bestemmingsplan Het Noorderwerk
Bestemmingsplan - gemeente Veenendaal
Onherroepelijk op 15-08-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Het Noorderwerk' van de gemeente Veenendaal
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0345.BPHetNoorderwerk- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).;
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Het Noorderwerk', bestaande uit de kaart 7 mei 2013, waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN_07-12;
1.4 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uit-breiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aaneengebouwde woningen:
blokken van meer dan twee aaneengebouwde woningen;
1.8 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel;
1.9 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.11 archeologisch vooronderzoek:
archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een aanlegvergunning kan worden verleend;
1.12 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied;
1.13 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.15 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.16 bedrijf aan huis:
het door één of meer van de bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.17 bedrijfsgebonden kantoor:
een bedrijf met een productieruimte, assemblageruimte, showroom en dergelijke, gecombineerd met een kantoorruimte dat functioneel gebonden is aan het bedrijf en waarbij de kantoorruimte maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte uitmaakt met een maximum van 2.000 m2;
1.18 bedrijfsgebouwen:
het geheel aan gebouwen, behorend bij een bedrijf;
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen;
1.20 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van een persoon (en diens huishouden), wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is;
1.21 bedrijventerrein:
bedrijven met daarbij behorende wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, water en andere op een bedrijventerrein voorkomende functies;
1.22 beperkt kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen:
een object als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waarvoor een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.23 beroep aan huis:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.24 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteiteisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Staatsblad 2004, nr. 250) zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.25 Besluit MER 1994:
besluit van 4 juli 1994 (Staatsblad 1994, 540), houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.26 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.27 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.28 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.29 bodemingrepen:
werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;
1.30 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.31 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.32 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.33 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.34 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.35 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.36 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.37 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.38 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar;
1.39 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat productiegebonden detailhandel ook is toegestaan;
1.40 detailhandel - perifeer:
vestiging van detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten, caravans, tenten en motoren), bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden), niet zijnde electro- sport- en foodmarkten, speelgoed, outdoorsport en recreatie;
1.41 detailhandel - productiegebonden:
detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.42 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.43 erkende partij:
een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
1.44 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.45 geluidbeperkende voorziening:
een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal;
1.46 gestapelde woning(en)
een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden en naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangsersniveau, gewaarborgd is;
1.47 groepsrisico:
cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.48 grote lawaaimaker:
een inrichting, zoals bedoeld in 2.4 van het inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (stb. 1993, nr. 50), bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.49 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een perceel door zijn gebruik, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.50 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.51 horeca categorie I:
vormen van horeca, die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg sporen en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt zoals: lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, patisserie, crêperie;
1.52 horeca categorie II:
vormen van horeca, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd zoals: restaurants, bistro, pizzeria, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis;
1.53 horeca categorie III:
vormen van horeca, die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen maar qua openingstijden daarvan afwijken in die zin, dat ze ook in (een deel van) de avonduren geopend zijn (tot maximaal 24.00 uur) en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt zoals: cafetaria, snackbar, shoarmazaak;
1.54 horeca categorie IV:
vormen van horeca, die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen maar qua openingstijden daarvan afwijken in die zin, dat ze ook in de avond- en nachturen geopend zijn en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt zoals: cafetaria, snackbar, shoarmazaak;
1.55 horeca categorie V:
vormen van horeca, met een bruto vloeroppervlakte van 250 m² of minder waar in hoofdzaak al dan niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt en/of vormen van horeca, met een bruto vloeroppervlakte van
250 m² of minder met als hoofddoel het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren zoals: café, bar, eetcafé, pub, dancing, discotheek, café-restaurant;
1.56 horeca categorie VI:
vormen van horeca, met een bruto vloeroppervlakte van 251 m² of meer waar in hoofdzaak al dan niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt en/of vormen van horeca, met een bruto vloeroppervlakte van
251 m² of meer met als hoofddoel het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren zoals: café, bar, eetcafé, pub, dancing, discotheek, café-restaurant, etc.;
1.57 horeca categorie VII:
een vorm van horeca, waarin primair de gelegenheid wordt geboden voor nachtverblijf zoals: hotel, pension.
1.58 infrastructuur:
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (ontsluiting van) de bestemmingen die ingevolge deze regels aan gronden zijn toegekend, zoals aanlegsteigers, (ondergrondse) afvalcontainers, bruggen, duikers, geluidbeperkende voorzieningen, kadewanden, keermuren, lichtmasten, objecten van beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, reclameobjecten, stallingsruimten, tunnels, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties, vlaggenmasten, vlonders, stuwen, wachthuisjes;
1.59 invloedsgebied:
gebied waarin, volgens bij regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico:
1.60 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten in een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie. Onder kantoren vallen in ieder geval niet:
- de kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlakte (bvo) van 1.500 m² per vestiging;
- kantoren met een lokaal vestigingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
- bedrijfsgebonden kantoren met een bvo dat minder bedraagt dan 50% van het totale bvo en minder is dan 2.000 m²;
- functiegebonden kantoren, zoals havengebonden kantoren en veilinggebonden kantoren;
- uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bvo;
1.61 kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen:
een object als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waarvoor een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.62 lijst van bedrijfsactiviteiten:
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen als bijlage bij de regels;
1.63 maatschappelijke dienstverlening:
activiteiten en instellingen die in de Standaard Bedrijfsindeling, versie 21-07-2008 (SBI 2008) van het Centraal Bureau voor de Statistiek als volgt zijn omschreven:
SBI-categorie 86 (gezondheidszorg), voor zover het betreft de SBI-codes 86.2 en hoger;
SBI – categorie 88 (maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting)
Het verlenen van diensten, zoals genoemd in de bedrijfsklassen 94 van de Bedrijfstak S (overige dienstverlening).
1.64 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen op het gebied van zorg- en welzijn (waaronder niet is inbegrepen de huisvesting van zorgbehoevenden), volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, verenigingsleven, opvoeding, kinderopvang, openbaar bestuur en andere openbare en sociale voorzieningen;
1.65 Monumentenwet:
wet van 23 december 1988 (Staatsblad 638), tot het vaststellen van nieuwe bepalingen voor het behoud van monumenten van bouwkunst en archeologie zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.66 nutsbedrijf:
bedrijf gericht op de productie en/of distributie van drinkwater, electriciteit, gas of warmte en op het telecommunicatieverkeer;
1.67 nutsvoorziening:
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;
1.68 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;
1.69 onderlaag:
de onderste laag van een woongebouw, voor tenminste 1,5 m hoogte gelegen boven het peil, waarin uitsluitend zijn ondergebracht niet voor bewoning bestemde ruimten, ten dienste van de bewoners van de bovengelegen woningen;
1.70 openbare ruimte:
de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water;
1.71 opgraving:
de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.
Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.72 perceelsgrens:
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
1.73 permanent geluiddichte gevel:
een gevelconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB;
1.74 plaatsgebonden risico:
de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde.
1.75 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.76 risicovolle inrichting:
inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.77 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf (bordeel);
1.78 showroom:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk bestemd is voor het tonen van artikelen en/of materialen;
1.79 staat van bedrijfsactiviteiten:
een lijst waarin bedrijven zijn gecategoriseerd op bedrijfstypen en milieubelasting, waarnaar in de regels wordt verwezen en die daarom deel uit maakt van deze regels;
1.80 transportroute gevaarlijke stoffen:
route aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
1.81 twee-onder-een-kap woning:
een blok van twee aaneen gebouwde woningen;
1.82 voorgevel(rooilijn):
de naar de openbare ruimte gekeerde gevel (bouwgrens), erkers e.d. niet meegerekend;
1.83 vrijstaande woning:
een niet-aaneengebouwde woning;
1.84 Vuurwerkbesluit:
besluit van 22 januari 2002 (Staatsblad 2002, nr. 33), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk, zoals deze luidt (eventueel na wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.85 waarde-archeologie 3:
gronden (bebouwd gebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde en/of gronden (buitengebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.86 waarde-archeologie 4:
gronden (bebouwd gebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.87 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.88 Wet Milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979 (Staatsblad 442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.89 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden;
1.90 Woningwet:
wet van 29 augustus 1991 (Staatsblad 439) tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afmetingen, diepte en breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;
2.3 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.8 de hoogte van een bouwlaag:
de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.
2.9 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.11 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).
2.12 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.13 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.14 het peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde waar gebouwd wordt;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijf in de vorm van bedrijven en bedrijfsactiviteiten maximaal tot en met de ter plaatse aangegeven milieucategorie zoals die is weergegeven op de verbeelding en nader is omschreven in de lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
- b. bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. bedrijfsgebonden kantoor op de gronden gelegen buiten de aangegeven 'veiligheidszone - bevi - 1, invloedsgebied', als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a., met dien verstande dat de oppervlakte van dit kantoor maximaal 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen met een maximum van 2.000 m²;
- d. beeldende kunst;
- e. dienstverlening;
- f. congrescentrum;
- g. erf;
- h. groen;
- i. horeca, die direct en ondergeschikt een verband heeft met de in dit artikel bedoelde bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
- j. infrastructuur;
- k. laad- en losplaats;
- l. maatschappelijke voorzieningen;
- m. nutsbedrijf;
- n. nutsvoorziening;
- o. onderwijs in de vorm van onderwijsinstellingen, onderwijsinstituten;
- p. ontsluiting;
- q. opslag, met dien verstande dat opslag in de open lucht uitsluitend achter de voorgevel mag plaatsvinden;
- r. parkeergarage;
- s. parkeerterrein;
- t. perifere detailhandel ter plaatse van de functieaanduiding (dhp) "Detailhandel perifeer";
- u. risicovolle inrichting ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – bevi – 3, opslag gevaarlijke stoffen';
- v. showroom;
- w. specifieke vorm van bedrijf - fitnesscentrum, ter plaatse van de aanduiding (sb-fc) 'fitnesscentrum';
- x. specifieke vorm van bedrijf - speelvoorziening, ter plaatse van de aanduiding (sb-sz) 'speelvoorziening' ;
- y. verkooppunt motorbrandstoffen, inclusief lpg, ter plaatse van de aanduiding (vml) 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- z. verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding (vm) 'verkooppunt motorbrandstoffen';
- aa. water;
- ab. weg.
- ac. horeca in de categorie I, II, III en VII ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- ad. zelfstandig kantoor ter plaatse van de aanduiding (k) 'kantoor'.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. infrastructuur;
- c. jongeren ontmoetingsplek;
- d. nutsvoorziening;
- e. ontsluiting;
- f. pad;
- g. park;
- h. parkeerterrein;
- i. plantsoen;
- j. specifieke vorm van groen - beeldende kunst;
- k. specifieke vorm van groen - clubhuis, ter plaatse van de aanduiding (sg-ch) 'clubhuis';
- l. specifieke vorm van groen - hondenuitlaatvoorziening;
- m. speelvoorziening;
- n. water;
- o. weg;
- p. wielerbaan ter plaatse van de aanduiding (wn) 'wielerbaan'.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Horeca
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca categorie I:, horeca categorie II:, en horeca categorie VII:;
- b. erf;
- c. groen;
- d. infrastructuur;
- e. laad- en losplaats;
- f. nutsvoorziening;
- g. ontsluiting;
- h. pad;
- i. parkeerterrein;
- j. reclameobject;
- k. specifieke vorm van horeca - beeldende kunst;
- l. water;
- m. weg.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- a. detailhandel;
- b. seksinrichtingen.
Artikel 6 Kantoor
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoor;
- b. erf;
- c. groen;
- d. horeca, die direct en ondergeschikt een verband heeft met de in dit artikel bedoelde bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
- e. infrastructuur;
- f. laad- en losplaats;
- g. nutsvoorziening;
- h. ontsluiting;
- i. parkeerterrein;
- j. reclameobject;
- k. showroom;
- l. specifieke vorm van kantoor - beeldende kunst;
- m. water;
- n. weg.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- a. kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – bevi – 2, plaatsgebonden risicocontour';
- b. kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – bevi – 1, 'invloedsgebied';
- c. zelfstandige horeca;
- d. detailhandel;
- e. seksinrichting.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. geluidscherm en/of geluidwal;
- c. infrastructuur;
- d. jongeren ontmoetingsplek;
- e. nutsvoorziening;
- f. onderdoorgang onder een overbouwing of overkapping ten behoeve van bedrijfsdoeleinden / verkeersdoeleinden / woondoeleinden ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
- g. ontsluiting;
- h. openbaar vervoer;
- i. pad;
- j. parkeerterrein;
- k. plantsoen;
- l. specifieke vorm van verkeer – afvalcontainers;
- m. specifieke vorm van verkeer – beeldende kunst;
- n. specifieke vorm van verkeer – hondenuitlaatvoorziening;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur historische waarden' voor de instandhouding en herstel van de cultuurhistorische waarden;
- p. water;
- q. weg;
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. groen;
- c. infrastructuur;
- d. oever;
- e. ontsluiting;
- f. pad;
- g. specifieke vorm van water - beeldende kunst.
8.2 Specifieke gebruiksregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Wonen - 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat binnen het bouwvlak, tenzij anders is aangegeven, maximaal één woning mag worden gebouwd;
- b. bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' met dien verstande dat er sprake moet zijn van het uitoefenen van industriële, ambachtelijke en groothandelsbedrijven, voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfsactiviteiten;
- c. beroep aan huis met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn;
- d. erf en tuin;
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- a. zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken;
- b. detailhandel;
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 10 Wonen - 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat binnen het bouwvlak, tenzij anders is aangegeven, maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd;
- b. bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' met dien verstande dat er sprake moet zijn van het uitoefenen van industriële-, ambachtelijke-, plaatselijk verzorgende-, dienstverlenende-, opslag- en (groot)handelsbedrijven, voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfsactiviteiten;
- c. beroep aan huis met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn;
- d. erf en tuin;
10.2 Bouwregels
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- a. zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken en/of bedrijfsgebouwen;
- b. zelfstandige kantoren;
- c. detailhandel;
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 11 Leiding - Gas
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding en daarbij behorende voorzieningen:
11.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in 11.1, mogen geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 11.2 voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de voor deze gronden geldende hoofd- en/of dubbelbestemming, met dien verstande dat:
- a. hierdoor de veiligheid van de gastransportleidingen niet wordt geschaadt;
- b. er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
- c. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 30 m tot de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.1 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemmingen van deze gronden, indien op basis van de rapportage van het archeologisch vooronderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in 12.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de navolgende werken, geen bouwwerk(en) zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m¹ onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 5.000 m²:
- a. het aanleggen van kabels, leidingen en rioleringen;
- b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- d. het ophogen en egaliseren van gronden;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- f. het slopen van bouwwerken / het slopen van werkzaamheden / verwijderen van funderingen beneden 0,5 meter;
- g. het rooien van bomen / het verwijderen van stobben.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Waarde - Archeologie - 4
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 30 m tot de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.1 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemmingen van deze gronden, indien op basis van de rapportage van het archeologisch vooronderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in 13.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de navolgende werken, geen bouwwerk(en) zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m¹ onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 5.000 m²:
- a. het aanleggen van kabels, leidingen en rioleringen;
- b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- d. het ophogen en egaliseren van gronden;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- f. het slopen van bouwwerken / het slopen van werkzaamheden / verwijderen van funderingen beneden 0,5 meter;
- g. het rooien van bomen / het verwijderen van stobben.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Ondergrondse bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.
15.2 Ondergeschikte bouwdelen
De bouwgrens mag in afwijking van het bepaalde in artikel 3, 5, 6 en 9 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, balkons, luifels, funderingen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 m¹ bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m¹ bedraagt;
- c. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, gasafvoerkanalen en schoorstenen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m¹ bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m¹ bedraagt;
- e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, galerijen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, indien de overschrijding niet meer dan 0,50 m¹ bedraagt en deze onderdelen van de bouw niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m¹ boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,50 m¹ langs een rijweg;
- 2. 2,20 m¹ boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder sub 1. genoemde strook;
- f. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water en rioolstoffen;
- g. hijsinrichtingen, welke de bouwgrens met niet meer dan 1 m¹ kunnen overschrijden;
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Vormen van verboden gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
16.2 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Veiligheidszone - bevi
17.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
17.3 Vrijwaringszone - zone beeldbepalende aspecten
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Algemeen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden verleend kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van:
- a. de regels van het plan ten behoeve van het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart. De afwijking mag ten hoogste 5 m¹ bedragen;
- c. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- d. de regels van het plan ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.
18.2 Geen onevenredige afbreuk
De in 18.1 genoemde ontheffingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
19.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart;
- b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
19.2 Prostitutie
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van het toevoegen van de zinsnede “seksinrichtingen toegestaan” aan de bestemmingen Bedrijf, Horeca en Kantoor en de daarvan afgeleide of daarmee vergelijkbare bestemmingen met aspecten van commerciële dienstverlening, mits:
- a. er niet reeds één seksinrichting in de gemeente is gevestigd of krachtens geldende bestemmingsplannen kan worden gevestigd;
- b. het geen bestemming betreft, welke betrekking heeft op een bestaande of nog te realiseren gebouw, dat gedeeltelijk in een woonfunctie voorziet; het woon-, leef- en/of werkklimaat in de desbetreffende omgeving niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
Burgemeester en wethouders kunnen hieraan voorwaarden verbinden met betrekking tot:
- parkeren
- toegankelijkheid
- omvang van de seksinrichting
- c. van deze wijzigingsbevoegdheid zijn uitgesloten:
- 1. raamprostitutie;
- 2. straatprostitutie;
- 3. een sekswinkel;
- 4. een seksautomatenhal;
- 5. een seksbioscoop.
19.3 Veiligheidszones - bevi
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - bevi - 3, opslag gevaarlijke stoffen', 'veiligheidszone - bevi - 2, plaatsgebonden risicocontour' en/of 'veiligheidszone - bevi - 1, invloedsgebied' wijzigen en in verband hiermee wijzigingen aanbrengen in de regels van het bestemmingsplan in die zin dat:
- a. de aanduidingen 'veiligheidszone - bevi - 3, opslag gevaarlijke stoffen', 'veiligheidszone - bevi - 2, plaatsgebonden risicocontour' en/of 'veiligheidszone - bevi - 1, invloedsgebied' worden veranderd dan wel worden verwijderd, overeenkomstig de voorgenomen wijziging dan wel intrekking van de milieuvergunning van de inrichting;
- b. de aanduidingen 'veiligheidszone - bevi - 3, opslag gevaarlijke stoffen', 'veiligheidszone - bevi - 2, plaatsgebonden risicocontour' en/of 'veiligheidszone - bevi - 1, invloedsgebied', kunnen worden toegevoegd overeenkomstig de voorgenomen verlening van een milieuvergunning voor een nieuw te vestigen inrichting.
19.4 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' wijzigen en in verband hiermee wijzigingen aanbrengen in de regels van het bestemmingsplan in die zin dat:
- a. de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' vervalt, indien het gebruik van de transportroute gevaarlijke stoffen is beëindigd;
- b. de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' verandert indien het gebruik van de transportroute gevaarlijke stoffen is aangepast.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Het Noorderwerk'
Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal
d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Het Noorderwerk'
Mij bekend,
de griffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Veenendaal beschikt momenteeel voor de indsutrrieterreinen ten zuiden van de A12 over een lappendeken aan bestemmingsplannen, waarvan geen enkele uitgezonderd meer dan tien(tallen) jaren oud zijn. Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is herziening van een bestemmingsplan na 10 jaar noodzakelijk. Dit is de achtergrond van de wens van de gemeente Veenendaal om te komen tot herziening van alle bestemmingsplannen voor het gemeentelijk grondgebied. Zo ook voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12.
Door een herziening kunnen de geldende bestemmingsplannen worden aangepast aan de actuele situatie. Het gaat hier om zowel de actuele stand van zaken met betrekking tot de gronden en de bebouwing, als ook om de stand van zaken met betrekking tot de relevante (wettelijke) regelgeving.
Samenvoegen regelingen
Voor het plangebied gelden diverse bestemmingsplannen met elk hun eigen regelingen. Het nieuwe bestemmingsplan beoogt de deels verouderde geldende regelingen te bundelen en te actualiseren in één plan, alsmede de bestaande en/of gewenste afwijkingen op de geldende regelingen te vatten in een juridisch-planologisch kader.
Inventarisatie
In 2011 heeft de Milieudienst Zuidoost Utrecht (inmiddels Omgevingsdienst Regio Utrecht) een perceelsgewijze inventarisatie van de bedrijventerreinen De Faktorij, De Vendel, Compagnie en Compagnie-Oost uitgevoerd. Verder heeft gemeente Veenendaal gebruik gemaakt van haar BAG-gegevens en waar nodig ter plaatse de percelen/bedrijven bezocht. De resultaten van deze inventarisaties zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt begrensd door (met de klok mee) rijksweg A12, Rondweg-Oost, Lorentzstraat, De Grote Beer, Rondweg-West, De Schans, het Omleidingskanaal en de gemeentegrens met Renswoude. Op figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied rood omlijnd weergegeven.
1.3 Vigerend(e) Plan(nen)
In het plangebied van de voorliggende notitie gelden diverse bestemmingsplannen. Deze plannen zijn ouder dan 10 jaar. In het onderstaande overzicht staan de vigerende bestemmingsplannen vermeld.
Naam bestemmingsplan | Vaststelling d.d. | Goedkeuring GS d.d. |
Bestemmingsplan De Vendel | 06.06.1974 | 17.06.1974 |
Uitw.pl. deel 1a best.pl. De Vendel (Ibis) | 05.06.1978 | 19.07.1978 |
Uitw.pl. deel 1b best.pl. De Vendel (proj. kantoorunits) | 20.03.1978 | 23.05.1978 |
Uitw.pl. deel 1c best.pl. De Vendel (div. kantoren) | 29.05.1978 | 19.07.1978 |
Uitw.pl. deel 1d best.pl. De Vendel (kaasunie) | 10.09.1979 | 07.11.1979 |
Uitw.pl. deel 1e best.pl. De Vendel (recl.zuil.Mitutoyo) | 21.11.1979 | 02.01.1980 |
Herz.uitw.pl. deel 1e best.pl. De Vendel (recl.zuil.Mitutoyo) | 17.09.1984 | 05.11.1984 |
Uitw.pl. deel 1f best.pl. De Vendel (comp.centr. Bondssp.) | 17.05.1982 | 03.08.1982 |
Uitwerkingsplan fase 1 De Faktorij | 31.08.1981 | 15.12.1981 |
Uitwerkingsplan fase 2 De Faktorij | 23.04.1985 | 25.06.1985 |
Herz.uitwerkingsplan Hondzenelleboog | 02.07.1985 | 24.09.1985 |
Bestemmingsplan De Compagnie | 09.06.1987 | 13.10.1987 |
Best.plan De Compagnie Oost | 26.09.1991 | 14.04.1992 |
Correctieve herz. Best.plan "De Compagnie-Oost" | 27.03.1997 | 08.07.1997 |
Best.plan N233 | 11.07.1996 | 04.02.1997 |
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 is de ruimtelijke- en functionele structuur beschreven;
- In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- In hoofdstuk 4 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld ;
- In hoofdstuk 5 beschrijft het juridische deel van het plan ;
- Hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
- In hoofdstuk 7 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Bedrijvigheid
Het voorliggende bestemmingsplan omvat vier verschillende bedrijventerreinen. Hieronder geven we allereerst een korte beschrijving van deze terreinen. In paragraaf 2.1.2 t/m 2.1.6, wordt beschreven welke typen bedrijvigheid aanwezig zijn en hoe hiermee in het bestemmingsplan wordt omgegaan.
2.1.1 De vier bedrijventerreinen
Het plangebied omvat de bedrijventerreinen De Faktorij, De Vendel, Compagnie en Compagnie-oost.
Deze terreinen zijn in verschillende perioden ontstaan en hebben elk hun eigen karakteristieken. Deze worden hieronder benoemd.
De Vendel
Omstreeks 1980 is begonnen met het uitgeven van percelen op dit bedrijventerrein. Dit terrein beslaat een bruto oppervlakte van 13,5 hectare. Teruggerekend naar netto uitgifte is dit 11,0 hectare. Op 0,25 hectare na zijn alle netto hectare uitgegeven. Dit bedrijventerrein kan als typering gemend meekrijgen. De milieucategorie omschrijving staat te boek als middelmatig. Op dit bedrijventerrein zijn ca. 90 ondernemingen actief.
De Faktorij
Ook voor dit terrein is de uitgifte omstreeks 1980 begonnen. Het bedrijventerrein beslaat een bruto oppervlakte van 47,0 hectare. Alle netto hectares (circa 35) zijn uitgegeven. Dit bedrijventerrein kan als typering gemend meekrijgen. De milieucategorieën zijn niet duidelijk beschreven. Op dit bedrijventerrein zijn ca. 90 ondernemingen actief.
De Compagnie
De uitgifte van dit bedrijventerrein is gestart in 1985. Van het terrein zijn alle 23 netto-hectares verkocht. De totale oppervlakte van het gebied is 34,6 hectare.
Dit bedrijventerrein kan als typering gemengd meekrijgen. De toegestane milieucategorie is maximaal cat.3. Op dit bedrijventerrein zijn ca.140 ondernemingen actief.
De Compagnie-Oost
Omstreeks 1990 is begonnen met het uitgeven van stukken grond op dit terrein. Het bedrijventerrein beslaat een bruto oppervlakte van 27,0 hectare. Teruggerekend naar netto uitgifte is dit 18,1 hectare. Alle percelen zijn uitgegeven. Dit bedrijventerrein heeft als typering gemend meekrijgen. De toegestane milieucategorieën zijn licht (2 en 3). Op dit bedrijventerrein zijn ca. 60 ondernemingen actief. Opmerkelijk is dat op dit bedrijventerrein veel autodealers zijn gevestigd.
Kaart bedrijventerreinen
2.1.2 Typen bedrijvigheid
Binnen het plangebied zijn in totaal meer dan 450 bedrijven gevestigd. Deze zijn verdeeld over diverse branches. Voor wat betreft de verspreiding van branches over de bedrijventerreinen is er geen sprake van een duidelijke structuur. Bedrijven van allerlei branches liggen verspreidt over het gehele plangebied. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom gekozen om, waar mogelijk een brede bedrijfsbestemming te hanteren. Ofwel, één bestemming waarbinnen allerlei typen bedrijvigheid zijn toegestaan. De bij de voorschriften gevoegde lijst van bedrijfsactiviteiten maakt inzichtelijk welke typen bedrijvigheid zijn toegestaan.
In de volgende paragrafen gaan we in op enkele specifieke bedrijfstypen die in het plangebied aanwezig zijn.
2.1.3 Kantoren
Verspreid over het gehele bedrijventerrein zijn er kantoorgebouwen. Dit betreft zowel zelfstandige kantoorvestigingen als kantoren welke onderdeel uitmaken van een bedrijfscomplex. Een sterke concentratie kantoorvestigingen bevindt zich op het bedrijventerrein De Vendel. Ook op de Compagnie en Compagnie-Oost zijn meerdere grote en kleine kantoorbedrijven.
De vigerende bestemmingsplannen maken vrijwel allemaal de vestiging van zelfstandige kantoren mogelijk. Een uitzondering geldt voor De Compagnie-Oost. Op ongeveer de helft van dit bedrijventerrein is zelfstandige kantoorvestiging niet mogelijk.
2.1.4 Horeca
In het plangebied is enige horeca aanwezig. Zo zijn er een hotel en twee restaurants bij de Rondweg-West, nabij de afslag van de A12. Ook is in het pand aan de Grote Beer, waar PDV is gevestigd, zelfstandige horeca aanwezig.
In het vigerende bestemmingsplan voor De Compagnie is in het westelijk deel de vestiging van horeca toegestaan. In het nieuwe bestemmingsplan wordt dit overgenomen. Ook het genoemde hotel bij de afslag 23 van de A12 en het restaurant aan de grote Beer worden positief bestemd.
Nieuwvestiging van andere horeca is niet gewenst. Het bestemmingsplan maakt het uiteraard wel mogelijk om binnen een bedrijf een eigen kantine te realiseren. Deze hebben echter een direct en ondergeschikt verband met het betreffende bedrijf.
2.1.5 Detailhandel
Langs de Grote Beer is ter hoogte van de Einsteinstraat een PDV-locatie (voor perifere detailhandelsvestiging) ontwikkeld. Daarnaast bevinden zich in het plangebied meerdere locaties waar detailhandel plaatsvindt. Dit betreft voornamelijk de verkoop van ter plekke geproduceerde artikelen en ook van auto's. Daarnaast vindt er incidenteel detailhandel plaats in keukens en bouwmaterialen, alsmede in niet-volumineuze artikelen.
Het beleid van de gemeente is gericht op een duidelijke (ruimtelijke) scheiding tussen detailhandelsbedrijven en de overige productie- en groothandelsbedrijven. Dit zowel vanwege de vaak moeizame relatie tussen consumenten(verkeer) en bedrijfsactiviteiten, als vanwege het concentratievoordeel voor de detailhandel zelf. Hieronder benoemen we hoe de detailhandel wordt meegenomen in het bestemmingsplan.
Perifere detailhandel
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de vestiging van perifere detailhandel voorziet in concentratie op twee locaties in Veenendaal; de oostzijde van de Groeneveldselaan en de Grote Beer nabij de Einsteinstraat. Dit beleid vertalen wij door in het voorliggende bestemmingsplan. In het voorliggende plan wordt daarom bij de Grote Beer een PDV-locatie opgenomen.
Verkoop auto's, boten, caravans en motoren
Deze vorm van detailhandel is in winkelcentra en woonwijken ongewenst en is op bedrijventerreinen het best op zijn plek. Vestigingen van deze vorm van detailhandel zijn op meerdere locaties aanwezig. Nieuwvestiging is mogelijk hoewel de publieksaantrekkende werking wel regulering vereist.
Detailhandel die in het verlengde ligt van de bedrijfsuitoefening maar daaraan ondergeschikt is
Bij deze categorie moet gedacht worden aan beperkte detailhandel van onderdelen bij een reparatiebedrijf of aan detailhandel van ter plekke vervaardigde goederen zoals orgels of meubels. Belangrijk is daarbij dat het bedrijf primair een werkplaats is. Het is niet doelmatig om de detailhandel in zeer beperkte vorm zoals hiervoor omschreven helemaal niet toe te staan. Wel is het nodig optimale duidelijkheid te scheppen over waar en in welke omvang deze vorm van detailhandel wordt toegestaan. Het is daarom gewenst om deze vorm van detailhandel uitsluitend toe te staan na afweging in het kader van een in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Voorwaarden zijn daarbij:
- de detailhandel staat in directe relatie met de aanwezige bedrijfsvoering en is daaraan ondergeschikt;
- maximaal 15 % van het aanwezige bedrijfsvloeroppervlak, maar ten hoogste 150 m² mag worden benut ten behoeve van de detailhandel;
- er wordt voorzien in parkeerruimte op eigen erf;
- er kunnen nadere voorwaarden worden gesteld ten aanzien van reclame-uitingen ter plaatse.
Van belang is dat detailhandel bij een groothandelsbedrijf niet wordt gerekend tot deze categorie. Voor zover er bij een groothandelsbedrijf een deel van het bedrijf voor de detailhandel wordt ingericht of specifiek op detailhandel gerichte reclame-uitingen worden gedaan, wordt dit beschouwd als oneigenlijk bij het betrokken bedrijf en een vorm van oneerlijke concurrentie.
2.1.6 Leisure
Binnen het plangebied is op twee locaties een leisure-bedrijf gehuisvest. Op de Compagnie-Oost zit sinds enkele jaren een binnenspeeltuin. En op De Vendel zit al enige tijd een fitness-instituut/sportschool.
Beide bedrijven worden ingepast in het bestemmingsplan. Het beleid van de gemeente is er niet op gericht om dergelijke bedrijven te vestigen op bedrijventerreinen. Nieuwvestiging wordt daarom niet mogelijk. Hoewel de vestiging van deze bedrijven een juridsich feit is, zal een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen om de betreffende functies te wijzigen indien sprake is van blijvende beëindiging van de bedrijfsvoering.
2.2 Wonen
In het plangebied bevinden zich twee linten waaraan gewoond wordt. Daarnaast bevinden zich diverse bedrijfswoningen verspreid binnen het plangebied. Hieronder gaan we in op de twee linten, de Stationsstraat en Munnikenweg, en op het onderwerp bedrijfswoningen.
2.2.1 Stationsstraat en Munikenweg
Hieronder geven we een korte beschrijving van de karakteristieken van deze twee “enclaves”in het plangebied. Hierbij wordt tevens wordt ingegaan op de wijze van bestemmen die in het voorliggende plan is gekozen.
Stationsstraat De Stationsstraat is een oud lint dat het centrum van Veenendaal verbindt met het buurtschap De Klomp. Het is van oorsprong een agrarisch lint met diverse boerderijen en enkele woonhuizen. De dichtheid van het lint neemt af van het centrum richting het buitengebied. In de loop der tijd is de bebouwing langs het lint verder verdicht. Het beeld van het lint wordt bepaald door een afwisseling van panden, bouwstijlen en -tijden. Langs de Stationsstraat bevinden zich ongeveer 30 woningen. Bij enkele van deze woningen is een kleine bedrijfsruimte aanwezig. Net als in het vorige bestemmingsplan wordt voor de woningen aan de Stationsstraat een woonfunctie toegekend met daarbij de mogelijkheid op het achterliggende perceel bedrijfsgebouwen op te richten. | ![]() |
Munnikenweg Anders dan langs de Stationsstraat is langs de Munnikenweg van oorsprong vrijwel geen bebouwing aanwezig. Er waren slechts enkele boerderijen. Nu is de Munnikenweg een planmatig halfopen bebouwingslint van woningen met bedrijfsruimtes. Dit is mogelijk gemaakt gelijktijdig met de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Faktorij. De bebouwing vormt een afronding van het bedrijfsterrein en door de woningen wordt een functionele overgang gecreerd naar het aan de overzijde gelegen woongebied Veenendaal-West. In het voorliggende bestemmingsplan wordt ook aan de woningen aan de Munnikenweg een woonfunctie toegekend met daarbij de mogelijkheid op het achterliggende perceel bedrijfsgebouwen op te richten. | ![]() |
2.2.2 Woningen op de bedrijventerreinen
Het toelaten van de woonfunctie op een bedrijventerrein kan een belemmering betekenen voor de uitoefening van een bedrijf. Daartegenover staat dat de aanwezigheid van woningen een bepaalde mate van sociale controle met zich meebrengt, die een gunstige invloed op de beperking van de criminaliteit kan hebben. De belemmerende werking van woningen op bedrijven vormt voldoende reden om geen nieuwe woningen toe te staan op de bedrijventerreinen.
Op de bedrijventerreinen zijn diverse woningen aanwezig. Deze woningen zijn gebouwd op basis van de vigerende bestemmingsplannen. De gebruiksmogelijkheden van (bedrijfs)woningen zijn in de vigerende plannen, zo moet nu worden geconcludeerd, niet of onvoldoende scherp gedefinieerd. In veel van de vigerende plannen ontbreekt een definitie van bedrijfswoning. Hierdoor is het lastig, zo niet onmogelijk om te beoordelen of het gebruik plaatsvindt conform de bestemming.
Daarbij speelt mee dat het voor de milieuvergunning van de omliggende bedrijven -anders dan het bedrijf waarvoor de woning destijds is gebouwd- geen verschil maakt wie een woning bewoont. Voor de milieuvergunning van omliggende bedrijven is namelijk enkel van belang dat er een woning is. De wijze waarop deze woning is bestemd (bedrijfswoning of 'gewone' woning) of wie de woning bewoond is hierbij niet van belang.
Voor een bedrijf waar een bedrijfswoning onderdeel uitmaakt van de inrichting kan er echter wel een beperking ontstaan zodra deze woning geen onderdeel meer uitmaakt van de inrichting. De bestemming van de woning heeft hier echter geen invloed op. Het hangt van de (bedrijfs)eigenaar af hoe deze met de woning omgaat en/of er beperkingen ontstaan voor de eigen bedrijfsvoering.
In verband met het bovenstaande is de keuze gemaakt om de aanwezige legale woningen positief te bestemmen. De woningen worden opgenomen binnen de bestemming "Bedrijf" waarbij de definitie zodanig ruim is dat ook bewoning door derden -niet verbonden met het bedrijf- tot de mogelijkheden behoort.
Op het moment dat de huidige eigenaar de woning niet meer gebruikt, zou overwogen moeten worden of de woning nog voor woondoeleinden beschikbaar moeten blijven. In het kader van bijvoorbeeld een herstructurering op perceelsnivo kan overwogen worden de woonfunctie te beëindigen. Hiervoor is een passende regeling opgenomen in het bestemmingsplan.
2.3 Verkeer
Auto
De bedrijventerreinen grenzen aan de A12. Deze autosnelweg is in 2009 op het traject van Veenendaal-West richting Wageningen voorzien van plusstroken. Deze zijn alleen in de spits te gebruiken. In 2012 is de autosnelweg vanaf afrit Veenendaal west richting Utrecht ook voorzien van plusstroken.
De bedrijventerreinen zijn vanaf de A12 goed bereikbaar. Er zijn twee aansluitingen; een bij de Rondweg-West en één bij de Rondweg-Oost. De Grote Beer, Lorentzstraat en De Schans verbinden de bedrijventerreinen met deze twee op- en afritten. Via deze wegen hebben de terreinen ook goede aansluiting op de rest van Veenendaal.
De interne ontsluitingsstructuur van de bedrijventerreinen bestaat voornamelijk uit lus-vormige structuren. Binnen de bedrijventerreinen is er geen wegenhiërarchie aanwezig. De gelijkwaardigheid van de wegen leidt tot lagere snelheden dan wanneer er voorrangsituaties worden gecreëerd.
Parkeren
In het algemeen zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig op de bedrijventerreinen. Er zijn enkele locaties waar tijdens werkdagen het parkeren problemen oplevert. Hier wordt, bij gebrek aan parkeerplaatsen op eigen terrein, voor het parkeren uitgeweken naar de openbare weg. Deze is hier echter niet voldoende gedimensioneerd om dit te kunnen opvangen.
Uitgangspunt voor het parkeren is dat bedrijven voorzien in de eigen parkeerbehoefte op het iegen perceel. Parkeren op de openbare weg dient zo veel als mogelijk te worden vermeden. In geval van nieuwe ontwikkelingen in het plangebied is het van groot belang dat de parkeerbehoefte en parkeercapaciteit in evenwicht zijn.
Met het oog op dubbel ruimtegebruik heeft ondergronds parkeren de voorkeur, hoewel van de parkeervoorzieningen, bestemd voor bezoekers, de vindbaarheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid te allen tijden gewaarborgd moet zijn.
Openbaar vervoer
Iets ten noorden van het plangebied ligt het NS-station Veenendaal-De Klomp. Hoewel dit station op relatief korte afstand van de bedrijventerreinen is gelegen, is de afstand te groot om te lopen. Per fiets is deze afstand echter goed te overbruggen.
Er zijn een aantal buslijnen welke door het plangebied rijden. De meeste van deze buslijnen komen vanaf het station De Klomp en rijden vandaar richting het centrum en vice versa. In de ochtend- en avondspits is er een speciale busdienst tussen de bedrijventerreinen en het NS-station Veenendaal-De Klomp. Vanaf de Stationsstraat zijn er, net ten zuiden van de A12, vrijliggende busbanen gerealiseerd naar de bedrijventerreinen De Compagnie en De Compagnie Oost.
De bereikbaarheid met het openbaar vervoer van de bedrijventerreinen De Vendel en De Factorij is niet optimaal. Verbetering hiervan is wenselijk. Een mogelijke verbetering zou kunnen zijn het omleggen van buslijnen. Hiervoor is nader onderzoek naar de vervoerswensen van medewerkers noodzakelijk.
Langzaam verkeer
De Veenendaalse fietsstructuur bestaat uit vrijliggende fietspaden, fietssuggestiestroken en voor fietsers toegankelijke wegen. Langs de Rondweg-West en Grote Beer zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Langs de Munnikenweg ligt een vrijliggend fietspad dat grenst aan de Grift. Aan de zuidzijde van de A12 ligt, ingepast in het talud, een vrijliggend fietspad, dat de Stationsstraat verbindt met de Rondweg West. Beide fietspaden vormen een belangrijke schakel in het (recreatieve) fietspadennetwerk van Veenendaal. De Stationsstraat en De Schans zijn wegen welke zijn voorzien van fietssuggestiestroken.
In het plangebied zijn meerdere locaties aanwezig waar een niet voor auto's toegankelijke verbinding is gerealiseerd. Dit betreft een verbindingen tussen de Kruisboog en de Munnikenweg en, de Landjuweel en de Rondweg-West en tussen de Einsteinstraat en de Grote Beer. Daarnaast geldt dat de busbanen vanaf de stationsstraat naar de Wiltonstraat en de Einsteinstraat door fietsers mogen worden gebruikt.
Ook zijn er enkele fietsverbindingen tussen de bedrijventerreinen en de woongebieden aan de zuidzijde. Te weten een fietsbrug van de Munnikenweg naar de Beethovenlaan en een fietspad tussen de grote Beer en de Vuurvlinderronde.
Verkeersstructuur zoals opgenomen in de Structuurvisie 2025
2.4 Groen
Veenendaal is een groene gemeente Het aanwezige groen is echter tamelijk versnipperd en ligt verspreidt over de gemeente. De grote groenelementen in het plangebied van het bestemmingsplan zijn:
- zuidzijde autosnelweg A12
De ruimte ten zuiden van de snelweg is landschappelijk ingericht met groen en water. Bovendien kunnen bedrijfstuinen aangesloten worden op het openbaar groen en milieuvriendelijke oevers, zodat er een meer robuuste groene verbinding ontstaat. Deze zone kan waardevol zijn voor zowel ecologie als werkklimaat: wandel-/fioetsroutes, uitstraling, afscherming en binding fijn stof. - Grote Beer/ Rondweg West
Langs de Grote beer en de Rondweg-West (gedeeltelijk) is aan beide zijden een groenstrook aanwezig. Aan de zuidzijde van deze wegen, buiten het plangebied, liggen enkele grotere groengebieden zoals de begraafplaats en het park Gelderse Blom. - De oude linten Nieuweweg en Stationsstraat
Groen ingerichte wegen die het plangebied van noord naar zuid doorsnijden.
Voor het overige bestaat het groen hier vooral uit laanbeplanting lang de wegen. Ook op prive-terreinen is groen aanwezig al is dit veelal ondergeschikt gemaakt aan de opslag- en parkeerfunctie.
Kaart groen- en waterstructuren
2.5 Stedenbouwkundige Opzet
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van het plangebied uit stedenbouwkundig oogpunt. Allereerst wordt een beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied. Daarna wordt aan de hand van de aspecten lijnen, vlakken en randen, en entrees een beschrijving gegeven van het plangebied.
2.5.1 Plangebied en omgeving
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de A12. De A12 vormt mede door zijn verhoogde ligging en de aanwezigheid van slechts twee onderdoorgangen een harde begrenzing. De enige doorgangen onder de A12 zijn ter hoogte van de Rondweg-West en de Stationsstraat.
Ten zuiden van het plangebied liggen voornamelijk woongebieden. De grens tussen het plangebied en deze woongebieden wordt grotendeels gevormd door de wegen de Grote Beer, een hoofdontsluitingsweg met brede groenstroken, en De Schans, een minder brede ontsluitingsweg. Verder naar het westen wordt de grens gevormd door de Munnikenweg welke hier voor een groot deel samenloopt met De Grift.
De oostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Rondweg Oost. De westelijke grens door de gemeentegrens met Renswoude. Aan de westzijde van het plangebied is sprake van een agrarisch grondgebruik.
2.5.2 Dragende lijnen
De noordelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de A12. De zuidelijke grens wordt grotendeels gevormd door de 'binnenring' (Rondweg West, Grote Beer, Lorentzstraat). De wegen behorende tot de 'binnenring' gelden als dragende lijnen op stedelijk niveau. Andere lijnen op stedelijk niveau zijn de oude linten (Stationsstraat, Nieuweweg, Munnikenweg, e.d.) en De Grift.
Snelweg A12
De A12 is een belangrijke verkeersader op nationaal niveau. De bedrijventerreinen langs de A12 liggen dan ook op een belangrijke zichtlocatie. De visie op dit gebied wordt in het beeldkwaliteitsplan 'A12' omschreven als 'Zichtlocaties in een landschappelijke setting'.
Tussen de snelweg en de bedrijventerreinen is een groene landschappelijke zone met waterpartijen. De snelweg licht hierdoor ingebed in het groen. Hierachter liggen de bedrijfstuinen waar in over het algemeen in geparkeerd wordt. Daarna begint de bedrijfsbebouwing. In de gebieden De Vendel/De Faktorij is aan de A12 sprake van een redelijk strakke rooilijn. Dit is ook op De Compagnies het geval al ligt deze lijn daar iets dichter bij de snelweg. In de Compagnie Oost is er sprake van verspringingen in de rooilijn waardoor, vanuit het oosten, ook zijgevels zichtbaar zijn.
Binnenring
De binnenring (Rondweg-West, Grote Beer) vormt een belangrijke interne ontsluiting voor het
autoverkeer in Veenendaal. De weg is breed opgezet en de wanden van de weg geven veelal een goed beeld van de achtergelegen gebieden. Langs de Rondweg West wordt het zicht op het bedrijventerrein gedeeltelijk beperkt door een groenzone.
Oude linten
De oude linten zijn de dorpslinten waar de bebouwing van Veenendaal langs is ontstaan. Van oorsprong zijn dit de wegen vanuit Veenendaal naar de omliggende kernen. Tussen de linten zijn later, toen Veenendaal snel is gaan groeien, de vlakken ingevuld. De historische linten van Veenendaal zijn dan ook belangrijke identiteitsbepalende elementen.
Een belangrijke karakteristiek van de linten is de kleinschaligheid. De bebouwing is veelal niet hoger dan twee bouwlagen met een kap en kent een sterke segmentering in de lengterichting van de weg. De dichtheid van de linten neemt af van het centrum richting het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de bestaande context, om de herkenbaarheid en karakter van de linten te waarborgen.
In het plangebied zijn drie van deze oude linten aanwezig. De Munnikenweg, de Nieuweweg en de Stationsstraat. De Munnikenweg en de Stationsstraat hebben een inrichting welke past bij het karakter van een oud lint. Kleine bebouwing in losse elementen waarbij de bebouwing veelal haaks staat op de richting van het lint.
De Nieuweweg heeft in het plangebied haar karakter als oud dorpslint volledig verloren. De weg is hier verbreed en er staat geen typische lintbebouwing meer. De Nieuweweg is door de schaalvergroting verworden van een dorpslint tot een stadsentree.
2.5.3 Vlakken en randen
De genoemde dragende lijnen delen het plangebied in drie verschillende vlakken. Hieronder beschrijven we de kenmerken van deze vlakken.
Het zicht vanaf de lijnen op de deelgebieden (vlakken) is voor de meeste mensen beeldbepalend en derhalve van belang voor de oriëntatie. Het is dan ook gewenst dat de randen van de verschillende deelgebieden representatief zijn voor het achterliggende gebied. Een uitzondering hierop geldt voor de oude linten (Stationsstraat, Munnikenweg, Nieuweweg). Ongeacht het karakter van het achterliggende gebied, is het gewenst om deze linten het kleinschalige karakter te laten behouden.
Hieronder wordt ingegaan op de huidige kenmerken en op de gewenste ontwikkeling van de vlakken met de bijbehorende randen.
- 1. De Vendel / De Faktorij
In dit gebied is sprake van een redelijk heldere wegenstructuur welke vooral noord/zuid gericht is. De bebouwing sluit qua richting goed aan op dit wegenverloop. Een uitzondering wordt gevormd door de bebouwing langs het oude lint van de Munnikenschans. Ook bij de Standaardruiter en de Vendelier wordt afgeweken van de noord/zuid-structuur. Dit als gevolg van de nabijheid van en de aansluiting op de Rondweg-West.
Een opvallend element in het gebied is de waterloop nabij de Schietboom. Deze volgt en versterkt grotendeels de noord/zuid-structuur die in het gebied aanwezig is.
Voor de aanwezige bebouwing geldt dat deze van west naar oost kleiner wordt in maatvoering. Op het bedrijventerrein De Vendel is er sprake van -in oppervlak- kleinere en losse bebouwingselementen.
- 2. De Compagnie
Ook in dit gebied is sprake van een redelijk heldere wegenstructuur welke haaks staat op de richting van de A12. De bebouwing sluit qua richting goed aan op dit wegenverloop. De hoogte en de schaal van de bebouwing is redelijk gelijkmatig binnen het gebied. Uitzondering vormt de bebouwing langs de Stationsstraat. Vanwege het historische lint heeft de bebouwing een woonkarakter en is de bebouwing kleinschaliger in de maatvoering.
- 3. De Compagnie Oost
In dit gebied is sprake van een noord/zuid-gerichte wegenstructuur. De bebouwing in het gebied volgt grotendeels deze noord/zuid-richting. De snelweg buigt ter hoogte van De Compagnie Oost licht af. Hierdoor ontstaan langs de noordelijke rand van het bedrijventerrein een bijzonder beeld van verspringende gevels.
De Stationsstraat staat haaks op de A12 en dus onder een hoek met de overheersende noord/zuid-richting. Hierdoor is er in het gebied nabij de Stationsstraat sprake van afwijkende richtingen in zowel infrastructuur als bebouwing.
Hoewel de bebouwingshoogte in het gebied redelijk gelijkmatig is, is er geen sprake van uniforme bebouwing. Kleine en grootschalige elementen wisselen elkaar af. Vooral in het westelijk deel van het gebied, zoals langs de Stationsstraat, zijn veel kleinschalige bebouwingselementen aanwezig.
Kaart stedenbouwkundige structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Op rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau is veel beleid geformuleerd dat voor het opstellen van dit bestemmingsplan van belang is. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op het plangebied worden in dit hoofdstuk uiteengezet.
Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3), en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
3.1 Rijksbeleid
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de MobiliteitsAanpak;
- de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)
Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het is grotendeels een beheerplan: door een toegesneden juridische regeling wordt de bestaande situatie gehandhaafd en blijvende kwaliteiten behouden.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leiden tot een kwaliteitsverbetering van cultuurhistorische waarden, ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor de waterhuishoudkundige aspecten.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barroaanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
3.1.3 Waterbeleid
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
3.1.4 Overig wettelijk kader
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie 2005-2015
Het provinciaal ruimtelijk beleid dat voor Veenendaal van toepassing is, is verankerd in de Structuurvisie 2005-2015. Deze structuurvisie betreft feitelijk het Streekplan Utrecht 2005-2015, maar ingevolge de Invoeringswet ruimtelijke ordening wordt het Streekplan nu aangemerkt als structuurvisie.
Belangrijke hoofdlijnen zijn onder andere:
- Voor ruimtelijke ontwikkelingen, zowel in stedelijk als in landelijk gebied, is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt;
- Water vormt een ordenend principe. Bij ruimtelijke afwegingen vormt water het vertrekpunt (kwantitatief en kwalitatief);
- De beschikbaarheid van de bestaande infrastructuur en (toekomstige) capaciteit van deze infrastructuur zijn mede bepalend bij de keuzes van nieuwe verstedelijkingslocaties;
- Gestreefd wordt naar een gedifferentieerd aanbod van wonen, werken en voorzieningen
In het streekplan 2005-2015 geeft de provincie Utrecht inzicht in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie op de middellange termijn (tot 2015). De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd. Het plangebied ligt binnen de rode contour van Veenendaal.
Om de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk te versterken wordt in de structuurvisie aangegeven dat nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed benut moeten worden. Daarnaast is de provinciale ambitie nadrukkelijk gericht op stedelijke vernieuwing en kwaliteitsvergroting in het bestaand stedelijk gebied.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het gebied ‘Bedrijventerreinen A12’ in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).
Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie 2005-2012, provincie Utrecht)
Verder wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan "'Het Noorderwerk'" ten noorden grenst aan de 'groene contour'. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan.
3.2.2 Beleidslijn nieuwe Wro
Op 23 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Het doel van de beleidslijn is om na het ingaan van de Wro slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. De beleidslijn maakt duidelijk wat de partners onder de nieuwe Wro van de provincie mogen verwachten. Het provinciaal belang is gemarkeerd en de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten is vastgelegd.
In de Beleidslijn is sprake van een indeling in drie categorieën; daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het Streekplan wordt beleidsneutraal omgezet (beleidsdoelen worden niet gewijzigd);
- wettelijke eisen zijn geen ‘provinciaal belang’ (geen herhaling van wet- en regelgeving);
- eisen van goede ruimtelijke ordening zijn geen ‘provinciaal belang’ (verantwoordelijkheid van gemeenten).
Vervolgens heeft de provincie deze Beleidslijn verder uitgewerkt in de ‘Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro’ (vastgesteld op 11 november 2008).
De Uitvoering Beleidslijn bestaat uit 3 delen.
In deel 1 is de Handleiding bestemmingsplannen 'beleidsneutraal' (zonder beleidswijzigingen) omgezet. Ook hier zijn alleen de aan een provinciaal belang gerelateerde teksten weergegeven. In deel 2 is de zogenaamde Overleglijst opgenomen. Hierin staat in welke gevallen de provincie overleg met de gemeente over voorontwerp-bestemmingsplannen (en projectbesluiten) wel nodig acht en in welke gevallen niet. Deel 3 gaat over de voorgenomen monitoring en evaluatie van de uitvoering van de Wro.
3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 24 december 2009 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 (PRV) in werking getreden. Deze verordening is gebaseerd op de bovengenoemde Beleidslijn nieuwe Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen.
De structurerende elementen van het provinciale beleid worden daarbij gevormd door de rode contouren en de zonering van het landelijk gebied. Mede op basis van de digitale vereisten waaraan de verordening moet voldoen, zijn voor de leesbaarheid en toegankelijkheid hierbinnen zeven thema’s onderscheiden:
- 1. Bodem;
- 2. Cultureel erfgoed;
- 3. Landelijk gebied;
- 4. Natuur;
- 5. Recreatie;
- 6. Stedelijk gebied;
- 7. Watersystemen.
De thema’s 'Bodem', ‘Cultureel erfgoed’, ‘Natuur’, 'Stedelijk gebied' en 'Watersystemen' hebben betrekking op het plangebied in voorliggend bestemmingsplan.
Bodem
Binnen het thema ‘Bodem’ is voor het plangebied artikel 2.3 (Bouwgrondstoffenwinning) van toepassing. Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan geen bestemmingen en regels mag bevatten die grootschalige bouwgrondstoffenwinning toestaat. In dit bestemmingsplan wordt geen grootschalige bouwgrondstoffenwinning toegestaan.
Cultureel erfgoed
Binnen het thema 'Cultureel erfgoed' is voor het plangebied artikel 3.4 (Waterlinies) van toepassing. Dit betekend dat onder meer aangegeven moet worden hoe de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waardevolle structuren, alsmede archeologische waarden in het plan worden beschermd. In dit kader wordt aangesloten bij het gemeentelijk archeologiebeleid en is het beschermingsregime daarop afgestemd.
Natuur
Zoals genoemd in paragraaf 3.2.1 grenst het bestemmingsplan "'Het Noorderwerk'" aan bestaande ecologische verbindingszones en een nieuw te ontwikkelen natuurgebied. In de verordening is dit vertaald door deze gebieden aan te wijzen als ‘Groene contour’ (artikel 5.2 van de verordening). Concreet betekent dit dat ter plaatse geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het ‘nee, tenzij’-regime).
De bescherming van de aanwezige wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied staan voorop.
Stedelijk gebied
Als een locatie is aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ betekent dit dat de focus ligt op inbreiding boven uitbreiding (zie ook provinciale structuurvisie). Als het plan nieuwe uitbreidingslocaties bevat, zijn de woningbouwaantallen zoals genoemd in de bijlage Woningbouwaantallen (behorend bij de verordening) richtinggevend. Dit is echter in voorliggend plangebied niet aan de orde.
Verder dient binnen het stedelijk gebied rekening te worden gehouden met het locatiebeleid van de provincie. Dit betekend dat het locatiebeleid gewaarborgd dient te worden in het bestemmingsplan.
Het provinciale locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen onderscheidt zeven vestigingsmilieus, variërend van hoogstedelijk met een grote mate van functiemenging tot buitenstedelijk met meer specifieke vormen van ruimtegebruik. Uitgangspunt hierbij is het mengen van functies, waar dit mogelijk is en het scheiden van functies waar dit nodig is. In onderstaand schema zijn de vestigingsmilieus, met de belangrijkste kenmerken, opgenomen. Het streekplan geeft aan dat drie van deze types werkmilieu in Veenendaal voorkomen: gemengd woon-/werkmilieu (het stedelijk gebied van Veenendaal), regionaal stedelijk werkmilieu (het centrumgebied) en bedrijvenmilieu algemeen (Het Ambacht, Nijverkamp en ten noorden van de A12).
Nationaal stedelijk werkmilieu | Regionaal stedelijk werkmilieu | Gemengd woon/ werk-milieu | Specifiek voorzieningen | Algemeen bedrijven milieu | Bedrijven- milieu, logistiek | Bedrijven- milieu, kantoren | |
Functiemenging | Werken, wonen, voorzieningen | Werken, wonen, voorzieningen | Werken, wonen, voorzieningen | Geen wonen | Geen wonen | Geen wonen | Geen wonen |
Economische typering | Grootschalig Hoogwaardig Kantoren Voorzieningen | Hoogwaardig Kantoren Voorzieningen | Kleinschalig Bedrijven Kantoren Voorzieningen | Grootschalig (Boven) regionaal Publiekstrekkende voorzieningen | Regionaal Lokaal Bedrijven Voorzieningen Geen zelfstandige kantoren | Grootschalig Distributie Geen zelfstandige kantoren | Grootschalig Hoogwaardig (Boven) regionaal Kantoren Kantoorachtige bedrijven Specifieke voorzieningen |
Milieukwaliteit | Cat. 1-2 | Cat. 1-2 | Cat. 1-2 | Cat. 2 | Cat. 2-3 (4) | Cat. 3-5 | Cat. 1-2 |
In het kader van intensief ruimtegebruik wordt op de vestigingsmilieus die in het plangebied voorkomen, gestreefd naar intensivering van het ruimtegebruik. Dit kan bijvoorbeeld vertaald worden in een relatief hoog bebouwingspercentage en grote bouwhoogte. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor verduurzaming van de terreinen. Zo kan het water van het verhard oppervlak worden afgekoppeld, of ongewenste veiligheidsrisico's worden teruggebracht. Ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, verdient met name de parkeersituatie aandacht. Bij voorkeur vindt dit plaats op eigen terrein of wordt een collectieve voorziening gerealiseerd.
3.2.4 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
In de Statenvergadering van 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Gemeenten kunnen binnen dit beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven
huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het nieuwe ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
3.2.5 Provinciaal Waterplan 2010-2015
Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Provinciale Staten heeft dit plan op 23 november 2009 vastgesteld en voldoet daarmee aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal.
Van de verschillende kaarten die zijn opgenomen in het Waterplan is wel informatie af te afleiden. Hieruit blijkt dat Veenenddaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang
3.2.6 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011
Het Provinciaal Milieubeleidsplan (hierna: PMP) beschrijft het provinciale milieubeleid tot en met 2011 en biedt een doorkijk voor de middellange termijn. Onderwerpen die in het PMP centraal staan zijn luchtkwaliteit, hinder (geur, geluid en licht), externe veiligheid, bodem en grondwater. In het plan wordt meer dan voorheen aandacht besteed aan de toekomstbestendigheid, duurzame ontwikkeling, energie, klimaat en nuttige toepassing van afval.
De provincie geeft daarbij aan dat de afgelopen jaren, en naar verwachting ook de komende jaren, het brede milieubeleid een snelle groei zal doormaken in zowel de uitvoering als de ontwikkeling en innovatie. De gemeente Veenendaal heeft het hiervoor genoemde beleidskader naar gemeentelijk niveau vertaald in haar eigen Milieukwaliteitsplan 2012-2016. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op in gegaan.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 WERV/Regio Foodvalley
Regionale samenwerking in het gebied rondom Veenendaal is de laatste jaren volop in beweging.
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio.
De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030 . In deze Structuurvisie WERV hebben de bedrijventerreinen een industrieel imago, maar zijn zij in staat tot facilitering van alle soorten bedrijvigheid. Verder zetten de WERV gemeenten in op uitbreiding van de bedrijventerreinen met dien verstande dat men er van uit gaat dat een hoog groeitempo van de Nederlandse economie plaatsvindt, waarbij het belangrijk is om naar diferentiatie te streven. Thematisering en segmentering komen de herkenbaarheid en aantrekkingskracht van bedrijfslocaties ten goede. de kwaliteit wordt erdoor verhoogd en milieuproblemen worden voorkomen.
Dit bestemmingsplan is een van de instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel. Voor Foodvalley is een strategische agenda opgesteld en wordt gewerkt aan het uitvoeringsprogramma op basis van de strategische agenda.
3.3.2 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.
In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2025
De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:
- 1. ruimbaan voor ondernemen;
- 2. meer binding en innovatie in de ondernemerstraditie;
- 3. Veenendaal jonge leefstad van de toekomst;
- 4. De bestaande jeugdige leeftijdsopbouw vasthouden;
- 5. herkenbare stadslandschappen;
- 6. meer afwisseling en samenhang in het ruimtelijk beeld.
De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:
- sociaal en cultureel profiel;
- stedelijk profiel;
- groei na 2015;
- profiel in de regio.
Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.
3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025b (De visie op de verkeerskundige ontwikkeling is inmiddels vervangen door het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2025 dat op 20 december 2012 door de raad is vastgesteld). De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
- 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
- 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
- 3. heldere routes met duidelijke entrees;
- 4. brandpunten in de stad;
- 5. groene stad;
- 6. aantrekkelijke oonwijken;
- 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
- 8. bereikbare economische gebieden;
- 9. een fietsende stad;
- 10. goed openbaar vervoer.
Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Enkele delen van de stad is verder ingezoomd en wordt een inventarisatie en analyse gegeven.
3.4.3 Waterplan Veenendaal 2006
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.
Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
3.4.4 Groenstructuurplan
Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
- 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
- 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
- 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
- 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
- 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
3.4.5 Milieukwaliteitsplan 2012-2016
Het hoofddoel van het Milieukwaliteitsplan is het programmatisch en integraal werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving en bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van de gemeente Veenendaal.
In het Milieukwaliteitsplan staan uitgangspunten en ambities zodat duidelijk is hoe Veenendaal tot en met 2016 wil omgaan met wettelijke milieutaken enerzijds en met (duurzaamheids-)kansen anderzijds. Ook laat het Milieukwaliteitsplan een wensbeeld zien voor de toekomst.
De milieuthema's bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit zijn in het Milieukwaliteitsplan uitgewerkt.
In de periode tot en met 2016 koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
3.4.6 Detailhandelstructuur 'Nu en in de toekomst'
De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.
In de detailhandelstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie onderstaande afbeelding).
Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan.
Gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investering kunnen renderen. Bestaande winkels kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten en behouden de rechten die zij reeds hebben.
3.4.7 Programma Economie
Op het thema economie is een stevige visie ontwikkeld waarin 3 hoofddoelen zijn benoemd, namelijk:
- iedereen aan het werk;
- ruim baan voor ondernemen;
- we zijn de Beste Binnenstad van Nederland.
Deze hoofddoelen zetten de stippen op de horizon voor 2025. Het zijn idealen die steeds als baken dienen bij alle keuzes die gemeente Veenendaal maakt maakt en acties die worden ondernomen.
De hoofddoelen bepalen de koers. Daarnaast bepalen de subdoelen de tussenstations die ons uiteindelijk naar het eindpunt brengen. Voor de subdoelen zijn streefwaarden benoemd, waarbij niet alle waarden hetzelfde ambitieniveau hebben. Binnen het programma economie legt gemeente Veenendaal de lat op de volgende onderdelen wat hoger:
ICT profilering
Na de teloorgang van de industrie hebben we een beweging gemaakt naar diversiteit in sectoren. Dit
gaf ons in die periode kracht, omdat we niet langer afhankelijk waren van 1 sector. Het risico van die
eenzijdige afhankelijkheid bleek te groot toen velen hun baan en inkomstenbron verloren na vertrek
van grote ondernemingen. Het sterke ondernemerschap heeft veel Veenendalers weer op de been
geholpen en uiteindelijk vonden we een economische kracht in diversiteit.
We staan nu echter weer op een keerpunt. De diversiteit breekt ons nu op, omdat het voor veel
ondernemers niet helder is wat Veenendaal te bieden heeft. Het ontbreekt aan een economisch profiel met bijbehorende faciliteiten, afzetmarkt en arbeidskapitaal. Een profielkeuze biedt dus grotere
kansen om bedrijvigheid aan te trekken en gericht en duurzaam vorm en inhoud te geven aan het
ondernemersklimaat.
De keuze voor een ICT-profiel biedt een meerwaarde voor Veenendaal en FoodValley. ICT levert
bedrijven mogelijkheden om mee te groeien met trends en ontwikkelingen in de markt. Innovatie is de
voorwaarde om in de huidige markt het hoofd boven water te houden. ICT is een innovatieve sector op zich en een sector die innovatie in andere sectoren kan ondersteunen. Wij zijn ervan overtuigd dat
andere sectoren hiervan mee kunnen profiteren en hebben hierbij ook aandacht voor de techniek en
technologiebedrijven die goed vertegenwoordigd zijn in Veenendaal.
Door in deze periode eerst stevig in te zetten op profilering leggen we een belangrijke voedingsbodem
om ook op de overige doelen op het gebied van werkgelegenheid en ondernemen duurzaam effecten
te gaan bereiken.
Beste Binnenstad
Om Veenendaal op de kaart te zetten, zodat we interessant worden voor ondernemers, hoger opgeleid arbeidspotentieel en de regio moeten we onze sterke kanten beter tonen. Veenendaal leidt aan een imagoprobleem. Bescheidenheid is een goede Veenendaalse eigenschap, maar het helpt ons niet verder als dat leidt tot onwetendheid over onze sterke punten bij de buitenwereld. Een van die punten is ons winkelcentrum. Op dit moment investeren we fors in onze binnenstad, zowel op het gebied van wonen als cultuur en winkelcentrum. Dat mag gezien worden. Meedoen aan een landelijke competitie biedt kansen om de ogen van Nederland op ons gericht te krijgen en om onze eigen focus op vooruitgang scherp te houden.
Betere facilitering ondernemers
Als we willen dat de samenleving eigen verantwoordelijkheid neemt, moeten we die samenleving daar
ook de ruimte toe bieden. Dat begint met een heldere en transparante communicatie over wat rechten,
plichten en mogelijkheden zijn. Dit geldt ook voor onze houding naar ondernemers. We willen
belemmeringen uit de weg ruimen zodat de samenleving de handschoen op kan pakken en
verantwoordelijkheid kan tonen.
3.4.8 Horecabeleid: "Van gemier naar vertier"
Het gemeentelijk horecabeleid is gericht op het bieden van ruimte voor horeca en gelijktijdig het zoveel mogelijk beperken van de negatieve effecten van de horeca op de omgeving.
Ten aanzien van de mogelijkheden voor vestiging van horeca is Veenendaal in 5 zones verdeeld. Er is een horeca-concentratiegebied aangewezen, er zijn geconcentreerde winkelgebieden, geconcentreerde woongebieden, gebieden met gemengde bestemmingen en bedrijfsterreinen. Voor elk van deze gebieden gelden andere mogelijkheden voor de vestiging van horecabedrijven.
Samenvattend is het beleid erop gericht in het horeca-concentratiegebied het vestigen van diverse vormen van horeca mogelijk te maken. Op de bedrijventerreinen is in principe geen horeca toegestaan. In alle overige gebieden wordt alleen lichte horeca toegestaan.
Ten aanzien van de bestaande bedrijven welke niet passen binnen het zoneringsbeleid is het streven naar het conserveren van de bestaande situatie met beperkte uitbreidingsmogelijkheden.
Momenteel actualiseert gemeente Veenendaal zijn horecabeleid. Ook hiervoor geld het uitgangspunt dat op bedrijventerreinen in principe geen horeca is toegestaan.
3.4.9 Prostitutiebeleid
In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.
3.4.10 Notitie Parkeernormen
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
- 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
- 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
- 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leebaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
- 5. indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.
3.4.11 Archeologie-/monumentenbeleid
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenedaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeolgische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelnkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 104 gemeentelijke monumenten van belang.
3.4.12 Welstandsnota 2011
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekend dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.
Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst maar, aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.
Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
- VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009);
- Wet milieubeheer.
VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning.
De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk zijn weergegeven in onderstaande tabel.
minimale afstand per categorie, situatie rustige woonwijk | MILIEUCATEGORIE | MINIMALE AFSTAND (in meters) |
1 | 10 | |
2 | 30 | |
3.1 | 50 | |
3.2 | 100 | |
4.1 | 200 | |
4.2 | 300 | |
5.1 | 500 | |
5.2 | 700 | |
5.3 | 1000 |
Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting, wat het verlagen van de richtafstanden met één stap rechtvaardigt. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter.
Als de werkelijke afstanden kleiner zijn dan de richtafstanden uit de VNG-publicatie, zal door middel van onderzoek aangetoond moeten worden dat kan worden afgeweken van de richtafstanden.
Wet milieubeheer
De VNG-publicatie is een handreiking. De standaard richtafstanden die hierin staan zijn gesteld voor een bepaald type bedrijfsactiviteiten en omvang. In het kader van de Wet milieubeheer zijn inrichtingen gehouden aan voorschriften in de milieuvergunning of in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Daarbij kunnen in een milieuvergunning specifieke voorschriften voor een bedrijf worden gesteld of gelden algemene normen voor bedrijven die onder de meldingsplicht van een AMvB vallen. Deze voorschriften of normen omvatten onder meer de werkelijke hinderafstanden voor stank, geluid en veiligheid die in acht genomen moeten worden ten opzichte van gevoelige bestemmingen in de omgeving.
Een bedrijf kan op grond van zijn milieuvergunning en de hiermee impliciet toegekende milieuzone ruimtelijke rechten claimen. Een vergunning kent immers niet alleen plichten toe maar ook rechten. Bovenstaande geldt op een vergelijkbare wijze voor inrichtingen waarop een AMvB van toepassing is.
Relatie met het plangebied
De bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen Compagnie en Compagnie-Oost kenden al een indeling in milieucategorieën. De indeling uit deze plannen is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Voor de bedrijventerreinen De Vendel en Faktorij was nog geen indeling aanwezig. Deze wordt met het voorliggende bestemmingsplan ingevoerd. Bij het bepalen van de gebruiksmogelijkheden is nadrukkelijk rekening gehouden met milieuzonering. Nieuwe (potentiële) milieuhygiënische knelpunten worden voorkomen, bijvoorbeeld door minder milieubelastende activiteiten (lichtere milieucategorieën) toe te laten in gebieden waar dit hinder kan opleveren. Ook is aansluiting gezocht bij het karakter van de bedrijventerreinen. De Vendel is vooral een kantorengebied en De Faktorij een bedrijventerrein met “schone bedrijvigheid”. De toegestane milieucategorieën zijn daar relatief laag.
4.2 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien in samenhang met het vaststellen van het zogenaamde Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
- 6. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten.
Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen. - 7. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Beleidskader elektromagnetische straling
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.
Beschrijving risicosituatie plangebied
Onderstaande uitsnede van de professionele Risicokaart toont de omgeving van het plangebied
Afbeelidng 4.2: overzicht inrichtingen, transport gevaarlijke stoffen kwetsbare objecten
(Bron; Risicokaart.nl)
Risicobedrijven:
Binnen het plangebied liggen twee LPG-tankstations aan de Gildetrom en aan de Wiltonstraat.
Aan beide LPG-tankstations is een doorzet van maximaal 1.000 m³ LPG/jaar vergund. Op grond daarvan geldt voor het plaatsgebonden risico een contour van 35 meter rond het vulpunt, van 25 meter rond het LPG-reservoir en van 15 meter rond de afleverzuilen. De contour voor het invloedsgebied van het groepsrisico strekt zich uit tot 150 meter rond het vulpunt en rond het reservoir.
Ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de Rijksweg A12 ligt aan het Arsenaal het bedrijf TDG. Dit is een BRZO-bedrijf. Een gering deel van het plangebied ligt binnen de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-8 per jaar vanwege dit bedrijf.
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen andere risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.
Transport van gevaarlijke stoffen:
De Rijksweg A12 maakt deel uit van het Basisnet Weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In bijlage 5 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor het weggedeelte van de A12 langs het plangebied (wegvakken U11 en G8) aangegeven dat hier geen veiligheidszone voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar geldt. Een deel van het plangebied ligt binnen de contouren voor het plaatsgebonden risico van 10-7 en 10-8 per jaar.
Volgens de “Eindrapportage Basisnet Weg” van oktober 2009 moet langs deze wegvakken een plasbrandaandachtsgebied (zone van 30 meter van de rechterrand van de rechterrijstrook) van in acht genomen worden en is het groepsrisico kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Een deel van het plangebied ligt binnen het aandachtsgebied voor het groepsrisico van de A12 (een zone van 200 meter vanaf de wegas).
Aan de oostzijde ligt nog juist binnen het plangebied een deel van de Randweg Oost. Deze lokale weg is door de gemeente bij raadsbesluit aangewezen als route die is vrijgesteld van ontheffingsplicht voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het betreft in hoofdzaak lokaal vervoer. De omvang en frequentie van dit vervoer is naar verwachting zodanig dat geen rekening gehouden hoeft te worden met effecten van een plaatsgebonden risico of groepsrisico.
Buisleidingen:
Het oostelijke deel van het plangebied wordt in noord-zuidrichting doorsneden door een hogedruk aardgasleiding. Het betreft en leiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Langs deze leiding geldt geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Volgens eerdere berekeningen is het groepsrisico ruimschoots lager dan 101% van de oriëntatiewaarde.
Langs de leiding moet een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden worden vrijgehouden ten behoeve van inspectie en onderhoud door de leidingbeheerder. Deze strook moet in de planregels zijn vastgelegd en ook op de plankaart zijn aangegeven.
Hoogspanningslijnen:
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve veiligheidszones het plangebied kunnen beïnvloeden.
Zendmasten:
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in of nabij het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
In Bijlage 1 is de verantwoording van het groepsrisico binnen het plangebied voor externe veiligheid opgenomen, waarbij in Bijlage 2 en Bijlage 3 de kwantitativieve risicoanalyse is opgenomen voor de LPG-tankstations aan de Gildetrom 2 respectievelijk de Wiltonstraat 2 te Veenendaal.
Conclusie
Er is in de bestaande situatie geen sprake van knelpunten of aandachtspunten voor het aspect externe veiligheid of het aspect elektromagnetische straling. Er is geen noodzaak voor het uitvoeren van een (nieuwe) risicoanalyse.
4.3 Geluid
4.3.1 Beleid en regelgeving
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
In het kader van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van toepassing. Er zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig.
Voorkeurswaarden en ontheffingswaarden
Binnen een geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor wegverkeer bedraagt deze 48 dB. Hierbij geldt een toetsing per weg en per geluidsbron.
Als de voorkeurswaarde wordt overschreden moet onderzocht worden of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden (bron- en overdrachtsmaatregelen) om aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde. Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voor wegverkeer is de maximale ontheffingswaarde afhankelijk van een aantal eigenschappen van de locatie. In onderstaande tabel zijn de voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden kort samengevat.
Bron | Voorkeurswaarde | Maximale ontheffingswaarde | |
Volgens Wgh | Volgens Geluidsnota Veenendaal | ||
A12 | 48 dB | 53 dB | 58 dB |
Wegen in het plangebied | 48 dB | 63 dB | 58 dB |
Voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden
(Bron: Omgevingsdienst Regio Utrecht)
Geluidsgevoelige objecten
In de Wgh zijn geluidgevoelige objecten benoemd. Voor deze objecten gelden de geluidswaarden die de Wgh opgeeft. Geluidsgevoelige objecten zijn woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, kinderdagverblijven en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen.
Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld op 7 oktober 2008. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting.
4.3.2 Relatie met het plangebied
Wegverkeer
De Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) heeft indicatieve berekeningen uitgevoerd met behulp van actuele rekenmodellen. Voor rijksinfrastructuur zijn de gegevens uit het geluidregister gehanteerd. Voor overige wegen is de situatie 2025 bepalend.
Binnen het plangebied dan wel op korte afstand van het plangebied, lopen diverse zoneplichtige wegen, zoals zodals de Rijksweg A12 en delen van de Rondweg West en Rondweg Oost (zie afbeelding 4.3).
Afbeelding 4.3: geluidbelasting wegverkeer t.o.v. plangebied
bestemmingsplan Het Noorderwerk
Op de geluidscontourenkaarten voor wegverkeerslawaai is te zien dat de Rijksweg A12 het geluidsniveau in het plangebied voor het grootste gedeelte bepaalt. Langs deze infrastructuur liggen hoofdzakelijk bedrijfsgebouwen. Alleen langs de Stationsstraat en de Munnikenweg bevinden zich woningen. De geluidsniveaus bevinden zich hier boven de wettelijke voorkeurswaarde.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een actualiseringsplan die de bestaande(planologische) situatie (opnieuw) vastlegt. Zodoende hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan formeel geen toetsing aan de Wgh plaats te vinden. Een eventuele overschrijding van de voorkeursgrenswaarde in bestaande situaties heeft immers geen gevolgen.
Indien in de toekomst nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet echter onderzoek worden gedaan naar de akoestische situatie. Als er sprake is van een geluidsgevoelige bestemming, dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid.
4.4 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden.
4.4.1 Wettelijk kader
Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2009 zijn interventiewaarden, streefwaarden/achtergrondwaarden vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ook wordt onderzoek naar bodemverontreiniging uitgevoerd op die locaties binnen het plangebied, waarvan een bestemmingswijziging wordt voorgesteld. Bij functiewijzigingen in het kader van bestemmingsplannen moeten risico's van bodemverontreiniging worden onderzocht.
Om te voorkomen dat woningen op verontreinigde grond worden gebouwd, stelt de Woningwet de verplichting dat de aanvrager van een omgevingsvergunning (bouwen) een verkennend bodemonderzoek laat uitvoeren. Hierbij zal de aanvrager, in het kader van de Bouwverordening, moeten aantonen dat de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om te bepalen of de bodem geschikt is en niet verontreinigd, dient voor goedkeuring van het bouwplan een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 beschikbaar te zijn. Voorwaarde is dat het onderzoek niet ouder is dan 5 jaar. Als er sprake is van een potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging dan treedt een omgevingsvergunning pas in werking nadat de provincie heeft ingestemd met de wijze van uitvoeren van de bodemsanering of totdat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er géén sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
4.4.2 Bodemkwaliteit plangebied
Het bestemmingsplan Noorderwerk is een conserverend plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
De bovenste meters van de oorspronkelijke bodem in het gebied is fijnzandig (dekzand) en bevat venige lagen. De grondwaterstand is relatief hoog (ca. 1 meter beneden maaiveld).
In de tijd dat de eerste bestemmingsplannen voor dit gebied werden opgesteld werd de bodem alleen indicatief onderzocht. De bodem was, voor de inrichting van de bedrijventerreinen van Noorderwerk, overwegend schoon. Het oorspronkelijk agrarische gebied is met schone tot hooguit licht verontreinigde grond opgehoogd bij het bouwrijp maken.
Kenmerkend voor dit gebied is dat het grondwater plaatselijk licht tot matig, en soms tot boven de interventiewaarden verontreinigd kan zijn met zware metalen. Aangenomen wordt dat dit (deels) wordt veroorzaakt door het weinig bufferende vermogen van de zandige bodem. In de omgeving Landjuweel-Klovenier-de Schutterij (het grensgebied tussen de deelgebieden Faktorij en Vendel) zijn deze concentraties meer dan gebruikelijk verhoogd. De oorzaak is tot op heden onbekend. De provincie eist geen nader onderzoek op korte termijn, maar wel als er werkzaamheden met bemalingen gaan plaatsvinden.
Conclusie
Bij nieuwe (her)ontwikkelingen in het gebied, waarbij de wet- en regelgeving rondom WABO of het Activiteitenbesluit / Wet milieubeheer een rol speelt, zal bodemonderzoek noodzakelijk zijn.
Eventuele saneringen van bedrijfsterreinen worden uitgevoerd door de veroorzakers van de verontreinigingen of anderszins belanghebbenden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde actualisatie van het bestemmingsplan.
4.5 Waterhuishouding
4.5.1 Waterbeheer en watertoets
Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in
een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in
samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In gemeente Veenendaal wordt het waterbeheer gevoerd door het waterschap Vallei & Eem (WVE). Het overlegproces tussen gemeenten en waterschap is makkelijker en sneller gemaakt. Sinds april 2011 heeft het waterschap de digitale watertoets in het leven geroepen. Met behulp van deze toets kan men zelf bepalen wat voor gevolgen het plan heeft voor water en welke procedures gevolgd moeten worden. Voor kleinere ontwikkelingen hoeven initiatiefnemers lang niet altijd letterlijk in gesprek met de waterbeheerder. Met een speciale website (watertoets.nl) kan een groot deel van de watertoetsprocedure zelf uitgevoerd worden.
4.5.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen over de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.
Europees
- Kaderrichtlijn water (KRW).
Nationaal
- Nationaal Waterplan 2010 (NW);
- Waterbeleid voor de 21 eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal
- Grondwaterplan 2008-2013;
- Provinciale Milieuverordening;
- Provinciaal Waterplan 2010-2015.
De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.
Waterschapsbeleid
- Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015.
Het waterschapsbeleid in het plangebied wordt gevoerd door WVE. Het waterschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en het beheer van het waterpeil. Daarnaast is het waterschap verantwoordelijk voor de zuivering van afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel wordt verdund met regenwater.
Verder geldt dat in de regel een zogenaamde ontheffing van de Keur (i.c. een Watervergunning) van het WVE verkregen moet worden voor onder andere:
- alle werkzaamheden en activiteiten aan of nabij watergangen;
- alle werkzaamheden en activiteiten aan of nabij waterkeringen (dijken en kaden);
- toename verhard oppervlak van meer dan 2.500 m² in stedelijk gebied.
Gemeentelijk
Het waterplan is gezamenlijk met het Waterschap Vallei & Eem en het Waterleidingbedrijf Vitens opgesteld. De doelstelling van het Waterplan is: het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer in Veenendaal, gericht op het behouden en versterken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn.
In het waterplan zijn onder andere de volgende ambities opgenomen:
- voor 2015 voldoen aan het principe van “Vasthouden, bergen en afvoeren”;
- de negatieve effecten van rioollozingen op de waterkwaliteit moet zoveel mogelijk worden beperkt door het afkoppelen van hemelwater;
- water onderdeel laten zijn van de ruimtelijke planning, zodat een goed gestructureerd, functioneel en samenhangend watersysteem ontstaat. Er is ruimte voor waterberging waar dat nodig is;
Een uitgebreidere toelichting op het beleidskader is opgenomen in paragraaf 3.4.3 van de toelichting van het bestemmingsplan.
4.5.3 Relatie met het plangebied
Aanwezige oppervlaktewater
Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Eem. Eén van de belangrijke aders van het werkgebied van dit waterschap is de Grift /het Valleikanaal. Het plangebied van dit bestemmingsplan grenst voor een klein deel aan deze waterloop.
In het plangebied is, behalve de Grift, het volgende oppervlaktewater aanwezig:
- waterloop langs de A12;
- vijvers nabij de Schietboom;
- Zijdewetering (westelijke grens van het plangebied);
- waterlopen nabij de Rondweg Oost.
Daarnaast geldt dat net buiten het plangebied, langs De Grote Beer een grote waterpartij is gelegen.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit in het plangebied is voldoende te noemen. Op dit moment wordt op de bedrijventerreinen alleen schoon regenwater geloosd op het oppervlaktewater. De voorgenomen ontkoppeling van de rioleringen zal kunnen leiden tot een toename van de afvoer van vervuild (regen)water op het oppervlaktewater. Door de plaatsing van filters kan de ergste verontreiniging worden voorkomen.
Riolering
Op 19 september 2012 heeft gemeente Veendaal het Verbrede Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld (hierna: VGRP). Het VGRP beslaat drie beleidsterreinen, de zogeheten zorgplichten. Voor de zorgplicht vuilwater verandert er niets. Net als voorheen verzamelt de gemeente met behulp van de riolering het vuilwater van woningen en bedrijven en voert dit water af naar Panhuis waar het gemaal van het waterschap staat. Het waterschap verpompt vanaf Panhuis het vuilwater naar de rioolwaterzuivering nabij de Slaperdijk.
Met betrekking tot de zorgplicht hemelwater wordt onder andere beleid geformuleerd en vastgelegd ten aanzien van het afkoppelen van regenwater. Het afkoppelen van regenwater houdt in dat regenwater niet (meer) wordt afgevoerd naar de waterzuivering, maar naar bijvoorbeeld een watergang.
Met de zorgplicht grondwater is de gemeente verplicht maatregelen te nemen op openbaar terrein, wanneer er structurele problemen zijn met grondwaterstanden. De te nemen maatregelen moeten dan wel doelmatig zijn.
Het plangebied betreft een bestaand stedelijk gebied. Een wijziging van het bestaande rioleringssysteem is op dat moment niet aan de orde. Indien binnen het plangebied nieuwe bouwplannen worden ontwikkeld dienen deze te worden gerealiseerd conform het VGRP.
Grondwater
Met uitzondering van de directe omgeving van de Stationsstraat is het gehele plangebied voorzien van drainage. Er zijn geen problemen bekend m.b.t. te hoge grondwaterstanden.
Overleg met Waterschap Valei & Eem
Bij het opstellen van het voorliggende plan heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap heeft vastgesteld dat bij de actualisatie van het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen dan wel nieuw aan te leggen gebieden zijn opgenomen. Zodoende kan worden geconcludeerd dat geen inbreuk wordt gemaakt op het gevoerde en te voeren beleid ten aanzien van de waterhuishouding.
4.6 Duurzaamheid
Voor een duurzame leefomgeving hoort bij elke ontwikkeling in het plangebied de thema's energie, intensief ruimtegebruik, ruimte voor natuur en water, duurzame bedrijvigheid, duurzaam bouwen, parkmanagement en mobiliteitsmanagement aan de orde te komen.
4.6.1 Energie
Bij nieuwe ontwikkelingen streeft de gemeente ernaar dat 20% van de benodigde energie binnen het project zelf wordt opgewekt. Aangezien het gebied niet valt in een grondwaterbeschermingsgebied zijn er goede mogelijkheden voor open en gesloten bodemenergiesystemen. In de gebieden waar sprake is van een hoge concentratie aan zware metalen, kan het nodig zijn om tijdens de aanleg van het systeem en de periodieke doorspoeling extra maatregelen te nemen. Dit gaat in overleg met de provincie en het Waterschap.
Anno 2013 zijn er 3 bedrijven in het plangebied die gebruik maken van een open bodemenergiesysteem. Open bodemenergiesystemen zijn te vinden in het landelijk register (www.lgronline.nl).
Er is niet bekend of er gesloten bodemenergiesystemen aanwezig zijn. Op termijn zullen nieuwe gesloten bodemenergiesystemen ook in dit register worden geregistreerd.
Voor open bodemenergiesystemen wordt een vergunning door de provincie verleend op basis van de Waterwet. Hierbij wordt ook gekeken of er interferentie optreedt met al bestaande systemen. Vanaf 1 juli 2013 moeten gesloten bodemenergiesystemen worden gemeld bij de gemeente op basis van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen.
Grootschalige opwekking van windenergie lijkt op het bedrijventerrein geen optie vanwege de benodigde afstanden. Hiervoor is in het bestemmingsplan dan ook geen ruimte voor gereserveerd.
Naast bodemenergie zijn zonnepanelen, zonneboilers en biomassaketels ook een goed alternatief om energie duurzaam op te wekken in het plangebied.
4.6.2 Duurzaam bouwen
De gemeente vindt het belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
- Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen
- Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijn stof of energiewinning
- Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw
- Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer
- Toepassen van duurzaam hout
- Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting
4.7 Flora En Fauna
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre het plan ten koste gaat van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de ‘toets in het kader van gebiedsbescherming’ (natuurtoets) en de ‘toets in het kader van soortenbescherming (flora en faunatoets).
4.7.1 Gebiedsbescherming
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in het Natuurbeschermingsbeleid 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet beschermd drie typen gebieden: natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden), beschermde natuurmonumenten en wetlands.
Binnen het plangebied is geen sprake van beschermde gebieden. Wel ligt ten noorden van het plangebied het beschermd natuurmonument het 'Meeuwenkampje'
De omliggende gronden maken deel uit van het buitengebied van Veenendaal. Een gedeelte rond het Meeuwenkampje is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het gebied tussen de snelweg en het Meeuwenkampje maakt echter geen deel meer uit van de EHS.
Uitsnede kaart EHS
Bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 -2028
Bij de herijking van de EHS is dit gebied aangewezen als Groene contour. In deze gebieden liggen er wel kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de EHS. Hier geldt geen nee, tenzij principe.
Aangezien voorliggend bestemmingsplan voornamelijk een actualiseringsplan betreft, waarin de bestaande (planologische) situatie met bijbehorende geldende rechten centraal staat, wordt aangenomen dat er geen significante aantasting van de EHS aan de orde is. De EHS grenst niet direct aan het plangebied.
Het is mogelijk dat bepaalde ontwikkelingen die zich buiten de EHS begrenzing afspelen, een significant schadelijk effect hebben op natuurgebieden binnen de EHS. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleinere gebieden, die door de geringe omvang kwetsbaar zijn voor verstoringen van buitenaf. Er is vaak veel geïnvesteerd om deze elementen aan te leggen en zij spelen een cruciale rol in het verbinden van grotere natuurgebieden. Ook kan het gaan om gebieden die gevoelig zijn voor ingrepen in het hydrologische systeem of voor sterke toename van licht (afname van donkerte), geluid of betreding.
Plannen dan wel projecten in de nabijheid van deze gebieden kunnen in verband met de zogenaamde externe werking, vergunningplichtig zijn. In het kader van de natuurbeschermingswet moet bij vergunningsplichtige ontwikkelingen een vergunning bij de provincie worden aangevraagd.
In het kader van het trajectbesluit verbreding A12 Maarsbergen- Veenendaal is door Witteveen en Bos een onderzoek uitgevoerd naar de significante invloed van de verbreding A12 op het beschermd natuurmonument het Meeuwenkampje. Hieruit blijkt dat er geen significante gevolgen zijn voor wat betreft stikstofdepositie.
4.7.2 Soortbescherming
De toets in het kader van de soortbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd.
Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet. Zoals reeds genoemd, is in het voorliggende bestemmingsplan de bestaande (planologische) situatie in hoofdzaak het uitgangspunt. De bestaande groene gebieden blijven behouden en worden als zodanig bestemd (‘Groen’). Er is geen reden om aan te nemen dat de natuurwaarden dan wel de individuele flora- en faunasoorten als gevolg van de planopzet beperkt worden.
Individuele ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan worden in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning getoetst. Bij eventuele verstoring van soorten moet worden bezien op welke wijze deze kunnen worden gemitigeerd dan wel gecompenseerd om het project uit te kunnen voeren.
4.8 Luchtkwaliteit
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
4.8.1 Beleid en regelgeving
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Grenswaarden
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de richtwaarden en de grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtvervuilende stoffen. De belangrijkste zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Deze zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: Grenswaarden stikstofdioxide en
fijn stof van bijlage 2 Wet milieubeheer
De concentraties van de overige stoffen benaderen de grenswaarden en richtwaarden in Nederland niet. Er hoeft daarom niet te worden getoetst aan deze richtwaarden en grenswaarden, ze zijn dus niet opgenomen in de bovenstaande tabel.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die 'in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Goede ruimtelijke ordening
Plannen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteitsituatie van belang.
4.8.2 Situatie plangebied
De Odru heeft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof berekend met de rekenmodule Stacks+ van KEMA, als onderdeel van het rekenmodel GeoMilieu 2.11. De hieruit voortgekomen concentraties voor 2015 zijn grafisch weergegeven in de figuren 2 en 3.
Figuur 2: Concentraties stikstofdioxide in 2015 in en nabij het plangebied
Figuur 3: Concentraties fijn stof in 2015 in en nabij het plangebied
In de jaren 2020 en 2025 zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof conform de huidige inzichten waarschijnlijk lager door het schoner worden van het verkeer (schonere motoren) en generiek bronbeleid van de nationale en Europese overheid (o.a. aanpak uitstoot industrie).
Grenswaarden
Uit de figuren 2 en 3 is af te leiden dat de huidige concentraties stikstofdioxide en fijn stof de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 niet benaderen. Ook wordt aan de daggemiddelde grenswaarde voldaan.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedragen 24 tot 34 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Goede en duurzame ruimtelijke ordening
In het plangebied zelf worden er geen grenswaarden overschreden. Hiermee wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening, ofwel op basis van de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit is het gebied geschikt voor de beoogde functie.
Bij ontwikkelingen in het plangebied is het mogelijk om lokaal de luchtkwaliteit met maatregelen te verbeteren. Denk hierbij aan:
- Een betere doorstroming van het verkeer en afname van vervoersbewegingen bijvoorbeeld door goede routering en bewegwijzering;
- Het verminderen van autokilometers door woon/werkverkeer door bijvoorbeeld goede openbaar vervoer aansluiting van en naar Station De Klomp en goede fietsvoorzieningen;
- Inzetten op een toekomstgericht vervoersmanagement vooral bij de kantoren, eventueel als onderdeel van parkmanagement;
- Het faciliteren van duurzame mobiliteit, zoals elektrische laadpunten.
Van fijn stof is bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde. De wettelijke grenswaarde voor fijn stof is niet is gebaseerd op de advieswaarde van de Wereld Gezondheid Organisatie van 20 microgram per m3, omdat deze in praktijk lastig haalbaar blijkt. Daarom is het vanuit het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening niet aan te raden om woningen op korte afstand van drukke verkeeraders te realiseren.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in het bestemmingsplangebied niet worden overschreden. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de wetgeving voor luchtkwaliteit en het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Indien er nieuwe ontwikkelingen gaan plaatsvinden is een onderbouwing voor het onderdeel luchtkwaliteit vereist. Indien het grootschalige ontwikkelingen of gecombineerde ontwikkelingen zijn is een onderzoek naar de luchtkwaliteit via berekeningen noodzakelijk.
4.9 Archeologie
4.9.1 Beleid en regelgeving
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen, zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Gemeentelijk beleid
In de bestemmingsplanregels is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappleijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeente archeologische maatregelen-/beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen. In archeologische gebieden kan initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindtplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel van:
- Technische aanpassingen, zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden te documenteren en veilig te stellen;
- deactiviteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Bovenstaande (uitsnede) maatregelenkaart is een resultante van een uitgebreid archeologisch vooronderzoek, waarmee grote delen van het plangebied zijn gevrijwaard van onderzoeksverplichtingen. Verdergaand onderzoek is in de ogen van de gemeente voor rekening van de eigenaar, daar die ook het profijt van een investering heeft. De gemeente is zich bewust van de (extra) kosten, maar is van mening dat dit slechts in enkele gevallen daadwerkelijk tot uitgebreider archeologisch onderzoek zal leiden.
Nogmaals wordt opgemerkt dat een normaal beheer en onderhoud uitgezonderd is van vergunningplicht. Ditzelfde geldt voor gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
4.10 Cultuurhistorie
4.10.1 Beleid en regelgeving
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er, onder meer bij het opstellen van bestemmingsplannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Door wijziging per 1 januari 2012 van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
4.10.2 Relatie met het plangebied
Monumenten
In het plangebied 'Het Noorderwerk' heeft één pand de status van gemeentelijk monument (Stationsstraat 61). Dit is een zogenoemd waardevaste element. Het gemeentelijke monument is op de verbeelding met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’ aangeduid. De gronden met deze aanduiding zijn mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van monumenten. Bij het (ver)bouwen dient hiermee rekening te worden gehouden.
Historisch-geografische waarden
Enkele structurerende elementen in Veenendaal zijn de oude dorpslinten waar de bebouwing van Veenendaal langs is ontstaan oftewel de waardevolle elementen. Van oorsprong zijn dit de wegen vanuit Veenendaal naar de omliggende kernen. Tussen deze linten zijn later, toen Veenendaal snel is gaan groeien, de vlakken ingevuld. De Prins Bernardlaan/Stationsstraat en de Munnikenweg zijn nog herekenbaar als oude linten. Bij de Nieuweweg is als gevolg van schaalvergroting de typische lintbebouwing niet meer als zodanig herkenbaar. De cultuurhistorische waarde van dit deel kenmerkt zich door de loop van de weg en de zichtrelatie tussen Rondweg en Nieuweweg.
Een belangrijke karakteristiek van de oude linten is de kleinschaligheid. De bebouwing is veelal niet hoger dan een of twee bouwlagen met een kap en kent een sterke segmentering in de lengterichting van de weg.
Langs het fietspad ten zuiden van de A12 tussen de Stationsstraat en de Rondweg West, ligt een relict van een kazemat. Deze kazemat maakt deel uit van de Grebbelinie. Bij de verbreding van de A12 is dit element gespaard en ingepast in het talud. De kazemat zal worden beschermd door middel van een aanduiding “cultuurhistorische waarden” binnen de bestemming verkeer.
Ten zuiden van de Munikkenweg ligt de Grift die gedeeltelijk in het plangebied Noorderwerk ligt. De Grift maakt deel uit van de Grebbelinie en vormt tevens een doorgaande kanoroute, met een overstapmogelijkheid net buiten het plangebied bij het werk aan de Rode Haan.
Direct grenzend aan het plangebied bevindt zich het restant van de voormalige Vosse Wetering (aangegeven op de topografische kaart 1869). De bochtige sloot die in het noordwesten langs het plangebied loopt is een overblijfsel van de bocht in de Vosse Wetering. Daarnaast lijkt de sloot die aan de noordzijde tussen het plangebied en de A12 loopt een vergraven restant te zijn van deze Wetering. Aan de Vosse Wetering wordt een hoge cultuurhistorische waarde toegekend.
Afbeelding 4.10: Uitsnede kaart topografische kaart Veenendaal 1869, Vosse Wetering en Nieuweweg
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Digiatlisering
De SVBP2008 is een landelijke standaard en vanaf 1 januari 2010 verplicht geworden. De basis werd gelegd in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. In de Wro is de verplichting opgenomen dat voor het maken, beschikbaar stellen en gebruiken van digitale plannen de RO standaarden en regels 2008 van toepassing zijn. De standaarden zijn wettelijk verankerd door middel van een Ministeriële regeling als uitvoeringsregeling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De inwerkingtreding van de digitale paragraaf van de Wro (Ministeriële regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening) geldt vanaf 1 januari 2010. Dit betekent dat nieuwe bestemmingsplannen die na 1 januari 2010 in procedure worden gebracht, digitaal beschikbaar moeten worden gesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Het Noorderwerk' is conform de landelijke RO-standaarden (2008) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, is de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo) geworden. De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Ditzelfde geldt voor de term ‘bijbehorende bouwwerken’ die de aan- en uitbouwen en bijgebouwen vervangt.
Ook zijn geen procedureregels voor een ontheffing meer opgenomen omdat de afwijking meeloopt met de procedure voor de omgevingsvergunning.
5.2 De Indeling Van De Planregels
De planregels behorende bij dit bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In onderstaande opsomming wordt per hoofdstuk ingegaan op de inhoud:
- hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS
geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begrippen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 "wijze van meten" wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden; - in hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS
zijn de in het plan voorkomende bestemmingen en dubbelbestemmingengeregeld. Per functie is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om de bestaande planologische situatie te bestemmen. Deze worden in paragraaf 5.5, 5.6 en 5.7 waar nodig nader toegelicht; - in hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
- hoofdstuk 4 oVERGANGS- EN SLOTREGELS heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
5.3 Opbouw Bestemmingsregels
De bestemmingsregels hebben betrekking op een bestemming. In een bestemmingsregel wordt aangegeven hoe de als zodanig op de (analoge) verbeelding aangegeven gronden mogen worden bebouwd en gebruikt.
Tevens kan de bestemmingsregel een omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (de voormalige aanlegvergunning) bevatten. De indeling van een
bestemmingsregel is als volgt:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid.
Hierbij geldt dat een bestemmingsregel niet alle bovenstaande elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
5.4 Analoge Verbeelding
Uit de SVBP2008 volgen diverse verplichtingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, alsmede de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes zijn verplicht voorgeschreven. De legenda ziet er als volgt uit:
Bestemmingen
- bestemmingen (in alfabetische volgorde);
- dubbelbestemmingen (in alfabetische volgorde);
Aanduidingen
- gebiedsaanduidingen (in alfabetische volgorde);
- functieaanduidingen (in alfabetische volgorde);
- bouwvlak;
- bouwaanduidingen (in alfabetische volgorde);
- maatvoeringsaanduidingen (in alfabetische volgorde);
- figuren;
Verklaringen (in alfabetische volgorde).
Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN, 2012), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart.
De analoge verbeelding bestaat uit 1 blad (inclusief legenda) en is op een schaal van 1:1000 geplot.
5.5 Toelichting Op De Planregels
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit deelplan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
5.5.1 Artikel 1 Begrippen
De begripsomschrijvingen zijn opgenomen zoals deze verplicht zijn voorgeschreven door de SVBP2008, aangevuld met de begrippen uit de modelregels voor bestemmingsplannen zoals deze volgens vaste bestuurspraktijk in gemeente Veenendaal wordt gehanteert.
5.5.2 Artikel 2 Wijze van meten
Ook de regels voor ‘de wijze van meten’ zijn opgenomen zoals deze verplicht zijn voorgeschreven door de SVBP2008, aangevuld met de modelregels van Veenendaal.
5.5.3 Artikel 3 Bedrijf -B-
Gebruiksmogelijkheden
De meeste gronden binnen het plangebied hebben de bestemming Bedrijf - B gekregen. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten, niet-zelfstandige kantoren, administratieve dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, onderwijsinstellingen, horeca welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de bedrijfsdoeleinden en (open) opslag toegestaan. Afwijkende en bijzondere functies (bijvoorbeeld de bedrijfswoningen, risicocontouren van bedrijven als bedoeld in het 'Besluit milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer') zijn nader aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan. De reeds langere tijd aanwezige detailhandel is opgenomen in een Staat van detailhandelsactiviteiten.
Binnen deze bestemming wordt een nadere specificatie naar milieucategorie gegeven. Deze bepaald de maximale milieucategorie van de bedrijvigheid voor elke locatie in het gebied.
In het plangebied zijn enkele (bedrijfs)woningen aanwezig. Hoewel woningen hier beleidsmatig niet gewenst zijn, worden de aanwezige woningen gerespecteerd. De aanwezige woningen zijn aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan. De gebruiksmogelijkheden van de woningen zijn breed. Het heeft de voorkeur de woning te gebruiken ten behoeve van de gevestigde bedrijven maar bewoning door derden is ook toegestaan. Nieuwe (bedrijfs)woningen zijn niet mogelijk gemaakt omdat deze een belemmerende werking hebben voor de nabij gelegen bedrijven. Omdat gebruik ten behoeve van bedrijven voorop staat is er voor gekozen de woningen onder te brengen in de bestemming “Bedrijf” en niet te bestemmen als “Wonen”.
Ook zijn er binnen deze bestemming een tweetal percelen aangeduid als "detailhandel-perifeer'. Deze gronden zijn naast de bedijfsbestemming bestemd voor perifere detailhandel, waarbij op een nader aangeduide locatie verblijfsverlengende horeca-activiteiten zijn toegestaan. Net als voor de bedrijfsbestemming geldt dat parkeervoorzieningen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden.
Wijzigingsbevoegdheid en afwijkingen gebruik
Indien een bedrijfswoning gedurende langere tijd niet gebruikt wordt en er redenen zijn om aan te nemen dat deze woning niet langer meer gebruikt wordt, kan het college van burgemeester en wethouders de verbeelding van het bestemmingsplan wijzigen zodat de aanduiding voor de bedrijfswoning wordt verwijderd. Deze regeling kan bijvoorbeeld worden toegepast in geval van een herstructurering van één of meer percelen.
Burgemeester en wethouders zijn tevens bevoegd ontheffing te verlenen om de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf mogelijk te maken dat is opgenomen in een hogere categorie van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, indien deze naar aard en invloed op de omgeving gelijk geacht kan worden.
Daarnaast kan ook ontheffing verleend worden teneinde de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf dat hoewel gelijkwaardig is aan de maximaal toegestane milieucategorie maar niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd, mogelijk te maken.
Ook zijn er ontheffingsmogelijkheden opgenomen voor de vestiging van nieuwe detailhandel in auto's, boten, caravans en tenten, en motoren, alsmede ondergeschikte detailhandel in het verlengde van de bedrijfsvoering van een (productie)bedrijf.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Op de verbeelding van het bestemmingsplan staan de verschillende maximale bouwhoogten opgenomen. De (her)bouw van bedrijfswoningen is toegestaan in de daarvoor aangeduide gebieden.
Ontheffingen bouwen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen om, onder omstandigheden, de bouw van een fietsenstalling buiten het bouwvlak op te richten.
5.5.4 Artikel 4 Groen -G-
Gebruiksmogelijkheden
De gronden die op de plankaart aangewezen als 'Groenvoorzieningen' zijn bestemd voor:
- de aanleg en instandhouding van op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgeving afgestemde beplanting;
- de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
- de instandhouding van waardevolle bomen;
- objecten van beeldende kunst.
De gronden op de plankaart aangewezen voor 'Groen -G-' en nader aangeduid met de functieaanduiding 'wn' zijn specifiek bestemd voor een wielerbaan.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximale bouwhoogte van 4,5 m¹ gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en ontmoetings- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.
5.5.5 Artikel 5 Horeca -H-
Gebruiksmogelijkheden
De gronden op de plankaart aangegeven voor 'Horeca -H-' zijn bestemd voor:
- horeca met dien verstande dat rechtstreeks contact met het publiek op de begane grond moet worden uitgeoefend;
- wonen op de verdiepingen van het hoofdgebouw, met dien verstande dat beroepsmatige activiteiten met een maximum van 45 m² van het oppervlakte van de bebouwing op het perceel ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn.
In de planregels is voor de horecabedrijven onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de plankaart opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen. De bijgebouwen mogen een maximale goothoogte van 3,1 m¹ en een maximale bouwhoogte van 4,5 m¹ hebben.
5.5.6 Atikel 6 Kantoor -K-
Gebruiks- en bouwmogelijkheden
Deze gronden zijn bestemd voor zelfstandige kantoorvestiging. Deze bestemmings is gebruikt voor de bestaande kantoren die in het vorige bestemmingsplan ook al een kantoorbestemming hadden. Deze bestemming komt voornamelijk voor op bedrijventerrein de Vendel en voor een klein deel op de Faktorij.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Op de verbeelding van het bestemmingsplan staat de maximale bouwhoogten opgenomen.
5.5.7 Artikel 7 Verkeer -V-
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.
5.5.8 Artikel 8 Water -WA-
Gebruiksmogelijkheden
De gronden op de plankaart aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor waterpartijen en waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van het beheer en onderhoud van het water en de waterlopen.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze mogen maximaal 5 m1 hoog zijn.
5.5.9 Artikel 9 Wonen 1 -W1-
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W1-' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na ontheffing toegestaan.
Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:
- 1. ter plaatse van de aanduiding [tae] mogen twee-aan-een woningen worden gebouwd;
- 2. ter plaatse van de aanduiding [vrij] mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
Verder zijn een aantal specifieke bouwaanduidingen opgenomen, waarbij de de volgende woningtypen en/of voorzieningen zijn toegestaan:
- 1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [sba-tv] mogen alleen vrijstaande of twee aan-een woningen worden gebouwd.
Ook maakt dit deelplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze omgevingsvergunning wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een ontheffing opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.
Bouwmogelijkheden
In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:
- het bouwvlak;
- het erf en;
- tuin.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:
- 1. de erkerregeling;
- 2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m² buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.
Binnen de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding (b) “bedrijf” is een oppervlakte aan (bij)gebouwen toegestaan tot maximaal 300 m².
5.5.10 Artikel 10 Wonen 2 -W2-
Gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Wonen -W2-' zijn overeenkomstig de bestemming 'Wonen 1 -W1-' met dien verstande dat er hier sprake is van woon- werkpercelen. Hierdoor mogen op het achtererf van de betreffende percelen bedrijfsgebouwen worden opgericht.
5.6 Dubbelbestemmingen
5.6.1 Leiding - Gas
Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen is een groot aantal werken en werkzaamheden binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.
Als regeling is opgenomen, dat indien strijd ontstaat tussen het belang van de gasleiding en de overige bestemmingen, de primaire bestemming “gasleiding” prevaleert. Binnen de beschermingszone mogen alsdan in principe geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Hiervan is ontheffing mogelijk wanneer er geen strijd ontstaat met de belangen van de gasleiding. Voor de gronden is tevens een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
5.6.2 Waarde - Archeologie 3 en 4
Delen van het plangebied liggen in een zone met een hoge verwachting. De gronden die in deze zone zijn gelegen zijn beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4" .
Binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor bepaalde werken en werkzaamheden verplicht. Tevens geldt een rapportageplicht en een verplichting tot het treffen van technische maatregelen.
Binnen de dubbelbestemming is tot slot ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de betreffende dubbelbestemming bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.
5.7 Gebiedsaanduidingen
Hier zijn de aanduidingen opgenomen die meer dan één bestemming bestrijken. Het aanduiden van dergelijke zones op de verbeelding heeft vooral een signalerende functie.
Zo is aan de Koningsschot de veiligheidszone - 'bevi-1’ aangeduid waarbinnen geen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen worden toegelaten. Middels een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, mits voldaan wordt aan de eisen zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Als de risicovolle activiteiten ter plaatse blijvend zijn beëindigd is de mogelijkheid opgenomen om de betreffende aanduiding te verwijderen.
Tevens is op deze plaats de aanduiding 'vrijwaringszone - zone beeldbepalende aspecten' opgenomen. De gronden met deze aanduidingen zijn bestemd voor een reclamemast. Hierbij geldt de restrictie dat er per aangeduide zone slechts één reclamemast mag worden gesitueerd.
5.8 Algemene Bepalingen
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
- 3. Anti-dubbeltelregel;
- 4. Algemene afwijkingsregels: algemene afwijkingsregels van burgemeester en wethouders;
- 5. Algemene wijzigingsregels: algemene wijzigingsbevoegdheden van burgemeester en wethouders. Het college kan met een wijzigingsbevoegdheid de op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven plaatsgebonden-risicocontouren (BEVI) en invloedsgebieden (BEVI en transportroute gevaarlijke stoffen) onder bepaalde voorwaarden verwijderen of aanpassen;
- 6. Algemene procedureregels
- 7. Overige regels
5.9 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 4 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
- 1. Overgangsrecht; bepalingen, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken, die op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag gehandhaafd blijven;
- 2. Slotregel (titel).
Hoofdstuk 6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan in hoofdzaak conserverend van aard is, hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. Er wordt uitgegaan van het overnemen van reeds bestaande bouwrechten uit de geldende bestemmingsplannen.
Verder komen de kosten voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan voor rekening van de gemeente. Dit wordt gefinancierd uit de daarvoor gereserveerde algemene middelen.
Geconcludeerd kan worden dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
De voorontwerp-versie van dit bestemmingsplan heeft vanaf 16 januari t/m 27 februari 2013 (zes weken) voorinspraak ter inzage gelegen, waarbij de gelegeheid bestond voor een ieder hiertegen inspraakreacties in te dienen.
Op 29 januari 2013 vond in de hal van het gemeentehuis van 17:00 - 20:00 uur een inloopbijeenkomst plaats waar nadere informatie over het bestemmingsplan werd verstrekt. Ook werd er ruimte geboden voor individuele vragen en opmerkingen. Desgewenst konden deze opmerkingen schriftelijk worden vastgelegd in daarvoor beschikbaar gestelde formats. Op 15 februari 2013 is nogmaals de mogelijkheid geboden om gedurende deze dag gebruik te maken van het inloopspreekuur (van 9:00 - 12:00 uur en 13:00 - 16:00 uur)
In de publicatie van de inspraak is de inhoud van het plan beknopt aangeduid.
Gedurende de inspraaktermijn zijn 11 schriftelijke reacties ontvangen, inclusief 1 reacties van een vooroverleginstantie. In een commentaarnota zijn de reacties samengevat en becommentarieerd.
Een aantal reacties heeft tot wijzigingen van het plan geleid. Deze zijn in dit plan verwerkt. De commentaarnota is als Bijlage 4 aan dit bestemmingsplan gevoegd.
7.2 Ontwerp Ter Inzage Legging
Het ontwerpbestemmingsplan “'Het Noorderwerk'” heeft met ingang van donderdag 13 januari 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Daarbij werd de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen in te dienen.
Binnen de gestelde termijn zijn vijf schriftelijke zienswijzen ontvangen en één zienswijze via email. De zienswijzen zijn samengevat en becommentarieerd in een commentaarnota Zienswijzen.
Een aantal zienswijzen heeft tot wijzigingen van het plan geleid. Deze zijn in dit plan verwerkt. De commentaarnota is als Bijlage 5 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Bijlagen
Bijlage 1 Externe Veiligheid - Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 2 Qra Lpg-tankstation Wiltonstraat 2 In Veenendaal
Bijlage 3 Qra Lpg-tankstation Gildetrom 2 In Veenendaal
Bijlage 4 Commentaarnota Vooroverleg En Inspraak
Bijlage 5 Commentaarnota Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen
Bijlage 1 Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen