tot een herijking van het Reconstructieplan geleid en tot nieuwe afspraken en gemeenschappelijke ambities voor de toekomst.

Als meest belangrijke onderwerpen zijn naar voren gekomen de aanpak van de stikstofdepositie, de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, de versterking van de natuur, de verbetering van de landschappelijke en beeldkwaliteit en meer aandacht voor de leefbaarheid in de kleine kernen.

In het stuk worden een aantal voorstellen gedaan. Voor Veenendaal kunnen de volgende voorstellen van invloed zijn:

Aandacht voor beeldkwaliteit

  • SVGV neemt het initiatief voor een programma Ruimtelijke Kwaliteit, gezien de grote ambitie hiervoor bij de gebiedspartijen in de reconstructiecommissie. Het op te stellen regionale beeldkwaliteitsplan voor de gehele Gelderse Vallei vormt hiervan een belangrijk onderdeel.
  • De landschappelijke kwaliteiten van de Grebbelinie dienen nadrukkelijk onderdeel te vormen van het regionale beeldkwaliteitsplan; daarnaast dient borging van de Grebbelinie plaats te vinden in zowel de provinciale ruimtelijke verordening als in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
    Dit laatste wordt opgelost doordat de provincie het Beeldkwaliteitsplan voor de Grebbelinie vertaalt in een inpassingsplan.

Ruimte voor landbouw

  • In verwevingsgebieden extra ruimte bieden aan uitbreiding van IVH als ze de uitbreidingsruimte van 30% reeds hebben benut. Uit een inventarisatie bij gemeenten blijkt dat de komende jaren een slechts een gering aantal bedrijven meer ruimte voor ontwikkeling wil hebben op hun locatie in het verwevingsgebied. In Veenendaal speelt dit niet, omdat de meeste bedrijven hun uitbreidingsruimte nog niet volledig hebben benut.

Stroomgebiedsvisie Gelderse Vallei/ 2004

De stroomgebiedsvisie Gelderse Vallei geeft aan wat op lange termijn (2050) het wensbeeld is voor het regionale watersysteem in de Gelderse Vallei. De relatie van de waterhuishoudkundige inrichting (kwantiteit en kwaliteit van zowel grond- als oppervlaktewater) en ruimtelijke inrichting van het stroomgebied staat hierbij centraal. In de stroomgebiedsvisie worden geen integrale ruimtelijke afwegingen gemaakt. Deze zijn gemaakt in het kader van het streekplan en het Reconstructieplan Gelderse Vallei, en waar nodig in gebiedsgerichte uitwerkingsplannen en in bestemmingsplannen. De stroomgebiedsvisie vormt een bouwsteen voor deze plannen.

In de stroomgebiedsvisie worden de knelpunten in het waterbeheer besproken. Per subgebied zijn streefbeelden voor het jaar 2050 aangegeven en een daarmee samenhangend ambitieniveau.

Het 'streefbeeld waterbeheer voor de lange termijn' voor Veenendaal en omgeving is 'Binnen velden en wegen'. Dit houdt het volgende in:

  • Handhaven veiligheidsniveau. Het Binnenveld is in beeld als mogelijke retentiepolder voor wateroverlast uit het hoofdwatersysteem van de Nederrrijn. Cruciaal is het open houden van dit gebied om waterberging op voorhand niet onmogelijk te maken. Verstedelijking en infrastructuur zijn ongewenst. Onderzocht moet worden of dit combineerbaar is met waterberging voor het regionale systeem.
  • Behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden. Een combinatie tussen waterberging en een duurzame instandhouding van weidebouw en natuur ligt voor de hand.
  • Extra impuls stedelijke wateropgave. Maximale afkoppeling van het rioolstelsel van verhard oppervlak en lokaal water vasthouden en / of bergen. Aanvullend zijn maatregelen in hoger gelegen delen nodig ten behoeve van infiltratie van water in de bodem.
  • Extra waterberging. Hiervoor is ruimte nodig in, of zo dicht mogelijk bij het stedelijk gebied.
  • Handhaving en uitbreiding van kwelafhankelijke natuur stellen hoge eisen aan de waterkwaliteit. Daarom wordt gesteld dat bovenstrooms alleen 'schone' functies acceptabel zijn, zoals extensieve vormen van landbouw en recreatie. De tegengestelde eisen die natuur en landbouw stellen aan de waterhuishouding en de grondwaterstand is een aandachtspunt.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De Stroomgebiedsvisie is vertaald in verschillende beleidsdocumenten (Reconstructieplan, Waterplan). Directe doorwerking voor de opzet is dan ook niet echt meer aan de orde.

Waterhuishoudkundig inrichtingsplan Binnenveld/ 2006

Het Waterschap Vallei en Eem heeft voor het gebied Binnenveld in de Gelderse Vallei een waterhuishoudkundig inrichtingsplan opgesteld. Dit gebied ligt tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe in en heeft ongekende ecologische potenties. Kenmerkend zijn de kwelgevoelige vegetaties en bijzondere hooilanden. De doelstelling voor het Binnenveld is het weer grootschalig ontwikkelen van deze kwelgevoelige vegetaties en bijzondere hooilanden.

Het gebied is ook begrensd als waterbergingslocatie. Deze dubbelfunctie kan elkaar versterken, maar elkaar ook bijten, gelet op de specifieke eisen die de bijzondere vegetaties stellen aan de waterkwaliteit en de –kwantiteit. Dit vereist een goed afgewogen inrichtingsplan waarin beide functies worden geoptimaliseerd en elkaar zo mogelijk versterken.

De ecologische kenmerken van het Binnenveld komen voort uit de hoge mate van kwel wat (potentieel) wordt aangetroffen in het gebied en de regelmatige overstromingen.

Op basis van enkele gebiedsdekkende onderzoeken waarin natuurwaarden en waterbeheer centraal stond en diverse workshops met de natuur- en waterbeheerders in het gebied is het inrichtingsplan tot stand gekomen.

In het projectgebied bevinden zich enkele gebieden met nu al ecologische grote waarde. Bij het toekennen van waterbergingsgebieden is het zeer wenselijk deze gebieden te ontzien. Het betreft de Bennekomse Meent (habitatrichtlijngebied) en de Hel (beschermd natuurmonument). Langs de Grift wordt overeenkomstig het provinciale natuurbeleid een natte ecologische verbindingszone aangelegd. In het inrichtingsplan wordt gekeken naar de mogelijkheden waterberging te combineren met de inrichting van deze ecologische verbindingszone.

In de zuidelijke helft van het plangebied is een fietspad aangelegd op het bestaande schouwpad van het waterschap. Dit schouwpad loopt langs de westelijke oever van de Grift. De functie van schouwpad is gehandhaafd in de nieuwe inrichting. De functies ecologische verbindingszone en fietspad zijn niet strijdig.

Ten aanzien van de inrichting van gebieden die voor waterberging in aanmerking komen, gelden de volgende criteria:

  • Behoud van genenkapitaal van bijzondere en zeldzame plantensoorten;
  • Geen kapitaalvernietiging door bijvoorbeeld reeds geplagde gebieden in te zetten voor (langdurige) waterberging;
  • Geen grote oppervlakken langdurig geïnundeerd gebied ontwikkelen;
  • Waterberging bij voorkeur concentreren;
  • Versnippering tegengaan, robuuste eenheden definiëren;
  • Rekening houden met ontsluiting van de gebieden in verband met beheerbaarheid;
  • Rekening houden met eventuele archeologische en cultuurhistorische waarden.

Dit Waterhuishoudkundig inrichtingsplan is afgestemd met het gemeentelijk Waterplan (Zie paragraaf 2.4)

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De gebieden waar natuurontwikkeling en waterberging plaatsvindt, moeten als zodanig bestemd worden. Uitzondering vormt het agrarisch natuurbeheer, wat een agrarische bestemming houdt;
  • Ecologische kwaliteiten binnen het plangebied dienen behouden dan wel versterkt te worden;
  • Bij de inrichting van gebieden die voor waterberging in aanmerking komen dient rekening gehouden te worden met kwaliteiten en dienen negatieve effecten tegen te worden gegaan.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie WERV/ 2005

De regio omvat bestuurskundig de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal. De regionale structuurvisie WERV omvat een structuurbeeld voor 2015 en een voor 2030. Beide houden rekening met de landschappelijke onderlegger. Tot 2015 wordt stedelijke uitleg gezien in reeds vastgelegde gebieden en door inbreiding in bestaand stedelijk gebied. Tot 2030 zijn zoekgebieden wonen/werken aangegeven in gebieden die nu nog tot het buitengebied behoren. Zo komt het gebied rond de Middelbuurtseweg in beeld voor verstedelijking op lange termijn. Hetzelfde gebeurt voor de omgeving van De Klomp, terwijl daar voor de middellange termijn ook een stedelijke intensiveringszone is gepland. Hieruit blijkt dat De Scheg bij de Klompersteeg weliswaar nog tot het buitengebied van Veenendaal wordt gerekend, maar dat de toekomst hier anders zal zijn.

Voor 2030 zijn er groene contouren getrokken rond waardevolle groengebieden. Deze geven de maximale bandbreedte voor verstedelijking aan geredeneerd vanuit het landschap. Het is niet de bedoeling het gebied buiten de groene contouren volledig te bebouwen, maar goed ingepaste kleine ontwikkelingen met behoud van landschappelijke waarden zijn mogelijk. Een zone aansluitend op de bebouwing van de Dijkstraat, de strook langs de Slaperdijk en het hele gebied rond de Middelbuurtseweg zijn delen van het Veenendaals buitengebied die niet binnen de groene contour liggen. Fort Buurtsteeg en de Hellen liggen binnen de groene contour en behoren dus tot het duurzaam in stand te houden buitengebied.

De omgeving van Fort aan de Buursteeg maakt deel uit van een grotere zone waar cultuurhistorie en recreatie voorrang krijgen. In de zone met relicten van de Grebbelinie is natuurversterking ook één van de doelstellingen.

De Hellen maken deel uit van het centrale Binnenveld waar kwelnatuur en waterberging een plaats krijgen met de Grift als drager. Langs de oostelijke bebouwingsrand van Veenendaal liggen ecologische verbindingszones. De resterende open ruimte tussen Veenendaal en Ede wordt vormgegeven door een ecozone, aangevuld met een recreatieplas en landgoederen.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Op middellange termijn dienen zich ontwikkelingen aan, die leiden tot een gedeeltelijk andere invulling van delen van het plangebied. Vooralsnog wordt hiermee geen rekening gehouden, anders dan de flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden die reeds zijn benoemd.

Landschapsontwikkelingsplan/ 2007

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft een visie op de gewenste ontwikkeling van het landschap voor de volgende 10 jaar. De visie is vertaald in een uitvoeringsprogramma, waarin een groot aantal projecten is opgenomen. Doel is deze projecten de komende 10 jaar gefaseerd te realiseren.

Het Landschapsontwikkelingsplan is een belangrijk document, wat in 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het biedt handvatten om op vrijwillige basis het landschap te verbeteren. Daarnaast dient het (als een van de) toetsingskader(s) op het moment dat zich een ontwikkeling voordoet, waarvoor een wijzigings- of bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen.

De landschappelijke waarden die het landschapsontwikkelingsplan beschrijft, dienen vastgelegd te worden in het bestemmingsplan. Dit kan door middel van bestemmingen (Groen, Natuur, etc.) en door het verplicht stellen van omgevingsvergunningen voor bepaalde werkzaamheden. Langs die weg is het bijvoorbeeld mogelijk houtwallen niet zonder meer te laten verdwijnen en te eisen dat ze, nadat werkzaamheden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld weer terugkeren.

De visie gaat uit van relaties met de regio en de nodige samenwerking met buurgemeenten en particulieren om de visie uit te voeren.

  • het versterken van de identiteit van de verschillende deelgebieden en voorkomende landschapstypen;
  • behouden en ontwikkelen van natuurwaarden en ecologische verbindingszones;
  • kansen bieden voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven. Bij grotere ingrepen wordt een 'groene compensatie' gevraagd;
  • duurzaam waterbeheer, met opgaven voor lokale en regionale waterberging;
  • versterken van de cultuurhistorische waarden en ontstaansgeschiedenis, in het bijzonder van de Grebbelinie;
  • versterken van het recreatief netwerk, in routes en kleinschalige ondersteunende voorzieningen;
  • ruimte geven aan groene functies in de omgeving van de Middelbuurtseweg;
  • aandacht voor beeldkwaliteit van bebouwing en erven.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Actuele landschapswaarden moet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Dit kan door middel van het opnemen van bestemmingen. Ook biedt het verplicht stellen van een omgevingsvergunning de mogelijkheid de huidige waarden te beschermen bij verschillende werkzaamheden.
  • Het bestemmingsplan moet initiatieven tot landschapsverbetering mogelijk maken;
  • Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moeten worden gekoppeld aan versterking en ontwikkeling van het landschap.

Strategische visie Veenendaal 2025

Een van de kwaliteitspijlers zoals genoemd in de Strategische visie Veenendaal 2025 is “Herkenbare stadslandschappen”. Dit betekent:

  • De prachtige natuur in de omgeving meer laten doorschemeren in Veenendaal;
  • Een duidelijker positie van Veenendaal op natuurroutes en het gezicht meer naar het groen brengen;
  • De grift een duidelijke plek geven in Veenendaal (zoals aan de rand bij bijv. de Rode Haan).

Dit betekent niet: bouwen met de rug naar de unieke natuurlijke omgeving en Veenendaal geen duidelijke positie geven op de fiets-, wandel- en eventueel waterroutes.

De ambitie voor de komende 18 jaar is: “het aanwezige groen is behouden waar mensen het gebruiken en waarderen. Een betere benutting van de ligging tussen de mooiste natuurgebieden. Rechtstreekse verbindingen vanuit het centrum en de wijken naar de omgeving. Ook in regionaal verband moet de mooie ligging van Veenendaal tussen de Heuvelrug, de Veluwe en het Binnenveld worden uitgebuit. Veenendaal wil daarmee haar groene en blauwe recreatieve functie versterken. De acties die hieruit volgen zijn:

  • De groene omgeving meer de stad in halen;
  • Betere ontsluiting van Binnenveld en Heuvelrug met fiets-, kano-, en wandelroutes;
  • “Groene arrangementen”stimuleren in samenwerking met VVV en hotels om verblijfsrecreatie in Veenendaal uit te bouwen;
  • Nieuwe recreatieve functies in het buitengebied ontwikkelen met de regionale partners;
  • Potenties van Grebbelinie.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De geschetste acties maken deel uit van de discussie rondom onder meer het Reconstructieplan. Langs die weg is reeds rekening gehouden met de acties bij het opstellen van dit document.

Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer.

Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • Zichtbare en sterke historische identiteit
  • Woon- en werkgebieden met eigen karakters
  • Heldere routes met duidelijke entrees
  • Brandpunten in de stad
  • Groene stad
  • Aantrekkelijke woonwijken
  • Goed gebruik van beschikbare ruimte
  • Bereikbare economische gebieden
  • Een fietsende stad
  • Goed openbaar vervoer

Een van de belangrijkste punten van de visie zijn:

Landschapsontwikkeling stadsrandzones

Aan de randen van de stad liggen verschillende groengebieden. Zeker in deze randgebieden is, om verrommeling te voorkomen, verdere versterking van de landschappelijke kwaliteiten gewenst en het buitengebied beter bereikbaar maken voor fietsers en voetgangers. Het vastgestelde landschapsontwikkelingsplan is hierbij leidend.

Zoekgebieden voor wonen en/of werken

Onderzocht is welke locaties buiten de bestaande stad het beste in aanmerking komen als zoekgebied voor wonen en/of werken. De basis voor dit onderzoek zijn de Structuurvisie WERV en de Strategische Visie Veenendaal 2025.

De voorkeur wordt gegeven aan de locaties De Klomp en Zuidoost-Veenendaal (waarvan het noorden van de spoorlijn Utrecht-Rhenen hier relevant is). De conclusie voor wat betreft de locatie De Klomp is om samen met de regio's Zuidoost-Utrecht en WERV c.q. Food Valley de mogelijkheden voor ontwikkeling van een nieuwe woon- en/of werklocatie bij Intercitystation De Klomp nader te onderzoeken.

De wens voor het zoekgebied Zuidoost-Veenendaal (noordelijk deel) is om de omgeving van de Middelbuurtseweg als groene verbinding tussen stad en Binnenveld te behouden. Door het ontwikkelen van een stedelijk groengebied ontstaat een groenebuffer.

Zoekgebied begraafplaats

De omgeving van de Middelbuurtseweg en het gebied ten zuiden van de Dijkstraat zijn aangewezen als mogelijke locaties voor een begraafplaats. Nader onderzoek naar de werkelijke mogelijkheden en locatie is noodzakelijk.

Zoekgebied Waterberging

Er is op dit moment geen dringende behoefte aan extra bergingscapaciteit. Toch kiezen wij ervoor een aantal gebieden aan te wijzen als zoekgebied voor waterberging. Dit betreft ook een gebied voor de opvang van water uit het gebied ten noorden van de A12.

Gevolgen voor visie en planopzet

De doorwerking is gewaarborgd door middel van de doorwerking in onder meer het LOP.

De uitwerking van de diverse zoekopdrachten gaat pas spelen na de planperiode.

Waterplan Veenendaal 2006

Het waterplan is gezamenlijk met het Waterschap Vallei & Eem en het Waterleidingbedrijf Vitens opgesteld. De doelstelling van het Waterplan is: het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer in Veenendaal, gericht op het behouden en versterken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn.

In het waterplan zijn onder andere de volgende ambities opgenomen:

  • Het voor 2015 voldoen aan het principe van “Vasthouden, bergen en afvoeren”;
  • Verdere verdroging van de natuur binnen Veenendaal voorkomen. Een optimale waterhuishouding voor de gewenste natuurdoeltypen binnen de Hel, de blauwe Hel, het Meeuwenkampje en de toekomstige natuurontwikkelingszone aan de oostkant van Veenendaal-Oost;
  • In 2015 moet het oppervlaktewater voldoen aan de dan geldende waterkwaliteitsdoelstellingen voor zowel de chemische als de biologische waterkwaliteit. Er zijn natuurvriendelijke oevers waar mogelijk;
  • De negatieve effecten van rioollozingen op de waterkwaliteit moet zoveel mogelijk worden beperkt door het afkoppelen van hemelwater;
  • Watergangen in Veenendaal tijdig baggeren zodat niet te veel slib kan ophopen, zonder het ecosysteem te veel te verstoren;
  • Water onderdeel laten zijn van de ruimtelijke planning, zodat een goed gestructureerd, functioneel en samenhangend watersysteem ontstaat. Er is ruimte voor waterberging waar dat nodig is;
  • De waterlopen divers te laten begroeien met oevervegetatie en drijvende waterplanten. Een gezonde visstand en een goede balans tussen ecologie en recreatie;
  • De Grift tevens een recreatieve functie geven. De Grift is zichtbaar en valt in positieve zin op; het is beeldbepalend. De Grift functioneert als een kwalitatief hoge ecologische verbindingszone met een goede balans tussen mens en natuur.

Tevens is aangegeven dat er grofweg 4-8 hectare extra waterberging nodig is. Een bureau is gevraagd dit nader te onderzoeken. Het onderzoek is inmiddels nagenoeg afgerond. Het lijkt erop dat binnen de gemeente Veenendaal toch geen extra waterberging noodzakelijk is. Hierover wordt nog overlegd met het Waterschap.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De ambities moeten in het bestemmingsplan worden vertaald. Dit betekent dat de uitvoering van het waterplan planologisch mogelijk gemaakt moet worden.

Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal

De gemeenteraad heeft de 'Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal “ nr. V564 definitief (25 februari 2010) vastgesteld. Het rapport is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.

In de bestemmingsplanregels is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling zijn de aanbevelingen uit het rapport in acht genomen.

In het rapport zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen-/beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.

In gebieden met een archeologische verwachting kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit verleden veilig te stellen door middel van:

  • Technische aanpassingen, zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • Het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden te documenteren en veilig te stellen;
  • De activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Consequenties: wel of geen onderzoekseisen

De AMZ-procedure is het stapsgewijze proces van informatie-inwinning, afweging en besluitvorming over archeologische waaarden bij ruimtelijke ingrepen en nieuwe ontwikkelingsprojecten. Iedere stap eindigt met de afweging of er voldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing over eventuele vervolgacties te kunnen nemen. Als er niet voldoende bekend is over de aard en kwaliteit van de archeologische resten (en dus over de gevolgen van de geplande ingreep) kan de gemeente verlangen dat de initiatiefnemer onderzoek laat verrichten, waarmee de benodigde informatie wordt verzameld over de aard en kwaliteit van de aanwezige archeologische resten. Op basis van het onderzoeksrapport daarover neemt de gemeente een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning en of daaraan nadere voorwaarden worden verbonden (zoals het verrichten van verder onderzoek, aanpassing van het plan, of een eventuele opgraving).

Het proces dat binnen de gemeente moet leiden tot de vraag of er binnen een aangewezen archeologische zone een omgevingsvergunning (oud bouw-, sloop- of aanlegvergunning) kan worden verleend, is onder te verdelen in een aantal stappen.

  • Stap 1: bureauonderzoek, waarbij de bekende archeologische waarden, landschappelijke gegevens en worden geïnventariseerd en vertaald naar een verwachtingsmodel.
  • Stap 2: inventariserend veldonderzoek (niet gravend), waarbij het in stap 1 vermelde verwachtingsmodel in het veld wordt getoetst middels prospectieve technieken (boren, geofysica, remote sensing). Doel is: 1) het onderzoeken van de mate van intactheid van het bodemprofiel; 2) het vaststellen van aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren; en 3) eventueel begrenzen van vindplaatsen.
  • Stap 3: inventariserend veldonderzoek (gravend), waarbij conform een goedgekeurd PvE door middel van proefsleuven veldgegevens worden verzameld over aanwezigheid van spoor- en vondstlagen. Doel is het waarderen van vindplaatsen, ter voorbereiding van de selectie (afvoeren, begeleiden, opgraven of in situ behouden).
  • Stap 4: behoud in situ (fysiek beschermen of inpassen in ruimtelijke plannen), opgraven of begeleiden. Bij opgraven worden alle sporen en vondsten van de vindplaats binnen het plangebied gedocumenteerd op tekening, foto en lijsten. Bij behoud in situ wordt de vindplaats niet verstoord, maar middels passende maatregelen (fysieke en planologische) voor de toekomstige generaties in de bodem behouden. Bij archeologische begeleiding blijft het onderzoek beperkt tot het documenteren en bergen van archeologische gegevens die tijdens de realisatie van een bodemingreep aan het licht komen. Ook voor deze processtap is een goedgekeurd PvE vereist.

Het AMZ-proces is dus een vorm van trechtering, waarbij begonnen wordt met betrekkelijk eenvoudige onderzoeksmethoden en de meer complexe en kostbare werkzaamheden pas later in het proces alleen worden toegepast op vindplaatsen die deze investeringen waard zijn. Na elke stap besluit het bevoegd gezag (in de meeste gevallen de gemeente) - op advies van een deskundige en conform de KNA - of vervolgonderzoek op basis van de beschikbaar gekomen informatie noodzakelijk is (= selectiebesluit). Zo wordt via een proportionele inzet van middelen gekomen tot een afweging van het archeologische belang in het kader van de ruimtelijke ordening. Het verdient aanbeveling dat het bevoegd gezag zich bij de te nemen selectiebesluiten baseert op basis van een vastgesteld archeologiebeleid en bijbehorend instrumentarium (kaarten; bestemmingsplannen). Dit mag worden opgevat als een vorm van goed bestuur.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In het bestemmingsplan is conform het rapport een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen.

Hoofdstuk 3 Functionele Analyse

3.1 Bodem

Ten behoeve van het opstellen van het LOP is een analyse van de bodemkundige situatie uitgevoerd. Onderstaande geomorfologische kaart uit het LOP legt de relatie tussen het ontstaan van de huidige aardkundige situatie en de landschappelijke manifestatie ervan. Zowel aardkundige processen als menselijke beïnvloeding, zoals afgraving, zijn hierbij meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0008.jpg"

Bron: LOP (Brons en Partners)

Fort aan de Buursteeg ligt in een uitgebreide vlakte van ten dele verspoelde dekzanden, waar een groot deel van de Gelderse Vallei ook deel van uitmaakt. De hoogteligging is circa 6 m +NAP. Naast het gebied ligt een afgevlakte stuwwal, de Emminkhuizerberg.

De Blauwe Hel en De Hel liggen in een laag deel van de gemeente, op circa 5 m +NAP. Het gebied is geomorfologisch gezien een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Het dekzand is hier vervlakt doordat er veen overheen is gevormd. Vervolgens is het veen gewonnen als turf en bleef een vlakte over, waarin op de diepste plaatsen moeras is ontstaan. Er zitten nog wel veenresten in de bodem. In het zuiden van het gebied begint het gordeldekzand van de heuvelrugflank.

De Middelbuurtseweg volgt grofweg de 7,5 m hoogtelijn en ligt deels op een gordeldekzandrug. Deze rug is in het veld waarneembaar doordat het maaiveld naar het zuiden toe sterk afloopt. Buiten de gemeente loopt het maaiveld weer op richting stuwwal. Vanaf de Kampjesweg is dit te zien. Dit deelgebied is verwant aan deelgebied ten zuiden van de Dijkstraat doordat ze beide op het gordeldekzand aan de voet van de Heuvelrug liggen.

Het gebied ten zuiden van de Dijkstraat ligt op licht welvend gordeldekzand aan de voet van de noordelijke stuwwalflank. Het terrein loopt af van zuidwest (11,5 m +NAP) naar noord en noord-oost (7,5 m +NAP). Er ligt een dekzandrug in het gebied, iets oostelijker dan de weg Houtwal. Door de relatief hoge ligging zijn er in het gebied alleen greppels die grote delen van het jaar droog staan. De Grebbelinie is, evenals de spoordijken, een herkenbare, door de mens vervaardigd aardwerk.

3.2 Water

In de beleidsparagraaf is reeds naar voren gekomen dat de vraagstukken inzake water in de deelgebieden onderling van elkaar verschillen. In het LOP is reeds een analyse gemaakt van de waterhuishoudkundige situatie, zowel aangaande het grond- als het oppervlaktewater. De afbeeldingen uit deze paragraaf zijn afkomstig uit het LOP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0009.jpg"

Bron: LOP (Brons en Partners)

Watersysteem

De ligging van Veenendaal op de gradiënt van de Utrechtse Heuvelrug naar de Gelderse Vallei heeft tot gevolg dat ook de waterhuishouding verschillende karakteristieken heeft. De waterhuishouding van Veenendaal staat onder invloed van zowel de Utrechtse Heuvelrug als het Veluwemassief. Van beide kanten komt grondwater naar het lager gelegen gebied, dat globaal bij de Grift / het Valleikanaal bij elkaar komt. De Gelderse Vallei kent al eeuwenlang wateroverlast. In het zuiden zorgde de Nederrijn voor regelmatige overstromingen. Het bekenstelsel voerde veel water aan van de Veluwe, dat via de Eem naar de voormalige Zuiderzee werd afgevoerd. Kwelwater verzamelde zich aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug. Door afgraving van het hoogveenkussen bij Veenendaal werd de overlast verergerd. De strijd tegen het water is af te lezen aan een stelsel van noord-zuid lopende watergangen en dwarskaden. De ontwikkeling van het watersysteem is nauw verbonden met de ontstaansgeschiedenis van Veenendaal.

De belangrijkste watergang van Veenendaal is de Grift, ook wel Valleikanaal genoemd. Deze voert het water uit het Binnenveld, door Veenendaal af naar het noorden. In de zomermaanden wordt Rijnwater via de Grift het gebied ingelaten om de sloten op peil te houden. De Zijdewetering wordt voornamelijk gevoed met water uit de gemeente Ede en stroomt door het gebied Fort Buursteeg. Net buiten de gemeentegrens staat deze wetering in verbinding met het Valleikanaal. De vroegere wijken of turfvaarten zijn inmiddels gedempt en sommige zijn belangrijke uitvalswegen van Veenendaal geworden.

Kwel en inzijging

Op de hogere zandgronden van de Heuvelrug zakt het neerslagwater de bodem in. Dit wordt inzijging genoemd. Het water legt in de bodem als grondwater een weg naar beneden af en beweegt daarbij ook opzij. Grondwater beweegt zich daarheen waar de tegendruk lager is. In de lagere delen van de flanken komt het water hierdoor omhoog, zoals het principe van communicerende vaten. Dit wordt kwel genoemd. Op plekken waar er gemiddeld meer water uittreedt dan er neerslag de bodem inzakt is er sprake van kwel. Kwelrijke plaatsen hebben doorgaans grote natuurpotenties. De Hellen danken hun natuurwaarde grotendeels aan kwel en rond Fort aan de Buursteeg en het Meeuwenkampje worden de ecologische potentie als gevolg van kwel onderkend. Gebieden met inzijging zijn gevoelig voor verdroging, onder meer doordat regenwater in stedelijk gebied via het riool wordt afgevoerd en niet de grond in kan zakken. Het kaartje 'kwel en inzijging' laat zien waar rond Veenendaal inzijgingsgebieden en kwelgebieden liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0010.jpg"

Bron: LOP (Brons en partners)

Waterkwaliteit

Het water van de Zijdewetering bevat veel voedingsstoffen, dat wil zeggen fosfaat en nitraat. De bovenstrooms gelegen RWZI Ede en het stedelijk gebied van Ede zijn hiervan de oorzaak. Een extra zuiveringstrap op RWZI Ede zal leiden tot minder voedingsstoffen in het water. De realisatie van de extra zuiveringstrap is gepland in 2011. De waterkwaliteit van het Valleikanaal is beter dan de Zijdewetering en bevat minder nutriënten.

Boringsvrije zone

In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde boringsvrije zone als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze boringsvrije zone is gebiedsaanduiding in de regels opgenomen.

Een boringsvrije zone is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht dorolatende aardlagen. Het beschermingsregime van de boringsvrije zone is gericht op het tegengaan van activiteiten, die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.

3.3 Cultuurhistorie En Archeologie

In het landschap van Veenendaal zijn volop patronen en structuren uit vervlogen tijden terug te vinden. Voor het bestemmingsplan zijn vooral verkavelingspatronen als gevolg van vervening en bijbehorende gegraven waterstructuren, oude bewoonde plaatsen en beplantingsstructuren van belang. Daarnaast is de Grebbelinie een bijzonder element uit de militaire geschiedenis van Nederland.

Kavelpatroon en waterstructuur

Om de wei- en hooilanden bij Achterberg te ontwateren en de zuidelijke venen geschikt te maken voor turfwinning, werd in 1473 de Bisschop Davidsgrift gegraven. Deze Grift liep vanaf de Rijn geheel over Stichts grondgebied om conflicten met Gelre te voorkomen en werd pal westelijk van de natuurlijke stroom Grebbe / Kromme Eem gegraven.

Midden 16e eeuw werd begonnen met de turfexploitatie van het hoogveengebied rond Veenendaal. De Grift kreeg er een noordelijke tak bij, de Boveneindse Grift, die liep tot aan De Klomp. Momenteel is dat de Prins Bernhardlaan. In die tijd ontstond het dorp Veenendaal eerst langs de Grift en later op het kleine Veenloo, een oude stuwwal. Vanuit de Grift werd, haaks op de hoogtelijnen, het veen ontgonnen in lange stroken tot de flank van de stuwwal. Het veen werd afgevoerd via brede turfvaarten, waarvan ook de Kerkewijk, die werd gegraven van het oude Veenendaal tot aan de Heuvelrug, een voorbeeld is.

Door de slechte staat van de Grebbedijk op Gelders grondgebied kwam de Vallei regelmatig blank te staan. De stad Amersfoort voelde zich genoodzaakt zich op Stichts grondgebied door een dijk te beschermen. Dit werd de Slaperdijk (1652) die ter hoogte van de Emminkhuizerberg kon worden onderbroken. Het overstromingswater van de Rijn moest echter wel afgevoerd worden. Hiertoe maakte men in 1714 afsluitbare duikersluizen in de Slaperdijk, bij herberg de Roode Haan. De Bisschop Davidsgrift werd toen ook verbonden met de Schoonderbeeksche Grift.

In 1867 werd het Omleidingskanaal ten zuiden van het Veenendaal van toen gegraven voor een snellere waterafvoer. Pas toen de Zuiderzee was afgesloten en het Valleikanaal in 1937 gereed kwam, was de waterhuishouding van de Gelderse Vallei goed geregeld.

Aan de veldnamen is nog af te lezen dat verschillende eigenaren langwerpige percelen ontgonnen hebben. Aan de noordzijde van de Grift staan de kavels onder een hoek op de waterloop, maar de koppen van de kavels zijn gebogen, zodat de woningen wel haaks op Benedeneind gericht konden worden en de turfaken zonder al te veel moeite de Grift konden in- en uitdraaien. De kavelrichting is nog altijd herkenbaar ter weerszijden van de Grift en ook de verdraaiing van de koppen is nog te zien in het veld.

De verveningsgeschiedenis van het gebied ten zuiden van Veenendaal is nog zichtbaar in het kavelpatroon. De kavels staan haaks op de hoogtelijnen van de Heuvelrug en zijn zeer lang en smal. Nog altijd resteert de karakteristieke 'opstrekkende verkaveling' in Veenendaal. Er werd bij de Grift begonnen met veen afgraven en men ging in een rechte lijn door in de richting van de heuvelrug. Ook werd vanuit Rhenen ontveend vanaf de Landgraaf, een wetering die vlakbij de Cuneraweg lag, naar het noorden. Tussen de twee ontginningsrichtingen bleef, op de achtergrens, een strook veen liggen als waterscheiding. Dit is waarschijnlijk de oorsprong van de gemeentegrens tussen Veenendaal en Rhenen ten zuiden van de Middelbuurtseweg. Langs de Grift ligt zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde een ontginningsbasis. Aan het Benedeneind is nog altijd sprake van een bebouwingslint. De huizen aan de Grebbeweg zijn niet op de weg, maar op de Grift gericht, doordat de Grebbeweg pas veel later werd aangelegd.

De deels nog bestaande en deels verdwenen waterstructuur is een belangrijk onderdeel van de wordingsgeschiedenis van Veenendaal. Diverse brede gegraven watergangen (wijken) dienden voor de afvoer per boot van de gestoken turf uit het gebied.

Aan de westzijde van Veenendaal is de verkaveling doorgezet in de richting haaks op de Grift, hoewel deze waterloop aanvankelijk niet verder ging. De aansluiting van de Grift op een meer westelijk gelegen waterloop gebeurde op een kavelgrens, waardoor de knik in het verloop van de Grift kwam.

Agrarisch grondgebruik

Op de reeds verveende percelen kon het land ontgonnen worden voor landbouwkundig gebruik. Men pachtte in de lengte gesplitste kavels, die vaak nog verder werden opgedeeld wanneer de erfpacht overging op erfgenamen. Het voor turf ongeschikte veen werd gemengd met zand uit de wijken (waterlopen) om een betere bodemstructuur te krijgen. De arme grond moest daarnaast flink bemest worden. Er ontstonden daarom kleine gemengde bedrijven, waar men veeteelt en akkerbouw elkaar ondersteunden. Men hield schapen voor de mest en wol en teelde granen en groenten, aanvankelijk vooral voor eigen gebruik. Ook werd 'stratendrek' uit de steden aangevoerd om het land te bemesten, maar dit mocht alleen wanneer de turfwinning niet werd gehinderd. Het agrarisch gebruik van de grond stond lange tijd in de schaduw van de vervening.

De boeren en veenarbeiders hadden het arm en in de loop der tijd ontplooide men steeds meer neventakken in de rustige seizoenen. Zo deed men aan textielfabricage op een spinnewiel. De gunstige omstandigheden als voldoende stromend water en de aanwezigheid van veel schapen zorgden later voor een uitgebreide textielindustrie. Vooral aan de rand van de Heuvelrug was er sprake van een intensieve schapenteelt; het landschap was bezaaid met schaapskooien.

Een andere belangrijke bron van inkomsten was de bijenteelt. De bijen werden uitgezet op de uitgestrekte boekweitvelden. In De Klomp en later in het centrum van Veenendaal werd de grootste bijenmarkt van West-Europa gehouden.

Doordat de prijzen voor traditionele landbouwgewassen laag waren, kwam de tabaksteelt aan het eind van de 17e eeuw in Veenendaal goed op gang. Hiervoor waren grote hoeveelheden mest nodig. Deze werd voornamelijk aangevoerd van de schrale heidegronden, waar grote kuddes schapen graasden.

In Veenendaal lagen de kleine boerderijen en keuterijen verspreid door het landelijk gebied. Alleen aan het Benedeneind had zich al vroeg een buurtschap gevormd.

Rond 1770 liep de grootschalige droge vervening ten einde, maar nog tot ver in de 19e eeuw werd op kleine schaal droog en nat turf geveend. Vanaf 1814, toen de Fransen vertrokken, ging het bergafwaarts met de tabaksteelt in Veenendaal, vooral door de onzekere afzet en daaruit voortvloeiende prijsschommelingen. Wel is de sigarenfabricage belangrijk geworden in Veenendaal, maar productie van hiertoe geschikte tabak was voor de boeren in de regio niet haalbaar vanwege de hoge eisen die eraan werden gesteld. De regio was alleen geschikt voor de teelt van pruimtabak.

Door de uitvinding van de kunstmest werden de schapen als mestvoorziening overbodig en ook de wolproductie had stevige buitenlandse concurrentie. Hierdoor verdwenen de schapen en schaapskooien grotendeels uit Veenendaal. De vroegere heidegebieden konden worden ontgonnen en werden als bouwland of weide in gebruik genomen. De landbouw bleef een zorgenkindje, zowel de akkerbouw als de veehouderij. Veenendaal ontwikkelde zich steeds meer tot een industrieplaats en het aantal boerenbedrijven nam voortdurend af, tot in het heden.

Monumenten

De karakteristieke boerderijbouw in Veenendaal was het type langhuisboerderij, waar woning en bedrijf in elkaars verlengde liggen. Voor 1900 duidde het op een zekere mate van welstand wanneer men een T-huisboerderij kon bouwen, waarbij het woonhuis haaks staat op het bedrijfsgedeelte. Op het erf had men daarnaast enkele stallen en een bakhuisje en meestal ook een boomgaard en een moestuin. Waardevolle oude gebouwen zijn in Veenendaal vooral in het stedelijk gebied opgenomen. Er is in het huidige buitengebied van Veenendaal één Rijksmonument en enkele gemeentelijke monumenten aanwezig. In 2010 is de Grebbelinie, waaronder Fort aan de Buursteeg aangewezen als Rijksmonument. Het Fort was al aangewezen als gemeentelijk monument.
De overige gemeentelijke monumenten in het buitengebied zijn:
- Nieuweweg noord 251 (woonhuis);
- Nieuweweg Noord 253-255 (woonhuis);
- Middelbuurtseweg 35 (langhuisboerderij met bakhuisje);
- Middelbuurtseweg 36 (bakhuisje);
- Middelbuursteweg 44 (langhuisboerderij met bakhuisje);
- Middelbuursteweg 61 (langhuisboerderij);
- Grebbeweg 35 (langhuisboerderij);
- Dijkstraat 173-173 A (woonhuis);
- Zandheuvelweg 1 (woonhuis);
- Zandheuvelweg 5, Juliahoeve. Voor dit pand is een aanwijzingsprocedure opgestart om dit pand aan de gemeentelijke monumentenlijst toe te voegen. De bezwaar/beroep procedure loopt nog.

De Archeologische Monumentenkaart (AMK) geeft een overzicht van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland. Binnen het plangebied bevinden zich geen archeologische monumenten (AMK-terreinen).

Archeologische verwachtingswaarde

De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) geeft voor heel Nederland de kans weer op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. De gemeente Veenendaal heeft deze kaart verder verfijnd, op basis van nader onderzoek. Dit is weergegeven op de archeologische beleids- en maatregelenkaart van de gemeente Veenendaal.

In het plangebied zijn de volgende categorieen aanwezig:

  • Categorie 2: hoge verwachting buitengebied
    Onderzoeksplicht bij bodemingrepen vanaf 1000 m2 (vrijstellingsdiepte tot 50 cm-maaiveld)
  • Categorie 3b: middelhoge verwachting buitengebied
    Onderzoeksplicht bij bodemingrepen vanaf 5000 m2 (vrijstellingsdiepte tot 50 cm-maaiveld)
  • Categorie 4: middelhoge verwachting bebouwd gebied
    Onderzoeksplicht bij bodemingrepen vanaf 10.000 m2 (vrijstellingsdiepte tot 50 cm-maaiveld)

De verschillende gebieden zijn op de plankaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0011.png"

Grebbelinie

Ooit moest de Grebbelinie, die loopt door de Gelderse Vallei van de Nederrijn bij Rhenen tot aan het Eemmeer bij Spakenburg, ervoor zorgen dat de vijand uit het oosten op een afstand gehouden kon worden. Nu vormt deze oorspronkelijke verdedigingslinie met forten, sluizen, inundatie- en schootsvelden een groen cultuurhistorisch lint in het landschap. De provincie Utrecht heeft daarom samen met de betrokken gemeenten en maatschappelijke organisaties aangegeven dat de Grebbelinie meer aandacht verdient. In het Inspiratieboek Grebbelinie worden aanknopingspunten gegeven om de Grebbelinie beter zichtbaar te maken in het landschap en de recreatieve waarde te vergroten. De komende jaren worden zo'n elf projecten opgepakt om de Grebbelinie weer boven water te krijgen. Het grootste fort van de Grebbelinie is Fort aan de Buursteeg. Het is dan ook niet verwonderlijk dat één van de elf projecten zich rond dit Fort afspeelt. Fort aan de Buursteeg biedt aanknopingspunten om nieuwe ontwikkelingen in de Vallei mogelijk te maken. De opzet is om in het noordelijk deel van het Fort een informatiecentrum voor de Grebbelinie te realiseren. Er zijn marktpartijen benaderd om het fort te ontwikkelen tot een toeristisch recreatieve trekpleister. Gemeente Veenendaal wil het Fort graag meer zichtbaar maken en de recreatieve gebruiksmogelijkheden voor de bewoners van Veenendaal vergroten. Dit sluit ook aan bij de ambities uit het LOP.

3.4 Natuur

In het kader van het LOP is een analyse uitgevoerd naar de aanwezige natuurwaarden. Onderstaande teksten zijn afkomstig uit het LOP.

Deelgebied Noord - omgeving Fort aan de Buursteeg

De natuurkern van dit deelgebied ligt net buiten de gemeente. In het Meeuwenkampje groeit o.a. Gevlekte orchis, Moeraskartelblad, Kleine zonnedauw, Grote ratelaar, Dopheide en diverse soorten kleine zeggen (o.a. Blauwe, Haas-, Dwerg- en Sterzegge). De omringende graslanden zijn aangewezen als nieuwe natuur. Deze herbergen op dit moment nog geen bijzondere soorten. Op het grondgebied van Veenendaal betreft het de hele zone tussen de spoorlijn en de snelweg, ca. 50 ha. Het open gebied heeft floristische potenties en moet dienen als buffer rond de natuurkern. Het spoor heeft tevens de functie Ecologische Verbindingszone. Andere natuurwaarden in het gebied betreffen de droge schraalgrasland- en zoomplanten langs het spoor en op het fort. Hier staan o.a. Grasklokje, Zandblauwtje, Zeepkruid, Schermhavikskruid. In de spoorsloten en grachten komen verder Waterviolier en diverse soorten grote zeggen (o.a. Stijve, Zomp-, Scherpe, Valse vos-, Pluim-, Hangende en Snavelzegge) voor. Het fort en de grachten zijn verder van belang voor de Watervleermuis.

Het Meeuwenkampje is leefgebied van de Kamsalamander. Het open gebied tussen spoorlijn en snelweg is matig weidevogelgebied.

Deelgebied Oost - omgeving de Hellen en ten zuiden van de Grift

In het veengebied langs de Grift is de verwerving en inrichting van het natuurgebied Hel en Blauwe Hel grotendeels afgerond. Het is een zeer bijzonder veenmoerascomplex met natte schraalgraslanden, moeras en trilveen. De kwel is hier sterk en komt van grote diepte. De Grift is net als de spoorlijn Arnhem-Utrecht benoemd als Ecologische Verbindingszone. Bijzondere plantensoorten zijn o.a. Moeraskartelblad, Draadzegge, Blonde en Ronde zegge, Moerasviooltje. Verder groeien er de beschermde soorten Vleeskleurige orchis, Rietorchis, Grote keverorchis, Koningsvaren, Waterdrieblad, Wilde gagel, Dotterbloem.

Streng beschermde diersoorten, die het gebied bewonen zijn Waterspitsmuis en Heikikker. Verder vliegen er een aantal bijzondere dagvlinder- (o.a. Grote parelmoervlinder) en libelle- (o.a. Glassnijder)soorten.

Broedvogels van de rode lijst en de EU-vogelrichtlijn zijn Bruine kiekendief, Blauwborst, Ransuil, Boomvalk, Wielewaal, Nachtegaal, Koekoek, Snor.

Deelgebied Zuid - omgeving Middelbuurtseweg

De natuurwaarden van dit deelgebied zijn beperkt en er zijn geen potenties onderkend in het vigerend beleid. In en aan de (droge) sloten groeien de minder algemene plantensoorten Zwarte en Hangende zegge, Kruipganzerik en Moerasrolklaver.

De spoordijk is floristisch gezien nog de meest waardevolle plek met onder andere Grasklokje, Zandblauwtje, Buntgras, Hemelsleutel, Gewoon langbaardgras, Schermhavikskruid, Vogelpootje.

Langs het spoor, die het gebied een klein stukje doorsnijdt, is wel sprake van een ecologische verbinding. Direct ten zuidoosten van het gebied wordt een ecologische verbinding voorgestaan.

Er worden voor dit deelgebied door rijk en provincie nauwelijks instrumenten voor natuurontwikkeling aangeboden (alleen botanisch randenbeheer).

Deelgebied West – ten zuiden van de Dijkstraat

Het is een afwisselend gebied van grasland en boselementen, die direct aansluiten op de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. Een deel van dit kleinschalige slagenlandschap behoort tot het landgoed Prattenburg. De actuele waarden zijn door het intensieve agrarische gebruik gering. In de (droge) sloten op de kavelgrenzen groeien o.a. IJle zegge, Biezenknoppen, Moerasrolklaver, Wilde bertram en Liggend hertshooi en in de houtwallen, bosranden en singels voor het Zomereik-verbond karakteristieke zoomplanten als Hengel, Adelaarsvaren, Pilzegge, Veelbloemige veldbies en Gewone salomonszegel.

Streng beschermde (categorie 2 en 3) diersoorten, die het gebied bewonen zijn Eekhoorn, vleermuizen (o.a. Rosse en Gewone grootoorvleermuis), Ringslang, Hazelworm en Levendbarende hagedis. De reptielwaarnemingen zijn net ten zuiden van het plangebied gedaan. Broedvogels van de rode lijst (2004) zijn Huismus, Spotvogel, Ransuil, Patrijs, Grauwe vliegenvanger.

Omdat het gebied kansrijk is voor heideherstel en de ontwikkeling van droge schrale graslanden is een (klein) deel van de landbouwgronden aangewezen als nieuwe natuur (Natuurgebiedsplan Gelderse Vallei). De landbouwgronden van Prattenburg ten zuiden van de Juliahoeve worden botanisch beheerd.

3.5 Landschap

In het LOP is uitgebreid aandacht besteed aan de landschappelijke kwaliteiten. In het LOP is ook beleid geformuleerd voor het behoud en herstel daarvan. In de beleidsparagraaf is reeds aangegeven dat het LOP betrokken moet worden bij het opstellen van de regels van het bestemmingsplan, hetgeen is gebeurd.

Reliëf

Zoals blijkt uit de aardkundige geschiedenis, ligt Veenendaal in een reliëfrijke omgeving. De Utrechtse Heuvelrug bereikt ten zuiden van Veenendaal bijna 70 m +NAP. In het noordwesten ligt de Emminkhuizerberg van 20 m hoog. De flank, waarop het zuidelijk buitengebied van de gemeente ligt, varieert in hoogte tussen circa 10 en 7.5 m +NAP. De Hellen liggen op circa 5 m +NAP, vanwaar het naar het noorden toe weer oploopt tot rond 7.5 m +NAP in de Gelderse Vallei. Het gebied rond Fort aan de Buursteeg heeft een hoogte van rond 6 m +NAP. Het noordelijk deel van Veenendaal ligt dus in een langwerpige laagte die globaal de heuvelrug volgt. Het voorkomen van kwel in de Hellen en bij Fort Buursteeg is hierdoor goed te verklaren.

Landschappelijke analyse deelgebieden

Deelgebied Noord (omgeving Fort aan de Buursteeg)

Dit deelgebied heeft de rationele structuur en blokverkaveling behorend bij het broek- en heideontginningslandschap. Opvallend aanwezig is het Fort aan de Buursteeg. Het Fort is dicht begroeid, wat een fraai contrast oplevert met het verder open gebied. Ongeveer 100 jaar geleden was hier bos en moeras te vinden en lag er een eendenkooi. Er was sprake van kwel, waardoor het gebied nat was. Van dit oude landschap is alleen de waterstructuur nog herkenbaar. De grondwaterstand wordt nu laag gehouden ten gunste van de landbouw. Het grootste gedeelte is in gebruik als weiland en deels ook als akkerland. Er zijn enkele resten van elzenhagen te vinden. Plaatselijk is sprake van microreliëf (op perceelsranden).

Deelgebied Oost (omgeving de Hellen en ten zuiden van de Grift)

Het oostelijk deelgebied is van oorsprong een open veenontginningslandschap met een slagenverkaveling. De Hellen en het gedeelte ten zuiden van de Grift zijn twee onderdelen van dit deelgebied met een zeer verschillende landschappelijke uitstraling. Door de lage ligging van de Hellen ontstond door de afgraving van veen een nat en moerassig gebied. Hierdoor was het niet geschikt als landbouwgrond. Door het jarenlange beheer als natuurgebied is er spontaan opslag van boomvormers ontstaan. Zo is het een afwisselend gebied geworden waar bosjes, moerassige delen en hooilanden elkaar afwisselen binnen de oude kavelstructuur.

Het gebied ten zuiden van de Grift is een langwerpig gebied waar bebouwing en weiden elkaar afwisselen. De Grift is hier de ruimtelijke drager. Zowel aan het benedeneind als langs de Grebbeweg is de bebouwing van oorsprong op de Grift gericht. Tegenwoordig is het lint verdicht met nieuwe woonbebouwing. Aan de Grebbeweg is de karakteristieke opbouw van clusters van bebouwing gericht op de Grift en daartussen open weilanden van belang voor de landelijke uitstraling en vormt op deze manier een landschappelijke overgang naar het achterliggende natuurgebied.

Deelgebied Zuid (omgeving Middelbuurtseweg)

Het zuidelijk deelgebied ligt in het besloten coulisselandschap op de flank. Restanten van houtwallen accentueren de structuur met zijn lange kavels haaks op de Heuvelrug. Deze restanten bevinden zich met name op kavelgrenzen. Doordat houtwallen zijn verdwenen en kavels zijn samengevoegd zijn er ook open landbouwgronden ontstaan. De bebouwing en beplanting langs de Middelbuurtseweg zijn beeldbepalend voor het landschap van dit deelgebied. De doorzichten door het lint laten aan de noordzijde bedrijvigheid zien, maar aan de zuidzijde zijn er vergezichten tot de Heuvelrug.

Deelgebied West (ten zuiden van de Dijkstraat)

In dit deelgebied is eveneens sprake van een besloten coulisselandschap op de flank. De kamerstructuur is hier nog duidelijk herkenbaar, hoewel er op sommige plaatsen al veel houtwallen zijn verdwenen. De resterende houtwallen en de bosrand op de Heuvelrug leveren tezamen met landbouwpercelen een zeer afwisselend beeld op. De bebouwing ligt verspreid door het gebied en in het sterk verdichte bebouwingslint van de Dijkstraat. Op enkele plaatsen grenst het landelijk gebied aan de Dijkstraat. Dit zijn waardevolle doorzichten naar het achterliggende gebied.

3.6 Landbouw

In dit bestemmingsplan hebben negen percelen een agrarisch bouwvlak gekregen. Waarvan één bedrijf voor het grootste gedeelte buiten het plangebied ligt in de gemeente Rhenen. Een aantal daarvan hebben nevenactiviteiten zoals een landwinkel. Van één bedrijf is bekend dat nagedacht wordt over het omschakelen naar een andere functie. Van één bedrijf zijn concrete plannen bekend over het omschakelen naar een andere functie. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor omschakelen naar een zorgboerderij. Drie voormalige agrarische bedrijven zijn ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan uit het plangebied gehaald. Voor deze percelen wordt of zijn al aparte bestemmingsplanprocedures opgestart voor het omschakelen naar andere functies.

Ook bevinden zich in het gebied verschillende boomkwekerijen, die overigens geen kassen hebben. Daarnaast wordt de grond in Veenendaal gebruikt door buiten de gemeente gevestigde bedrijven.

Mede gelet op de geschiedenis zoals beschreven in paragraaf 3.3 onder Agrarisch grondgebruik is de verwachting dat steeds meer agrarische bedrijven op zoek gaan naar nevenactiviteiten of omschakelen naar andere functie.

3.7 Wonen

De vier deelgebieden hebben overwegend een woonfunctie. Veel van de woningen zijn voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als gevolg daarvan hebben veel van de woningen veel bijgebouwen. Op voormalige agrarische bouwpercelen is vaak nog ruimte voor het houden van een aantal stuks vee vanuit een hobbymatig perspectief. Aan de Grebbeweg bevindt zich een hondentrimsalon. Ook worden de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen vaak gebruikt voor stalling en opslag. Langs de Dijkstraat bevindt zich een oud bebouwingslint.

Het plangebied kenmerkt zich feitelijk geheel zijnde een stedelijk uitloopgebied ofwel kernrandzone. Het ligt in de lijn der verwachting dat zich hier steeds meer niet-agrarische functies (maar wel aan het landelijk gebied gebonden) zouden willen ontwikkelen, die benut kunnen worden door mensen uit de stad Veenendaal.

3.8 Niet-agrarische Bedrijven

Uit de inventarisatie blijkt dat zich in het buitengebied circa 16 bedrijven en instellingen bevinden. Hiervan kunnen er een aantal als agrarisch hulpbedrijf beschouwd worden met een duidelijke binding aan het agrarisch gebied.

In het noordelijke deelgebied, aan de rand van De Klomp en de Batterijen, en het zuidelijk deelgebied bevinden zich de meeste niet-agrarische bedrijven (zoals een aannemer en een autohandelaar). De meeste bedrijven beschikken over een bedrijfswoning.

3.9 Maatschappelijk, Recreatie En Cultuur En Ontspanning

Binnen het plangebied bevindt zich één maatschappelijke functie. Het clubgebouw op het scoutingterrein aan de Zandheuvelweg. Eveneens ten zuiden van de Dijkstraat bevinden zich de volkstuinen.

Verder is ten zuiden van de Dijkstraat een Sauna gevestigd.

3.10 Infrastructuur

3.10.1 Autoverkeer

Aan de noordzijde van Veenendaal is de A12 gelegen, de snelweg Den Haag-Utrecht-Arnhem. Op relatief korte afstand is aan de zuidzijde snelweg Rotterdam-Nijmegen, de A15 gelegen. De onlangs geheel gerealiseerde Rondweg oost zorgt voor een snellere verbinding, waardoor ook de nabij gelegen A30, richting Amersfoort en Apeldoorn voor een goede bereikbaarheid vanuit het noorden zorgt. In de hoofdwegstructuur van Veenendaal is ook de Rondweg west een belangrijkste noord-zuidverbinding met een directe aansluiting op de A12. Vanaf beide rondwegen zijn de woonwijken en bedrijventerreinen bereikbaar. Het verkeer naar het centrum wordt geleid via de centrumring. Deze ring heeft via de Raadhuisstraat/Prins Clauslaan een aansluiting op de Rondweg oost.

3.10.2 Tracébesluit nieuwe aansluiting A12

De verbreding van de A12 tussen Lunetten en Veenendaal is door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen als een project waar uiterlijk mei 2011 met uitvoering van de wegwerkzaamheden moet zijn gestart. Door de verkeerstromen vanuit Arnhem richting Veenendaal en vanuit Veenendaal richting Utrecht niet meer te laten kruisen, maar om elkaar heen te laten rijden, wordt de verkeerscapaciteit van de aansluiting aanzienlijk vergroot. Rijkswaterstaat Directie Utrecht is daarom voornemens de aansluiting Veenendaal-west te reconstrueren, waarbij het noordelijke deel wordt uitgevoerd als een kwart klaverblad. Het autoverkeer, komend vanuit de richting Arnhem, rijdt daarop de Nieuweweg noord voorbij en vervolgens via het klaverblad terug naar de Nieuweweg noord richting Veenendaal. Deze aansluiting is geprojecteerd recht tegenover de Voorpoort.

De minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben in april 2010 het Tracébesluit genomen. In dit besluit is een minimale toekomstvaste oplossing opgenomen.

Het is de wens van de gemeente Veenendaal om de ontsluiting via de Nieuweweg-noord op termijn te vervangen door een ontsluiting via de Voorpoort door het bedrijventerrein De Batterijen. In de concept-Mobiliteitsvisie is de ontsluiting via de Voorpoort als voorkeur naar voren gekomen.

In 2009 is door DHV een mobiliteitstudie uitgevoerd onder de naam “Verkeersstructuur tussen Renswoude, Ede en Veenendaal. Deze studie is in opdracht van de drie betrokken gemeenten en de provincies Utrecht en Gelderland uitgevoerd. Deze studie was primair gericht om een verkeersstructuur voor het gebied tussen Veenendaal, Ede en Renswoude te zoeken die door deze vijf overheden gedragen wordt. Bij deze studie is gebruik gemaakt van de meest recentste inzichtenin de ontwikkelingen (arbeidsplaatsen enz.) van De Batterijen. Conclusie van dit onderzoek is dat er na de doortrekking van de Ravellijn naar de verbinding met de A12/Rondweg-oost (Rondweg- De Klomp) geen verkeersproblemen verwacht worden. Voorts is geconcludeerd dat de doorgetrokken Voorpoort aan veel bezwaren tegemoet komt die verbonden zijn aan de handhaving van de doorgaande route via de Nieuweweg-noord. Door het gemeentebestuur van Veenendaal is naar aanleiding van dit rapport uitgesproken dat nadrukkelijk gestreefd blijft worden naar de doortrekking van de Voorpoort. Deze ontsluiting is echter op dit moment financieel niet haalbaar.

Gekozen is dus voor een minimale toekomstvaste oplossing. Om de nieuwe aansluiting op de A12 optimaal te laten functioneren, is het noodzakelijk om de Nieuweweg-noord (provinciale weg met voorheen nummer N233 te verbreden.
Op basis van ingediende zienswijzen tegen het ontwerpTracébesluit is de verbreding van de Nieuweweg-noord aangepast. In het Tracébesluit wordt gekozen voor een gewijzigd ontwerp, de zogeheten 'interim-oplossing'. Voor dit ontwerp hoeft veel minder grond te worden aangekocht van omwonenden. Het aantal opstelvakken (2) is hierbij gelijk aan de huidige situatie. Hiermee wordt tevens voorkomen dat er grootschalige ingrepen plaatsvinden die achteraf, na vaststelling van de Mobiliteitsvisie, mogelijk blijken te zijn. Deze interim-oplossing voldoet aan de benodigde capaciteit voor verkeersafwikkeling bij de aansluiting Veenendaal tot en met 2020.

Op grond van de Tracéwet moet de gemeente dit Tracébesluit binnen één jaar na het onherroepelijk worden ervan opnemen in een bestemmingsplan. In het voorontwerp bestemmingsplan is voor de nieuwe aansluiting een wijzigingsbevoegdheid opgenomen omdat op het moment dat het voorontwerp werd opgesteld, het ontwerp Tracébesluit nog niet ter inzage was gelegd. Nu het Tracébesluit is genomen kan in het bestemmingsplan de verbreding gewoon bestemd worden.

Een gedeelte van de oostkant van het nieuwe tracé ligt binnen het bestemmingsplan De Batterijen 2010.

Gevolgde procedure

Tot 2003 doorliep de A12 Utrecht-Veenendaal de Tracéwetprocedure. In 1997 is voor de aanpak van de verkeersproblemen op dit traject een Startnotitie Utrecht-Veenendaal gepubliceerd. Daarin werden verschillende oplossingen gepresenteerd. In 2000 is vervolgens een Trajectnota/MER Utrecht-Veenendaal gepubliceerd, met de resultaten van het milieuonderzoek. De aansluiting Veenendaal was opgenomen in de Startnotitie (1996) en Trajectnota/MER A12 Veenendaal – Ede uit 2001. In 2003 is door de Minister van Verkeer en Waterstaat bepaald dat de aansluiting Veenendaal opgenomen wordt in het project Utrecht- Veenendaal.

Het traject A12 Utrecht-Veenendaal is door de komst van de Spoedwet opgesplitst in twee delen:A12 Utrecht - Maarsbergen en A12 Maarsbergen – Veenendaal. Het gedeelte Maarsbergen – Veenendaal kwam niet onder de Spoedwet te vallen. Daarom werd voor dit traject de Tracéwetprocedure vervolgd.

Conform de Tracéwet is in oktober 2009 het ontwerp-Tracébesluit A12 Maarsbergen – Veenendaal vastgesteld. Van 16 oktober 2009 tot en met 26 november 2009 is hierop inspraak mogelijk geweest. De zienswijzen hebben mede aanleiding gegeven tot enkele inhoudelijke wijzigingen in het Tracébesluit. Op 13 april 2010 is het Tracébesluit genomen.

Resultaten van de onderzoeken ten behoeve van het Tracébesluit

Milieu en Leefbaarheid

Milieueffectrapportage

In de Trajectnota/MER A12 Utrecht – Veenendaal is een aantal alternatieven en varianten onderzocht op hun effecten voor verkeer en milieu.

De minister heeft in het Standpunt gekozen voor het Benuttingsalternatief. Het benuttingsalternatief ging uit van een spits- of plusstrook langs het hel traject tussen Maarsbergen en Veenendaal. Dit werd gecombineerd met een uitgebreid pakket aan inpassingmaatregelen, zoals nieuwe ecopassages en faunatunnels en het vervangen van verouderde viaducten en onderdoorgangen. Deze maatregelen worden in het MER genoemd als basiskwaliteit. Het Tracébesluit geeft een uitwerking van het Benuttingsalternatief met een toekomstvaste insteek. Bij de uitwerking is als benuttingsmaatregel gekozen voor de aanleg van plusstroken.

In de MER zijn de milieuefffecten inzichtelijk gemaakt. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar onder andere de aspecten geluidhinder, luchtkwaliteit, externe veilighei, natuur en landschap, bodem en water. De resultaten zijn verwoord in de Trajectnota/MER die als bijlage bij het Tracébesluit is gevoegd.

Luchtkwaliteit

Op grond van artikel 5.16 eerste lid, onder d, juncto tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer kan een Tracébesluit worden vastgesteld indien het betrekking heeft op een project dat past of in elke geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13 eerste lid vastgesteld programma.

De efffecten voor lucht zijn onderzocht in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het tracé past binnen het NSL en is in ieder geval daarmee niet in strijd. Het Tracébesluit kan daarmee op bovenstaande grondslag worden gerealiseerd.

Geluid

Door de toename van het verkeer wordt de geluidsbelasting in de omgeving van de A12 hoger. De Wet geluidhinder geeft normen in hoeverre een eventuele toename acceptabel is. Nagegaan is in hoeverre met maatregelen de geluidsbelasting is terug te dringen.

Het akoestisch onderzoek is gerapporteerd in 3 rapporten d.d. maart 2010 (zie bijlage 8 bij het Tracébesluit).

Voor en aantal woningen is sprake van een aanpassing van de weg zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Voor deze woningen zijn de doelmatige geluidmaatregelen bepaald. Bij uitvoering van het berekende bronmaatregelenpakket en ten gevolge van de aanleg van extra tweelaags ZOAB moeten er voor 72 woningen in Veenendaal hogere waarde worden vastgesteld.

Op één enkele woning is twee maal een hogere waarde vastgesteld: ten gevolge van de aanpassing van de A12 en van de Nieuweweg-noord. Een schermmaatregel is onderzocht, echter deze bleek niet doelmatig. Een bronmaatregel (stiller asfalt) is niet toepasbaar op het kruispunt Nieuweweg-noord/Voorpoort.

Ter plaatse van een enkele woning aan de Nieuweweg-noord bedraagt in de toekomstige situatie 2025 met plusstroken en het doelmatige tweelaags ZOAB de overschrijding van de grenswaarde meer dan 5 dB. Daarom wordt een geluidsscherm langs een deel van de noordelijke toe-/afrit geplaatst, ter hoogte van km 91.68 van de A12 aansluitend aan de Nieuweweg-noord.

Geluidseffect op stilte- en natuurgebieden

De geluidseffecten zijn bepaald ter plaatse van de nabijgelegen stiltegebieden, de EHS en het op 0,5 km ten noorden van Veenendaal gelegen Beschermd Natuurmonument “Meeuwenkampje”. Uit onderzoek blijkt dat door de verbreding extra oppervlak stiltegebieden, EHS en het “Meeuwenkampje” geluidsbelasting gaat ondervinden.

Door verlenging van het stillere wegdek ter plaatse van het stiltegebied en de EHS reduceert de toename volledig en zelfs een groot deel van de toename die optreedt ten gevolge van de autonome ontwikkeling. Op “Meeuwenkampje” wordt de autonome ontwikkeling volledig teruggebracht.

Veiligheid en Incident Management

Verkeersveiligheid

Uitgangspunt bij het toepassen van spits- en plusstroken is dat de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beinvloed. Positieve effecten van extra rijstroken zijn te verwachten door minder congestie waardoor minder kop-staartbostingen optreden en minder sluipverkeer op het onderliggend netwerk plaatsvindt.

In het kader van Europese afspraken is een specifieke afweging gemaakt waarin maatvoeringen van rijstroken, vluchtstroken, bermen en obstakelvrije zones getoetst zijn. Deze afweging is beschreven in de notitie “Projectspecifieke Afwegingsnotitie Verkeersveiligheid” (bijlage 10 van het Tracébesluit). De Dienst Verkeer en Scheepvaart (voorheen de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV)) heeft geadviseerd over het ontwerp van spits- en plusstroken en over aanvullende maatregelen die moeten worden genomen om het veiligheidsniveau op de betreffende wegvakken op peil te houden (bijlage 9 van het Tracébesluit).

Externe veiligheid

De voorgenomen wegaanpassing leidt niet tot overschrijding van de normen die in het kader van de externe veiligheid zijn vastgesteld en geeft geen toename van het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Natuur

Aanvullend op de eerdere onderzoeken die horen bij de Trajectnota/MER is nader onderzocht wat de efffecten van de wegverbreding op beschermde gebieden en beschermde flora en fauna zijn.

Gebiedsbescherming

Op grond van bovenstaande bevindingen, is ten aanzien van de effecten van het Tracébesluit op 'Binnenveld' en de 'Bennekomse Meent' en 'Hel/Blauwe Hel', het volgende geconcludeerd. Er is geen sprake van handelingen die de kwaliteit van het Natura 2000-gebied en de daar voorkomende habitats en de leefgebieden van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect hierop kunnen hebben

danwel van handelingen die als schadelijk kunnen worden aangemerkt voor de beschermde natuurmonumenten 'Bennekomse Meent' en 'Hel/Blauwe Hel'. Ook is er geen sprake van nadelige effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van 'Binnenveld' als gevolg van de wegverbreding.

Conclusie ten aanzien van de effecten van het Tracébesluit op 'Meeuwenkampje' is dat er geen sprake is van het verrichten van handelingen in het kader van de wegverbreding die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

Conclusie ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op de EHS is dat de wegverbreding niet leidt tot een reëel effect op de beschermde natuurwaarden. Voor de aspecten vernietiging van bos en kap van bomen, vernietiging van natuurgebieden, barrièrewerking en versnippering, verstoring door geluid en

verstoring door verlichting worden maatregelen genomen om nadelige effecten weg te nemen dan wel te compenseren.

Soortenbescherming

Conclusie ten aanzien van de beschermde soorten is dat mogelijk alleen ontheffing nodig is voor het verstoren, vangen en verplaatsen van Kleine modderkruiper en Bittervoorn en mogelijk voor vogelsoorten met een vaste broed- en verblijfplaats in verband met vernietiging van vaste broed- en verblijfplaatsen.

Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Landschappelijke inpassing

Op basis van de uitgangspunten van het “Routeontwerp A12” en aanwezige cultuurhistorische waarden worden maatregelen getroffen. Langs het traject komen zo min mogelijk obstakels in de wegberm. De berm krijgt, waar mogelijk, een breedte van minimaal 13 m. Het verbrede talud wordt begrensd door een bermsloot. Waar eigendomsgrenzen het toelaten, krijgt de bermsloot aan de landschapszijde een natuurvriendelijke oever.

Centraal in de Gelderse Vallei staat het openhouden van het gebied en het sparen van de waardevolle gebiedselementen. De Emminkhuizerberg blijft onaangetast.Bij de inpassing van aansluiting Veenendaal staat de openheid van het landschap centraal. Hierbij wordt afgestemd met het Beeldkwaliteitplan (2005) van gemeente Veenendaal.

Ter hoogte van het Valleikanaal en de Emminkhuizerberg kruist de A12 de Grebbelinie die ligt tussen de

Rijn en de voormalige Zuiderzee. De kruising met het Valleikanaal wordt teruggelegd op bijna de oorspronkelijke ligging. Zo wordt de doorsnijding van de Grebbelinie meer zichtbaar in het landschap. Bij het ontwerp van de kunstwerken bij kruisingen met andere wegen en paden is zorgvuldig aandacht besteed aan de sociale veiligheid.

Cultuurhistorie

Langs de weg liggen cultuurhistorische objecten. De wegaanpassing heeft geen gevolgen voor deze objecten. De Grebbelinie bestaat uit inundatievelden (terreinen die onder water gezet kunnen worden) die in het westen begrensd worden door dijklichamen. Ter hoogte van de Emminkhuizerberg ligt aan de zuidzijde van de A12 'De Roode Haan'. Dit is een verdedigingswerk van de Grebbelinie. De Grebbelinie heeft in dit gebied zijn oorsprong. Niet alleen begint de liniewal vanaf deze hoogste plek in het dal van de Gelderse Vallei, ook de ontstaansgeschiedenis hangt samen met deze plaats. Vanaf de weg zijn zowel de kruising met het Valleikanaal, De 'Roode Haan' en de Emminkhuizerberg zichtbaar. In overleg met de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei en Eem en Staatsbosbeheer is besloten om de Grebbelinie, gezien vanaf de A12, duidelijk zichtbaar te maken.

Archeologie

Op basis van het benodigde ruimtebeslag voor de verbreding van de A12 is een archeologische verwachtingenkaart (bijlage 15) opgesteld. Op basis daarvan heeft een inventariserend archeologisch onderzoek plaatsgevonden (bijlage 16 en 17), zowel bureau- als veldonderzoek. Tijdens het inventariserend onderzoek zijn er archeologische indicatoren (uit het Mesolithicum10) aangetroffen ter hoogte van ecoduct Rumelaar. Op advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal aan de noordzijde van de A12, voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, aanvullend onderzoek, in de vorm vanproefsleuven worden uitgevoerd ter hoogte van km 83,15 tot km 83,60.

Bodem, water en explosieven

Bodem

Het gebied waarin de grondwerkzaamheden voor de wegaanpassing plaatsvinden, is verkennend onderzocht op bodemverontreiniging (bijlage 21 en 22). Uit dat onderzoek blijkt dat de bermen plaatselijk verontreinigd zijn, met voornamelijk zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). De sterk verontreinigde grond zal voor de werkzaamheden verwijderd moeten worden. Nader bodemonderzoek moet uitwijzen om hoeveel verontreinigde grond het precies gaat. Ook wordt er een grondstromenplan opgesteld.

Water

De wegaanpassing heeft geen blijvend effect op de grondwaterstand of de waterkwaliteit langs het wegtraject Maarsbergen-Veenendaal. Wel moeten een aantal maatregelen worden genomen om nadelige gevolgen voor de waterkwantiteit te voorkomen. De maatregelen betreffen onder andere de aanleg van watergangen en een waterberging in de lus van de af- en toerit van Veenendaal.

Niet gesprongen explosieven

Uit onderzoek blijkt dat op en in de omgeving van delen van het traject verwacht kan worden dat er explosieven aangetroffen kunnen worden. Voorafgaand aan de uitvoerings-werkzaamheden zal veldonderzoek worden verricht op verdachte locaties.

Schadevergoeding

Degene die nadeel ondervinden van de verbreding van de A12 bv waardevermindering van het pand, omrijschade, beperking van bedrijfsvergroting of bouw- en gewassenschade kunnen nadat het Tracébesluit onherroepelijk is een verzoek om schadevergoeding indienen.

Nieuwe ontsluiting via de Voorpoort

De Nieuweweg - noord blijft in de nieuwe situatie fungeren als ontsluiting. De wens is echter om deze ontsluiting te vervangen door een ontsluiting via de Voorpoort door bedrijventerrein De Batterijen.

Ter hoogte van de Heiveldweg zou dan een tunnel moeten komen. Deze ontsluitingsweg zal daarmee de nieuw beoogde Provinciale weg de N-233 worden. De Nieuweweg - noord wordt afgewaardeerd en blijft toegankelijk voor fietsverkeer.

Vanuit het Landschapsontwikkelingsplan is dit ook gewenst. Het noordelijk deel van de Nieuweweg noord en de aansluiting op de Klompersteeg wordt dan sterk ontlast. Dit tracé wint hierdoor aantrekkingskracht voor de recreant. Ook de voor zwaar verkeer geprofileerde bocht bij de spoorwegovergang krijgt een bescheiden vormgeving, waardoor het zicht op de aarden wallen van het fort wordt verbeterd.

3.10.3 Openbaarvervoer

Veenendaal kent de trein, de bus en de regio taxi als openbaar vervoervorm.

Door Veenendaal lopen twee spoorlijnen met een drietal stations welke van groot belang zijn voor de regionale bereikbaarheid van Veenendaal. Dit is de lijn Utrecht-Rhenen met de stations Veenendaal Centrum en Veenendaal West en de lijn Utrecht-Arnhem, met de op het grondgebied van de gemeente Ede gelegen station Veenendaal De Klomp.

Op dit moment zijn er verschillende busverbindingen vanuit Veenendaal naar de gemeenten in de regio, zoals Ede, Rhenen, Wageningen, Amersfoort. Daarnaast verzorgt een lokale lijn de verbinding van de woonwijken met het centrum en NS-stations. Voor de gebieden en locaties, die dit netwerk niet dekt, biedt de regiotaxi een mogelijkheid als aanvullend vervoer. Daarnaast biedt deze vorm van openbaar vervoer de mogelijkheden voor mindervaliden deur-tot-deur vervoer.

3.10.4 Fietsverkeer

Veenendaal kent een opvallend uitgebreid fietspadennetwerk, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het primaire – en secundaire fietsroutenet. Het primaire net bestaat uit de hoofdroutes voor het fietsverkeer en is een grofmazig netwerk waaraan de belangrijkste voorzieningen zijn gelegen. De secundaire fietsroutes liggen veelal door de woongebieden en vormen de kortsluitingen tussen de routes uit het primaire net.

3.10.5 Ligging deelgebieden

Deelgebied Noord (omgeving Fort aan de Buurtsteeg)

Het grootste deel van dit gebied is ten westen gelegen van de noord, tussen de A12 en de spoorlijn Utrecht-Arnhem. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de op het grondgebied van de gemeente Renswoude gelegen Kooiweg. Het gebied is nogal geïsoleerd gelegen en ligt deels verstopt achter de lintbebouwing van de Nieuweweg noord.

Het schegvormige gebied aan de oostzijde van de Nieuweweg noord, gelegen tussen de Klompersteeg en ten noorden van de spoorlijn Utrecht-Arnhem, maakt (voorlopig nog) deel uit van het buitengebied. Door het ontbreken van fietspaden langs de Klompersteeg is Fort aan de Buurtsteeg voor fietsers vanuit het noorden slecht bereikbaar. De Nieuweweg noord is voorzien van fietssuggestiestroken, maar de hoge verkeersintensiteit maakt het geen aantrekkelijke route.

Als de rijksweg via de Voorpoort wordt ontsloten komt hier verandering in. De Nieuweweg noord wordt dan afgesloten voor doorgaand autoverkeer. Dit is niet alleen vanuit het Landschapsontwikkelingsplan aangeven maar is ook een wens in het kader van het zichtbaarder maken en het vergroten van de recreatieve waarde van het Fort aan de Buurtsteeg (onderdeel van de Grebbelinie).

Deelgebied Oost (ten zuiden van de Grift)

Het gebied ten zuiden van de Grift omvat de Grift met bijbehorende taluds en het bebouwingslint langs de Grebbeweg met afwisselend bebouwingsclusters en kleinschalige weilanden. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Rondweg oost (N233). Aan de noordzijde wordt het nieuwe woongebied Veenendaal oost ontwikkeld, waarin de komende jaren ruim 3.000 woningen worden gerealiseerd. Er wordt in dat woongebied onderscheid gemaakt in landschappelijke thema's met een waterrijk wijkdeel, grenzend aan het Benedeneind.

Het deelgebied is door de Wageningselaan, Rauweveldseweg en Benedeneind ontsloten. Door de ingebruikname van de Rondweg oost en afsluitende verkeersmaatregelen in de omgeving zal de verkeersintensiteit op de Rauweveldseweg sterk afnemen. Met de vrijliggende fietspaden langs de Wageningselaan en het Benedeneind als primaire fietsroutes, is het deelgebied per fiets goed bereikbaar.

Deelgebied Zuid (omgeving Middelbuurtseweg)

Het deelgebied is gelegen boven en onder de Middelbuurtseweg ten zuiden van het Bedrijventerrein Nijverkamp. Aan de zuid- en oostzijde ligt de gemeentegrens met Rhenen en aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de spoorlijn Utrecht-Rhenen. De Rondweg Oost doorsnijdt het deelgebied in een westelijk en een oostelijk deel. Een voetgangerstunnel onder de Rondweg oost verbindt die delen. Fietsen kunnen via een steile goot aan de hand worden meegevoerd. Het gebied is bereikbaar via het primaire vrijliggende fietspad langs De Smalle Zijde en de Ronduutweg.

Deelgebied West (ten zuiden van de Dijkstraat)

Dit deelgebied ligt in het zuidwesten van de gemeente op de flank van de Utrechtse Heuvelrug. Aan de zuidzijde ligt de gemeentegrens met Rhenen en het landgoed Prattenburg. Aan de westzijde loopt de onverharde Slaperdijk, gelegen op het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Aan de oostkant loopt de Rondweg west, waarop de Zandheuvelweg is ontsloten. Deze weg gaat als verharde weg het deelgebied in om vervolgens over te gaan in een onverhard matig toegankelijk voetpad richting de Dijkstraat en Slaperdijk. Het deelgebied wordt doorsneden door het noord-zuid gelegen fietspad van Dijkstraat naar Prattenburg, deel uitmakend uit van een ANWB fietsroute. Aan de noordzijde wordt het deelgebied begrensd door de Dijkstraat en in het verlengde daarvan de Dijkstraat West, ook deel uitmakend van het fietsroutenet.

3.11 Milieu

Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

De regelgeving voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” (Bevb) en de daarbij behorende "Regeling externe veiligheid buisleidingen". De contour van het plaatsgebonden risico van 10(-6) per jaar in combinatie met een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zijn normstellend.

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssitatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personene in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een veiligheidscontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bv. woningen) mogen liggen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een genuanceerder beleid.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefineerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Leidingen

Binnen het plangebied bevinden zich de volgende leidingen die in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen:

  • Aardgastransportleiding;
  • Brandstofleiding;
  • Hoogspanningsverbinding Veenendaal, Rhenen, verder de Betuwe in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0012.png"

Aardgasleiding

Nabij de noordgrens van het plangebied ligt een aardgasleiding. In de omgeving van deze leiding liggen verspreid enkele woningen en enkele kleinschalige bedrijven. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van de aardgasleiding moet rekening worden gehouden met de externe veiligheidsrisico's van de aardgasleiding.

Plaatsgebonden risicocontour

Uit de gegevens van de landelijke Risicokaart blijkt voor het gedeelte van de aardgasleiding dat binnen het bestemmingsgebied ligt dat de veiligheidscontour voor het plaatsgebonden risico van 10(-6) per jaar 0 (nul) meter bedraagt. Dit is dus geen belemmering voor zowel de bestaande situatie als voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Wel moet ten behoeve van onderhoud en inspectie een belemmerde strook van 4 meter aan beide zijden van de leiding in acht genomen worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezigheid van personen binnen het invloedsgebied. De grens van het invloedsgebied strekt zich uit tot de 1% letaliteitsgrens die op 95 meter van de leiding ligt. Binnen het bestemmingsgebied liggen in deze zone enkele woningen en 2-3 kleine bedrijven.

Met het programma CAROLA voor risicoberekeningen aan ondergrondse aardgasleidingen is een maximaal groepsrisico berekend van 2,62 x 10-7 ( het rapport Kwantitatieve Risicoanalyse Carola BP- Veenendaal-buitengebied 11072011 is in de bijlagen opgenomen). De personendichtheid binnen het invloedsgebied is dus zodanig beperkt, dat het groepsrisico ruimschoots lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone kunnen tot een toename van het groepsrisico leiden. In dat geval moet (de toename van) het groepsrisico worden vastgesteld. Indien daaruit blijkt dat het groepsrisico groter wordt dan 10% van de oriëntatiewaarde, zal voor dat toegenomen groepsrisico invulling worden gegeven aan een verantwoordingsplicht.

Brandstofleiding

De brandstofleiding heeft een diameter van 8 inch en een werkdruk van maximaal 80 bar.

Plaatsgebonden risico

Voor de brandstofleiding geldt voor het plaatsgebonden risico van 10(-6) per jaar een veiligheidsafstand van 12 meter aan weerszijden van de leiding.

Groepsrisico

Het invloedsgebied voor het groepsrisico blijft beperkt tot ongeveer de omvang van een plasbrand.

Voor deze leiding betekent dat de veiligheidsafstand voor het plaatsgebonden risico vermeerderd met enkele meters. Buiten deze zone is de bijdrage tot het groepsrisico beperkt. Bij ruimelijke ontwikkelingen is het wenselijk om kwetsbare bestemmingen met grotere populaties buiten dit invloedsgebied te projecteren.

Hoogspanningsverbinding

Het ministerie van VROM heeft in 2005 een advies met betrekking tot bestemmingsplannen in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen opgesteld teneinde te voorkomen dat in de nabijheid van hoogspanningslijnen nieuwe situaties ontstaan waardoor kinderen langdurig verblijven in het gebied waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld groter is dan 0,4 µT. Dit advies is aangevuld in 2008, en hierin is opgenomen dat onder een gevoelige bestemming wordt begrepen woningen, scholen, creches en kinderopvangplaatsen.

Risicovolle inrichtingen

Het Deelgebied Noord ligt gedeeltelijk binnen de risicocontour van het plaatsgebonden risico (PR) van de Transportcentrale Gelderland. Het betreft de veiligheidscontour voor PR = 10-8 per jaar. Als toetsingsnorm voor de wettelijke grenswaarde van het plaatsgebonden risico geldt de veiligheidscontour voor PR = 10-6. Volgens een door bureau AVIV uitgevoerde risicoanalyse van het bedrijf (nr. 091615, d.d. 27-01-2010) is de afstand tot de grens van het plangebied zo groot dat het plangebied buiten de contour voor PR = 10-7 ligt. De wettelijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt dus niet overschreden.

Het berekende groepsrisico is aanzienlijk kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het aantal personen in het gebiedsdeel binnen de contour van PR = 10-8 is berekend op 344 personen. Volgens onderzoek van AVIV ten behoeve van het Bestemmingsplan 'De Batterijen', waarbinnen de Transportcentrale ligt, zal pas sprake zijn van een relevant groepsrisico bij een personendichtheid van 500 personen/hectare binnen het invloedsgebied van de Transportcentrale. Een zo hoge dichtheid is niet realistisch en zal ook na realisatie van binnen het kader van het bestemmingsplan mogelijke ontwikkelingen niet kunnen ontstaan.

Ten zuidwesten van het Deelgebied Noord ligt, buiten het plangebied, een LPG-tankstation in het bedrijventerrein 'De Factorij'. Het plangebied ligt niet binnen de contour van het plaatsgebonden risico van dit LPG-tankstation. Het groepsrisico van het tankstation is kleiner dan de oriënterende waarde. Een klein deel in de zuidwesthoek van het Deelgebied ligt wel binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van het LPG-tankstation. Binnen dit gebiedsdeel zijn geen (geprojecteerde) risicogevoelige objecten aanwezig. Ook in het buiten het plangebied gelegen deel van het invloedsgebied zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen bekend waardoor het bestaande groepsrisico kan toenemen. De risicocontouren van dit LPG-tankstation zijn dus niet belemmerend voor het bestemmingsgebied.

Bevi-inrichtingen

Gedeelten van het plangebied bevinden zich binnen de veiligheidszones van BEVI (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen). Deze inrichtingen bevinden zich op de nabij gelegen bedrijventerreinen de Batterijen, de Vendel en Nijverkamp.

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren mogen geen nieuwe gevoelige functies worden opgericht, waaronder woningen.

Transport van gevaarlijke stoffen

Rijksweg A12

Langs de zuidgrens van het deelgebied Noord ligt de Rijksweg A12. Deze snelweg is onderdeel van het Basisnet Weg. De veiligheidscontouren van het plaatsgebonden risico zijn 0 meter (PR=10-6), 82 meter (PR=10-7) en 153 meter (PR=10-8). Het plangebied ligt dus buiten de contour van de wettelijke grenswaarde voor PR=10-6.

Voor dit wegtracé moet daarnaast een plasbrandaandachtsgebied (PAG) in acht genomen worden. Dit is een zone van 30 meter, gemeten vanaf de rechterrand van de rechtertijstrook. Bij bouwen binnen dit PAG moet middels een verantwoordingsplicht rekening worden gehouden met de effecten van een plasbrand als gevolg van een transportongeval.

Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Binnen het aandachtsgebied voor het groepsrisico (tot 200 meter vanaf de wegas) liggen slechts 2 (beperkt) kwetsbare objecten in het gebied tussen de contouren van PR=10-7 en 10-8. Naar verwachting zullen ruimtelijke ontwikkelingen binnen het kader van het bestemmingsplan er niet toe leiden dat het groepsrisico groter zal worden dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

Rondweg-Oost

Sinds de openstelling van de aansluiting van de Rondweg-Oost op de A12 wordt het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen met bestemmingen Veenendaal geleid via de Rondweg-Oost. Het doorgaande verkeer rijdt via de A12 en A50 en komt dus niet door de stad. Aan beide zijden van de transportroute een invloedsgebied met beperkingen voor het realiseren van nieuwe gebouwen. Deze staat aangeduid op de kaart. Binnen het invloedsgebied moet elke verhoging van de personendichtheid worden verantwoord. Hiervoor wordt advies gevraagd bij de regionale brandweer.

Spoorlijnen

Langs de noordzijde van het deelgebied ligt de spoorlijn Utrecht-Arnhem. Volgens de meest actuele gegevens over het Basisnet Spoor (oktober 2010) zal deze spoorlijn geen deel uitmaken van het Basisnet. Dat betekent dat geen rekening gehouden hoeft te worden met een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.

De contour rond het spoorwegtracé Rhenen- Veenendaal is verwaarloosbaar omdat daar geen goederentreinen op rijden.

Samenvattend betekent dit dat:

  • met betrekking tot alle risicobronnen wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van PR = 10-6;
  • voor alle risicobronnen geldt dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde..

Verantwoording groepsrisico

Hiervoor is geconcludeerd dat het groepsrisico binnen het deelgebied Noord kleiner in de bestaande situatie is dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

In hoofdstuk 4 van de Toelichting op het bestemmingsplan zijn algemene mogelijkheden geformuleerd voor ruimtelijke ontwikkelingen op het terrein van onder meer recreatie, wonen en bedrijven, waardoor de personendichtheid binnen de invloedsgebieden van de geïnventariseerde risicobronnen kan toenemen. Kenmerkend is dat de geformuleerde mogelijkheden van beperkte omvang zijn.

Voor het aspect externe veiligheid zijn deze ontwikkelingsopties alleen van belang in het Deelgebied Noord, voor zover delen hiervan binnen invloedsgebieden van risicobronnen liggen. In paragraaf 4.2 bieden de beheers- en toekomstvisie zeer beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor het Deelgebied Noord. In de bestaande als toekomstige situatie zijn geen functies voorzien waarbij sprake is van grote groepen personen in het algemeen en van personen met verminderde zelfredzaamheid in het bijzonder.

De effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op de personendichtheden binnen de invloedsgebieden van risicobronnen zullen daardoor van zodanig beperkte omvang zijn, dat kan worden verwacht dat het groepsrisico slechts marginaal zal toenemen en naar verwachting ook niet groter zal worden dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

De belangrijkste risicofactor voor het groepsrisico is een incident bij de Transportcentrale Gelderland, waarbij ten gevolge van een brand toxische verbrandingsproducten vrijkomen.

In de toelichting van het bestemmingsplan De Batterijen is reeds een beoordeling en verantwoording van de risico's van de Transportcentrale opgenomen. Deze verantwoording en de daaraan ten grondslag liggende adviezen van de regionale brandweer zijn onverkort van toepassing voor het Deelgebied Noord.

In samenhang daarmee kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van de Transportcentrale geen belemmering voor het plangebied van deelgebied Noord vormt, uitgezonderd de realisatie van functies waarbij sprake is van personen met verminderde zelfredzaamheid.

Radarzones

Het militaire radarstation Soesterberg heeft informatiebestanden toegestuurd met 'radarzones' en de daarbij behorende regeling. Het bestemmingsplan Buitengebied levert geen beperkingen op ten aanzien van deze radarzones. De hoogtematen zijn dusdanig dar er geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde kunnen worden gebouwd die hinder opleveren voor het betreffende radarstation. Daarom is de regeling niet in de regels opgenomen.

Bodem

In deelgebied oost (de Hellen) is volgens het bodemloket van de provincie Utrecht een gebied met ernstige bodemvervuiling. De provincie is verantwoordelijk voor eventuele sanering van het gebied. Voor de overige deelgebieden geldt dat er zich geen locaties binnen het plangebied bevinden waarvan bekend is dat de bodem vervuild is. Bij mogelijke bouwplannen is eerst bodemonderzoek noodzakelijk.

Geluid

De geluidsveroorzakende bronnen die gelegen zijn binnen de plangrenzen zijn het verkeerslawaai, industrielawaai en het spoor.

Verkeerslawaai

De belangrijkste wegen die in het plangebied liggen zijn de A12 en de N233. De overige wegen die binnen het plangebied liggen zijn lokale wegen.

In het geval wordt meegewerkt aan wijziging van het bestemmingsplan vindt een volledige belangenafweging plaats, waarbij ook geluidaspecten aan de orde komen. Indien nodig zullen aan een dergelijke wijziging een akoestisch onderzoek en een procedure tot vaststelling van een hogere grenswaarde ten grondslag liggen.

Industrielawaai

De belangrijkste aanwezige bedrijventerreinen die grenzen aan het plangebied zijn:

  • in het noorden De Batterijen en De Vendel
  • in het zuiden De Nijverkamp

Het bedrijventerrein Nijverkamp is een gezoneerd bedrijventerrein; hier is de vestiging van zogenoemde “grote lawaaimakers” toegestaan. Sinds enkele jaren wordt gewerkt aan herzonering van het bedrijventerrein. Deze herzonering is bedacht in overleg tussen provincie en gemeente. De geluidszone is zodanig gekozen dat deze in ieder geval de 50 dB(A)-etmaalwaarde vergunningcontour omhult.

Op basis van uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij 36 woningen de geluidsbelasting op de gevel de voorkeurswaarde van 50 dB(A) overschrijdt. Er zijn geen woningen met een gevelbelasting boven de 60 dB(A). Voor de betreffende woningen is inmiddels een hogere grenswaarde verleend door het college van burgemeester en wethouders.

Voor het bedrijventerrein is een bestemmingsplan in procedure waar het gezoneerde gedeelte vrijwel geheel in opgenomen is. Conform de afspraken tussen provincie en gemeente is dit gezoneerde gedeelte groter dan in de oude bestemmingsplannen is opgenomen. Een klein deel van het gezoneerde deel valt in het plangebied van het voorliggende plan Buitengebied. Dit heeft (voornamelijk) een agrarische functie. Bij een eventuele uitbreiding van het bedrijventerrrein op deze locatie is nu alvast voorzien in de noodzakelijke zonering. Het aanwijzen van dit gezoneerd gedeelte heeft geen invloed voor de bedrijven op het bedrijventerrein.

De nieuwe geluidszone valt deels binnen het bestemmingsplan Nijverkamp en deels over het buitengebied van Veenendaal en Rhenen. Voor het buitengebied van Veenendaal is een facet-bestemmingsplan in procedure gebracht. Het deel van Rhenen is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 Rhenen.

In het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied is de geluidszone overgenomen en aangeduid op de plankaart.

Spoor

Door het plangebied lopen een tweetal sporen. Het spoor Arnhem-Utrecht gelegen in het noordelijke gedeelte van het plangebied zal de meeste geluidsoverlast veroorzaken omdat deze ook door hogesnelheidstreinen en intercity's gebruikt worden. Het tweede spoor wat binnen de plangrens ligt is het spoor Rhenen-Utrecht. Dit spoor zal, omdat het een stoptreintraject is, minder geluidsoverlast veroorzaken.

In het geval wordt meegewerkt aan wijziging van het bestemmingsplan vindt een volledige belangenafweging plaats, waarbij ook geluidaspecten aan de orde komen. Indien nodig zullen aan een dergelijke wijziging een akoestisch onderzoek en een procedure tot vaststelling van een hogere grenswaarde ten grondslag liggen. Waarbij de beschikbaarheid van het huidige en toekomstig voorzienbaar vervoer niet mag worden aangetast.

Luchtkwaliteit

Voor een aantal stoffen in de lucht gelden normen (grenswaarden). Deze normen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteitseisen (ook wel genoemd Wet luchtkwaliteit), het Besluit en de Regeling 'Niet In Betekende Mate', het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe functies toegestaan, die 'in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Om die reden is nader onderzoek niet nodig.

Dit geldt ook voor de zorgboerderij, Dijkstraat 115, die op basis van een wijzigingsbevoegdheid in dit plan mogelijk wordt gemaakt.

Voor de nieuwe aansluiting van de A12 in deelgebied Noord is de luchtkwaliteit in het kader van het Tracébesluit beoordeeld. Zie hiervoor paragraaf 3.10.2 Tracébesluit nieuwe aansluiting A12.

Zie voor de gevolgen van de luchtkwaliteit vanuit de agrarische bedrijfsactiviteiten paragraaf 3.12 Plan-MER.

3.12 Plan-mer

3.12.1 Aanleiding

Bij de beantwoording van de zienswijzen tegen het ontwerp bestemmingsplan is geconstateerd dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan alsnog een milieueffectrapport (plan-MER) noodzakelijk is.

De wettelijke basis voor het opstellen van een plan-MER is :

de ligging van een Natura 2000-gebied (opgenomen in een ontwerp aanwijzigingsbesluit, nog niet definitief vastgelegd) binnen het plangebied waar activiteiten mogelijk zijn waarvoor het ontwerp bestemmingsplan een kader vormt. Wanneer op voorhand niet uit te sluiten is dat er negatieve effecten als gevolg van het bestemmingsplan Buitengebied op het Natura 2000-gebied kunnen optreden, moet een passende beoordeling worden uitgevoerd. Wanneer een passende beoordeling moet worden opgesteld, moet een plan-MER worden gemaakt. De passende beoordeling moet opgesteld worden op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet.

Het Besluit m.e.r. bijlage D punt D.14. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om een agrarisch bedrijf te wijzigen of uit te breiden ten behoeve van het fokken, mesten of houden van dieren.

De plan-m.e.r.-procedure is doorlopen om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming.

3.12.2 plan-MER en aanvullingen

Het plan-MER opgesteld door CSO Adviesbureau:

Onderzoek milieueffecten

Het onderzoek naar milieueffecten heeft plaatsgevonden door het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied te vergelijken met de vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied.

De milieueffecten zijn aan de hand van thema's en toetsingscriteria in beeld gebracht. De thema's zijn lucht, veiligheid, landschap, bodem en water, natuur en cultuurhistorie en archeologie.

De effectbeoordeling heeft plaatsgevonden ten opzichte van het referentiealternatief. Het referentiealternatief betreft de fictieve situatie waarin bedrijven zo groot zijn als de vigerende bestemmingsplannen maximaal toelaten, dus waarbij alle bedrijven in het plangebied de mogelijkheden die de vigerende bestemmingsplannen bieden volledig benutten.

De onderzochte alternatieven zijn:

Referentiealternatief: de mogelijkheden binnen de vigerende bestemmingsplannen worden volledig benut.

Ontwerp bestemmingsplan: de mogelijkheden binnen het ontwerp bestemmingsplan worden volledig benut.

Resultaten en aanbevelingen

Het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied wordt positief beoordeeld ten opzichte van het referentiealternatief. In de plan-MER wordt wel aanbevolen dubbellaagse stallen uit te sluiten in het bestemmingsplan. Dit past in het karakter van de kleinschalige agrarische bedrijven binnen de gemeente. Deze aanbeveling is dan ook overgenomen. De aanbeveling een geurverordening op te stellen wordt opgepakt op het moment dat ontwikkelingen in de gemeente dit wenselijk maken. Op dit moment zijn er geen knelpunten met geur.

In het bestemmingsplan worden eisen gesteld aan uitbreiding van agrarische bouwvlakken op het gebied van aantasting van landschaps- en natuurwaarden. Aanbevolen werd deze voorwaarde uit te breiden met ecologische waarden buiten de bestemming Agrarisch met waarden en met de voorwaarde dat uitbreiding geen significant effect mag hebben op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.

Deze aanbeveling is in overleg met de commissie m.e.r. niet overgenomen omdat uitbreiding van de agrarische bedrijven aan de regels van de Verordening Stikstof en Natura 2000 van de provincie Utrecht is gebonden (regionale afweging), waardoor het geen meerwaarde heeft dit nogmaals in het bestemmingsplan op te nemen.

Aanvulling Plan-MER door CSO Adviesbureau:

De commissie-m.e.r. heeft advies uitgebracht over het plan-MER. Dit vormt de aanleiding voor de aanvulling op de plan-MER op de volgende drie onderwerpen:

  • uitgangspunten voor de plan-MER, referentie en effecten

De commissie adviseerde om als referentie de bestaande situatie plus autonome ontwikkeling voortkomend uit beleid te nemen. Zij adviseerde geen economische ontwikkeling op te nemen in de referentie.

Voor zes thema's zijn de vigerende bestemmingsplannen en het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied vergeleken met bovenstaande referentie.

Op het gebied van externe veiligheid is het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied neutraal beoordeeld. Het thema natuur wordt neutraal/positief beoordeeld. Dit heeft met name te maken met de mogelijkheid die in het ontwerp bestemmingsplan is opgenomen om met een wijzigingsbevoegdheid agrarische gronden om te zetten naar natuur.

Het thema landschap wordt licht negatief beoordeeld. Ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan is er sprake van een verbetering. Dit heeft met name te maken met dat in het ontwerp bestemmingsplan de hoogte van silo's en windmolens zijn beperkt en de mogelijkheden voor wijzigingen naar intensieve veehouderij is ingeperkt.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie wordt alleen vanwege de bedrijven rondom Fort aan de Buursteeg het ontwerp bestemmingsplan negatief beoordeeld. Bedrijfsuitbreiding nabij Fort aan de Buurtsteeg zal de historische bouwkundige structuur negatief beïnvloeden. Het beleid in en rond het gebied moet erop gericht zijn de historische structuren, de kwaliteiten en het zicht op het Fort overeind te houden en te versterken. Dit komt overeen met de ambitie van de gemeente. Momenteel wordt gewerkt aan een integrale visie om te bekijken wat de (financiële) mogelijkheden zijn. Gemeente Veenendaal wil het Fort graag meer zichtbaar maken en de recreatieve gebruiksmogelijkheden voor de bewoners van Veenendaal vergroten. Op dit moment zijn er echter geen financiële mogelijkheden om de bedrijven te beperken in hun uitbreidingsmogelijkheden of de bedrijven te verplaatsen.

Voor het thema lucht is de verspreiding van emissies van fijn stof, stikstof en geur berekend. De norm voor fijn stof wordt niet overschreden. De landelijke geurnormen worden wel overschreden. De gemeente neemt dan ook de aanbeveling over om een Geurverordening vast te stellen waarbij gebruikt gemaakt kan worden van de ruimte voor andere geurnormen.

Voor ammoniakdepositie (stikstof) is het beleid dat er geen toename mag plaatsvinden. In zowel het ontwerp bestemmingsplan als het vigerend bestemmingsplan is sprake van een toename ten opzichte van de huidige situatie. Deze is in het vigerend bestemmingsplan duidelijk groter dan in het ontwerp bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt negatief beoordeeld en het vigerend bestemmingsplan zeer negatief.

Uitbreiding van de agrarische bedrijven is pas mogelijk nadat compenserende of mitigerende maatregelen zijn genomen. De uitbreidingsmogelijkheden in het ontwerp bestemmingsplan hoeven niet te worden beperkt. In de provinciale Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht 2011 wordt namelijk de saldering van stikstofemissie voor agrarische bedrijven mogelijk gemaakt. Er worden eisen gesteld aan de agrarische bedrijven die in aanmerking willen komen voor de regeling. Hiermee wordt een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van de landbouw voorkomen.

  • gevolgen voor natuur en passende beoordeling

De commissie adviseerde om een passende beoordeling op te nemen, waarin ook ingegaan wordt op de effecten van de waterberging op het toekomstige Natura 2000-gebied.

In het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied is voor de waterberging een dubbelbestemming opgenomen. Dit vloeit voort uit verplichtingen op basis van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 (PRV).

De achtergrond van de dubbelbestemming is het in stand houden van de natuurlijke situatie in het Binnenveld van periodieke inundatie van landerijen door stagnerend regenwater of overstroming uit de Grift, in de laagste delen langs het kanaal. Er worden geen percelen actief onder water gezet.

De vraag in hoeverre de bestaande waterberging verenigbaar is met de instandhoudingsdoelen uit het ontwerp aanwijzingsbesluit van Natura2000-gebied het Binnenveld wordt uitgewerkt in het beheerplan dat voor dit gebied wordt opgesteld. In afwachting van de uitkomsten van dit proces en de daarop volgende nadere besluitvorming is de gemeente gehouden aan het uitvoeren van bestaand beleid, zoals onder meer vastgelegd in de PRV. Op basis van gesprekken met het Waterschap, de Provincie en de reacties van Staatsbosbeheer en de Gelderse Milieufederatie kan worden geconcludeerd dat er verschillende beelden bestaan over de mogelijke schade van de waterberging op het (toekomstige) Natura 2000-gebied. Op rijks- en regionaal-niveau wordt de discussie omtrent de aanwijzing van Natura 2000-gebied en de waterberging gevoerd.

In het gesprek tussen de Commissie-m.e.r. en de gemeente heeft de Commissie begrip voor de situatie van de gemeente uitgesproken. De Commissie-m.e.r. heeft de gemeente geadviseerd om de milieueffecten van de waterberging te onderzoeken of de waterberging niet te bestemmen. Ook het natuurgebied niet opnemen in het bestemmingsplan wordt door de Commissie gezien als een van de mogelijkheden.

De gemeente heeft niet de bevoegdheid een beslissing te nemen over de waterberging en de aanwijzing van het Natura 2000-gebied. Op basis van informatie van de provincie en uit gesprekken met de provincie kan de conclusie worden getrokken dat op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan onvoldoende informatie beschikbaar is om een gedegen inschatting van de effecten van de waterberging op het Natura 2000-gebied te maken. Vanwege de onderzoeken die (zullen) worden verricht en de besluiten die worden genomen op rijks- en provinciaal-niveau, is het niet doelmatig vooruitlopend daarop de milieueffecten van de waterberging te onderzoeken.

Er is dan ook voor gekozen de dubbelbestemming ten behoeve van de waterberging niet meer op te nemen in het bestemmingsplan.

  • stikstof.

De commissie adviseerde een alternatief uit te werken dat past binnen de mogelijkheden van de huidige wet- en regelgeving. En de bijdrage aan stikstofdepositie vanuit het plangebied op Natura 2000-gebieden voor zowel de huidige situatie als voor de alternatieven en waar mogelijk de effecten van mitigerende maatregelen in beeld te brengen.

Uit de berekeningen blijkt dat de invloed van de mogelijke uitbreiding van de agrarische bedrijven meer dan tien kilometer reikt. Voor de Natura 2000-gebieden waar in de huidige situatie de stikstofdepositie hoger is dan de kritische depositie waarde betekent dit dat significante effecten niet zijn uit te sluiten. Uitbreiding is pas mogelijk nadat compenserende of mitigerende maatregelen zijn genomen. In de provinciale Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht 2011 wordt de saldering van stikstofemissie voor agrarische bedrijven mogelijk gemaakt. Er worden eisen gesteld aan de agrarische bedrijven die in aanmerking willen komen voor de regeling. Hiermee wordt een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van de landbouw voorkomen.

Aanvulling plan-MER opgesteld door Arcadis

In het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. signaleert de Commissie een aantal tekortkoming(en), die zij essentieel acht voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming. De aanvulling op het MER (opgesteld door adviesbureau CSO) gaf hierop geen antwoord, daarom is gekozen voor opnieuw een aanvulling en wordt opnieuw gezocht naar mogelijkheden voor een optimalisatie van het bestemmingsplan vanuit het milieubelang.

Voornemen

Het voornemen bestaat uit alles wat planologisch mogelijk wordt gemaakt in het "aangepaste" ontwerp bestemmingsplan Buitengebied. Het voornemen is nader ingekaderd tot wat redelijkerwijs maximaal mogelijk wordt gemaakt voor veehouderij. Voor alle overige ontwikkelingsmogelijkheden geldt dat het plan niet kaderstellend is voor m.e.r.(beoordelings)-plichtige activiteiten of nadelig voor het milieu kan zijn.

Milieugebruiksruimte voor veehouderij

Voor agrarische bestemmingen is de beschikbare milieugebruiksruimte in beeld gebracht. Dit is de ruimte bepaald vanuit de sectorale wet- en regelgeving voor de (stal)emissies aan ammoniak, geur en fijn stof.

Stikstof

Voor de stikstofdepositie vanuit de veehouderij op Natura 2000-gebieden is een streng toetsingsregiem van kracht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Met dit regiem is geen enkele ontwikkeling mogelijk in de buurt van Natura 2000-gebieden met gevoelige habitats die in de bestaande situatie al overbelast zijn met stikstofdepositie. Deze achtergrondbelasting (het totaal van de neerslag aan stikstof) is zo hoog dat er zonder maatregelen geen mol stikstof bij mag. Om die reden mogen de stalemissies voor ammoniak in het plangebied niet toenemen. Hierdoor zitten veel bedrijven ‚op slot? en kan er vaak geen vergunning worden verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Om deze vastgelopen vergunningverlening aan veehouderij bedrijven weer vlot te trekken is het rijk samen met de provincies gestart met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gekoppeld aan het beleid en regelgeving voor het beschermen van Natura 2000. Vooruitlopend op de PAS hebben de provincies Utrecht en Gelderland een eigen stikstofverordening vastgesteld met beperkte ruimte aan extra stikstofemissies. Deze indicatieve ruimte aan stalemissies voor ammoniak verschilt per locatie van nul tot meer dan 10.000 NH3 kg/jr. In het deelgebied Noord en Oost is de minste ruimte beschikbaar en in het deelgebied West de meeste ruimte.

De indicatieve ruimte aan stalemissies voor ammoniak is in dit MER niet het uitgangspunt voor de alternatiefontwikkeling. De provinciale stikstofverordening is immers een toetsingskader voor vergunningverlening en geeft hooguit een indicatie van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Geur

De ruimte voor geurhinder in het plangebied wordt bepaald door de landelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Er is geen gemeentelijke geurverordening vastgesteld. Voor melkrundveebedrijven, paardenhouderijen en nertsenbedrijven geldt een vaste afstand tot een woning als geurgevoelig object. Voor intensieve veehouderijen (hokdieren) wordt de norm niet uitgedrukt in een afstandsnorm, maar in een geurcontour met een grillige vorm. In het plangebied is de milieuruimte is met name in deelgebied Oost en Zuid beperkt vanwege de ligging ten opzichte van de bebouwde kom en woningen in het buitengebied. De meeste benutbare geurruimte is aanwezig in het noorden van deelgebied Noord en het zuiden van deelgebied West. Alle agrarische bouwblokken, met een aanduiding "intensieve veehouderij", hebben geen of vrijwel geen ruimte voor extra geuremissies en zitten hierdoor (nagenoeg) op slot in de huidige vergunde situatie. Hierdoor is de beschikbare geurruimte beperkend voor de ontwikkelingsruimte op agrarische bouwblokken met aanduiding intensieve veehouderij, en als uitgangspunt genomen voor de alternatiefontwikkeling.

Fijn stof

Fijn stof bestaat uit in de lucht zwevende deeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer, die kunnen leiden tot gezondheidsproblemen. Wettelijk zijn grenswaarden vastgelegd, waarboven de fijn stof-concentratie in een bepaalde hoeveelheid tijd niet mag komen. De fijn stof-concentratie in Veenendaal ligt onder die norm. Een eventuele toename aan emissies fijn stof kan door en toename aan stalemissies en verkeer. Dit is vooral een risico in de schaalvergroting bij pluimveehouders en bij de overstap naar scharrelhuisvesting. Omdat de norm niet wordt overschreden in de huidige situatie en omdat pluimveehouders in het plangebied ontbreken, is de beschikbare milieuruimte voor extra emissies aan fijn stof niet beperkend voor de ontwikkelingsruimte op agrarische bouwblokken. Daarmee is fijn stof geen uitgangspunt voor de alternatiefontwikkeling in dit MER. Kanttekening is wel dat de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) lager ligt dan de wettelijke Nederlandse norm. De WHO-norm wordt wel overschreden in delen van het plangebied.

Stalmaatregelen

Voor de bovengenoemde milieubelastende stoffen (ammoniak, geur, fijn stof) bestaan in de veehouderij mogelijkheden om deze door stalinnovatie te beperken. Dit betekent dat uitbreiding toch mogelijk kan zijn, zonder dat er sprake is van een toename aan milieubelasting.

Alternatiefontwikkeling veehouderij

Het maximale milieueffect van de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bestemmingen uit het ontwerp bestemmingsplan is in het MER modelmatig verkent. Hiervoor zijn de planologische mogelijkheden maximaal benut. Voor deze zogenaamde worst-case verkenning zijn de milieueffecten op ammoniak, geur en fijn stof bepaald. Het voornaamste doel van deze verkenning is het toetsen van de uitvoerbaarheid van het plan op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.

Toelichting op de verkenning:

In het plangebied voor het bestemmingsplan Buitengebied liggen 12 veehouderijen. Hiervan hebben 6 bedrijven een agrarisch bouwvlak met aanduiding intensieve veehouderij (iv). Van deze 6 bedrijven met i.v.-aanduiding zijn 3 bedrijven modelmatig aangewezen als blijver 1 omdat deze zijn gelegen in extensiveringsgebied. 1 bedrijf heeft de specifieke bouwaanduiding-a1 en is derhalve ook een blijver. De 2 overige bedrijven zijn modelmatig aangewezen als groeier. Het bouwvlak van deze bedrijven wordt 30% 2 groter en ze groeien in vleesvarkens tot de beschikbare geurruimte. De overige 6 bedrijven hebben een agrarisch bouwvlak zonder iv-aanduiding. 1 van deze bedrijven is modelmatig aangewezen als stopper 3 op basis van informatie van de gemeente. De overige 5 bedrijven groeien modelmatig met 30% tot maximaal 1,3 hectare aan bouwvlak met melkrundvee. De mogelijkheid tot de bouw van dubbellaagse stallen (vooral van toepassing voor de intensieve veehouderij) uit het ontwerp bestemmingsplan is geen onderdeel van de worst-case verkenning. De stikstofdepositie van de worst-case verkenning zou door de bouw van dubbellaagse stallen kunnen toenemen met 10 tot 20 procent.

Het resultaat van deze worst-case verkenning is gebruikt in een werksessie met de gemeente om het ontwerp bestemmingsplan vanuit milieu te optimaliseren. Hierdoor krijgen de agrarische bouwblokken in het "aangepaste" ontwerp bestemmingsplan niet langer de mogelijkheid om middels een wijzigingsbevoegdheid de omvang van de agrarische bouwvlakken te vergoten. Het resultaat is modelmatig vertaald naar een worst-case en best-case invulling van het voorkeursalternatief. Voor dit voorkeursalternatief, waarin de planologische mogelijkheden maximaal zijn benut, zijn ook de milieueffecten op landschap, cultuurhistorie, archeologie, aardkundige waarden, geluid, verkeer, externe veiligheid, gezondheid en water & bodem bepaald.

Toelichting van het voorkeursalternatief vanuit een worst-case en best-case invulling:

In het voorkeursalternatief is het niet langer mogelijk om middels een wijzigingsbevoegdheid de omvang van bouwvlakken te vergoten. Het omschakelen van een paardenhouderij naar een melkveehouderij is nu ook uitgesloten. Het bestaande bouwvlak is uitgangspunt. Bedrijven groeien slechts door opvulling van de ruimte op het bestaande bouwvlak. Van de 12 locaties met agrarische bouwvlak (waarvan 2 met iv-aanduiding4 ) zijn in het voorkeursalternatief 7 locaties die niet uitbreiden binnen het bestaande bouwvlak. Voor deze locaties zijn de stallen op de muur begrensd. Van de overige 5 locaties ligt 1 locatie met iv-aanduiding in het extensiveringsgebied. Hierdoor hebben nog 4 locaties de ruimte om te groeien binnen het bestaande bouwblok. De groei van deze 4 locaties (3x melkrundvee en 1x pluimvee) is bepaald door een fictieve norm voor het aantal nge's per hectare bouwvlak. Voor de iv-locatie is de groei mede bepaald door de beschikbare geurruimte. De norm is ontleend aan het advies Commissie Van Doorn: “Al het vlees duurzaam” (september 2011). De Commissie Van Doorn gaat in hun advies uit van 300 nge op 1,5 ha bouwvlak. Het netto toepasbaar oppervlak zal voor de kleine bouwvlakken in Veenendaal (0,67 ha of kleiner) relatief kleiner zijn dan die voor 1,5 ha bouwvlak (er is in principe dezelfde ruimte nodig voor woning/tuin/inrit/bestrating etc.). Daarom is uitgegaan van 300 nge per 1,5 hectare bouwvlak op het bouwvlakoppervlak verminderd met 0,1 hectare. Omdat de drie melkrundveebedrijven kunnen groeien tot aan de norm van 300 nge per 1,5 ha bouwvlak, groeit slechts een bedrijf met 35 nge. De andere twee bedrijven worden beperkt door de omvang van het bouwvlak en het huidige vergund aantal dieren. Het bedrijf met pluimvee groeit in leghennen (26 nge). In tegenstelling tot het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied is er in het‚ "aangepaste" ontwerp bestemmingsplan geen mogelijkheid tot de bouw van dubbellaagse stallen.

In de best-case variant op de worst-case invulling van het voorkeursalternatief zijn de stalemissies voor ammoniak opnieuw doorgerekend op basis van de best beschikbare staltechnieken.

Wat is de referentiesituatie voor de effectbeoordeling?

Om de milieueffecten van de alternatieven voor veehouderij te kunnen beoordelen en vergelijken, heb je een referentie nodig. De referentiesituatie is de situatie die zou ontstaan als het plan niet wordt uitgevoerd: dus de bestaande toestand van het milieu in het studiegebied (huidige feitelijke situatie) en de te verwachten milieutoestand als gevolg van de autonome ontwikkeling. De autonome ontwikkeling is in dit MER de verplichte investering in stalsystemen die de uitstoot van ammoniak terugdringen in overeenstemming met de AMvB-Huisvesting.

De referentiesituatie in dit MER is gebaseerd op:

  • (Het gedeelte van) de vergunningen voor veehouderijen in het plangebied die ingevuld zijn in de huidige situatie (dat is de feitelijke stalbezetting op basis van CBS-cijfers).
  • De ontwikkelingen in de veehouderij in en rond het plangebied met de AMvB-Huisvesting.

In de periode 2004-2011 is het aantal bedrijven met graasdieren met 32% afgenomen en het aantal bedrijven met hokdieren gelijk gebleven (bron: CBS-Statline). Daarom is aangenomen dat het nog niet ingevulde deel van de vergunningen voor veehouderijen in het plangebied, niet wordt benut in de planperiode. Hiermee is de latente ruimte in vergunningen geen onderdeel van de autonome ontwikkeling en is de huidige situatie gebaseerd op de feitelijke stalbezetting. Door de latente ruimte in vergunningen is er voor de stalemissies aan ammoniak en geur sprake van een ingeschatte afwijking tussen de huidige vergunde situatie en de feitelijke stalbezetting. Deze afwijking is 55% op basis van de CBS gegevens. De huidige vergunde situatie met toepassing van AMvB-Huisvesting en de ingeschatte afwijking op basis van ammoniak en geur vormt de referentiesituatie voor dit MER. Voor de Passende Beoordeling is de vergunde situatie met toepassing van de ingeschatte afwijking op basis van ammoniak de referentie. Hier wordt niet gecorrigeerd op AMvB-Huisvesting. Er zijn verder geen nieuwe ontwikkelingen op veehouderijlocaties in en rond het plangebied vanuit het Actieplan Ammoniak Veehouderij, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en het aflopen van de overgangstermijnen van het Legkippenbesluit (1 januari 2013). Ook andere relevante ontwikkelingen, zoals de aanleg van een weg of de ontwikkeling van een woningbouwlocatie, zijn niet aan de orde.

Effecten van de alternatieven

De milieueffecten van de worst-case verkenning zijn beoordeeld voor de aspecten ammoniak, geur en fijnstof. Voor het voorkeursalternatief (worst-case invulling) zijn alle aspecten beoordeeld. De ammoniakdeposities op de beschermde natuurgebieden zijn modelmatig bepaald waarbij het beschermingsregiem volgens de Natuurbeschermingswet is gebruikt voor de Passende Beoordeling. Ook het effect van extra geuremissie is berekend. De effecten voor de overige aspecten zijn bepaald met expert judgement op basis van bestaande informatie. In onderstaande tabel is het resultaat van deze beoordeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0014.png"

Score:++ = zeer positief; + = positief; 0/+ = licht positief; 0 = neutraal; 0/- = licht negatief; -= negatief; - - = zeer negatief

Passende Beoordeling (PB)

Op voorhand zijn significant negatieve effecten op Natura-2000 gebieden en Beschermde Natuurmonumenten niet uit te sluiten. Daarom is een Passende Beoordeling (PB) opgesteld voor de Natura 2000 gebieden Binnenveld, Kolland & Overlangbroek, Uiterwaarden Nederrijn, Veluwe en de

Beschermde Natuurmonumenten Meeuwenkampje en Schoolsteegse Bosjes. De invloed van het "aangepaste" ontwerp bestemmingsplan op de Habitats van de beschermde natuurgebieden, in en binnen 10 kilometer rond het plangebied, is beoordeeld vanuit een 'worst-case' en 'best-case' invulling van het voorkeursalternatief. De gemiddelde stikstofdepositie per habitattype neemt toe in de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Hierdoor zijn significant negatieve effecten voor de Natura 2000-gebieden Binnenveld, Kolland & Overlangbroek en Veluwe niet uitgesloten voor alle voor stikstofgevoelige habitattypen binnen het invloedsgebied. Tevens kunnen significant negatieve effecten als gevolg van de stikstofdepositietoename door het voorkeursalternatief niet worden uitgesloten voor de kwalificerende soorten van Natura 2000-gebied Veluwe. Voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Nederrijn kunnen significant negatieve effecten als gevolg van de stikstofdepositietoename door het voorkeursalternatief niet worden uitgesloten voor habitattype H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver). Voor de overige gevoelige habitattypen van Natura 2000-gebied Uiterwaarden Nederrijn binnen het invloedsgebied wordt de kritische depositiewaarde in de huidige situatie nog niet in alle gevallen overschreden door de achtergronddepositie. Het hangt af van de locatie en de inrichting van deze locatie of de depositietoename door het voorkeursalternatief leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde en daarmee tot een significant negatief effect op de aanwezige habitattypen en daaraan verbonden kwalificerende soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPBuitengebied-vg01_0015.png"

Voor de Beschermde Natuurmonumenten Meeuwenkampje en Schoolsteegse Bosjes kan een significant negatief effect niet worden uitgesloten. Het voorkeursalternatief (worst-case invulling) leidt tot een gemiddelde toename van de stikstofdepositie ter plaatse van deze habitattypen tussen de 0,1 en 3,1 mol N/ha/jaar. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de kwaliteit van deze habitattypen negatief wordt beïnvloed. Binnen de Beschermde natuurmonumenten liggen zeer gevoelige habitattypen waarop een overschrijding van de kritische depositiewaarde in de huidige situatie aan de orde. Een groot deel van de toename aan stikstofdepositie wordt veroorzaakt doordat de latente ruimte in milieuvergunningen (gemiddeld 55%) wordt benut met extra vee.

Conclusies

Omdat het nieuwe bestemmingsplan kaderstellend is voor wijziging of uitbreiding van (intensieve) veehouderijbedrijven is het potentiele milieueffect hiervan beoordeeld. Eerst is het milieueffect verkend van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt voor de twaalf veehouderijbedrijven. Op basis van deze verkenning zijn de mogelijkheden verder beperkt met als resultaat dat van de twaalf locaties in het plangebied nog maar twee bedrijven ruimte hebben om te groeien met een zeer beperkt aantal vee. Modelmatig is bepaald dat één melkrundveebedrijf met maximaal 35 nge groeit t.o.v. de vergunde situatie (82 nge) en dat één pluimveebedrijf groeit met 26 nge t.o.v. de vergunde situatie (54 nge). De rest van de locaties zit planologisch op slot en kan alleen groeien binnen de bestaande milieuvergunning.

Ondanks deze zeer bepekte groei van de veestapel in het plangebied kan het nieuwe bestemmingsplan wel zorgen voor een geringe toename aan stikstofbelasting en heeft daarmee mogelijk significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Dit past niet binnen de randvoorwaarden van de Natuurbeschermingswet en kan de beperkte ruimte in het plan niet maximaal worden benut. Echter, als er gebruik wordt gemaakt van de inzet van de best beschikbare staltechnieken (best-case invulling van het voorkeursalternatief) is er geen sprake meer van een toename, maar is sprake van een afname of gelijkblijvende stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. In de autonome ontwikkeling zal de depositie ook afnemen doordat de bedrijven moeten voldoen aan de emissieplafons uit de AMvB-Huisvesting. Uitgaande van de inzet van dergelijke technieken bij nieuwe maar ook bestaande bedrijven, is het dus mogelijk om gebruik te maken van de geboden planologische ruimte, binnen de randvoorwaarden van de Natuurbeschermingswet.

Het voorkeursalternatief zorgt voor wat betreft de criteria stikstofdepositie op Wav-gebieden en overige natuur voor een negatief (-) effect ten opzichte van de referentiesituatie. Dit gezien de vrij grote depositietoename ten opzichte van de referentiesituatie in zowel de Wav-gebieden als in de overige natuur. Het voorkeursalternatief heeft daarnaast een licht negatief (0/-) effect op soorten beschermd via de Flora- en faunawet. Dit aangezien de sloop van boerderijen en/of schuren en kap van aanwezige bomen kan leiden tot negatieve effecten op deze soorten.

Het woon- en leefmilieu (geur) binnen en buiten de bebouwde kom verslechterd (beoordeeld als licht negatief (0/-)) in het voorkeursalternatief ten opzichte van de referentiesituatie doordat er in het voorkeursalternatief één intensieve veehouderij uitbreidt. Ook door de veronderstelde opvulling van de latente ruimte in de vergunningen treedt er een verslechtering op. Gezien fijn stof ook in de vergunde situatie geen problemen veroorzaakt wordt het voorkeursalternatief op het criterium bedrijfsvoering (fijn stof) derhalve beoordeeld als neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie. Het voorkeursalternatief zorgt voor een beperkte toename aan transportbewegingen in het plangebied voor het bestemmingsplan Buitengebied. Het voorkeursalternatief zorgt daarmee voor een beperkte toename aan fijn stof emissies. Het effect van het voorkeursalternatief op fijn stof (verkeer) is derhalve beoordeeld als licht negatief (0/-).

Het effect op landschap is zeer beperkt omdat de mogelijke uitbreiding van agrarische bebouwing beperkt is en daarmee de invloed op bebouwing/verstening. De beide groeiers liggen beide echter wel op ruimtelijk gevoelige locaties. Echter mogelijke negatieve effecten worden – zeker in het geval van het deelgebied West / Bezuiden de Dijkstraat – meer dan gecompenseerd door de vereiste landschappelijke inpassing. In zijn totaal is het effect op landschap daarom licht positief (0/+) beoordeeld. De beïnvloeding van landschappelijke patronen en elementen is licht positief (0/+) door de inpassingsvoorwaarden. Een eventuele uitbreiding zal eerder leiden tot landschappelijke versterking.

Rekening houdend met de afstand tussen de groeier in deelgebied Noord en het Fort aan de Buursteeg, de huidige situatie en de in het bestemmingsplan opgenomen inpassingseisen wordt het effect op historische geografische waarden als neutraal (0) beoordeeld. Het effect op de archeologische waarden is verwaarloosbaar (0) omdat deze waarden zijn beschermd met een zorgvuldig opgestelde dubbelbestemming en door de beperkte ontwikkeling in het plangebied.

Het effect op aardkundige waarden is er niet (0) omdat er geen belangrijke aardkundige waarden in het gebied aanwezig zijn. Op het lokaal aanwezige microreliëf is geen effect te verwachten vanwege de beperkte ontwikkeling op en nabij bestaande erven en de mogelijke maatregelen.

Het voorkeursalternatief veroorzaakt een zeer geringe kans op een lokale toename van de geluidsbelasting vanwege directe geluidhinder door ventilatoren, laden en lossen en dergelijke en indirecte geluidhinder door verkeersbewegingen (zoals vrachtauto's) op woningen en geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Vanwege de zeer beperkte ontwikkeling in het voorkeursalternatief en de zeer geringe kans op een lokale toename van de geluidsbelasting scoort het alternatief licht negatief (0/-) ten opzichte van de referentiesituatie.

In het voorkeursalternatief zal de uitbreiding binnen het bestaande bouwvlak van één intensieve veehouderij en één grondgebonden veehouderij niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid. Het voorkeursalternatief scoort daarmee neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie.

De toename van bebouwing in het voorkeursalternatief zorgt naar verwachting niet voor aantasting van de bodemstructuur en de geomorfologische waarde. Dit omdat de bodemstructuur en de geomorfologische waarde binnen het bestaande bouwvlak naar verwachting reeds verstoord zijn.

Derhalve scoort het voorkeursalternatief neutrale (0) score voor het effect op bodemstructuur en geomorfologie ten opzichte van de referentiesituatie.

Uitgangspunt is dat uitbreidingen van bebouwd oppervlak (dus ook binnen het bestaande bouwvlak) waterneutraal worden gerealiseerd. Ook is als uitgangspunt gehanteerd dat dat de intensieve veehouderij en grondgebonden melkveehouderij door maatregelen (zoals vloeistofdichte vloeren) in het kader van vergunningen geen emissies naar het grond- en oppervlaktewater veroorzaken. Het effect van het voorkeursalternatief op het grond- en oppervlaktewatersysteem en op de bodem-, grond en oppervlaktewaterkwaliteit is derhalve als neutraal (0) beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie.

Aanbevelingen

  • Gelet op de zeer strikte regels van de (huidige) Natuurbeschermingswet is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan nodig dat een toename van de depositie van stikstof op de overbelaste Natura 2000-gebieden, met zekerheid is uitgesloten. Dit kan door de inzet van best beschikbare staltechnieken te borgen, bijvoorbeeld met een voorwaardelijke verplichting voor bouwen (een ontheffing) binnen het begrensde bouwblok. Hierbij is raadzaam om de ontwikkelingen rond de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS; rijksbeleid) te volgen.

Andere aanbevelingen op basis van de resultaten van het MER zijn:

  • Nadere toelichting op een goed inrichtingsplan ten aanzien van een landschappelijke inpassing. Dit kan door te verwijzen naar de voor elk deelgebied opgestelde folders ‚Kiezen voor een fraai erf, groene erven in het buitengebied?.
  • Het toetsen van concrete initiatieven op soorten uit de Flora- en faunawet. Hierbij gaat het om alle activiteiten waarbij ruimtelijke herinrichting (sloop, afgravingen, bouwen, enz.) is voorzien. Mogelijke maatregelen zijn het faseren en specificeren van de uitvoering, compenseren van ruimtebeslag op leefgebieden van beschermde soorten of door het vergroten van het bebouwd oppervlak binnen de bouwkavel in te passen binnen bestaande natuurwaarden.
  • Een actief gemeentelijk beleid gericht op het intrekken van niet benutte rechten, volgens de vigerende omgevingsvergunning. Dit heeft vooral effect in zones rondom de kernen, natuurgebieden en andere kwetsbare gebieden.
  • Maak bij de beoordeling van vergunningen op bedrijfsniveau optimaal gebruik van dan beschikbare kennis en ruimtelijke en technische mogelijkheden om gezondheidsrisico's te beperken.

Aanbevelingen op het gebied van monitoring en evaluatie zijn:

  • Volgen van de ontwikkeling van de veestapel, toegepaste stalsystemen en de emissies van geur, ammoniak en fijn stof uit de veehouderij in Veenendaal en de concentraties/belasting van die stoffen.
  • Volgen van de gerealiseerde bebouwing en de inpassing hiervan binnen de kaders van het bestemmingsplan Buitengebied en in omgevingsvergunningen.
  1. 1. In het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied is er voor de intensieve veehouderij in extensiveringsgebied de mogelijkheid om uit te breiden met 2500 m2 aan bebouwing. Deze uitbreiding is vanwege provinciaal beleid (Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening) alleen mogelijk in het kader van dierenwelzijn. Daarom zijn de 3 agrarische bouwblokken, in het extensiveringsgebied en met een iv-aanduiding, aangewezen als blijver.
  2. 2. Het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied biedt voor de agrarische bouwblokken in het verwevingsgebied en met een iv-aanduiding, de mogelijkheid om het bouwvlak tweemaal met 30% te vergroten. Echter geen enkele locatie voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid waarbinnen het bouwblok voor een tweede maal kan worden vergroot met 30%. Daarom is deze tweede vergroting ook geen uitgangspunt voor de worst-case verkenning.
  3. 3. Dit bedrijf maakt gebruik van de ruimte voor ruimte regeling. Het college van Veenendaal heeft inmiddels een principebesluit genomen voor de functiewijziging.
  4. 4. In het "aangepaste" ontwerp bestemmingsplan is de i.v.-aanduiding van 4 van de 6 agrarische bouwvlakken afgehaald. Dit is i.o.m. een recent uitgevoerde behoeftepeiling.

3.12.3 Gevolgen voor het bestemmingsplan

Naar aanleiding van de aanbevelingen uit het plan-MER en de aanvullingen hierop, is het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied op een aantal onderdelen aangepast. Het belangrijkste aandachtspunt is dat het bestemmingsplan niet in strijd met de natuurbeschermingswetgeving mag zijn.

Het gaat om de volgende aanpassingen:

  • De dubbelbestemming ten behoeve van de waterberging is niet meer opgenomen in het bestemmingsplan.

Zodra de discussie op rijks- en regionaal-niveau omtrent de aanwijzing van Natura 2000-gebied en de waterberging is afgerond, en blijkt dat de waterberging zich verdraagt met het Natura 2000-gebied, dan zal alsnog een herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld waarin de waterberging als dubbelbestemming wordt opgenomen.

  • Het omschakelen van een paardenhouderij naar een melkveehouderij is uitgesloten.

Nieuw vestiging van agrarische bedrijven is gelet op strengere milieuwetgeving niet mogelijk. Voorkomen moet dan ook worden dat de paardenhouderij om kan schakelen naar een ander agrarisch bedrijf zoals een melkveehouderij.

  • Maatwerk is toegepast voor het inpassen van de (voormalige) agrarische percelen:
    1. 1. Percelen waar al geruime tijd geen agrarische activiteiten zijn, hebben in het bestemmingsplan een woonbestemming gekregen.
    2. 2. De agrarische bedrijven waar al geruime tijd geen sprake meer is van intensieve veehouderij (hoofd- of neventak), zijn niet meer als intensieve veehouderijbedrijven aangemerkt.
    3. 3. Conform provinciaal beleid en het reconstructieplan geen uitbreidingsmogelijkheden opnemen voor intensieve veehouderijbedrijven.
    4. 4. Percelen waar al geruime tijd slechts hobbymatige agrarische activiteiten zijn, hebben in het bestemmingsplan een woonbestemming met de aanduiding agrarische nevenactiviteit gekregen. Hierbij is maatwerk toegepast. De maximale toegestane bedrijfsmatige activiteiten uitgedrukt in Nge, zijn aangepast aan het feitelijk gehouden aantal dieren en de vergunde situatie.
    5. 5. Percelen waar al geruime tijd steeds minder vee wordt gehouden, de afgelopen jaren niet is geïnvesteerd en waar gedeeltelijk inkomen elders wordt verkregen hebben geen uitbreidingsmogelijkheden binnen het bouwvlak meer gekregen.
    6. 6. De wijzigingsbevoegdheden om de agrarische bouwvlakken te vergroten zijn niet meer in het bestemmingsplan opgenomen.

In het plan-MER moet gerekend worden met de feitelijke situatie met verwachte ontwikkeling als referentiesituatie. De referentiesituatie is de situatie die zou ontstaan als het plan niet wordt uitgevoerd: dus de bestaande toestand van het milieu in het studiegebied (huidige feitelijke situatie) en de te verwachten milieutoestand als gevolg van de autonome ontwikkeling. Door in het bestemmingsplan agrarische bouwvlakken met bijbehorende uitbreidingsmogelijkheden op te nemen terwijl er geen sprake is van een agrarische bedrijf en/of intensieve veehouderij of slechts hobbymatige activiteiten, geeft (theoretisch) enorme uitbreidingsmogelijkheden. Dit brengt een aanzienlijke toename aan stikstofbelasting met zich mee en heeft daarmee mogelijk significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.

  • Dubbellaagse stallen zijn niet toegestaan.

Het oprichten van een dubbellaagse stal is mogelijk op basis van de hiervoor geldende vigerende bestemmingsplannen. Er zijn echter geen dubbellaagse stallen aanwezig en er is ook geen vraag naar. Het past niet binnen het karakter en de bedrijfsvoering van de kleinschalige agrarische bedrijven in Veenendaal. Zoals in het plan-MER is berekend zou de stikstofdepositie door de bouw van dubbellaagse stallen kunnen toenemen met 10 tot 20 procent.

  • Per agrarische bouwvlak is geregeld dat maar één windmolen is toegestaan. Dit is ook geregeld bij de niet-agrarische bedrijven.
  • Een aantal voormalige agrarische bedrijven zijn uit het bestemmingsplan gehaald.

Voor een aantal voormalige agrarische bedrijven wordt of is een procedure opstart om te schakelen naar andere functies zoals woonzorgwoningen, een tweede woning en Bed & Breakfast. Hiermee vervallen de agrarische activiteiten. Het opnemen in het bestemmingsplan van een agrarische bestemming voor deze percelen zou voorbij gaan aan de aparte procedures. En zou een niet reële mogelijkheid creëren voor toename van de stikstofbelasting. De betreffende percelen zijn dan ook uit het bestemmingsplan gehaald omdat voor deze percelen immers al aparte procedures zijn of worden opgestart.

  • Voor het agrarische bedrijf dat in het plan-MER is aangemerkt als pluimveebedrijf is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor functieverandering naar zorgboerderij.

Dit bedrijf wil graag omschakelen naar een zorgboerderij met theehuis waar de nadruk komt te liggen op de zorg. De agrarische activiteiten zijn slechts een deel van de activiteiten van de deelnemers van de zorgboerderij. In 2007 is onder voorwaarden in principe ingestemd met een functieverandering naar een zorgboerderij. De voorwaarden zijn in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Conclusie:

De uitkomst van het plan-MER is dat er slechts sprake is van een zeer beperkte groei van de veestapel in het plangebied en het bestemmingsplan daarmee kan zorgen voor een geringe toename aan stikstofbelasting. Dit komt doordat nog maar twee agrarische bedrijven ruimte hebben om te groeien met een zeer beperkt aantal vee. Door middel van hierboven omschreven aanpassingen van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp is dit vorm gegeven.

De twee agrarische bedrijven die nog uitbreidingsmogelijkheden hebben, kunnen uitbreiden met totaal 61 Nge.

Per saldo zal de belasting van het gehele buitengebied van de gemeente op de natuurgebieden naar verwachting afnemen. Een bedrijf waarmee in het plan-MER nog rekening is gehouden met een neventak intensieveveehouderij van 8 Nge, is in het bestemmingsplan niet meer als zodanig opgenomen (al geruime tijd geen varkens meer aanwezig en niet meer gewenst). Zoals hierboven toegelicht zijn of worden voor een aantal voormalige agrarische bedrijven procedures opgestart naar niet-agrarische functies. Het totale vergunde aantal dieren dat hiermee komt te vervallen is in Nge omgezet 119 Nge.

Hoofdstuk 4 Visie

4.1 Algemene Visie Op Plangebied

In het LOP is de gemeentelijke visie op het buitengebied op hoofdlijnen weergegeven. Deze visie is vooral vanuit landschappelijk oogpunt ingestoken, maar heeft veel informatie in zich die benut moet worden voor de visie in het bestemmingsplan.

Voor de realisatie van de visie in het bestemmingsplan is het van belang samen te werken met bewoners, initiatiefnemers en de buurgemeenten. Dit bestemmingsplan is voorwaardenscheppend voor gewenste ontwikkelingen, maar kan gewenste ontwikkelingen niet afdwingen.

Het bestemmingsplan is daarmee één van de instrumenten om met de onderstaande visie aan de slag te gaan. Andere, vooral stimulerende instrumenten moeten benut worden om ontwikkelingen tot stand te brengen. Te denken valt aan provinciale subsidies voor bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, maar ook aan de gelden die in het kader van Investeringsfonds Landelijk Gebied beschikbaar zijn (waaronder die voor de ontwikkeling van Grebbelinie).

De beheeraspecten zijn verwoord op de beleidskaart en dienen als basis voor (gebieds)bestemmingen.

In het bestemmingsplan zullen alle huidige waarden, alle (legale) functies en alle (legale) bebouwing worden opgenomen. Daarbij worden de nodige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Verwezen wordt naar hoofdstuk 5, waarin de bestemmingsregeling en de flexibiliteitsbepalingen worden besproken.

Concrete ontwikkelingen die in gang zijn gezet, worden ook vertaald in het bestemmingsplan. Daarnaast worden de ontwikkelingen die binnen een aantal jaren worden voorzien, zoals de aanleg van natuur, als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen. Te zijner tijd kan de ontwikkeling dan worden getoetst aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Het bestemmingsplan is flexibel van opzet. Dit betekent dat initiatieven die leiden tot vergroting van de natuurwaarden (zoals agrarisch natuurbeheer) of verbetering van de landschapswaarden (bijvoorbeeld de aanplant van houtwallen), zonder beperkingen van het bestemmingsplan moeten kunnen plaatsvinden.

Landschap

Beheer

De identiteit van het landschap hangt nauw samen met het ontstaan van de plek en het menselijk gebruik ervan. Zo zijn verschillende landschapstypen ontstaan, die elke plek een eigen identiteit geven.

In het bestemmingsplan moeten de landschappelijke waarden van de gebieden worden vastgelegd in de bestemmingen. Regulier landschapsbeheer en versterking (zoals het toevoegen van landschapselementen) moet zonder meer mogelijk worden gemaakt. Mogelijke aantasting van het landschap moet worden getoetst.

Toekomstvisie

Bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van natuur, waterberging (of verstedelijking), dienen de kenmerken van deze landschapstypen als uitgangspunt. Alle ontwikkelingen moeten direct of indirect een bijdrage leveren aan een (beter) herkenbare identiteit. Zo blijft ook de diversiteit van landschapstypen in Veenendaal voor de toekomst bewaard.

Bij het toestaan van nieuwe bebouwing moet met de landschappelijke waarden rekening worden gehouden. Datzelfde geldt indien er sprake is van een functiewijziging. Daartoe zal bij de te volgen procedures worden bepaald dat een landschappelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling verplicht is.

Cultuurhistorie

Beheer

Het beheer is vooral gericht op het beschermen van de archeologische (verwachtings)waarden. Deze worden opgenomen op de verbeelding. Waardevolle bebouwing wordt beschermd door andere regelgeving (Monumentenwet 1988, gemeentelijke Monumentenverordening).

Overige cultuurhistorische waarden zijn verbonden met de ontstaansgeschiedenis van Veenendaal en daarmee sterk verweven met de in Veenendaal aanwezige landschapstypen. Het gaat hierbij om verkavelingspatronen, landschapselementen, paden etc. Deze waarden zijn daarom geïntegreerd in de landschapswaarden

Toekomstvisie

Met name het versterken van de Grebbelinie is de belangrijkste ontwikkeling die binnen het plangebied wordt voorgestaan.

Natuur

Beheer

Het beheer van de huidige natuurgebieden moet worden voortgezet. Dat geldt ook voor gronden die door middel van agrarisch natuurbeheer worden beheerd.

Toekomstvisie

Met de ontwikkeling van nieuwe natuur wordt ernaar gestreefd bestaande natuurwaarden te vergroten. Dat kan bijvoorbeeld door nieuwe natuur als een buffer om bestaande natuur te leggen of geïsoleerde gebieden aan elkaar te koppelen. In Veenendaal is een aantal gebieden aangewezen als groene contour. Binnen deze gebieden kan op vrijwillige basis natuur gerealiseerd worden.

Veenendaal wil gericht natuur ontwikkelen, daar waar natuur ook een bijdrage levert aan het wenselijk landschapsbeeld. Door de ontwikkeling van natuur die past bij de ondergrond en een meer 'natuurlijke waterhuishouding' komen de verschillende landschapstypen beter tot uitdrukking. De gradiënt van de Utrechtse Heuvelrug naar de Gelderse Vallei wordt weer beter zichtbaar. Landgebruik, bodem en waterhuishouding komen meer met elkaar in overeenstemming. Ook in de toekomst blijft agrarisch natuurbeheer een belangrijke bijdrage leveren en hoeft niet alles tot natuur te worden bestemd.

In feite wordt in alle deelgebieden getracht de natuurwaarden te vergroten, zij het dat in een aantal deelgebieden de opgave/locaties concreter zijn dan de andere.

Kernrandzone

Beheer

Het buitengebied van Veenendaal ligt als een groene rand rond het stedelijk gebied en heeft een belangrijke functie als uitloopgebied vanuit de kern. In een tweetal gebieden is sprake van meer menging van functies aan de rand van de kern in een overwegend landelijk gebied. Het gaat om het gebied ten zuiden van de Dijkstraat en het gebied rond de Middelbuurtseweg.

Toekomstvisie

Vanwege de landschappelijke waarden in deze gebieden zijn nieuwe functies op nieuwe plekken niet wenselijk, maar willen we als gemeente ruimere mogelijkheden bieden voor stoppende agrarische bedrijven of voor een andere invulling van niet-agrarische bedrijven of activiteiten bij woningen. Vaak gaat het om kleinschalige voormalige agrarische bedrijven, die inmiddels een woonbestemming hebben gekregen, maar waar nog wel enige bebouwing aanwezig is. Uitgangspunt is dat het in alle gevallen moet gaan om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan ontwikkeling van natuur, landschapselementen, recreatieve paden etc.

Agrarische bedrijven

Beheer

Er is in Veenendaal geen sprake (meer) van een vitaal agrarisch gebied. De landbouwgebieden zijn klein en het grondbezit is te versnipperd om voor de lange duur een gunstig agrarisch perspectief te bieden. Dat laat onverlet dat de huidige bedrijven positief bestemd moeten worden. Indien het reconstructieplan het toelaat, moeten ook uitbreidingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven worden geboden. Andere bedrijven zullen 'op slot' gaan, zoals in het reconstructieplan is aangegeven.

Met een afwijking worden niet-omgevingsgevoelige niet-agrarische nevenactiviteiten toegestaan.

Agrarisch natuurbeheer moet zonder meer mogelijk zijn. De nieuwe Wet Geurhinder en Veehouderij zou kunnen leiden tot beperkingen voor het agrarisch gebruik, zeker als daar geurgevoelige functies in de buurt liggen. Een helder overzicht van de gevolgen van de nieuwe wet voor agrarisch gebruik is wenselijk. De wet maakt een lokale geurverordening mogelijk, die op een aantal punten versoepeling van de geurregelgeving toestaat.

Toekomstvisie

Inzet van de gemeente Veenendaal is om mogelijkheden te bieden voor de agrariërs. Zij dragen met hun bedrijfsvoering al sinds lange tijd bij aan het landschap en de ontwikkeling ervan.

Verbreding van de agrarische bedrijfsvoering met functies als waterberging, natuurontwikkeling, zorg, stadslandbouw en kleinschalige recreatieve voorzieningen past bij het Veenendaals buitengebied en de wensen en opgaven die er liggen. Op het moment dat een nieuwe (niet-agrarische) nevenactiviteit op een agrarisch bedrijf wordt gewenst, kan deze alleen met een afwijking mogelijk worden gemaakt. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de verkeersaantrekkende werking en de beperking van milieuruimte van nabijgelegen bedrijven. Ook moet worden bepaald dat de nieuwe niet-agrarische activiteit goed landschappelijk moet worden ingepast.

Voor het geval een bedrijf in zijn geheel stopt is een nieuwe functie mogelijk. Omdat het in veel gevallen maatwerk betreft zal hiervoor een aparte procedure worden gevolgd. Hierdoor kan beter worden ingespeeld op bijvoorbeeld meer ruimte voor rood, mits er extra groen ontwikkeling tegenoverstaat.

Nieuwe agrarische bouwpercelen toestaan is niet aan de orde. Ook het oprichten van nieuwe bedrijfswoningen of tweede bedrijfswoningen (bij zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven) wordt niet mogelijk.

Water

Beheer

Het huidige beheer kan gewoon worden voortgezet. Bij nieuwe bebouwing in het bestemmingsplan mogen de waterbelangen niet in het geding komen.

Toekomstvisie

Grotere ingrepen die de waterhuishouding mogelijk beïnvloeden, dienen te worden overlegd met het Waterschap. Uitgangspunt is dat de extra berging die nodig is als gevolg van een toename van verhard oppervlak, binnen het gebied van die ingreep plaatsvindt. Dit is vooral relevant als sprake is van nieuwe bebouwing c/q verharding.

Recreatie

Beheer

Het beheer is vooral gericht op het beschermen en behouden van bestaande recreatieve routes.

Toekomstvisie

Hoofdinzet is het ontwikkelen van voorzieningen gericht op de dagrecreatie met overnachtingsmogelijkheden op beperkte schaal. De voorzieningen zijn gewenst vanwege de nabijheid van de stadsrand. In de gevoelige gebieden in het plangebied moet worden voorkomen dat het recreatief gebruik te intensief wordt.

Voorwaarde is het versterken van de langzaamverkeerroutes rondom Veenendaal, die het mogelijk maken het buitengebied (ook in de buurgemeenten) te bezoeken. Dit maakt ook het bezoek aan de natuur en de landschappen beter mogelijk. De voorzieningen moeten ontwikkeld worden in bestaande gebouwen, die niet langer (agrarisch) gebruikt worden.

Wonen

Bestaande legaal aanwezige woningen dienen positief bestemd te worden. Voor uitbreidingsmogelijkheden worden de geldende rechten en het provinciaal beleid in acht genomen.

Voor de situering van de bouwvlakken ten behoeve van de woningen dient te worden aangesloten bij de bestaande woning en/of de mogelijkheden van de huidige bestemmingsplannen/vrijstellingen. In één geval is hiervan afgeweken, namelijk op het perceel Dijkstraat 155/157. Het nieuwe bouwvlak is verder van de Dijkstraat afgelegd dan het huidige bouwvlak met als doel het open karakter van de Dijkstraat te versterken. Dit is wenselijk vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Het feit dat de bestaande woning niet meer binnen het bouwvlak is gelegen, betekent echter niet dat de woning niet meer aan de bepalingen van het bestemmingsplan voldoet. In het bestemmingsplan zijn immers ook overgangsregels opgenomen die de legale bebouwing zelf en het legale gebruik van bebouwing en van gronden die strijden met de nieuwe regels, beschermen.

In het plangebied komen woonboerderijen en andere woningen voor, die in oorsprong niet als burgerwoning zijn ontstaan. Voor deze panden moet een passende regeling komen, omdat de vraagstukken anders zijn dan bij 'reguliere' burgerwoningen. Zo moet, zeker voor de monumenten, worden bekeken of ze door middel van bijvoorbeeld het toestaan van een extra wooneenheid, beter in stand kunnen worden gehouden. Dit vindt dan plaats door middel van inpandige splitsing

Nieuwe burgerwoningen zijn in beginsel niet mogelijk. Een uitzondering hierop is de situatie dat:

  1. 1. van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling gebruik gemaakt wordt (sloop alle agrarische bijgebouwen ten behoeve van een extra woning)
  2. 2. wanneer een extra wooneenheid in een bestaand pand wordt toegestaan;

Bedrijven

Bestaande, niet-agrarische bedrijven worden positief bestemd. Zij krijgen het bestaande aantal bedrijfswoningen toegewezen; nieuwe worden niet toegestaan. De uitbreidingsruimte is in principe 20% van de bestaande bebouwing. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld situaties waarin illegale gebouwen staan, bedrijven die recent nog uitbreidingen hebben gepleegd en bedrijven die nu feitelijk al geen uitbreidingsruimte hebben.

De gemeente Veenendaal maakt geen nieuwe (niet-agrarische) bedrijven in het plangebied mogelijk. Uitzondering hierop vormen de nieuwe bedrijven die als nevenactiviteit of in een voormalig agrarisch bedrijf worden gestart als extensief recreatieve activiteit.

Landgoederen

Beheer

Kleine delen van landgoed Prattenburg liggen binnen de gemeente Veenendaal.

Toekomstvisie

De gemeente maakt de ontwikkeling van landgoederen alleen buitenplans mogelijk. De ontwikkelingen worden toegestaan wanneer deze landgoederen een wezenlijke bijdrage leveren aan het landschap en een duidelijke meerwaarde bieden voor de natuur en het recreatieve netwerk. De gebouwen die horen bij een landgoed moeten passen binnen de structuur van het landschapstype. Ze mogen geen schaalbreuk veroorzaken en moeten een allure uitstralen die past bij de plek en bij deze tijd.

Nieuwe landgoederen bieden mogelijkheden voor het ontwikkelen van natuur in de vorm van particulier natuurbeheer. De provincie staat nieuwe landgoederen niet toe in landelijk gebied 2 (agrarisch) en 4 (natuur, EHS).

De gemeente wil dat de nieuwe landgoederen een omvang hebben van minimaal 5 ha (conform ook de Natuurschoonwet). Ze moeten voor 90% open worden gesteld, om ook een bijdrage te kunnen leveren aan de recreatieve (medegebruiks)waarde van het plangebied.

Vanuit het Streekplan en het Reconstructieplan worden onder andere de volgende criteria gesteld:

  • minimaal 5 ha, indien een oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen van ten minste 1000 m2 wordt gesloopt;
  • minimaal 15 ha, indien een oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen van minder dan 1000 m2 wordt gesloopt;
  • één hoofdgebouw of gebouwencomplex;
  • mogelijkheden voor ondergeschikte economische drager;
  • hoofdfunctie van gebouw is wonen;
  • minimaal 60% nieuw bos of natuurterrein;
  • openbaar toegankelijk.

Eventuele gewenste nieuwe landgoederen worden buiten het bestemmingsplan geregeld via een aparte procedure zodat maatwerk kan worden geleverd.

4.2 Deelgebied Noord-omgeving Fort Aan De Buursteeg

Relatie aanliggende gebieden

De functies van Fort aan de Buursteeg enerzijds (natuur, waterberging, cultuurhistorisch waardevol gebied) en het bedrijventerrein de Batterijen, de spoorlijn en de snelweg A12 anderzijds, verhouden zich niet goed tot elkaar. De A12 ligt na verbreding vrij prominent in het landschap. Het is van belang dat de scheiding tussen deze gebieden behouden blijft. De invloed van de omgeving moet beperkt blijven, terwijl de wens wel is de beleefbaarheid voor de inwoners van Veenendaal te versterken door middel van extensieve routestructuren. (fietspaden, wandelpaden). Belangrijk is dan de barrières om het gebied te bereiken voor mens en natuur met goede passages te verminderen.

Mogelijke beleidsknelpunten

Van belang is dat in het gebied zowel natuurontwikkeling is voorzien als ook dat het overwegend verwevingsgebied is. Dit vraagt een zorgvuldige afstemming. Wellicht dat ook ingezet moet worden op bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer.

Trefwoorden

  • Open broek- en heideontginningenlandschap;
  • Slagenlandschap in De Scheg tussen de Klompersteeg en het spoor;
  • Deels verwevingsgebied (zuid & scheg), deels extensiveringsgebied;
  • Deels stadsrandgebied (de scheg), deels hoofdfunctie natuur (overig deel);
  • Stimuleren extensieve recreatie (wandelen, fietsen);
  • Aangewezen voor natuurontwikkeling;
  • Ecologische verbindingszone;
  • Versterking Grebbelinie;
  • Er liggen BEVI-contouren over het deelgebied afkomstig van bedrijven nabij het deelgebied.
  • Behoud hydrologische situatie, potenties voor kwelafhankelijke vegetatie (natte graslanden, moeras).

Beheervisie

  • Fort aan de Buurtsteeg maakt deel uit van de Grebbelinie. Inzet in dit gebied is het behoud van de natuurwaarden rondom Fort aan de Buursteeg en cultuurhistorisch herstel. Het gedeelte van het Fort gelegen in de gemeente Renswoude, is onlangs aan de provincie Utrecht verkocht en wordt bezoekerscentrum.
  • In het gebied moeten, naast de natuurwaarden, ook de landschappelijke (open karakteristiek) en cultuurhistorische waarden beschermd worden;
  • Agrarische bedrijven in het verwevingsgebied moeten zich kunnen blijven ontwikkelen, waarbij niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarisch natuurbeheer als aanvulling op de bedrijfsvoering kunnen dienen;
  • Agrarische bedrijven in het extensiveringsgebied kunnen alleen uitbreiden met een niet-intensieve tak, waarbij niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarisch natuurbeheer als aanvulling op de bedrijfsvoering kunnen dienen;
  • Overige functies worden bestemd en krijgen beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Getracht wordt nieuwe bebouwing ten behoeve van niet agrarische functies zo veel mogelijk tegen te gaan.

Toekomstvisie

  • Het zicht op de Emminkhuizerberg en Fort aan de Buurtsteeg moet behouden en versterkt worden;
  • Landschappelijke inpassing A12;
  • Landgoederen worden niet mogelijk gemaakt.

4.3 Deelgebied Oost-ten Zuiden Van De Grift

Relatie aanliggende gebieden

Het bedrijventerrein Nijverkamp, ten zuiden gelegen, heeft een geluidscontour die deels over de deelgebieden Zuid en Oost ligt. Het verdient voorkeur de overgang van het bedrijventerrein naar het landelijk gebied te voorzien van een groene uitstraling. Dat geldt ook voor de nieuwbouw Veenendaal-Oost. Vanuit Veenendaal-Oost moet het wel mogelijk zijn het gebied in te gaan om extensief te kunnen recreëren.

Mogelijke beleidsknelpunten

De Hel en de Blauwe Hel zijn (nog niet definitief) aangewezen als Natura 200 gebied. De provincie heeft voor dit gebied tevens de aanduiding waterberging opgenomen. Dit kan leiden tot tegenstrijdige doelstellingen. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 3.12.

Trefwoorden

  • Slagenlandschap (met bosopslag);
  • Extensiveringsgebied;
  • Hoofdfunctie natuur / natura 2000 gebied;
  • Stimuleren extensieve recreatie;
  • Zuidelijk deel: aangewezen voor natuurontwikkeling;
  • Realisatie ecologische verbindingszone;
  • Er liggen BEVI-contouren over het deelgebied. Deze zijn afkomstig van bedrijven op bedrijventerrein Nijverkamp.

Beheervisie

  • Inzet in dit gebied is het behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden van de Hellen;
  • In het gebied moeten, naast de natuurwaarden, ook de landschappelijke waarden (open weidegebied) beschermd worden;
  • Agrarische bedrijven moeten zich kunnen blijven ontwikkelen, waarbij niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarisch natuurbeheer als aanvulling op de bedrijfsvoering moeten dienen. Voor uitbreiding van intensieve veehouderij is geen plaats;
  • Overige functies worden bestemd en krijgen beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Getracht wordt nieuwe bebouwing ten behoeve van niet agrarische functies zo veel mogelijk tegen te gaan, om ervoor te zorgen dat dit de natuurwaarden van de beschermde natuurgebieden niet kan aantasten;
  • Bescherming van de gerealiseerde ecologische verbinding langs de Grift.

Toekomstvisie

  • Het zuidelijke deel is aangewezen voor natuurontwikkeling; In afwachting op de exacte uitkomst van de herijking van de EHS, kan dit nog veranderen;
  • Landgoederen zijn alleen mogelijk via een aparte procedure om maatwerk mogelijk te maken.

4.4 Deelgebied Zuid- Omgeving Middelbuurtseweg

Relatie aanliggende gebieden

De Middelbuurtseweg vormt de overgang van stedelijk naar landelijk gebied. De weg loopt in de gemeente Rhenen door. Langs de weg bevinden zich (ook buiten de gemeente) verschillende agrarische bedrijven. De verbinding met het stedelijk gebied wordt doorbroken door de Rondweg-Oost. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door bedrijventerrein Nijverkamp. Daar waar het bedrijventerrein grenst tot aan de Middelbuurtseweg is de ruimtelijke invloed ervan groot. Er ligt tevens een geluidcontour van dit bedrijventerrein over het deelgebied.

Mogelijke beleidsknelpunten

geen

Trefwoorden

  • Coulisselandschap;
  • Zichtlijnen op de heuvelrug bij de Middelbuurtseweg;
  • Verwevingsgebied;
  • Noordelijk deel Middelbuurtseweg valt binnen de rode contour;
  • Stedelijk uitloopgebied;
  • Kernrandzone;
  • Stimuleren extensieve recreatie (wandelen, fietsen);

Beheervisie

  • Behoud van de agrarische functie staat voorop;
  • In het gebied moeten de landschappelijke waarden beschermd worden;
  • Agrarische bedrijven moeten zich kunnen blijven ontwikkelen, waarbij niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarisch natuurbeheer als aanvulling op de bedrijfsvoering kunnen dienen;
  • Overige functies worden bestemd en krijgen beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Getracht wordt nieuwe bebouwing ten behoeve van niet agrarische functies zo veel mogelijk tegen te gaan.

Toekomstvisie

  • Gebied binnen de rode contour geschikt voor, volkstuinen en de afronding van de stadsrand;
  • Ruimte voor functiewijziging, gericht op o.a. zorg, recreatie, stadslandbouw;
  • Ook het zicht op de Utrechtse Heuvelrug moet worden versterkt;
  • Versterken coulisselandschap (houtwallen enz.)
  • Landgoederen worden alleen mogelijk via een aparte procedure om maatwerk mogelijk te maken

4.5 Deelgebied West- Ten Zuiden Van De Dijkstraat

Relatie aanliggende gebieden

Het deelgebied omgeving Dijkstraat heeft een relatie met de ten noorden gelegen woonwijken Dichtersbuurt en Schepenbuurt. Vanuit deze woonwijken trekken veel mensen het buitengebied in, daarbij gebruik makend van de aanwezige fiets- en wandelpaden. De recreatieve druk, gezien de ligging tussen nationaal Park de Utrechtse Heuvelrug en de woonwijken van Veenendaal, is groot.

Mogelijke beleidsknelpunten

De wensen in dit gebied zijn velerlei. De extensieve recreatieve ontwikkeling dient zorgvuldig plaats te vinden, om de toeloop naar de Heuvelrug niet teveel te laten zijn. Het verwevingsgebied dicht tegen de stad biedt praktisch nauwelijks mogelijkheden voor de intensieve agrariërs om hun bedrijfsvoering uit te breiden, in verband met de ontsluiting en de milieuregels.

Trefwoorden

  • Coulisselandschap met groene kamers bij de Dijkstraat;
  • Deels verwevingsgebied (tegen de kern), deels extensiveringsgebied;
  • Deels stedelijk uitloopgebied (tegen de kern), deels verweven van functies (tegen de heuvelrug);
  • Kernrandzone;
  • Stimuleren extensieve recreatie (wandelen, fietsen);
  • Behoud bestaande natuur en groene contour;
  • Boomkwekerij;
  • Landgoed

Beheervisie

  • Behoud van het agrarisch karakter van het gebied staat voorop;
  • In het gebied moeten de landschappelijke waarden beschermd worden;
  • Agrarische bedrijven in het verwevingsgebied moeten zich kunnen blijven ontwikkelen, waarbij niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarisch natuurbeheer als aanvulling op de bedrijfsvoering kunnen dienen;
  • Agrarische bedrijven in het extensiveringsgebied kunnen alleen uitbreiden met een niet-intensieve tak, waarbij niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarisch natuurbeheer als aanvulling op de bedrijfsvoering kunnen dienen;
  • Landgoed Prattenburg moet behouden blijven; kleine delen liggen in de gemeente Veenendaal.
    Via de gronden van het landgoed liggen paden voor recreatief medegebruik die vanaf de Dijkstraat de bossen van de Heuvelrug bereiken en daarmee een belangrijke verbinding vormen.
  • Overige functies worden bestemd en krijgen beperkte uitbreidingsmogelijkheden.

Toekomstvisie

  • De wens is het agrotoerisme verder te ontwikkelen dan in de andere deelgebieden, rekening houdend met landschappelijke kwaliteiten en behoud van natuurwaarden;
  • Ruimte voor functiewijziging, gericht op o.a. zorg, recreatie, stadslandbouw;
  • Landgoederen worden alleen mogelijk via een aparte procedure om maatwerk mogelijk te maken

Hoofdstuk 5 Hoofdopzet Voor Het Plan

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Inleiding

Het doel van de integrale planherziening is te komen tot een actueel, flexibel en ont-wikkelingsgericht bestemmingsplan voor het gehele plangebied.

Het nieuwe bestemmingsplan beoogt enerzijds binnen bepaalde delen van het plangebied de instandhouding en ontwikkeling van de bestaande gebiedseigen karakteristieken, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische structuren. Anderzijds beoogt het plan binnen andere delen de ontwikkeling en instandhouding van de agrarische en andere bedrijfsactiviteiten in het gebied. Het plan geeft randvoorwaarden aan, waarbinnen deze ontwikkelingen kunnen plaatsvinden in een onderling evenwichtige en economisch gezonde situatie.

5.2 Duidelijkheid En Rechtszekerheid

Algemeen

Het bestemmingsplan dient een duidelijk toetsingskader op te leveren voor alle direct betrokkenen. Op basis van de in hoofdstuk 3 en 4 geformuleerde aanbevelingen per functie geeft het voorliggende hoofdstuk een toelichting bij de bestemmingen overeenkomstig de actuele waarde en het huidige gebruik van de gronden, die zijn weergegeven op de plankaart.

Flexibel en ontwikkelingsgericht

Naast een helder toetsingskader op basis van de actuele waarden en het huidige gebruik, dient het bestemmingsplan ook flexibel en ontwikkelingsgericht te zijn. Dit houdt in dat het bestemmingsplan regelingen moet bevatten, die inspelen op toekomstige ontwikkelingen. Dit komt vooral tot uitdrukking in verschillende afwijkings- en wijzi-gingsbevoegdheden, die in de regels zijn opgenomen. Dergelijke bevoegdheden geven het plan de nodige flexibiliteit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een wijzi-gingsbevoegdheid om andere functies toe te staan op een agrarisch bouwvlak, in het geval het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd. Of om een agrarische bestemming om te kunnen zetten in een natuurbestemming, indien zich mogelijkheden aandienen om nieuwe natuur te ontwikkelen.

De flexibiliteit is overigens ook terug te vinden binnen de bestemmingen, bijvoorbeeld in de vorm van regelingen om het bouwvlak te vergroten of aan te passen qua vorm.

5.3 Nieuwe Richtlijnen, Standaard Vergelijkbare Bestemmmingsplannen Rijk

Het bestemmingsplan is opgesteld conform InformatieModel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO 2008), bestaande uit Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008) en Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP 2008). Deze bieden een belangrijk handvat voor het opstellen van bestemmingsplannen. In de richtlijnen worden diverse zaken met betrekking tot de inhoud en de opzet van het bestemmingsplan verplicht, maar de richtlijnen bevatten ook aanbevelingen.

Belangrijkste gevolgen van de SVBP 2008 zijn dat de hoofdstukindeling en de benaming en opzet van de hoofdbestemmingen vastliggen. Zo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van de bestemming Agrarische doeleinden maar van Agrarisch, de terminologie bouwperceel is vervangen door bouwvlak. Dit alles om zoveel mogelijk tot eenduidige opzet van bestemmingsplannen te komen binnen Nederland.

5.4 Hoofdopzet Plansystematiek Voor De Agrarische Gebieden

5.4.1 Agrarisch met waarden

De percelen die agrarisch in gebruik zijn, worden als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming worden bouwvlakken onderscheiden, waarbinnen de bebouwing zich mag bevinden.

De bestemming wordt flexibel van opzet. In de bestemmingsomschrijving staat de agrarische functie voorop, maar worden andere (ondergeschikte) functies als paden en watertjes ook mogelijk gemaakt.

De bescherming van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden vindt plaats door middel van het verplicht stellen van een omgevingsvergunning voor bepaalde werkzaamheden. Ook bij het afwijkingen en bij wijzigingen wordt getoetst aan de kwaliteiten die in het gebied aanwezig zijn (voorwaarden). Om de ligging van de kwaliteiten inzichtelijk te maken, wordt een aanduiding opgenomen.

Buiten het bouwvlak zullen slechts zeer beperkte bouwmogelijkheden worden opgenomen zoals bijvoorbeeld schuilstallen.

Aanduidingen

openheid van het landschap

Dit betreft open weidegebied. In het plangebied gaat het om het broekontginningslandschap in deelgebied Noord en het slagenlandschap dat deel uitmaakt van het open veenontginningslandschap.

coulisselandschap

Op de flank van de Heuvelrug, zowel ten zuiden van de Dijkstraat als rond de Middelbuurtseweg is sprake van een coulisselandschap. Restanten van houtwallen accentueren de structuur met zijn lange kavels haaks op de Heuvelrug. Hierdoor is een bijzondere structuur aanwezig waarin open ruimtes worden omzoomd door houtwallen. Op deze manier is een zogenaamde 'kamerstructuur' ontstaan.

Gestreefd wordt naar behoud én versterking van dit landschap. Het aanbrengen van houtwallen is passend, mits het de noordzuidrichting benadrukt en de kamerstructuur versterkt.

Op enkele plaatsen grenst het landelijk gebied tot aan de Dijkstraat. Dit zijn waardevolle doorzichten naar het achterliggende gebied om te behouden.

karakteristiek verkavelingspatroon

Gebieden met een karakteristiek verkavelingspatroon zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol, omdat het aanwezige verkavelingspatroon slechts weinig veranderd is. Dit geldt met name voor het gebied ten zuiden van de Dijkstraat en het gebied rond de Middelbuurtseweg. Hier is het verkavelingspatroon loodrecht op de heuvelrug in de vorm van langgerekte smalle slagen nog duidelijk zichtbaar.

kwelafhankelijke vegetatie

Deze aanduiding wordt voorgesteld voor het deelgebied Noord (omgeving Fort aan de Buursteeg) en Oost (omgeving de Hellen en ten zuiden van de Grift). Het agrarisch gebied in deze gebieden grenst aan bijzondere natuurgebieden zoals het Meeuwenkampje en de Hel en Blauwe Hel. In deze natuurgebieden is de vegetatie ter plekke sterk afhankelijk van kwelwater dat een kenmerkende samenstelling heeft en van een hoge grondwaterstand. In de aangrenzende agrarische gebieden kunnen alleen met een omgevingsvergunning ingrepen plaatsvinden die de waterhuishouding direct of indirect kunnen beïnvloeden. Ook zijn hier potenties aanwezig voor ontwikkeling van kwelafhankelijke vegetatie.

landschapswaarde

Onder landschapswaarde vallen zowel de houtwallen en boomsingels als de in het gebied aanwezige poelen en bosjes die een landschappelijke waarde vertegenwoordigen. Over het algemeen geldt de aanduiding landschapwaarde voor de wat smallere houtwallen en boomsingels en elementen met een wat minder robuuste structuur. In het gebied ten zuiden van de Dijkstraat zijn de wat kleinere houtwallen, bosjes en een aantal poelen aangeduid als landschapwaarde. Dit geldt ook voor de houtwallen in het gebied rond de Middelbuurtseweg. De overige twee deelgebied hebben een wat opener karakter. Hier zijn enkele perceelsscheidingen aangeduid als landschapwaarde.

Deze landschapswaarden worden gewaarborgd door een omgevingsvergunning te eisen zodat niet zonder meer gekapt wordt of dat er andere handelingen plaatsvinden die een bedreiging voor landschapswaarden vormen.

Hoofdlijnen van de agrarische bestemmingsregelingen

De bebouwingsmogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen, het Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost/ 2005 en de uitkomsten uit het plan-MER hebben als basis gediend voor dit bestemmingsplan.

In de tabel zijn de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan weergegeven.

In het schema is een onderscheid gemaakt in extensiveringsgebied en verwevingsgebied, die uit de zonering intensieve veehouderij uit het Reconstructieplan doorwerken. Vandaar dat het onderscheid in agrarisch intensieve veehouderij bedrijven en grondgebonden bedrijven ook in het schema is opgenomen.

Agrarisch gebied
A
Reconstructiezonering verwevingsgebied extensiveringsgebied
oppervlakte bouwvlak
(maatwerk = per geval nader
bepalen afhankelijk van de
bedrijfsomvang)
maatwerk ,
max. 1 ha
maatwerk ,
max. 1 ha
veranderen vorm bouwvlak
(= hoepelbepaling)
wijz. bev.;
max. 50%
veranderen
wijz. bev.;
max. 50%
veranderen
vergroten bouwvlak
- intensieve veehouderij






- grondgebonden bedrijven

neen,
tenzij noodzakelijk in het kader van dierwelzijn en gelijk aantal dierplaatsen, dan middels wijz. bev.

neen,
tenzij noodzakelijk in het kader van dierwelzijn en gelijk aantal dierplaatsen, dan middels wijz. bev.

nieuwvestiging/omschakeling
-nieuwe intensieve veehou- derij
-nieuw grondgebonden bedrijf
-omschakeling bestaand grondgebonden bedrijf naar intensief


neen

neen
neen


neen

neen
neen
bouwbepalingen:
- uitbreiding van stallen binnen bouwvlak t.b.v.
- intensieve veehouderij
- grondgebonden bedrijven



neen
neen



neen
neen
- tweede bedrijfswoning
neen neen
- schuilstallen buiten bouwvlak
afwijking 30 m2
afwijking 30 m2
- voedersilo's binnen bouwvlak
recht 12 m
afwijking 15 m
recht 12 m
afwijking 15 m
- individuele mestopslag / -silo
- op bouwvlak
- buiten bouwvlak

recht
neen

recht
neen
- kassen binnen bouwvlak
(hoogte > 1 m; op bp)

recht 300 m²

recht 300 m²
- windturbines binnen bouwvlak
bouwhoogte max. 12 m bouwhoogte max. 12 m
niet-agrarische nevenactiviteiten (verbreding)
zolang er geen sprake is van hinder voor de omgeving (beperkte omvang, geen verkeersaantrekkende werking, geur, of slechts sprake is van mogelijke (geringe) hinder







afwijking







afwijking
recht = als recht toegestaan
afwijking = via toepassing afwijkingsbevoegdheid
wijz. bev. = via toepassing wijzigingsbevoegdheid

Systeem bouwvlakken

Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is, op een zomermelkstal en/of schuilgelegenheid van vee van beperkte omvang na, alleen toegestaan binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken (= percelen of bouwblokken). Dit systeem met grafische bouwvlakken wordt algemeen aanvaard als de meest effectieve regeling ter beperking van een ongewenste spreiding van bebouwing. In principe dienen alle bouwwerken, inclusief mest- en sleufsilo's, binnen het bouwvlak geconcentreerd te worden.

Bouwvlakken op maat

De behoefte aan mogelijkheden om te bouwen kan per agrarisch bedrijf sterk verschillen. Een intensieve veehouderij heeft bijvoorbeeld meer bedrijfsgebouwen nodig dan een vollegrondstuinbouwbedrijf of fruitteeltbedrijf. Ook de mate van volwaardigheid van een bedrijf kan bepalend zijn voor de toekenning van een groot/klein/geen bouwvlak (zie tabel systeem bouwvlakken). De bouwvlakken zijn getekend als zogenaamde “bouwvlakken op maat”.

Bij de omvang van de bouwvlakken is in principe uitgegaan van de huidige omvang aan bebouwing waarbij 1 ha als maximum is aangehouden. In bijzondere gevallen is een iets groter bouwvlak toegekend (bijvoorbeeld indien de huidige oppervlakte bebouwing al bijna 1 ha of meer beslaat).

Flexibiliteit bouwvlak

Verandering vorm bouwvlak

Binnen deze beperking van de oppervlakte van het bouwvlak wordt de nodige flexibiliteit bewerkstelligd door middel van een wijzigingsbevoegdheid voor gedeeltelijke verlegging van het bouwvlak (hoepelbepaling).

Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid kan de vorm van een bouwvlak worden aangepast, zodanig dat minimaal 50% van het bestaande bouwvlak wordt gehandhaafd op dezelfde plaats. Daarbij dienen de bestaande opstallen uiteraard ook in het nieuwe bouwvlak te worden opgenomen.

Dubbellaagse stallen niet toegestaan

Het oprichten van een dubbellaagse stal is mogelijk op basis van de hiervoor geldende vigerende bestemmingsplannen. Er zijn echter geen dubbellaagse stallen aanwezig en er is ook geen vraag naar. Het past niet binnen het karakter en de bedrijfsvoering van de kleinschalige agrarische bedrijven in Veenendaal.

5.4.2 Mogelijkheden grondgebonden bedrijven

Nieuwvestiging

Gelet op strengere milieuwetgeving, zoals weergegeven in het plan-MER en gezien de omvang van het buitengebied worden er geen nieuwvestigingsmogelijkheden binnen het plan gecreëerd.

Geen mogelijkheden vergroting bouwvlak

Het gaat in Veenendaal om een beperkt aantal kleinschalige agrarische bedrijven. De verwachting is dat er slechts beperkt geïnvesteerd zal worden in uitbreiding van stallen. De uitbreidingsruimte binnen de bouwvlakken zal hiervoor in de meeste gevallen voldoende zijn.

In het plan-MER moet gerekend worden met de feitelijke situatie met verwachte ontwikkeling als referentiesituatie. De referentiesituatie is de situatie die zou ontstaan als het plan niet wordt uitgevoerd: dus de bestaande toestand van het milieu in het studiegebied (huidige feitelijke situatie) en de te verwachten milieutoestand als gevolg van de autonome ontwikkeling.

Als in het bestemmingsplan vergroting van de bouwvlakken wordt mogelijk gemaakt, brengt dit een toename aan stikstofbelasting met zich mee en heeft daarmee mogelijk significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Hoewel dit een theoretische toename zal zijn, binnen het plangebied zijn immers geen uitbreidingen buiten het bouwvlak te verwachten, is dit toch iets waarmee dan rekening moet worden gehouden. In het bestemmingsplan is dan ook alleen vergroting van een bouwvlak mogelijk ten behoeve van dierwelzijn, en mits het geen uitbreiding van het aantal dierplaatsen betreft.

Dubbellaagse stallen niet toegestaan

Het oprichten van een dubbellaagse stal is mogelijk op basis van de hiervoor geldende vigerende bestemmingsplannen. Er zijn echter geen dubbellaagse stallen aanwezig en er is ook geen vraag naar. Het past niet binnen het karakter en de bedrijfsvoering van de kleinschalige agrarische bedrijven in Veenendaal.

Agrarisch kleinbedrijf

Percelen waar al geruime tijd steeds minder vee wordt gehouden, de afgelopen jaren niet is geïnvesteerd en waar gedeeltelijk inkomen elders wordt verkregen hebben de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden- agrarisch kleinbedrijf gekregen. Het is op deze percelen niet mogelijk de bestaande bebouwing uit te breiden. Eveneens is per perceel een maximale bedrijfsomvang uitgedrukt in Nge's vastgelegd.

5.4.3 Mogelijkheden intensieve veehouderij

Algemeen

Het Reconstructieplan heeft voor wat betreft het aspect intensieve veehouderij een rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan. De in het Reconstructieplan vastgelegde zonering intensieve veehouderij met bijbehorende beleidsregels is hierbij van belang. In de zonering intensieve veehouderij wordt een onderscheid gemaakt in extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied. In Veenendaal komen alleen extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden voor.

Hierbij is van belang dat in het Reconstructieplan onder intensieve veehouderij zowel een bedrijf met een hoofdtak in de intensieve veehouderij wordt bedoeld als een bedrijf waar slechts sprake is van een neventak in de intensieve veehouderij. In de begripsomschrijving in de regels is de definitie vanuit het Reconstructieplan overgenomen. Daarom hebben de agrarische bedrijven met een intensieve hoofdtak of een intensieve neventak de aanduiding “intensieve veehouderij (iv)”, “ intensieve veehouderij 1 (iv1) of intensieve veehouderij 2 (iv2) gekregen. Dat betekent dat in alle bouwvlakken zonder de aanduiding “iv” geen intensieve veehouderij als hoofd- of neventak is toegestaan.

Bouw van stallen

De bouw van stallen ten behoeve van intensieve veehouderij is dus niet toegestaan in bouwvlakken die niet zijn aangeduid als “iv”. Dat geldt zowel voor het extensiveringsgebied als het verwevingsgebied.

De intensieve veehouderijbedrijven zijn gelegen in het extensiveringsgebied of de zone die in het bestemmingsplan aangewezen is als kernrandzone. Binnen deze zones is het op basis van provinciaal beleid en het Reconstructieplan niet mogelijk uit te breiden. In het bestemmingsplan is dan ook de bestaande vergunde situatie vastgelegd. Afhankelijk van deze situatie hebben de percelen de aanduiding “intensieve veehouderij (iv)”, “ intensieve veehouderij 1 (iv1) of intensieve veehouderij 2 (iv2) gekregen.

Vergroting bouwvlak met aanduiding "iv"

Vergroting van een bouwvlak met de aanduiding “iv” ten behoeve van intensieve veehouderij is in extensiveringsgebied alleen mogelijk ten behoeve van dierwelzijn, en mits het geen uitbreiding van het aantal dierplaatsen betreft.

Nieuwvestiging en volledige omschakeling

Dit is in de gemeente Veenendaal niet aan de orde. Gezien de milieuruimte die er is, worden ook geen mogelijkheden voor hervestiging geboden.

5.4.4 Paardenhouderij

In het Veenendaal is een paardenhouderij aanwezig. Aangezien het gaat om een paardenhouderij waar naast het (op)fokken van dieren ook paarden worden afgericht, getraind en verhandeld, is gekozen voor de aanduiding “ productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal”. Het geven van instructie is inherent aan een paardenhouderij, het maakt wezenlijk onderdeel uit van het bedrijfsresultaat.

Vanwege de uitkomsten van het plan-MER is uitbreiding van het vergunde aantal paarden en omschakelen naar een ander agrarisch bedrijf niet mogelijk.

5.4.5 Mogelijkheden viskwekerij

Conform de uitwerkingsregels van het Reconstructieplan hoeft een palingkwekerij niet als intensieve veehouderij te worden aangemerkt. De vanuit het Reconstructieplan beperkende regels gelden dan ook niet voor dit bedrijf en het is mogelijk maatwerk toe te passen. In het bestemmingsplan heeft het bedrijf de bestemming Agrarisch - Viskwekerij gekregen.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan kan het bedrijf met een binnenplanse vrijstelling tot maximaal 4000 m uitbreiden binnen het bouwvlak, zoals opgenomen op de plankaart van het vigerende bestemmingsplan. Het meest zuidelijk gelegen bedrijfsgebouw is gerealiseerd met een artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstellingsprocedure (oud).

In het bestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen waarbinnen alle bedrijfsbebouwing valt. Het gehele bouwvlak mag bebouwd mag. Het bouwvlak is 6720 m2.

Vanuit het Landschapsontwikkelingsplan (vastgesteld door de raad in 2007) moet terughoudend met nieuwe bebouwing worden omgegaan. Ruimtelijk is uitbreiding naar de zuidzijde in principe landschappelijk goed inpasbaar. Hierdoor kan aangesloten worden bij de noord/zuid richting van het landschap en de bestaande groenstructuur. Een uitbreiding naar oostelijke zijde is ruimtelijk niet wenselijk, omdat hierdoor het bouwvlak wordt verbreed en de 'kamerstructuur' wordt doorbroken.

Bij een uitbreidingsmogelijkheid aan de zuidzijde is het echter wel wenselijk om te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van de eventuele nieuwe bebouwing. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van een houtwal aan de oostzijde van het bouwvlak.

In het bestemmingsplan is het dan ook alleen met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk uit te breiden tot 1 ha. Aan deze wijzigingsbevoegdheid worden in ieder geval de voorwaarden verbonden dat de uitbreiding:

  • noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • plaatsvindt aansluitend aan het bouwvlak in zuidelijke richting;
  • en goed landschappelijk wordt ingepast.

De mogelijkheden met betrekking tot verbrede landbouw (paragraaf 5.4.6.) zijn ook van toepassing op het bouwvlak met de bestemming Agrarisch - Viskwekerij. Dit geldt eveneens voor de mogelijkheden zoals opgenomen in paragraaf 5.4.7.

5.4.6 Verbrede landbouw

Algemeen

Vanouds zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan agrotoerisme ('bed and breakfast'), verkoop van ter plaatse voortgebrachte of streekeigenproducten, , culinair en gastronomische activiteiten, bewerking van agrarische producten, productontwikkeling etc. Een dergelijke verbreding kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument, en kan een bijdrage worden geleverd aan imago verbetering van de landbouw in het algemeen. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van de plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaaleconomische basis van de agrarische sector en van het buitengebied worden versterkt.

Het landelijk gebied is relatief klein en ligt aansluitend aan de kern van Veenendaal. Het vormt een belangrijk uitloopgebied. De gemeente Veenendaal wil ruimte bieden aan activiteiten in de recreatieve sfeer en de zorg met een kleinschalig en introvert karaker passend bij de schaal van het landelijk gebied van Veenendaal. Ook activiteiten die aansluiten bij standslandbouw en boerderijeducatie zijn mogelijk. Ook kan gedacht worden aan zorgboerderijen, "bed and breakfast"-appartementen of vakantieappartementen, theetuinen en dagrecreatieve voorzieningen zoals verhuur van fietsen, huifkartochten en boerengolf.

Uitgangspunt is dat deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing en de agrarische uitstraling behouden blijft. Uiteraard geldt hierbij dat de omliggende agrarische bedrijven niet mogen worden belemmerd en er geen sprake is van onevenredige toename van de verkeersdruk.

Regeling nevenactiviteiten
In de regels van de agrarische bestemmingen is een afwijkingsregeling opgenomen om nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven mogelijk te maken.

Niet-agrarische nevenactiviteiten zijn:

  1. 1. zorgboerderij,
  2. 2. realiseren van maximaal 5 "bed and breakfast"-appartementen of vakantieappartementen,
  3. 3. groepsaccommodatie,
  4. 4. dagrecreatieve voorzieningen zoals verhuur van fietsen, huifkartochten en boerengolf,
  5. 5. statische opslag,
  6. 6. bezoekers- en cursuscentrum,
  7. 7. theetuin tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m2.

Om af te kunnen wijken gelden er nadere voorwaarden, zoals: het moet een ondergeschikte nevenactiviteit blijven, er mag geen belemmering van omliggende agrarische bedrijven plaatsvinden, uitsluitend binnen bestaande gebouwen (dus geen nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteit).

Om de nevenactiviteiten wel kleinschalig te houden is een maximale oppervlaktemaat opgenomen. Voor nevenactiviteiten in vorm van zorg en recreatie is een oppervlakte van 500m2 opgenomen. Omdat hiervoor vaak wat meer ruimte nodig is. Voor statische opslag, bezoekers- en cursuscentrum en theetuin geldt een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 300 m2. Waarbij de theetuin is gemaximeerd tot 50 m2, omdat het hier gaat om kleinschalige en ondergeschikte horeca.

Landwinkel
Het verwerken en “aan huis” verkopen van op het eigen bedrijf geproduceerde producten en gewassen, direct daaraan gerelateerde producten (branche gerichte producten) of van streekproducten wordt als nevenactiviteit van het agrarisch bedrijf gezien en is bij agrarische bedrijven toegestaan. Deze activiteiten mogen nadrukkelijk niet de vorm van volwaardige detailhandel aannemen. Dit betekent dat er geen bebouwing voor de verkoopactiviteiten mag worden opgericht. Het maximaal voor verkoopdoeleinden “aan huis” in te richten vloeroppervlak bedraagt 100 m2 per bedrijf en wordt in het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakt.

Overige nevenactiviteiten
Voor overige nevenactiviteiten geldt een terughoudend beleid. Uitgangspunt hiervoor is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP), waarin wordt aangegeven dat ontwikkeling van bedrijfsmatige functies in het landelijk gebied niet wenselijk is. Dit heeft te maken met de structuur van het landelijk gebied, dat uit verschillende kleine deelgebiedjes bestaat met elk een eigen karakter die vaak lastig bereikbaar zijn. De terughoudendheid komt ook voort uit het feit dat het in de praktijk voor komt dat eenmaal opgestarte activiteiten worden uitgebreid en uitgroeien tot hoofdactiviteit.

Kamperen bij de boer (kleinschalig kamperen)

In het kader van de verbrede plattelandsontwikkeling is het gewenst om een regeling in het bestemmingsplan op te nemen voor het kamperen bij de boer. In de praktijk is gebleken dat kleinschalige en eenvoudige vormen van kamperen in een grote vraag bij de consument voorzien. Het gaat daarbij om een specifieke vraag aanvullend op de reguliere verblijfsrecreatie. Daarnaast kan het een aantrekkelijke manier zijn voor agrariërs als bron van neveninkomsten.

In het plan is een mogelijkheid om af te wijken opgenomen om het kamperen bij de boer onder voorwaarden mogelijk te maken. In verband met de kwetsbaarheid van de andere gebieden is kamperen bij de boer alleen toegestaan in deelgebied Zuid, omgeving Middelbuurtseweg. De voorwaarden betreffen:

  1. 1. Koppeling aan agrarisch bouwvlak
  2. 2. Om wildgroei te voorkomen (en daarmee aantasting van het landschap) zou het toestaan van kleinschalig kamperen beperkt moeten worden tot agrarische bouwvlakken (of direct daaraan aansluitend). Hierbij speelt ook een rol dat dit kleinschalige kamperen gezien kan worden als een bron van neveninkomsten voor de agrariërs. Tevens voegt het product "boerderij" iets toe aan de "gewone" kampeerterreinen. Voor de voorzieningen ten behoeve van het kamperen bij de boer (sanitair en dergelijke) moet gebruik worden gemaakt van de bestaande gebouwen.
  3. 3. Maximaal 15 kampeermiddelen
  4. 4. Op basis van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) kon in het verleden maximaal 15 kampeermiddelen worden toegelaten. Nu de WOR (gefaseerd) wordt afgeschaft, is er de mogelijkheid om een groter aantal toe te staan. Ook vanuit de organisaties van kleinschalig kamperen is aangedrongen op verruiming van het aantal, om voldoende aantrekkelijk te blijven als nevenactiviteit.
    De beperkingen die voorheen in milieutechnische sfeer ontstonden voor omliggende agrarische bedrijven, bestaan niet meer. In de nieuwe Wet Geurhinder en Veehouderij worden alleen gebouwen als mogelijk geurgevoelige object gezien.
    Gekeken naar de situatie in Veenendaal blijkt echter dat het maximum aantal van 15 kampeermiddelen voldoende is. Via de mogelijkheid af te wijken zullen daarom maximaal 15 kampeermiddelen worden toegestaan.
  5. 5. Landschappelijke inpassing
  6. 6. Het is wenselijk dat er eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing. Door middel van erfbeplanting kunnen de kampeermiddelen zo veel mogelijk aan het oog worden onttrokken.
  7. 7. Periode beperken: 15 maart tot en met 31 oktober. Het is gewenst om het kleinschalig kamperen slechts toe te staan in een beperkte periode. Dit met name om permanente bewoning tegen te gaan en ontsiering van het winterlandschap te voorkomen (geen afschermende werking van erfbeplanting). Daarmee wordt ook voorkomen, dat er stacaravans kunnen worden geplaatst.
  8. 8. Alleen tenten en "gewone" caravans; geen stacaravans. Ook om permanente bewoning tegen te gaan en te voorkomen dat een soort kleine vakantieparkjes ontstaan, met aanbouwsels, hekwerkjes etc.

5.4.7 Overige mogelijkheden agrarische bedrijven

Kwekerijen

Voor grootschalige kwekerijbedrijven met kassen geldt dat ze niet passen in het karakter van het gebied. Daarbij komt dat de kassen een verdichtend effect zullen hebben op het nu nog visueel open agrarische gebied. Ook nieuwe kassenbedrijven worden derhalve niet toegelaten.

Lage en hoge (boog)kassen zijn via de mogelijkheid af te wijken, als ondergeschikte neventak binnen het bouwvlak toegestaan. De oppervlakte van hoge (boog)kassen mag maximaal 300 m2 zijn.

De kwekerijbedrijven hebben de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwekerij" gekregen, waarbij de bedrijfspanden en kassen zijn opgenomen in een bouwvlak. Zij krijgen beperkte uitbreidingsruimte. Op dit moment zijn dit kwekers in de volle grond, waardoor gekozen is geen uitbreiding van kassen toe te staan.

Bedrijfswoningen

Bestaande bedrijfswoningen

De bedrijfswoningen van de agrarische bedrijven mogen een maximale inhoud hebben van 600 m3. Mocht de bestaande inhoud meer zijn dan 600 m3 dan is de bestaande inhoud de maximale maat voor de bedrijfswoning. De bijgebouwen mogen gezamenlijk maximaal 50 m2 zijn tenzij bestaand meer aanwezig is.

Onder bestaande inhoud en oppervlakte wordt verstaan: de maatvoering die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens een omgevingsvergunning.

Tweede bedrijfswoningen

Voorgesteld wordt geen tweede bedrijfswoningen toe te staan, omdat dit vrijwel nooit meer noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. Hiermee wordt ook voorkomen dat er, na afsplitsing van het bedrijf, nieuwe burgerwoningen aan het buitengebied worden toegevoegd.

Woonruimte voor mantelzorg

In het plan is een afwijkingsregeling opgenomen voor het tijdelijk toestaan van een extra woonruimte in een woning of het bijgebouw bij een woning in verband met sociale en verzorgingsredenen voor mantelzorg. Het verbouwen dient op een zodanige wijze te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van omgevingsvergunning ongedaan kan worden gemaakt.

Schuilgelegenheden

Bij grondeigenaren maar ook bij Het Landelijk Kennisnetwerk Levende Have en de Nederlandse Belangenvereniging van Hobbydierhouders leeft de wens van schuilgelegenheden voor dieren in het buitengebied. Steeds meer agrarische grond komt in handen van particulieren en van organisaties die geen directe binding hebben met het agrarisch bedrijf. Voorts is het vanuit het oogpunt van welzijn en gezondheid van dieren nodig om schuilgelegenheden toe te staan in het buitengebied. Ook is weidegang per definitie noodzakelijk voor een goed beheer van gronden. Het gaat dus om het bouwen van schuilgelegenheden buiten de agrarische bouwvlakken, ook voor dieren die hobbymatig worden gehouden.

In het plan is dan ook een afwijkingsregeling opgenomen voor de bouw van schuilgelegen op percelen zonder bouwvlak. Schuilgelegenheden zijn niet bij recht toegestaan omdat vanwege landschappelijke waarden van het gebied een goede inpassing van belang is. De toegestane schuilgelegenheden zijn in omvang beperkt en aan de afwijkingsregeling is dan ook de voorwaarde verbonden dat de landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig mogen worden aangetast.

Paardenbakken

Bij steeds meer agrarische bedrijven verschijnen paardenbakken. Paardenbakken zijn toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak. Bestaande paardenbakken buiten het bouwvlak zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Ruimtelijk gezien zijn paardenbakken ook toegestaan aangrenzend aan het bouwvlak, indien blijkt dat binnen het agrarisch bouwvlak geen ruimte is. Aangezien paardenbakken soms een rommelige uitstraling hebben is een landschappelijke inpassing gewenst. Daarom zijn paardenbakken niet toegestaan in het deelgebied Noord en Oost. Dit zijn relatief natte gebieden die dichtbij kwetsbare natuurgebieden liggen. Aanleg drainage ophogen met gebiedsvreemd materiaal is niet wenselijk vanwege de ligging bij kwetsbaar natuurgebied. In de deelgebieden West en Zuid zijn paardenbakken landschappelijk inpasbaar binnen de coulissen (houtwallen) van het slagenlandschap. Overige voorwaarden waaraan moet worden voldaan:

  • Maximale oppervlakte mag maximaal 800 m2 bedragen;
  • Afstand tot naastgelegen woningen van derden minimaal 50m;
  • Situering achter de woning;
  • Worden nooit toegelaten buiten een bebouwingsvlak in- of direct aansluitend aan een natuurgebied;
  • Geen lichtmasten.

Windmolens, windturbines

Bij het winnen van duurzame energie worden windturbines beschouwd als belangrijke alternatieve energiebron. De provincie Utrecht heeft hiervoor een zogenaamd “windplan” opgesteld. Binnen de gemeentegrenzen van Veenendaal zijn geen voorkeurslocaties voorzien. Wel zal het mogelijk zijn op het agrarische bouwvlak wat kleinere windmolens op te richten; gedacht wordt aan een bouwhoogte voor dit soort bouwwerken van maximaal 12 meter.

5.4.8 Mogelijkheden in vrijkomende agrarische gebouwen

Gelet op de vaak moeilijke positie waarin het agrarisch bedrijfsleven zich bevindt tengevolge van scherpe milieueisen en het internationale markt- en prijsbeleid mag verwacht worden, dat in de komende planperiode er meerdere agrarische bedrijven zullen worden beëindigd. Tot nu toe zijn het vooral de kleinere agrarische bedrijven die er mee ophouden, maar de verwachting bestaat dat dit in toenemende mate ook grotere bedrijven met behoorlijke opstallen betreft. Deze vrijkomende agrarische opstallen roepen de vraag op naar de toekomstige bestemming en gebruik.

In Veenendaal gaat het om slechts een beperkt aantal agrarische bedrijven. Met een aantal bedrijven wordt op dit moment gezocht naar een passende functie. Omdat voor deze bedrijven inmiddels een aparte procedure loopt, zijn ze buiten dit plan gelaten. Voor de overige bedrijven is de eerder in het ontwerpbestemmingplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid eigenlijk te beperkt. Het betreft dan met name de afbraak van 50% van de bebouwing. Dit is landschappelijk vaak wenselijk, maar blijkt voor de relatief kleine agrarische bedrijven in Veenendaal vaak niet rendabel (kapitaalvernietiging).

Er is daarom geen wijzigingsbevoegdheid meer opgenomen in het bestemmingsplan, die de bovenstaande beperking in zich had. Functiewijziging zal via een aparte bestemmingsplanprocedure worden opgepakt. De gemeente wil op deze manier ruimte bieden aan functiewijziging in combinatie met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hierdoor kan meer ingespeeld worden op maatwerk en kan ingezet worden op verbetering van landschappelijke waarden of recreatieve gebruiksmogelijkheden van een gebied, passend binnen het LOP.

Hieronder worden de mogelijke ontwikkelingsrichtingen per deelgebied aangegeven, waarbij rekening is gehouden met de kwaliteiten van het gebied.

Deelgebied Noord en Oost hebben een open weidekarakter en liggen nabij kwetsbare natuurgebieden

zoals de Hellen en in het noorden het Meeuwenkampje en het cultuurhistorisch waardevolle Fort aan de Buurtsteeg. De nadruk zal hier liggen op wonen en activiteiten in de recreatieve sfeer, bed en breakfast, groepsaccommodatien dagrecreatieve voorzieningen zoals theetuin, fietsverhuur. Ook ateliers, cursusruimten, natuureducatie, stadslandbouw en een zorgboerderij passen hier.

In deelgebied West, ten zuiden van de Dijkstraat zou landschappelijk wel meer mogelijk zijn, omdat het in te passen is in de kamerstructuur van het coulisselandschap. Vanwege de beperkte ontsluitingsmogelijkheden worden echter geen mogelijkheden gezien voor agrarische hulp- en toeleveringsbedrijven. Agrarischverwante bedrijven, paardenpension, hovenier, boomverzorger, dierenasiel of activiteiten in de zin van ambachtelijke verwerking van landbouwproducten zijn wel wenselijke ontwikkelingen, mits de ontsluitingsmogelijkheden het toelaten. Tot de laatste categorie behoren bijvoorbeeld kaas- of zuivelmakerij, imkerij, wijnmakerij. Uiteraard passend binnen de rustieke ambachtelijke sfeer van het landelijk gebied. Ook voor dit deelgebied geldt dat er mogelijkheden zijn voor omschakeling naar wonen, zorg, recreatieve activiteiten, ateliers, educatie, stadslandbouw etc.

In deelgebied Zuid, omgeving Middelbuurtseweg is sprake van een menging van functies. Daarnaast ligt het gebied tegen bedrijventerrein Nijverkamp aan, waardoor met name in het gebied ten noorden van de Middelbuurtseweg de invloed van bedrijvigheid aanwezig is. In dit gebied worden naast alle hierboven bij de andere deelgebieden genoemde activiteiten ook mogelijkheden voor omschakeling naar agrarische hulp- en toeleveringsbedrijven, loonwerkbedrijf, veehandelsbedrijf en fouragehandel, gezien. Deze bedrijven leveren goederen en/of diensten aan agrarische bedrijven en/of bewerken, vervoeren of verhandelen agrarische producten. Het is bij deze bedrijven belangrijk dat ze een goede ontsluiting hebben vanwege het relatief grote aantal verkeersbewegingen die deze bedrijven met zich mee brengen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat het agrarische hulp- of nevenbedrijf zich doorontwikkeld naar een bedrijf met een industrieel karakter. Ook hier geldt dat de omschakeling dient te passen in het kleinschalig en agrarisch karakter

Functieverandering naar wonen

Hergebruik van de agrarische bedrijfwoning als burgerwoning is in agrarisch gebieden niet altijd wenselijk, maar niet tegen te houden. In het gehele gebied geldt dat wijziging naar woondoeleinden mogelijk is. Ook vervangingsnieuwbouw behoort tot de mogelijkheden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning.

Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van één extra woning.

In lijn met de Ruimte voor Ruimte-regeling: bouw van één vrijstaande woning mits alle gebouwen met een minimum van 1.000 m2 worden gesloopt. Voorbeeld: aanwezig is 1.200 m² aan bedrijfsgebouwen. Om in aanmerking te komen voor de ruimte voor ruimte-regeling moet nu 1.200 m² van de bedrijfsgebouwen gesloopt worden.

Voor intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden geldt een ondergrens van 800 m2.Het provinciaal beleid voor vrijkomende gebouwen is primair gericht op kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied via (gedeeltelijke) sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, in combinatie met vervangende woningbouw (ruimte voor ruimte).

In de wijzigingsregeling zijn de verdere voorwaarden opgenomen.

Functieverandering naar natuur en ecologische verbindingszones

Zoals in paragraaf 4.1 is toegelicht wordt in een aantal gebieden gestreefd naar het ontwikkelen van nieuwe natuur, in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS omvat bestaande natuurgebieden, maar ook gebieden waar de ontwikkeling van natuurwaarden wordt nagestreefd en ecologische verbindingszones.

Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen de agrarische gronden omgezet worden naar nieuwe natuur of worden ingericht als ecologische verbindingszone. Het omzetten van agrarische gronden naar een ecologische verbindingszone of nieuwe natuur om zo tot een verdere invulling van de EHS te komen kan enkel op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaar.

Voor het omzetten naar de bestemming Natuur is geen Mer-beoordelingsplicht (artikel 7.8a tot en met 7.8e Wet milieubeheer) noodzakelijk. Voor het wijzigen naar de bestemming Natuur met een oppervlakte van 125 hectare of meer is een Mer-beoordelingsplicht noodzakelijk. De wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen naar Natuur ligt op de Agrarische bestemming in alle vier de deelgebieden. Deze deelgebieden hebben geen onderlinge samenhang behalve dan dat ze tot het buitengebied van Veenendaal behoren. De drempelwaarde van 125 hectare wordt in geen van de deelgebieden gehaald. Er geldt dan ook geen Mer-beoordelingsplicht.

5.5 Bedrijf

Bedrijven die zich thans in het buitengebied bevinden zijn positief bestemd tot "Bedrijf" (B), indien het een hoofdactiviteit in het pand of op het perceel betreft. Aan de hoofdfunctie ondergeschikte bedrijfsactiviteiten (bijvoorbeeld een praktijkruimte bij een woning) worden niet zelfstandig bestemd.

De niet-agrarische functies zijn met een bestemmingsvlak aangegeven waarbij de gebouwen alleen binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. In de regels wordt per bedrijf in een tabel vermeld de bestaande oppervlakte bebouwing en de toegestane oppervlakte bebouwing (in m²).

In principe kunnen beperkte uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. Onder beperkte uitbreidingsmogelijkheden wordt verstaan een uitbreiding met 20 % van de bestaande bebouwing. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld situaties waarin illegale gebouwen staan, bedrijven die recent nog uitbreidingen hebben gepleegd en bedrijven die nu feitelijk al geen uitbreidingsruimte hebben.

Nieuwvestiging van niet-agrarische functies zoals bedrijven of wonen

Het gemeentelijk beleid laat geen nieuwvestiging van niet-agrarische functies toe, of het nu gaat om wonen of bedrijven. Hierbij gaat het niet om hergebruik van vrijkomende agrarische gebouwen, maar om een nieuw op te richten bedrijf of woning in het buitengebied. Vestiging van een nieuwe woning of een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied heeft veelal tot gevolg, dat de ontplooiingsmogelijkheden voor de omringende agrarische bedrijven afnemen. De toetsing op basis van de Wet Milieubeheer wordt zwaarder naarmate sprake is van het meer nabij liggen van burgerwoningen of bedrijven. Verdichting van bebouwing tast ook het landschappelijk beeld van het buitengebied aan, terwijl tevens de wegen in het buitengebied veelal niet berekend zijn op de verkeersaantrekkende werking van deze niet-agrarische functies. Een dergelijk terughoudend beleid sluit ook aan bij het provinciaal beleid.

5.6 Bos- En Natuurbestemmingen

In het gebied ten zuiden van de Dijkstraat liggen bossen en uitlopers van het bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug. Deze bossen en de houtwallen en houtsingels die de uitlopers vormen vanuit het bosgebied zijn bestemd als bos. Zoals ook in paragraaf 5.4.1 is aangegeven zijn de wat kleinere elementen op de plankaart aangeduid als landschapswaarde. In de overige deelgebieden komen geen bosgebieden voor. Een groot deel van het bosgebied maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur en is recreatief uitloopgebied.

De bijzondere natuurgebieden zoals het Meeuwenkampje en de Hel en Blauwe Hel vallen onder de natuurbeschermingswet. Deze gebieden zijn bestemd als natuurgebied. Bescherming van natuurwaarden staat hierbij voorop en deze gebieden zijn niet openbaar toegankelijk.

Het gebied dat deel uit maakt van fort aan de Buursteeg is ook bestemd als natuurgebied. Naast natuurwaarden is hier sprake van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Een zorgvuldige afweging tussen deze waarden is van belang.

Binnen de bestemming natuur is met de aanduiding “agrarisch medegebruik” aangegeven waar binnen deze bestemming agrarisch medegebruik is toegestaan. Het betreft een aantal graslanden in de natuurgebieden de Hel en Blauwe Hel en een tweetal landbouwenclaves in het bosgebied ten zuiden van de Dijkstraat. In artikel 1 Begrippen is een definitie opgenomen van agrarisch medegebruik. Agrarisch medegebruik is binnen de natuurbestemming toegestaan in de vorm van extensief beheerd grasland, waarbij de instandhouding en versterking van omliggende en ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden voorop staat. Voor de Hel en Blauwe Hel geldt dat het gebruik moet passen binnen de doelstellingen uit het Beheers- en inrichtingsplan. Hiertoe dienen afspraken te worden gemaakt met de beheerder van het gebied.

5.7 Cultuur En Ontspanning, Maatschappelijk En Recreatie

Ten zuiden van de Dijkstraat is een Sauna gevestigd. De sauna heeft de bestemming Cultuur en Ontspanning- Sauna gekregen. De regeling voor de sauna is overeenkomstig de bestemming Bedrijf.

Binnen het plangebied bevindt zich één maatschappelijke functie. Het clubgebouw op het scoutingterrein aan de Zandheuvelweg. Het scoutingterrein heeft de specifieke bestemming “Maatschappelijk-clubhuis”. Voor het clubhuis is een bouwvlak opgenomen. Bergingen, fietsenstallingen en andere ondergeschikte bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 mogen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.

Eveneens ten zuiden van de Dijkstraat bevinden zich de volkstuinen. Ook de volkstuinen zijn specifiek bestemd, “Recreatie-volkstuin”. Per tuin mag maximaal 7 m2 aan gebouwen worden gebouwd met een bouwhoogte van 2,5 m.

5.8 Groen

Rijkswaterstaat Directie Utrecht is voornemens de aansluiting Veenendaal-west te reconstrueren, waarbij het noordelijke deel wordt uitgevoerd als een kwart klaverblad. De oksel van het klaverblad zal naast de waterpartij groen worden aangelegd en heeft dan ook voor een gedeelte de bestemming “Groen” gekregen. Binnen deze oksel mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals beeldende kunstvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen, worden gebouwd.

5.9 Horeca

Op het perceel Nieuweweg noord 267 heeft vroeger een horecapand gestaan. Het pand heeft lange tijd leeg gestaan en is gesloopt. Inmiddels is een verzoek ingediend voor een nieuw restaurant en een procedure artikel 2.12. lid 1 onder 2e WABO (kruimelgevallenregeling) gevoerd. Het bestemmings- en bouwvlak zijn hieraan aangepast.

5.10 Infrastructuur

Verkeersvoorzieningen

Alle openbare wegen in het plangebied - inclusief de daarvan deeluitmakende bermen, rabatstroken, voetpaden, fietspaden en -stroken - zullen worden bestemd tot "Verkeer".

Ter voorkoming dat waardevolle onverharde wegen verhard zullen worden zijn deze opgenomen onder de bestemming Natuur.

De spoorwegen in het plangebied zijn tot "Verkeer- Railverkeer" bestemd.

Verbreding/nieuwe aansluiting Rijksweg A12

De verbreding van de A12 tussen Lunetten en Veenendaal is door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen als een project waar uiterlijk mei 2011 met uitvoering van de wegwerkzaamheden moet zijn gestart. Ten tijde van het voorontwerp bestemmingsplan was het Tracébesluit dat de verbreding mogelijk maakt nog niet genomen, destijds is dan ook een wijzigingsbevoegdheid genomen. Inmiddels hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in april 2010 het Tracébesluit genomen. De nieuwe aansluiting heeft dus de bestemming verkeer gekregen.

Het is de wens van de gemeente Veenendaal om de ontsluiting via de Nieuweweg-noord op termijn te vervangen door een ontsluiting via de Voorpoort door het bedrijventerrein De Batterijen.

In 2009 is door DHV een mobiliteitstudie uitgevoerd onder de naam “Verkeersstructuur tussen Renswoude, Ede en Veenendaal. Deze studie is in opdracht van de drie betrokken gemeenten en de provincies Utrecht en Gelderland uitgevoerd. Deze studie was primair gericht om een verkeersstructuur voor het gebied tussen Veenendaal, Ede en Renswoude te zoeken die door deze vijf overheden gedragen wordt. Bij deze studie is gebruik gemaakt van de meest recentste inzichtenin de ontwikkelingen (arbeidsplaatsen enz.) van De Batterijen. Conclusie van dit onderzoek is dat er na de doortrekking van de Ravellijn naar de verbinding met de A12/Rondweg-oost (Rondweg- De Klomp) geen verkeersproblemen verwacht worden. Voorts is geconcludeerd dat de doorgetrokken Voorpoort aan veel bezwaren tegemoet komt die verbonden zijn aan de handhaving van de doorgaande route via de Nieuweweg-noord. Door het gemeentebestuur van Veenendaal is naar aanleiding van dit rapport uitgesproken dat nadrukkelijk gestreefd blijft worden naar de doortrekking van de Voorpoort.

Deze ontsluiting is echter op dit moment financieel niet haalbaar. Dit geldt eveneens voor de gewenste ontsluiting door bedrijventerrein De Batterijen via de Voorpoort. Het laatste gedeelte van dit traject ligt namelijk ook in deelgebied Noord- omgeving Fort aan de Buurtsteeg, het schegvormige gebied aan de oostzijde van de Nieuweweg noord, gelegen tussen de Klompersteeg en ten noorden van de spoorlijn Utrecht-Arnhem. Voorlopig zal voor dit traject nog een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen.

Milieu

In het bestemmingsplan zal rekening moeten worden gehouden met de geluidsbelasting vanwege de wegen bij de projectie van nieuwe geluidgevoelige objecten. In de betreffende regels is geregeld, dat de geluidsbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder niet mag overschrijden.

5.11 Waterbestemmingen

5.10 Water

De primaire watergangen (inclusief onderhoudspaden en dijklichamen) en andere waterpartijen zijn met de bestemming “Water” in het bestemmingsplan opgenomen. De bestemming "Water" beoogt ook in en direct langs het water (oevers) voorkomende natuurwaarden te beschermen. In de regels is bepaald dat watergangen mede zijn bestemd voor extensieve openluchtrecreatie. Recreatief medegebruik van de watergangen Valleikanaal en Woudenbergse Grift is alleen mogelijk voor die gedeelten waarvoor het waterschap vergunning heeft verleend.

Waterstaat-waterhuishoudkundig

De keurstroken van 5 meter langs de watergangen hebben een dubbelbestemming gekregen. Het bebouwen van deze keurstroken is alleen met een afwijking mogelijk na advies te hebben ingewonnen van de beheerder van de watergang.

Waterstaat-waterberging

Een deel van het huidige waterbergingsgebied in het gebied ten zuiden van de Grift heeft een dubbelbestemming gekregen. Het verplicht stellen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden in die gebieden voorkomt onder andere dat de gronden worden opgehoogd of worden verhard.

Waterstaat-waterkering

Aan de westzijde van het plangebied ligt de waterkering, de Slaperdijk. De waterkering valt net buiten deelgebied West- ten zuiden van de Dijkstraat. Alleen de beschermingszone valt binnen dit deelgebied. De waterkering en beschermingszone liggen wel binnen deelgebied Noord- omgeving Fort aan de Buursteeg.

Zowel de waterkering als de beschermingszone hebben de dubbelbestemming Waterstaat-waterkering. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd. Het is mogelijk af te wijken en te bouwen ten dienste van andere bestemmingen.

Tevens wordt met het verplicht stellen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden geregeld dat bijvoorbeeld grond alleen met vergunning mag worden afgegraven.

Voor het afgeven van de omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

5.12 Wonen

De bestaande burgerwoningen die rechtens zijn toegestaan worden positief bestemd tot "Wonen".

Bouwregeling woningen

De woningen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd.

De aan- en bijgebouwen zijn ook toegestaan binnen de aanduiding “erf”. Binnen de bouwvlakken wordt aangeven welke typologie woningen mag worden gebouwd, vrijstaand, twee-aan-een, aaneengebouwde woningen of combinaties daarvan.

Daarnaast is er een standaard goothoogte en bouwhoogte opgenomen van respectievelijk 3,5 m en 8 m. Er geldt een afwijkende bouwregeling voor sommige woningen aan de Dijkstraat. De maximale goothoogte en bouwhoogte van deze woningen zijn in een matrix weergegeven op de plankaart.

De maximale inhoudsmaat is 600 m³. Een aantal woningen hebben een kleinere inhoudsmaat en kunnen vanwege het bouwvlak geen grotere woning bouwen. Voor deze woningen is een afwijkingsregel opgenomen om woningen buiten het bouwvlak te vergroten tot 600 m³ . De regeling geldt niet voor die woningen aan de Dijkstraat waar ter plaatse met een maatvoeringsaanduiding een andere goot- en bouwhoogte is aangegeven.

Voormalige noodwoningen die zijn of worden gelegaliseerd in dit bestemmingsplan worden niet uitgesloten van deze afwijkingsregel. De drie noodwoningen bevinden zich op de percelen Middelbuurtseweg 38b, 46a en 56a.

In de Uitvoering Beleidslijn van de Provincie 2008 is aangegeven dat de inhoud van burgerwoningen niet dwingend wordt voorgeschreven. Voor voormalige noodwoningen is uitgangspunt dat aansluiting moet worden gezocht bij de bestaande omvang en een beperkte uitbreidingsmogelijkheid.

Gelet op de Veenendaalse situatie, waarin slechts sprake is van 3 voormalige noodwoningen die dicht bij stedelijk gebied op een ruim perceel zijn gelegen, is er landschappelijk gezien geen reden om deze woningen uit te sluiten van de afwijkingsregel. Een ruimere woning past bij de schaal en geleding van het landschap.

Voor de situering van de bouwvlakken ten behoeve van de woningen dient te worden aangesloten bij de bestaande woning en/of de mogelijkheden van de huidige bestemmingsplannen/vrijstellingen.

Dijkstraat 155/157

In één geval is voor de situering van het bouwvlak niet aangesloten bij de bestaande situatie namelijk op het perceel Dijkstraat 155/157. De twee onder één kap woning is eigendom van de gemeente. Eén helft wordt nog verhuurd, de andere helft staat al geruime leeg. Het is de wens van de gemeente binnen de planperiode de woning te verplaatsen verder van de Dijkstraat af, met als doel het open karakter van de Dijkstraat te versterken. Dit is wenselijk vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening. In plaats van een twee onder één kap woning is nu één vrijstaande woning toegestaan.

Het bouwvlak ligt nu op een plek waarop in het vorige bestemmingsplan de aanduiding erf rust. Het nieuwe erf is gesitueerd op grond die in het vorige bestemmingsplan de bestemming Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke waarde had.

Ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak en het erf zijn diverse onderzoeken verricht om eventuele ruimtelijke belemmeringen in beeld te brengen.

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de geconstateerde lichte verontreinigingen geen belemmeringen opleveren voor het beoogde doel, wonen met tuin. Voor één deel locatie (voormalige loods met smeerput) wordt aanvullend bodemonderzoek aanbevolen. In de boringen nabij de voormalige loods zijn maximaal licht verhoogde waarden aangetroffen. Het is daarom niet te verwachten dat hier een groot milieuhygienisch probleem aanwezig is. Met betrekking tot het beoogde doel, wonen met tuin, kan dan ook worden gesteld dat de locatie bij een mogelijke bodemverontreiniging door middel van een sanering geschikt kan worden gemaakt voor het beoogde gebruik. De sanering zal in combinatie met de sloop van het bestaande gebouw worden uitgevoerd. Op het terreindeel waar veel asbestplaten in en op de bodem aanwezig zijn, wordt geadviseerd ten tijde van de sloopwerkzaamheden van de opstallen het plaatmateriaal te verwijderen. Vanwege het feit dat het relatief veel materiaal betreft en vaak in grote delen (geheel plaatmateriaal) aanwezig is, is besloten pas het asbest-in-bodemonderzoek uit te voeren na de sloopfase. Het onderzoek is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.

Tevens is een quick-scan natuurtoets verricht. Uit deze toets blijkt dat bij de uitvoering van werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Met name naar de steenuil en naar vleermuizen zal dan nader onderzoek moeten plaatsvinden. Mogelijk zijn nadere maatregelen en een ontheffingsaanvraag aan de orde. Het onderzoek is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.

Gelet op de afstand tot wegen zijn er geen onderzoeken met betrekking tot lucht en geluid noodzakelijk. Ook is er geen sprake van toename van het aantal verkeersbewegingen. Het perceel ligt in agrarisch gebied. Aangezien hier sprake is van de verandering van 2 woningen naar 1 woning neemt het aantal gevoelige objecten niet toe. Dat betekent dat er ook geen geurberekening uitgevoerd hoeft te worden. Het perceel ligt buiten het stiltegebied Amerongse Berg.

Er zijn ook geen belemmerde milieucirkels. Ook is het nieuwe bouwperceel niet gelegen binnen het aandachtsgebied van de Route Gevaarlijke Stoffen, het BEVI of het Vuurwerkbesluit.

Er is geen toename van de oppervlakte aan verharding of deze is dermate gering dat er geen gevolgen voor de waterhuishouding zijn.

Een archeologisch onderzoek is niet nodig. Het perceel ligt op basis van de archeologische beleids en maatregelenkaart van de gemeente Veenendaal in een gebied met de categorie 2 "hoge verwachting". Een onderzoeksplicht geldt in dit gebied alleen bij ingrepen vanaf 1000 m2.

De gemeente is eigenaar van het perceel. Hoewel planschadeverzoeken niet zijn te verwachten ligt het risico van planschade bij de gemeente.

Geconcludeerd kan worden dat bovengenoemde aspecten geen belemmeringen vormen om het bouwvlak en het erf verder van de weg af te leggen.

Woningsplitsing

Woningsplitsing (verbouwen tot twee afzonderlijke, zelfstandige woningen, met eigen voordeuren, eigen huisnummers etc.) wordt niet toegestaan. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin door splitsing een cultuurhistorisch waardevol pand kan worden behouden (in monumenten).

Dubbele bewoning (twee huishoudens wonen in één woning; uiterlijk blijft er sprake van één woning, één voordeur, één huisnummer) daarentegen kan wel worden geaccepteerd. Woningen, waarin al sprake is van dubbele bewoning worden logischerwijze ook beschouwd als één woning, omdat anders niet kan worden voorkomen dat twee zelfstandige woningen ontstaan. Dubbele bewoning betekent overigens nadrukkelijk niet dat er ook een dubbele hoeveelheid bijgebouwen toegestaan is (immers het wordt beschouwd als één woning).

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen

De bouwbepalingen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen staan apart genoemd in de regels. De belangrijkste zijn:

  • bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak en de aanduiding “erf” mogen worden gebouwd,
  • dat bijgebouwen vanaf de weg gezien, ten minste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning moeten staan,
  • de goothoogte van bijgebouwen niet meer dan 3,1 meter mag bedragen, en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter,
  • de oppervlakte van bijgebouwen gezamenlijk maximaal 50 m² mogen zijn.

Van de maten genoemd in de bouwregels kan worden afgeweken als de bestaande afstand, goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte meer bedraagt.

Op basis van de begripsbepaling kan alleen van bestaand worden gesproken als het bouwwerk op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met die maat aanwezig is of kan worden gebouwd met die maat met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens een omgevingsvergunning.

Mantelzorg

In het plan is een afwijkingsregeling opgenomen voor het tijdelijk toestaan van een extra zelfstandige woonruimte in een woning of bijgebouw bij de woning in verband met sociale en verzorgingsredenen (inwoning). Het verbouwen dient op een zodanige wijze te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de omgevingsvergunning ongedaan kan worden gemaakt.

Aan huis gebonden beroep

In een woning of in de bij een woning behorende bijgebouwen mag een aan huis gebonden beroep worden uitgeoefend, mits wonen het hoofddoel blijft, de activiteiten uitgeoefend worden door bewoner(s) en de oppervlakte van de praktijkruimte beperkt blijft tot maximaal 45 m2.

Er bevindt zich aan de Grebbeweg één hondentrimsalon. Een hondentrimsalon valt niet onder de "aan huis gebonden beroepen". Gelet op het feit dat de trimsalon al tientallen jaren gevestigd is aan de Grebbeweg, onder de overgangsbepalingen van het vigerende bestemmingsplan valt en tegen de trimsalon naar alle waarschijnlijkheid niet meer handhavend opgetreden kan worden, wordt de trimsalon positief bestemd. Daar de bebouwing van de trimsalon te clusteren in één gebouw is de trimsalon ruimtelijk gezien aanvaardbaar. De trimsalon is dan ook met een functieaanduiding in het bestemmingsplan opgenomen.

Paardenbakken

Ook bij zogenaamde voormalig agrarische boerderijen worden steeds vaker paarden gehouden en is behoefte aan bijbehorende voorzieningen als paardenbakken. Omdat sprake is van een teruglopende agrarische sector en we het agrarische karakter van het buitengebied willen behouden, worden paardenbakken ook binnen de bestemming woondoeleinden toegestaan. Overige voorwaarden waaraan moet worden voldaan:

  • Paardenbakken worden alleen toegelaten als ze voor eigen gebruik dienen (hobbymatig);
  • Maximale oppervlakte mag maximaal 800 m2 bedragen;
  • Afstand tot naastgelegen woningen van derden minimaal 50m;
  • Situering achter de woning;
  • Net als bij agrarische bedrijven alleen toegestaan in deelgebied zuid en west;
  • Worden nooit toegelaten buiten een bebouwingsvlak in- of direct aansluitend aan een natuurgebied;
  • Geen lichtmasten.

Agrarische nevenactiviteit

Percelen waar al geruime tijd hobbymatige agrarische activiteiten zijn, hebben in het bestemmingsplan een woonbestemming met de aanduiding “ specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit” gekregen. Hierbij is maatwerk toegepast. De maximale toegestane bedrijfsmatige activiteiten uitgedrukt in Nge, is aangepast aan het feitelijk gehouden aantal dieren en de vergunde situatie.

5.13 Leidingen

Voor de komende planperiode worden weinig ingrijpende infrastructurele werken verwacht in het buitengebied, die andere gebruiksbelangen dwars kunnen zitten. In de meeste gevallen gaat het om het voortzetten van het huidige gebruik, c.q. het blijven bestemmen van bestaande voorzieningen in het gebied. De volgende infrastructurele voorzieningen zijn als dubbelbestemming in dit bestemmingsplan opgenomen:

  • hoogspanningsverbinding,
  • brandstofleiding en,
  • gasleiding.

Hierbij is onderscheid gemaakt in toetsingsafstand en bebouwingsafstand. Buiten de toetsingsafstand is de invloed van de leiding op de omgeving verwaarloosbaar. Binnen deze zone zijn de gebruiksmogelijkheden beperkt. Onder de bebouwingsafstand wordt verstaan de minimaal in acht te nemen afstand tussen het hart van de leiding en de buitenzijde van een gebouw. Deze bouwafstand is opgenomen middels de dubbelbestemming "Leiding". De toetsingsafstand is door middel van een aanduiding opgenomen.

5.14 Cultuurhistorische Bestemmingen

Monumentale panden

De in het plangebied aanwezige gemeentelijke monumenten zijn met een aanduiding ter plaatse weergegeven (signaleringsfunctie). De bescherming is afdoende geregeld in de Monumentenwet en de monumentenverordening. Voor de gemeentelijke monumenten zijn mogelijkheden voor woningsplitsing opgenomen.

Fort aan de Buurtsteeg is een rijksmonument en wordt voldoende beschermd in de Monumentenwet. Er is dan ook geen aparte regeling voor Fort aan de Buurtsteeg in het bestemmingsplan opgenomen.

Waarde-archeologie

Op basis van het rapport “Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal” hebben gebieden met bepaalde archeologische verwachtingswaarde de dubbel bestemming “Waarde-archeologie” gekregen.

In het plangebied gaat het om 3 categorieën: categorie 2 hoge verwachting buitengebied, categorie 3 middelhoge verwachting buitengebied en 4 middelhoge verwachting bebouwd gebied.

Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen-/beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.

In gebieden met een archeologische verwachting krijgt de bescherming van archeologische waarden gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten. In dat kader kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit verleden veilig te stellen door middel van:

  • Technische aanpassingen, zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • Het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden te documenteren en veilig te stellen;
  • De activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Consequenties: wel of geen onderzoekseisen

De AMZ-procedure is het stapsgewijze proces van informatie-inwinning, afweging en besluitvorming over archeologische waaarden bij ruimtelijke ingrepen en nieuwe ontwikkelingsprojecten. Iedere stap eindigt met de afweging of er voldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing over eventuele vervolgacties te kunnen nemen. Als er niet voldoende bekend is over de aard en kwaliteit van de archeologische resten (en dus over de gevolgen van de geplande ingreep) kan de gemeente verlangen dat de initiatiefnemer onderzoek laat verrichten, waarmee de benodigde informatie wordt verzameld over de aard en kwaliteit van de aanwezige archeologische resten. Op basis van het onderzoeksrapport daarover neemt de gemeente een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning en of daaraan nadere voorwaarden worden verbonden (zoals het verrichten van verder onderzoek, aanpassing van het plan, of een eventuele opgraving).

Landgoederen

Een Landgoed vormt in een plangebied cultuurhistorisch waardevolle elementen. Zij vertellen iets over de geschiedenis van het gebied en zijn landschappelijk erg aantrekkelijk. Mede daarom zorgen ze er voor dat de omgeving ook recreatief zeer aantrekkelijk is. Het meest karakteristieke van een landgoed vormt de afwisseling van verschillende functies (met name bos en landbouw), waarbij de omvang per functie geen vast gegeven behoeft te zijn. Binnen het plangebied bevindt zich een gedeelte van het landgoed Prattenburg. De specifieke functies van het landgoed zullen elk afzonderlijk worden bestemd.

In het geval van een landgoed gaat het veeleer om een samenstel van verschillende functies, die als geheel beheerd worden. Hier is veeleer de eigendomssituatie bepalend. Een bestemmingsplan regelt echter niet de eigendommen, maar het gebruik. De eigendomssituatie is ruimtelijk niet relevant.

Bij de ontwikkelingen van landgoederen moet het dus gaan om de ruimtelijk relevante meerwaarde van landgoederen, die onvoldoende door de onderliggende bestemmingen wordt beschermd of geregeld, daarbij kan het met name gaan om:

  • een kenmerkende paden- en lanenstructuur, zichtassen;
  • bijzondere landschappelijke elementen, zoals theekoepels, hekwerken e.d.;
  • karakteristieke centrale bebouwing, veelal in de vorm van een kasteel, landhuis of versterkt huis, veelal met een tuin en park.

Een dubbelbestemming toekennen aan een landgoed dat enkel bestaat uit bos en agrarische gronden heeft dus geen meerwaarde. Immers deze worden door de onderliggende bestemming al afdoende geregeld. Een dubbelbestemming is gegeven indien het landgoed de meerwaarde heeft zoals hierboven omschreven. Derhalve is gekozen om voor het gedeelte van het landgoed Prattenburg dat binnen het plangebied ligt alleen de primaire functie te bestemmen. Voor de herkenbaarheid is het gedeelte van het landgoed Prattenburg als verklaring opgenomen op de plankaart.

5.15 Inleidende Regels, Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels

Inleidende regels

Begrippen

Artikel 1 bevat omschrijvingen van die begrippen, waarvan de betekenis in het normale spraakgebruik niet eenduidig is of niet bekend (vaktaal).

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze waarop in het plan gehanteerde maten worden gemeten en berekend, omschreven, voor zover ter zake onduidelijkheid zou kunnen ontstaan.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel beoogt te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het bestemmingsplan.

Door het "overhevelen" van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het bestemmingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Algemene gebiedsaanduidingsregels

In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde boringsvrije zone als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze boringsvrije zone is als gebiedsaanduiding in de regels opgenomen.

Binnen deze zone is voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist om activiteiten tegen te gaan die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.

Algemene gebruiksregels

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening is op 1 juli 2008 in werking getreden. Deze wet bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen. In het bestemmingsplan is het nog wel mogelijk specifieke gebruiksregels op te nemen. In dit bestemmingsplan geldt dat het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten in ieder geval met alle bestemmingen in strijd zijn.

Algemene afwijkingsregels

Op basis van deze regel kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de maatvoering, bouwgrenzen, hoogte van bouwwerken en plaatselijk verhogingen en voor het toestaan van openbare nutsvoorzieningen.

Algemene wijzigingsregels

Op basis van deze regels zijn Burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van bestemmingsgrenzen, seksinrichtingen, veranderen of verwijderen van de aanduiding “Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen”, woningsplitsing, toevoegen en schrappen van bedrijven op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten en Lijst van Bedrijfsactiviteiten- opslag en installaties.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van de waarden is het wenselijk dat een aantal werken en werkzaamheden in het agrarisch gebied (buiten het bouwvlak) eerst wordt getoetst alvorens toestemming wordt verleend. Dit vereiste van een omgevingsvergunning betreft werkzaamheden zoals

  • aanleggen en verharden van wegen en paden;
  • verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
  • bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • scheuren van grasland,
  • kappen van bomen.

Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat onverenigbaar met de bestemming, maar daarvoor is wel een nadere afweging noodzakelijk. Toegevoegd kan worden, dat het resultaat van de toetsing niet òf positief òf negatief behoeft te zijn, maar ook een verandering, verschuiving of beperking van de voorgenomen werkzaamheid als resultaat kan hebben, na overleg met de aanvrager.

Zo wordt bereikt dat alleen voor die activiteiten een omgevingsvergunning wordt gevraagd, die de waarden in het betreffende gebied zouden kunnen aantasten. Bij de beoordeling van een verzoek om een omgevingsvergunning gelden per subcode de volgende uitgangspunten:

'saw-ol': open landschap

Bij open landschap staat vooral het behoud van de karakteristieke open gedeelten van het landschap centraal. Het gaat daarbij vaak om kleinere open plekken tussen gesloten bossen en zichtrelaties. Dit geeft het landschapsbeeld een kenmerkende karakteristiek, die niet verloren mag gaan. Ook het open weidegebied wordt als zodanig waardevol bevonden. Daarom is het bebossen van deze gebieden aan een omgevingsvergunning gekoppeld.

'saw-cl': coulissenlandschap

Bij gebieden met de aanduiding coulissenlandschap is bijzondere structuur aanwezig waarin open ruimtes worden omzoomd door houtwallen. Op deze manier is een zogenaamde 'kamerstructuur' ontstaan.

Een omgevingsvergunning is in deze gebieden vereist voor het aanleggen en verharden van wegen en paden, aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen en het kappen van bomen.

Het aanbrengen van houtwallen is passend, mits het de noordzuidrichting benadrukt en de kamerstructuur versterkt. Vandaar dat ook het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden aan een omgevingsvergunning zijn gekoppeld.

'saw-kvp': karakteristiek verkavelingspatroon

Ter bescherming van het karakteristieke verkavelingspatroon (cope ontginning) met ontwateringssloten is voor deze gebieden een omgevingsvergunning opgenomen voor het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen. De dempingen mogen niet leiden tot het minder herkenbaar worden van het verkavelingspatroon.

Hiervoor is tevens een vergunning nodig van het Hoogheemraadschap. Uit waterhuishoudkundig oogpunt zullen dempingen vanwege het verlies aan waterberging qua oppervlakte volledig moeten worden gecompenseerd.

Ook het aanleggen van wegen of verhardingen is aan een omgevingsvergunning gekoppeld, aangezien dit ook invloed kan hebben op de herkenbaarheid van het verkavelingspatroon.

'saw-kav': kwelwater afhankelijke vegetatie

Bij de aanduiding 'kwelwater afhankelijke vegetatie' gaat het zowel om de aanwezigheid van voldoende kwalitatief goed water, als om natuurwaarden, die van dit kwelwater afhankelijk zijn. Gelet op het grote belang van de waterhuishouding in deze gebieden zijn werkzaamheden, die kunnen leiden tot veranderingen in de grondwaterstand, gekoppeld aan een omgevingsvergunning.

Dit kan onder meer gaan om het slaan van putten, het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen of bemalen, het draineren van gronden. Dergelijke werkzaamheden veroorzaken in veel gevallen een daling van de grondwaterstand, waardoor onbedoelde effecten kunnen optreden, zoals het verdwijnen van ecologisch waardevolle levensgemeenschappen, die aan vochtige milieus gebonden zijn.

Als toetsingscriterium geldt dat de activiteit niet mag leiden tot vermindering van de kweldruk, verdroging op grote schaal of een toename van water- of onderwatervervuiling. Daarnaast moet in deze gebieden een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor het afgraven en ophogen van gronden, voor het diepploegen en voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen. Voor bovengrondse leidingen zal meestal zonder meer een vergunning kunnen worden verleend. Ook het bebossen van gronden kan leiden tot een aantasting van het aanwezige ecologische systeem. Deze omgevingsvergunningplicht is met name opgenomen voor de waardevolle overgangen met de aangrenzende bos- en natuurgebieden. Het spreekt voor zich dat de activiteit niet mag leiden tot beschadiging van de waardevolle beplanting (inclusief de beworteling ervan). Tevens mag de activiteit geen verdroging of ontwatering tot gevolg hebben.
Met name de vegetatie in het gebied ten zuiden van de Grift en de Hellen is afhankelijk van de kwelwatervoorziening.

'lw': landschapswaarde

Onder landschapswaarde vallen zowel de houtwallen die geen deel uitmaken van de bestemming bos en de in het gebied aanwezige poelen, bomensingels, bosjes die een landschappelijke waarde vertegenwoordigen. In die gebieden geven de houtopstanden en/of de poelen het landschap een bijzonder karakter, dat beschermd moet worden. Daarom is het vellen en rooien van de houtopstanden en het dempen van poelen gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Het vellen van houtopstanden is niet zonder meer verboden, maar uitsluitend toegestaan, indien het speciale karakter van het landschap daardoor niet wordt aangetast. Het vellen van houtopstanden kan eventueel acceptabel worden gemaakt, door in de directe nabijheid houtopstanden te herplanten van een vergelijkbare soort. Overigens is voor het vellen en uitdunnen voor periodiek onderhoud geen omgevingsvergunning nodig.

Overgangs- en slotregels

Deze regels dienen om bestaande bebouwing en gebruiksvormen die niet passen in of in strijd zijn met dit bestemmingsplan, het recht op voortbestaan te geven.

Dergelijke bestaande bebouwing mag blijven bestaan, gedeeltelijk worden vernieuwd (bijvoorbeeld bij groot onderhoud), na tenietgaan door een ramp (dus niet door bijvoorbeeld gebrek aan onderhoud!) geheel worden vernieuwd en met een omgevingsvergunning in beperkte mate worden uitgebreid bijvoorbeeld omdat nieuwe wetgeving hogere plafonds, deuren etc. verplicht stelt waardoor de bestaande maatvoering niet meer voldoet.

Indien sprake is van bestaand gebruik strijdig met het nieuwe plan, dan mag dat gebruik worden voortgezet en worden gewijzigd, mits de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot. Was echter dat gebruik ook al strijdig met het vorig bestemmingsplan en is de strijdigheid met dát plan ontstaan ná inwerkingtreding van dat plan, dan bestaat de mogelijkheid voor B&W om tegen dat strijdig gebruik op te treden. Dat optreden moet wel tijdig aan de "strijdig gebruiker" worden gemeld.

5.16 Handhaving

Teneinde een bestemmingsplan zo goed mogelijk handhaafbaar te maken, dient aan een aantal vereisten te worden voldaan:

  • vastleggen nulsituatie: via de inventarisatie naar een handhavingsprogramma;
  • helderheid en overzichtelijkheid van de spelregels: via helder bestemmingsplan;
  • bekendheid met de spelregels; via goede en regelmatig herhalende voorlichting;
  • toezicht op de naleving van de spelregels: via een actief uitvoeringsprogramma;
  • een goede organisatie en coördinatie van de handhaving: via structurele controle.

Vastleggen nulsituatie

Bij een nieuw bestemmingsplan dient met "een schone lei " begonnen te worden. Dat betekent dat tijdens de ontwikkeling van het nieuwe bestemmingsplan een sanering van oude situaties plaats moet vinden en een toets of sommige situaties in het plan gelegaliseerd kunnen worden of niet. Anders gezegd: er dient een heldere nulsituatie te worden vastgelegd. Om dat te bereiken dient een nauwgezette inventarisatie te worden uitgevoerd.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het kader van de inventarisatie een overzicht opgesteld van verschillende gegevens per perceel. De inventarisatie is gehanteerd als nulmeting in het kader van de handhaving. Op basis van deze nulmeting zal vervolgens een handhavingsprogramma worden opgesteld.

Helderheid en overzichtelijkheid van de spelregels in het plan

In het onderhavige plan is vanaf het begin nadrukkelijk gestreefd naar zo groot mogelijke duidelijkheid en overzichtelijkheid. Zowel de burger als de ambtenaar die op de uitvoering van de afgesproken spelregels moet toezien, moet snel inzicht kunnen krijgen in wat er wel niet onder bepaalde voorwaarden is toegestaan in zijn situatie.

De basis voor handhaving in het buitengebied is dan ook primair gelegen in het maken van een duidelijk en overzichtelijk bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is zowel in de toelichting als in de regels gebruik gemaakt van tabellen en overzichten.

Ten slotte kan vermeld worden dat in het nieuwe bestemmingsplan voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gebieden met bepaalde landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden een omgevingsvergunning vereist is.

Zoals uit de planopzet blijkt, wordt de helderheid van het plan vergroot door slechts de regelingen en gegevens op te nemen, die juridisch in een bestemmingsplan thuishoren. Als leidraad daarvoor geldt dat hetgeen wat in het bestemmingsplan wordt geregeld, ruimtelijke relevant is.

Bekendheid met de spelregels

Wanneer een duidelijk plan met overzichtelijke en begrijpelijke spelregels voorhanden is, blijft de opgave bestaan om zowel de gebruikers van het plan als de toezichthouders op het plan voldoende vertrouwd te maken met de spelregels en hun toepassing. Dit vraagt om gerichte voorlichting aan de gebruikers van het plangebied.

Met name is het van belang dat de bewoners en gebruikers van het buitengebied moeten weten wanneer voor een bouw- of een gebruiksactiviteit een vergunning nodig is, of dat iets echt verboden is.

Toezicht op de naleving van de spelregels

Kern van de structurele handhaving is uiteraard een structurele controle. Zonder dat blijft de handhaving een lege huls. Van groot belang is een helder en consequent controlebeleid. Zijdelings effect is dat daarvan een preventieve werking uitgaat. Eveneens moet kenbaar zijn dat "lik-op-stuk" gereageerd wordt.

Op 5 februari 2009 is door de gemeenteraad de Nota integraal handhavingsbeleid gemeente Veenendaal vastgesteld.

Een goede organisatie en coördinatie van de handhaving

Ook vanuit milieucontroles vindt regelmatig een inspectie van het buitengebied plaats. Hierbij kan winst behaald worden bij de handhaving door enerzijds een goed samenspel binnen het gemeentelijke apparaat en anderzijds een beter samenspel met en vertrouwen bij de gebruikers. Op vergelijkbare wijze is ook de samenwerking met de handhavers van het Waterschap van belang.

Er dient dus duidelijkheid te komen binnen de gemeente wie verantwoordelijk is voor dit stuk handhaving van de kwaliteit in het buitengebied.

Daarnaast dient goede communicatie met de gebruikers plaats te vinden, waarbinnen tijdig op een constructieve wijze overleg plaatsvindt over afwijkende activiteiten op de gronden en in opstallen.

Conclusie

De conclusie is, dat met de vaststelling van het bestemmingsplan de illegale situaties wel bekend zijn maar nog niet beëindigd. Ook daarna moeten dus op het gebied van de handhaving de nodige stappen worden gezet en activiteiten worden verricht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, hoofdstuk grondexploitatie, is het in sommige gevallen verplicht gelijktijdig met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. In het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven voor welke bouwplannen deze verplichting geldt.

Dit bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Het plan maakt rechtstreeks geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan voorkomen, zoals het toepassen van functieveranderingen voor voormalige agrarische bedrijven en het uitbreiden/aanleggen van wegen, zijn alleen mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid.

Mocht het in deze gevallen gaan om bouwplannen die genoemd zijn in het Besluit ruimtelijke ordening, dan hoeft er pas bij de vaststelling van het wijzigingsplan een exploitatieplan te worden vastgesteld.

Het is dus voor deze ontwikkelingen niet nodig tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.

Echter, bestaande bouwtitels die op basis van de vigerende bestemmingsplannen ook al mogelijk waren en nu in dit bestemmingsplan worden gehandhaafd, vallen ook onder de regeling zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat dus om bouwmogelijkheden die op basis van de vigerende bestemmingsplannen ook al gerealiseerd mochten worden, maar waarvoor nog geen bouwvergunning was aangevraagd. Bij deze aanvragen kan dus alsnog kostenverhaal plaatsvinden. Voor een groot deel betreft het kosten van onderzoek en planvorming voor de bestemmingsplanherziening. Het is niet redelijk deze kosten te verhalen op al bestaande en gehandhaafde bouwtitels.

Daarom is aan de Invoeringswet Wro een overgangsrechtelijke bepaling (artikel 9.1.20) toegevoegd, die de bestaande bouwtitels uitzondert van toepassing van het verplichte kostenverhaal.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 11 juni tot en met 22 juli 2009 voor een ieder ter inzage gelegen. Hiervan heeft een publicatie in de Veenendaalse krant en op de gemeentesite gestaan. Bewoners en gebruikers van de vier deelgebieden zijn tevens per brief geïnformeerd. Op 22 en 25 juni 2009 hebben inloopbijeenkomsten plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomsten was het mogelijk het voorontwerp in te zien en vragen te stellen. Vanwege het informatieve karakter van de bijeenkomsten was het niet mogelijk tijdens deze bijeenkomsten een inspraakreactie te geven.

Er zijn 24 zienswijzen ingediend. Samenvattingen van de zienswijzen zijn opgenomen in de commertaarnota (zie de bijlage 2 van de toelichting). Hierin staat ook de reactie van het college op de zienswijzen en of het bestemmingsplan naar aanleiding van de zienswijzen is aangepast.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan is naar de volgende (overheids)instanties toegestuurd:

Naam adres pcwoonplaats
VROM-Inspectie regio Noord-West Postbus 1006 2001 BA HAARLEM
Provincie Utrecht, Dienst Ruimte en Groen Postbus 80300 3508 TH UTRECHT
Waterschap Vallei en Eem Postbus 330 3830 AJ LEUSDEN
Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken Postbus 48 3500 AA UTRECHT
Hoofdingenieur Directeur Rijkswaterstaat, directie Utrecht Postbus 24094 3502 MB UTRECHT
Hoofdingenieur Directeur Rijkswaterstaat, directie Oost Nederland Postbus 9070 6800 ED ARNHEM
Rijksconsulent voor het Ministerie van Economische Zaken in de regio Noord West Jansweg 15 2011 KL HAARLEM
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Postbus 1600 3800 BP AMERSFOORT
Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed, Directie West Postbus 8002 3503 RA UTRECHT
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Directie Regionale Zaken, vestiging West Postbus 19143 3501 DC UTRECHT
Eneco Energie Infra Utrecht N.V., afdeling technisch commerciële advisering en relatiebeheer Postbus 8365 3503 RJ UTRECHT
N.V. Nederlandse Gasunie divisie Gastransport Services
vestiging Waddinxveen
Postbus 444 2740 AK WADDINXVEEN
Vitens Postbus 1090 8200 BB LELYSTAD
NV Nederlandse Spoorwegen afdeling Bedrijfs- en Productontwikkeling Hoofdgebouw IV kamer 18.k.03 Postbus 2025 3500 HA UTRECHT
ProRail/Railinfrabeheer B.V. afdeling grondverwerving en juridische zaken Postbus 2038 3500 GA UTRECHT
Natuur en Milieufederatie Utrecht Emmalaan 41 3581 HP UTRECHT
IVN Afdeling Veenendaal-Rhenen e.o. p.a. Karel Fabritiusstraat 3 3904 TG VEENENDAAL
Transport en Logistiek Nederland Regio Noord-West Postbus 3008 2700 KS ZOETERMEER
Connexxion Postbus 224 1200 AE HILVERSUM
Fietsersbond, afdeling Veenendaal Achterberglaan 13 3906 XL RHENEN
Vereniging Rover, afd. Rhenen/Wageningen/ Veenendaal e.o. Rozenlaan 41 3911 DR RHENEN
Veilig Verkeer Nederland
Afd. Veenendaal
Sterrenwacht 65 3901 SV VEENENDAAL
Stichting Vrouwen Adviescommissie voor de Woningbouw - VAC Veenendaal Postbus 1189 3900 BD VEENENDAAL
Bedrijvenkring Veenendaal Postbus 308 3900 AH VEENENDAAL
Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel, departement Utrechts-Gelderse Vallei Postbus 7 6710 BA EDE
College van burgemeester en wethouders van Rhenen Postbus 201 3901 AE RHENEN

College van burgemeester en wethouders van Ede
Postbus 9022 6710 HK EDE
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug Postbus 200 3940 AE DOORN
College van burgemeester en wethouders van Renswoude Postbus 8 3927 ZL RENSWOUDE
College van burgemeester en wethouders van Wageningen Postbus 1 6700 AA WAGENINGEN
Patrimonium Woonstichting Postbus 91 3900 AB VEENENDAAL
Veenendaalse Woningstichting Postbus 168 3900 AD VEENENDAAL
Stichting Interkerkelijk Bejaardenwerk - SIB Postbus 511 3900 AM VEENENDAAL
Gewestelijke Land en Tuinbouw
Organisatie GLTO
Postbus 441 3990 GE HOUTEN
SVGV Postbus 125 3925 ZJ SCHERPENZEEL


Samenvattingen van de vooroverlegreacties zijn opgenomen in de commertaarnota (zie bijlage 3 van de toelichting). Hierin staat ook de reactie van het college en of het bestemmingsplan naar aanleiding van de vooroverlegreacties is aangepast.

6.2.3 Ontwerp terinzagelegging

Het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied heeft van 24 maart tot en met 4 mei 2011 voor een ieder ter inzage gelegen. Hiervan heeft een publicatie in de Veenendaalse krant, in de Staatscourant en op de gemeentesite gestaan. De indieners van de inspraakreacties zijn tevens per brief geïnformeerd.

Tegen het ontwerp bestemmingsplan zijn 30 zienswijzen ingediend. In de commentaarnota ( zie bijlage bij het bestemmingsplan) zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. Tevens is aangegeven of naar aanleiding van de zienswijze het bestemmingsplan is aangepast.

Alle zienswijzen zijn ontvankelijk. Ze zijn binnen de termijn dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen binnen gekomen bij de gemeente of binnen de termijn per post bezorgd.

6.2.4 Plan-MER ter inzage

Op 13 september 2011 heeft het college besloten een plan-MER op te stellen. Dit voornemen heeft samen met de memo Reikwijdte en detailniveau (zie bijlage 4 van de toelichting) van 22 september tot en met 19 oktober 2011 ter inzage gelegen. Tegen het voornemen zijn 10 zienswijzen ingediend. In de commentaarnota (zie bijlage 5 van de toelichting) zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.

Het plan-MER ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied heeft van 9 februari tot en met 21 maart 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het plan-MER zijn 3 zienswijzen ingediend. In de commentaarnota (zie bijlage bij het bestemmingsplan) zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.

De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven het plan-MER of het bestemmingsplan aan te passen.

Alle zienswijzen zijn ontvankelijk. Ze zijn binnen de termijn dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen binnen gekomen bij de gemeente of binnen de termijn per post bezorgd.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten- Opslag En Installaties

Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten- opslag en installaties

Bijlage 3 Klompersteeg 17

Bijlage 3 Klompersteeg 17

Bijlage 4 Grebbeweg 11

Bijlage 4 Grebbeweg 11

Bijlage 1 Overzichtslijst Afkortingen

Bijlage 1 Overzichtslijst afkortingen

Bijlage 2 Commentaarnota Inspraakreacties

Bijlage 2 Commentaarnota inspraakreacties

Bijlage 3 Commentaarnota Vooroverlegreacties

Bijlage 3 Commentaarnota vooroverlegreacties

Bijlage 4 Memo Reikwijdte En Detailniveau

Bijlage 4 Memo Reikwijdte en detailniveau

Bijlage 5 Commentaarnotavoornemenplan-mer

Bijlage 5 commentaarnotaVoornemenPlan-MER

Bijlage 6 Dijkstraat 155/157 Natuurtoets

Bijlage 6 Dijkstraat 155/157 Natuurtoets

Bijlage 7 Dijkstraat 155/157 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Dijkstraat 155/157 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 8 Kwantitatieve Risicoanalyse Carola

Bijlage 8 Kwantitatieve Risicoanalyse Carola

Bijlage 9 Commentaarnota Plan-mer

Bijlage 9 Commentaarnota plan-MER

Bijlage 10 Commentaarnota Zienswijzen

Bijlage 10 Commentaarnota zienswijzen

Bijlage 11 Plan-mer

Bijlage 11 plan-MER

Bijlage 12 Aanvulling Plan-mer

Bijlage 12 aanvulling plan-MER

Bijlage 13 Tweede Aanvulling Plan-mer

Bijlage 13 tweede aanvulling plan-MER