Gelders Benedeneind – Veenderij-zuid
Bestemmingsplan - gemeente Veenendaal
Vastgesteld op 27-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan " Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid" van de gemeente Veenendaal;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0345.BPVeenderijzuid-vg01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen)
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- of uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een ruimte, die bestaat uit één bouwlaag en door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt voor bewoning;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de oppervlakte aangeeft van het deel van een bouwperceel (of een nader in deze regels bepaald gedeelte daarvan) dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.8 bedrijf aan huis:
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.9 beroep aan huis:
een vrij beroep waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.10 bestaande afstand, bouwwerk, object, oppervlakte:
afstand, bouwwerk, object, oppervlakte die op het tijdstip waarop het ontwerp van dit plan ter inzage wordt gelegd, zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens een vergunning;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.12 bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een al dan niet aan het hoofdgebouw gebouwde ruimte, die door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd uitsluitend te worden gebruikt voor huishoudelijke berg- en werkruimte, garage of tuinhuisje en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.17 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 hoofdgebouw:
het al dan niet voor bewoning bestemde gebouw, dat op een bouwperceel door zijn bestemming, karakter, constructie en/of afmetingen als belangrijkste valt aan te merken;
1.20 nutsvoorziening:
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van afvalstoffen, gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;
1.21 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht;
1.22 overkapping
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en waarvan de steunconstructie uit ten hoogste één wand bestaat;
1.23 peil:
- a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdentree;
- b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein ter plaatse van de hoofdentree;
- c. bij ligging, anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld ter plaatse van de hoofdentree;
1.24 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.25 permanent geluiddichte gevel (dove gevel):
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.26 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht;
1.27 twee-aaneengebouwde woning:
bebouwing bestaande uit twee grondgebonden woningen die samen een bouwblok vormen;
1.28 voorgevel(rooilijn):
de naar de openbare ruimte gekeerde gevel (bouwgrens), erkers e.d. niet meegerekend;
1.29 voorgevelrooilijn:
de horizontale projectie van de voorgevel van het hoofdgebouw, alsmede het verlengde daarvan;
1.30 vrijstaande woning:
niet-aaneengebouwde woning;
1.31 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Wet van 6 november 2008, Stb 496, houdende regels inzake de fysieke leefomgeving zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan
1.32 woning:
een complex van ruimten in één gebouw, krachtens zijn indeling en inhoud geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de oppervlakte van bouwwerken:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.2 de inhoud van bouwwerken:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de goothoogte van bouwwerken:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de bouwhoogte van bouwwerken:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de breedte en diepte van gebouwen:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de woningscheidende muren;
2.6 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens.
2.7 het peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde waar gebouwd wordt;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijvigheid, waarbij intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
- b. bedrijfswoningen;
- c. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor :
- a. bedrijfsopslag en caravanstalling;
alsmede voor
- b. bedrijfswoningen;
- c. tuinen en groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. overige bij bedrijven behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel en een seksinrichting.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:
- a. groenvoorziening, zoals parken, groenstroken en plantsoenen;
- b. infrastructuur;
- c. nutsvoorziening;
- d. ontsluiting voor langzaamverkeer;
- e. water;
- f. geluidwal/geluidscherm.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' hebben de gronden een geluidwerende functie voor Veenderij.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:
- a. wegen;
- b. groenvoorziening, zoals bermen en groenstroken;
- c. infrastructuur;
- d. nutsvoorziening;
- e. wandel- en/of fietspaden;
- f. parkeren;
- g. water.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken,
- b. waterhuishouding,
- c. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.2 voor het toestaan van een vlonder, voor zover deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. de breedte gemeten langs de waterlijn bedraagt maximaal 3,5 meter;
- b. de diepte gemeten dwars op de waterlijn bedraagt binnen de in 7.1 bedoelde gronden maximaal 0,5 meter, waarbij de totale diepte van de vlonder niet meer dan 2,5 meter mag bedragen;
- c. de vlonder is vrijdragend, hetgeen betekent dat de draagconstructie geen contact maakt met het oppervlaktewater.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuin;
- c. erf;
- d. beroep aan huis.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 9 Wonen - Uit Te Werken
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor de volgende doeleinden:
- a. wonen;
- b. tuin;
- c. erf;
- d. beroep aan huis.
- e. wegen;
- f. groenvoorziening, zoals bermen en groenstroken;
- g. infrastructuur;
- h. nutsvoorziening;
- i. wandel- en/of fietspaden;
- j. parkeren;
- k. geluidbeperkende voorzieningen;
- l. water.
9.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken het plan uit met inachtneming van onderstaande uitwerkingsregels:
- a. het te projecteren aantal woningen bedraagt maximaal 50;
- b. de bouwhoogte van woningen bedraagt niet meer dan 12 meter;
- c. de uitwerking vindt plaats met inachtneming van de beperkingen die voortvloeien uit de Wet geluidhinder, hetgeen betekent dat woningen en andere geluidgevoelige objecten mogen worden geprojecteerd, indien:
- 1. uit akoestische berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel;
- 2. burgemeester en wethouders hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder hebben vastgesteld of hebben laten vaststellen, dan wel;
- 3. de woningen worden uitgerust met een permanent geluiddichte gevel.
9.3 Bouwregels
Zolang en voor zover een uitwerkingsplan, als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub b van de Wet ruimtelijke ordening, niet in werking is getreden, is het verboden gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken te realiseren ten behoeve van de in 9.1 bedoelde doeleinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Bestaande situatie
Indien de bestaande afstand, goothoogte, bouwhoogte en/of oppervlakte meer/minder bedraagt/bedragen dan in deze regels staat aangegeven, dan geldt de bestaande afstand, goothoogte, bouwhoogte of oppervlakte.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Algemeen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. de regels van het plan ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.
13.2 Geen onevenredige afbreuk
De in 13.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd krachtens het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van:
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
- b. het in 9.2, onder a. aangegeven aantal woningen met ten hoogste 10%;
- c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
Artikel 15 Verwerkelijking In De Naaste Toekomst
Op grond van het bepaalde in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening zijn ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - verwerkelijking in naaste toekomst" de gronden aangegeven waarvan de verwerkelijking in de naaste toekomst gewenst is.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
16.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.
16.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding & Doel
In het plangebied Veenendaal-oost worden in de komende jaren in totaal ongeveer 3.200 woningen en de daarbij behorende voorzieningen gerealiseerd. Daarmee voorziet Veenendaal-oost mede in de woningbehoefte van de Utrechtse Heuvelrug tot het jaar 20181. De woningbouwontwikkeling zal gefaseerd tot stand komen. In Veenendaal-oost worden drie deelgebieden met een eigen identiteit uitgewerkt: "Buurtstede", "Veenderij" en "Groenpoort". ”Buurtstede is het eerste deelplan welke is ontwikkeld en in aanbouw is genomen. De eerste woningen zijn reeds opgeleverd en de bouw van deelplan vordert gestaag.
Het volgende deelgebied dat tot ontwikkeling gebracht zal worden is “Veenderij”; het zuidelijke deel van Veenendaal-oost. Het landschappelijke thema voor “Veenderij” is een waterrijk deelplan gericht op het landschap en de groenzones die vanuit het landschap het deelplan inprikken. Daarnaast geldt als uitgangspunt het creëren van een dorps karakter. Het dorpse karakter krijgt, naast een lage dichtheid, vorm door het begrip 'buurt' te introduceren. De buurt is herkenbaar en overzichtelijk als een eigen ruimtelijke eenheid en kent een maat en schaal passend bij het dorps bouwen.
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan “Veenderij” zijn de huidige eigendomsgrenzen langs het Gelders Benedeneind gerespecteerd. Het voornoemde heeft tot een 'meanderende' grens tussen beide gebieden geleid. Bij het opstellen van het bestemmingsplan voor Veenendaal-oost werd echter geen rekening gehouden met de bestaande eigendomsgrenzen. Het gevolg is dat een deel van de nieuw te realiseren woonbuurt buiten de begrenzing van het bestemmingsplan Veenendaal-oost valt en dus niet op basis van uitwerkingsplannen kan worden gerealiseerd. Het gaat daarbij om circa 50 woningen. Dit geldt ook voor de zuidelijke watergang langs het Gelders Benedeneind welke middels een uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan Veenendaal-oost gerealiseerd dient te worden. In het stedenbouwkundige plan “Veenderij” is deze watergang deels buiten het bestemmingsplan Veenendaal oost gesitueerd. De zuidelijke rand van “Veenderij” dient daarom in een nieuw bestemmingsplan mogelijk te worden gemaakt.
Om een optimale afstemming tussen het Gelders Benedeneind en het zuidelijke deel van “Veenderij” te borgen is gekozen om de oude en nieuwe bebouwing te combineren in één bestemmingsplan. Dit is mede ingegeven omdat het Gelders Benedeneind binnen de rode contouren ligt en daardoor onderdeel is van het stedelijk gebied van Veenendaal.
Om bovenstaande reden is het Gelders Benedeneind uit het bestemmingsplan voor het Buitengebied gehouden, nadat het aanvankelijk in het voorontwerp van dat plan was opgenomen. Met deze keuze wordt het provinciaal verstedelijkingsbeleid, zijnde de rode contouren, gerespecteerd.
In het nu voorliggende bestemmingsplan zal het Gelders Benedeneind en de zuidelijke rand van “Veenderij” worden opgenomen. Daarbij zal worden aangesloten op de plansystematiek van het bestemmingsplan Veenendaal-oost en de in het kader daarvan opgestelde uitwerkingsplannen.
Afbeelding 1.1: Situering plangebied.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Conform die wetgeving vervalt bij bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar het recht om leges te vorderen voor diensten verband houdende met het betreffende bestemmingsplan. Artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat bestemmingsplannen, die voor 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wro, dus op 1 juli 2013, moeten zijn vervangen door bestemmingsplannen, die zijn vastgesteld conform de Wro. Voor het Gelders Benedeneind vigeert ter plaatse een bestemmingsplan uit 1994. Het voorliggende plan voorziet in de op basis van artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro benodigde actualisatie.
- 1. Zie bestemmingsplan Veenendaal-oost, artikel 3, lid1, sub b.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de oostkant van Veenendaal. De begrenzing is aangegeven op afbeelding 1.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Rondweg oost. De noordelijke grens loopt de de te ontwikkelen woonwijk Veenderij. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Dragonderweg. De zuidgrens ligt op grens van land en water (Bisschop Davidsgrift). Ter toelichting is in afbeelding 1.2 te zien dat de Bisschop Davidsgrift voorledig is gelegen binnen het bestemmignsplan Buitengebied.
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Landschappelijke Kenmerken
Het grootste deel van Veenendaal-oost bestond voorheen uit een open gebied met een strokenverkaveling. Het gebied had een weids karakter en werd tot voor kort intensief agrarisch gebruikt (grasland). Het verkavelingspatroon is ontstaan door de eigendomsverhoudingen van vóór de vervening. Het plangebied behoorde tot Gelders Veenendaal, waar de kavels op de Ede-Wageningen stuwwal waren gericht. Tijdens de vervening ontstond door de aanleg van de wijken een fijnmazige oost-west gerichte strokenverkaveling die ook na afloop van de turfwinning, toen de grond een agrarische bestemming kreeg, in hoofdlijnen werd gehandhaafd. In het gebied is zowel een toplaag van zand als venig materiaal aanwezig.
Aan het Gelders Benedeneind heeft de verkaveling een afwijkende richting dwars op de Grift.
2.2 Eigendom Plangebied
Het noordelijk deel van het plangebied is in eigendom van de gemeente Veenendaal. Het Ontwikkelingsbedrijf Veenendaal-oost (OVO) heeft de opdracht het gebied (Veenendaal-oost) tot ontwikkeling te brengen. Het zuidelijk deel van het plangebied (de percelen langs het Gelders Benedeneind) is in particulier eigendom. Om een goede overgang tussen het bebouwingslint aan het Gelders Benedeneind en de nieuwe woonwijk te kunnen bewerkstelligen is overleg met de grondeigenaren opgestart. De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingslegging is de uitkomst van een plenaire informatieavond voor omwonenden en de daarop afzonderlijke gevoerde gesprekken.
2.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Bestemmingsplan Veenendaal-oost
Het bestemmingsplan Veenendaal-oost geeft (tot het moment waarop het nu voorliggende bestemmingsplan in werking treedt) de juridisch-planologische randvoorwaarden voor het plangebied. Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Veenendaal vastgesteld op 14 december 2006 en door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht op 26 juni 2007 goedgekeurd. In het bestemmingsplan is voor het gehele gebied Veenendaal-oost een uit te werken bestemming Woondoeleinden opgenomen.
De belangrijkste stedenbouwkundige uitgangspunten voor het plangebied zijn aangegeven op de plankaart van het bestemmingsplan, dit zijn de zogenaamde structurerende elementen. De plankaart van het bestemmingsplan laat zien dat in het plangebied structurerende elementen voorkomen, namelijk de hoofdwaterstructuur en de verkavelingsrichting, die zo kenmerkend is voor de landschappelijke kwaliteit. Deze structurerende elementen dienen in acht te worden genomen.
Afbeelding 2: Relatie van het plangebied tot het bestemmingsplan Veenendaal-oost.
Overige bestemmingsplannen
In het westelijk deel van het plangebied vigeert de Herziening bestemmingsplan "Landelijk gebied"; vastgesteld op 19 november 1987, goedgekeurd 28 juni 1988, deels goedkeuring onthouden bij Koninklijk Besluit van 27 juni 1990. Bovendien vigeert de Correctieve herziening bestemmingsplan "Landelijk gebied". Binnen deze plannen hebben de gronden de bestemming agrarische bedrijven en woningen.
Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied 1994 (Ede)
Voor het voorheen tot de gemeente Ede behorende gebied (globaal het zuidoostelijke deel van het plangebied) vigeert het Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied. Vastgesteld op 4 juli 1994 en goedgekeurd op 8 februari 1995.
De bestemming van de gronden is Agrarisch ontginningslandschap Binnenveld en Agrarisch gebied. In onderstaande afbeelding is de plankaart van het Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied opgenomen in relatie tot het plangebied.
Afbeelding 3: Relatie van het plangebied tot het bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied 1994 (Ede).
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Algemeen
In een groot aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke plannen en besluiten worden randvoorwaarden en uitgangspunten vermeld die van belang zijn voor de ontwikkeling van het gebied. In de navolgende paragrafen wordt in het kort ingegaan op de plannen en besluiten, voor zover deze van belang zijn voor onderhavig plan.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de SVIR nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die voor dit bestemmingsplan relevant zijn, zijn als volgt geformuleerd:
- Efficiënt gebruik van de ondergrond
In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en leidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit; - Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
Het Rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen; - Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind.
De navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 4 kaart ambitie Nederland 2040
Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal gedlt dat wordt gestreef naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge periode, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
3.2.3 Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
3.3 Provinciaal Beleid
Op 5 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028, en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), het instrument dat daarvoor kaders stelt voor gemeenten in de provincie, klaar zijn voor besluitvorming door Provinciale Staten. In de PRS 2013 – 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:
Duurzame leefomgeving
- 1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
- 2. behoud van de strategische grondwatervoorraden;
- 3. ruimte voor duurzame energiebronnen;
- 4. anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
- 5. behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;
- 6. behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden
1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling;
2. een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;
3. optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
4. een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.
Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties.Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.
Het hier voorliggende plan is een binnenstedelijke ontwikkeling zoals hiervoor bedoeld.
Afbeelding 5 Rode contour (stedelijk gebied) Veenendaal, met aanduiding plangebied.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie WERV
De regio omvat bestuurskundig de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal. De regionale structuurvisie WERV omvat een structuurbeeld voor 2015 en een voor 2030. Beide houden rekening met de landschappelijke onderlegger. Tot 2015 wordt stedelijke uitleg gezien in reeds vastgelegde gebieden en door inbreiding in bestaand stedelijk gebied.
De zuidelijke begrenzing van het plangebied (as van de Grift) is tevens de grens van de rode contour. De zuidelijk gesitueerde Hellen maken deel uit van het centrale Binnenveld waar kwelnatuur en waterberging een plaats krijgen met de Grift als drager. Langs de oostelijke bebouwingsrand van Veenendaal liggen ecologische verbindingszones. De resterende open ruimte tussen Veenendaal en Ede wordt vormgegeven door een ecozone, aangevuld met een recreatieplas en landgoederen.
3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De structuurvisie is op 5 november 2009 door de gemeenteraad van Veenendaal vastgesteld. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling van Veenendaal weer. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
- 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
- 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters;
- 3. Heldere routes met duidelijke entrees;
- 4. Brandpunten in de stad;
- 5. Groene stad;
- 6. Aantrekkelijke woonwijken;
- 7. Goed gebruik van beschikbare ruimte;
- 8. Bereikbare economische gebieden;
- 9. Een fietsende stad;
- 10. Goed openbaar vervoer
Voor iedere ambitie is geformuleerd wat gemeente Veenendaal wil bereiken en zijn voorbeelden gegeve hoe dit bereikt kan worden.
Afbeelding 6 Structuurvisie Veenendaal 2025
De visie is verbeeld in de structuurkaart. Binnen deze kaart valt het plangebied binnen de functie 'Wonen" en oud lint/ Lintbebouwing. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie 2025.
3.4.3 Strategische Visie Veenendaal 2025
De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:
- 1. ruimbaan voor ondernemen;
- 2. meer binding en innovatie in de ondernemerstraditie;
- 3. Veenendaal jonge leefstad van de toekomst;
- 4. De bestaande jeugdige leeftijdsopbouw vasthouden;
- 5. herkenbare stadslandschappen;
- 6. meer afwisseling en samenhang in het ruimtelijk beeld.
De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:
- sociaal en cultureel profiel;
- stedelijk profiel;
- groei na 2015;
- profiel in de regio.
Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.
3.4.4 Waterplan Veenendaal 2006
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.
Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
3.4.5 Groenstructuurplan
Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
- 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
- 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
- 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
- 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
- 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
3.4.6 Milieukwaliteitsplan 2012-2016
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Voor de langere termijn zijn wensbeelden geformuleerd en voor de kortere termijn tot en met 2016 zijn doelstellingen geformuleerd. In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving.
Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema’s integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
Naast de fysieke leefomgeving richt dit Milieukwaliteitsplan zich ook op de huidige en toekomstige gebruikers ervan. Milieumaatregelen raken burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties immers direct in hun belangen en beleving van hun dagelijkse omgeving. Communicatie, informatievoorziening en samenwerking zijn daarom de trefwoorden.
3.4.7 Landschapsontwikkelingsplan
Het Benedeneind en het Gelders Benedeneind maken in het LOP deel uit van het deelgebied de Hellen en Griftzone. Het gaat om oude lintbebouwing, waar de laatste jaren verdichting heeft plaatsgevonden, door onder andere de zogenaamde 'Ruimte voor ruimte' woningen. Hierbij zijn voorwaarden gesteld aan de beeldkwaliteit, de situering op het erf en de landschappelijke inpassing, om het karakter van het lint te behouden en een groene uitstraling te versterken. Het gebruik van streekeigen beplanting wordt gestimuleerd. De nog bestaande doorzichten in het lint zijn belangrijk om het groene karakter te behouden.
Hoofdstuk 4 Toekomstige Situatie
4.1 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur Veenendaal-oost
Het oost-west gerichte kavelpatroon van het onderliggende veenlandschap is uitgangspunt geweest bij het opstellen van de verkavelingstructuur voor Veenendaal-oost. Kenmerkende eigenschappen van dit landschap zijn lange smalle kavels, smalle sloten tussen de kavels die het gebied afwateren en incidenteel opgaande beplanting tussen de kavels.
In het landschappelijk patroon van kavels in oost-west richting ligt een aantal elementen die afwijken van de parallelle oost-west gerichte kavels. Specifiek voor de situatie in de nabijheid van het Gelders Benedeneind is de afwijkende kavelrichting. Ter plaatse zijn de kavels dwars op de Grift gesitueerd.
Veenendaal-oost is onderverdeeld in drie deelgebieden, te weten Groenpoort in het noorden, Buurtstede in het midden en “Veenderij” in het zuiden. Deze deelgebieden krijgen ieder hun eigen karakter, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in een kenmerkende dichtheid, sfeer en profilering van de openbare ruimte.
Het deelgebied "Veenderij" vormt het zuidelijke deel van Veenendaal-oost. De woningdichtheid bedraagt ongeveer 24 woningen per hectare. De woningblokken bestaan hoofdzakelijk uit halfopen bouwblokken. De woningdichtheid zal van noord naar zuid afnemen. Ook het oostelijk deel langs de Dragonderweg zal, aansluitend op het buiten het plangebied te realiseren woongebied (zogenaamde balkon), een lagere dichtheid krijgen. In “Veenderij” is het mogelijk om het water een belangrijke rol toe te kennen in de woon- en leefomgeving.
Gelders Benedeneind en Meentdijk
Langs het Gelders Benedeneind bevindt zich een oud bebouwingslint dat de verbinding vormt tussen de bebouwde kom van Veenendaal en het buitengebied. Een aantal van deze woningen zijn voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als gevolg daarvan hebben deze woningen veel bijgebouwen. De woningen hebben een relatief kleinschalig karakter. Tegenwoordig is het lint verdicht met nieuwe woonbebouwing. Gepaard gaande aan deze nieuwe bebouwing is veel oude bebouwing gesloopt. Het is belangrijk om het bestaande karakteristieke beeld van de Linten te handhaven en waar mogelijk te versterken. De nieuwe bebouwing moet zich voegen in het bestaande beeld. In het op 24 mei 2012 door de gemeenteraad vastgestelde Beeldkwaliteitplan voor Veenderij is aangegeven dat over de Linten (dit zijn de landschappelijke grenzen van Veenderij) een aantal dwarsverbindingen voor langzaam verkeer wordt gerealiseerd. Op deze wijze wordt Veenderij en het omringende landschap goed met elkaar verbonden. Bij Eiland M wordt een overstappunt voor kano's gerealiseerd. Ter plaatse is het mogelijk het lint te verdichten met één woning.
Met name aan de oostzijde is de agrarische bedrijfsvoering weliswaar afgenomen, maar de bijbehorende uitvoering van de ruimte-voor-ruimte regeling is nog niet afgerond. Op voormalige agrarische bouwpercelen is nu nog vaak ruimte voor het houden van een aantal stuks vee vanuit een hobbymatig perspectief. Ook worden de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen vaak nog gebruikt voor stalling en opslag. Langs het Gelders Benedeneind (en de Meentdijk) bevinden zich dus nog enkele locaties die met woningen verdicht kunnen worden.
4.1.1 Verkeersstructuur
De hoofdverkeersstructuur van Veenendaal-oost is voor het gemotoriseerde verkeer zo ontworpen dat de deelgebieden Buurtstede en “Veenderij” niet worden verbonden met het deelgebied Groenpoort. Hierdoor is er geen doorgaande verkeersbeweging voor gemotoriseerd verkeer mogelijk tussen het zuidelijke deel van de wijk en het noordelijke deel. Verbinding van beide delen is vanzelfsprekend wel mogelijk voor langzaamverkeer en openbaar vervoer. De hoofdontsluitingsweg wordt waar mogelijk ingericht als 50 km/uur weg. De overige wegen worden ingericht als wegen met een maximum snelheid van 30 km-uur.
De aansluiting van “Veenderij” op de Rondweg-oost verloopt via de in het noordwesten gelegen Van Essenlaan. Binnen “Veenderij” wordt de interne ontsluiting verzorgd door een buurtontsluitingsweg waaraan alle wooneilanden gekoppeld zijn.
Het Gelders Benedeneind en de Meentdijk hebben geen functie voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. Het meeste verkeer is bestemmingsverkeer. Voor fietsverkeer daarentegen vormen het Gelders Benedeneind en de Meentdijk een belangrijke schakel tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Door het bebouwingslint zal een aansluiting worden gerealiseerd op de in noord-zuidrichting door Veenendaal-oost geprojecteerde hoofdlangzaamverkeerroute.
4.1.2 Water- en groenstructuur
Groen en water worden in Veenendaal-oost ingezet als belangrijke structurerende elementen. Zo vormen de oost-west gerichte groenzones de verbindingszones tussen de deelgebieden Groenpoort, Buurtstede en “Veenderij” en de ten oosten van Veenendaal-oost geprojecteerde natuurontwikkelingszone. Deze groenzones geven bovendien de relatie met de bestaande stad vorm, doordat de langzaamverkeersroutes in de richting van het centrum van Veenendaal hierin worden opgenomen.
De groenzones leggen niet alleen een relatie met de natuurontwikkelingzone ten oosten van het plangebied, maar vormen ook een belangrijke interne kwaliteit binnen het plangebied. De groenzones kunnen op een verschillende wijze worden ingericht, waarbij de verhouding tussen water en groen bepalend zal zijn voor het karakter van de zone.
4.2 “Veenderij”
4.2.1 Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitplan “Veenderij”
De basis voor het stedenbouwkundig plan vormt de wijze waarop het water is georganiseerd in combinatie met het dorpse karakter van de woonbuurtjes. Het water moet niet alleen beleefbaar zijn vanaf het openbaar gebied, maar ook vanuit de privétuinen. Daarom is gekozen voor kleinschalige eilanden. Elk eiland vormt een min of meer op zichzelf staand dorps buurtje met een eigen karakter. Tussen de eilanden is een gevarieerd en fijnmazig stelsel van waterwegen gecreëerd met in het midden van “Veenderij” een centrale waterpartij. Het water vanuit het deelplan “Buurtstede” is naar het zuiden toe doorgezet, takt aan op De Nieuwe Wetering (het betreft hier de bestaande watergang ten oosten van de Dragonderweg) en mondt uit in De Grift.
Het noordelijk deel van “Veenderij” is dichter bebouwd dan de overige delen van “Veenderij”. Om een natuurlijke overgang te creëren richting het Gelders Benedeneind, de Meentdijk en de Dragonderweg zijn in het zuidelijk en oostelijk deel van “Veenderij” overwegend vrijstaande woningen en tweekappers geprojecteerd. Daar waar sprake is van rijwoningen staan deze woningen haaks op de percelen van het Gelders Benedeneind. Hiermee wordt een gesloten wandvorming richting deze percelen voorkomen.
De woonbuurtjes hebben een dorps karakter met een informeel beloop van de wegen en een gevarieerde mix van woningtypen. Elk wooneiland krijgt een eigen identiteit met een eigen brink (een plein) en wordt ontsloten door een 30 km/h weg. De hoofdontsluiting van “Veenderij” takt op twee punten aan op de Van Essenlaan. De meeste appartementen (circa 110) worden gesitueerd in het noordelijk deel. Twee appartementengebouwen van elk naar verwachting 15 appartementen met een landelijke uitstraling krijgen een zorgvuldig toegewezen plek in het zuidelijk deel. Hierbij is rekening is gehouden met voldoende afstand tot de bestaande bebouwing in de omgeving.
In het Beeldkwaliteitplan voor “Veenderij” wordt de gewenste sfeer van de bebouwing en de openbare ruimte in samenhang omschreven. Voor “Veenderij” zijn een dorpse, informele uitstraling in een waterrijke wijk, waarin water goed beleefbaar is, de belangrijkste uitgangspunten.
Het centraal gelegen eiland krijgt een meer stedelijk dorps karakter. De daaromheen liggende eilanden verkrijgen een meer landelijk dorps karakter met een groene uistraling door de aanwezigheid van veel voortuinen met hagen. Het dorpse beeld wordt versterkt door te variëren met de rooilijnen en kaprichtingen. Alle woningen worden van een kap voorzien. Het gebied “Weteringse Zoom” is een landelijk waterrijk karakter toegedicht. Veel vrijstaande woningen met een landelijke uitstraling zijn aan het water gesitueerd. Het deelgebied “De Linten” wordt gevormd door de toekomstige woningen langs de Dragonderweg en nabij het Gelders Benedeneind. “De Linten” krijgt een sfeer en een beeld van lintbebouwing: vrijstaande woningen met een landelijke uitstraling.
In het Beeldkwaliteitplan zijn de richtlijnen weergegeven voor de uitwerking van de bebouwing en de openbare ruimte. Met deze richtlijnen wordt beoogd de gewenste sfeer en kwaliteit te waarborgen, zonder de vrijheden voor architecten en anderen bij de uitwerking te veel in te perken.
Voor “Veenderij” geldt (net als voor geheel Veenendaal-oost) dat het een voorbeeldproject is in het kader van “Nieuw Wonen”. Nieuw Wonen gaat uit van een levensloopbestendige wijk. Hieronder wordt verstaan: een woonwijk die mensen (in willekeurig welke levensfase, ongeacht levensomstandigheden, huishoudensamenstelling en culturele achtergrond) optimale mogelijkheden biedt voor alle vormen van fysieke en geestelijke activiteiten en zelfontplooiing en die een woningaanbod en voorzieningenniveau heeft die daartoe zijn uitgerust. Eén van de belangrijkste ontwerpuitgangspunten die hieruit zijn afgeleid is de realisering van buurtjes met een menselijke maat, de zogenaamde buurtschappen.
Afbeelding 5: Het stedenbouwkundige plan van “Veenderij”.
4.2.2 Plangrens bestemmingsplan Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid
Zoals in de inleiding reeds is aangegeven, vormt de verweving, met behoud van de eigen ruimtelijke karakteristieken, van “Veenderij” en het bebouwingslint, tezamen met de definitieve vormgeving van de waterstructuur van “Veenderij”, één van de motieven voor het opstellen van het nu voorliggende bestemmingsplan.
“Veenderij” bestaat uit "eilanden". De watergangen rond deze eilanden sluiten aan de zuidzijde aan op de watergang die het oude bebouwingslint scheidt van de nieuwe woonwijk. Bij het bepalen van de plangrens is rekening gehouden met de in het stedenbouwkundige plan opgenomen verdeling tussen uitgeefbaar terrein (de toekomstige woonkavels) en niet-uitgeefbaar terrein (de toekomstige wegen, groenstroken en waterpartijen. Op basis van de kavelbegrenzingen is de plangrens bepaald. Uitgangspunt is daarbij geweest dat enerzijds zo weinig woningen in dit plan worden opgenomen, anderzijds is er daarbij voor gezorgd dat de nieuwe begrenzing straks geen kavels doorsnijdt. Zie hiervoor onderstaande afbeelding.
Afbeelding 6: De plangrens in relatie tot “Veenderij”.
In het stedenbouwkundige plan hebben de eilanden allemaal een lettercode gekregen. Het totaal van 50 woningen dat in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, behoort tot het contingent van Veenendaal-oost.
De woningen zijn verdeeld over de volgende eilanden/gebieden:
A: 5 woningen;
C: 4 woningen;
H: 6 woningen;
I: 2 woningen;
K: 27 woningen;
M: 1 woning;
N: 5 woningen.
De genoemde woningen zijn alle grondgebonden woningen. In dit deel van "Veenderij" worden geen appartementen gerealiseerd.
Hoofdstuk 5 Nader Onderzoek
5.1 Algemeen
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1.(onder f.) dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (AWB, artikel 3.2). In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het onderzoek dat is verricht ten behoeve van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zodat voldaan wordt aan de onderzoeksverplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening.
In een eerder stadium is in het kader van het bestemmingsplan Veenendaal-oost een groot aantal milieuaspecten onderzocht (MER). Voor sommige van die aspecten is vervolgens een vrijstelling of een ontheffing aangevraagd of is nader onderzoek opgestart.
Sinds het opstellen van de MER voor Veenendaal-oost zijn er echter wijzigingen aangebracht in de wet. Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aan het slot van dit hoofdstuk zal dan ook één van bovenstaande conclusies worden getrokken.
5.2 Cultuurhistorie
Uit zowel bureauonderzoek als verkennend bodemonderzoek blijkt dat het gebied relatief laag ligt en waarschijnlijk pas in de Nieuwe Tijd bewoond is geraakt. De aanwezigheid van een intacte kleine dekzandrug of -kop, waarop eventueel archeologische resten uit met name de Steentijd kunnen voorkomen, wordt uitgesloten. Het dekzand is grotendeels verstoord als gevolg van de veenwinning in de 16e en 17e eeuw en andere (sub)recente grondwerkzaamheden. Uit het bureauonderzoek blijkt dat er nagenoeg geen archeologische vindplaatsen bekend zijn van de laaggelegen dekzandgronden in de Gelderse Vallei. Indien archeologische vindplaatsen in het gebied aanwezig zijn, liggen deze doorgaans op de flanken van stuwwallen, de (gordel)dekzandruggen en kleinere dekzandkoppen. Ook uit de venige laagten zijn geen archeologische vindplaatsen bekend.
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, in het bijzonder bij plannen waarbij bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het betreft hier het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010) dat is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.
In dit rapport zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen- /beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.
De gemeente Veenendaal heeft een Archeologische maatregelenkaart vastgesteld. Op basis van bovenstaande geldt voor het overgrote deel van het plangebied een lage archeologische verwachting. Op de maatregelenkaart is Veenendaal-oost en de zone tot aan de Grift daarom vrijgesteld van nader onderzoek.
5.3 Akoestische Aspecten
Uit het akoestisch onderzoek, dat ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan is uitgevoerd, bleek dat niet op alle plaatsen aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder kon worden voldaan. Bij besluit van 7 december 2006 hebben gedeputeerde staten van Utrecht voor 300 woningen in het bestemmingsplan "Veenendaal-oost" hogere waarden dan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder vastgesteld. Het akoestisch onderzoek "Verkeerskundige bijdrage MER Veenendaal-oost" van Goudappel Coffeng van 25 mei 2005 vormde de basis voor de vaststelling van de hogere waarden.
Nadien is door Cauberg Huygen een aanvullend akoestisch onderzoek2 ingesteld voor de deelplan "Veenderij". Uitgangspunt voor dat onderzoek is het door Khandekar opgestelde stedenbouwkundige plan van 8 februari 2011.
Rondweg-oost
Voor het nu voorliggende bestemmingsplan is allleen eiland K van belang en met name het zuidelijke deel daarvan. De woningen parallel aan de Rondweg-oost ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van die weg van maximaal 56 dB (na aftrek). In het stedenbouwkundige plan zijn deze woningen achter een geluidwal geprojecteerd en worden deze met een dove gevel uitgevoerd (tweede verdieping in de vorm van een zadelkap). Voor de begane grond en de eerste verdieping bedraagt de optredende geluidbelasting maximaal 53 dB, waarmee voldaan wordt aan de reeds verleende hogere waarden. Achter de eerstelijns bebouwing staan er op eiland K meerdere woningen geprojecteerd waarvoor een hogere waarde van maximaal 53 dB nodig is.
Binnen het nu voorliggende bestemmingsplan gaat het in totaal om 8 woningen in de eerstelijnsbebouwing en om 5 woningen daarachter. In totaal betreft het derhalve 13 woningen.
Voor de woningen binnen het plangebied geldt tevens dat wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid dat alle woningen een geluidluwe buitengevel hebben.
Buurtontsluitingsweg “Veenderij”
Binnen het plangebied zijn geen woningen gesitueerd die een hogere waarde nodig hebben als gevolg van het verkeer op de buurtontsluitingsweg van “Veenderij”. De buurtontsluitingsweg is een 30 km/h weg en is buiten het voorliggende plan gesitueerd. Voor dit type weg kent de wet geluidhinder geen onderzoeksplicht. In verband met een goede ruimtelijke onderbouwing is de geluidbelasting als gevolg van de buurtontsluiting beschouwd. Dit geluidonderzoek heeft uiteindelijk geleid tot aanpassingen aan de bron, zijnde het toepassen van asfalt voor de buurtontsluitingsweg. De overige wegen op de eilanden kennen een dusdanige lage verkeersintensiteit, dat een nadere beschouwing niet noodzakelijk wordt geacht. Alle woningen gelegen in het bestemmingsplan Gelders Benedeneind-Veenderij-zuid hebben als gevolg van de buurtontsluitingsweg een lagere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
- 2. Caubergen-Huygen, Aanvullend geluidonderzoek ontwikkelingslocatie Veenderij, 22 april 2011.
5.4 Natuur
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De verplichtingen die voortkomen uit Europese regelgeving ten aanzien van de bescherming van soorten zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
5.4.1 Natuurbeschermingswet
De gebieden die door de wet worden beschermd zijn de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden, aangevuld met de vroegere Beschermde en Staatsnatuurmonumenten. Het voorliggende plangebied valt hier niet onder. Wel ligt “Veenderij” in de buurt van de natuurgebieden De Hel en Blauwe Hel.
Om de invloed van de ontwikkeling van Veenendaal-oost op de natuurgebieden in beeld te krijgen, is een onderzoek3 uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat er geen negatieve effecten op de kwel in de natuurgebieden te verwachten is als gevolg van de ontwikkeling van Veenendaal-oost.
Bij brief van 14 februari 2011 heeft de provincie Utrecht aangegeven4 dat een vergunningaanvraag op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet niet nodig is omdat er geen negatieve gevolgen zijn voor de natuurgebieden.
5.4.2 Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB)
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AmvB; vogels)
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB)
Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer er:
- geen andere bevredigende oplossing bestaat;
- sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Op 16 augustus 2007 is door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Flora- en faunawet ontheffing verleend voor de gewone dwergvleermuis en de steenuil, alsmede de bittervoorn. De ontheffing is uitgebreid op 22 januari 2008. Onder deze ontheffing vallen de grote en de kleine modderkruiper.
Aan deze ontheffingen liggen de volgende uitgevoerde onderzoeken ten grondslag:
- Onderbouwing ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet Ruimtelijke ontwikkeling Veenendaal-oost;
- Aanvullend veldonderzoek, ontheffingsaanvraag Veenendaal-oost;
- Bouwrijp maken woningbouwlocatie Veenendaal-oost, aanvulling bestaande ontheffing Flora- en faunawet.
De ontheffing geldt voor het plangebied en loopt af in augustus 2012. De eerste werkzaamheden voor “Veenderij” staan in dit jaar gepland. Daarom heeft het ontwikkelingsbedrijf een update laten maken van het eerder opgestelde natuurwaardenonderzoek5. Deze update heeft tot doel vast te stellen of de soorten en het gebruik van het plangebied overeenkomen met de resultaten uit 2007. In vergelijking met het onderzoek uit 2007 zijn qua soorten en aantallen geen grote afwijkingen geconstateerd.
Vissen
De volgende vissoorten zijn gevangen: snoek, blankvoorn, ruisvoorn, riviergondel, bittervoorn, kleine modderkruiper, bermpje, driedoornige stekelbaars, tiendoornige stekelbaars en baars. Opnieuw is de grote modderkruiper niet aangetroffen, maar zijn er wel watergangen met geschikte omstandigheden voor deze soort gevonden.
Vleermuizen
In het plangebied (“Veenderij”) zijn de volgende vleermuissoorten aangetroffen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en de watervleermuis. Het gebied wordt voornamelijk als foerageergebied gebruikt; voornamelijk bij laanstructuren, bosschages en boven watergangen.
De gebouwen aan het Gelders Benedeneind en de Meentdijk blijven behouden en zijn derhalve niet onderzocht. De resultaten komen overeen met het onderzoek uit 2007. Er is geen aanleiding de effectbeoordeling opnieuw uit te voeren.
Op basis van deze update is een ontheffingsprocedure gestart.
- 5. Tauw, Update natuurwaarden Veenendaal-oost, kenmerk N001-4781318OUM-kmi-V01-NL, 25 oktober 2011.
5.5 Bodem
Door de gemeente Veenendaal is een historisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft bestaan uit het raadplegen van archieven, het verzamelen en samenvatten van eerder uitgevoerde onderzoeken, het bestuderen van historisch en huidig kaartmateriaal, alsmede luchtfoto-interpretatie.
Voor de deelgebieden "Buurtstede" en "Veenderij" is een zogenaamd sleuvenonderzoek uitgevoerd (Geofox-Lexmond b.v., maart 2007). Dit onderzoek is gericht op de mogelijke aanwezigheid van asbest in de puinverhardingen, slootdempingen of andere verdachte deellocaties. Bovendien is onderzocht in welke vorm de verontreiniging met asbest aanwezig is (hechtgebondenheid en type). Indien mogelijk worden uitspraken gedaan over de globale omvang van de verontreiniging met asbest.
Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is vervolgens een saneringsplan op hoofdlijnen opgesteld (Geofox-Lexmond b.v., 23 mei 2007) voor de sanering van de eventueel ernstig verontreinigde bodem. In dit saneringsplan worden de sanerende maatregelen en de te volgen procedures beschreven die noodzakelijk zijn om de ernstige verontreinigingen, dan wel de gevolgen daarvan, tot een milieuhygiënisch aanvaardbaar niveau terug te brengen.
Gelijktijdig met het opstellen van het raamsaneringsplan zijn een verkennend bodemonderzoek gedateerd 2 april 2007 en een waterbodemonderzoek van 30 maart 2007 uitgevoerd.
Aanvullende onderzoeken inzake percelen binnen het plangebied bestemmingsplan Gelders Benedeneind.
Voor de percelen langs het Gelders Benedeneind zijn volgende onderzoeken nog uitgevoerd:
- Nader bodemonderzoek achter Gelders Benedeneind 14, d.d. januari 2010, uitgevoerd door Infrasoil. Aanwezigheid van asbest, hiervoor wordt een plan van aanpak opgesteld conform het raamsaneringsplan opgesteld met als doel het saneren van de locatie;
- Oriënterend bodemonderzoek Gelders Benedeneind 17a en 18, d.d. december 2009, uitgevoerd door Infrasoil. Geen aanvullend onderzoek noodzakelijk;
- Oriënterend bodemonderzoek achter Gelders Benedeneind 18, d.d. januari 2010, uitgevoerd door Infrasoil. Geen aanvullend onderzoek noodzakelijk;
- Oriënterend bodemonderzoek achter Gelders Benedeneind 23, d.d. januari 2010, uitgevoerd door Infrasoil. Asbest verontreinigde grond dient gesaneerd te worden conform het raamsaneringsplan;
- Oriënterend bodemonderzoek Gelders Benedeneind 17a en 18, d.d. december 2009, uitgevoerd door Infrasoil. Geen aanvullend onderzoek noodzakelijk, locatie geschikt voor bestemming;
- Oriënterend bodemonderzoek achter Gelders Benedeneind 19, d.d. december 2009, uitgevoerd door Infrasoil. Geen aanvullend onderzoek noodzakelijk;
- Nader bodemonderzoek nabij Gelders Benedeneind, december 2009, uitgevoerd door Infrasoil. Locatie wordt geschikt geacht voor bestemming.
Voor wat betreft het onderwerp bodem is het totale gebied (“Buurtstede” en “Veenderij”) in kaart gebracht. Dit is inclusief de locaties langs het Gelders Benedeneind. Voor locaties waar verontreiniging is geconstateerd middels verkennend en/of nader onderzoek, geldt het raamsaneringsplan Veenendaal-oost. Vooruitlopend op de sanering wordt een plan van aanpak opgesteld en vervolgens afgestemd met de provincie Utrecht. Daarna worden de betreffende locaties gesaneerd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem(verontreiniging) geen belemmering is voor het bouwrijp maken en een gebruik overeenkomstig de bestemming. Ondanks de uitgevoerde onderzoeken is het mogelijk dat tijdens het bouwrijpmaken van het plangebied “Veenderij” niet-aangetoonde bodemverontreinigingen worden aangetroffen. Het raamsaneringsplan biedt dan uitkomst en voorkomt stagnatie tijdens de werkzaamheden.
5.6 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieu-beheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet behandelt de luchtkwaliteit, daarom staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen, die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden. De belangrijkste zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in belangrijke mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Tot aan de inwerkingtreding van het NSL gold voor die categorieën een grens van 1% van de betreffende grenswaarde, na de inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009 geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.
Woningbouw is één van de categorieën waarvoor vaststaat dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij geldt dat een omvang van 1500 woningen overeenkomt met de grens van 3% van de betreffende grenswaarde. Doordat het onderhavige project slechts de realisering van 50 woningen omvat, kan worden gesteld dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
5.7 Externe Veiligheid
Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Er is voor gekozen om voor het groepsrisico de oriëntatiewaarde als norm te hanteren, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht.
Om de veiligheidsrisico's te kunnen beoordelen is de provinciale risicokaart geraadpleegd. De risicokaart van de provincie geeft geen risico's aan. Er bevinden zich geen Bevi-inrichtingen, of leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.
Onderstaande afbeelding toont de risicobronnen in de omgeving van het plangebied.
Afbeelding 7: Risicokaart van de provincie Utrecht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vindt plaats via de Rondweg-oost. Op basis van het programma voor het centrum van Veenendaal-oost (dat in het Masterplan was beschreven) is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van deze route. Uit het onderzoek bleek dat het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de planvorming betekende. Met betrekking tot het groepsrisico bleek dat deze onder de oriëntatiewaarde bleef. Ten opzichte van de voorgaande situatie werd geconstateerd dat er zowel een toename van de risicokans, als van het berekende aantal slachtoffers, op zou treden. Daarmee is bij de motivering rekening gehouden.
Aangezien het centrumgebied van Veenendaal-oost als het kritieke punt van de wijk kan worden gezien (want het drukst bezochte/bewoonde punt) en bovendien het actuele programma voor het nu voorliggende plangebied niet afwijkt van het programma waarmee indertijd de externe veiligheidsrisico's zijn berekend, kan worden gesteld dat externe veiligheid geen belemmeringen oproept voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.
5.8 Milieuzonering
Momenteel heeft nog één agrarisch bedrijf een vergunning om een intensieve veehouderij uit te mogen oefenen. Het betreft het perceel Gelders Benedeneind 1. De bedrijfsvoering levert geen belemmeringen op voor de reeds aanwezige woonbebouwing in de directe omgeving. Dat betekent dat ook de verder gelegen nieuwe woningen in "Veenderij" geen overlast zullen ondervinden als gevolg van de aanwezigheid van dit bedrijf. Van de voormalige intensieve veehouderijen aan Gelders Benedeneind 5 en 7 is de milieuvergunning inmiddels ingetrokken.
5.9 Uitkomsten Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten.
Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Hoofdstuk 6 Watertoets
6.1 Algemeen
In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan Veenendaal-oost is ruimschoots aandacht besteed aan het wateraspect. In het navolgende wordt aandacht besteed aan de ontwikkelingen sindsdien die van belang zijn voor de ontwikkeling van “Veenderij”.
6.2 De Waterbeheerder Van Het Gebied
Waterschap Vallei & Eem is waterbeheerder in het plangebied. Het waterschap is verantwoordelijk voor zowel het waterkwaliteits- als het waterkwantiteitsbeheer. Bij het ontwerp van de waterhuishouding van Veenendaal-oost en “Veenderij” heeft het waterschap verschillende aandachtspunten naar voren gebracht:
- de ontwikkelingen mogen niet leiden tot verdroging in de omgeving waarbij vooral de relatie met natuurgebieden van belang is;
- de ontwikkelingen mogen niet leiden tot een versnelde afvoer van water naar de omgeving. Dit is een algemeen uitgangspunt van het waterschap dat voor deze locatie bijzondere aandacht behoeft omdat de omgeving lage gebieden kent die gevoelig zijn voor wateroverlast;
- hemelwater wordt in het gebied vastgehouden en hemelwater en afvalwater worden gescheiden afgevoerd.
Waterbeheersplan Vallei & Eem
In het Waterbeheersplan spreekt Waterschap Vallei & Eem de ambitie uit dat bij het inrichten van watersystemen, het ontwikkelen van nieuw stedelijk gebied, en het bouwen van woningen, bedrijfsgebouwen e.d. geen materialen meer worden gebruikt, die de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. De gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen worden door het waterschap gestimuleerd.
6.3 Watersysteem
De ligging van Veenendaal op de gradiënt van de Utrechtse Heuvelrug naar de Gelderse Vallei heeft tot gevolg dat ook de waterhuishouding verschillende karakteristieken heeft. De waterhuishouding van Veenendaal-oost staat onder invloed van zowel de Utrechtse Heuvelrug als het Veluwemassief. Van beide kanten komt grondwater naar het lager gelegen gebied, dat globaal bij de Grift bij elkaar komt. De Gelderse Vallei kent al eeuwenlang wateroverlast. In het zuiden zorgde de Nederrijn voor regelmatige overstromingen. Het bekenstelsel voerde veel water aan van de Veluwe, dat via de Eem naar de voormalige Zuiderzee werd afgevoerd. Kwelwater verzamelde zich aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug. Door afgraving van het hoogveenkussen bij Veenendaal werd de overlast verergerd. De strijd tegen het water is af te lezen aan een stelsel van noord-zuid lopende watergangen en dwarskaden. De ontwikkeling van het watersysteem is daarom nauw verbonden met de ontstaansgeschiedenis van Veenendaal.
De belangrijkste watergang van Veenendaal is de Grift. Deze voert het water uit het Binnenveld, door Veenendaal af naar het noorden. In de zomermaanden wordt Rijnwater via de Grift het gebied ingelaten om de sloten op peil te houden. De Zijdewetering wordt voornamelijk gevoed met water uit de gemeente Ede en stroomt door het gebied Fort Buursteeg. Net buiten de gemeentegrens staat deze wetering in verbinding met het Valleikanaal. De vroegere wijken of turfvaarten zijn inmiddels gedempt en sommige zijn belangrijke uitvalswegen van Veenendaal geworden.
Op de hogere zandgronden van de Heuvelrug zakt het neerslagwater de bodem in. Het water legt in de bodem als grondwater een weg naar beneden af en beweegt daarbij ook opzij. In de lagere delen van de flanken komt het water hierdoor omhoog. Dit wordt kwel genoemd. Op plekken waar er gemiddeld meer water uittreedt dan er neerslag de bodem inzakt is er sprake van kwel. Kwelrijke plaatsen hebben doorgaans grote natuurpotenties. De Hellen danken hun natuurwaarde grotendeels aan. Het plangebied ligt in een zone waar veel kwel optreedt. In het stedenbouwkundige plan voor “Veenderij” speelt het water dan ook een belangrijke rol.
6.4 Toekomstige Situatie
Het plangebied “Veenderij” bevindt zich in het Binnenveld, tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. De woningbouw in Veenendaal-oost is gekoppeld aan de inrichting van de natuurontwikkelingszone "De Groene Grens", die de begrenzing vormt tussen de woningbouwlocatie en het landelijk gebied van het Binnenveld. Momenteel is de planvorming verder gevorderd dan ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan. Daarom zijn er enkele wijzigingen ten aanzien van het eerder vervaardigde waterhuishoudingsplan (Witteveen+Bos, mei 2006) opgesteld. In de oorspronkelijke opzet zou het water van het landelijke gebied en de rondweg langs het plangebied worden afgevoerd. Hiervoor zouden zowel langs de oost- als de westzijde watergangen worden aangelegd of worden gehandhaafd. Door het water van de omgeving via het plangebied af te voeren wordt echter een aantal praktische problemen opgelost. Dit heeft consequenties voor de waterhuishouding.
Met de bovengenoemde aanpassing hebben gemeente, Ontwikkelingsbedrijf Veenendaal-oost en het Waterschap gezamenlijk een oplossing aangedragen voor de waterhuishouding in de toekomstige wijk Veenendaal-oost. In het opgestelde rapport zijn de effecten onderzocht van het instellen van waterpeilen die een koppeling met het bestaande (omliggende) watersysteem mogelijk maken.
De waterstructuur van “Veenderij” en Buurtstede is op een heldere wijze verbonden. Voor de waterstructuur in “Veenderij” is er gekozen voor één waterpeil, namelijk 4.70 meter boven NAP. Dit bevordert de toegankelijkheid op het water door het hele plangebied van “Veenderij” en maakt de aansluiting op de bestaande omgeving eenvoudiger. Er wordt een drooglegging van 1.0 meter voorzien, het maaiveld komt derhalve op 5.70 meter boven NAP te liggen. Om grondwateroverlast te voorkomen wordt in “Veenderij” onder de wegen een drainagestelsel aangelegd waarmee de grondwaterstanden kunnen worden beheerst.
Het water van Buurtstede en de Grift hebben andere waterpeilen dan “Veenderij” waardoor stuwen worden aangebracht. Om de recreatieve waarde van “Veenderij” te vergroten wordt een overstappunt voor kano's aangelegd ter hoogte van de aansluiting met Buurtstede en de Grift. Deze overstappunten bestaan uit een grote vlonder en maakt het voor kanovaarders mogelijk om over te stappen naar het water met een ander peil.
6.4.1 Waterpeilen
In tegenstelling tot eerdere plannen is het naar huidige inzichten wenselijk het water uit de omgeving via Veenendaal-oost af te kunnen voeren. Om dit mogelijk te maken is een verlaging van de eerder voorgestelde waterpeilen nodig. Met deze aanpassingen wordt voorkomen dat lange duikers nodig zijn. Het waterpeil zal variëren van 5,5 meter boven NAP in ”Groenpoort” (conform oorspronkelijk plan) tot 4,7 meter boven NAP in ”Veenderij”. In het tussengelegen gebied loopt het waterpeil in een aantal stappen af. Het waterpeil is in “Veenderij” bijgesteld om grondwateroverlast bij bestaande bebouwing te voorkomen.
Effecten op het grondwater
In de plannen voor Veenendaal-oost is vanaf het begin rekening gehouden met het tegengaan van ongewenste effecten op nabij gelegen natuurgebieden. Om verdroging te voorkomen is gekozen voor waterpeilen die hoger liggen dan de huidige oppervlaktewaterpeilen en voor een groot deel aansluiten op de grondwaterstanden die momenteel in het gebied voorkomen. De waterpeilen die nu in het zuiden en midden worden ingesteld (4,7 meter boven NAP en 4,8 meter boven NAP) zijn de hoogst mogelijke waterpeilen waarbij afwatering van de omgeving via het plangebied onder vrijverval mogelijk is. Het instellen van hogere waterpeilen in Veenendaal-oost zou kunnen leiden tot wateroverlast in de omgeving. De grens tussen de peilvakken 4,7 meter boven NAP en 4,8 meter boven NAP sluit in de huidige plannen aan bij de opzet van de wijk. Hierdoor ontstaat per buurt een aaneengesloten watersysteem met mogelijkheden voor varen en schaatsen. Voor Veenderij is het waterpeil derhalve 4,7 meter boven NAP.
Op basis van eerdere onderzoeken en bovenstaande beschouwing kan geconcludeerd worden dat de wijzigingen in het plangebied in gemiddelde en droge situaties niet leiden tot lagere grondwaterstanden, maar op veel plaatsen tot iets hogere grondwaterstanden. Dit betekent dat de kwel naar Veenendaal-oost iets zal afnemen.
In natte situaties kunnen in de toekomstige situatie lokaal iets lagere grondwaterstanden optreden. Dit vindt plaats in de oostkant van het gebied Veenendaal-oost op circa 1 km afstand van de natuurgebieden. Dichterbij de natuurgebieden stijgen de grondwaterstanden iets. Daarom wordt ook gedurende natte perioden geen negatief effect op de kwel in de natuurgebieden De Hel en De Blauwe Hel verwacht6. Bij brief van 12 mei 2010 heeft het waterschap met deze conclusies ingestemd7.
Waterhuishouding
De maximale peilstijging in het plangebied is 35 cm in een T=10 situatie (peilvak 4,8 meter boven NAP) en 44 cm in een T=100 situatie (peilvak 4,7 meter boven NAP). Met deze peilstijgingen voldoet de waterhuishouding ruim aan de eisen ten aanzien van de peilstijgingen en de afvoer vanuit het gebied naar de omgeving. Ook wordt door de plannen het risico van wateroverlast in de omgeving niet verhoogd.
6.4.2 Waterkwaliteit
Door de veranderingen in de waterhuishouding wordt water aangevoerd van buiten het gebied met een andere waterkwaliteit. Hierdoor nemen de chlorideconcentraties en stikstofconcentraties binnen het gebied toe. De belasting van het watersysteem met voedingsstoffen (nutriënten) kan negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit (bijvoorbeeld meer algengroei). neemt toe. Door het water uit de omgeving min of meer gescheiden af te voeren worden de grotere waterpartijen geïsoleerd (alleen gevoed door neerslag en kwel), waardoor de invloed van het nutriëntrijke landbouwwater uit het achterliggende gebied beperkt zal zijn. Het scheiden van de waterstromen gebeurt door in één watergang ruimere duikers en stuwen aan te brengen. Bij het ontwerp van de waterhuishouding en natuurvriendelijke inrichting van ca. 50% van de oevers wordt zoveel mogelijk bijgedragen aan een gezond watersysteem en vormt het water een waardevol en aantrekkelijk element in de nieuwe woonwijk.
6.4.3 Riolering
In de wijk wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Dit betekent dat hemelwater in het gebied wordt afgevoerd naar de watergangen in de wijk. Bij de inrichting van de wijk en het materiaal gebruik wordt rekening gehouden met de kwaliteit van het afstromende hemelwater. Er worden geen materialen gebruikt die de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. Afvalwater wordt via een afzonderlijk stelsel afgevoerd naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
6.5 Overleg Waterbeheerder
Het Waterschap Vallei & Eem is intensief betrokken bij de ontwikkeling van het watersysteem van Veenendaal-oost. In de vergadering van Dijkgraaf en Heemraden van 14 februari 2008 is het rapport "Herziening uitwerking waterhuishouding Veenendaal-oost" vastgesteld.
Er is naar de mening van het bestuur in het rapport in het bijzonder rekening gehouden met de in het plangebied aanwezige grondwaterstanden en is voor een dusdanige opzet van het watersysteem gekozen dat de invloed van de verstedelijking op de natuurgebieden De Hel en De Blauwe Hel nihil is. Op basis hiervan stemt het bestuur in met de voorgestelde wijzigingen8.
- 8. Waterschap Vallei & Eem, brief van 12 mei 2010.
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
Met het gehanteerde woningbouwprogramma, de functionele verkaveling (zowel uitgeefbaar als openbaar), de civieltechnische elementenbegroting en de overige (calculatieve) uitgangspunten, wordt voor het plangebied “Veenderij”, alsmede voor het gehele plangebied Veenendaal-oost een positief planresultaat geprognosticeerd.
Hoofdstuk 8 Regels En Analoge Verbeelding
8.1 Algemeen
De vormgeving van verbeelding en planregels van het bestemmingsplan is ingegeven door de invoering van de RO-Standaarden 2008, die op 1 januari 2010 van kracht zijn geworden.
Op 1 juli 2008 heeft de fundamentele herziening van de Wet op de ruimtelijke ordening zijn beslag gekregen. Ook het Besluit op de ruimtelijke ordening is herzien. Naast deze wijzigingen heeft het ministerie van VROM inmiddels de bovengenoemde RO-Standaarden 2008 gepresenteerd.
Daarin zijn "bindende afspraken" opgenomen met betrekking tot:
- hoofdgroepen van bestemmingen
- naamgeving, lettercode en kleur van hoofdgroepen
- plaats en (alfabetische) volgorde van bestemmingen
- weergave en (alfabetische) volgorde van functionele- en bouwaanduidingen
Het voorliggende bestemmingsplan heeft de bindende uitspraken als uitgangspunt genomen. Tevens wordt dit plan zoveel mogelijk vormgegeven volgens de digitale eisen die van kracht zullen worden.
De analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) bevat tezamen met de planregels het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De verbeelding is getekend op een gedigitaliseerde ondergrond schaal 1:1.000. Door middel van coderingen en/of arceringen zijn de diverse voorkomende bestemmingen aangegeven. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de planregels wordt verklaard.
Het bestemmingsplan kenmerkt zich, althans voor het gedeelte langs het Gelders Benedeneind, alsmede de verkeer-, groen- en waterstructuur van “Veenderij”, door een gedetailleerdere beheerregeling voor de in het gebied aanwezige functies. Er is voor deze gronden sprake van een gedetailleerd bestemmingsplan, dat een directe toetsingsgrond biedt bij een aanvraag van een omgevingsvergunning. De regels sluiten aan op vergelijkbare bestemmingen uit de recente uitwerkingsplannen van Veenendaal-oost. Met name in het gebied ten zuiden van de Meentdijk komen ook nog een aantal agrarische percelen voor. Hiervoor is aangesloten op de regeling zoals die in het voorontwerp-bestemmingsplan voor het Buitengebied was opgenomen.
Voor het gedeelte van “Veenderij” (dat volgens het stedenbouwkundige plan van “Veenderij” als uitgeefbaar gebied is aangewezen) geldt dat een uit te werken bestemming conform de bestemming uit het bestemmingsplan Veenendaal-oost. Het bestemmingsplan Veenendaal-oost is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008. In het voorliggende bestemmingsplan Gelders Benedeneind – Veenderij-zuid zal de uit te werken bestemming gebaseerd zijn op artikel 3.6 Wro en de geldende standaarden.
Teneinde een plan te verkrijgen dat is aangepast aan de nieuwste inzichten is gebruik gemaakt van de op 1 oktober 2010 te hanteren terminologie in verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
8.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn qua vormgeving ingegeven door de "Veenendaalse Standaard voor BestemmingsPlannen", die is afgeleid van het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008), de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) en de wetswijziging.
In het plan komt acht bestemmingen voor, te weten:
- Agrarisch (artikel 3);
- Bedrijf (artikel 4);
- Groen (artikel 5);
- Verkeer (artikel 6);
- Water (artikel 7);
- Wonen (artikel 8);
- Wonen - Uit te werken (artikel 9);
- Waterstaat -Waterstaatkundige functie (artikel 10.
Agrarisch (artikel 3
De bestemming agrarisch heeft betrekking op de agrarische "restanten" binnen het plangebied. Voor het perceel Gelders Benedeneind 1 is de huidige situatie vastgelegd. Dat wil zeggen dat de vergunde bedrijfsvoering is vastgelegd met de aanduiding "intensieve veehouderij". Voor het perceel Gelders Benedeneind 5 (kadastraal bekend sectie K, nummers 4149, 5904 en 5905) is deze bestemming van belang voor de "ruimte voor ruimte" regeling.
Bedrijf (artikel 4)
Deze bestemming faciliteert het schildersbedrijf dat is gevestigd op het adres Meentdijk 23.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van andere bedrijven welke zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, mits deze, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met het schildersbedrijf. Op deze wijze is een flexibele bestemming gekoppeld aan een goede inpasbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.
Groen (artikel 5)
Deze bestemming is gegeven aan de structurele groenzones uit het stedenbouwkundige plan voor "Veenderij" die een belangrijke "scheidende" dan wel "verbindende" functie hebben in relatie tot het Gelders Benedeneind. Binnen deze bestemming is in aan het Gelders Benedeneind een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen. In het vigerende bestemmingsplan Veenendaal-oost geldt hier de uit te werken woonbestemming. Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd, met dien verstande dat:
- niet meer dan 8 grondgebonden woningen worden toegestaan
- de maximale goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan respectievelijk 3,5 en 8 meter.
Om te voldoen aan de onderzoeksverplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 5.4.2 opgenomen dat; ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het bevoegd gezag slechts toepassing geeft aan de bevoegdheid, indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen. Zo zal voldaan dienen te worden aan de gebruikelijke normen voor bijvoorbeeld geluid of bodemkwaliteit. Alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast zal dan ook onderzoek vereist zijn. Voor de bevoegdheid geldt bovendien als objectieve begrenzing dat deze pas kan worden toegepast als is gebleken dat de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden niet onevenredig worden aangetast.
Verkeer (artikel 6)
De openbare wegen (Meentdijk, Gelders Benedeneind) hebben de gebruikelijke bestemming gekregen.
Water (artikel 7)
In Veenderij speelt water een belangrijke rol. Dit water grenst zowel aan openbare oevers en aan privé kavels. Ook de oevers spelen in de waterbeleving een zeer belangrijke rol. Er zijn veel tuinen die grenzen aan het water en deze zijn van belang voor de beeldvorming van Veenderij. Om die reden is er in het BKP een aantal randvoorwaarden geformuleerd hoe eigenaren om dienen te gaan met de oevers van de eigen tuin.
Afbeelding 8: Vlonders in "Veenderij: volgens het Beeldkwaliteitplan.
De maatvoering van de vlonder dient in verhouding te staan met de watergang en het groene karakter van de tuinen. Om dit te waarborgen gelden er een aantal regels voor de oevers en de vlonders. Bovenstaande afbeelding geeft deze maatvoering, zoals opgenomen in het BKP. Deze maatvoering is als afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels overgenomen in artikel 7.3 van het nu voorliggende bestemmingsplan.
Wonen (artikel 8)
De bestaande woningen langs het Gelders Benedeneind en de Meentdijk hebben de bestemming "Wonen"gekregen, voor zover deze niet binnen een agrarisch bouwvlak liggen. Binnen het plangebied zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Uitzondering vormen de twee-aaneengebouwde woningen (Gelders Benedeneind 25/26) die met een aanduiding op de verbeelding zijn aangegeven. De woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en de maximale toegestane goot- en bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
De regeling sluit aan op de regeling in de recente uitwerkingsplannen van Buurtstede (Veenendaal-oost). Op deze wijze krijgen alle woningen in het gebied ten noorden van de Grift een vergelijkbare regeling. Daarbij wordt derhalve afgeweken van de bebouwingsmogelijkheden die gelden voor het buitengebied.
In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:
- het bouwvlak;
- het erf;
- de tuin.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. De aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. De omvang van deze bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen de gangbare erfbebouwingsregeling (maximaal 50% van het erf, met een maximum van 50 m2).
De erfzone, waarbinnen erfbebouwing mogelijk is, is afgestemd op de specifieke situatie van ieder perceel.
Wonen - Uit te werken (artikel 9)
De gronden van “Veenderij” hebben de bestemming "Wonen - uit te werken". Binnen deze bestemming mogen binnen de op te stellen uitwerkingsplannen maximaal 50 woningen worden gerealiseerd.
Waterstaat - waterstaatkundige functie (artikel 10)
Conform het bestemmingsplan Buitengebied is een 5 meter brede strook grond langs de Grift mede bestemd als Waterstaat - waterstaatkundige functie. Met deze dubbelbestemming wordt het onderhoud van de Grift beschermd.
Overige regels
In de Algemene regels zijn de gebruikelijke bepalingen opgenomen, zoals de antidubbeltelregel en de overgangsregels. Algemene bouwregels zijn in artikel 12 opgenomen. De in artikel 13 opgenomen algemene afwijkingsregels zorgen voor de nodige flexibiliteit. Naast het afwijken van de gegeven maatvoering in het plan met 10%, is het ook mogelijk af te wijken van de maximale bouwhoogte van gebouwen om toe te staan dat plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen worden toegestaan. Daarbij geldt dat de hoogte na toepassing niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw
In de algemene wijzigingsregels is het onder meer toegestaan om 10% af te wijken van het maximaal toegestane aantal woningen dat via uitwerkingsplannen mogelijk is. Het voordeel van deze methode is, dat de wijziging (ex artikel 3.6, lid 1, onder a Wro) gelijktijdig met de uitwerking (ex artikel 3.6, lid 1, onder b Wro) kan plaatsvinden. Beide hebben dezelfde procedure en kunnen gelijktijdig en gecombineerd plaatsvinden.
In artikel 15 zijn (ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - verwerkelijking in naaste toekomst") de gronden aangegeven waarvan de verwerkelijking in de naaste toekomst gewenst is. Door deze regel op te nemen kan een versnelde onteigeningsprocedure worden gevoerd indien de gronden niet minnelijk verworven kunnen worden. Het betreft een perceeltje dat benodigd is voor het aanleggen van de waterpartij tussen "Veenderij" en het bebouwingslint.
8.3 Analoge Verbeelding
Het digitale plan bestaat uit een GML-bestand met bijbehorende regels. Met de invoering van de Wro en de daaraan gekoppelde standaarden kent het plan een analoge en een digitale verbeelding. Het primaat ligt bij de digitale verbeelding. De analoge verbeelding is getekend op schaal 1 : 1000.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan “Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid” ook toegezonden aan diverse rijks-, provinciale, gemeentelijke en private instanties. Door provincie is gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. De provincie heeft aangegeven dat het voorontwerp bestemmingsplan niet strijdig is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de Beleidslijn nieuwe Wro. Door andere instanties zijn geen inspraakreacties ingediend.
9.2 Inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan “Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid” heeft vanaf 7 februari 2013 tot en met 21 maart 2013 ter inzage gelegen. Hiervan heeft een publicatie in de Staatscourant, Veenendaalse krant en op de gemeentesite gestaan.
Er zijn 9 inspraakreacties ingediend. Samenvatting van deze inspraakreactie is opgenomen in de commentaarnota inspraak d.d. 29 augustus 2012. Hierin staat ook de reactie van het college op de inspraakreactie en dat het bestemmingsplan naar aanleiding van deze inspraakreactie niet is aangepast.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan "Gelders Benedeneind - Veenderij-zuid” heeft met onderliggende stukken conform afdeling 3.4 van de Algemene wet Bestuursrecht met ingang vanaf 11 oktober 2012 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. Daarbij is de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen in te dienen.
De zienswijzen zijn samengevat en becommentarieerd in de commentaarnota 7 januari 2014. Een aantal zienswijzen heeft tot wijzigingen van het plan geleid. Deze zijn in dit plan verwerkt. De commentaarnota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Commentaarnota 7 Januari 2014
Bijlage 1 commentaarnota 7 januari 2014
Bijlage 2 Commentaarnota Inspraak D.d. 23 September 2013
Bijlage 2 Commentaarnota inspraak d.d. 23 september 2013
Bijlage 3 Cauberg-huygen, Aanvullend Geluidonderzoek Ontwikkelingslocatie Veenderij, 22 April 2011.
Bijlage 3 Cauberg-Huygen, Aanvullend geluidonderzoek ontwikkelingslocatie Veenderij, 22 april 2011.
Bijlage 4 Witteveen En Bos, Onderbouwing Effecten Veenendaal-oost Op Grondwater, 24 Januari 2011.
Bijlage 4 Witteveen en Bos, Onderbouwing effecten Veenendaal-oost op grondwater, 24 januari 2011.
Bijlage 5 Provincie Utrecht, Afdeling Vergunningverlening, Kenmerk 808a3b40, 27 Januari 2011.
Bijlage 5 Provincie Utrecht, afdeling vergunningverlening, kenmerk 808A3B40, 27 januari 2011.
Bijlage 6 Tauw, Kenmerk N001-oum-kmi-v01-nl, 25 Oktober 2011.
Bijlage 6 Tauw, kenmerk N001-OUM-kmi-V01-NL, 25 oktober 2011.
Bijlage 7 Witteveen+bos, Verkenning Herziening Waterhuishouding, Januari 2010.
Bijlage 7 Witteveen+Bos, Verkenning herziening waterhuishouding, januari 2010.